QFM examen
Uitwerkingen Examen QFM Instructieblad Betreft:
examen: onderdeel: datum: tijdsduur:
QFM Schriftelijk examen 14-05-2013 180 minuten
Onderdeel 1: Corporate Finance (25 punten) Vraag 1 (4 punten) DSCR = (EBITDA -/- TAX)/(aflossing + rente) = 450/350 = 1,3 (variant NOPAT + afschrijving gedeeld door netto rente en aflossing ook goed rekenen) Vraag 2 (6 punten) Hiertoe herschrijven we de teller in de DSCR naar: Resultaat na belasting + afschrijving + interest. De DSCR = 1, als de teller = noemer. Hieruit volgt resultaat na belasting = aflossing -/- afschrijving = 50. M.a.w. als het resultaat daalt naar 50 dan wordt de DSCR =1. Het resultaat na belasting kan worden herschreven naar: (1 -/- belasting) * Resultaat voor belasting = (1 -/- 0,25) * ( (omzet -/- variabele kosten) -/- vaste kosten). De variabele kosten bestaan hier uit inkoop en werk derden = 2.000 Derhalve kan de dekkingsbijdrage of contributionmargin berekend worden als (omzet -/- variabele kosten)/ omzet; dat is hier 43%. Dus is het resultaat na belasting :(1 -/- 0,25) * (0,43 * Omzet -/- 1300) De DSCR = 1, als de teller = noemer. Hieruit volgt resultaat na belasting = aflossing -/- afschrijving = 50 Dus: (1 -/- 0,25) * (0,43 * Omzet -/- 1300) = 50 Dus: 0,32 * Omzet -/- 975 =50 Dus: 0,32 * Omzet = 1025 Dus: omzet = 3200 Met andere woorden als de bestaande omzet van 3500 daalt naar 3200, dan wordt de DSCR =1. De M.O.S. = -300/3500; dat is 9%. Een vuistregel is dat een MOS van 20% comfortabel is. 9% is laag.
14-05-2013
Pagina 1 van 6
QFM examen
Vraag 3 (5 punten) NOPAT 225 DA 200 Kasstroom winstbasis 425 Mutaties GNWK (-50 -100 + 20) -130 Kasstroom operatiebasis 295 Investeringen -150 Vrije kasstroom onderneming 145 De kasstroom op operatiebasis is 295; de investeringskasstroom is 150. Vraag 4 (5 punten) Re = 3% + 3 *5% = 18% Rv na belasting = 6% * 0,75 = 4,5% Ko = 3/7 * 18% + 4/7 * 4,5% = 10,29% Het gerealiseerde rendement is te laag om de rendementseisen van de vermogensverschaffers te bevredigen. Vraag 5 (5 punten) Het boekverlies kan worden opgevat als een voorbeeld van sunk costs en is (buiten het fiscale effect) irrelevant. In termen van kasstromen verlaagt de inruil de investeringskasstroom met 50 + belasting * boekverlies.
14-05-2013
Pagina 2 van 6
QFM examen
Onderdeel 2:
Working Capital Management & Liquiditeitenbeheer (30 punten)
Opgave 1 (10 punten) Vraag 1 (3 punten) 3 miljoen + 2 miljoen – 1 miljoen + 6 miljoen = 10 miljoen. De toename van de voorraden en debiteuren wordt deels gefinancierd door de toename van de crediteuren = 4 miljoen – 1 miljoen = 3 miljoen. De financieringsbehoefte is dus 7 miljoen. Vraag 2 (3 punten) Commercial paper. De opslag is daar namelijk maar 0,15% en bij de banklening 0,25%. 3p Vraag 1 (4 punten) Commercial paper wordt uitgegeven tegen de contante waarde. De onderneming heeft 7 miljoen nodig en de uitgifteprijs is dus 7.000.000 / (1 + 90/360 x 0,0175) = 6.969.508 euro. 4p
Opgave 2 (12 punten) Vraag 1 (4 punten) 0,15 x 10 + 0,30 x 30 + 0,40 x 90 + 0,15 x 180 = 73,5 dagen / 74 dagen Vraag 1 (3 punten) 73,5 / 360 x 4.000.000 = 816.667 euro. (74 / 360 x 4.000.000 = 822.222 euro.) Vraag 1 (5 punten) De gemiddelde debiteurentermijn daalt naar 0,15 x10 + 0,55 x 30 + 0,3 x 90 + 0,10 x 180 = 63 dagen. Het gemiddelde debiteurensaldo daalt naar: 63 / 360 x 4.000.000 = 700.000 euro. Dat is een daling van 116.667 euro. Als gevolg daarvan dalen de vermogenskosten als volgt:116.667 x 0,08 = 9.333,36 euro.
Opgave 3 (8 punten) Vraag 1 (4 punten) De interest coverage ratio = Bedrijfsresultaat / Interest op vreemd vermogen = 8.000 / 3.000 = 2,67. Deze ratio is aan de zeer krappe kant/onvoldoende voor een conjunctuur gevoelig bedrijf. Vraag 2 (4 punten) De financiële hefboomfactor wordt bepaald door de verhouding vreemd vermogen en eigen vermogen = VV : EV = 43.600 : 16.400 = 2,7. De hefboom is (behoorlijk) hoog, gelet op de al conjunctuurgevoeligheid van de onderneming. Dreiging van een negatief hefboomeffect.
14-05-2013
Pagina 3 van 6
QFM examen
Onderdeel 3:
Credit Management (20 punten)
Vraag 1 (3 punten) De betalingsregeling moet schriftelijk aan Driesen worden bevestigd (1 punt) en Driesen moet de regeling voor akkoord tekenen en aan Jobse zenden (1 punt). Driesen erkent hiermee de vordering. Dit is van belang voor een eventueel te voeren procedure bij niet nakoming van de regeling (1 punt). Vraag 2 (3 punten) Conservatoir beslag leggen (1 punt), faillissement aanvragen (1 punt), een procedure starten (1 punt). Vraag 3 (2 punten) Het faillissement kan worden aangevraagd mits er meerdere schuldeisers zijn die niet betaald krijgen en Post in een toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen. (1 punt voor “niet betaald krijgen” en 1 punt voor “toestand opgehouden te betalen”.) Vraag 4 (3 punten) Ja dat kan. Post moet problematische schulden hebben. Een minnelijk-akkoord en schuldhulpverlening is onmogelijk gebleken. De aanvrager is de afgelopen 10 jaar niet failliet geweest. De schulden zijn te goeder trouw ontstaan. (1 punt voor een positief antwoord. 2 antwoorden goed 1 punt en daarboven voor elk antwoord 1 punt) Vraag 5 (1 punt) Overeenkomst is specifiek en algemene voorwaarden gelden voor meerdere transacties. Vraag 6 (2 punten) Nee, de wet stelt als hoofdregel dat vóór of tijdens het sluiten van de overeenkomst de inhoud van de algemene voorwaarden moet zijn verstrekt. Achterop de factuur is te laat. (1 punt voor een goed antwoord en 1 punt voor de motivatie) Vraag 7 (2 punten) Om te beoordelen of er bijvoorbeeld sprake is van eigendomsvoorbehoud, keuze rechter, incassofee, arbitrage etc. (minimaal 2 antwoorden goed is 1 punt en meer dan twee is 2 punten) Vraag 8 (2 punten) Bij een eenmanszaak is de eigenaar ook privé aansprakelijk. Bij een besloten vennootschap in principe niet (afgezien van bestuurdersaansprakelijkheid).
Vraag 9 (2 punten) Bij een eigendomsvoorbehoud blijft een leverancier juridisch eigenaar van de door hem geleverde producten tot de koopprijs helemaal is betaald (1 punt). Doordat de producten zijn eigendom blijven, heeft de leverancier het recht deze terug te halen bij een klant die niet betaalt (1 punt)
14-05-2013
Pagina 4 van 6
QFM examen
Onderdeel 4: Factoring Management (30 punten) Vraag 1 (4 punten) Hier dienen een aantal kernbegrippen genoemd te worden in ieder geval: afgeronde prestatie (maximaal 2 punten indien niet genoemd). Andere kernbegrippen: B2B, hoog werkkapitaalbeslag, verpandingsverboden (retail), agentstructuur, groeifinanciering, lage marges, beperkte solvabiliteit, etc. Per genoemd juist kernbegrip een punt toekennen met inachtneming van bovenstaande. Vraag 2 (4 punten) retentierecht. De dienstverlener heeft het recht goederen onder zich te houden zolang haar vordering niet is voldaan (2 punten indien genoemd). Hoewel meer relevant voor voorraadfinanciering kan dit ook doorwerken naar de vorderingen daar in moeilijke situatie de dienstverlener kan weigeren goederen af te geven zonder betaling en kosten dienstverlening vervolgens bij afnemer te incasseren. Bijzondere aandacht is dat logistiek dienstverlener tevens alle afnemers kent omdat leveranties worden verzorgd. (2 punten additioneel indien enige vorm van uitwerking). Factor zal bedragen etc. monitoren en indien noodzakelijk inhouden. Vraag 3 (4 punten) kernbegrippen: verpandingsverboden (inkoopvoorwaarden), bonussen, emballage, recht van retour. Per kernbegrip (er kunnen ook andere worden genoemd 1 punt toe te kennen).
Vraag 4 (10 punten) Alternatief I: Debiteurensaldo
Totaal € 6.000.000
Af: inhoudingen Vervallen posten (>90, exclusief intercomany) Concentratie (Aldi) Overschrijding limieten (Garnalen Trading+Cool)
€ 135.000 € 420.000 € 160.000
€ 900.000
Totaal inhoudingen
€
Geschoond debiteurensaldo Bevoorschottingspercentage Bruto faciliteit
€ 5.285.000 90% € 4.756.500
Af: reserveringen Bonussen
€
715.000-
225.000
Totaal reserveringen
€
225.000-
Netto factoring faciliteit
€
4.531.500
Huidig financieringssaldo
€
Beschikbaar (tekort)
€
4.531.500
Variaties: Indien bij berekening inhouding overschrijding limiet geen rekening wordt gehouden met reeds ingehouden 10,000 >90 (Garnalen trading) mag dit worden goedgerekend. De faciliteit wordt dan 10.000 x 90% lager = 4,522,500. Indien in berekening bonus wordt ingehouden "boven de streep" mag dit worden goedgerekend. De faciliteit wordt dan 225.000 x 10% hoger = 4,554,000.
structurele uitwerking met tabel als bovenstaand 2 punten, voor elke juist inhouding (vervallen, concentratie, overschrijding limieten en bonussen) 2 punten, volledig juist 8 punten.
14-05-2013
Pagina 5 van 6
QFM examen
Vraag 5 (10 punten) Beschikbaar 31 maart 2013:
€
4.531.500
1. Opname uit faciliteit 2. Nieuwe omzet: EUR 4.000.000 - EUR 200.000 x 0,90% 2. Factorloon 3. Ontvangst incassorekening EUR 300.000 + EUR 3.500.000 x 10% 4. Bonusreservering 4. Vrijval bonusreservering 2012 EUR 100.000 (reserveringsbedrag) 5. Rechtstreekse ontvangst, 90% van EUR 200.000 6. Boeking rente
€ € € € € € € €
3.000.0003.420.000 80.000650.000 50.000100.000 (indien 90% van EUR 100.000 bij inhouding ook goed) 180.00015.000-
Beschikbaar 30 april 2013:
€
5.376.500
Per juiste mutatie (als boven onderkent) 1 punt. Volledig juist 10 punten.
14-05-2013
Pagina 6 van 6