Ref. Ares(2012)23737 - 10/01/2012
EFRD E u r a pa i n v e s t e e r i , Vlaanderen groeit,
Europese Unie
Tussentijdse evaluatie van het Doelstelling 2-programma 'Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid 2007-2013'
Eindrapport 14 oktober 2011
Op verzoek van: Agentschap Ondernemen Afdeling Europa Economie Ellipsgebouw Albert ll-laan 35 (verdiep 14) 1030 BRUSSEL
Uitgevoerd door: IDEA Consult
Bart Van Herck Rein Dessers Pieter Staelens Steven Knotter
Brussel, oktober 2011
^
Agentschap Ondernemen
EFRD E u r o pa i n v e s t i l e r t . Vlaanderen groeit.
INHOUDSOPGAVE ρ Inleiding 1.1 1.2
'
6
Context van de opdracht Globaal evaluatiekader
6 6
1.3 A anpak van de evaluatie Stand van zaken van het programma
9 10
2.1 Financiële voortgang van het programma 2.2 A antal en aard van de projecten
10 14
2.2.1
Totaal aantal ingediende projecten
14
2.2.2 2.2.3
indeling van de projecten naar prioritair thema Indeling van de projecten naar territoriale dimensie
15 19
2.2.4
Indeling van de projecten naar economische activiteit
21
2.3 Databeschikbaarheid Onderzoek van de relevantie 3.1 Update swotanalyse 3.2 Conclusies en aanbevelingen Onderzoek van de coherentie
23 25 25 28 31
4.1
31
Externe coherentie
4.2 Interne coherentie Evaluatie van het programmabeheer en uitvoering
36 40
5.1
Organisatie van het beheer van het programma 5.1.1 Beheerstructuur 5.1.2 Comité van Toezicht
40 40 44
5.1.3 5.1.4
45 47
5.2
5.3
Programmasecretariaat Centraal infobeheersysteem
Organisatie van de projectcyclus
47
5.2.1
Inleiding: stroomschema
48
5.2.2 5.2.3
Oproep en indiening van projecten Beoordeling en selectie
48 51
5.2.4
Declaratie
54
5.2.5 Inhoudelijke opvolging en rapportage 5.2.6 Controle Disseminatie van resultaten en inzichten
56 57 58
5.3.1
Uitgevoerde initiatieven door het programmabeheer
59
5.3.2
Evaluatie en verbetersuggesties
59
Monitoring
63
6.1
Evaluatie van de samenhang tussen de indicatoren
63
6.1.1 Hiërarchische opbouw: output, resultaat, impact 6.1.2 Van rapportageveld naar indicator. 6.1.3 K euze van rapportagevelden op maat van het project
63 64 65
Oktober 2011
EFRD Eu г о р а i n v e s t e e r t , Vlaanderen groeit.
6.2
7
Specifiek: concreet en begrijpbaar Meetbaar Haalbaar
66 68 69
6.2.4
Relevant
70
Tijdsgebonden
70 71
Methoden om effectiviteit te meten
71
7.2
Analyse van de monitoringgegevens Prioriteit 1: Kenniseconomie en innovatie
71 74
7.2.1 K wantitatieve analyse
74
7.2.2 K walitatieve analyse Prioriteit 2: Ondernemerschap 7.3.1 K wantitatieve analyse
77 79 79
7.3.2 K walitatieve analyse
81
Prioriteit 3: ruimtelijkeconomische omgevingsfactoren 7.4.1 K wantitatieve analyse
83 83
7.4.2 K walitatieve analyse Prioriteit 4: stedelijke ontwikkeling
S6 88
7.5.1 K wantitatieve analyse
88
7.5.2 K walitatieve analyse Programmaniveau
90 91
7.6.1 K wantitatieve analyse 7.6.2 K walitatieve analyse
91 95
7.5
7.6
7.7 Conclusies Effectiviteit Meerwaarde van het programma
99 101
8.1
Meerwaarde voor de maatschappij 8.1.1 Stimulans voor vooruitstrevend beleid en innovatie
101 101
8.1.2 K atalysator met een groot hefboomeffect 8.1.3 Stimulans voor duurzame geïntegreerde ontwikkeling
101 101
8.1.4 8.1.5
Leren van mekaar. Sluitstuk voor de realisatie van bepaalde projecten
102 102
8.1.6
Opstap naar Europa
103
8.2
Meerwaarde voor de (organisatie van de) promotor 8.2.1 Europa als partner geeft credibiiiteit
8.2.2 8.2.3 Efficiëntie 9.1
10
6.2.1 6.2.2 6.2.3
7.1
7.4
9
65
6.2.5 Effectiviteit
7.3
8
Keuze en formulering van de indicatoren
103 103
Project (en promotor) in de picture Projectmanagement
103 103 104
Efficiëntie op programmaniveau 9.1.1 Overheadkosten 9.1.2 Efficiëntie verhogen op programmaniveau
104 104 104
9.2 Efficiëntie op projectniveau Toekomst structuurfondsen implicaties voor Vlaanderen
Oktober 2011
104 107
EFRD Eurapa i n v e s t e e r t , Vlaande ren groeit.
10.1 De voorbereidingen op EC-niveau tot aan het Vijfde Cohesierapport 10.1.1 Algemene rol, ambities en objectieven van cohesiebeleid
108
10.1.2
Focus: territoriaal beleid versus sectoraal beleid.
109
10.1.3
Financiële structuren: subsidies versus leningen
109
10.1.4
Coherentie-focus
109
10.1.5
Vereenvoudiging
110
10.1.6
Output versus resultaten/impact
110
10.1.7
Concentratie versus spreiding
110
10.1.8
Programmatorisch kader
10.1.9
Governance
10.2 Vijfde Cohesierapport
11
107
,111 Ill 111
10.2.1
Vergroten van de Europese meerwaarde van het cohesiebeleid
111
10.2.2
Versterking van governance
114
10.2.3
Resultaat publieke consultatie
114
10.3 Ontwerp van regelgeving door de Europese Commissie
116
10.4
117
Implicaties voor Vlaanderen
Conclusies
119
BÍJUWSEN:.·.. 125 O Lijst van tabellen
127
Lijst van figuren
128
Bijlage 1
Update SWOT-Analyse
129
Bijlage 2
ïndicatorentabel
136
Bijlage 3
Beschrijving 16 cases
146
Case 1: SUSPRO3
146
Case 2: The Energy Box
146
Case3: Prodem
2
147
Case 4: Cleantech
148
Case 5: De Gentse Ondernemer
149
Case 6: Overnamecoach UNIZO
149
Case?: Battle of Talents
150
Case 8: Internationaal groeien
151
Case 9: Campus TIO3
152
Case 10: Energyville
152
Case 1 1 : Regionaal lascentrum Mechelen
153
Case 12: Robotic Surgery Institute
154
Case 13: BUDA Kortrijk
154
Case 14: Oude Dokken Gent
155
Case 15: Fochplein
156
Case 16: Winkelgebied Oud-Brechem en Singel-Zuid
156
Bijlage 4
Verbetersuggesties voor centraal inf obeh eersysteem
Oktober 2011
159
5
EFRD Europa i n v e s t e e r t , Vlaanderen groeit.
1 I NLE II D NG 1.1
Context van de opdracht
Om de economische en sociale samenhang van het Europese territorium te versterken, zijn in 1975 de Europese Structuurfondsen in het leven geroepen. Eén van deze structuurfondsen is het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO). Het EFRO subsidieert projecten die de ongelijkheden tussen regio's verminderen (Doelstelling 1), het concurrentievermogen vergroten en werkgelegenheid creëren (Doelstelling 2) en de cohesie tussen de regio's versterken (Doelstelling 3). De hoofddoelstelling van het Vlaamse Doelstelling 2programma 20072013, dat het onderwerp is van deze evaluatie, is 'het bevorderen van de verdere ontwikkeling van Vlaanderen tot één van de meest competitieve regio's, resulterend in een duurzame economische groei, de creatie van meer en betere tewerkstelling en de bescherming en verbetering van het leefmilieu/ Het programma wordt ten uitvoer gebracht door middel van projecten binnen volgende vier prioriteiten: ■
Prioriteit 1: Kenniseconomie en innovatie;
■
Prioriteit 2: Ondernemerschap;
■
Prioriteit 3: Ruimtelijkeconomische omgevingsfactoren;
■
Prioriteit 4: Stedelijke ontwikkeling.
De Europese Unie verzoekt de lidstaten om periodiek een onafhankelijke evaluatie uit te voeren over de voortgang van het programma. Het doel van deze evaluatiemomenten is het verbeteren van de kwaliteit, de effectiviteit en de consistentie van het programma, rekening houdende met de structurele problemen waarmee de betrokken regio's worden geconfronteerd en de Europese doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling.1 Deze tussentijdse evaluatie maakt deel uit van de ongoingevaluatie van de Vlaamse beheersautoriteit voor het Operationeel Programma Doelstelling 2 Vlaanderen 20072013. Ze wordt door IDEA Consult uitgevoerd in de periode meiseptember 2011. 1.2
Globaal evaluatie ka de r
Er zijn tal van perspectieven en criteria van waaruit men beleid en impulsprogramma's kan beoordelen (zie evaluatieschema in Figuur 1).
1
Europese Verordening 1083/2006 van 11 juli 2006, artikels 47 en 48.
Oktober 2011
EFRD Europa investeert, Vlaanderen groeit.
Figuuri: Evaluatiekader
/
! Uitdagingen \ \ en noden !
RELEVANTIE
Impact
\
i
Context
Ł
EXTERNE COHERENTIE
DoeHstełlingen D2
Inputs {€)
Resultaten
PfDcessen
ÌProjecten
Ī Outputs
D2 programma
INTERNE COHERENTifc. (KOSTEN) EFFIC IËNTIE EFFECTIVITEIT
D o e l s t e l Ei n g e n
Uitvoering
Resultaten
Relevantie
Efficiëntie
Effectiviteit
Coherentie (extern)
Processen
Toegevoegde waarde
Coherentie (I ntem)
Toezichtsysteem
Bron: IDEA Consult Deze tussentijdse evaluatie is tegelijk gericht op: De doelstellingen (relevantie, coherentie en consistentie) Beantwoorden de maatregelen en doelstellingen uit het Operationeel Programma (nog steeds) aan de noden en behoeften (relevantie) en zijn ze in lijn met andere doelstellingen binnen of buiten de organisatie (consistentie en coherentie)? De resultaten (effectiviteit, toegevoegde waarde) Hebben we de doelen die werden vooropgesteld in het Operationeel Programma gehaald? Zijn de output (vb aantal ondernemers bereikt met project), resultaten (effecten bij de beoogde doelgroep(en) van doelstelling/project/plan, direct na afloop van de actie) en impact (effecten die zich op langere termijn voordoen) in lijn met de doelstellingen? Wat is de toegevoegde waarde van de D2investeringen in Vlaanderen, voor Vlaanderen en voor de EU? Noot: met betrekking tot evaluatie van de resultaten, moeten we rekening houden met het tussentijds karakter van deze evaluatie. Uitspraken over de impact van het volledige programma zijn nog niet mogelijk op dit moment (zie ook verder: beschikbaarheid van monitoringinformatie). Via cases zal er wel een partieel beeld kunnen worden gegenereerd en op basis van inschattingen door de promotoren zullen uitspraken worden gedaan over de verwachte impact.
Oktober 2011
EFRD Eu TD pa i n v e s l e e r ļ , Vlaanderen groeit.
De manier van uitvoering (efficiëntie, processen, toezichtsysteem) Daarbij gaan we na of de input (de energie en middelen die we erin staken) in overeenstemming is met de output. Of de resultaten of effecten konden worden bereikt met minder geld en of de wijze van uitvoering optimaal verliep (coördinatie, samenwerking,...). Ook de kwaliteit en efficiëntie van het selectieproces, het beheer en het toezicht op het programma worden onder de loupe genomen. Samengevat zal tijdens deze evaluatie een antwoord worden gezocht op volgende evaluatievragen: Evaluatiecriteria Relevantie
Evaluatievragen Leveren de doelstellingen en prioriteiten van het programma een adequaat antwoord op de meest recente sociaaleconomische ontwikkelingen? Zijn de initieel gestelde doelen nog in overeenstemming met de sterkten/zwakten van de Vlaamse economie?
Coherentie
In welke mate sluit het programma aan bij de (nieuwe) vigerende beleidskaders in Vlaanderen en op EUniveau? (extern) Zijn de strategische en operationele doelstellingen onderling consistent? (intern)
Efficiëntie
Komt de verdeling van de financiële middelen overeen met de inhoudelijke prioriteiten van het programma? Staat de gerealiseerde output in verhouding tot de ingezette middelen? Welke factoren hebben een positieve of negatieve invloed op de efficiëntie van het programma, zowel op programma η iveau, als op niveau van de prioriteiten/doelstellingen?
Effectiviteit
Welke resultaten zijn bereikt met het programma tot dusver? In welke mate komen de resultaten overeen met de nagestreefde doelstellingen? Waarom werden bepaalde doelstellingen al dan niet gehaald? Zijn er verschillen in effectiviteit naargelang de prioriteit, de maatregel binnen de prioriteit, het soort projecten? Wat is de effectiviteit met betrekking tot de horizontale prioriteiten ruimtelijke dimensie, duurzame ontwikkeling en milieu, interregionale samenwerking en gelijke kansen?
Impact
Wat is de (verwachte) impact van het programma op de E Udoelstellingen? Hefboomeffect van de structuurfondsen? Zouden sommige projecten niet gerealiseerd, of niet in dezelfde mate gerealiseerd zijn bij het ontbreken van de structuurfondsen? Leidt de Europese omkadering van de programma's tot meer nieuwe of scherpere inzichten, strategieën, acties en samenwerkingsverbanden?
Uitvoerings
Worden de projecten professioneel geleid en omkaderd en speelt men voldoende in op de
kwaliteit
verwachten vanuit de EU (communicatie, disseminatie,...)? ts het programmabeheer en toezicht efficiënt en deugdelijk georganiseerd? Welke sterke/zwakke punten zijn gedetecteerd op het vlak van organisatiestructuur en het betrekken van partners bij het programma? Op welke manier kan het monitoringsysteem worden geoptimaliseerd?
Op basis van de evaluatieresultaten, zal IDEA Consult verbeterpunten voorstellen en aanbevelingen formuleren. Deze aanbevelingen zijn vooral gericht op de nieuwe programmeerperiode (201420201, gezien de gevordere stand van het lopende programma (89% van de middelen zijn reeds toegewezen door het Comité van Toezicht).
Oktober 2011
EFRD Europa investeert, Vlaantteren groeit.
1.3
Aanpak van de evaluatie
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de activiteiten die in het kader van deze tussentijdse evaluatie werden uitgevoerd. Tabel 1: Stappenplan Evaluatiecriterium
Fase Τ
I
I
STARTFASE
u c į) v x: o v
.a c α
c
0)
OP
c
«
E
111
c
«
"5 ¿s
O u Oi
ë ш
η m r oi
c ;2 'S Ui
S
1^ 1^
¡gį ^
Actualisatie SWOT
FASEI
χ
Opmaak externe
X
coherentietabel
Opmaak doelstel lingenboom
X
штж
ШШ FASE ¡I
Analyse M o n i t o r i n g d a t a
x
X
Interview m ė t AO
X
X
X
Groepsinterview
X
X
X
X
X
X
contactpunten
Case studies Ш Ш
FASEI
Conclusies evaluatie Aanbevelingen in het licht van de toekomst van het Europees cohesiebeleid
öron; IDEA Consult
Oktober 2011
EFRD Europa i n v e s t e e r t , Vlaanderen groeit.
2
STAND VAN ZAKEN VAN HET PROGRAMMA
Het Vlaamse Doelstelling 2programma 20072013 werd door de Europese Commissie op 7/12/2007 goedgekeurd. De eerste projecten gingen eind 2008 van start. Midden 2011 is ongeveer 2/3 van de looptijd verstreken (4,5 jaar op een totale duur van 7 jaar). In dit hoofdstuk gaan we in op de algemene en financiële voortgang van het programma: *
In een eerste paragraaf behandelen we de algemene financiële voortgang van het programma;
■
In een tweede paragraaf geven we een overzicht van de ingediende projecten tot dusver;
■
In de derde paragraaf van dit hoofdstuk gaan we in op de beschikbaarheid van monitoringgegevens op dit moment. 2.1
Financiële voortgang van het programma
In Tabel 2 geven we een overzicht (dd. 25 mei 2011) van: ■
de beschikbare middelen (Europees aandeel) per prioriteit en per operationele doelstelling. Daarbij werd rekening gehouden met een overheveling van middelen van Prioriteit 2 naar Prioriteit 3 die werd beslist door het Comité van Toezicht op 10/3/2010 (goedkeuring EC 8/10/2010). Merk ook op dat de budgetten per operationele doelstelling slechts indicatief zijn. Enkel de verdeling over de prioriteiten ligt vast in het Operationeel Programma;
■
Het aantal goedgekeurde projecten per prioriteit en operationele doelstelling tot dusver;
■
De goedgekeurde p roj eet bed rage n door het Comité van Toezicht, inclusief decommitment (overschotten op afgesloten projecten die opnieuw in het programma worden gebracht);2
■
De nog beschikbare financiële middelen per prioriteit en per operationele doelstelling;
■
De betalingen die inmiddels werden verricht (laatste betaaldag 9 mei 2011).
Van de 16 afgesloten projecten werden er 7 'gedecommiteerd'. Dit betreft een bedrag dat voorzien werd op een project, maar niet werd opgebruikt. Op het einde van het project worden deze overschotten terug beschikbaar gesteld. In een van de 7 gevallen gaat het om een aanzienlijk bedrag: voor 'The Loop' (ontsluiting Flanders Expo, Gent) werd een bedrag van meer dan 1 miljoen € gedecommitteerd omwille van de wetgeving op overheidsopdrachten.
Oktober 2011
10
1Á
EFRD Europa i n v e s t e e r i , Vlaanderen g r o e i t ,
Tabel 2: Financiële voortgang per prioriteit en per operationele doelstelling (OD) Beschikbaar
Aantal projecten
Bedrag (in €) Prioriteit 1 Kenniseconomie & Innovatie OD 1 Sensibilisering OD 2 Begeleiding OD 3 Samenwerking OD 4 Internationalisering OD 5 Vernieuwende voorbeelden van kennisvalorisatie OD 6 Innovatie van de plattelandseconomie Interregionale samenwerking
48.227.098 2.411.355 7.234.065
179
12.056.775
34 7
13 41
Goedkeuringen incl. decommitment Bedrag (in €) % 46.340.817 96,1%
Nog beschikbaar
Betalingen
Bedrag (in €) 1.886.281
% 3,9%
Bedrag (in €) 12.426.007
% 25,8% 47,7% 38,0%
5.919.753 9.967.935 6.992.627
245,5% 137,8% 58,0%
3.508.398 2.733.870 5.064.148
145,5% 37,8% 42,0%
1.151.151 2.750.689 2.561.662
1,209.827 17.526.866 4.641.154
3.612.883 3.058.737 2.351.775
74,9% 21,1% 33,6%
414.126 3.980.090 1.548.841
8,6% 27,5% 22,1%
158.480 5.643.705
65,7% 17,0%
19.449 4.771.544
8,1% 14,4%
21,2%
Prioriteit 2 Ondernemerschap
4.822.710 14.468.129 6.992.929 241.135 33.227.098
60 19 5 101
82.655 27.583.393
25,1% 121,1% 66,4% 34,3% 83,0%
OD 1 Stimuleren van ondernemerszin en vaardigheden
13.290.839
20
3.422.935
25,8%
9.867.904
74,2%
1.186.771
8,9%
OD 2 Creëren van een facililerend start, groei en ovemamekader
13.290.839
71
23.512.904
176,9%
10.222.065
76,9%
3.354.074
25,2%
6.404.284 241.135
6 4
578.004 ■ 69.549
9,0% 28,8%
5.826.280 171.586
91,0% 71,2%
229.360 1.339
3,6% 0,6%
Prioriteit 3 Ruimtelijkecon. omgevingsfactoren
63.227.098
74
62.665.995
99,1%
561.103
0,9%
20.929.057
33,1%
OD 1 Duurzame versterking van econ. poorten en internationale multimodale bereikbaarheid
12.404.284
6
8.157.952
65,8%
4.246.332
34,2%
4.840.053
39,0%
OD 2 Kwaliteitsvolle bedrijfshuisvestingsmogelijkheden
22.129.484
17
17.567.469
79,4%
4.562.015
20,6%
4.709.174
21,3%
OD 3 Realiseren van Vlaamse en subregionale hefboomprojecten
31 20 0
32.435.343
146,6%
10.305.859
OD 4 Benutten van verduurzamingspotenties Interregionale samenwerking
22.129.484 6.322.710 241.135
4.505.231 0
71,3% 0,0%
1.817.479 241.135
46,6% 28,7% 100,0%
11.289.295 90.535
51,0% 1,4%
Prioriteit 4 Stedelijke ontwikkeling
48.227.097
38
33.669.980
69,8%
14.557.117
30,2%
32.954.347
68,3%
OD 1 Geïntegreerde projecten OD 2 Buurtprojecten (grootsteden) Interregionale samenwerking
38.340.542
24 14
30.537.067
79,6%
20,4% 67,5%
77,8%
32,5%
7.803.475 6.512.506
29.821.434
3.132.913 0
3.132.913
0,0% 100,0% 88,7%
241.135 0 22.644.375
100,0% 0,0% 11,3%
32,5% 0,0% 100,0% 39,4%
OD 3 Stimuleren van internationaal ondernemen Interregionale samenwerking
Prioriteit 5 Technische bijstand TOTAAL
9.645.419 241.135 8.037.850 200.946.241
0 14 406
8.037.850 178.301.866
0,0%
8.037.850 79.118.805
Bron: operationeel programma, digitaal loket EFRO
Oktober 2011
11
EFRD Europa i n v e s t e e r t , Vtaa n d e r e n g r o e i t .
Tabel 2 brengt de algemene en financiële voortgang van het programma in beeld. Samengevat leren we daaruit het volgende: ■
Op datum van 25 mei 2011 werden er reeds 406 projecten goedgekeurd door het Comité van Toezicht. Het grootste deel van de projecten (44%) situeert zich in prioriteit 1 kenniseconomie, gevolgd door prioriteit 2 ondernemerschap (25% van de projecten). Tabel 3: aantal goedgekeurde projecten per prioriteit Goedkeuringen (in €) incl. decommitment
Beschikbaar (in€)
Aantal projecten
Prioriteit 1 Kenniseconomie & Innovatie
48.227.098
179 (44%)
46.340.817
96,1%
Prioriteit 2 Ondernemerschap
33.227.098
101 (25%)
27.583.393
83,0%
Prioriteit 3 Ruimtelijk economische omgevingsfactoren
63.227.098
74 (18%)
62.665.995
99,1%
Prioriteit 4 Stedelijke ontwikkeling
48.227.097
38 (9%)
33.669.980
69,8%
Prioriteit 5 Technische bijstand
8.037.850
14 (4%)
8.037.850
100,0%
200.946.241
406 (100%)
178.301.866
88,7%
TOTAAL
Bron: digitaal loket EFRO ■
In financiële termen uitgedrukt, werden reeds 88,7% van de beschikbare Europese middelen door het Comité van Toezicht toegewezen.3
■
De betalingen (39,4%) lopen achter op de goedkeuringen. Dit is logisch verklaarbaar, gezien promotoren worden uitbetaald op basis van bewezen uitgaven. Wat betalingen betreft mogen we trouwens stellen dat het Vlaamse programma goed op schema zit. Op basis van de N+2 regel
3
Voor een gedeelte van deze middelen (18,5%) is het projectbedrag nog niet definitief vastgesteld. Dat gebeurt immers na technisch
nazicht door het Agentschap Ondernemen. Op basis van dat nazicht krijgt het project een projectdefinitie en wordt met de promotor een overeenkomst afgesloten.
Oktober 2011
12
EFRD Europa i n v e s t e e r t , Vlaanderen groeit.
dient Vlaanderen tegen eind 2011 een bedrag van €49.630.859 te hebben uitgegeven. Da t bedrag werd reeds begin 2011 gehaald. De goedkeuringen per prioriteit zijn relatief gelijkmatig gespreid over de verschillende operationele doelstellingen. Er zijn niet echt prioriteiten die achter liggen. De nog beschikbare middelen varieert van 30% in prioriteit 4 tot 1% in prioriteit 3. Op het niveau van de operationele doelstellingen zijn er grotere verschillen merkbaar. Juridisch of technisch stelt dit geen probleem, omdat de budgetverdeling die werd vooropgesteld voor de verschillende doelstellingen slechts indicatief is. We moeten er ook rekening mee houden dat projecten niet altijd zuiver aan 1 OD toe te wijzen zijn. Niettemin willen we in het kader van deze evaluatie even stil staan bij de goedkeuringen per OD, om zodoende inzicht te verschaffen over het waarom van bepaalde 'over- en onderschrijdingen'. ■
De over- en onderschrijdingen in de prioriteiten 1 en 2 zijn een gevolg van het aantal intekeningen op de calls. Voor elk van de operationele doelstellingen werden evenveel calls gelanceerd, maar in het ene geval kwam er een grote respons vanuit het werkveld (bv. sensibiliering binnen PI), terwijl andere oproepen zeer matig werden beantwoord (bv. internationalisering, zowel binnen PI als P2}. De gevolgde strategie vanuit de beheersauthoriteit was om maximaal de projectvoorstellen te honoreren die van onderuit werden aangeboden. Vanuit die houding werd het budget doorgaans aangepast aan de instroom van projecten. Naar het volgend programma toe kan deze strategie worden aangehouden, of kan ook beslist worden om sterker te sturen vanuit het voorziene budget per operationele doelstelling. In dat geval moet er strikter worden afgetopt in het geval de instroom het voorziene budget overtreft (bevordert de kwaliteit) en moeten er extra calls en inspanningen worden geleverd voor doelstellingen waar de verwachte respons uitblijft.
*
4
Het programma voorziet de mogelijkheid voor interregiona le samenwerkingsprojecten in elk van de prioriteiten. De budgetten ervoor werden slechts beperkt aangesproken. De beheersautoriteit za l hier wellicht geen gebruik meer van maken. De openstaande middelen zullen over de andere OD's worden verspreid. Het Agentschap Ondernemen beschouwt interregionale samenwerking als een expliciete doelstelling voor de Doelstelling 3programma's (Interreg). Interregionale samenwerking is bovendien een transversale prioriteit, waar horizontaal in alle projecten aandacht wordt voor gevraagd.
In 2002 is de zogenaamde N+2-regel voor het eerst toegepast. Volgens deze regel moet de Europese Commissie ambtshalve het gedeelte
van een betalingsverplichting annuleren dat op het einde van het tweede jaar na het jaar waarin de betalingsverplichting is aangegaan niet is besteed.
Oktober 2011
13
EFRD Europa í nvestee rt, Vlaanderen groeit.
Wat buurtprojecten (0D2) betreft binnen P4, is het voorziene budget in verhouding tot de geïntegreerde projecten (ODI) te groot. Buurtprojecten zijn per definitie kleiner van budget. Vandaar dat gedacht wordt om een deel van de middelen uit OD2 te verschuiven naar ODI, weliswaar exclusief voor investeringen in Gent en A'pen.
2.2 2.2.1
Aantal en aard van de projecten
Totaal aantal ingediende projecten
Onderstaande figuur geeft een overzicht van het totaal aantal ingediende projecten binnen het Doelstelling2 programma. Figuur 2: aantal ingediende EFRO projecten en hun status
Verdeling van de 589 ingediende projecten naar status
Aantal
100
200
300
400
500
eoo
4fi7 projeden ajn goedgekeurd of nog in бе running voor goedkeuring
61 projeden ingediend, nog geen beslissing over goedkeuring
406 projeden goedgekeurd na laatste CVT in maart 2011
343 projeden met projeddennitie en definitiewaarden
■ Afgekeurd of ingetrokken door promotor
;
■ Goedgekeurd, in technisch nazicht
■Goedgekeurd.noggeen betaling ontvangen
(Goedgekeurd, reedseerste betaling ontvangen
Ingediend, wordt voorgelegd op volgend CVT
Hangend (onbeslist)
ff Afgesloten
Bron: digitaal loket EFRO Op datum van 25 mei 2011 werden reeds 589 projecten ingediend binnen het EFRO doelstelling2 programma. ^
122 van deze projecten werden afgewezen door het Comité van Toezicht (116), of zijn na indiening door de promotor nog teruggetrokken (6).
Op die manier resten er nog 467 projecten die in behandeling zijn of zijn geweest: ^
406 projecten zijn inmiddels goedgekeurd door het Comité van Toezicht (laatste stand op 23 maart 2011);
Oktober 2011
14
EFRD Eurapa i n v e s t e e r t , Vlaanderen groeil.
·■> 14 projecten zijn 'hangende'. Ze werden reeds door het Comité van Toezicht behandeld, maar nog niet goedgekeurd; ^
47 projecten moeten nog behandeld worden. Ze zullen worden voorgelegd aan het Comité van Toezicht dat plaats vindt op 22 juni 2011.
Van de 406 projecten die door het CVT werden goedgekeurd, zijn er: ^
343 projecten die beschikken over een projectdefinitie (vastgesteld budget, vastgestelde streefwaarden);
^
63 projecten die zich nog in de fase bevinden van het technisch nazicht.
Van de 343 projecten die een projectdefinitie hebben, waren er op 25 mei: ^
235 projecten die minstens één betaling ontvingen, gerekend tot en met de betaaldag van 9 mei 2011;
^ 2.2.2
16 projecten die volledig (inclusief financiële eindafrekening) afgesloten zijn. Indeling van de projecten naar prioritair thema
Tabel 5 geeft de verdeling van de goedgekeurde projecten (406) weer naar prioritair thema (EU indeling, zie Bijlage II van verordening 1828/2006). Op basis van die weergave, zien we dat de belangrijkste uitgaven binnen het programma vallen in de hoofdcategorieën die werden vooropgesteld. De zes thema's met het grootste aandeel in de uitgaven, zijn ook de thema's die het grootste gewicht kregen in het OP, weliswaar niet volledig in dezelfde volgorde (zie onderstaande tabel).
Oktober 2011
15
EFRO Europa i n v e s t i e rt, Vtaa r i d e r e π g r o e i t .
Tabel 4: budget versus uitgaven voor de zes belangrijkste prioritaire thema's Nr
61
Prioritair thema (EUindeling)
Geïntegreerde projecten voor stads en plattelandsvernieuwing
9 A ndere maatregelen ter stimulering van onderzoek en
Aandeel
Aandeel
budget (OP)
uitgaven
21,3 %
18,7 %
20Д %
23,3%
8,7%
8,4%
innovatie en ondernemerschap in KMO's Dit zijn acties die gericht zijn op innovatie, maar zich situeren buiten de onderzoekscentra en niet gericht zijn op infrastructuur;
5
Geavanceerde ondersteunende diensten voor bedrijven en bedrijfsgroepen
50
Sanering van bedrijfsterreinen en verontreinigde grond
8,2%
10,7%
3
Technologieoverdracht en verbetering van samenwerkingsnetwerken tussen actoren
6,3 %
5,8%
2
OTOinfrastructuur
4,8%
6,8%
Onder meer installatie, instrumentarium en snelle computernetwerken tussen onderzoekcentra en expertisecentra voor een bepaalde technologie
69A %
73,7
Bron: digitaal loket EFRO Lissabonprioriteiten Op basis van Tabel 5 kunnen we beoordelen of het programma voldoende bijdraagt aan de Lissabonagenda, zoals opgelegd door de Europese Commissie. De thema's en uitgaven die in het verlengde liggen van de Lissabondoelstellingen zijn aangeduid met een rood nummer ('earmarking'). Als we de uitgaven in deze categorieën optellen, bekomen we een aandeel van 75%. Dat is precies de ratio die door Europa wordt vooropgesteld in Verordening 1083/2006. Merk wel op dat deze target geldt op het niveau van de lidstaat en zowel betrekking heeft op EFRO als ESF. Gezien de ESF uitgaven quasi volledig binnen de Lissaboncategorieën vallen, werd voor EFRO in het OP slechts een bijdrage bepaald aan de Lissabondoelstelling van 70,79%. Met 75% doet EFRO Vlaanderen het bijgevolg beter dan voorzien in het OP.
Oktober 2011
16
ή
EFRD Europa i n v e s t e e r t . V l a a n d e r e n g r o e i 1-
Tabel 5: Verdeling projecten naar prioritair
thema (thema's die earmarked zijn in de Lissabon-Strategie worden aangegeven meteen rood nummer) EFRO%EFRO bijdrage (€)
Uitbetaald bedrag (€)
Nr
Aantal Voorzien budget (€) projecten
Onderzoek en technologische ontwikkelingen, innovatie en ondernemerschap
94.724.776
238
89.989.749
50,30%
22.928.371
2
OTO-infrastructuur {onder meer installatie, instrumentarium en snelle computernetwerken tussen onderzoekcentra) en expertisecentra voor een bepaalde technologie
10.000.000
16
12.163.454
6,80%
1.618.798
3
Technologieoverdracht en verbetering van samenwerkingsnetwerken tussen kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's), tussen deze ondernemingen en andere ondernemingen en universiteiten, alle soorten postsecundaire onderwijsinstellingen, regionale overheden, onderzoekcentra en wetenschappelijke en technologische centra (wetenschaps- en technologieparken, technopoles, enz.)
13.060.000
40
10.364.073
5,80%
2.684.850
4
Steun voor OTO, met name in KMO's (mkb) (onder meer door toegang tot OTO-diensten in onderzoekcentra)
1.038.710
2
881.483
0,50%
97.429
5
Geavanceerde ondersteunende diensten voor bedrijven en bedrijfsgroepen
18.119.484
48
15.091.013
8,40%
4.197.394
6
Steun voor KMO's (mkb) ter bevordering van milieuvriendelijke producten en productieprocessen (invoering van een doeltreffend milieubeheerssysteem, vaststelling en toepassing van technologieën ter voorkoming van milieuverontreiniging, integratie van schone technologieën in bedrijfsproductie)
5.000.000
17
4.769.909
2,70%
1.282.513
7
Investeringen in ondernemingen die rechtstreeks betrakken zijn bij onderzoek en innovatie {innovatietechnologieën, oprichting van nieuwe ondernemingen door universiteiten, bestaande OTOcentra en ondernemingen, enz.)
2.000.000
2
820.907
0,50%
0
8
Andere investeringen in ondernemingen
3.869.484
в
4.071.656
2,30%
1.011.951
9
Andere maatregelen ter stimulering van onderzoek en innovatie en ondernemerschap in KMO's (mkb)
41.827.254
23,30%
12.035.436
8.614.567
4,90%
2.758.921
Informatiemaatschappij
41.637.098
105
8.018.925
11
Informatie en communicatietechnologie (toegang, veiligheid, interoperabiliteit, risicopreventie, onderzoek, innovatie, einhoud, enz.)
5.000.000
23
4.959.671
2,80%
1.632.594
14
Diensten en toepassingen voor KMO's (mkb) (ehandel, onderwijs en opleiding, netwerken, enz.)
1.500.000
5
1.550.499
0,90%
566.314
Oktober 2011
17
EFRD
Europa í n v e s t e e r t , Vlaanderen groeit.
Andere maatregelen voor betere toegang tot en efficiënt gebruik van ICT door KMO's (mkb) Vervoer
1.518.925 11.000.000
7
560.013
2.104.397
1,20%
7.811.417
4,40%
4.752.278 4.372.000
26
Multimodaal vervoer
7.000.000
3
6.250.350
3,50%
28
Intelligente vervoersystemen
2.000.000
3
742.178
0,40%
151.609
30
Havens
2.000.000
1
818.889
0,50%
228.669
7.631.018
4,20%
1.883.318
7.631.018
4,20%
1.883.318
22.790.679
12,70%
5.307.121
Energie
9.018.926
43
9.018.926
Energie-efficiëntie, warmtekrachtkoppeling en energiebeheer
Milieubescherming en risicopreventie
23.073.308 1.000.000
1
120.000
0,10%
4.671
17.000.000
14
19.284.599
10,70%
4.486.373
Bevordering van biodiversiteit en natuurbescherming (waaronder Natura 2000)
1.054.383
2
1.238.507
0,70%
412.763
Bevordering van schoon stadsvervoer
4.018,925
2
2.147.573
1,20%
403.314
1.064.265
0,60%
496.600
8
1.064.265
0,60%
496.600
33.669.980
18,70%
12.687.319
38
33.669.980
18,70%
12.687.319
8.037.849
4,40%
2.060.693
46
Waterbehandeling (afvalwater)
50
Sanering van bedrijfsterreinen en verontreinigde grond
51 52
Toerisme
1.000.000
56
1.000.000
Bescherming en ontwikkeling van natuurlijk erfgoed
Stads- en plattelandsvernieuwing 61
47
Geïntegreerde projecten voor stads- en plattelandsvernieuwing
Technische bijstand
44.208.172 44.208.172 16.075.700
85
Voorbereiding, uitvoering, toezicht en inspectie
8.037.850
6
5.626.495
3,10%
1.467.467
86
Evaluatie en studies; informatie en communicatie
8.037.850
8
2.411.354
1,30%
593.226
207.119.807
406
179.609.523
100,0%
52.874.620
Totaal Bron: digitaal loket EFRO
Oktober 2011
18
EFRD Europa i n v e s t e e r t , Vlaanderen g r e e n .
2.2.3
Indeling van de projecten naar territoriale dimensie
Tabel 6 geeft de verdeling van de goedgekeurde projecten (406) naar territoriale dimensie. Met territoriale dimensie bedoelen we de gebiedsomschrijving waarop het project is gericht en bijgevolg zijn uitwerking kent. Daarbij gebruiken we herkenbare bestuurlijke omschrijvingen, gaande van lokaal (stad/gemeente), over subregionaal (regio's zoals de Westhoek, Pajottenland, Meetjesland), tot provinciaal en Vlaams.5 Het aantal projecten (en de hieraan gekoppelde EFRO-bijdrage) dat op het provinciale niveau wordt weergegeven, slaat enkel op projecten die in hun aanvraagdossier de gehele provincie als uitvoeringsgebied noemden. Het betreft dus niet het totaal aantal projecten dat in de betreffende provincie werd uitgevoerd. Tabel 6: Verdeling projecten naar territoriale dimensie Aantal projecten EFRO-bijdrage VLAAMS GEWEST
34.494.510
PROVINCIAAL
108
34.500.235
West-Vlaanderen
32
17.275.245
Antwerpen
10
6.131.059
Limburg
32
5.278.929
Vlaams-Brabant
6
2.636.364
Oost-Vla andere n
20
2.060.098
Provinciecombinatie
S
718.770
(SUB)REGIONAAL
8.516.561 102.098.216
Stad Gent
29 '
15.603,949
Stad Antwerpen
19
14.570.064
Stad Genk
6
8.874.128
Stad Leuven
14
7.982.701
Andere steden en gemeenten
81
55.067.373 179.609.523
Bron: digitaal loket EFRO
5
Daarmee hanteren we een meer bestuurlijke omschrijving van 'territoriale dimensie', dan deze die door de EU wordt gehanteerd in
Bijlage II van verordening 1828/2006: stedelijk, bergen, eilanden, dun en zeer dun bevolkte gebieden, etc...
Oktober 2011
19
EFRD EŁI г о р а i n v e s t e e r i , Vlaaħaeren groeit.
Het grootste deel van de EFROsubsidies gaan naar projecten met een lokale scope. 37% van de projecten (149/406) hebben een lokale focus en verdelen gezamenlijk 57% van het goedgekeurde EFROsubsidiebedrag. De lokale besturen die het grootste budget voor hun rekening nemen zijn de stad Gent, de stad Antwerpen, de stad Genk en de stad Leuven. Voor Gent en Antwerpen hoeft dit niet te verwonderen, gezien een deel van de middelen exclusief voor hen werden bestennd (Prioriteit 4, OD 2). Projecten met regionale scope (arrondissementen of streken) nemen met 5% een relatief klein deel in van het goedgekeurde EFRObedrag. Iets meer dan een kwart van de projecten heeft een provinciale scope. Deze projecten nemen wel iets minder dan 20% van het goedgekeurde EFRObedrag in. Ongeveer 40% van de goedgekeurde EFRObedragen voor projecten met provinciale scope, worden ingezet in WestVlaanderen. De provincie met het laagste toegekende bedrag voor provinciale projecten is OostVlaanderen. Ook projecten met als scope een combinatie van provincies nemen slechts een miniem deel in van het totale goedgekeurde EFRObedrag. Tot slot richt 28% van het totaal aantal projecten zich op het volledige Vlaamse grondgebied. Deze projecten nemen samen wel slechts 19% van het goedgekeurde EFROsubsidiebedrag in. Onderstaande figuren vatten de situatie visueel samen, enerzijds op basis van het aantal projecten (Figuur 3), anderzijds op basis van het budget (Figuur 4). Figuur 3: EFROuitgaven naar territoriale dimensie (ff projecten)
Opdeling EFROprojecten (aantal projecten) ■ Stad Gent ■ Stad Antwerpen & Stad Genk ■ Stad Leuven ■ Andere steden en gemeenten ■ Regio WestVlaanderen ■ Antwerpen ■ Limburg VlaamsBrabant ■ OostVlaanderen ■ Provinciecombinatie ■ Vlaams Gewest
Bron: digitaal loket EFRO
Oktober 2011
20
EFRD Europa i n v e s l e e rt,
VLaaiìde r e n g r o e i t .
Figuur 4: EFRO-uitgaven naar t errit oriale dimensie (budget)
Opdeling EFRO-projecten (totaal bedrag) ■ Stad Gent ■ Stad Antwerpen s'-Stad Genk ■ Stad Leuven ■ Andere steden en gemeenten ■ Regio West-Vlaanderen ■ Antwerpen ■ Limburg Vlaams-Brabant ■ Oost-Vlaanderen ■ Provinciecombinatie ■ Vlaams Gewest Bron: digitaal loket EFRO 2.2.4
Indeling van de projecten naar economische activiteit
Onderstaande tabel geeft de verdeling van de goedgekeurde projecten (406) weer naar economische activiteit. De indeling is gebaseerd op de nomenclatuur van de economische activiteiten in de Europese Gemeenschap (Nace Rev. 1).
Oktober 2011
21
EFRD E u r a ра i n v e s t e e r i . Vlaanderen groeit,
Tabel 7: Verdeling goedgekeurde EFRO-bedrag naar economische NACE-code
01-02
Omschrijving economische activiteit
activiteit PI
Aantal projecten
PZ
P3
P4
P5
Goedgekeurde EFRO projecten
Landbouw, jacht en bosbouw
6
1.017.690
10-32
Niet nader genoemde be- en verwerkende industrie
7
1.776.260
36
Winning, zuivering en distributie van water
1
120.000
41-43
Bouwnijverheid
32
3.880.055
49-52
Vervoer
16
1.600.000
1.371.273
353.584
1.776.260 120.000 486.169
29.907.040
34.273.264
14.545.822
16.145.822
53+60-61
Post en telecommunicatie
17
3.093.048
6S + 69-74 + 77
Onroerend goed, verhuur en zakelijke dienstverlening
30
6.562.276
3.797.951
84
Openbaar bestuur
24
562.240
2.548.573
85
Onderwijs
6
548.544
922.182
86-87
Gezondheidszorg
7
620.980
189,735
701.016
64
3.998.358
520.394
6.068.298
139
12.788.947
19.122.220
6.277.944
27.587.224
63.943.194
269.070
3.362.118
4.443.182
14.803.409 3.110.813 1.470.725 1.511.732
Gemeenschapsvoorzieningen en sociaal-culturele en SS
persoonlijke diensten
Andere vanaf 45
Andere niet nader genoemde diensten Activiteiten in verband met het milieu Totaal
57
9.802.876
406
46.371.274
44.257.030
33.669.980 8.037.850
46.226.961
8.037.850
179.609.523
1.377.240
11.180.115 33.669.980
Bron: digitaal loket EFRO
Oktober 2011
22
EFRD Europa i n v e s t e e r i , Vlaanderen groeit.
Activiteiten die een groot aandeel van het goedgekeurde EFRO-budget toegewezen kregen zijn de volgende: ■
Andere niet nader genoemde diensten: 26%. Dit is een 'restcategorie' waaronder heel wat projecten vallen die te maken hebben met ondernemen (innovatief ondernemen, creatief ondernemen, begeleiden starters, doorgroeiende bedrijven,..*). Er vallen ook een aantal projecten binnen deze categorie rond opbouwvan kenniscentra, alsook de projecten van technische bijstand;
ш
Gemeenschapsvoorzieningen en sociaal-culturele diensten: 25%. Hieronder vallen vooral projecten rond sociale economie en (her)aanleg van openbaar domein (masterplannen, studies, uitvoer,...);
■
Bouwnijverheid: 19 %. Hieronder vallen vooral economische infrastructuurprojecten (havengebieden, bedrijventerreinen,...} en een aantal projecten rond opzetten van een netwerk ivm de bouwindustrie;
■
Vervoer: 9%. Hieronder vallen hoofdzakelijk een aantal ontsluitingsprojecten (toegang tot bedrijventerrein, aanleg spoorlijn, aanleg kruispunt,...) naast een aantal logistieke projecten;
*
Onroerend goed, verhuur en zakelijke dienstverlening: 8%. Hieronder vallen hoofdzakelijk een aantal projecten rond ondernemen, innoveren, spin-offs, management,....;
■
Activiteiten in verband met het milieu: 6%. Het gaat hierbij om activiteiten rond duurzaam bouwen, duurzame bouwprojecten of projecten rond Cleantech.
2.3
Databeschikbaarheid
Voor het in beeld brengen van de resultaten van het D2-programma is IDEA als evaluator in belangrijke mate afhankelijk van de data die door de beheersautoriteit en door de project promotoren in het informatiebeheerssysteem werden gebracht. Hieronder beschrijven we de stand van zaken in dat verband. Op het tijdstip van 25 mei 2011, werden zoals eerder gesteld reeds 406 projecten goedgekeurd door het Comité van Toezicht. Van deze goedgekeurde projecten bevinden er zich nog 61 in 'technisch nazicht'. Dit behelst een laatste administratieve screening van het project. Voor die groep van projecten zijn nog geen gegevens beschikbaar. We vallen bijgevolg terug op de groep van 343 projecten die reeds deze fase van technisch nazicht achter de rug hebben. Elk van deze 343 projecten kreeg bij het technisch nazicht definitiewaarden toegekend. Dit zijn streefgetallen (output, resultaten en impact) die als verwachte uitkomsten worden toegekend aan het project. Het aantal indicatoren waarvoor er een definitiewaarde moet worden ingevuld, hangt af van de prioriteit. Overheen de 5 prioriteiten zijn er in totaal 98 definitiewaarden. Over het algemeen zijn deze definitiewaarden vrij volledig ingevuld.
Oktober 2011
23
E FR D Europa investeert, Viaanueren groeit.
Gedurende de loop van het project moeten op gezette tijdstippen effectieve rapportagegegevens worden ingevuld. Op de peildatum voor dit rapport hadden reeds 266 projectpromotoren een of meerdere rapportages gedaan. De vragen die tijdens deze rapportage moeten worden beantwoord, zijn opnieuw afhankelijk van de prioriteit. Over de 5 prioriteiten heen zijn er in totaal 182 rapportagevelden. De informatie in deze rapportagevelden wordt vervolgens, hetzij via een éénopéén relatie, hetzij via een combinatie van rapportagevelden, vertaald naar 99 programmaindicatoren. Het zijn precies deze indicatoren die ons een beeld verschaffen over de effecten van de projecten tot nog toe. De 99 programmaindicatoren kunnen worden opgedeeld in outputindicatoren, resultaatsindicatoren en impactindicatoren. Tot slot zijn er ook nog 23 indicatoren specifiek voor de projecten van 'technische bijstand' {prioriteit 5). De lijst van 99 programmaindicatoren steekt in bijlage. Voor de output en resultaatsindicatoren is al behoorlijk wat informatie beschikbaar. 80% van de projecten heeft al gerapporteerd. Op het impactniveau is de rapportage veel minder volledig. Daar heeft 20% van de promotoren reeds gerapporteerd.
Figuur 5: Overzicht databeschikbaarheid DEFINmEVELM N (Mļ
ca
P2
PI
Speet'¡ек vooreen bepMldeOD Spécifie k voor een prioriteit VoO' elk project
J7 s
ΡΛ
13 Λ
3
2
2
10 í,
I
Elk definitievetd Nep fl een ¡ rapportageveld
L
Er zi|n ook 34 extra rspportageveldĒn die niet in de vorm van een deti n i tieve Id beíUan
P5
16
2Ī
Deze worden mgevuktvbk voor aanvang van het prajett, na goedVeu/mg en tedinisth nazkhl De waartíes von deie deftoKteveläen гЦп dui exante sclioltingen voar ħpr pra/ert
enkomsîig
RAPPORTAGEVELDEN [Ш1 Deie worden mwpUussentyös tngevutí gedurende de кюр van hetproįect ab ¡maal no afloop van bel project. Sommige velden moeten enkel no afloop worden Ingevuld
Spécifie k voor een bepaalde OO Speöfiekvooreen prioriteit Voor elk project сда; .voi ¡as
I
De sntrfoorden op rappoftagevelden, of een ņ ťan anrwoorden, humen indicatoren vormen
PflOGRAMMA-MDICATOREN (»91 Beschikbaarheid
Aa mal impactindicatoren ResultaatstncHcatore r Outputindicatoren Indicatoren verbonden аапРЗ|ГВ|
12 f+2)
20%
28
ва%
34
83%
2Ì
50%
Inrlicotoren гцп verbonden aan een priontelt, behalve de mpactlndicatofen. Deze »/arden voor eft profeet bķgehouden. De mdlcotoren worden opgemaakt uit de antwoorden die worden Ingegeven In de rapporotgevelden. Era voor de meeste indicatoren op voorhand van het programmo een tuisentiįdse streefwaarde bepaald vaar íOiOj alsook een finale streefwaarde
Bron: digitaal loket EFRO, bewerking IDEA Consult
Oktober 2011
24
EFRD Europa i n v e s t e e r t , Vlaanderen groeit.
3
ONDERZOEK VAN DE RELEVANTI E
Zoals geschetst in de inleiding, is 'relevantie' een van de belangrijke evaluatiecriteria. Daarbij stellen we ons de vraag: Sluiten de doelstellingen van het programma (nog) aan op de specifieke noden in Vlaanderen?
We beoordelen deze evaluatievraag aan de hand van een geactualiseerde SWOTanalyse. 3.1
Update swotanalyse
De prioriteiten in het Operationeel Programma zijn gebaseerd op een SWOTanalyse van de economische toestand in Vlaanderen. De basisgegevens die daarbij werden gebruikt dateren vaak van 20032004. Door middel van een update van de SWOTanalyse gaan we na in welke mate zich sociaal economische veranderingen hebben voorgedaan sinds de opmaak van het OP. In het geval er belangrijke veranderingen worden vastgesteld, kunnen deze de aanleiding vormen voor een bijsturing van het programma. In de originele SWOTanalyse werden volgende thema's behandeld:6 ■
*
■
Macroeconomische structuur o
Economische groei;
o
Internationale vergelijking van de levensstandaard;
o
Regionale spreiding van de welvaart;
o
Economische sectoren;
o
Internationale oriëntatie.
Kenniseconomie en innovatie o
Kenniseconomie;
o
Innovatie.
Ondernemerschap
Zie operationeel programma (vErsie oktober 2007): ae.vlaanderen.be/html europees/efro nieuw/html.../QP EFRO.pdf
Oktober 2011
25
EFRD Europa investee rt, V L a a n d e re n g r o e i t .
o
Ondernemerschap algemeen;
o A ard en factoren ondernemerschap. ■
Ruimtelijkeconomische omgevingsfactoren
■
Stedelijke ontwikkeling
■
Economie en milieu
■
Economie en energie
In functie van een maximale vergelijkbaarheid, houden we voor deze update deze originele structuur aan. Voor elk van bovenstaande thema's werden actuele data verzameld en vergeleken met de initiële bevindingen uit het OP van 2007. De uitgebreide vergelijkende tabel steekt ín Bijlage 1. Daarbij werd van kleuren gebruik gemaakt om aan te geven welke evolutie er met betrekking tot de verschillende onderwerpen werd vastgesteld: ■
(Eerder) positieve evolutie;
■
(Eerder) negatieve evolutie;
■
Status quo of geen uitspraak mogelijk.
De belangrijkste bronnen die voor deze SWOTanalyse werden gebruikt zijn: Studiedienst van de Vlaamse Regering, FOF Economie (A DSEI), EUROSTAT, RSZRSVZ, Stadsmonitor, VDAB, RVA, Nationale Bank van België, VRIND. Hieronder vatten we de belangrijkste bevindingen van de analyse samen: Positieve evolutie tussen periode opmaak OP (2007) en nu ■
Vlaanderen wist zijn economische positie, ondanks de recessie, te versterken ten opzichte van de meeste andere Europese landen, doordat de recessie in Vlaanderen minder uitgesproken was tussen 2008 en 2009.
■
De werkzaamheidsgraad is in Vlaanderen sterk verbeterd, van 63% in 2003 naar 66% in 2009.
■
De verschillen tussen het inkomen per inwoner over de verschillende arrondissementen is gedaald: de arrondissementen met het laagste inkomen in 2003 kenden de sterkste positieve evolutie in de periode 20032008.
■
Een sterke toename van het aantal jobs in de quartaire sector, zoals in onderwijs en gezondheidszorg, maar vooral maatschappelijke dienstverlening (80.000 extra jobs tussen 2002 en 2009 in crèches, thuisverpleging, dagcentra,...).
■
Stijging in Vlaanderen tussen 2006 en 2009 van de Total Entrepreneurial A ctivity (TEA Índex). Rt is evenwel nog steeds een grote achterstand op het Europees gemiddelde.
■ A antal opgerichte ondernemingen per jaar is gestegen in Vlaanderen van ca. 30.000 in 2005 naar meer dan 40.000 in 2009. Nettotoename van ca. 8.000 ondernemingen per jaar in recente jaren.
Oktober 2011
26
EFRD Eu г о р а i n v e s t e e r t , Vlaanderen groeit.
■
Het ondernemerschap in Vlaanderen is in toenemende mate gericht op innovatie en jobcreatie. Meer en meer nietklassieke groepen (vrouwen, 50plussers,...) starten een eigen activiteit. We stellen vooral stijgend ondernemerschap vast bij personen met een technische opleiding.
■
Het mediaaninkomen in de centrumsteden stijgt sterker dan in de rest van Vlaanderen: we zien dus een inhaalbeweging bij de centrumsteden.
■
De centrumsteden zijn in toenemende mate werkgelegenheidspolen, vooral binnen de Vlaamse Ruit. In de periode 20052009 kwamen er jaarlijks meer dan 1.000 extra loontrekkenden bij in Leuven, Mechelen, Gent en Antwerpen.
■
Relatieve tempering van de suburbanisatietrend: er is minder bijkomende bebouwing in randstedelijk gebied en meer in kernen van centrumsteden in de periode 20052010. Er is wel opvallend veel extra werkgelegenheid in het randstedelijk gebied rond Brussel, Gent en vooral Antwerpen.
■
Positieve evolutie (=daling) van broeikasgassen en verkeersgerelateerde polluenten (stikstofdioxide, fijnstof, ozon), wellicht voor het belangrijkste deel te verklaren door verminderde economische dynamiek in de crisisjaren 20082009.
■ A lgemene verbetering van de waterkwaliteit en diversiteit in de periode 20042009 ■ Energieconsumptie daalt, ondanks economische groei. De energieintensiteit van onze economie daalt, in lijn met andere Europese lidstaten. ■ ■
In de periode 2005 tot 2010 is er een toename van het aantal incubatiecentra van 8 naar 14. De bezetting van de bedrijvencentra in Vlaanderen is de voorbije jaren gegroeid.
Negatieve evolutie tussen periode opmaak OP (2007) en nu ■
Vlaanderen heeft zijn sterke positie ten opzichte van andere groeiregio's op gebied van BBP per capita zien dalen in de periode 20032008.
■ A rbeidsproductiviteit is in de periode 20032008 weinig geëvolueerd. Vlaanderen werd op dit vlak door een aantal vergelijkbare regio's ingehaald. ■ Sterk verlies aan jobs in recente jaren in de secundaire sector: vooral in de chemische industrie en de transportindustrie. ■
De uitvoergerichtheid is significant gedaald van 97,5% van het BBP naar 71% van het BBP. Hoewel de 5 traditionele handelspartners (DU, FR, NL, UK, IT) nog 59% nemen (tov 64% in 2005), is er meer dversificatie naar nieuwe landen zoals VS, India en Polen
■
Waarde van gevestigd ondernemerschap in Vlaanderen ligt niet rond de 7% zoals voorgesteld in 2005, maar rond de 3%. Dit ligt ver onder het Europees gemiddelde van 6%.
■
Het aantal faillissementen is gestegen: van ca. 4.000 naar ca. 5.000 faillissementen per jaar sinds de financiële crisis van 2008 (anderzijds is nettotoename positief, zie hoger).
■
De Ijzeren voorraad aan bedrijventerreinen slinkt; Het aandeel van beschikbare gronden daalt van 23% van de totale voorraad in 2005, naar 15,4% in 2010. Ook is het regionaal onevenwicht toegenomen (onevenwichtige spreiding tussen de provincies).
■
De relatief sterke positie van Vlaanderen binnen de EU op het gebied van toegang tot het breedbandinternet is afgenomen in de periode 20052009.
■
Uitgaven voor O&Om.b.t. milieu en gezondheid zijn gedaald of stabiel gebleven.
Oktober 2011
27
EFRD Eurapa i n v e s t e e r t , Vlaanderen g r o e i t .
■
Ondanks een stijging van het mediaaninkomen in de centrumsteden is er toch een stijging van het aandeel van inkomens onder de kritieke grens: de groep van minder begoeden blijft toenemen in de centrumsteden.
Status quo of niet-beoordeelbare evoluties ■
Inzake algemene economische performantie behoudt Vlaanderen zijn positie ten opzichte van de EU15 en de omringende landen. Ten aanzien van sterke regio's is er terreinverlies tegen 2008.
■
We stellen een verdere tertialisering vast in de lijn met het Europees gemiddelde.
■
Aantal werknemers in KMO's is in recente jaren gestegen van 58 naar 60,5% van de totale werkgelegenheid in Vlaanderen.
■ D e tewerkstelling in de medium- en hightechindustrie is gestabiliseerd op 7,8% ín 2007, met een relatief sterke positie voor Vlaanderen. De tewerkstelling in high-tech diensten is gestabiliseerd op 4%, met een relatief zwakke positie voor Vlaanderen. ■ D e werkloosheidsgraad is in zowel centrumsteden als in de rest van Vlaanderen licht gedaald tussen 2005 en 2010. De werkloosheid in de centrumsteden ligt evenwel nog steeds ver boven het Vlaams gemiddelde. ■
Er is een lichte stijging van het 'Gross domestic Expenditure on R&D - GERD ' (van 2,08 naar 2,13% in de periode 2003-2009), maar te beperkt om het Europese streefdoel te halen van 3%.
■
Er is nog steeds een hoog energieverbruik in vergelijking met het EU-gemiddelde en met de buurlanden.
3.2
Conclusies en aanbevelingen
Op basis van de update van de SWOT-analyse komen we tot volgende conclusies en aanbevelingen: Financieel-economische crisis vereist geen bijsturing van het OP Vlaanderen herstelt beter dan de meeste Europese lidstaten van de financieel-economische crisis van 2008-2009. De gevolgen van de crisis laten zich nog voelen in een getemperde economische groei, maar crisismaatregelen vanuit het D2-programma lijken niet nodig. Trouwens, ook in volle crisis, adviseerden wij (cfr. strategisch rapport 2009) om met het D2 programma het geweer niet fundamenteel van schouder te veranderen. D 2 onderscheidt zich omwille van zijn structureel en duurzaam karakter, gericht op de lange termijn. In die zin is D2 complementair aan herstelmaatregelen op de korte termijn, gefinancierd vanuit het regulier beleid. Ondernemerschap en innovatie blijven wezenlijke aandachtspunten Hoewel er lichte verbeteringen zijn, blijft Vlaanderen achterop wat ondernemerschap betreft (ondernemersgraad van 3% versus een Europees gemiddelde van 5%). Met betrekking tot innovatie halen we wel het EU-gemiddelde, maar blijven we met 2% achter op de Barcelonanorm van 3%. Het blijft bijgevolg verantwoord om sterk in te zetten op zowel ondernemerschap als innovatie. Belangrijke accenten die we zien voor de toekomst:
Oktober 2011
28
EFRD Europa i n v e s t e e r t . Vía a n d e r e π g r o e t i .
■
Inzetten op jongeren en onderwijs;
■
Orienteren van innovatie in de richting van belangrijke maatschappelijke uitdagingen zoals klimaat, vergrijzing, uitputting van grondstoffen, verlies aan biodiversiteit en milieuvervuiling (link met EU 2020).
Quartaire sector als groeisector De voorbije jaren werd de belangrijkste economische groei genoteerd in de quartiare sector, in het bijzonder in de gezondheidszorg en de maatschappelijke dienstverlening. Gelet op de groei in dit segment kunnen D2middelen hier wellicht een belangrijk catalysatoreffect ressorteren. Een koppeling van de ambities van Flanders' Care aan het D2 programma in de toekomst is te overwegen. KMO's als prioritaire doelgroep Uit de cijfers blijkt dat de Vlaamse economie nog meer dan vroeger een KMOverhaal is. Het aandeel van werknemers in KMO's (minder dan 200 werknemers) is tussen 2003 en 2009 gestegen van 58% naar 60,5%. Gezien vooral ook die groep ondersteuning nodig heeft m.b.t. innovatie en internationalisatie, moeten zij binnen D2 als een prioritaire doelgroep worden beschouwd. Stimuleren van internationalisatie en export Uit de cijfers blijft dat de uitvoerratio de voorbije jaren sterk terugliep. Gezien onze Vlaamse economie sterk afhankelijk is van het buitenland, is het essentieel om deze trend om te buigen. Het D2 programma kan hier in belangrijke mate ondersteunen. Steden als pioritaire actieterreinen Een 'positieve discriminatie' van de steden via het D2programma is nog steeds te verantwoorden omwille van: ■
Een concentratie van de werkgelegenheid in de centrumsteden (is nog toegenomen de laatste jaren);
■
Een concentratie van de werkloosheid in de steden;
■
Het vermijden van suburbanisatie.
Energieefficienti e aanmoedigen Hoewel voor het eerst in jaren de groei van de economie, kon losgekoppeld worden van een stijging van de energieconsumpte, blijft België een grootverbruiker inzake energie (206 kg olieequivalent per €1.000 GDP, in vergelijking met een EUgemiddelde van 165). In functie van de Europese 20/20/20 doelstelling (20 procent hernieuwbare energie, 20 procent energiebesparing en 20 procent minder broeikasgassen tegen 2020) is het belangrijk om versterkt in te zetten op rationeel energieverbruik en energiebesparingsmaatregelen. In lijn met de EU2020flagship'projecten is het zelfs te overwegen om aan dit thema bredere invulling te geven in de richting van 'resourceefficiency'.
Oktober 2011
29
EFRD Europa investee rt, Vtaa r i d e r e n g r o e i t .
Meer groene stroom en hernieuwbare energie Zowel inzake groenestroomproductie, als inzake hernieuwbare energie ligt het Vlaamse aandeel laag in vergelijking met targets en buurlanden. De kloof tussen de periode 2000-2004 en 2004-2009 is ongeveer gelijk gebleven. Anderzijds ís de urgentie groter geworden, gezien de vooropgezette targets niet worden gehaald. Ook het feit dat het reguliere subsidiebeleid voor zonne-energie vanaf 2010 wordt afgebouwd, zijn verhoogde inspanningen in hernieuwbare energie, mede binnen het D2-programma, te overwegen.
Oktober 2011
30
EFRD Europa i n v e s t e e r t , Vlaanderen groeit.
4
ONDERZOEK VAN DE COHERENTIE
Een tweede evaluatiecriterium is de coherentie van het programma. Daarbij onderscheiden we enerzijds de externe coherentie en anderzijds de interne coherentie. 4.1
Externe coherentie
Bij de externe coherentie staat volgende vraag centraal: Is de voorgestelde strategie coherent met de Vlaamse en Europese prioriteiten?
We analyseerden de coherentie met volgende strategische documenten. Merk op dat een aantal van deze documenten zeer recent zijn en nog niet bestonden bij de opmaak van het OP: De Lissabon Strategie; De Göteborg strategie; -
EU2020 strategie;
-
Vlaams hervormingsprogramma EU2020; Vlaanderen in Actie (Via); o
In aansluiting van Via werd recent een plan opgesteld voor een Nieuw Industrieel Beleid. We hebben dit betrokken in onze analyse. Het Witboek Nieuw Industrieel Beleid werd goedgekeurd door de Vlaamse Regering op 27 mei 2011. Het witboek formuleert een overkoepelende visie op de toekomst van de industrie in Vlaanderen. Krachtlijnen hierbij zijn het versnellen van de transformatie van de industrie, de gerelateerde diensten en het sociaal weefsel, gesteund op nieuwe waardecreatie en op een productiviteit- en flexibiliteitoffensief.
Pact2020 Vlaanderen o
Daarbij hielden we ook rekening met de vijf prioriteiten die recent door de SociaalEconomische Raad voor Vlaanderen werden naar voor geschoven, op vraag van Vlaams Minister-President Kris Peeters (mei 2011): innovatie, internationaal ondernemen, energiebeleid, werk en armoede.
De prioriteiten in elk van deze documenten werden samengebracht in een uitgebreide coherentietabel (zie verder), die inzichtelijk maakt in hoeverre de strategische prioriteiten van het Doelstelling 2 -programma in lijn liggen met de Europese en Vlaamse prioriteiten. Vaststellingen op basis van deze coherentietabel zijn: 1.
De eerste drie strategische prioriteiten uit het EFRO-programma komen ruimschoots terug in de Europese en Vlaamse programma's, en liggen grotendeels in dezelfde lijn. Het EFRO programma legt hier en en daar eigen klemtonen omwille van complementariteit met andere overheidsinstrumenten of omwille van de specifieke Vlaamse situatie:
Oktober 2011
31
EFRO Europa investee rt, Vlaanderen groeit.
a. De eerste prioriteit 'kennis en innovatie' van het EFRO programma legt de nadruk op kennisvalorisatie en creativiteit. Deze nadruk is ingegeven door de specifieke Vlaamse situatie, waarin het (creatief) valoriseren van de bestaande kennis een wezenlijk knelpunt vormt. Dit komt bijvoorbeeld ook expliciet terug in Vlaanderen in Actie. EU2020 legt de nadruk sterker op de digitale economie en op de financiering van R&D, waar in Vlaanderen de werking van het IWT is op gericht; b. De tweede prioriteit Ondernemerschap' legt de nadruk op de bevordering van Vlaams ondernemerschap op zich. Ook dit lijkt in te gaan op een specifiek Vlaams knelpunt, met name de lage ondernemersratto. Hiermee focust het EFRO programma op de creatie van ondernemerschap, waar het in andere Vlaamse en Europese programma's vaak breder gaat over het verbeteren en verduurzamen van het algemene ondernemersklimaat, hoewel mag gesteld worden dat daar met prioriteit 3 wel breder op ingespeeld wordt; c.
De derde prioriteit legt sterk de nadruk op infrastructuur en transport, vanuit een duurzaam perspectief. Een beperkt aandeel is ook rechtreeks op eco-efficiëntie gericht. Zeker binnen de EU2020-strategie wordt nog een sterker accent gelegd richting milieu en het loskoppelen van economische groei van het gebruik van natuurlijke hulpbronnen.
2. Binnen prioriteit 4 wordt de stad uitdrukkelijk als perspectief gekozen. In de andere programma's die werden geanalyseerd is dit minder nadrukkelijk het geval (enkel als doorbraak in ViA). Deze documenten zijn doorgaans thematisch opgebouwd. Bij het dieper graven in deze teksten blijkt evenwel de stad als prioritaire zone voor het stimuleren van innovatie en economische groei vaak terug te komen. Er is m.a.w. geen gebrek aan coherentie, maar eerder een verschil in opbouw van de bestudeerde documenten. 3.
'Meer en betere tewerkstelling' is een van de beoogde effecten van het EFRO programma, net als van de Lissabon strategie en EU2020. Op dit niveau is er dus sprake van coherentie. Op het niveau van de operationele doelstellingen komt "meer en betere tewerkstelling" niet meer expliciet terug. Op die basis een gebrek aan coherentie vaststellen, zou te kort door de bocht zijn, gezien het behoud en de creatie van tewerkstelling een van de belangrijkste impactindicatoren is bij het programma en elk van de projecten. Hoogstens kan gesteld worden dat het aspect "betere tewerkstelling" minder de focus vormt van het programma, omdat het ESF-programma hierop is gericht en maximale complementariteit wordt beoogd.
4.
Het beoogde effect 'bescherming en verbetering van het leefmilieu' is coherent met de Europese en Vlaamse programma's. Uit de analyse van de operationele doelstellingen blijkt dat het EFROprogramma er minder rechtstreeks is op gericht. De finaliteit blijft in de eerste plaats economisch, al moet gezegd dat milieu en duurzaamheid in prioriteit 3 zeker een belangrijke plaats hebben verworven. Ook binnen prioriteit 1 werden calls georganiseerd rond cleantech en energie-efficiëntie. Tot slot besteedt het programma via de transversale doelstellingen ook aandacht aan duurzame ontwikkeling en milieu.
Oktober 2011
32
EFRD Europa i n v e s t e e r t , Vlaanderen groeil.
5. In haar strategische prioriteiten komen bepaalde EU2020 thema's minder expliciet aan bod. Via de 'Calls' van het EFRO programma wordt echter wel aandacht besteed aan belangrijke EU2020 beleidslijnen als de 'Digitale Agenda' en 'Jongeren in beweging'. 6. Het Witboek Nieuw Industrieel Beleid (NIB) formuleert een aantal belangrijke acties om het Vlaams industrieel weefsel te vernieuwen. Het document sluit aan bij gangbare inzichten rond het verduurzamen van onze industrie, transformatie door innovatie, etc... Andere inzichten zijn nieuwer en zouden een doorvertaling kunnen kennen in het volgende operationeel programma. We denken daarbij in het bijzonder aan: a. Het concept 'Fabriek voor de toekomst', waarbij wordt gedacht vanuit waardeketens: een competitief netwerk van productie- en dienstenbedrijven die op een innovatieve manier samen oplossingen uitwerken voor de markt; b. Een gericht clusterbeleid rond internationaal competitieve industrieën. Deze idee van specialisatie is ook steeds nadrukkelijker op het Europees niveau aanwezig (concept van 'smart specialisation'). c.
Een gerichter flankerend economisch beleid dat naast O&O-mfrastructuur ook inzet op intelligente netwerken voor mobiliteit, logistiek, energie en communicatie.
Oktober 2011
33
EFRD Europa
investeert,
Vlaanderen
g r o e И.
Tabel 8: Externe coherentie met Europese beleidsdocumenten U s * a bonstrategie
Göteborgstrategie
To b e c o m e l h e m o s t c o m p e t i t i v e and dynamic knowledge based e c o n o m y I n the w o r l d , capable of sustainable economic growth with m o r e e n d better lobs a n d g r e a t e r social cohesion b y 2010
First EU Sustainable D e v e l o p m e n t Strate g y , a d d i n g an e n v i ronmental dimension to t h e Usbon process f o r employment, economic r e f o r m and social cohesion
OP DÌ
Een s t r a t e g i e v o o r s l i m m e , d u u r z a m e en I nclusieve g r o e i Slimme groei voor een economie op basis van kennis en innovatie D u u r t a m e g r o e i voor een De 1 0 g e ï n t e g r e e r d e koolstofarme, concurrerende richtsnoeren v a n Europa economie waarin zuinig wordt 3020 omgesprongen met hulpbronnen Groei voor I e d e r e e n voor een economie met veel werkgelegenheid en sociale en territoriale cohesie
"Innovati eUn ie" m o e t ū e randvoor waarden en de toegang tot finan ciering voor onderzoek en innovatie verbeteren, zodat innovatieve ideeën worden omgezet in producten en diensten die groei en banen opleveren;
Bevorderen van kennis en innovatie als hefboom voor economische groei
"Industriebeleid in een tijd van mondialisering' moet liet ondernemingsklimaat verbeteren, Sustainable production met narne voor kmo's, en zorgen and consumption voor een sterke en duurzame industriële basis die de mondiale concurrentie aankan;
Uitbouw van Europa en de regio's tót een meer attractieve plaats om te investeren en te werken Ensuring sustainable transport
Een d u u r z a m e econo m U c ħ e
groei; De c r e a n · van m**t en betere tewerkstelllnei D« besthermtog en verbeteHng van bet teefmlHen
Het stimuleren van de k e n n i s e c o n o m i e en de kennistransfer, en de valorisatie van 4. De steun voor O&O en inno kennis en innovatie in economische vatie optimaliseren, de kennis activiteiten en maatschappelijke driehoek intensiveren en het toepassingen (strategische potentieel van de digitale aandachtspunten: creativiteit, economie benutten horizontale geïntegreerde aanpak, betrekken v a n p r o f i t e n nonprofit, werken aan systeeminnovatie)
6. H e t o n d e m e m l n g s en co ns u m e nte n k I i maat verbeteren en de industriële basis moderniseren
"Efficient gebruik van hulpbronnen" moet helpen economische groei los te koppelen van het gebruik van hulp bronnen, de overgarig naar een kool stofarme economie te bevorderen, het gebruik van hernieuwbare energie op t e v o e r e n , de vervoersector te moderniseren en energieefficiËntfe t e bevorderen;
Bevordering v a n het Vlaams o n d e r n e m e r s c h a p in de meest brede zin, met het oog op een maximale creatie v a n werkaeleuen heid en economische groei
Het verbeteren van de v es tigïngsaa n t rekkelijkheid van steden en regio's In Vlaanderen, door het duurzaam opwaarderen van de ruimtelijkeconomische omgevingsfactoren
Het ondersteunen van s t e d e l i j k e p r o j e c t e n die gericht zijn op de versterking van de duurzaamheid en de attractiviteit van de steden en de dynamisering v a n het economisch
weefsel In de stad Managing natural resources more responsibly Combating climate change and promoting clean energy
Meer en betere tewerkstelling
Oktober 2011
5. Zuiniger omgaan met hulpbronnen en de uitstoot van broeikasgassen beperken
De arbeidsmarktparticipatie opvoeren en de structurele werkloosheid terugdringen 8. Een Qeschoolde "Een agenda voor nieuwe vaardig beroepsbevolking ontwikkelen heden en banen" moet de arbeids die In de behoeften van de markten moderniseren en de arbeidsmarkt voorziet, mensen meer kansen geven door een leven lang leren mogelijk te a r a el ds voo rwaa rd en maken, zodat de participatiegraad verbeteren en een teven lang toeneemt en vraag en aanbod op de eren bevorderen arbeidsmarkt beter op elkaar worden 9. De prestaties van de afgestemd, onder meer dankzij een onderwijs en grotere arbeidsmobiliteit; o ρ Ie ld Ings stelsel s op alle niveaus verbeteren en deelname aan tertiair onderwijs vergroten
34
EFRD Europa mvestee rl, Vlaanderen groei).
Tabel 9: Externe coherentie met Vlaamse OP 02
beleidsdocumenten
Vlaams Hervormingsprogramma EU2030
V l a a n d e r e n in A c t i e
Uitdagingen
Een d u u r z a m e eeottwitlsche groei; De creatie «ań meer en betere tewérkMatttn» De beschermfng e n verbeterinţi v a n bet feefmUÎeu
(inclusief in ľ Ich ten uit het Witboek Nieuw Industrieel Beleid)
Het stimuleren van de k e n n i s e c o n o m i e en de kennistransfer, en de valorisatie v a n kennis e n i n n o v a t i e In economische activiteiten en maatschappelijke toepassingen (strategische aandachtspunten ι creativiteit, horizontale geïntegreerde a a n p a k , b e t r e k k e n v a n profit en nonprofit, w e r k e n aan systeerriinnovaäe)
Ambibeuze strategie v o o r O&O en innovaüe
Bevordering v a n het Vlaams o n d e r n e m e r s c h a p In de m e e s t brede zin, m e t het oog op een maximale creatie van w e r k g e l e g e n heid en eco no mise he groei
Het ondernem ings en consum ente nklìm a at v e rbete re n en de industriële basis verduurzamen
Het verbeteren van de vestiglngsaantrekkeNjkhetd v a n Milieu en e ne rg ledo eiste II Ing e n steden en regio's in Vlaanderen, door als hefbomen naar een groene het duurzaam opwaarderen v a n de economie r u l m t e M] k · co no m i s c h e omgevingsfactoren
Doorbraken
Meer w e l v a a r t en welzijn Duurzame to p regio Solidaire open regio [ I n d u s i e f prioriteitsstelling door de SERV, 2011)
U i t d a g i n g I I : Creativiteit, innovatie als cultuur, □ndernemerschap: bevorderen Innovabe v a n een cultuur v a n permanente centrum economische vernieuwing, Vlaanderen aanmoedigen v a n creatief ondernemerschap en innovatie In alle sectoren U i t d a g i n g V: Méér Internationalisering
Innovatie (Prioritelt SERV, 2011) Internationalisering (Prioriteit SERV, 2011)
Transformatie d o o r innovatie (ΝΓΒ) P rod ucti vite i ts en concurrentiebeleid, gericht clusterbeleid (NIB)
De open ondernemer
U i t d a g i n g I I I ; Vlaanderen als poort op Europa: de v e r d e r e uitbouw van Vlaanderen als efficiënte logistieke draaischijf Slimme en internationale door draaischijf gangspoort, d o o r duurzame infra v a n Europa struetuu rin ves terin ge π, gebaseerd o p het duurzaam beheer v a n natuurlijke hulpbronnen
O nde rn e me rscha ρ
Logistiek en infrastructuur
U i t d a g i n g V I : Duurzaamheid benutten als opportuniteit Vernieuwend infra structuurbeleid (NIB)
Het ondersteunen van s t e d e l i j k e p r o j e c t e n die gericht: zijn op de v e r s t e r k i n g v a n de duurzaamheid e n d e attractiviteit v a n de steden e n de dynamisering v a n h e t economisch weefsel № d e stad
Groen en dynamisch ste dengewest
Energie (prioriteit SERV, 2011) EcoefficISntte
Meer m e n s e n a a n de slag I n meer werkbare jobs en gemiddeld langere loopbanen Naar een verhoogde arbeidsmarktdeeiname Verbetering v a n de werkbaarheid C om ρ ete n tie ontwik kei in g in functie v a n de a r b e i d s m a r k t Naar een verbetering v a n de kwaliteit van de onderwijs en opleidingssystemen
Oktober 2011
U i t d a g i n g I : Voluit v o o r elk talent: m a x i m a l e inzet op de kracht v a n mensen en talenten, zowel in het onderwijs als op de arbeidsmarkt Loopbaan en competentie ontwikkeling (NIB)
D e lerende Vlaming
M e e r m e n s e n a a n de s l a g , in m e e r w e r k b a r e j o b s e n in g e m i d d e l d langere loopbanen Werkzaamheid Werkbaarheid Talent (prioritelt SERV, 2011)
35
EFRD Europa i n v e s t e e r t , Vlaanderen groeit.
4.2
Interne coherentie
Prioriteit 1: Kenniseconomie
Bij de analyse vande interne coherent ie staan volgende vragen centraal:
■
Zijn de verschillende doelstellingen in de strategie compatibel met elkaar?
■
Zijn er maatregelen die strijdig zijn met (een van de) doelstellingen?
■ D ragen de strategische prioriteiten optimaal bij tot het behalen van de hoofddoelstelling? Ter voorbereiding van deze analyse werd een doelstellingenboom opgesteld (Figuur 6) en werd een overzicht gemaakt van de calls binnen de eerste twee prioriteiten (
Oktober 2011
36
EFRD Eu г о р а t n v e st e e r t , V l a a n d e r e n g roei I.
#
Tijdstip
Onderwerp
1/12/2007-1/3/2008
Kennisdiffusie (5 oproepen, 1 per OD) IGT als enabling technology ECOinnovatie Strategisch innovatiemanagement
1/12/2007-1/3/2008
Innovatie in de plattelandseconomie
1/3/2009-28/5/2009
ICT (5 oproepen, 1 per OD)
1/3/2009-28/5/2010
Innovatie in de plattelandseconomie
1/3/2009-28/5/2010
Cleantech
1/2/2010-29/4/2010
Interregionale samenwerking
Tabel 10). Figuur 6: Doelstelli ngenboo mD2 program ma Vlaander en 20072013
11/3/2010-29/4 of 30/6/2010 Verlenging oproepen 2008 30/4/2010-30/6/2010
Infrastructuurprojecten
8/7/2010-30/9/2010
Energieefficiëntiemaatregelen in de sociale huisvesting (OD5 valorisatie)
1/12/2010-17/12/2010
Innovatiecultuur in de sociale economie
|Γ
Prioriteit 2: Ondernemerschap
Stimuler«!! van de
Bevo VI aun
#
Onderwerp
kennistransfer en de valöriMtie van kannis in «cønomrsche activiteiten enmaatschappelÎjke toepassingen
opee tieva
Tijdstip
1
1/3/2008-1/6/2008
Stimuleren van ondernemersïin en vaardigheden
1
1/3/2008-1/6/2008
Creëren van faciliterend start, groei en overnamekader
1
1/3/2008-1/6/2008
Stimuleren van internationaal ondernemen
1
15/6/2009-20/8/2009
Implementatieacties doorstartplan preventief bedrijfsbeleid
1
1/2/2010-29/4/2010
Interregionale samenwerking
1
11/3/2010-29/4 of 30/6/2010 Verlenging oproepen 2008
1
30/4/2010-30/6/2010
Infrastructuurprojecten
1
7/1/2011-31/3/2011
Gemeentelijke gevel renovatie en renovatie leegstaande handelspanden
tchiĻ
bred.
held.
Sen abilise rin s
Stimul ender
Begeleiding Samenurcrklng Int* mati on alise rf nţ Ve mi e invende ve orbe el den van kenni wal ti rìsile Innovatie van de pisttrlahd» cono mie
Oktober 2011
37
Creen facilite en DVÍ Stimul ηαΰοπ
EFRD Europa investeert,. V l a a n d e r e n groei I.
Tabel 10: Oproepen ('calls') binnen prioriteiten 1 en 2
Prioriteit 1: Kenniseconomie #
Tijdstip
Onderwerp
1/12/20071/3/2008
Kennisdiffusie (5 oproepen, 1 per OD) ICT als enabling technology ECOinnovatie Strategisch innovatiemanagement
1/12/2007-1/3/2008
Innovatie ¡n de plattelandseconomie
1/3/2009-28/5/2009
ICT (5 oproepen, 1 per OD)
1/3/2009-28/5/2010
Innovatie in de plattelandseconomie
1/3/2009-28/5/2010
Cleantech
1/2/2010-29/4/2010
Interregionale samenwerking
11/3/201029/4 of 30/6/2010 Verlenging oproepen 2008 30/4/201030/6/2010 * 8/7/201030/9/2010 1/12/201017/12/2010
Infrastructuurprojecten Energieefficiëntiemaatregelen in de sociale huisvesting (OD5 valorisatie) Innovatiecultuur in de sociale economie
rioriteit 2: Ondernemerschap Tijdstip
Onderwerp
1/3/2008-1/6/2008
Stimuleren van ondernemerszin en vaardigheden
1/3/2008-1/6/2008
Creëren van faciliterend start, groei en overnamekader
1/3/2OO8-1/6/2008
Stimuleren van internationaal ondernemen
15/6/2009-20/8/2009
Implementatieacties doorstartplan preventief bedrijfsbeleid
1/2/2010-29/4/2010
Interregionale samenwerking
11/3/2010-29/4 of 30/6/2010 Verlenging oproepen 2008 30/4/201030/6/2010
Infrastructuurprojecten
7/1/201131/3/2011
Gemeentelijke gevelrenovatie en renovatie leegstaande handelspanden
* Ook in prioriteit 3: vestigingsfactoren Op basis van deze informatie werd binnen IDEA een interne workshop georganiseerd met experten op het vlak van ondernemerschap, innovatie, regionale en stedelijke ontwikkeling. Zij gingen na of de doelstellingen binnen het programma en de thema's van de calls onderling coherent zijn. Het team kwam tot volgende bevindingen:
■
Ten eerste is het formuleren van een scherp oordeel over de coherentie van de strategische prioriteiten met de hoofdstrategische doelstelling moeilijk omwille van de breedte van deze hoofdstrategische doelstelling. De vier geformuleerde prioriteiten passen goed onder de
Oktober 2 0 1 1
38
EFRD Europa i n v e s t i e rt, VLaanderen g r o e n .
hoofddoelstelling, maar het is zeker mogelijk om ook andere prioriteiten te noemen die coherent zijn met de hoofdstrategische doelstelling. Aanleiding van het probleem is het feit dat de hoofdstrategische doelstelling zich tegelijk en zonder onderscheid richt op economische groei, tewerkstelling en leefmilieu. Het zou de coherentie ten goede komen om de doelstelling beter af te bakenen. Daarbij zien we volgende mogelijkheden: o De drie effecten die worden beoogd zijn nevenschikkend geformuleerd, terwijl vanuit een EFRO- en competitiviteitsperspectief economische groei en meer tewerkstelling als prioritair effect worden beoogd. De ecologische dimensie is doorgaans een effect van tweede orde, terwijl de sociale dimensie (betere tewerkstelling) een randvoorwaarde vormt. De beoogde effecten zouden beter op die manier vooropgesteld worden. o Ook is het begrip 'duurzaam' bij de beoogde economische groei niet eenduidig omschreven. Betreft het hier het lange termijn (toekomstgericht karakter, duurzaamheid over generaties heen), of eerder de combinatie economie, sociaal en ecologie? De precieze betekenis van het woord heeft implicaties voor de coherentie. Indien de eerste betekenis geldt, dan zou het programma zich expliciet moeten richten op economische sectoren met het grootste toekomstperspectief. In geval van de tweede betekenis, zou er sprake zijn van overlap met de andere twee beoogde effecten, waar immers de sociale en ecologische duurzaamheid al benoemd wordt. De keuze voor een gelijkmatige verdeling van het budget over de vier prioriteiten (4 x 25%) is niet optimaal gebleken. Projecten onder prioriteit 3 hebben vaak een veel grotere schaal en kostprijs dan de werkingsprojecten onder prioriteiten 1 en 2. Hierdoor waren de middelen voor prioriteit 3 relatief snel uitgeput, terwijl dat onder 1 en 2 meer moeite kostte. Hier kunnen we spreken over een probleem van coherentie tussen doelstellingen en middelen. Er is daarop inmiddels wel een bijsturing geweest om het evenwicht te herstellen (beslissing Comité van Toezicht van 10/3/2010 om middelen over te hevelen van Prioriteit 2 naar Prioriteit 3). De geografische schaal van stad en platteland wordt op twee verschillende manieren in het programma ingebracht. Het ondersteunen van stedelijke projecten is een aparte prioriteit, terwijl het platteland werd ingeschoven onder de operationele doelstelling 'innovatie op het platteland'. De zogenaamde gebiedsgerichte benadering wordt dus anders ingevuld voor de steden dan voor het platteland. Dit is voor een deel 'historisch' te verklaren op basis van de integratie van URBAN in het Doelstelling 2 programma, wat aanleiding gaf tot een aparte prioriteit in het nieuwe programma. Bovendien hanteert de prioriteit rond stedelijke ontwikkeling minder een thematische invalshoek. Dat heeft zijn voordelen, omdat op die manier een inclusieve aanpak van stedelijke problemen mogelijk wordt. Anderzijds houdt dit ook een gevaar is wat focus van het programma betreft. Een programma dat initieel gericht is op economische ontwikkeling, wordt op die manier ook een programma gericht op het herontwikkeling van buurten, het bestrijden van
Oktober 2011
39
EFRD E u r a ра i n v e s t e e r i , Vlaanderen gracil.
kansarmoede of het verhogen van de sociale leefbaarheid in wijken. Strikt bekeken vanuit het oogpunt coherentie treedt er op dat moment een probleem op. Gezien de gebiedsgerichte benadering in de toekomst (20142020) sterker op de voorgrond zal komen (zie ook verder, hoofdstuk 10), moet het samenspel tussen de thematische en gebiedsgerichte focus in het toekomstige programma goed overdacht worden. In de uitvoering van het programma zijn enkele sectorale accenten gelegd, bijvoorbeeld op de cleantechsector. In het kader van toekomstgerichte economische groei is dit zeker opportuun. Daarbij stelt zich echter de vraag of ook geen andere sectoren in aanmerking komen en op basis waarvan de keuze het best wordt gemaakt? Hierbij kan men denken aan de sectoren zorg en/of maatschappelijke dienstverlening^ die de laatste jaren de sterkst groeiende sectoren in Vlaanderen zijn geweest. In de nabije toekomst mogen trouwens verdere oefeningen worden verwacht rond clustering en specialisatie (Witboek Nieuw Industrieel Beleid, smart specialisation). Meer in het algemeen stellen we vast dat de uitvoering van het programma via het callsysteem ruimte biedt tot (thematische) variatie binnen de prioriteiten (bv energieefficiëntie sociale huisvesting onder innovatie). Gezien deze speifieke invulling tijdens de loop van het programma gebeurt, is het ons inziens belangrijk om elke projectcall te koppelen aan een expliciete coherentietoets. Zo wordt het risico vermeden dat de thematische calls afwijken van de thema's die in de prioriteiten beschreven zijn. Ten aanzien van synergieën binnen het programma merken we op dat de prioriteiten zeker niet tegenstrijdig, maar eerder complementair aan elkaar zijn. Ook zijn er binnen de prioriteiten mogelijkheden tot synergieeffecten. Toch kan de synergie binnen het programma tussen prioriteiten ons inziens nog bevorderd worden, zeker op subregionale schaal. De evaluator is voorstander van een portefeuilleaanpak waarbij projectpromotoren, die vaak ressorteren onder verschillende prioriteiten, één gezamenlijk en geïntegreerd projectvoorstel formuleren. Dit leidt tot interactie en uitwisseling over de prioriteiten heen en bevordert synergie binnen het programma. Op die manier wordt ook geïntegreerde gebiedsontwikkeling gestimuleerd. Het initiatief 'A ctie voor Starters', opgezet door de provincie WestVlaanderen, illustreert reeds voor een gedeelte dit idee. In dat verhaal werden diverse initiatieven (van respectievelijk UNIZO, VOKA, Syntra, provinciebestuur WestVlaanderen en Ondernemingscentrum Kortrijk) op elkaar afgestemd en gekaderd binnen het Provinciaal Economisch Impulsplan. Een portefeuilleaanpak kan dit soort dynamieken stimuleren en actoren aanmoedigen om synergie te zoeken met andere organisaties en over prioriteiten heen.
Oktober 2011
40
EFRD Europa i n v e s t e e r i , Vlaanderen grûeit.
5
EVALUAT I E VAN HET PROGRAMMABEHEER EN UITVOERING
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het beheer van het programma en de uitvoeringsstructuren. De evaluator buigt zich daarbij respectievelijk over: ■ de organisatie van het beheer van het programma (strategisch en operationeel); ■ de organisatie van de projectcyclus {van projectindiening tot projectafronding); In elk van de onderdelen worden aanbevelingen geformuleerd. 5.1 5.1.1
Organisatie van het beheer van het programma
Beheerstructuur
In de periode 20002006 werd het Doelstelling 2 programma beheerd door de provinciebesturen. Bijgevolg had elke provincie een Managementcomité (beslissingsorgaan), ondersteund door een programmasecretariaat. Op Vlaams niveau bestond een monitoringcomité, equivalent aan het huidige Comité van Toezicht. In de huidige periode 20072013 wordt het beheer en het toezicht van het Doelstelling 2 programma, in lijn met de keuze voor een Vlaams programma, op het Vlaamse niveau georganiseerd, met het Agentschap Ondernemen (Afdeling Europa Economie) als beheersautoriteit. Deze principiële keuze voor een 'centraal beheer' moet in de feiten evenwel genuanceerd worden, gezien de provinciebesturen en de stadsbesturen van Gent en Antwerpen zowel op het strategische (Comité van Toezicht) als op het operationele niveau (programmasecretariaat en technische werkgroepen) zeer dicht betrokken zijn en meebeslissen. Figuur 7 en Tabel 11 visualiseren respectievelijk de beheer en controlestructuur van het Vlaamse Doelstelling 2 programma 20072013 en de taakverdeling tussen de verschillende entiteiten.
Oktober 2011
41
EFRO Eu ropa investeert, Vlaanderen groeīl.
Figuur 7 : Beheer en
controlestructuur
BEHEERS EN CONTROLESTRUCTUREN EFR O Doelstelling 2 Vlaanderen 2007 2013 Globale structuur VLAAMSE R EGER ING EUROPESE COMMISSIE
AGENTSCHAP ONDER NEMEN BEHEERSAUTORI TEIT Afdeling Europa Economie ( AEE ) Agentschap Ondernemen Programma secretariaat EFRO
Financieel beheer / Controle op stukken
(Cel EFRO Afdeling- AEE)
(Cel Controle Afdeling AEE)
Technische werkgroepen
AUDITAUTORITEIT Inspectie van Financiën
( Entiteit EFRO-betaling )
Auditautoriteit voor de Europese Structuurfondsen
Controle op plaats (afdeling Inspectie Economie)
TOEZICHTSCOMITE ( Doelstelling 2 Vlaanderen 20072013 )
Bron: Operationeel Programma Doelstelling 2 Vlaanderen
Oktober 2011
CERTIFICERINGS AUTORITEIT
20072013
42
EFRD Europa investdErE, Vlaanderen groetl.
Tabel 11: Organisatiestructuur
: taakverdeling tussen entiteiten
Entiteit
Deelnemers
Rot
Toezichtcomité
Vertegenwoordigers Vlaamse
Toezicht op de doeltreffendheid en de
Regering, Beheersautoriteit
kwaliteit van de uitvoering van het
gemeenten (via WSG) en
Operationeel Programma (OP), beslissen
provincies. Waarnemend:
over projectvoorstellen, (monitoring en
certificerings- en auditautoriteit,
management)
sociale partners, Europese Unie. Beheersautoriteit
Programmasecretariaat (PSE)
Certiftceringautontett
Controleautoriteit
Afdeling Europa Economie-
Beheer, controle en uitvoering van het
Agentschap Ondernemen
Operationeel Programma (OP)
Cel EFRO Agentschap Ondernemen
Dagelijks administratief beheer
Brussel (PSE) + provinciale (5) en
(ondersteunen van het Toezichtcomité en de
stedelijke (2) contactpunten
Beheersautoriteit)
Directoraat Generaal - Agentschap Ondernemen
Certificatie Uitgaven + betalingsaanvragen
Cel Controle op stukken van
Dagelijkse beheerscontrole
EC + betalingen aan promotoren
Afdeling Europa Economie Agentschap Ondernemen Afdeling Inspectie Economie -
Controle ter plaatse
Agentschap Ondernemen Audit autoriteit
Inspectie van Financiën van Vlaamse Gemeenschap
Verifiëren correcte werking beheers- en controlesysteem alsook de afsluitverklaring OP
Technische werkgroep
Vlaamse administraties, provinciale
Analyserende en adviserende rol o.a. m.b.t.
administraties, lokale administraties
projectvoorstellen
(via WSG) + grootstedelijke administraties Antwerpen en Gent, SERV, Minaraad, andere partners ifv prioriteit, OD en actie
Bron: Operationeel Programma Doelstelling 2 Vlaanderen 2007-2013.
Gezien zowel beheers- als certificeringsautoreit behoren tot het Agentschap Ondernemen (weliswaar onafhankelijke entiteiten), werd in 2008 een overeenkomst afgesloten omtrent het waarborgen van de functiescheiding.
Oktober 2011
43
EFRD Eti r e p a i n v e s t e e r t , Vlaanöeren groeit.
Het evenwicht centraal decentraal Zoals hierboven reeds gesteld werd in deze programmaperiode gekozen voor een centraal beheer op het Vlaamse niveau. In de uitvoering wordt het centrale programmasecetariaat ondersteund door vijf provinciale (een per provincie) en twee stedelijke (Antwerpen, Gent) contactpunten. Deze keuze is ingegeven door het feit dat de provinciebesturen en de stadsbesturen dichter staan bij het werkveld. Deze 'decentralisering' verkleint de afstand tussen de projectpromotoren en het EFROprogramma. In de praktijk is er echter geen strikte scheiding tussen 'centraal beheer' en 'gedecentraliseerde uitvoering'. Dat heeft te maken met het feit dat de beheersstructuur niet op basis van deze principiële taakstelling werd samengesteld. Er werd met andere woorden gekozen voor gemengde beheers en uitvoeringstructuren: een Comité van Toezicht en technische werkgroepen waarin zowel de Vlaamse overheid als de provincies als de lokale besturen zijn vertegenwoordigd. Deze structuur houdt het evenwicht tussen 'top down' en 'bottom up', waarbij er van een echt centraal beheer geen sprake is, terwijl ook aanhangers van 'het bottom up' principe moeten aanvaarden dat er beslissingen op een hoger niveau worden genomen. De wisselwerking en samenwerking tussen het Vlaamse beheer en de lokale contactpunten leidt volgens de evaluator tot meerwaarde voor het programma (centrale schaalvoordelen, decentrale toegang). We bevelen naar een volgende programmaperiode aan om vanuit deze meewaarden te vertrekken en te zoeken naar optimalisaties met een duidelijke rolverdeling voor de verschillende partijen (strategisch beheer <^ uitvoering). Sowieso veronderstelt een goed programmabeheer voldoende communicatie tussen beide niveaus. Bijdrage van het partnerschap en betrokkenheid van het middenveld Uit bovenstaande werd reeds duidelijk dat vertegenwoordigers van de lokale en intermediaire besturen actief betrokken zijn op alle niveaus van het programma, inzonderheid de provinciebesturen. Daarnaast zijn ook de sociale partners betrokken bij het beheer en de uitvoeringvan het programma. Meer bepaald op volgende momenten en in volgende fora zijn ze vertegenwoordigd: ■
bij opmaak van het Operationeel Programma werd een consultatie uitgevoerd bij de Socilaa Economische Raad Vlaanderen (SERV) en bij de verschillende werkgevers en werknemersorgansaties. Zij werden aangeschreven en gevraagd om hun opmerkingen te geven. Deze procedure verliep schrijftelijk, er werden geen vergaderingen met hen georganiseerd. Er werd zoveel als mogelijk rekening gehouden met hun opmerkingen;
■
VVSG, SERV en Minaraad, alsook vertegenwoordigers van Vlaamse departementen en Agentschappen worden uitgenodigd op de bijeenkomsten van de technische werkgroep, afhankelijk van de aard van de projecten die worden besproken;
■
WSG, SERVen Minaraad zetelen ook in het Comité van Toezicht, maar hebben hier een adviserende rol en zijn daarom ook minder vaak aanwezig.
Oktober 2011
44
EFRD Europa i n v e s t e e r i , Vlaanderen groeit.
Op basis van onze gesprekken met het programmasecretariaat en het bijwonen van een vergadering van het Comité van Toezicht, concludeert IDEA dat de betrokkenheid van het middenveld bij het programmabeheer matig is: ■
de inbreng van de partners bij het opstellen van het Operationeel Programma was hoog, maar is doorheen de looptijd van het programma verminderd;
■
de betrokkenheid van de sociale partners in de werkgroepen is beperkt, gezien zij vertegenwoordigd worden door één afgevaardigde van de SERV;
■
de bijeenkomsten van het Comié van Toezicht worden slechts matig bijgewoond door de sociale partners.
IDEA suggereert om naar de toekomst toe te overwegen om eventueel ook een vertegenwoordiger vanuit de Vlaamse universiteiten of hogescholen te betrekken (liefst een brugfiguur tussen kennis en ondernemerschap) of een vertegenwoordiger van een streekontwikkelingsmaatschappij/platform. Op welk niveau (Comité van Toezicht of technische werkgroepen) dient verder bekeken te worden. 5.1.2
Com i té van Toezicht
Het Comité van Toezicht is 'het hoogste orgaan' binnen het programma. Overeenkomstig art. 62 t.e.m. 67 van Verordening (EG) nr. 1083/2006 vergewist het Comité van Toezicht zich van de doeltreffendheid en de kwaliteitvan de uitvoeringvan het operationeel programma. Het Toezichtscomité heeft daartoe taken op projectniveau en op programmaniveau. Op projectniveau: ■
Selectiecriteria voor projecten onderzoeken en goedkeuren;
■
Projectcalls lanceren;
■
Selecteren van projectvoorstellen.
Op programmaniveau: ■
Toezicht op voortgang van het programma via indicatoren en jaarverslagen;
■
(Eventuele) bijsturing of herziening van het OP om ondermaats bereikte doelstellingen alsnog te bereiken of om het beheer van het operationele programma, met inbegrip van het financieel beheer, te verbeteren.
Alle strategische beslissingen binnen het programma gebeuren door het Comité van Toezicht. Samenstelling In het Comité van Toezicht zetelen volgende organisaties: ■
effect i eve leden (met stemrecht): o
beheersautor i te i t (Agentschap Ondernemen, afdeli ng Europa Economie)
o
de leden van de Vlaamse Regering
Oktober 2011
45
EFRD E u r o pa i n v e s t e e r i , Vlaanderen groeit.
o
5 afgevaardigden voor de provincies
o
m
5 afgevaardigden voor de lokale besturen (waaronder Antwerpen en Gent}, aan te duiden door de WSG adviserende leden (zonder stemrecht): o Europese Commissie o o o
De certificeringsautoriteit (Agentschap Ondernemen, DirectoraatGeneraal) De auditautoriteit (Inspectie Financiën van de Vlaamse Gemeenschap) de sociale partners
Evaluatie Als evaluator namen wij de jaarverslagen en de verslagen van het Comité van Toezicht door. Daarnaast woonden wij de vergadering bij van het Comité van 22 juni 2011. Op basis daarvan komen wij tot volgende conclusies en aanbevelingen: S
De formele taakstelling wordt opgenomen: bespreking van inhoud en timing van projecto ρ roe pen, bespreking en selectie van projectvoorstellen, bijsturing van het programma waar nodig (bijvoorbeeld verschuiving van budget van Prioriteit 2 naar Prioriteit 3), bespreking jaarverslagen met inbegrip van de indicatoren;
S
De bijeenkomsten van het comité zijn goed voorbereide bijeenkomsten met weliswaar beperkte interactie tussen de deelnemers. Gezien de hoeveelheid agendapunten is dit enerzijds een noodzakelijke werkwijze, anderzijds resulteert deze gang van zaken in vrij technische bijeenkomsten, die niet uitnodigend zijn voor mensen die het inhoudelijk debat willen voeren. Hoger werd reeds gesteld dat de sociale partners vaak wegblijven. Vandaar dat we als evaluator het advies willen meegeven om op de bijeenkomsten meer ruimte te maken voor (i) interactie tussen de aanwezigen en (ii) strategische reflectie.
5.1.3
Pro grammasecretariaat
Het programmasecretariaat staat in voor de dagelijkse coördinatie. Het bestaat uit twee peilers: 1. Het EFRO Programmasecretariaat (PSE) te Brussel {Agentschap Ondernemen, afdeling Europa Economie), dat de projecten opvolgt en daarnaast ook een aantal ondersteunende functies uitvoert: a. Communicatie & Informatie: communicatie (intern en extern) over het programma; b. Voorbereiding van alle calls, en beheer van de contracten (plichten en rechten van het programmasecretariaat en de promotor opvolgen); e.
IT (beheer van infobeheerssysteem, zie verder);
d. Coördinatie van controle: alle controlefuncties opvolgen, contact houden met auditautoriteit. Opmaken en up to date houden van controlehandboek; e. Financieel beheer: uitgaven opvolgen, per operationele doelstelling, per prioriteit en op programmaniveau. Controle op stukken. Schuldvorderingen behandelen; Oktober 2011
46
EFRD Europa i n v e s t e e r t , Vlaande ren g r o e n ,
f.
Coördinatie van evaluatie: het opvolgen en coördineren van de evaluatie(s} van het programma.
g.
Netwerking: interregionale projectwerking, afstemming tussen D2 en D3. Distilleren van opportuniteiten voor interregionale projecten. Het EFROprogrammasecretariaat organiseert uitwisselingsplatformen rond bepaalde thema's (vb cleantech) waarop betrokken promotoren uit D2 en Interreg projecten worden uitgenodigd.
2.
De EFRO Contactpunten (CP) in de vijf Vlaamse provincies, alsook twee grootstedelijke contactpunten in Gent en Antwerpen.
Evaluatie 1.
De combinatie van een centraal programmasecretariaat, dat zich laat bijstaan door provinciale en stedelijke contactpunten, heeft volgende voordelen: ■
De lokale en intermediaire besturen staan (in de meeste gevallen) dichter bij de actoren op het terrein (promotoren, burgers, besturen,...) en hebben een beter zicht op de lokale problemen, opportuniteiten en netwerken. Ze kunnen daarom een bijkomend advies geven voor oriëntatie van de middelen;
■
In deze gecombineerde structuur neemt het centrale secretariaat de financiële en administratieve opvolging waar en moeten de contactpunten de promotoren niet meer controleren. Dit heeft een positief effect op hun rol als coach ten aanzien van de promotoren.
Om deze voordelen optimaal te benutten, is een goede afstemming tussen het secretariaat in Brussel en de contactpunten van cruciaal belang. Op dit moment verloopt het overleg via verschillende kanalen: ■
vóór elke vergadering van het Comité van Toezicht wordt er een technische werkgroep en een contactpuntenoverleg georganiseerd;
■
de werkgroep communicatie (waarin op één uitzondering na dezelfde personen zetelen als het contactpuntenoverleg) komt ongeveer om de 3 maand samen;
■
er zijn bijeenkomsten naar aanleiding van de lancering van nieuwe calls;
■
is er informeel contact tussen het secretariaat in Brussel en de contactpunten.;
■
jaarlijks is er een evaluatiemoment waarop de contactpunten worden uitgenodigd.
Uit de 16 geïnterviewde cases leren we dat de contacten tussen de promotoren en het AO en de contactpunten zeer goed zijn. Er wordt voldoende en snel info gegeven en het programmasecretariaat zoekt mee naar oplossingen. De promotoren zijn zeer tevreden over de vlotte (telefonisch of mail) bereikbaarheid. Ook de organisatie van uitwisselingsplatformen voor promotoren wordt geapprecieerd. Oktober 2011
47
EFRD E u r o pa i n v e s t E c r i , Vlaanderen groeit.
5.1.4
Centraal infobeheersvsteem
Alle uitvoeringsprocessen (oproep, projectgoedkeuring, projectbegeleiding, declaratie, controle, monitoring,..) worden door een centrale en digitale ICT-toepassing ondersteund. Dit wordt door alle partijen in het programma beschouwd als een verbetering tegenover de vorige programmaperiode: de promotor moet de algemene informatie slechts een keer invullen en de programmabeheerders kunnen gemakkelijk informatie doorgeven tussen de verschillende entiteiten in het programma. In het strategisch rapport (2009) werd het digitaal beheerssysteem terecht als een goede praktijk benoemd. Het systeem bevat bijzonder veel informatie, die volgens de evaluator in het kader van het programmabeheer nog actiever kan worden gebruikt. De evaluator suggereert om de ICT-toepassing nog sterker als managementtool in te zetten dan actueel het geval is, zowel op het centrale (ter ondersteuning van de strategische rol van het Comité van Toezicht), als op het decentrale niveau (overzichtsrapporten op niveau van de contactpunten). Concreet adviseert IDEA Consult om een boordtabel te ontwikkelen, met beheers- en strategische informatie voor respectievelijk het programmasecretariaat en het Comité van Toezicht. Deze boordtabel zouden op elke bijeenkomst kunnen terugkomen. Op dit moment wordt voor het Comité van Toezicht reeds een boordtabel gebruikt, maar deze beperkt zich tot de financiële voortgang. IDEA stelt voor om ook de inhoudelijke voortgang op te nemen waarbij een overzicht wordt gegeven van de bijdrage van de projecten aan de belangrijkste programma-indicatoren. Het lijkt wenselijk om daarbij een opsplitsing te maken per jaar en per provincie. Zo kunnen de tabellen (of een detailervan) ook op provinciaal niveau gebruikt worden. Tijdens de casestudies werd aan de promotoren gevraagd of zij praktische verbetermogelijkheden zagen voor het centraal infobeheersysteem. Gezien deze opmerkingen zeer technisch van aard zijn, werden ze opgenomen als Bijlage 4. 5.2
Organisatie van de projectcyclus
In deze paragraaf bespreken en evalueren we de hele projectcyclus, gaande van de oproep voor projectindiening tot de afsluiting van het project.
Oktober 2011
48
EFRD Europa investeert, Vlaanderen groeit.
5.2.1
Inleiding: stroomschema
EFRO 2007 pro} Ρ
Prioriteit 1: Kenniseconomie łf
Tijdstip
Onderwerp
1/12/2007-1/3/2008
Kennisdiffusie (5 oproepen, 1 per OD) ICT als enabling technology E COi nn ovatie
EFRO
Promotor
Bron: Beschrijvi ng Beheers en controlesystemen In dit stroomschema wordt de projectcyclus visueel voorgesteld. We gaan hieronder in op elk van de onderdelen. 5.2.2
Oproep en indienina van projecten
Voor prioriteiten 1 en 2 wordt gewerkt met een callsysteem waarin telkens een thematische focus wordt gelegd8. Eerder in dit rapport (
Voor prioriteiten 3 en 4 bestaat er geen callsysteem; projectideeën kunnen dus continu worden ingediend.
Oktober 2011
49
Oproep organiseren
Projecten aanmaken, bewerken en indienen
EFRD Europa i n v e s t e e r t , Vlaartderen groeit.
Strategisch ¡nnovatiemanagement
Tabel 10) gaven we een
1/12/2007-1/3/2008
Innovatie in de plattelandseconomie
1/3/2009-28/5/2009
ICT (5 oproepen, 1 per OD)
1/3/2009-28/5/2010
Innovatie in de plattelandseconomie
van alle
1/3/2009-28/5/2010
Cleantech
1/2/2010-29/4/2010
Interregionale samenwerking
oproepe n die
11/3/2010-29/4 of 30/6/2010 Verlenging oproepen 2008
overzicht
sinds het
30/4/2010-30/6/2010
Infrastructuurprojecten
begin van het
1*
8/7/2010-30/9/2010
Energie-efficiëntiemaatregelen in de sociale huisvesting (OD5 valorisatie)
program
1
1/12/2010-17/12/2010
Innovatiecultuur in de sociale economie
Prioriteit 2: Ondernemerschap #
ma gelancee rd zijn binnen
Tijdstip
Onderwerp
1/3/2008-1/6/2008
Stimuleren van ondernemerszin en -vaardigheden
de
1/3/2008-1/6/2008
Creëren van faciliterend start-, groei- en overnamekader
1/3/2008-1/6/2008
Stimuleren van internationaal ondernemen
prioriteit en l e n
15/6/2009-20/8/2009
Implementatieacties doorstartplan preventief bedrijfsbeleid
1/2/2010-29/4/2010
Interregionale samenwerking
11/3/2010-29/4 of 30/6/2010 Verlenging oproepen 2008 3O/4/2010-30/6/2O1O
Infrastructuurprojecten
7/1/2011-31/3/2011
Gemeentelijke gevelrenovatie en renovatie leegstaande handelspanden
2. Op tien verschille nde moment en
tussen 1/12/2007 en 7/1/2011 (= periode van 3 jaar) werden één of meerdere oproepen gelanceerd. De indientermijn is meestal 2 tot 3 maanden. De contactpunten pleiten voor een verlenging van de indienperiode (bijvoorbeeld zes maanden), zodat de projecten meer tijd krijgen om het dossier voor te bereiden. Werken met oproepen heeft voor- en nadelen. Beide kanten van de medaille worden weergegeven in Tabel 12.
Oktober 2011
50
EFRD Europa i n v e s t e e r t , Vlaanueren g r o e i t .
Tabel 12 : Voor- en nadelen van een coll-systeem
Mogelijkheid om bijkomende inhoudelijke accenten te leggen, het programma actueel te houden
De flexibiliteit van het callsysteem houdt ook het gevaar in dat opduikende beleidsprioriteiten of -noden met EFRO worden opgevangen. Projectideeën (die nochtans conform het OP zijn) passen niet altijd binnen de bijkomende focus die wordt vooropgesteld. Soms worden projectvoorstellen daarom « naar de call » geschreven waardoor het hoofdidee van het oorspronkelijke project soms zoek is en noch de promotor, noch het programmabeheer tevreden is. De uitvoering van deze « verwrongen » projecten is vaak minder goed.
Door zelf het tijdstip van de calls te bepalen, kan de programmabeheerder de financiële middelen
ļ Tijdstip van een oproep, komt niet steeds overeen met het tijdstip dat een promotor een projectvoorstel
spreiden over de ganse programmaperiode.
heeft. De middelen zouden sneller kunnen worden
Indien er onvoldoende respons is op een bepaalde
de promotoren.
ingezet. De regelmaat van de calls is niet duidelijk voor oproep, is er de mogelijkheid om een bijkomende cali te lanceren. Vele promotoren worden op de hoogte gebracht van de mogelijkheid tot EFRO-steun en kunnen op verschillende momenten een project indienen. Verschillende projecten worden op 1 moment tegen elkaar afgewogen. In zo'n competitieve formule worden alleen de beste projecten geselecteerd. Dit bevordert de kwaliteit van de goedgekeurde projecten.
De lancering van een call vraagt veel administratie en communicatie, zowel naarde (potentiële) promotoren als naar de contactpunten
Gezien er onmiddellijk een voorstel moet worden ingediend, is er geen voorfase of onderhandelingsmogelijkheid voor het programmasecretariaat (contactpunten en AO) om met promotoren in overleg te gaan om zich samen te organiseren, andere accenten te leggen of themaoverschrijdende projecten uit te werken (Cfr Wallonië). Soms wordt samenwerking of bijsturing wel als conditionele voorwaarde gehanteerd bij de goedkeuring.
Bron : Strategisch rapport over de bijdrage van de EFRO-programma's aan het Nationaal Strategisch Referentiekader, 2009 (NSRK), aangevuld in workshop met contactpunten De voor- en nadelen die hierboven worden opgesomd zijn vanzelfsprekend niet absoluut. Ze worden in meer of mindere mate gerealiseerd, afhankelijk van de invulling die het porgramma eraan geeft. Als evaluator gingen we na of de voordelen van het call-systeem voldoende worden benut en in welke mate de nadelen worden opgevangen. Oktober 2011
51
EFRD Europa investDErt, Vlaanderen groe i l .
Voordeel strategische sturing tijdens het programma ■
Er werd een combinatie gebruikt van open calls, waarbij kon ingediend worden op de inhoud van een volledige maatregel, en gesloten calls die gericht waren op een bepaald thema of speerpunt (zie hieronder).
■
De 'gesloten' calls werden gebruikt om bepaalde speerpunten naar voor te halen (cleantech) of in te spelen op gewijzigde socioeconomische omstandigheden (Preventief bedrijfsbeleid' als crisismaatregelen) of aanpassingen van de regelgeving (opening die gecreërd werd door EU om energieefficiëntie in de sociale huisvesting te te passen). Hoewel we hierboven over 'gesloten' calls spreken, gaven de geïnterviewde cases aan dat de call waarbinnen ze hun project indienden, voldoende ruim geschreven was en zodoende geen beperking inhield voor hun project.
■
De mogelijkheid om bijkomende calis te lanceren bij doelstellingen waar weinig spontane instroom van projecten was, werd niet benut. Voorbeeld: er werden tot nog toe zeer weinig projecten rond internationalisering ingediend (zowel in prioriteit 1 als 2), en toch werd er nog geen nieuwe calls rond gelanceerd.
Voordeel competitie selectiviteit ■
De mogelijkheid van een call om een uit een lijst van ingediende projecten enkel de beste projecten te selecteren, wordt gedeeltelijk benut. Van de 528 projecten waarover het CvT al een beslissing nam9, werden er slechts 122 afgekeurd. 77% werd dus goedgekeurd. Enkele malen gebeurde het dat de financiële enveloppe vergroot werd, wanneer er meer projecten dan verwacht werden ingediend. Dit hoge cijfer wordt wel gedeeltelijk verklaard door de vroegtijdige communicatie tussen promotor en contactpunt, waardoor minder sterke projecten niet ingediend worden.
■
Ook op projectverlengingen zou men minstens even selectief moeten zijn. Een specifieke call voor projectverlengingen wordt afgeraden. Projectverlengingen zouden afgewogen moeten worden tegen nieuwe projecten.
Voordeel communicatie ■
Relatief veel nieuwe promotoren stappen in het programma. Een voorbeeld hiervan is de call "Gemeentelijke gevelrenovatie en renovatie leegestaande handelspanden" waar veel nieuwe gemeenten op ingetekend hebben. Toch is het overgrote deel van de promotoren
Er werd geen rekening gehouden met de 61 projecten waarover het CvT nog geen beslissing nam.
Oktober 2011
52
EFRD Eu г о р а i n v e s t e e r t , V l a a n d e r e n g r o e i t.
publiekrechterlijk. Door opname van meer privaatrechterlijke rechtspersonen in de mailinglist zouden ook deze actoren beter op de hoogte gebracht zijn van een call. Nadeel communicatie en administratie ■
Gezien de hoge frequentie en de korte indientermijn gebeurt het soms dat promotoren {ondanks de communicatieinitiatieven van het het AO en van het provinciale contactpunt) een oproep missen. Indien de contactpunten langer op voorhand op de hoogte zouden zijn van het tijdstip en inhoud van de oproep, kunnen ze dit al meedelen in hun contacten met de promotoren. De evaluator raadt de beheersautoriteit aan om op het einde van elk jaar de calls voor het volgende jaar vast te leggen in het Comité van Toezicht en te communiceren naarde contactpunten en het werkveld. In het intern document "beheers en controlesystemen" werd deze werkwijze trouwens voorop gesteld, maar in de praktijk wordt ze niet toegepast.
■
De contactpunten vragen om meer tijd en aandacht te besteden aan het schrijven van de oproeptekst. Ze vragen ook nauwer betrokken te worden hierbij, zodat eventuele plaatselijke of praktische uitvoerings (of declaratie) elementen van projecten (vb verschillend cofinancieringspercentage in oproep "Gemeentelijke gevelrenovatie en renovatie leegstaande handelspanden") meteen kunnen geïntegreerd worden in de oproeptekst. Dit zorgt voor éénduidigheid van de interpretatie van de call en vermijdt administratieve problemen achteraf. Ook de hoeveelheid ad hoc vragen aan de contactpunten zal allicht verminderen.
Aanbevelingen ■
Bijkomende inspanningen voor calls waarop spontaan te weinig reactie komt: bijkomende sensibilisering via de contactpunten, nieuwe call.
■
Competitieformule doortrekken: enkel de beste projecten selecteren.
■
Geen specifieke oproep voor projectverlengingen.
■
Jaarplanning voor calls opmaken en deze tijdig communiceren aan de contactpunten en aan het werkveld.
■
Voldoende tijd nemen om de oproeptekst in detail uit te werken.
5.2.3
Beoordeling en selectie
Procedure De ingediende voorstellen worden getoetst op ontvankelijkheid door het programmasecretariaat.
Oktober 2011
53
EFRD Europa i n v e s l e e r i , Vlaanderen g r o e i l .
Het secretariaat maakt vervolgens een kwalitatieve afweging van de ontvankelijke projectvoorstellen op basis van een scoreblad met vooraf vastgestelde selectiecriteria10 (algemeen geldende + oproepspecifieke): ■
Inhoud: kwaliteit aansluiting bij projectoproep, bijdrage aan gelijke kansen en duurzame ontwikkeling/leefmilieu, (sub)regionale ontwikkelingskenmerken;
■ ■
Indicatoren: bijdrage tot output-, resultaat- en impactindicatoren van het programma; Planning: haalbaarheid en duidelijkheid;
■
Organisatie: geschiktheid van de voorgestelde projectorganisatie (ervaring van promotor en copromotoren, kwaliteit samenwerking);
■
Begroting en financieel plan: kwaliteit en haalbaarheid van het financieel plan;
Bij deze screening wordt eveneens aandacht besteed aan het respecteren van de Europese en nationale regelgeving, o.m. inzake mededinging en overheidsopdrachten. Dit leidt tot een samenvattend oordeel per project (totaalscore op 100) en een voorstel inzake kwalitatieve differentiatie van de steunwaardige projectvoorstellen binnen de projectoproep (steunwaardige projecten zonder tekorten, steunwaardige projecten met beperkte tekorten). Achteraf volgt een inhoudelijke bespreking op de technische werkgroep die is samengesteld uit de Vlaamse en provinciale administraties, de gemeentebesturen via de WSG, de grootsteden Antwerpen en Gent (kerngroep). Aanvullend ook vertegenwoordigers van de SERV, de MINARAAD en andere partners en externen in functie van prioriteit en operationele doelstelling/actie. Deze bespreking, op basis van de resultaten van de screening van het AO, leidt eventueel tot een aanpassing van het oordeel van het AO en tot een voorstel van beslissing/advies aan het Comité van Toezicht. In deze fase valt het te betreuren dat de Vlaamse administraties vaak afwezig blijven op de bijeenkomsten van de technische werkgroepen, gezien zij een externe, onafhankelijke mening inbrengen. Het Comité van Toezicht neemt een beslissing op basis van alle ondersteunende documenten: aanvraagformulier, projectbeoordeling, advies van de technische werkgroep en kwalitatieve differentiatie. Projecten kunnen eventueel worden goedgekeurd onder (technische of inhoudelijke) voorwaarden, waaraan binnen een termijn van maximum 6 maanden dient te worden voldaan.
De selectieprocedure zelf wordt niet gecommuniceerd naar de promotoren. De selectiecriteria worden wel vermeld in de oproep, zonder hun respectievelijk gewicht. De contactpunten geven wel vaak mondeling het gewicht van de criteria door aan de promotor.
Oktober 2011
54
EFRD Europa i n v e s t e e r t , Vlaanderen g r a c i l .
Na de vergadering van het Comité van Toezicht worden de p roj eet ρ rom oto re n schriftelijk op de hoogte gesteld van de getroffen beslissing: goedkeuring (onder inhoudelijke / technische voorwaarden), afkeuring of uitstel van beslissing. Het technisch nazicht door het AO (na de goedkeuring) gebeurt aan de hand van een standaard leidraad, voornamelijk toegespitst op de volledigheid van het projectdossier, de subsidlabiliteit van de voorziene uitgaven (kostendetaillering) en de naleving van de opgelegde voorwaarden. De beheersautoriteit oordeelt of aan de technische en/of inhoudelijke voorwaarden werd tegemoet gekomen alvorens het contract met de projectpromotor kan worden ondertekend. In het contract worden duidelijk de gemaakte afspraken opgelijst. Het contract wordt op het l SÏe formele begeleidingsbezoek (dat de afgevaardigde van het contactpunt/AO brengt aan de promotor) doorlopen en de promotor wordt gewezen op zijn rechten en plichten. Ook de rapportagemomenten worden vastgelegd. Pas bij ondertekening wordt de EFROsteun definitief vastgelegd. Evaluatie: ■
De selectieprocedure verloopt gestructureerd.
*
Het opstellen van een contract wordt zowel door AO, CP als promotor positief geëvalueerd. Het is het enige document dat bij de start van het project officieel ondertekend moet worden; het benadrukt het engagement dat de promotor aangaat.
■
Hoewel zowel de provinciale besturen als de Vlaamse overheid projecten indienen (en zelf ook in het CvT zitten) wordt de objectiviteit van de selectie zo veel mogelijk gewaarborgd:
■
■
o
doordat de beheersautoriteit (A O, Cel EFRO) op elk project een gewogen score geeft op basis van de selectiecriteria. Deze scores worden later besproken met de contactpunten (en eventueel geamendeerd);
o
tijdens de inhoudelijke discussie op de technische werkgroep wordt het niet toegestaan dat de contactpunten hun eigen projecten verdedigen. Het AO ziet erop toe dat de selectiecriteria en het strategisch kader steeds de basis zijn voor de discussie.
Volgende aanbevelingen kunnen het selectieproces nog objectiever maken en tevens rekening houden met het advies van "het terrein": o
een voorwaarde voor een degelijke inhoudelijke discussie, is dat men voldoende tijd voorziet op de technische werkgroep. Dit is nu vaak niet mogelijk wegens het grote aantal projecten dat tegelijk wordt ingediend. Projecten die volgens het AO een onvoldoende scoren, moeten niet geagendeerd worden op de technische werkgroep.
o
het advies van externe lezers kan opgevraagd worden vóór de vergadering. Het effectief betrekken van externen blijkt in de praktijk echter geen evidentie.
Momenteel wordt bij afsluiting van de call een volledig uitgewerkt projectvoorstel ingediend. Er wordt binnen het programma niet gewerkt met een preindiening van een projectidee, zoals gesuggereerd in de ex anteevaluatie (werkgroep projectoriëntatie). De consequentie van deze directe indiening is dat:
Oktober 2011
55
EFRD Europa i n v e s t e e r t , Vlaanderen groeit.
o
sommige promotoren veel tijd steken in het voorbereiden van een aanvraagformulier
o
dat niet wordt goedgekeurd; inhoudelijke suggesties van het Comité van Toezicht pas achteraf als voorwaarde bij de goedkeuring kunnen worden ingeschreven. De promotor heeft vervolgens 6 maanden de
o
tijdom bij te sturen; promotoren van gelijkaardige projecten nog moeilijk kunnen verenigd worden tot 1 gezamenlijk project, hoewel dit ook als voorwaarde door het Comité van Toezicht kan
o
worden gesteld; tijdens het technisch nazicht (door secretariaat, na goedkeuring door het CvT) worden projecten echter wel met mekaar in contact gebracht en gevraagd om onderling samen
o
te werken of informatie uit te wisselen; er worden verschillende platformen georganiseerd door het AO, oa. rond ICT, rond het thema "overnemeroverlater", rond cleantech,...) De projecten blijven echter wel als aparte projecten bestaan. De evaluator merkt wel op dat het samenvoegen van gelijkaardige projecten niet in alle gevallen efficiënter is, maar enkel daar verantwoord zijn waar de baten van samenwerking duidelijk groter zijn dan de kosten.
De evaluator meent dat een indiening in twee stappen het overwegen waard blijft omdat het meer regie toelaat vanuit de beheersautoriteit. Meteen is ook duidelijk dat dit systeem goede adviseurs veronderstelt die promotoren kunnen adviseren over hun projectidee.
Aanbevelingen ■
Neem voldoende tijd voor een voldoende diepgaande inhoudelijke bespreking van de projecten.
■
Vraag het advies van externe lezers om de inhoudelijke bespreking te voeden.
■
Wil het programmabeheer een sterkere regie voeren over de inhoud en de kwaliteit van de projecten, dan is een stapsgewijze projectindiening aan te bevelen waarbinnen goede projectideeën verder kunnen begeleid worden tot een volwaardig projectvoorstel. Binnen dit voorstel moeten vanuit de beheersautoriteit of vanuit de contactpunten wel projectadviseurs worden ingezet.
5.2.4
De cforatie
Betalingsaanvragen dienen driemaandelijks elektronisch bij de beheersautoriteit te worden ingediend, op basis van de "Praktische gids rapportindiening" en het Aanvraagformulier betalingen. De afhandeling gebeurt door de Cel Controle van de afdeling Europa Economie, op basis van de hiervoor vermelde procedures (controle op stukken).
Oktober 2011
56
EFRD Europa i n v e s t i e rt, Vlaanderen groeit.
Om de financiële rapportage te vereenvoudigen werd de subsidiabiliteitsgids voor promotoren vereenvoudigd. Een forfaitaire indiening van overheadkosten (15% van de personeels en werkingskosten) is nu bijvoorbeeld mogelijk. Er werden ook verschillende items verduidelijkt (zoals de regelgeving m.b.t. het inbrengen van overuren). Door het centraal en digitaal infobeheersysteem (zie verder) kan de promotor zijn declaratie rechtstreeks in het systeem ingeven en kunnen het contactpunt en de hoofdpromotor de behandeling ervan (door het AO) opvolgen. Ook de reden van de (eventuele) verwerping van kosten wordt centraal en digitaal bijgehouden en is dus zichtbaar voor alle partijen. Bij projectindiening wordt een financiële tabel ingevuld met een verdeling van de geraamde kosten over een aantal kostenposten. Bij declaratie ondervindt de promotor vaak moeilijkheden om zich aan deze geraamde verdeling te houden. De flexibiliteit waarmee kostenverschuivingen worden toegestaan heeft een positieve invloed op de efficiëntie waarmee de middelen besteed worden. Evaluatie ■
De 16 geïnterviewde promotoren oordelen dat de bestede tijd aan het invoeren van declaraties in verhouding is met de financiële voordelen van het programma. Toch is de tijdsbesteding van promotoren aan rapportage/declaratie niet gering. Indien de promotoren, bij het rapporteren van hun totale tijdsbesteding, zouden aangeven hoeveel uur zij besteed hebben aan rapportage/declaratie, kan deze "kost" voor het programma beter in kaart gebracht worden. Deze tijd moet immers bekeken worden als extra overheadkost van het programma.
■
De vereenvoudigingen en verduidelijkingen in de regelgeving worden erg geapprecieerd.
■
De vereenvoudigingen en verduidelijkingen in de regelgeving zorgen voor minder ad hoc vragen aan het contactpunt, maar ook voor een gelijkwaardige behandeling van kosten van verschillende promotoren. Toch leert de evaluator uit de interviews van de 16 promotoren dat gewijzigde regelgeving meteen gecommuniceerd zou moeten worden naar alle promotoren die projecten in uitvoering hebben. Zij herlezen immers niet telkens de subsidiabiliteitsgids.
■
De infosessie rond declaratie/rapportage was volgens de geïnterviewde promotoren zeer nuttig.
■
Invoering van declaratie via het digitaal infobeheerssysteem is een duidelijke verbetering t.o.v. de vorige programmaperiode. De facturen en betalingsbewijzen moeten wel nog steeds gekopieerd worden en per post opgestuurd. De promotoren moeten ook een overzicht van de ingediende kosten afdrukken en ondertekend opsturen. De mogelijkheden van digitale ondertekening moeten onderzocht worden.
■
In het algemeen zijn de promotoren tevreden met een driemaandelijkse declaratie. Enkele promotoren zouden echter liever om het halfjaar declareren. Deze mogelijkheid zou de beheersautorlteit per project kunnen overwegen.
■ A anvragen voor kostenverschuivingen worden doorgaans flexibel toegekend, wat een positief effect heeft op de efficiëntie. Oktober 2011
57
EFRD Eu г о р а i n v e s t e e r t, Vlaan deren g r o e i t ,
Boekhoudkundig blijkt cofinanciering van de Vlaamse overheid (Hermes) niet eenvoudig. De promotoren suggereren om de Vlaamse cofinanciering ook samen met EFRO te beheren en uit te betalen.
Aanbevelingen ■
Laat de promotoren registreren hoeveel tijd ze spenderen aan rapportage en declaratie
■
Communiceer gewijzigde regelgeving (en aanpassingen in de handleiding) naar alle promotoren
■
Onderzoek de mogelijkheden van een digitale handtekening
■
Geef promotoren de mogelijkheid om halfjaarlijks te declareren
■
Beheer de Vlaamse cofinanciering (Hermes) maximaal samen met EFRO, zodat de de uitbetaling van beide gecombineerd kan worden
5.2.5
Inhoudel i jke oovolainp en raooortaae
Samen met de driemaandelijkse declaratie wordt ook de inhoudelijke voortgang gerapporteerd via het digitaal infobeersysteem. Tijdens de projectperiode wordt de promotor drie maal bezocht door het programmasecretariaat. Het AO bezoekt de Vlaamse projecten; het CP bezoekt de projecten in haar provincie/stad11. Tijdens het eerste begeleidingsbezoek wordt het contract tussen promotor en beheersautoriteit getekend. In de 2 volgende bezoeken (in het midden en einde van projecttermijn) wordt er nagegaan of het project naar afspraak uitgevoerd wordt/werd en of de doelstellingen bereikt worden/werden. De verslagen van elk begeleidingsbezoek worden opgenomen in het (digitale) EFRO beheerssysteem. Naast de formele begeleidingsbezoeken heeft het contactpunt veel informeel contact met de promotor. Evaluatie ■ D e promotoren die de gevraagde rapportering naar best vermogen invullen geven aan dat ze er relatief veel tijd aan besteden (vb verzamelen van alle communicatief maar dat dit uiteindelijk ook nuttig blijkt voor het project. De evaluator suggereert aan het AO om de promotoren er van
Soms vraagt het CP aan hetAO om mee te gaan (vb om meer autoriteit te hebben tov "moeilijke" promotoren). Dit verzoek wordt telkens ingewilligd.
Oktober 2011
58
EFRD Eurapa investe e r i , Vtaanrferen groeit.
bij het projectbegin op te wijzen dat ze alle informatie over het project (persberichten, aanwezigen op vergaderingen, ondernomen acties,...) systematisch moeten bijhouden. Dit bespaart de promotor later veel werk. Ook dat ze aan het einde van het project over bepaalde indicatoren zoals 'deelnemers' meer detailinformatie zullen moeten verstrekken (opdeling naar leeftijd en geslacht). De promotoren ervaren echter dat het programmasecretariaat in het algemeen minder aandacht hecht aan de inhoudelijke voortgang dan aan de correcte besteding van EFRO middelen. Eén promotor gaf aan dat hij onder de verschillende rubrieken in de voortgangsverslagen vaak enkel "conform goedkeuring" invulde. De geïnterviewde promotoren (en ook de evaluator) zijn zeer positief over de begeleidingsbezoeken. Dat het programmasecretariaat vaak op het terrein komt wordt positief ervaren. Daarbij mag volgens de evaluator het programmasecretariaat zich nog kritischer opstellen omtrent het effectief behalen van de projectresultaten en de manier waarop het project verloopt.
Aanbevelingen ■
Wijs de promotoren erop dat ze alle info over hun project moeten bijhouden
■
Besteed voldoende aandacht aan de inhoudelijke voortgang. Maak een koppeling tussen inhoudelijke en financiële voortgang.
■
5.2.6
Wees kritisch tijdens de begeleidingsbezoeken, maar denk mee aan verbete rsuggest i es voor het project.
Controle
Zowel de beheersautoriteit als de auditautoriteit voeren controles uit. Later kunnen nog controles volgen door de Europese instellingen. Het is mogelijk dat een project verschillende controle entiteiten moet ontvangen. De beheersautoriteit *
Controle op stukken van alle binnengekomen betalingsaanvragen: Cel controle A fdeling Economie Europa A O.
■
Controle ter plaatse (op het einde van het project) van de helft van de goedgekeurde projecten over de hele programmaperiode, op basis van een steekproef, door afdeling Inspectie Economie AO.
Oktober 2011
59
EFRD Europa i n v e s t e e r i , Vlaanderen g r o e i t .
De selectie van projecten die ter plaatse gecontroleerd worden, gebeurt op basis van een risico analyse. Volgende elementen zorgen voor een verhoogd risico: Een hoger bedrag aan initieel goedgekeurde kosten Inkomsten in het project Promotoren met meer dan 2 projecten binnen het programma De auditautoriteit De audit autoriteit voert nog een controle ter plaatse uit, gebaseerd op een steekproef. De audit autoriteit (Inspectie Financiën) is verantwoordelijk voor deze controles, maar ze worden geregeld uitbesteed aan externe consultants. Evaluatie ■ A lgemeen moet er onderzocht worden of de kosten van de controles de baten ervan niet overstijgen. Gezien de controle ter plaatse (door AO en door audit autoriteit) op basis van een geautomatiseerde risicoanalyse gebeurt, worden steeds dezelfde promotoren/projecten uitgekozen. De kost van een dubbele controle kan vermeden worden. ■
Wanneer projecten door verschillende entiteiten worden gecontroleerd, is het mogelijk (en al gebeurd) dat de auditverslagen van de verschillende entiteiten elkaar tegenspreken. Om dit te vermijden moeten de elementen die gecontroleerd worden en de criteria waaraan ze getoetst worden zeer transparant worden gecommuniceerd tussen de verschillende entiteiten.
De evaluator is er zich van bewust dat de beheersautoriteit geen mandaat heeft om het controleproces te vereenvoudigen. De procedure is vastgelegd in een auditplan tussen de beheersautoriteit en de Europese Commissie. Optimalisatievoorstellen kunnen evenwel gerapporteerd worden naar de Europese Commissie zodat deze met het oog op administratieve vereenvoudiging kunnen meegenomen in de voorbereidingen voor de nieuwe programmaperiode op ECη iveau. Aanbevelingen ■
Vermijd dubbele controles
■
Communiceer de criteria voor controles zeer transparant tussen contro Ieent ite ite n
5.3
Disseminatie van resultaten en inzichten
Een belangrijke doelstelling van de Europese structuurfondsen en van het programmasecretariaat is om de inzichten en leerervaringen die binnen de projecten en het programma worden opgedaan te verspreiden binnen Vlaanderen. A ls bijvoorbeeld in een bepaalde regio een project loopt dat gericht is op het verbeteren van de gemeentelijke dienstverlening aan ondernemers, is het na verloop van
Oktober 2011
60
EFRD Eu ra pa i n v e s t e e r t , Vlaanderen groetl.
het project de bedoeling dat deze leerervaringen ook doorsijpelen naar andere lokale besturen in Vlaanderen. 5.3.1
Uitgevoerde initiatieven door het programmabeheer
Het Vlaamse D2programma doet heel wat inspaningen op het vlak van disseminatie van resultaten en inzichten. Daarbij willen we wijzen op o.a.: ■
de verspreiding van het zesmaandelijks magazine EFFECT waarin o.a. goede projectpraktijken worden voorgesteld. Dit magazine verschijnt op 1.450 exemplaren en wordt verdeeld naar overheden, middenveldorganisaties en ondernemers;
■
de organisatie van seminaries/netwerkmomenten op prioriteitsniveau waarop alle promotoren binnen een bepaalde prioriteit uitgenodigd worden. Per seminarie zijn er 40 à 100 personen aanwezig;
■
de organisatie van thematische netwerkmomenten rond Cleantech, ICT voor KMO's, Commerciële innovatie (samenwerkingsakkoord met Unizo) en VON (Vlaams ondernemer bevorderend netwerk). Er staan nog netwerkmomenten rond INNOTEC spinoffs en LED op de agenda. Telkens worden promotoren met projecten rond het betreffende thema uitgenodigd. Ook hier bereikt de beheersautoriteit per sessie 40 à 100 personen;
■
lokale projecten die sterk bijdragen aan de programmadoelstellingen worden door de beheersautoriteit geselecteerd om op een ruimer schaalniveau (Vlaams) 'uit te rollen'. Dit vertaalt zich in de uitwerking van een nieuw Doelstelling 2 project met een ruimer focusgebied, doorgaans Vlaanderen. Een voorbeeld hiervan is het project 'Commerciële Innovatie' dat in WestVlaanderen werd opgestart, maar later uitbreiding kende naar de andere Vlaamse provincies;
■
de promotoren worden zelf sterk aangemoedigd om de resultaten van hun project te verspreiden. Bij aanvraag moet elk project een communicatieplan opmaken dat beoordeeld wordt door de beheersautoriteit.
5.3.2
Evaluatie en verbetersuggesties
Op basis van de bestaande praktijk, doet de evaluator volgende suggesties voor een nog ruimere disseminiatie van de resultaten en ervaringen uit de projecten: ^
Ruimere thematische scope De seminaries en netwerkmomenten focussen vooral op resultaten uit prioriteit 1 en 2. Gezien de transversale doelstellingen rond ruimtelijke kwaliteit en duurzame ontwikkeling, acht de evaluator het opportuun om ook resultaten uit prioriteit 3 en 4 te dissemineren. Zoals ook in een van de geïnterviewde cases werd vermeld, is er vraag naar uitwisseling van ervaringen rond stedelijke ontwikkeling. Niet enkel de resultaten, maar ook de gevolgde werkwijze (vb integratie
Oktober 2011
61
EFRD Europa investeert, Vlaanderen groeit.
van economische, ecologische en sociale aspecten, landschappelijke inpassing, gebruikte materialen,...) is interessante informatie om te delen. ^
Gebruik van bestaande netwerken en kanalen Voor een effectieve communicatie dient men telkens rekening te houden met de doelgroep. Gemeentebesturen moeten op een andere manier benaderd worden dan bedrijven of kennisinstellingen. Een bepaalde doelgroep bereiken, lukt het best door gebruik te maken van de bestaande netwerken en van de media waarmee de doelgroep vertrouwd is. Er zijn al zoveel bijeenkomsten en communicatieinstrumenten dat het programmabeheer er beter geen nieuwe in het leven roept, maar gebruik maakt van diegene die al bestaan. We geven hieronder twee voorbeelden: •
Voor het bereiken van de lokale besturen kan gebruik gemaakt worden van: ■
VVSG (hebben webiste, magazine 'Lokaal', diverse thematische ezines zoals rond economie, een wekgroep van ambtenaren 'economie');
■
Kenniscentrum Vlaamse steden;
■ A gentschap Binnenlandse Aangelegenheden (website, het blad 'Binnenband'); ■
Federaties van ontvangers, secretarissen
Voor het bereiken van bedrijven kan gebruik gemaakt worden van: ■ UNIZO (activiteiten, maandblad,...), VOKA (activiteiten, maandblad, „.) en andere werkgeversorgansiaties zoals VKW. De organisatie van het netwerkmoment rond commerciële innovatie, in samenwerking met UNIZO, is hier een mooi voorbeeld van;
•f
■
Bestaande communicatiekanalen vanuit het Agentschap Ondernemen (gebeurt op dit moment via info over D2 in nieuwbrief van het Agentschap Ondernemen);
■
Innovatiecentra, POM's, RESOC's en andere gedecentraliseerde diensten en organisaties.
Projecten/actoren individueel met mekaar in contact brengen Disseminatieinspanningen kunnen collectief verlopen (vb. website), specifiek (vb. leernetwerk) of individueel (vb. mail naar een bepaald bedrijf). Waar het 'bereik' bij collectieve inspaningen zeer groot is, is dat bij individuele inspanningen vanzelfsprekend niet het geval. Anderzijds zijn specifieke of individuele inspanningen doorgaans effectiever. Tijdens de casestudies werd trouwens door promotoren aangehaald "dat men teveel algemene informatie ontving en die best wil inruilen voor meer communicatie op maat." Op basis daarvan willen we als evaluator adviseren: ■
Investereer niet overdreven in collectieve disseminatie;
■
Behoud de thematische leernetwerken en seminaries op prioriteitsniveau. Hou ze boeiend via afwisselende locaties (bij promotoren), boeiende inhouden (bv. ervaringen uit het buitenland) en thematische experten. Stimuleer de interactie door te werken met kleinere groepen.
Oktober 2011
62
EFRD Europa i n v e s t e e r t , Vlaanderen groeit.
■
^
Benut de bilaterale contactmomenten tussen programmasecretariaat en promotoren (bv tijdens het begeleidingscomités) om de promotor in te lichten over verwante projecten en inzichten uit andere projecten. Dit is echter enkel mogelijk indien het bezoek wordt uitgevoerd door medewerkers die goed op de hoogte zijn van de inhoud van gelijkaardige projecten.
Stimuleren van communicatie door promotoren De promotoren zelf zijn de eerste uitdragers van nieuwe kennis die voortkomt uit hun projecten. Nu al is voorzien dat elk project, bij de projectaanvraag, een communicatieplan opmaakt. Dit is echter vaak nog te vrijblijvend. De evaluator stelt voor om in dit plan concrete targets vast te stellen. Het secretariaat kan de promotoren zeker helpen met concrete richtlijnen en tips. Deze 'richtlijnen & tips' zijn best een levend document, dat tijdens het programma aangevuld wordt op basis van interessante praktijken. De evaluator stelt ook voor om stimuli te voorzien (bv. in de vorm van een speciale enveloppe) voor promotoren die samen aan dissiminatie van nieuwe kennis willen doen.
■/' Goede praktijkvoorbeelden Momenteel gebeurt de disseminatie van resultaten al grotendeels via goede praktijkvoorbeelden. Opdat goede praktijkvoorbeelden systematisch worden opgepikt raadt de evaluator aan om in het sjabloon van het verslag van het begeleidingscomité een veld op te nemen waarin de goede praktijk (m.b.t, de inhoud, de manier van communicatie, het gevolgde proces,...) kan beschreven worden. Vervolgens wordt een databank gecreëerd met deze goede praktijken. Deze dient om informatie te delen tussen de medewerkers van het secretariaat (Brussel/contactpuntenļ, maar kan ook publiek gemaakt worden, naar analogie met "Regions for economie change" (EU databank van goede praktijken): http://ec.europa.eu/regional_policv/cooperation/interregional/ecochange/index_en.cfm. Ook de organisatie van een wedstrijd met een prijs voor het beste project, zet originele en innovatieve projecten in de kijker. ^
Uitwisseling tussen EFRO-programma's en tussen lidstaten Om uitwisseling tussen Europese programma's te stimuleren, kan de hierboven vermelde databank aangevuld worden met goede projectvoorbeelden uit Interreg-programma's waarin Vlaanderen betrokken is. Het AO is als beheerder en nationale autoriteit van EFRO in Vlaanderen zeer goed geplaatst om deze informatie voor Vlaanderen te verzamelen. Voor disseminatie van Vlaamse resultaten naar het buitenland geeft deze databank een handig overzicht. Goede Vlaamse projectpraktijken kunnen vervolgens verspreid worden via internationale EFRO-fora en -werkgroepen (collectieve disseminatie). Het AO kan een voortrekkersrol spelen door voor bepaalde thema's gericht op zoek te gaan naar interessante projecten in het buitenland en, eventueel in samenwerking met de betrokken beh eersautoriteit, wederzijdse excursies te organiseren (specifieke of zelfs individuele disseminatie).
Oktober 2011
63
EFRD Europa i n v e s t e e r t , Vlaanöíren groeit.
Een randvoorwaarde voor een effectieve disseminatie is dat er binnen het secretariaat voldoende capaciteit ter beschikking is. De hierboven beschreven activiteiten moeten, zowel in personeelsinzet als werkingskosten, voorzien worden in de begroting van het project 'technische bijstand'.
Oktober 2011
64
EFRD Europa i n v e s t e e r i , Vlaanderen groeit.
6
MON I TOR I NG
In lijn met de keuze voor één Vlaams programma en een centraal beheer, bestaat er ook een centraal monitoringsysteem dat op Vlaams niveau wordt gecoördineerd en beheerd. Het maakt onderdeel uit van het centraal infobeheerssysteem (zie hoger). Dit hoofdstuk houdt een evaluatie in van het centraal monitoringsysteem. We evalueren eerst de samenhang tussen de indicatoren en bespreken nadien de keuze en formulering van de indicatoren op zich.
6.1 6.1.1
Evaluatie van de samenhang tussen de indicatoren
Hiërarchische opbouw: output, resultaat
impact
Figuur 8 maakt duidelijk hoe de hiërarchische structuur van doelstellingen zich vertaalt in een hiërarchische opbouw van indicatoren. Figuur 8: Hiërarchie van doelstellingen en effecten
Soc loeconomisch e context
Globale objectieven
Programma Doelstelling 2
Impact
. 4
Specifieke objectieven
O
Prioriteiten
n
f Operationele Objectieven
t—t
Resultaten
Operationele doelstellingen
o
'
73 TTÌ
Output
■2.
"*■ Projecten ■«
Programmering
Implementatie
Evaluatie ·>
Tijd
Bron: IDEA Consult Het monitoringsysteem van het Doelstelling 2 programma bevat 34 outputindicatoren, 28 resultaatsindicatoren en 14 impactindicatoren. De resultaatsindicatoren hebben echter niet altijd betrekking op het prioriteitsniveau, maar blijven enkel op het niveau van een operationele
Oktober 2011
65
EFRO Europa i n v e s t e e r t . Vlaanderen groeit.
doelstelling. Ook de impactindicatoren slaan soms op het niveau van een prioriteit en niet op het programmaniveau. De evaluator raadt daarom aan om; ■ A lle resültaatsindicatoren van 1 prioriteit te laten invullen door alle projecten die onder deze prioriteit goedgekeurd zijn. ■ A lle impactindicatoren te laten invullen door alle projecten. De evaluator merkt op dat indicator 332 in het systeem vermeld staat als een impactindicator maar eigenlijk een resultaatindicator is (conform met de andere indicatoren die vragen naar de tevredenheid van bedrijven, organisaties en instellingen. 6.1.2
Van rapDortaaeveld naar indicator
De projectverantwoordelijken vullen tussentijds en bij afloop van het project waarden in voor de rapportagevelden. Er zijn in totaal 182 rapportagevelden. De waarden die door de promotoren worden ingevuld in de rapportagevelden (of een combinatie van deze waarden), worden gesommeerd tot 99 indicatoren op programmaniveau. Het is positief dat de indicatorwaarde niet altijd rechtstreeks door de projectverantwoordelijke ingevuld moet worden. Voor de projectverantwoordelijke is het immers vaak moeilijk om een indicator op programmaniveau te interpreteren. Dit principe zou nog verder doorgetrokken kunnen worden. We geven hieronder 3 verbeterpunten: ■
Het programmabeheer hoeft de projectverantwoordelijke niet te vragen naar "het aantal acties" of "het aantal projecten". Dit is immers altijd ' T ' en kan dus automatisch ingevuld worden. Wel moet de projectverantwoordelijke aanvinken van welk type zijn project is. Zo kan het zijn dat een project onder meerdere types thuis hoort, en dus kan scoren op indicatoren onder verschillende prioriteiten of Operationele Doelstellingen.
■
Het programmabeheer hoeft de projectverantwoordelijke niet te vragen naar het hefboomeffect van het project. Dit is namelijk de som van de cofinanciering van alle projectpartners in het project (= totaal projectbudget EFRO steun Vlaanderen). Het secretariaat haalt deze informatie uit de financiële overzichten uit het digitaal infobeheersysteem. Deze indicator kan bijgevolg uit de indicatorenset gehaald worden.
■
Per Operationele Doelstelling vraagt het programma specifiek naar het aantal bereikte of begeleide bedrijven, terwijl ook de indicator "Direct Bereik" ingevuld moet worden. Het direct bereikt is vaak hetzelfde cijfer als het aantal bereikte/begeleide bedrijven, aangevuld met het aantal copromotoren. Direct bereik is dus een samengestelde indicator die niet rechtstreeks aan de projectverantwoordelijke gevraagd moet worden.
Oktober 2011
66
EFRD Europa investeert, Vlaanderen groeit.
Door indicatoren zelf in te vullen of een automatische optelling te maken, kan het aantal indicatoren per project verlaagd worden. De evaluator merkt op dat de sommering van rapportagevelden tot indicatoren niet logisch verloopt bij de indicator "Aantal jobs (in VTE) die direct of indirect behouden of bijkomend gecreëerd zijn, als resultaat van de ondersteuning vanuit het D2 EFRO-programma". Deze indicator is een combinatie van de rapportagevelden 379, 358 en 359. Het rapportageveld 379 vraagt echter naar de som van het aantal direct behouden jobs (358), het aantal direct gecreëerde jobs (359) en de indirecte jobs (behouden en bijkomend gecreëerd). De evaluator beveelt aan om in rapportageveld 379 enkel de indirecte jobs op te nemen. Zoniet worden de directe jobs dubbel geteld in de samengestelde indicator. 6.1.3
Keuze van raoportaaeveiden op maat van het project
Vaak moeten promotoren bepaalde indicatoren invullen die niet van toepassing zijn op het project en omgekeerd, dat indicatoren uit andere OD's of andere prioriteiten wel van toepassing zijn op het project (vb aantal ha bedrijventerrein ontwikkeld). De evaluator raadt het programmasecretariaat dus aan om de set van indicatoren per project te overlopen met de projectverantwoordetijkeenaf te spreken over welke indicatoren verder gerapporteerd moet worden. Zo vermijdt men dat op velden die niet van toepassing zijn vooreen project, of waarvan de promotor ze voor zijn project niet kan interpreteren, een onrealistische waarde wordt ingevuld.
6.2
Keuze en formulering van de indicatoren
Box 1 geeft de kenmerken van goed gekozen en geformuleerde indicatoren. We toetsen de indicatorenset aan deze vijf kenmerken.
Oktober 2011
67
EFRD Eurapa i n v e s t e e r t , Vlaanderen groeit.
ßox 1: Kenmerken van een goede indicatoren I n d i c a t o r e n m o e t e n SMA RT z i j n : *
Specifiek: De indicator mag slechts één richtfactor hebben. De indicator mag bovendien geen veralgemening zijn, want die is moeilijk te implementeren. Het komt er dus op aan de indicatoren zo concreet mogelijk te formuleren en moeten altijd een werkwoord bevatten, 'een huis' is niet specifiek. Het kan betekenen 'een huis bouwen, verbouwen, afbreken, etc'
■
Meetbaar: Het resultaat moet een directe, herkenbare verbetering inhouden en is dus per definitie meetbaar of tenminste vaststelbaar door bijvoorbeeld aantal of percentage of km '10 huizen gebouwd', '10% van de huizen afgebroken'
■
HAalbaar. De indicator moet ook daadwerkelijk te realiseren zijn. Wat kan daadwerkelijk in de programma en projectperiode gerealiseerd worden? Is het realistisch om 10 huizen te bouwen in 6 maanden en met het beschikbare budget? Moeten daar niet eerst verguningen voor geregeld worden? Dus is wellicht een andere indicator beter? 'bestek voor het bouwen van 10 huizen ontwikkeld'.
*
Relevant De indicator moet relevant zijn en de doelen in abstractie weergeven. Wanner het om verbeterd welzijn gaat dan is het wellicht niet nodig om nieuwe huizen te bouwen maar om bestaande huizen aan te passen. De opgenomen indicatoren in de set moeten relevant zijn voor het programma waarin ze worden gebruikt. Het heeft geen zin indicatoren op te nemen die niet gelinkt zijn aan de bij aanvang geformuleerde doelstellingen. Anderzijds is het ook noodzakelijk dat alle doelstellingen kunnen gemeten worden aan de hand van 1 of meerdere indicatoren. Is dit niet het geval, dan ontbreken er allicht indicatoren.
*
Tijdgebonden. Gaat het bijvoorbeeld om een training van 5 dagen of van 1 dag? Voor tevredenheid is het ook van belang om een tijdperiode aan te geven: % bevolking tevreden over de toegankelijkheid van ICT in 2010 en in 2013.
Bron: IDEA Consult 6.2.1
Specifiek: concreet en beariipbaar
Het is zeer positief dat er indicatorenfiches zijn en dat deze ook in het digitaal infobeheersysteem geïntegreerd zijn. Bij projectgoedkeuring moet de promotor gewezen worden op de mogelijkheid om in het digitaal systeem meer info te krijgen bij elke indicator; niet elke promotor leest immers de indicatorenfiche. Bij aanpassing van de indicatorfiche moet ook de tekst in het digitaal infobeheersysteem worden aangepast. De evaluator beveelt ook aan om in de indicatorfiche aan te geven of het om een output, resultaat of impactindicator gaat. Toch blijkt dat de interpretatie in de indicatorfiche niet altijd duidelijk is voor een specifiek project. Daarom is het belangrijk dat de projectverantwoordelijke goed ondersteund wordt bij het invullen
Oktober 2011
68
EFRD Europa investeert, Vlaanderen groeit.
van de indicatorwaarden. Dit kan gebeuren door het centrale programmasecretariaat of door het contactpunt. Dit veronderstelt uiteraard een goede onderlinge afstemming tussen contactpunten en AO. De evaluator heeft enkele algemene suggesties om de indicatoren duidelijker te maken: ■
De indicatoren die rechtstreeks aan de projectverantwoordelijke gevraagd worden, moeten verwijzen naar het project, en niet naar het programma. Voorbeelden zijn: o
Meerwaarde van het programma project voor inspanningen inzake kennisontwikkeling en toepassing bij deelnemende actoren.
o ■
Hefboomeffect van doonderstoundo projocton het project op de regio
De indicatoren van het type "Meerwaarde van het programma voor inspanning inzake kennisontwikkeling en kennistoepassing bij de deelnemende actoren" worden op dezelfde manier geïnterpreteerd als de indicatoren van het type "Bijdrage van het programma tot de versterking van het kennis en innovatiepotentieel". Beiden zijn zeer moeilijk te interpreteren voor projectverantwoordelijken. Veel projectverantwoordelijken geven hier bovendien dezelfde score als "Tevredenheid van bedrijven...". De evaluator beveelt aan: Indien men op de meerwaarde van het EFROprogramma doelt (t.o.v. de resultaten die zonder EFROmiddelen bereikt zouden zijn), kan men dit best aan de promotor vragen via een andere vraagstelling, bijvoorbeeld: o
Zou het project uitgevoerd worden zonder EFROmiddelen? (ja = geen meerwaarde; nee = score 5).
o
Zou het project op kleinere schaal, gedeeltelijk of later uitgevoerd worden? (score = 3)
De bijdrage van het programma aan de doelstellingen binnen een bepaalde prioriteit verkrijgt men door een combinatie van de andere resultaatsindicatoren binnen deze prioriteit. Het programmabeheer weet echter wel dat bepaalde projecten een grotere bijdrage dan andere, omwille van de aard van het project, en niet omwille van de hoge indicatorwaarden. Daarom kan het nuttig zijn dat deze indicator toch behouden blijft, maar in eer en geweten, ingevuld wordt door het programmasecretariaat. ■
De indicator "bijdrage aan duurzame ontwikkeling" en "bijdrage tot de bescherming en verbetering van het leefmilieu" wordt, ondanks de indicatorfiche, door een aantal projectverantwoordelijken op dezelfde manier geïnterpreteerd. Ze krijgen dus vaak dezelfde score. Gezien duurzame ontwikkeling 3 peilers omvat, kan deze indicator best ook opgesplitst worden in 3 (of meerdere) rapportagevelden. Voorbeeld: o
Ecologisch: Bijdrage van het project tot de verbetering van het leefmilieu (indicator reeds aanwezig)
Oktober 2011
69
EFRD Europa investe E rí, Vleanderen groeH.
o
Sociaal: Bijdrage van het project tot de bevordering van de gelijke kansen (indicator reeds aanwezig)
o
Economisch: Bijdrage van het project tot de economische ontwikkeling van de regio.
o
Op basis van de 3 rapportagevelden samen, kan het systeem automatisch besluiten of het project een bijdrage heeft in duurzame ontwikkeling.
■
De inhoud van de indicator "bijdrage aan sterktes en zwaktes van de regio" geeft aan dat het gaat over de regiospecificiteit van het project. Dit is niet zichtbaar in de titel. De evaluator suggereert de volgende vraagstelling: "In welke mate speelt het project in op typische sterkes en zwaktes van de regio?"
■
Voor de indicatoren waar een score moet gegeven worden op een schaal, wordt soms de schaal 05 gebruikt en soms 3 tot +3. Dit is verwarrend en zou best gelijk zijn.
■
Bij indicatoren die vragen naar het "aantal bedrijven, organisaties, instellingen,..." is het niet duidelijk of meedere lokale afdelingen van 1 organisatie (vb Unizo) telkens apart moeten geteld worden.
■
Voor de indicator "Aantal realisaties inzake verbeterde toeristische en (socio) culturele ontsluiting van (minder gekende) stadswijken" is het niet duidelijk wat 1 meeteenheid is.
■
Voor de rapportagevelden "Aantal jobs (in VTE) die direct (behouden of bijkomend gecreëerd) zijn, ais resultaat van de ondersteuning vanuit het D2 EFROprogramma"', moet duidelijk worden aangegeven welke waarde in deze velden ingevuld moet worden bij zuivere infrastructuurprojecten. Zijn dit enkel de administratieve medewerker/projectleider van het project? Of ook de arbeidskrachten die nodig zijn voor de constructie? Er is soms een dunne grens tussen direct en indirecte jobs. Sommige projectverantwoordelijken interpreteren de indirecte jobs als de personen die later in het gebouw zullen werken (hoewel de werking zelf niet in het project zit).
6.2.2
Meetbaar
De indicatoren die op basis van een Lickertschaal moeten ingevuld worden, zijn sterk afhankelijk van diegene die ze invult De meerderheid van de promotoren geeft zichzelf de hoogste of op 1 na hoogste waarde, waardoor de indicator weinig extra informatie biedt. De evaluator beveelt daarom aan dat: ■
het programmasecretariaat zelf de bijdragen aan verbetering van het leefmilieu, gelijke kansen, interregionale samenwerking,..van elke project zou scoren via een exit interview (laatste begeleidingsbezoek).
■
de tevredenheid van stakeholders, bewoners,... ka η wel via een enquête (op het einde van het project) of evaluatieformulier georganiseerd worden door de ρrojectverantwoordelijke. Deze informatie is voor de projectverantwoordelijke zelf ook heel relevant, maar hij moet wel bij de
Oktober 2011
70
EFRD Europa investeert, V l a a n d e r e n g r o ei t .
p roj eeta a nva n g op deze verplichting gewezen worden en de enquête-kost moet ook voorzien worden in het projectbudget. Bij afloop van het project wordt de promotor gevraagd om voor bepaalde indicatoren de ingevulde waarde verder te differentiëren, bijvoorbeeld indicator 327 "aantal begeleide ondernemingen die groeien" wordt achteraf opgesplitst in: 611 (micro-ondernemingen), 612 (middelgrote ondernemingen), 613 (grote) en 614 (kleine). Dit moet van bij het begin worden gevraagd, want anders houdt de projectverantwoordelijke die niet bij. Bij afloop van het project wordt aan de projectverantwoordelijke gevraagd om in te vullen welke waarde de impactindicatoren zullen hebben na 2 à 3 jaar. Dit is moeilijk te voorspellen voor de promotor. Vaak geven de promotoren dezelfde waarde op de beoordelingsschaal. De kwantitatieve waarden vermenigvuldigen ze met 3. Sommige indicatoren zijn wel meetbaar, maar vragen een aparte studie (voorbeeld "Aantal begeleide ondernemingen die groeien" of "Aantal begeleide actoren (personen) dat effectief een ondernemingsactiviteit opstart". In de interviews met de cases wordt vaak herhaald dat er veel meer tijd in het opzoeken/verzamelen (vb via enquête) van cijfers wordt gestoken, dan voorzien. Bepaalde indicatoren geven echter wel nuttige informatie voor het project en voor de projectpartners in het algemeen. 6.2.3
Haalbaar
Voor 98 van de 182 rapportagevelden bestaat er een definitieveld dat bij goedkeuring van het project wordt ingevuld (streefwaarde op projectniveau). De andere 84 rapportagevelden hebben geen definitiewaarde om mee te vergelijken. Gezien de streefwaarden op projectniveau in overleg tussen de projectverantwoordelijke en het programmasecretariaat worden ingevuld, zijn ze over het algemeen wel haalbaar. Vaak worden ze zelfs te laag ingeschat, omdat de projectverantwoordelijken vrezen dat ze afgerekend worden op te lage rapportagevelden. Streefwaarden op programma-niveau zijn gebaseerd op de ervaringen uit de vorige programmaperiode. Gezien het de eerste keer is dat het programma op Vlaams niveau beheerd wordt, zijn de streefwaarden niet altijd accuraat ingeschat. Voor de volgende programmaperiode beveelt de evaluator aan om de inschatting van de streefwaarden te laten samensporen met de (indicatieve) verdeling tussen de prioriteiten en OD's. Hierbij moeten de relevante programmapartners maximaal betrokken worden en mag men de opgestelde SWOT niet uit het oog verliezen. Voor een realistische inschatting van de streefwaarden, gerelateerd aan het totale programmabudget en het gereserveerde budget per OD, kunnen experten aangesteld worden.
Oktober 2011
71
EFRD Eu г о р а i n v e s t e e r t , Vlaan deren g r o e i t .
6.2.4
Relevant
De indicatoren in dit monitoringsysteemzijn in het algemeen relevant voor wat we willen meten, namelijk de voortgang van het programma. De indicatoren zijn immers sterk gelinkt met het hiërarchisch systeem van doelstellingen. Naast de programmaindicatoren houden projecten ook projectspecifieke indicatoren bij om hun projecten op te volgen. Dit wil echter niet zeggen dat deze effecten niet door de programma indicatoren gevat worden; ze zijn er eerder een detail van. In het algemeen kan gesteld worden dat het monitoringsysteem het gros van de effecten van het de programma vat in de programmaindicatoren. Gezien het programma als doelstelling heeft om, in 2 orde, ecologische effecten (vb productie groene stroom, kwaliteitsvol ruimtegebruik,...) te genereren, worden er best indicatoren toegevoegd die deze effecten meten. 6.2.5 Tijdsgebonden Hoewel dit niet specifiek vermeld is, wordt van alle indicatoren verwacht dat de score slaat op de projectperiode. Voor een aantal indicatoren is het echter onduidelijk. Het aantal begeleide actoren die een onderneming opstarten, of het aantal begeleide actoren die groeien, wordt vaak zeer ruim geïnterpreteerd. Men telt niet enkel diegenen die starten of groeien tijdens de projectperiode. Enkel de impactindicatoren slaan op de situatie bij het einde van het project. Om misverstanden (en dus foutieve waardes) te vermijden, beveelt de evaluator aan om de impactindicatoren af te schermen {te beveiligen) tot bij de eindrapportage. Bij afloop van het project wordt aan de projectverantwoordelijke gevraagd om in te vullen welke waarden de impactindicatoren zullen hebben na 2 à 3 jaar. Deze inschatting is in de meeste gevallen zeer moeilijk te maken.
Aanbeveling Aangezien het indicatorensysteem in zijn huidige vorm voor de eerste keer in deze programmaperiode in de praktijk is toegepast, bevelen we aan om de leereffecten tot dusver te inventariseren, en deze mee te nemen bij de uitwerking van het indicatorensysteem ter voorbereiding van het nieuwe programma post 2013.
Oktober 2011
72
EFRD Europa i n v e s t e e r t , Vlaanderen groeit,
7
EFFECTIVITEIT
In dit hoofdstuk evalueren we de resultaten en de impact van het programma totnogtoe. 7.1
Methoden om effectiviteit te meten
De effectiviteit wordt klassiek gemeten aan de hand van de monitoringgegevens. Ook voor deze evaluatie zal IDEA daar volop gebruik van maken. Daarnaast zullen we deze kwantitatieve gegevens aanvullen met kwalitatieve gegevens uit de dieptegesprekken met 16 projecten (4 uit elke prioriteit) en de interviews met de beheersautoriteit en de 7 contactpunten. Waar nodig wordt de informatie vergeleken met elementen uit het Strategisch rapport over de bijdrage van het Vlaamse D2programma aan het Nationaal Strategisch Referentiekader (ID EA Consult, 2009). Het kwantitatief effect op tewerkstelling op basis van de indicatoren, wordt vergeleken met een eigen inschatting van de tewerkstelling op basis van Input/Outputtballen en ratio's die berekend werden op basis van balansgegevens. We geven eerst een toelichting bij de analyse van de monitoringgegevens. Analyse van de monitoringgegevens In de volgende paragraaf bespreken we de indicatorwaarden {output, resultaten, impact) die tot 19 mei 2011 werden gerapporteerd door de promotoren. We vergelijken deze gegevens met de vooropgestelde streefwaarden in het Operationeel Programma. De bespreking van de resultaten gebeurt telkens aan de hand van een overzichtstabel. Elke tabel bevat volgende kolommen: ■ Indicator: beschrijving van de indicator. Tussen haken wordt met (O), (R) of (I) aangeduid of het om een output-, een resultaats- of een impactindicator gaat. ■ Aantal gerapporteerde projecten: aantal projecten die tot nog toe rapportagegegevens inbrachten in het digitaal beheerssysteem; ■
Saldo TT streefwaarde - basiswaarde: Het verschil van de tussentijdse streefwaarde en de basiswaarde. De tussentijdse streefwaarde werd in het Operationeel Programma vooropgesteld om te behalen in het midden van het programma; de basiswaarde is de startwaarde die al bereikt werd op basis van inspanningen in vorige programmeerperiodes.
■
Saldo totale streefwaarde - basiswaarde: D e totale streefwaarde werd in het Operationeel Programma vooropgesteld om te behalen aan het einde van het programma;
■
Definitiewaarde: waarde die door de promotoren bij aanvang van het project wordt vooropgesteld als uitkomst van hun project. Merk op: deze waarde is voor alle promotoren beschikbaar, in tegenstelling tot de rapportagewaarde (hieronder) die enkel beschikbaar is voor promotoren die al een eerste keer hebben gerapporteerd;
Oktober 2011
73
EFRO Europa i n v e s t c e r t, Vlaanderen g roeit.
■
Rapportagewaarde: waarde die de promotor gerapporteerd heeft als effectief behaald in het project;
■
Jaarverslag 2010: De rapportagewaarden zoals die in het jaarverslag 2010 werden weergegeven.
■
Opmerking: Waar er een groot verschil is tussen het cijfer in de kolom "rapportagewaarde" en "jaarverslag 2010" wordt hier een (gedeeltelijke) verklaring gegeven.
In de tabellen hebben we voor een snel overzicht kleuren aangebracht. De kleuren duiden aan in welke mate de vooropgezette streefwaarden in het OP reeds werden behaald, op basis van de gegevens die tot nog toe door de promotoren werden gerapporteerd. Uitleg van de kleuren: Kleur
Betekenis Tussentijdse streefwaarde niet behaald Tussentijdse streefwaarde (halfweg programma) behaald Totale streefwaarde (einde programma) behaald I's Meer behaald dan in het programma vooropgezet
Vooraleer in te gaan op de bespreking per prioriteit, geven we hieronder een aantal algemene vaststellingen: ■ D e definitiewaarde ligt systematisch hoger dan de vooropgezette streefwaarden in het Operationeel Programma. Dit geeft een indicatie dat de streefwaarden (te) laag werden ingeschat, ofwel dat de promotoren hun verwachte uitkomsten te hoog inschatten. Vooral het eerste lijkt het geval, gezien de effectief gerapporteerde gegevens nog boven de definitiewaarden uitkomen. ■
Er zijn opmerkelijke verschillen tussen de cijfers in de kolom "Rapportagewaarde" en de kolom "Jaarverslag 2010". Hier zijn 2 redenen voor:
Oktober 2011
74
EFRD Europa i n v e s t e e r t , Vlaanderen g r o e i t .
o
In het jaarverslag 2010 staan de waardes diede promotoren t. e.m. eind januari 2011 gerapporteerd hebben als effectief behaald in de projecten. De kolom "rapportagewaarde" geeft de gerapporteerde waarden t.e.m. 19 mei 201112.
o
Wanneer het secretariaat merkte dat de indicator verkeerd werd geïnterpreteerd door de promotor (óf gerapporteerd in een verkeerde eenheid), werd de waarde aangepast. Deze aanpassing werd gemeld aan de promotor, zodat deze ze kon aanpassen in zijn rapportage. Sommige promotoren hadden deze wijziging nog niet doorgevoerd in het digitaal loket op 19 mei 2011.
Wanneer er grote verschillen zijn tussen de cijfers in de kolom "Rapportagewaarde" en de kolom "Jaarverslag 2010", houdt deze evaluatie telkens rekening met de waarde in het jaarverslag van 2010. Indien de waarde in het jaarverslag 2010 minder scoort dan verwacht, maar de rapportagewaarde in de lijn van de verwachtingen ligt, wordt het oordeel van de evaluator genuanceerd door het feit dat eventuele "correct" gerapporteerde waarden tussen januari en mei 2011, niet meegenomen werden in het jaarverslag 2010. ■ A ansluitend op voorgaande opmerking is duidelijk dat bepaalde indicatoren niet goed of verschillend begrepen werden (zie hoofdstuk 6). Een voorbeeld hiervan is 'aantal acties', waar normaalgezien het totale EFROproject als één actie gezien wordt. Niet alle promotoren hebben dat zo begrepen en vullen vaak grotere getallen in voor hun project (goed merkbaar bijvoorbeeld in P1/OD3 of P1/OD6). Daarom kijken we voor dit type indicatoren naar het totaal aantal projecten die voor de betreffende indicator een waarde moeten rapporteren (kolom 1). Gezien de beperkingen van de monitoringgegevens, werd door de evaluator per prioriteit ook kwalitatieve informatie gebruikt om de effectiviteit te beoordelen.
Een driemaandelijkse rapportage geldt als richtlijn. Het moment van rapporteren verschilt van project tot project, afhankelijk van de startdatum.
Oktober 2011
75
EFRD Europa i n v e s t e e r t . Vlaanderen groei!.
7.2 7.2.1
Prioriteit 1: Kenniseconomie en innovatie
Kwantitatieve
analyse Aantal
indicator
Saldo TT streef waarde basiswaar-de
streefwaarde -
30-50
10 Op 12
10 op 12
gerappor teerde projecten
Saldo totale
Definitie-
Rapportage-
Jaarver
waarde
waarde
slag 2010
90 - 1 5 0
663
1S2
77
1.430-2.400
4.300 - 7.200
56.420
60 - 1 0 0
180 - 300
3.584
25-40
50-90
47
basiswaarde
Opmerking
ODI Sensibilisering Aantal sensibiliseringsacties bij bedrijven, organisaties en instellingen (O) Aantal bereikte bedrijven, organisaties en instellingen door de sensibiliseringsacties rond kennisontwikkeling
į,.-.:... Een project met bereik van ,·" 138.070
en kennistoepassing (O) Aantal bedrijven, organisaties of instellingen die een kennisontwikkeling- en/of kennistoepassingsstrategie ontwikkeld of geactualiseerd hebben (R) OD2 Begeleiding Aantal begeleidingsacties in bedrijven, organisaties of instellingen rond kennisontwikkeling en kennistoepassing (O) Aantal begeleide bedrijven, organisaties of instellingen inzake kennisontwikkeling en -toepassing (O)
31 op 38
500 - 900
1.500-2.700
4.271
Aantal kennisontwikkelings en/of kennistoepassingsadviezen die door bedrijven, organisaties en instellingen daadwerkelijk zijn geïmplementeerd (R)
31 op 38
125-225
375 - 680
3.496
13-20
40-60
50
65 - 200
200 - 600
3.140
612
38
3 projecten met tussen de 150 en 210 acties
2 projecten met tussen de 300 en 500 adviezen
OD3 Samenwerking Aantal samenwerkingsacties tussen bedrijven, organisaties en instellingen onderling en met kenniscentra {O) Aantal deelnemende bedrijven, organisaties en instellingen aan samenwerkingsacties rond
Oktober 2011
25 Op 33
69
34
1 project met waarde 30
76
ή
EFRD E u r o p a i n v e s t e a re. Viaanderen groeil,
Aantal gerappor teerde projecten
Saldo TT streef
Saldo totale
waardebasiswaar-de
streefwaarde basiswaarde
13-40
40-120
394
10-20
30-60
78
5 op 7
100 - 200
300 - 600
687
Aantal internationale samenwerkingen tussen bedrijven, organisaties en instellingen onderling en met kenniscentra (R)
5 op 7
5-20
15-60
101
Aantal bedrijven, organisaties en instellingen die een internationale expansie zijn gestart of deze hebben versterkt (R)
5 op 7
2-10
7-30
274
20-45
45 - 120
44
Indicator
Definitie-
Rapportage-
Jaarver-
waarde
waarde
slag 2010
61
50
Opmerking
kennisontwikkeling εη -toepassing (O) Aantal effectief opgezette samenwerkingstrajecten inzake kennisontwikkeling- en toepassing tussen bedrijven, organisaties en instellingen onderling en
25 op 33
tussen bedrijven organisaties en kenniscentra (R) OD4 Internationalisering Aantal acties ter stimulering van kennisontwikkeling en -toepassing in een internationale context (O) Aantal deelnemende bedrijven, organisaties en instellingen aan acties ter stimulering van
1 project met waarde 500
internationale samenwerking (O)
1Еашвтшщштproject 1 met waarde 60 1 project met waarde 200
OD5 Vernieuwende voorbeelden van kennisvalorisatie Aantal vernieuwende projecten inzake kennisvalorisatie (O)
644
60
1 project met waarde 570 Begin 2011 werden 24
Aantal projecten met betrekking tot energieefficiënte maatregelen in sociale huisvesting
26
l o p 45
1
projecten goedgekeurd. Deze hebben echter nog niet gerapporteerd.
Aantal bedrijven, organisaties en instellingen die vernieuwende toepassingen en procédés implementeren (R)
Oktober 2011
37 op 45
2160
65 180
1.849
3 projecten met tussen de 200 en 400 bedrijven
77
EFRD Europa i n v e s t e e r t , Viaanderen groeit.
Aantal Indicator
gerappor teerde projecten
Saldo TT streef
Saldo totale
waarde -
streefwaarde -
basiswaar-de
basiswaarde
6-20
20-60
Definitie-
Rapportage-
Jaarver
waarde
waarde
slag 2010
54S
550
13
Opmerking
ODS Innovatie van de plattelandseconomie Aantal innovatieprojecten gericht op de versterking van de plattelandseconomie (O)
1 project met waarde 520 De streefwaarden en waarden in jaarverslag zijn in miljoen euro; de rapportage- en
Hefboomeffect van de ondersteunde projecten op de regio (R)
13 op 17
2-4
8-12
definitiewaarde zijn in 1.000
4.674
euro (cfr indicatorfiche). Er is 1 project met rapportagewaarde 53.000 (oftewel 53 miljoen euro)
Meerdere OD's 2 projecten met waarden 520
Aantal acties ter bevordering van kenniseconomie en innovatie (O)
105 -195
275 - 535
1.427
2.118
272
en 570, terwijl doorgaans 1 wordt ingevuld
Aantal deelnemende bedrijven (KMO en GO), organisaties en instellingen aan de acties ter
6 1 op 78
665-1.300
2.000-3.900
8.098
18-60
55 - 1 8 0
495
bevordering van kenniseconomie en innovatie (O) Aantal effectieve samenwerkingen tussen actoren rond kenniseconomie en innovatie {R) Tevredenheid van bedrijven, organisaties en instellingen ten aanzien van dienstverlening ter stimulering van kennisontwikkeling en kennistoepassing (1)
36 op 157
Зор 5
Зор 5
Meerwaarde van het programma voor inspanningen inzake kennisontwikkeling en -toepassing bij deelnemende actoren (1)
36 op 157
Зор 5
Зор 5
Bron: Digitaal loket (19 mei 2011) Oktober 2011
246
301
- iHt
" И1 I 78
EFRD Europa i n v e s t e e r t , VtaanOeren g r o e i t .
Binnen prioriteit 1 zijn er in totaal al 152 projecten die minstens één keer over hun resultaten hebben gerapporteerd. Op basis van deze rapportages komen we tot volgende conclusies: ■
Kijken we naar het aantal goedgekeurde projecten (en interpreteren we 1 project als 1 actie), dan zien we dat het aantal tussentijds beoogde projecten in alle OD's wordt behaald, behalve in ODI (sensibilisering) en OD4 (Internationalisering). Hoewel het programma meer sensibiliseringsprojecten dan begeleidingsprojecten had voorzien, zijn er meer begeleidingsprojecten goedgekeurd. Daar waar er minder projecten werden uitgevoerd (ODI en 0D4) zijn de resultaten behaald in deze projecten hoger dan de streefwaarde. Er zijn m.a.w. minder projecten, maar ze hebben wel een hoger bereik. .
■
Wat de resultaten betreft stelt de indicator vast dat: o
het aantal deelnemers, de algemene tevredenheid van bedrijven en de meerwaarde van het programma nu al aanzienlijk hoger liggen dan de eindstreefwaarde.
o
het hefboomeffect van de projecten en het aantal adviezen die daadwerkelijk zijn geïmplementeerd, in de lijn van de (tussentijdse) verwachtingen liggen.
■
Begin 2011 werden 24 projecten met betrekking tot energieefficiënte maatregelen in sociale huisvesting goedgekeurd. Deze projecten hebben echter nog niet gerapporteerd.
7.2.2 K walitatieve analyse De onderstaande tabel geeft een overzicht van de resultaten en de impact die bereikt werden (of verwacht worden) met de 4 projecten (cases) binnen prioriteit 1. Case
Resultaat
Impact
1
Sensibilisering en kennisoverdracht rond milieuvriendelijke technieken in familiale KMO's in de textiel, hout en meubelsector
Verhoging van de concurrentiekracht van de sectoren textiel, hout en meubel
2
Professionele begeleiding aan bedrijven om nieuwe energievriendelijke technologieën op de markt te brengen
Economische boost voor
3
Haalbaarheidsstudie uitvoeren voor toepassing
de regio
technologie in een KMO
Toepassing van nieuwe milieu en/of energievriendelijke technologieën in KMO's
Samenwerkingsplatform tussen cleantech
Meer concurrentiële cleantech
actoren en Provinciale investeringsmaatschappij
bedrijven
van nieuwe milieu en/of energievriendelijke
4
innovatieve bedrijven en voor
Oktober 2011
79
EFRCJ
Europa i n v e s t e e r i , Vlaanöeren g r o e i l .
Bevindingen: ■
Een maximale betrokkenheid van de begeleide bedrijven stond in alle projecten centraal. Tips om deze betrokkenheid nog te vergroten worden beschreven in paragraaf 9.2. Deze opmerking geldt ook voor Prioriteit 2.
■
Ook de kwaliteit van de begeleiding kreeg veel aandacht. Vaak werden externe (technische) experten betrokken en werd er op maat van het bedrijf naar oplossingen gezocht. Deze opmerking geldt ook voor prioriteit 2.
■
Er worden ecologische neveneffecten behaald door toepassing van milieu en of energievriendelijke technologieën op bedrijven. Versterken van de concurrentiekracht van deze bedrijven blijft wel steeds de hoofddoelstelling.
Oktober 2011
80
EFRD
E uropa í nvestee r l . Vlaenderen g r o e i ! .
7.3 7.3.1
Prioriteit 2: Ondernemerschap
Kwantitatieve analyse
Indicator
Aantal
Saldo TT
gerapporteerde projecten
streefwaarde ·
Saldo totale streefwaarde
basiswaarde
basiswaarde
5575
Definitie
Rapportage
waarde
waarde
97 145
18
12
Jaar
Opmerking
verslag 2010
ODI Stimuleren van ondernemerszin en vaardigheden Aantal projecten ter stimulering van de ondernemingenen ondernemingsvaardigheden (O)
20
Aantal bereikte actoren met acties ter stimulering van ondernemingszin/vaardigheden (0)
13 op 18
10.000 1 5 . 0 0 0
30.000 45.000
131.430
Aantal bereikte personen dat effectief een ondernemingsactiviteit opstart (R)
13 op 18
100 300
240 720
187
6075
100 150
50
710
2030
18
46 op 67
600 1000
2.0003.000
28.472
1 waarde van 3,384
46 op 67
130 400
400 1 . 2 0 0
4.845
1 waarde van 3.3S4
43 op 67
720
2060
367
2 waardes 15 en 26
3 waardes tussen 24.000 en 57.000
OD2 Creëren van een faciliterend start, groei en overnamekader Aantal begeleidingsacīies/inītīatīeven in het kader van start, groei en overname van ondernemingen (O) Aantal projecten met het oog op de verbetering van het ondernemingsklimaat (O) Aantal bedrijven bereikt door middel van begeleidingsacties en initiatieven (O) Aantal begeleide ondernemingen die groeien
Oktober 2011
33
71
81
EFRD Europa i n v e s t e e r i , Vlaanderen g r o e ì l .
Indicator
Aantal
Saldo TT
gerapporteerde
streefwaarde -
Saldo totale streefwaarde -
projecten
basiswaarde
basiswaarde
13-20
32-48
Definitiewaarde
Rapportagewaarde
Jaar-
Opmerking
verslag 2010
OD3 Stimuleren van Internationaal ondernemen Aantal projecten met het oog op het stimuleren van het internationaal ondernemen (O) Aantal bij internationale projecten betrokken ondernemingen (O)
5 op 6
200 - 400
500 - 1200
4.100
Aantal begeleide ondernemingen die een internationale expansie zijn gestart of hebben versterkt (R)
5 op G
60 - 1 3 0
160 - 320
557
115 - 160
259 - 373
92
64 op 91
10.800 - 16.400
32.600-49,200
164.002
17 op 91
Зор 5
Зор 5
4.0
17 op 91
Зор 5
Зор 5
3.1
W¿\ 1 waarde van 1.379
1 waarde van 117
Meerdere OD's Aantal projecten en acties ter bevordering van het ondernemerschap (O) Aantal bereikte actoren als gevolg van de acties ter bevordering van het ondernemerschap (O) Tevredenheid van bedrijven, organisaties en instellingen ten aanzien van de dienstverlening ter stimulering van het ondernemerschap (R) Effect op de investeringen bij de betrokken bedrijven als gevolg van de acties (RĮ
71
112 3 waardes tussen 24.000 en 57.000
Bron: Digitaal loket (19 mei 2011)
Oktober 2011
82
EFRD Eu г о р а i n v e s t e e r t , V l a a n d e r e n g r o e i t
Binnen prioriteit 2 zijn er in totaal al 91 projecten die minstens een keer over hun resultaten hebben gerapporteerd. Op basis van deze rapportages komen we tot de volgende conclusies: ■
het zwaartepunt van prioriteit 2 ligt bij O D 2, het creëren van een faciliterend start, groei en overnamekader. Deze OD scoort zeer goed, zowel wat betreft aantal projecten als aantal bereikte bedrijven en resultaten.
■
het aantal projecten en acties ligt voor O D I en OD3 lager dan de tussentijdse streefwaarde. Het grootste verschil tussen de rapportagewaardes en de streefwaardes ligt in de doelstelling "stimuleren van ondernemerszin en vaardigheden" (ODI). De beheersautoriteit gaf in een interview al aan dat de streefwaarde te hoog is Ingeschat en dat er in praktijk minder, maar wel grote projecten zijn ingediend (vb Unizo OndernemersTV; dit project zorgde ook dat het aantal bereikte actoren fors de hoogte in schoot). Deze projecten bereikten samen meer bedrijven dan verwacht. Het aantal bereikte en begeleide ondernemingen dat effectief een onderneming opstart, resp. een internationaie expansie start, ligt onder de tussentijdse streefwaarde. De evaluator nuanceert dit cijfer echter vermits dit vaak niet tijdens de projectperiode gemeten kan worden.
■
het effect op de investeringen bij de betrokken bedrijven is lager dan vooraf ingeschat. Dít is te verklaren omdat de acties vaak gericht zijn op het begeleiden van startende ondernemers, die vaak niet meteen heel zware investeringen zullen uitvoeren. Het effect op de investeringen op lagere termijn is allicht groter.
7.3.2 K walitatieve
analyse
De onderstaande tabel geeft een overzicht van de resultaten en de impact die bereikt werden (of verwacht worden) met de 4 projecten (cases) binnen prioriteit 2. Case
Resultaat
Impact
5
Sensibilisering rond ondernemerschap
Meer startende ondernemingen en minder faillissementen
6
Info en begeleiding aan overnemers
Minder stopzettingen van bedrijven bij
en overlaters van bedrijven.
gebrek aan opvolging, kennis en/of middelen
7
8
Studenten laten ervaren wat
Meer en succesvolle startende
ondernemen is.
kennisintensieve ondernemingen
Kennisoverdracht +
Gestegen export van diensten en goederen
ervaringsuitwisseling rond internationaal ondernemen
Oktober 2011
83
EFRD E u r o pa i n v e s t e e r t , Vlaanderen groeit.
Bevindingen: ■
In verschillende cases wordt specifiek kennisopbouw in de onderneming gestimuleerd. Deze projecten scoren dus ook op de indicatoren van prioriteit 1, hoewel dit niet meegenomen wordt.
■
In de 4 cases werden oudere (ervaren) ondernemers samengebracht met jongere ondernemers. Dit bevorderde de kwaliteit van de dienstverlening.
Oktober 2011
84
EFRD Europa i n v e s t e e r t , Vlaanderen g r o e i t .
7.4 7.4.1
Prioriteit 3: ruimtelijkeconomische omgevingsfactoren
Kwantitatieve analyse Aantal
SaldoH
Saldo totale
gerapporteerde
streefwaarde ■
streefwaarde
projecten
basiswaarde
basiswaarde
Aantal projecten gericht op een duurzame versterking van het logistieke netwerk (0)
57
1520
Aantal projecten gericht op de verbetering van de relatie tussen logistieke knooppunten en de woon en leefomgeving (O)
35
1015
Indicator
Definitie
Rapportage
waarde
waarde
Jaar verslag
Opmerking
2010
ODI Duurzame versterking van econ. poorten en internationale multimodale bereikbaarheid
De streefwaarden en waarden in jaarverslag zijn in miljoen euro; de rapportage Hefboomeffect van de ondersteunende projecten (R)
en definiti e waarde zijn in
ЗорЗ
4 6 mij €
16 22 mij €
1000 euro (cfr
2.938.000
indicatorfiche). Er is 1 project met rapportagewaarde 25.000.000 (oftewel 25.000 miljoen euro)
Bijkomend tonnage dat op duurzame wijze wordt vervoerd (R) Bijkomend aantal personen dat op een duurzame wijze wordt vervoerd (R) Aantal personen rechtstreeks of onrechtstreeks beïnvloed door leefbaarheidsmaatregelen (R)
Oktober 2011
ЗорЗ
NA
NA
4.200.000
ЗорЗ
NA
NA
500
ЗорЗ
700 1000
2.620 3.930
10.387
4.300.000
4.200.000
I w a a r d e van 5.011.113
85
EFRO Europa invest eer t, Vlaanderen g r o e i t .
Indicator
Aantal
Saldo TT
Saldo totale
gerapport eerde
streefwaarde
streefwaarde ■
projecten
basiswaarde
basiswaarde
15 op 15
24
510
15 op 15
46
715
26
15 op 15
2932
524
997
Definitie waarde
Rapportage waarde
Jaar verslag Z010
Opmerking
OD2 Kwaliteitsvolle bedrijfshuisvestingsmogelijkheden Aantal projecten tot ondersteuning van revitalisatietraject van verouderde bedrijventerreinen en brownfields (O) Aantal knelpunten inzake bedrijventerrein uitgifte en bedrijfshuisvesting die aangepakt worden (O) Aantal bedrijven betrokken bij initiatieven op het vlak van beheer en voorzieningen op terreinen (O) Bouwrijpe en beschikbare bedrijventerreinen of bedrijfsruimte in ha, {direct en indirect) (R)
In jaarverslag 2010 werden
15 op 15
170 250
500 750
alle gerealiseerde ha
402
meegenomen, ook buiten Prioriteit 3, OD2.
Aantal (financieel) betrokken bedrijven in samenwerkingsstructuren of
15 op 15
35
100
22
1725
5070
25
1 waarde van 35
beheersstructuren (R) OD3 Realiseren van Vlaamse en subregionale hefboomprojecten Aantal goedgekeurde hefboomprojecten (O)
21
26 De streefwaarden en waarden in jaarverslag zijn in miljoen euro; de rapportage
Hefboomeffect van de ondersteunde projecten op de regio (bijkomende extra investeringen van lokale actoren) (R)
en definitiewaarde zijn in 21 op 25
8 -10 mij €
24 -30 mij €
36.576.000
1000 euro (cfr indicatorfiche). Er is 1 project met rapportagewaarde 1,5 miljard, (in principe moet dit nog vermenigvuldigd worden
Oktober 2011
86
ň
EFRD Europa i n v e s t e e r t , Vtaanderen g r o e i t . Indicator
Aantal
Saldon
Saldo totale
gerapporteer-de
streefwaarde -
streefwaarde -
projecten
basiswaarde
basiswaarde
Definitie
Rapportage
waarde
waarde
Jaar verslag
Opmerking
2010
Щ met iöbo€) OD4 Benutten van verduurzamingspotenties Aantal verduurzamingsprojecten (0) Aantal bedrijven die deelnemen aan verduurzamingsprojecten (0)
Hefboomeffect van de verduurzamingsprojecten (R)
^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ 2op3
2op3
1015
3040
2
2770
80 200
12
2 4 mij €
7 IQ mij €
55.524.000
Meerdere OD's
Hefboomeffect op de investeringen als gevolg van de projecten (R)
24 op 31
13 20 mij €
40 60 mij €
95.037.000
11
11 1Ш
H
1 1HH
Aantal projecten ter verbetering van het ruimtelijkeconomisch omgevingskader
2
42 op 46
4060
110 155
40
De streefwaarden en waarden in jaarverslag zijn in miljoen euro; de rapportage en definitiewaarde zijn in 1.000 euro (cfr indicatorfiche). Er is 1 project met rapportagewaarde 264.000 (oftewel 264 miljoen euro).
De streefwaarden en waarden in jaarverslag zijn in miljoen euro; de rapportage en definitiewaarde zijn in 1000 euro (cfr indicatorfiche). Er is 1 project met rapportagewaarde 1,5 miljard, (in principe moet dit nog vermenigvuldigd worden met 1000€|
37
(0)
Bron: Digitaal loket (mei 2011)
Oktober 2011
87
EFRD Europa i n v e s t e e r t , Vlaanderen groeit.
Binnen prioriteit 3 zijn er in totaal at 46 projecten die minstens een keer over hun resultaten hebben gerapporteerd. Op basis van deze rapportages komen we tot volgende conclusies: ■
Het aantal projecten ligt voor OD2 en OD3 ¡n de lijn van de verwachtingen. Binnen ODI en 0D4 zijn er minder projecten goedgekeurd dan verwacht. De beheersautoriteit gaf echter aan dat de streefwaarden voor deze OD's vooraf te hoog werden ingeschat. Er zijn effectief minder projecten ingediend, maar wel een aantal grote projecten (vb BASF Containerterminal),
■
Dankzij de goedgekeurde projecten in ODI werd er 4,3 miljoen ton extra vervoerd op een duurzame manier (BASF Containerterminal ). We stellen vast dat de vervoersprojecten steeds gericht zijn op goederenvervoer, niet op personenvervoer.
■
De projecten die goedgekeurd werden onder OD2 realiseerden slechts 67 ha bouwrijpe en beschikbare bedrijventerreinen of bedrijfsruimte. Rekening gehouden met alle goedgekeurde projecten, realiseerde het programma echter al ruim 402 ha bouwrijpe en beschikbare bedrijventerreinen of bedrijfsruimte (t.e.m. januari 2011). Het project Kristalpark Lömmel (Prioriteit 3,OD3) creëerde op zich al 300 ha bedrijventerrein.
■
Het financieel hefboomeffect ligt: o
binnen ODI "Duurzame versterking van econ. poorten en internationale multimodale bereikbaarheid " en OD3 "Realiseren van Vlaamse subregionale hefboomprojecten" hoger dan de verwachtingen.
o
aanzienlijk lager bij verduurzamingsprojecten (OD4), juist omdat het potentieel van deze projecten voor het aantrekken van bijkomende middelen lager is.
■
Wetende dat 99% van de middelen voor deze prioriteit werden toegewezen, zal het op basis van de verwachte resultaten (definitiewaarde), moeilijk worden om de totale streefwaarde op het einde van het programma te behalen voor wat betreft: o
aantal financieel betrokken bedrijven ín samenwerkingsstructuren of beheerstructuren (OD2)
o
aantal bedrijven die deelnemen aan verduurzamingspotenties (OD4)
o
hefboomeffect van de verduurzamingsprojecten (OD4)
7.4.2 K walitatieve analyse De onderstaande tabel geeft een overzicht van de resultaten en impact die bereikt werd (of verwacht wordt) met de 4 projecten (cases) binnen prioriteit 3.
Oktober 2011
88
EFRD Eu г о р а ¡ n v e s t e E r t , Vlaaiì deren groe i t.
Case
Resultaat
Impact
9
Constructie van opleidings en ontmoetingsplaats voor ondernemers mbt textiel
Meer innovatief ondernemerschap met focus op textiel en gestegen toeristische
Constructie van een energie
Toepassing van energieonderzoek in de
onderzoeksinstituut op een bedrijven en
industrie
10
aantrekkelijkheid
wetenschapspark 11
12
Constructie van een opleidingscentrum rond lastechnieken
Wegwerken van tekort aan kwaliteitsvol
Infrastructuur en werking van europees
Training, kennis en technologie
erkend centrum voor training en
ontwikkeling op vlak van robotchirurgie
geschoolde lassers
ontwikkeling op vlak van robotchirurgie
Bevindingen: ■
Ook binnen deze cases wordt kennisopbouw en innovatie (in de onderneming of In de economie in het algemeen) gestimuleerd. Deze projecten scoren dus ook op de indicatoren van PI (en P2), hoewel dit niet geregistreerd wordt. In de grootste en belangrijkste projecten binnen P3 wordt trouwens de constructie of inrichting van een een onderzoeks en/of opleidingscentrum gefinancierd, terwijl dit niet specifiek In de doelstellingen van P3 staat beschreven (tenzij reconversie van sectoren of sociale economie).
■
Ook ecologische neveneffecten worden bereikt door de constructie van een energie onderzoeksinstituut.
Oktober 2011
89
EFRD Eurapa i n v e s t e e r t . VLaande ren groei t
7.5 7.5.1
Prioriteit 4: stedelijke ontwikkeling
Kwantitatieve analyse Saldo totale
Aantal gerapporteerde
Saldon streefwaarde
streefwaarde
projecten
basiswaarde
basiswaarde
35
1015
Definit īe
Rapportage
20
16
Jaarver slag 2010
Opmerking
OOI Geïntegreerde projecten Aantal geïntegreerde stadsontwikkelingsprojecten (0)
21 De waarden in jaarverslag zijn in
Hefboomeffect van de geïntegreerde stedelijke ontwikkelingsprojecten (R)
miljoen euro; de rapportage en 16 op 20
хЗ к5
xlO κ15
129.392
3.186.995
12.939
definitiewaardezijn in 1.000 euro (cfr ¡ndicatorfiche). Er is 1 project met rapportagewaarde 2.880,000.
OD2 Buurtprojecten (Grootsteden) Aantal kleinschalige stadsprojecten (uitgedrukt in 1.000 euro) (O)
2035
60 100
13
11
14
2340
70115
33
27
35
Meerdere OCCs Aantal projecten ter bevordering van de stedelijke ontwikkeling, gericht op de versterking van de duurzaamheid en de attractiviteit en op de dynamisering van het economisch weefsel (O) Aantal ha. (m2) herbruikbare ruimte in heringerichte bedrijfspanden (R)
27 op 33
710
2030
16.186
Aantal centrumsteden die een aangepaste strategie (duurzaam vervoersysteem) ontwikkeld hebben om de interne en de externe mobiliteit te verbeteren met het oog op een betere bereikbaarheid van ondernemingen en diensten (R)
27 op 33
12
57
21
Aantal realisaties inzake verbeterde toeristische
27 op 33
1015
3050
44
Oktober 2011
Streefwaarde in ha, rapportage in m2. Rapportagewaarde = 1,6 ha.
90
1λ
EFRD Europa i n v e s t e e r i . Vlaanderen g r o e i t . Aantal gerapporteerde
Saldo TT
Saldo totale
streefwaarde
streefwaarde
projecten
basiswaarde
basiswaarde
9 op 33
Зор 5
Зор 5
Definitie
Rapportage
waarde
waarde
Jaarver slag 2010
Opmerking
en (socio) culturele ontsluiting van (minder gekende) stadswijken (R) Tevredenheid van de inwoners over de (her)inrichting van de publieke ruimte in de gerealiseerde projecten (R)
Bron: Digitaal loket (mei 2011)
Oktober 2011
91
EFRD Europa i n v e s t e e r t , Vlaanderen groeit.
Binnen prioriteit 4 zijn er in totaal al 33 projecten die minstens een keer over hun resultaten hebben gerapporteerd. Op basis van deze rapportages komen we tot volgende conclusies: ■
het aantal projecten zit op schema, maar de verhouding tussen het aantal geïntegreerde projecten en het aantal buurtprojecten is anders dan voorzien: er zijn meer geïntegreerde projecten (ODI) en minder buurtprojecten (OD2).
■
de resultaten over de verschillende prioriteiten zijn wisselend: o
de realisaties op het vlak van ontsluiting van stadsdelen of toeristische ontsluiting, halen nu al de eindstreefwaarde;
o
het aantal centrumsteden die een aangepaste strategie ontwikkelden rond mobiliteit, zit ver boven de streefwaarde.
o
er werd minder ha heringerichte bedrijfsruimte in verlaten bedrijfspanden gerealiseerd;
7.5,2 K walitatieve analyse De onderstaande tabel geeft een overzicht van de resultaten en de impact die bereikt werden (of verwacht worden) met de 4 projecten (cases) binnen prioriteit 4. Case
Resultaat
Impact
13
Constructie vaneen
Meer creatie en innovatie in de economie
:
ontmoetingsplaats voor cultuur, economie en onderwijs 14
Renovatie kaaimuren in oude dokken
Reconversie oud industriegebied naar retail/cultuur/recreatie/woonfunctie
15
16
Heraanleg plein in stadscentrum met
Stad(sdelen) en handelsvestigingen meer :
bushaltes en fietsenstalling
toegankelijk maken voor fiets, voetganger en bus
Heraarileg van een winkelstraat
Economische meerwaarde voor handelaars en verhoging van de leefkwaliteit voor bewoners
Bevindingen: ■
er wordt in alle cases veel aandacht geschonken aan mobiliteit;
■
een geïntegreerde aanpak is zichtbaar in alle cases;
■
ondernemers worden zo veel als mogelijk betrokken;
■
er wordt in alle projecten rekening gehouden met de ecologische en sociale aspecten van duurzaamheid, maar de economische ontsluiting staat centraal.
Oktober 2011
92
1k
EFRD
Eu r o p a i n v e s t e e r t , Vlaanderen groei),
7.6 7.6.1
Programmaniveau
Kwantitatieve analyse Type
Aantal
Saldo TT
Saldo totale
indicator
gerapporteerde
streefwaarde -
streefwaarde -
projecten
basiswaarde
basiswaarde
Definitiewaarde
Rapportagewaarde
4,2
Opmerking
Prioriteit 1 Bijdrage van het D2 EFRO-programma tot de versterking van het kennis- en
Schaal 0-5
32 op 152
4,2
Schaal 0-5
0op95
4,0
Schaal 0-5
19 op 46
3,9
3,5
Schaal 0-5
9 op 33
3,4
3,6
48.577
11.739
innovatiepotentieel van de regio (1) Prioriteit 2 Bijdrage van het D2 EFRO-programma tot de versterking van het ondernemerschap in de regio (1) Prioriteit 3 Bijdrage van het D2 EFRO-prgramma tot de versterking van de ruimtelijk-economische aantrekkelijkheid van de regio Prioriteit 4 Bijdrage van het D2 EFRO-programma tot de versterking van de stedelijke economische dynamiek in de regio (1) Alle prioriteiten Aantal jobs (in VYEĮ die direct of indirect behouden of bijkomend gecreëerd zijn, als resultaat van de ondersteuning vanuit het D2
Waarde
79 op 345
15.000
EFRO-programma (1) Bijdrage van het D2 EFRO-programma tot het
1 waarde van 5.100
Schaal 0-5
77 op 34
NA
4,0
3,8
(verder) versterken van de sterktes en zwaktes in
Oktober 2011
93
EFRD E u r o pa i n v e s t e e r t , Vlaanderen groeìl,
Type indicator
Aantal
Saldo TT
gerapporteer-de
streefwaarde -
Saldo totale streefwaarde -
projecten
basiswaarde
basiswaarde
Definitie-
Rapportage-
waarde
waarde
Opmerking
de regio (1) Bijdrage van het D2 EFRO-programma tot de
Schaal
duurzame ontwikkelinE {!)
tQt3
Bijdrage van het D2 EFRO-prgramma tot de bescherming en verbetering van het leefmilieu (I)
tot3
-3
SO op 345
NA
2,0
2,0
80 op MS
NA
1,6
1,8
Ja/Nee
75 op 345
NA
44% ja
45% ja
Schaal 0-5
77 op 345
NA
2,9
3,3
Aantal jobs (in VTE) behouden (1)
Waarde
76 op 345
25.412
9.334
Aantal jobs (in VTE) bijkomend gecreëerd (1)
Waarde
76 op 345
5.410
1.935
Direct bereik (0)
Waarde
76 op 345
1.709.388
412.070
Schaal
-3
Bijdrage van het 02 EFRO-prgramma tot de samenwerking met projecten uit andere EUregio's (1) Bijdrage van het D2 EFRO-programma tot de bevordering van de gelijke kansen (1)
1 waarde 5.000 2 waardes 404 2 waardes 50.000 en 250.000
Bron: Digitaal loket (mei 2011}
Oktober 2011
94
EFRD Europa i n v e s t e e r t , V l a a n d e r e n groe i t.
Omwille van het beperkte aantal effectieve rapportagewaarden (80), is vooral de definitiewaarde van belang. Dit is de verwachte impact die promotoren opgeven bij de start van hun project. Deze waarde is beschikbaar voor alle projecten (345) en geeft bijgevolg een eerste indicatie van de impact van het programma. Op basis van de tabel komen we tot volgende conclusies: Tewerkstelling Het effect op de tewerkstelling wordt hoog ingeschat door de promotoren. Ze verwachten samen ongeveer 48.577 jobs (direct of indirect) te creëren of te behouden. Dit cijfer, dat bekomen werd op basis van 345 projecten, ligt in de lijn met bevindingen in het strategisch rapport van 2009. Toen waren er 189 projecten, die samen de verwachting hadden om 20.933 jobs te behouden of te creëren. Wetende dat inmiddels 406 projecten werden goedgekeurd door het Comité van Toezicht en dat er nog projecten zullen bijkomen (beperkt, gezien het budget al verregaand werd toegewezen), mag verwacht worden dat binnen een jaar de teller van het aantal verwachte jobs zal oplopen tot 55.000 à 60.000 jobs. Dat is aanzienlijk meer dan de 15.000 die in het OP werden vooropgesteld. Op basis van meer gedetailleerd informatie uit het monitoringssysteem kunnen we het cijfers van 48.577 jobs opsplitsen in: ■
5.410 bijkomende jobs (direct);
■
25.412 behouden jobs (direct);
■
17.755 indirect gecreëerde of behouden jobs.
Gezien 'tewerkstelling' de belangrijste impactindicator is, maken we hieronder ook een tweede inschatting van het tewerkstellingseffect, deze keer op basis van sectorgegevens. Benaderende benchmark m.b.t. tewerkstelling op de projecten (+ in de bouwsector): Zoals hierboven gesteld, is bovenstaande informatie over tewerkstelling afkomstig van de promotoren die bij de start van hun project het aantal verwachte jobs opgeven. Het is als evaluator niet eenvoudig om de betrouwbaarheid van deze informatie na te gaan, ook niet tijdens de cases, gezien nog vele projecten lopende zijn. Vandaar dat 'impact van het programma' doorgaans pas na afloop van het programma (expost) wordt bepaald. Niettemin nemen we hieronder een referentietabel op die een idee geeft van de directe tewerkstellingseffecten bij de promotoren (of bij onderaannemers in het geval van investeringsprojecten). Het is een ruwe benchmarkoefening, waarbij er van wordt uitgegaan dat: ■
Op dit moment (mei 2011) in het programma voor ongeveer € 535.000.000 aan projectbedragen is goedgekeurd;
Oktober 2011
95
EFRD Europa i n v e s t e e r t , Vlaanderen groei!.
■
Dit bedrag wordt gelijkgesteld aan omzet gerealiseerd in dienstverleningssectoren (nace codes 74 en 91) enerzijds en in bouwnijverheid (nace code 45);
■
Op basis van de verhouding omzet / tewerkstelling in deze sectoren (bronnen: Eurostat, SBS database data 2008 en Belfirst, data 2009) wordt de tewerkstelling berekend die rechtstreeks aan deze omzet is gekoppeld. Resultaat: 3.197 jobs. Het betreft hier slechts voor een deel 'nieuwe' tewerkstelling.
■
Op basis van multiplictoren (input/outputabellen) konden we vervolgens berekenen dat deze rechtstreekse tewerkstelling resulteert in 2.191 indirecte jobs stroomopwaarts in de handelsketen (bij leveranciers).
■
Over de (stroomafwaartse) tewerkstelling die door de projecten worden gegenereerd (nieuwe ondernemers, nieuwe tewerkstelling in een dienstencentrum dat werd gebouwd,...) kon de evaluator via deze oefening geen uitspraak doen. Het opzet van het programma is vanzelfsprekend om vooral op dit vlak (bijkomende) tewerkstelling te realiseren. Zoals eerder gesteld dient dit bij de ex postevaluatie te worden beoordeeld.
Tabel 13: inschatting van de directe en indirecte tewerkstellingseffecten bij de projecten Indirecte effecten
Directe effecten Sector (NACE code nom. 2003)
sector {beschrijving
[stroomopwaarts maar zonder bestedingen van de huishoudens)
Tewerk Omzet (€}
stelling
Tewerkstelling
Omzet (€)
(VTE» Bruto Bruto effen t inclusief directe omzet
effect incl. Netto effect
directe tewerk
Netto effect
stelling 74 91 45
Overige zakelijke diensten Diensten van verenigingen n.e.g. Bouwnijverheid
120.000.000 €
813
208.979.459 €
8S.979.459 €
1.338
525
140.000.000 €
1.193
202.724.536 €
62.724.536 €
1.425
232
275.000.000 €
1.191
592.606.871 €
317.606.871 €
2:525
1.434
S35.000.000 €
3.197
1.004.310.866 €
469.310.866 €
5.388
2.191
Bron: IDEA Consult Bereik De promotoren denken samen 1.709.388 deelnemers te bereiken (direct bereik, met inbegrip van de promotor zelf). Transversale prioriteiten ■
De bijdrage inzake gelijke kansen werd lager ingeschat dan de bijdrage op de ecologische en economische indicatoren. Dit cijfer werd bevestigd door de case studies. Het bieden van gelijke
Oktober 2011
96
EFRD Eura p i i n v e s t e e r t , Vlaenderen groeit.
kansen is als randvoorwaarde telkens aanwezig in het project (vb toegankelijk voor iedereen, gratis of deelname tegen lage kostprijs, geen discriminatie van allochtone ondernemers,...), maar er worden geen bijzondere inspanningen geleverd voor specifieke doelgroepen. In 1 case werden avondsessies afgewisseld met sessies overdag om vrouwelijke ondernemers (die 's avonds minder beschikbaar zijn) de kans te geven om deel te nemen. Gezien het economische zwaartepunt van het programma, is deze uitslag niet verwonderlijk. ■
Ondanks het economische zwaartepunt van het programma, scoren promotoren de bijdrage van hun projecten aan duurzame ontwikkeling en verbeteren van het leefmilieu hoog in. Ecologische aspecten komen vaak als neveneffecten naar boven, gezien, vooral in projecten in Prioriteit 1 en 2, ondernemers met duurzame technieken worden gesteund.
■
Volgens de indicator draagt 45% van de projecten aan de transversale prioriteit interregionale samenwerking bij. Dit is een relatief hoge score. Uit de cases bleek dat "samenwerking" nogal ruim geïnterpreteerd werd, waaronder ook occasionele contacten.
■ A lle infrastructuurprojecten dragen bij tot een kwaliteitsvol ruimtegebruik. 7.5.2 K walitatieve analyse Bij het opstellen van het Strategisch rapport over de bijdrage van het Vlaamse D2programma aan het Nationaal Strategisch Referentiekader (IDEA Consult, 2009) werd aan de coördinatoren van de provinciale en stedelijke contactpunten gevraagd op welke impactsgebieden de projecten de grootste effecten zouden ressorteren. Daaruit bleek dat de coördinatoren de grootste impact van het programma verwachtten op het vlak van het verbeteren van de ruimtelijkeconomische en stedelijke omgeving (zie Tabel 14). Ook op het vlak van innovatie(transfer) verwachtten de coördinatoren grote effecten.
Oktober 2011
97
EFRD E u r o pa i n v e s t a e r i , V l a a n d e r e n g r a ei I.
Tabel 14: Verwachte impact van het EFRO-programma m.b.t de objectieven van de structuurfondsen
Groot
Verbeterde inrichting van de ruimtelijk-economische omgeving, verbeterde infrastructuur
Eerder groot
Meer vitaliteit van de steden
Eerder groot
Meer innovatie
Gemiddeld
Meer ondernemerschap
Eerder gering
Een meer duurzame ontwikkeling
Eerder gering
Meer tewerkstelling
Eerder hering
Verbetering van het leefmilieu
Gering
Meer samenwerking binnen de EU
Bron: bevraging en groepsgesprekken met EFRO-contactpunten De evaluator confronteerde de rangorde uit het Strategisch rapport (2009) tijdens deze evaluatie met de verwachte impact die de 16 projecten aangaven in de interviews.
Oktober 2011
98
EFRD Europa i n v e s t e e r t . Vlaanderen g r o e i t .
Tabei 15: Verwachte impact van de 16 geïnterviewde projecten m.b.t de objectieven van de structuurfondsen Prioriteit t
Verbeterde inrichting vande ruimtelijkeconomische omgeving, verbeterde infrastructuur Meer vitaliteit van de steden Meer innovatie Meer ondernemerschap Een meer duurzame ontwikkeling Meer tewerkstelling Verbetering van het leefmilieu Meer samenwerking binnen de EU
Bron: IDEA Consult, uit interviews met 16 D2-projecten Hoewel deze cases natuurlijk exemplarisch zijn voor de veelheid aan projecten die binnen het programma werden goedgekeurd, valt op dat, op basis van de 16 cases, de meeste projecten een link hebben met Ondernemerschap' en 'innovatie'. Ook projecten goedgekeurd onder prioriteiten 3 en 4 blijken een invloed te hebben op ondernemerschap en innovatie (die rechtstreeks doelstellingen zijn van prioriteiten 1 en 2). Omgekeerd hebben de projecten onder prioriteiten 1 en 2 weinig directe
Oktober 2011
99
EFRD Europa t n v e s t s e r t , V taande гвп g r o e í l ,
impact op de inrichting van de ruimtelijk-economische omgeving, infrastructuur en de vitaliteit van de steden. Op basis van deze bevindingen maken we in onderstaande tabel een rangschikking van de impactgebieden die vanuit de cases het meest worden gevat. We vergelijken deze rangschikking met een eerdere oefening die in 2009 werd gemaakt In het kader van de opmaak van het strategisch rapport werd toen tijdens een workshop aan de contactpunten gevraagd naar de impactsgebieden waarop het programma het grootste effect zou ressorteren. De resultaten werden samengezet in onderstaande tabel. Figuur 9: Rangschikking van impactgebieden volgens de 16 cases, respectievelijk de workshop met contactpunten in 2009
Hoge impact
Cases Midterm evaluatie (2011)
Workshop contactpunten (2009)
Ondernemerschap
Ruimtelijk-economische omgeving
Innovatie
Stedelijke omgeving
Duurzame ontwikkeling
Innovatie
Stedelijke omgeving
Ondernemerschap
Ruimtelijk-economische omgeving D uurzame ontwikkeling Matige impact
Tewerkstelling
Tewerkstelling
Beperkte impact
Leefmilieu
Leefmilieu
Samenwerking binnen EU
Samenwerking binnen EU
Bron: IDEA Consult Uit de tabel blijkt dat de grootste impact van het programma mag worden verwacht op vijf domeinen: ondernemerschap, innovatie, duurzame ontwikkeling, de stedelijke omgeving en de ruimtelijk-economische omgeving. De rangorde van de impactgebieden kan verschillen naargelang de invalshoek van waaruit men kijkt. D e fysieke investeringen hebben ongetwijfeld de grootste en onmiddelijke zichtbaarheid, anderzijds zijn er meer projecten gelinkt aan ondernemerschap en innovatie, maar daarvan zijn de effecten minder zichtbaar en aantoonbaar.
Oktober 2011
100
EFRD Eu г о р а i n v e s t e e r t , Vlaanderen groe i!.
Zowel de contactpunten als de promotoren schatten de impact op tewerkstelling eerder matig in. Dit is correct als het de creatie van nieuwe tewerkstelling betreft. Tegelijk dient gezegd dat de projecten naar schatting toch zo'n 5.000 jobs vertegenwoordigen (ove r de volledige programmaperiode). De impact op de samenwerking binnen de EU is volgens beide bronnen gering. Ook de impact op het leefmilieu wordt eerder laag ingeschat. Vanuit de cases willen we dit laatste gegeven deels nuanceren, op basis van de vaststelling dat bijvoorbeeld alle cases in prioriteit 1 wel bijdragen tot de verbetering van het leefmilieu.
7.7
Conclusies Effectiviteit
Ten opzichte van de vooropgestelde streefwaarden scoort het programma, vooral in termen van 'resultaten' (aantal bereikte bedrijven, toepassing van kennis, aantal ha bedrijventerrein,... ) boven verwachting. Onder de OD's waar het beoogde aantal projecten niet werd behaald, stelde de evaluator vast dat de gezamenlijke resultaten uit deze projecten wel voldoen aan de verwachtingen (of zelfs ver hierboven liggen). Er zijn in een aantal gevallen dus minder projecten, maar wel met een hoger bereik. Niettegenstaande de hoge effectiviteitsgraad van het programma, blijven een aantal rapportagewaarden onder de vooropgezette streefwaarden: •
Priorit e it 2: Hoewel veel ondernemers worden bereiekt, blijft het aantal bedrijven dat effectief e e n onderneming of een internationale expansie opstartte, na begeleiding in een EFRO-project, onder de verwachtingen. De evaluator nuanceert dat dit cijfer allicht moe ilijk kan gemeten worden tijdens de projectperiode.
•
Priorit e it 3: Er werd geen bijkomend personenvervoer gerealiseerd, gezien de projecten op goederenvervoer waren gericht.
•
Priorit e it 3: Het aantal financieel betrokken bedrijven in samenwerkingsstructuren blijft onder de streefwaarde.
•
Priorit e it 3: Voorverduurzamingsprojecten (004) zien we dat het aantal deelnemende bedrijven en het hefboomeffect achterblijft. De ze projecten hebben minder potentieel voor het aantrekken van bijkomende middelen.
•
Priorit e it 4: Er werden minder hectares heringerichte bedrijfsruimte in verlaten bedrijfspanden gerealiseerd dan voorzien. Er lag een sterk accent op mobiliteit in P4.
Uit de cases voegt de evaluator nog volgende vaststellingen toe: ■
E e n maximale betrokkenheid van de bedrijven staat doorgaans centraal in de projecten.
Oktober 2011
101
EFRD Eu ro pa i f i V Ê S t e e r t , V l a a n d e r e n g r o e i t.
■
Ondanks het economische zwaartepunt van het programma, worden in alle prioriteiten, maar vooral in PI, ecologische neveneffecten behaald, door toepassing van milieu en of energievriendelijke technologieën op bedrijven.
■
De grootste impact van het programma mag worden verwacht op vijf domeinen: ondernemerschap, innovatie, duurzame ontwikkeling, de stedelijke omgeving en de ruimtelijk economische omgeving.
■
De impact op tewerkstelling wordt eerder matig ingeschat, zeker wat de creatie van 'nieuwe' tewerkstelling betreft. Tegelijk dient gezegd dat de projecten naar schatting toch zo'n 5.000 jobs vertegenwoordigen (over de volledige programmaperiode).
Wat het behalen van de transversale prioriteiten betreft stelt de evaluator een significante oriëntatie van de projecten vast in de richting van duurzame ontwikkeling en het verbeteren van het leefmilieu. De prioriteit gelijke kansen wordt door de promotoren doorgaans geïnterpreteerd als 'gelijke mogelijkheid tot deelname'. Een beperkt aantal projecten richt zich in het bijzonder op allochtonen, vrouwen of jongeren. De bijdrage tot de prioriteit 'interregionale samenwerking' is relatief beperkt, zeker vanuit internationaal perspectief.
Oktober 2011
102
EFRP Europa i n v e s t e d , Vtaarvderen groert.
8
MEERWAARDE VAN HET PROGRAMMA
Zowel uit de interviews met de beheersautoriteit, met de contactpunten als met de promotoren bleek dat de bevindingen uit het strategisch rapport over de bijdrage van het D2 programma aan het Nationaal Strategisch Referentiekader, nog steeds gelden. De opgesomde punten uit het NSRK worden opgesomd en aangevuld met bevindingen uit de interviews. De cases gaven ook aan dat het verkrijgen van EFROmiddelen soms ook op het niveau van de organisatie een (organisatorische) meerwaarde heeft.
8.1 8.1.1
Meerwaarde voor de maatschappij
Stimulans voor vooruitstrevend beleid en innovatie
EFRO stimuleert de lidstaten tot een vooruitstrevend beleid en tot innovatie. Via de earmarking targets worden de lidstaten verplicht om vernieuwende impulsen te geven aan de economie. De 'vrije beleidsruimte' van de Vlaamse Overheid is beperkt. De beschikbare middelen zijn nodig om reguliere uitgaven te doen (personeel, administratie, financiering van zorginstellingen, etc...). Zeker nu de economische conjunctuur drukt op het budget, is de ruimte voor het verbeteren van de Vlaamse concurrentiepositie beperkt. Via de Europese structuurfondsen die verplicht georiënteerd worden op de Lissabonagenda, zijn de inspanningen op het vlak van innovatie, ondernemerschap, duurzaamheid, etc... verzekerd. 8.1.2 K atalysator met een groot hefboomeffect Voor alle EFROmiddelen (ook Interreg) geldt dat ze vooral werken als katalysator. Het zijn in weze relatief kleine vernieuwingen die, door de geïntegreerde samenwerking, vaak een groot hefboomeffect hebben. Voorbeelden van dit hefboomeffect: ■
EFRO financiert de ontwikkelingskost en zorgt voor voldoende promotie bij de start. Eens het product (vb opleiding, begeleiding,...) ontwikkeld en bekend is, is het vaak wel mogelijk om het tegen een commercieel tarief in de markt te zetten.
■
EFROmiddelen worden geïnvesteerd in de onderlinge samenwerking van bedrijven op een bedrijventerrein op gebied van afvalbeheersing. Uit die samenwerking komen andere projecten voort waarbij de bedrijven samenwerken rond andere thema's.
8.1.3
Stimulans voor duurzame geïntegreerde ontwikkeling
De EFROmiddelen werken vaak integrerend en stimuleren geïntegreerde oplossingen en samenwerking tussen organisaties, tussen provincies en tussen Europese regio's. Het gevormde netwerk is zeer relevant voor sociaaleconomische ontwikkeling.
Oktober 2011
103
EFRD Suropa investee rt, Vliande'en groeit.
Door EFRO komt er ook meer aandacht voor duurzame (geïntegreerde) ontwikkeling binnen alle sectoren en beleidsdomeinen. 8.1.4
Leren van mekaar
EFRO bevordert en faciliteert ook leerervaringen tussen organisaties, tussen provincies en tussen de Europese lidstaten. Voor sommigen is dit een van de belangrijkste effecten van de structuurfondsen. 8.1.5
Sluitstuk voor de realisatie van bepaalde projecten
De EFRO-middelen blijken in een aantal gevallen het sluitstuk voor de realisatie van bepaalde dossiers, of "de wortel" om bepaalde problemen eindelijk op te lossen. Bijvoorbeeld: over de realisatie van een lascentrum in Mechelen bestond al sinds 1996 discussie. Dankzij EU is het er nu uiteindelijk gekomen. Deze vaststelling wordt gestaafd met Tabel 16 die de antwoorden van de 16 geïnterviewde promotoren geeft op de vraag wat er met hun project zou gebeurd zijn indien ze geen EFROmiddelen hadden gekregen. Tabel 16: Wat zonder EFRO? Geen project
Project in beperkte/latere
Zelfde project
uitvoering PI
1
II
P2
II
II
P3
III
1
P4
1
1
II
Totaal
7
6
3
1
Bron: IDEA Consult, op basis van antwoorden van 16 geïnterviewde promotoren. Over alle projecten heen blijkt duidelijk dat er het project ofwel nooit zou uitgevoerd worden, ofwel de ambities zouden worden bijgesteld of de timing verlaat. De projecten die het project ook zonder D2-middelen zouden uitvoeren, zijn vooral gesitueerd in prioriteit 4. Deze projecten gaven niet aan dat ze de projecten zelf zouden kunnen financieren, maar eerder, dat ze wel middelen zouden bekomen via andere (Europese) fondsen. Algemeen werd er ook in de cases aangegeven dat een EFRO-project druk op de ketel zet, waardoor een project sneller van start gaat en ook sneller vorderingen maakt.
Oktober 2011
104
EFRO Europa i n v e s t e e r t . Vlaanderen g r o e n .
8.1.6
Opstap naar Europa
EFRO is voor een aantal actoren de opstap naar Europa. De drempel voor het indienen van een EFRO-dossier is relatief laag. Voor een aantal bedrijven en instellingen is het de opstap naar meer ambtieuze projecten, bv. de kaderprogramma's. Deelname aan EFRO zou ook voor betere contacten met gelijkaardige (buitenlandse) organisaties en projecten kunnen zorgen. Deze oriëntatie op de EU is tot nog toe echter voor weinig van de geïnterviewde projecten het geval. 8.2 8.2.1
Meerwaarde voor de (organisatie van de) promotor
Europa als partner geeft credibiliteit
Het feit dat het Europees en EFRO-logo gevoerd mogen worden, geeft voor sommige promotoren extra credibiliteit en uitstraling aan het project. Gezien EFRO en Vlaanderen een groot deel van het project betalen, kan de promotor de dienst gratis of tegen een haalbare prijs aanbieden aan KMO's. Hierdoor kunnen niet alleen meer KMO's deelnemen, maar wordt de promotor ook meer als een neutrale actor bekeken (door de KMO). 8.2.2
Project (en promotor) in de picture
Deelname aan EFRO verhoogt de visibiliteit van de promotor en het project. 8.2.3
Projectmanagement
De betrokken promotoren leren meer projectmatig te werken en bouwen specifieke know-how op. De rapportage- en declaratieverplichtingen vragen veel tijd van de promotor, maar brengen ook meer informatie die vaak zeer nuttig is voor de organisatie van de promotor zelf. Deze veranderde mentaliteit van registratie en opvolging is ten dele een verdienste van EFRO.
Oktober 2011
105
EFRD Eu г о р а i n v e s t e e r t , Viaanderen g roeīl,
9
EFF II C ËNT IE 9.1
Efficiëntie op programmaniveau
9.1.1 Overheadkosten Hoewel er met het budet van technische bijstand slechts 13 VTE's (waaronder acht prioriteitsbeheerders) betaald worden bij het AO en 7 bij de contactpunten, werken er bij het AO in totaal 21 (document beheers en controlesystemen) à 25 (interview AO) VTE aan het beheer van Doelstelling 2. Daarbovenop komen dan nog de personeelskosten van de audit autoriteit. De overhead van het programma wordt ingeschat op 10 à 15%, wat betrekkelijk hoog is. Dit komt onder andere door de Europese regelgeving die geldt rond beheer en controle. Het AO dringt bij de EU aan op de toepassing van het proportionaliteitsprincipe (minder budget=>minder regulering), maar tot nog toe stelt de EU dat zij op basis van de EU regelgeving geen onderscheid kan maken tussen 'grote' en 'kleine' programma's. 9.1.2
Efficiëntie verhogen op proarammaniveau
In hoofdstuk 5 werden aanbevelingen geformuleerd ter verbetering van het programmabeheer en de uitvoeringsprocessen, die een impact zullen hebben op de efficiëntie op programmaniveau. Specifiek uit de diepteinterviews distilleerden we volgende efficiëntieverhogende factoren waaraan het programmabeheer aandacht moet besteden: ■
De duurtijd van projecten zou flexibel bepaald moeten kunnen worden; de selectie voor projectverlengingen daarentegen mag strenger.
■
De flexibiliteit waarmee kostenverschuivingen worden toegestaan. Zeker het onderscheid tussen de posten communicatie en externe prestaties is bij het begin moeilijk in te schatten.
■
Het feit dat er nog een groot deel aan cofinanciering door de promotor zelf voorzien (of gezocht) moet worden, vergroot de verantwoordelijkheid van de promotor en zorgt voor een efficiëntere inzet van middelen.
9.2
Efficiëntie op projectniveau
Uit de case studies distilleerden we tips om middelen op projectniveau efficiënter in te zetten. We rangschikten de efficiëntieverhogende factoren in vijf categoriën. Human resources ■
Een sterke projectleider die het project trekt en die een mandaat heeft om beslissingen te nemen.
Oktober 2011
106
EFRD E u r o p a i ην e st в ε r t , Vlasn deren g r a c i l .
■ ■
De projectschrijver moet ook de projectuitvoerder zijn. Het personeelsverloop bij projecten is vaak groot, waardoor de projecttiming (en ook verdere continuïteit na het project) in gedrang komt. Dit kan vermeden worden door: o
geen nieuw personeelslid aan te werven om het project te trekken. Hiervoor is de looptijd te kort. Laat het project trekken door bestaande, ingewerkte medewerkers, zodat het project snel van start gaat en ingebed is in de reguliere organisatie. De voormalige taken van deze medewerker worden opgevangen door interne verschuiving, eventueel gecombineerd met een nieuwe aanwerving. De aanwerving van een administatieve medewerker voor de uitvoering van de administratie (incl declaratie en rapportage) van het project, wordt voor grote projecten wel aanbevolen
o
Werken in teams verlaagt het risico op discontinuïteit bij hoog personeelsverloop. Zorg er echter voor dat er niet teveel personeelsleden uren moeten declareren binnen het project. Zo wordt de declaratie zeer complex en tijdrovend.
Deelname van bedrijven ■
Laat individueel begeleide bedrijven een charter ondertekenen dat ze minstens een aantal verbeteracties zullen uitvoeren;
■ ■
Vraag financiële deelname aan individueel begeleide bedrijven. Laat begeleiding uitvoeren door een externe consultant (vb communicatie, wetgeving, techniek, boekhouding, bedrijfsorgisatie,...) die expert is in zijn vakdomein. Anders is begeleiden vaak enkel 'doorverwijzen'.
■
Indien bedrijven mekaars concurrenten zijn, is individuele bedrijfsbegeleiding vaak meer aangewezen dan collectieve begeleiding. Concurrenten willen vaak geen info delen, waardoor de begeleiding zeer oppervlakkig blijft.
■
Betrek private sponsors (bedrijven) bij het project om voeling met de bedrijfswereld en de realiteit te behouden. Nodig ook bedrijven uit voor stuurgroepen.
■
Baken de doelgroep (type en stadium waarin bedrijven zich bevinden) duidelijk af en verwijs bedrijven buiten de doelgroep door naar andere projecten/organisaties.
■
Organiseer workshops voor bedrijven op bedrijventerreinen of een interessante lokatie voor de bedrijven.
Communicatie ■
Gebruik van sociale media (twitter, facebook, linkedin)
■
Het inzetten van rolmodellen/getuigenissen/cases als voornaamste communicatiemiddel bij ondernemers
■
Hulp van communicatiebureau of inzetten van een stagiaire communicatietechnologie
■
Indien het project een bezoek waard is: samenwerking met een eventbureau dat uitstappen voor bedrijven/groepen organiseert. Zij organiseren en begeleiden het bezoek aan het project. Dit kost niets voor de promotor.
Oktober 2011
107
EFRD Europa í nvestee rt, Vlaanderen groeit.
Door inhoud te leveren die lezers aantrekt, is publiceren in vakbladen voor ondernemers vaak gratis. In plaats van advertenties te kopen, wordt je gevraagd om tekst te leveren. Samenwerking met Flanders investment & Trade Rapportage op (lokale) TV Events moeten niet apart georganiseerd worden, maar altijd onderdeel van andere bestaande events (met zelfde doelpubliek), buiten het project. Dit drukt de kostprijs en vergroot het aantal bezoekers.
Samenwerking Samenwerking met/participatie in andere binnen- en buitenlandse (Europese) organisaties en projecten vergroot het hefboomeffect. Voor een hechte samenwerking moet er wel voldoende vertrouwen zijn tussen de partners. De toegevoegde waarde van het opnemen van een bijkomende partner in het projectpartnerschap moet gemotiveerd worden.
Administratie Voor organisaties die meerdere EFRO-projecten uitvoeren: stem intern af over de rapportage en declaratie binnen EFRO-projecten. Binnen grote organisaties/partnerschappen: Zorg ervoor dat de format van de interne communicatie-uitwisseling over het project al rekening houdt met de EFROrapportageverplichtingen.
Oktober 2011
108
EFRD Europa i n v e s t e e r l , Viaanderen groeit.
10
TOEKOMST STRUCTUURFONDSEN - IMPLICATIES VOOR VLAANDEREN
In dit laatste hoodstuk staan we stil bij deze nieuwe programmameerperiode die zich aandient voor de Europese structuurfondsen: 2014-2020. In een verkenning van de mogelijke implicaties voor Vlaanderen, maken we een onderscheid tussen de krachtlijnen die reeds bekend waren vóór de publicatie van het Vijfde Cohesierapport, de krachtlijnen in het Vijfde Cohesierapport zelf en meer recente voorstellen voor nieuwe regelgeving rond het Cohesiebeleid.
10.1
De voorbereidingen op EC-n ivea u tot aan het Vijfde Cohesierapport
Reeds geruime tijd heeft de Europese Commissie en DG Regio in het bijzonder voorbereidende onderzoeken en verkenningen uitgevoerd met betrekking tot het toekomstig EU Cohesiebeleid post 2013. In wat volgt zetten we op basis van een horizontale lezing van deze documenten (zie box) de belangrijkste krachtlijnen op een rijtje.
Oktober 2011
109
EFRD Eu г о р а i n v e s t e e r t , Vîaanderefi g roeií,
Box: Overzicht van gebruikte documenten
Pf^ld^Èórtmitteé ¡of thé Regions (ZQIÛ), "Cohesión policy should be driven by the EUZTr^^^e^^hbylM ; V 2020agenda0, SpeéçhÇoR l^^iďent Bresso Zaragoza ministertal meeting ; л 4^-:V'::\'į/~-;:I;^į;vA^-ir'viV-;5^;^' ^ eommļssfprteHorReeorraļl^icv :tølresiOTpbÙçy, S^^diyieetîng AsSanblyof European Regions(2irø8}, Recommendations on the Future pf Cohesion P ó l i c i y ^ ^ ^ i ^ j ; : :V ; ;\:;Тег^отШ1уфке(1:р^^Ша11Ецпдаетп5? ; · \';'ľV/ 'v•••'^fяXS^uv f^Ci;?·??^' : Cofiferötce onthe ftiture of Cohesion Policy {2008), Presidency Ċwiclustof&Sfc^i^&eii^ \tóřnmitteeofíha Regions (2010), ОрГпюп on the 6th progress Report on Ecorømic and:Şocîşi|^9hei^Tcr^^:': ?: :; a^innc^ätive^iöns7 ' '.Vv -.-''· '::''/4^ν:Λ"X'XX;?ví^"vXí:^X''0; X DG Interdi Polîcfës^ départent Struduì^ì ań ';^^fotí^ngthè;Trèaí^:c|Usbòrt' ·:''.'· ''/'> . '"•^Х^лХлКХ ν ;■; CòáimfsSÍoh Woning DocUŕnent (2008ļ> Green Paper ön Territorial Cohesion TúrnipĚ t^rrtbMal ijï^és^r ^iţ» -;;vï!ttengrfiJ:J;-X:;:';.;'"-":'¿··'-'.'.·;'-.."· /'V:'",.'f [ · „ 7 ,j77i7^v r ; 7 : :į7^77l7;7:777~: - BarçarF. (2009), An Agendafora Reformed Cohésion Policy, Independent Report prepared m the refluesţ of Canita · - Ht№)hèr> cpńirni^pnęrfórRezonai Policy 777'· / ; '77/7777? 7^ > 5 7^'7;"··'7 : Γ th r Ŕelwrt from Ше Çòmtrtissiori {20091,6 Progress Report on Ecöhcwmic and Social CohestònT^^çriEà^^r^thnôtfatíve : '..'■regions;,." .ГV; 7 '7..;/' '"':;\/\í..;77.'.:"::7Vf.4.\7.í.7 ľ'":.':7M!·"'. 00 irįterhal Policies (2009), Ait analysis of the Added Value of European StructuralFund^ 77'7.7--А77^:^Ч7.7777''7''7^;-:7'-77: : '^rtóyralanď"cbhesiprt-Policíes.7 - Ŕobíran; B t20i0>froíe^r Ern^ÚK Maridietìer ¿OlOlEur^eartMsociatiohofDevetóp^^ i ¡Зснг^ More and Befeţr, Etocument of the Round Table of Practitioners in Economic Development 7 - lain Be^ (2009), ТЪе Future of C^heston policy in Ridiw RegtonSi E ^ & PpIíticalSdehcs, working paper 3, A series òfsh'ort papers on;regip^: research and ÍndícatoríDe Re^^ia^ PolicyËuropean Parliament Còinrtmfttee òn Regioitìl Develops :';·Policy7/....': ' 7777";' 7"" 7.; ,'7'7_.\: · "77 ' f ľ',"7 777;'.7' 77\77í7í 77:7>77 : / ; 7 : ' - Policyrnakers SeMírförs on Cohesion P^icy (?EKrøl, Reportsemíftarpapèr 7 ; 7^ 7: \ 7777777>:,;7Я wòstrar, p. {2ск®ь MįCTc^^ ^•.7:77;;77:::;į7;7777^7'''7"~ De economische crisis en de toegenomen schaarste aan publieke en private middelen, maakt dat de Commissie haar beleidsinstrumenten zal heroverwegen, en nieuwe instrumenten zal creëren en inzetten, weliswaar voortbouwend op wat voorheen goede resultaten genereerde. De crisis verhoogt daarnaast het risico op een ongelijke territoriale ontwikkeling binnen en tussen Europese steden en regio's, waardoor de doelstellingen van het cohesiebeleid aan belang winnen. 10.1.1 Algemene rol, ambities en objectieven van cohesiebeleid Cohesiebeleid en structuurfondsen blijven sleutelmechanismen om de doelstellingen voor 'Europe 2020' te realiseren, en als kader om de financieel-economische en demografische crisis te boven te komen.
Oktober 2011
110
EFRD Europa investeert, Vlaanderen groeit.
Alle Europese regio's komen in aanmerking voor de structuurfondsen, binnen één van drie onge wijzigde objectieven (convergentie, competitiviteit en werkgelegenheid, en territoriale samenwerking). Inhoudelijk za! er vooral sprake zijn van een verdieping van de lopende beleidsprioriteiten. Klimaatsverandering en energie (energie-efficiëntie en Geïntegreerde Energie Markt) zullen een prominentere plaats innemen in de programmering van de structuurfondsen. De complementariteit tussen het Cohesiebeleid en 'Europe 2020' is gewaarborgd door een duidelijk uitgewerkte inhoudelijke link en door de 'earmarking' (een aanwijsbaar deel van de middelen van de structuurfondsen dient bij te dragen aan de doelstellingen van 'Europe 2020')· Aan de andere kant moet het mogelijk maken/blijven dat lokale autoriteiten op nieuwe of specifieke lokale beleidsuitdagingen kunnen reageren. 10.1.2 Focus: territoriaal beleid versus sectoraal beleid Er wordt een nieuw principe van territoriale cohesie geïmplementeerd, dat complementair dient te werken aan de bestaande principes van economische en sociale cohesie. Territoriale cohesie draait om een locatiespecifieke ontwikkelingsstrategie voor regionale competitiviteit en sociale omstandigheden ('place-based development strateg/). Hierbij moet een geïntegreerde benadering ontwikkeld worden, met goede coördinatie van territoriaal en sectoraal beleid, gericht op intersectorale synergieën. Policentrische territoriale ontwikkeling en het groeipoolconcept zullen hierin belangrijke elementen zijn. In zulke benaderingen worden de middelen geconcentreerd ingezet in gebieden of plaatsen die al in een gunstige socio-economische situatie verkeren, in de hoop dat ook andere plaatsen ervan zullen mee-profiteren. Ook de verbindingen stad-platteland wordt als thema geciteerd om mee te nemen in de inhoudelijke voorbereiding van de toekomst van het regionaal cohesiebeleid. 10.1.3 Financiële structuren: subsidies versus leningen We stellen een duidelijke tendens vast in de richting van innovatieve financiële instrumenten, gebaseerd op publieke/private financiering, bijvoorbeeld in de vorm van leningen, beheerd door Europese InvesteringsBank. De nieuwe initiatieven JESSICA (zie box), JEREMIE (voor KMOs), JASPERS (technische assistentie aan projecten) en JASMINE (Europees micro-krediet) zijn hiervan goede voorbeelden. 10.1.4 Coherentie - focus Er zal in de komende periode worden gekozen voor een afgeslankt, meer gefocust beleid, met het doel meer resultaat te boeken. Hiervoor is een beter afgebakende prioritisering nodig, met een duidelijker onderscheid tussen economische en sociale objectieven.
Oktober 2011
111
EFRD EU r o p a i n v e s l e e r t. Vlasti deren g r o e i t .
Hierbij hoort ook de introductie van één enkel strategisch document per lidstaat. De multidimensionale, soms conflicterende objectieven van het cohesiebeleid en nationaal beleid hebben één gemeenschappelijk kader nodig. Dit alles binnen een coherent programmeringskader, waarin het beleid ook op andere Europese financierings-instrumenten afgestemd wordt, in het bijzonder het plattelandsbeleid. Daarnaast wordt de plek en rol van het ESF onder de loupe genomen. Een aantal documenten beschouwt het programmatorische onderscheid tussen ESF en EFRO kunstmatig, en beargumenteert een scherpere afbakening van het ESF, dat de mogelijkheid biedt de ondersteuning sterker te richten op specifieke regionale noden. 10.1.5 Vereenvoudiaina De ingezette vereenvoudiginginspanningen worden verder doorgezet door middel van flexibilisering en versoepeling van het management en de verplichtingen inzake controle en audit. Daarnaast wordt de zogenaamde decommitment regel (N+2) verlengd. Deze veroorzaakt nu een te grote focus op het financiële absorptievermogen ten koste van de strategische benadering van de uitgaven. 10.1.6 Output versus resultaten/impact De focus ligt hoe langer hoe meer op concrete prestaties/resultaten van de projecten en programma's ín plaats van output. Dit betekent dat middelen veel efficiënter en meer resultaatsgericht ingezet moeten worden. Er wordt in verschillende documenten dan ook voorgesteld hiervoor incentives te introduceren. Dit is nodig om een kritische massa aan interventies met duidelijke objectieven voor een bepaalde problematiek te creëren, en de structuurfondsen aantoonbare toegevoegde waarde te geven. Een implicatie van een grotere nadruk op resultaten is dat er effectievere en verfijndere monitoring en evaluatiesystemen nodig zijn, die de toegevoegde waarde goed kunnen aantonen. Er is een groot gebrek aan kwantificeerbare 'targets' en concrete informatie rond de impact van het beleid. Daarom is het van groot belang zulke instrumenten correct te ontwikkelen. De beschikbaarheid van correcte en verifieerbare targets staat toe het principe van conditionaliteit te versterken binnen het beleid, waarbij betaling (gedeeltelijk) afhangt van de prestaties. Hierbij moet wel rekening gehouden worden met de vertraging tussen beleidsbeslissing en beleidsimpact. Een dergelijke conditionaliteit zou een sterkere responsabilisering inhouden van de beheerders van de programma's. 10.1.7 Concentratie versus spreiding Het ziet ernaar uit dat alle Europese regio's in aanmerking blijven komen voor structuurfondsen. Het beleid moet benut worden door de regio's om hun potentieel optimaal te benutten. Er kunnen wel
Oktober 2011
112
EFRD Eu r a p a i n v e s t e e r t , Vlaanderen graeil.
verschillende wijzen van interventie voor verschillende plaatsen overwogen worden, die rekening houden met de relatieve welvaart van de betreffende lidstaat. Men is op zoek naar een nieuw evenwicht tussen het Europees sociaal (convergentie) model en regionale competitiviteit, en tussen 'harde' en 'zachte' investeringen. 10.1.8 Proarammatorisch kader Men streeft naar een nieuw Europees strategisch ontwikkelingskader voor de uitvoering van het Cohesiebeleid, aangevuld door een Nationaal Strategisch Ontwikkelingscontract en institutionele principes per prioriteit. 10.1.9 Governance De diversificatie van interventieniveaus en de uitbreiding van het subsidiariteitsbeginsel laat een grotere rol voor regionale autoriteiten toe om het beleid innovatief/creatief te kaderen en uit te voeren. Dit leidt tot een verfijndere multi-level governance structuur. Het beleid zoekt in zekere zin een balans tussen bottom up initiatieven door de gemeenschap en lokale partners en top down sturing. Ook administratief grensoverschrijdende partnerschappen spelen hier een belangrijke rol in.
10.2
Vijfde Cohesierapport
In 2010 bracht de Europese Commissie haar Vijfde Cohesierapport uit onder de titel 'investeren inde toekomst van Europa', mer daarin een volledige stand van zaken van de sociale, economische en territoriale cohesie in Europa. Het Vijfde Cohesierapport bouwt verder op de eerdere voorbereidingen zoals hierboven gerapporteerd en werkt deze verder uit. De krachtlijnen van het Cohesierapport zijn de volgende: 10.2.1 Vergroten van de Europese meerwaarde van het cohesiebeleid Vast staat dat de algemene hoofddoelstellingen van het cohesiebeleid ongewijzigd zullen blijven. Er zullen wel stappen gezet moeten worden om de meerwaarde van het beleid te vergroten door het resultaatgerichter te maken. Hervormingen zullen gericht zijn op het daadwerkelijk behalen van resultaten, de bureaucratie te verminderen en het beheer te vereenvoudigen. Hieronder volgen een aantal aandachtspunten. 10.2.1.1
Versterking van strategische programmering
Het cohesiebeleid is door middel van de financiële oormerken al wezenlijk afgestemd op de Lissabonstrategie, maar bestuurlijk-strategisch is deze afstemming nog niet voldoende. Dit kan beter vorm krijgen door:
Oktober 2011
113
EFRD Eu ro pa ¡iive s i e e r t , Vlaanderen groeit.
-
Een gemeenschappelijk strategisch kader (GSK) voor de verschillende Europese fondsen dat door de Commissie wordt vastgesteld en dat de doelstellingen van Europa 2020 in investeringsprioriteiten omzet;
-
Een partnerschapsovereenkomst voor ontwikkeling en investering dat de toewijzing van de nationale en EU-middelen voor de verschillende prioritaire gebieden en programma's, dete bereiken doelstellingen en de overeengekomen voorwaarden vastlegt en coördineert;
-
Operationele programma's (OP's) zetten de strategiedocumenten om in concrete investeringsprioriteiten met duidelijke en meetbare doelstellingen - wat zou moeten bijdragen tot de verwezenlijking van de nationale doelstellingen die in het kader van Europa 2020 zijn vastgesteld.
10.2.1.2
Vergroting van thematische concentratie
Uit evaluaties blijkt dat een grotere kritische massa van middelen nodig is om tastbare effecten te bereiken. Daarom zullen de EU- en nationale middelen worden geconcentreerd op een klein aantal prioriteiten in verband met de specifieke uitdagingen waarmee zij worden geconfronteerd. Tegelijkertijd mag de thematische concentratie Lidstaten en regio's er niet van weerhouden te experimenteren en innovatieve projecten te financieren. 10.2.1.3
Verbetering van prestaties door het stellen van voorwaarden en geven van prikkels
De Commissie zal maatregelen nemen ter verbetering van de economische governance van de Unie. Dit geldt in het bijzonder voor het cohesiebeleid, omdat de economische omgeving sterk meespeelt in de effectiviteit ervan. 1. Er worden prikkels voor hervormingen ingevoerd die de Lidstaten moeten doorvoeren om het cohesiebeleid meer doelmatig te maken, op terreinen als milieubescherming, flexicurity, onderwijs of onderzoek en innovatie; 2. In het GSK worden de basisprincipes voor de verlening van de steun vastgesteld, die de regio's in staat stellen de problemen aan te pakken die relevant zijn voor de beleidsuitvoering (bv omzetten van E U-wetgeving). Deze beginselen moeten wel ruimte laten voor aanpassing van de maatregelen aan de nationale en regionale context. Op basis hiervan worden specifieke bindende voorwaarden vastgelegd in de programmeringdocumenten voor de uitbetaling van de cohesiemiddelen. 3. De Commissie stelt voor om financiële sancties en prikkels te benutten als aanvullend hefboominstrument om ervoor te zorgen dat essentiële macro-economische voorwaarden pact gerespecteerd worden door de lidstaten. a. de verificatie van het additionaliteitsbeginsei moet worden hervormd door deze te koppelen aan het economische toezichtproces in de EU. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de indicatoren uit de stabiliteits- en convergentieprogramma's die de Lidstaten elk jaar aan de Commissie voorleggen. Oktober 2011
114
EFRD Europa i n v e s t e e r t , Vlaanderen groeîl.
b. Het niveau van de cofinanciering moet opnieuw worden bekeken en mogelijk worden gedifferentieerd om het ontwikkelingsniveau, de meerwaarde voor de EU, het soort acties en de begunstigden beter te weerspiegelen. 4. Er wordt ook gekeken naar andere instrumenten die de doeltreffendheid van het cohesiebeleid vergroten. Zo denkt men aan een prestatiereserve binnen de cohesiebegroting op EU-niveau om voortgang op de de Europa 2020-doelstellingen aan te moedigen. 10.2.1.4
Verbetering van evaluatie, prestaties en resultaten
Een meer strategische en resultaatgerichte benadering van het cohesiebeleid staat of valt met kwalitatief hoogwaardigere en beter functionerende controle- en evaluatiesystemen. Hiervoor is nodig: 1. Vooraf zullen meetbare doelstellingen en uitkomstindicatoren vastgesteld moeten worden. De indicatoren moeten duidelijk interpreteerbaar, statistisch gevalideerd, echt responsief zijn en direct verband houden met beleidsmaatregelen, en moeten vooral onmiddellijk worden verzameld en gepubliceerd; 2. Ook moeten de ex ante evaluaties meer gericht zijn op de verbetering van de opzet van de programma's; 3. Er moet veel meer gebruik worden gemaakt van nauwgezette methoden in overeenstemming met internationale normen, waaronder een effectbeoordeling. Bovendien moet de planning voor de doorlopende evaluatie van elk programma verplicht worden, omdat zij bijdragen aan transparantie op EU-niveau, evaluatiestrategieën bevorderen en de algehele kwaliteit van evaluaties verbeteren. 10.2.1.5
Ontwikkeling en gebruik van nieuwe financieringsinstrumenten
Al in de programmaperiode 2007-2013 is geëxperimenteerd met nieuwe vormen van financiering, waarbij de traditionele subsidies worden gecombineerd worden met leningen. De Commissie zal dit in de komende periode verder stimuleren. Met alternatieve financieringsinstrumenten kunnen roulerende vormen van financiering worden gecreëerd, waardoor deze op de langere termijn duurzamer worden. Dit vergroot de Europese investeringsmiddelen, en opent mogelijkheden voor verschillende vormen van publiek-private samenwerking, inclusief internationale financiële instellingen. Een aantal maatregelen kan worden onderzocht: -
Grotere duidelijkheid over en differentiëring tussen de regels voor op subsidies gebaseerde financiering en de regels voor terugbetaalbare vormen van bijstand in het regelgevend kader, met jiame met betrekking tot de subsidiabiliteit en audits;
-
Het kanaliseren van generieke financiële steun naar ondernemingen, vooral door middel van financieringsinstrumenten en het gebruik van subsidies voor het cofinancieren van doelgerichte steunregelingen;
Oktober 2011
115
EFRD Europa i n v e s t e e r i , Vtaanderen groeit.
-
Het uitbreiden van zowel het toepassingsgebied van financieringsinstrumenten naar bv duurzaam stadsvervoer, onderzoek & ontwikkeling, lokale ontwikkeling, energie, een leven lang leren, mobiliteit, klimaatverandering en milieu, ICT,... en verhoging van de rentesubsidies door combinatie met leenkapitaal of andere vormen van terugbetaalbare financiering.
10.2.2 Versterking van governance 10.2.2.1
Invoering van derde dimensie: territoriale samenhang (cohesie)
De nieuwe dimensie in het cohesiebeleid, die van de territoriale cohesie, moet uiteraard in de nieuwe programma's worden opgenomen. Hierbij moet nadruk worden gelegd op: -
De rol van steden: Er is nood aan een ambitieuze stedelijke agenda, geïntegreerd in de programmeringdocumenten waarbij de stedelijke autoriteiten een grotere rol wordt toebedeeld bij het ontwikkelen en uitvoeren van stedelijke ontwikkelingsstrategieën.
-
Functionele regio's: Ook wordt onderzocht of het cohesiebeleid meer flexibiliteit moet bieden om operationele programma's te organiseren op andere niveau's dan de administratieve regio's, teneinde de geografie van de ontwikkelingsprocessen beter te weerspiegelen.
-
Er zijn gerichte voorzieningen nodig om met specifieke Reografische of demografische kenmerken rekening te houden zonder het aantal instrumenten en programma's onnodig te vergroten. Territoriale cohesie betekent onder andere dat er goede verbindingen zijn tussen stad en platteland, zodat plattelandsbewoners toegang hebben tot betaalbare en kwalitatief hoogwaardige infrastructuur en diensten, alsook de aanpak van problemen in regio's met een hoge concentratie aan sociale randgroepen.
-
Ten slotte zullen verdere activiteiten betreffende nieuwe macroregionale strategieën gebaseerd zijn op een grondige evaluatie van de bestaande strategieën en de beschikbaarheid van middelen.
10.2.2.2
Versterking van partnerschap
Een belangrijk aandachtspunt is het sterker betrekken van de lokale en regionale belanghebbenden, de sociale partners en het hele maatschappelijk middenveld bij zowel de beleidsdialoog als de uitvoering van het beleid. In deze context wordt de rol van de lokale ontwikkelingsaanpak in het cohesiebeleid versterkt, zodat regionale actoren zelf strategieën kunnen ontwikkelen voor insluiting en (sociale) innovatie 10.2.3 Resultaat publieke consultatie Voor het Vijfde Cohesierapport heeft de Commissie ook een publieke consultatie georganiseerd, waar alle Europese burgers en organisaties hun inbreng konden geven voor het cohesierapport. De consultatie resulteerde in twaalf aandachtspunten:
Oktober 2011
116
EFRD Europa f n v e s t e e r t , Vlaanderen groeit.
De consultatie ondersteunt een sterkere link en afstemming tussen cohesiebeleid en EU2020 strategie, maar benadrukt ook dat het beleid voldoende flexibiliteit moet bieden om rekening te houden met lokale context; De consultatie ondersteunt het voorstel voor een gemeenschappelijk strategisch kader (GSK), maar er blijkt geen duidelijk standpunt over de partnerschapcontracten (de meeste lidstaten zijn pro); De consultatie ondersteunt het idee dat het cohesiebeleid een beperkt aantal prioriteiten moet hebben, hoewel er zorgen zijn over hoe de prioriteiten bepaald zullen worden. Veel bijdragen zijn tegen een voorgeschreven thematische concentratie op EU-niveau; De consultatie ondersteunt de introductie van incentives voor de prestatie van het cohesiebeleid, maar is minder positief over de voorwaarden die niet direct aan de effectiviteit van het beleid gerelateerd zijn; De consultatie ondersteunt de introductie van een betere monitoring en evaluatie, met het oog op een meer resultaatgericht cohesiebeleid. Men vraagt ook om betere kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren om ditte kunnen waarmaken; De consultatie ondersteunt de grotere focus op stedelijke gebieden en regio's met specifieke geografische en/of demografische uitdagingen. Hierbij worden ook macro-regionale strategieën en stedelijk-rurale relaties benadrukt; De consultatie pleit voor betere betrokkenheid van lokale stakeholders bij de strategische programmeringen de programma-implementatie; De consultatie ondersteunt transparantere en vereenvoudigde financiële managementprocedures (audit en controle), afhankelijk van de omvang en kosten van het project; De consultatie pleit voor grotere flexibiliteit en vereenvoudiging van administratieve regels, met meer focus op de resultaten van projecten; De consultatie ondersteunt het voorstel van de Commissie om de 'decommitmenť regel (N + 2) te versoepelen door de mogelijkheid te voorzien van een uitzondering voor het eerste jaar; De consultatie pleit voor betere coördinatie tussen het ESF en EFRO, met behoud van de specifieke aard en rol van het ESF; De consultatie is positief over het creëren van de intermediaire categorie van regio's, zolang alle regio's aanspraak kunnen blijven maken op steun. Een ander voorstel is een meer flexibel transitie mechanisme, inclusief een graduele reductie van steun. Tenslotte werd geopperd dat andere criteria dan het BNP (beyond GDP) in aanmerking moeten worden genomen om regio's te categoriseren.
Oktober 2011
117
EFRO Europa i n v e s t e e r t , V l a a nde r e n g r o e i t .
10.3
Ontwerp van regelgeving door de Europese Commissie
In navolging van het Vijfde Cohesierapport zijn recent de voorstellen voor hernieuwde wetgevende kaders voor het Cohesiebeleid 20142020 vanuit de Commissie openbaar geworden. Het gaat om voorstellen voor onder andere het Cohesiefonds, EFRO, E5F, en EGTS. Het gaat op dit moment nog niet om de definitieve ontwerpwetgeving, maar de documenten geven een goed beeld van de concrete veranderingen en ontwikkeling die de structuurfondsen in de nieuwe periode zullen doormaken. Hieronder volgen een aantal zaken die voor Vlaanderen van belang zijn. ■
De ontwerpteksten introduceren een vereenvoudigd kader met slechts twee doelstellingen, nl. 'Investeringen in Groei en Jobs' en 'Europese Territoriale Samenwerking' (i.p.v. Interreg). Onder de eerste doelstelling worden verschillende soorten regio's onderscheiden, nl. minder ontwikkelde regio's, transitieregio's en meer ontwikkelde of competitiviteitregio's
■
De ontwerpteksten beogen tevens een thematische concentratie (of integratie) van objectieven en prioriteiten tussen de verschillende fondsen en programma's. Het Gemeenschappelijk Strategisch Kader op Europees niveau speelt hierin een belangrijke rol, door de EU2020 strategie te vertalen naar prioriteiten voor EFRO, CF, ESF, het Fonds voor Rurale Ontwikkeling en het Fonds voor de Visserij. Deze thematische concentratie wordt bovendien doorgetrokken naar de partnerschapcontracten met individuele lidstaten (in de plaats van het NSRK), dat de prioriteiten en te bereiken doelstellingen van alle programma's gezamenlijk (bv EFRO, Territoriale samenwerking, ESF, Fonds voor Rurale Ontwikkeling) vastlegt en coördineert, altijd weer gelinkt aan EU2020. Het zal voor de lidstaten mogelijk worden om multifonds programma's op te stellen, om beter op specifieke problematieken op verschillende geografische niveau's te kunnen inspelen.
■
De thematische concentratie op EU en nationaal niveau resulteert onder andere in het volgende: de zogenaamde 'competitiviteitregio's' zoals Vlaanderen zullen al hun fondsen moeten focussen op energieefficiëntie en hernieuwbare energie {minstens 20%), KMOcompetitiviteit en innovatie. Dit komt voort uit de nadrukkelijke intentie om de structuurfondsen direct te laten bijdragen aan Europa 2020 strategie.
■
Ook moet minstens 5% van de fondsen zich (via oormerking) richten op duurzame stadsontwikkeling. Hiervoor zal de Commissie een Platform voor Stadsontwikkeling opstarten om kennis uit te kunnen wisselen. Er zal hier ook veel aandacht besteed worden aan de resultaten van de financiering, op basis van een te ontwikkelen set van gemeenschappelijke indicatoren.
■
Ook in de Territoriale Samenwerking wordt gekozen voor thematische concentratie. Programma's kunnen kiezen uit een beperkt menu van prioriteiten, uiteraard gelinkt aan EU202O. Er zal scherper op worden toegezien dat de financiering wordt toegekend aan werkelijk gezamenlijke grensoverschrijdende activiteiten/projecten, waarbij samenwerking ook tot toegevoegde waarde leidt. De commissie bevordert daarnaast de ontwikkeling van macro regionale strategieën.
■
Om de resultaten van de financiering goed te kunnen bepalen zullen sets van gemeenschappelijke, output en resultaatsindicatoren worden geïdentificeerd en ontwikkeld.
Oktober 2011
118
EFRD Eurapa i n v e s t e e r ! , Vlaanderen groeìl.
Er zal ook ex-ante en ex-post conditionaliteit worden geïntroduceerd bedoeld om de effectiviteit van de fondsen te verhogen. Ex-ante zullen de nodige management- en controlemechanismes, strategische en regelgevende kaders en administratieve capaciteit aanwezig moeten zijn om de fondsen te ontvangen; ex-post zal gekeken worden naar de performantie en het bereiken van vooraf vastgelegde 'milestones' gerelateerd aan de EU2020 doelstellingen om additionele financiering (prestatiereserve) te ontvangen. Zoals al eerder aangekondigd, zullen alternatieve financieringsinstrumenten in de komende periode eenvoudiger ingezet kunnen worden. Het instrumentarium zelf blijft ongewijzigd. De Commissie ziet de EGTS-structuur als een belangrijk strategisch instrument om de doelstelling van territoriale cohesie ook ¡n de praktijk vorm te geven en van de juiste governance omkadering te voorzien. Men verruimt de mogelijkheden voor het opzetten van een EGTS, onder andere door ook private en semi-private instellingen en organisaties uit derde landen toe te laten als volwaardig partner, De commissie zal darnaast extra andacht besteden aan communicatie over en zichtbaarheid van de EGTSen. Aan de andere kant laat de Commissie de regio's vrij in hoe ze hun grensoverschrijdende activiteiten en programma's coördineren.
10.4
Implicaties voor Vlaanderen
Vanuit Vlaams perspectief zijn er enkele belangrijke implicaties waarmee in de voorbereiding van programma's in de komende periode rekening moet worden gehouden: 1. Op basis van de cohere nti eto ets met het EU-beleid (EU2020) en de Vlaamse beleidsplannen de prioriteiten en doelstellingen identificeren voor het nieuwe Vlaamse programma 2014-2019. Dit dient een beperkt aantal te zijn, passend binnen de thematische speerpunten die de Europese Commissie voorstelt. 2. Gezien de thematische concentratie die men ook op nationaal niveau verlangt, is een tijdige afstemming binnen Vlaanderen tussen EFRO, ESF en PDPO nodig om accenten en complementariteiten tussen de onderscheiden programma's te versterken (versterking strategische programmering); 3. In EU2020 wordt sterk de nadruk gelegd wordt op 'smart specialisation' (slimme specialisatie'. Dit concept zal een zeer prominent onderdeel worden van de regionale ontwikkelingsstrategieën. Daarom is het aangewezen om ook in het kader van de structuurfondsen na te denken over en aan te sluiten bij 'smart specialisation' strategieën voor Vlaanderen; 4. Het bepalen van het niveau waarop het nieuwe programma zal opgemaakt worden (het volledige Vlaamse grondgebied in de huidige periode), met ook de plaats die de steden in het programma zullen krijgen. 5. Een standpunt te bepalen ten aanzien van de voorstellen tot prestatieverbetering en het geven van prikkels: Oktober 2011
"
119
EFRD Europa i n v e s t e e r t , Vtaa nde r e n g r o e i l .
a. De koppeling met het economisch toezichtsproces in de EU, gezien de realiteit dat België bestaat uit 3 gewesten elke met hun eigen EFRO-programma; b. Een gedifferentieerde cofinanciering naar soort acties en type begunstigden; c. Het systeem en de operationalisering van de conditionaliteit en een prestatiereserve, ook rekening houdende met de ervaringen van dit systeem in de programmaringsperiode 20002006. 6. Gezien het accent op meetbare doelstellingen en versterkte monitoring, dienen de leereffecten van de huidige periode inzake werken met indicatoren (in het bijzonder resultaatsindicatoren) opgelijst en meegenomen te worden in de voorbereiding van de nieuwe programmeringsperiode 2014-2020. In dezelfde lijn dient bekeken te worden hoe de EC-vraag tot doorlopende evaluatie in het programma zal worden ingebouwd; 7. Verkenning binnen Vlaanderen van andere financieringsinstrumenten die kunnen ingezet worden naast de klassieke subsidies, en voor welk type-projecten deze alternatieve instrumenten kunnen worden ingezet; 8. Verkenning van de rol die EGTSen kunnen spelen in het bereiken van de doelstelling van territoriale cohesie, met bijzondere aandacht voor het versterken van functionele (grensoverschrijdende) regio's en de relaties stad-platteland. 9. Bepalen hoe partners en stakeholders bij de voorbereiding van het nieuwe programma zullen betrokken worden;
Oktober 2011
120
EFRD Europa i n v e s t e e r t , Vlaandčren groeit.
11
CONCLUSIES
Het Vlaamse Doelstelling 2-programma is gericht op de verdere ontwikkeling van Vlaanderen tot één van de meest competitieve regio's. De projecten die vanuit het programma worden ondersteund situeren zich binnen volgende vier prioriteiten: Kenniseconomie en innovatie; Ondernemerschap; Ruimtelijk-economische omgevingsfactoren en Stedelijke ontwikkeling. Deze Midtermevaluatie van het Vlaamse Doelstelling 2-programma 2007-2013 evalueert de voortgang van het programma tot nog toe en bevat aanbevelingen voor het verbeteren van de kwaliteit, de effectiviteit en de consistentie van het programma. Voortgang Op datum van 25 mei 2011 waren er 406 projecten goedgekeurd door het Comité van Toezicht. Het grootste aantal van de projecten (44%) situeert zich in prioriteit 1 - Kenniseconomie, gevolgd door prioriteit 2 - Ondernemerschap (25% van de projecten). Het financiële zwaartepunt van het programma daarentegen ligt binnen prioriteit 3 - Ruimtelijk-economische omgevingsfactoren. In financiële termen uitgedrukt, werden reeds 88,7% van de beschikbare Europese middelen door het Comité van Toezicht toegewezen (zie onderstaande tabel). Tabel 17: aantal goedgekeurde projecten per
prioriteit
Beschikbaar (in€)
Aantal projecten
Prioriteit 1 - Kenniseconomie & Innovatie
48.227.098
179 (44%)
46.340.817
96,1%
Prioriteit 2 - Ondernemerschap
33.227.098
101 (25%)
27.583.393
83,0%
Prioriteit 3 - Ruimtelijk-economische omgevingsfactoren
63.227.098
74 (18%)
62.665.995
99,1%
Prioriteit 4 - Stedelijke ontwikkeling
48.227.097
38 (9%)
33.669.980
69,8%
Prioriteit 5 - Technische bijstand
8.037.850
14 (4%)
8.037.850
100,0%
200.946.241
406 (100%)
178.301.866
88,7%
TOTAAL
Goedkeuringen (in €) ¡nel. decommitment
Bron: digitaal loket EFRO Relevantie Tijdens de evaluatie werd onderzocht of de doelstellingen van het programma nog steeds aansluiten op de specifieke noden in Vlaanderen (relevantietoets). Op basis van de update van de SWOTOktober 2011
121
EFRD Eu г о р а i n v e s t e e r t , V l a a n d e r e n g r o e i t.
analyse uit het Operationeel Programma (OP) komen we in dat verband tot volgende conclusies en aanbevelingen: ■
de financieeleconomische crisis vereist geen bijsturing van het OP. Vlaanderen herstelt beter dan de meeste Europese lidstaten van de financieeleconomische crisis van 20082009 en 02 is complementair aan herstelmaatregelen op de korte termijn, gefinancierd vanuit het regulier beleid;
■
Het programma moet blijvende aandacht hebben voor ondernemerschap en innovatie, stimulering van internationalisatie en export, aanmoedigen van energieefficiëntie en productie van groenestroom en hernieuwbare energie in het algemeen;
■
KMO's kunnen als prioritaire doelgroep behouden blijven gezien hun aandeel in het totaal aantal ondernemingen zelfs is toegekomen de afgelopen jaren;
■
Een 'positieve discriminatie' van de steden via het D2programma is nog steeds te verantwoorden omwille van de concentratie van economische activiteit, alsook de sociale achterstelling;
■
Gezien de quartaire sector de snelst groeide economische sector is, en de Vlaamse overheid met 'Flanders Care' de zorgsector als strategisch heeft benoemd, stelt zich de vraag of daar in een volgende programmeerperiode niet moet op ingespeeld worden.
Coherentie Bij de evaluatie van de coherentie stellen we ons de vraag of de strategie coherent is met de Vlaamse en Europese prioriteiten (extern) en of de doelstellingen onderling compatibel zijn en elkaar versterken (intern). De ambities van het programma liggen in lijn met de Vlaamse en Europese beleidsprioriteiten. De inzichten en speerpunten van de 'Europe 2020' strategy dienen nog te worden geïntegreerd. Ook in het Witboek Nieuw Industrieel Beleid (NIB) vond IDEA interessante aanknopingspunten voor de toekomstige oriëntiatie van het programma. Bij de co h e re nti eto ets werd vastgesteld dat de nagestreefde effecten (economie, sociaal, leefmilieu) ruimer zijn dan de doelstellingen (eerder economie). De evaluator beveelt aan om dit beter in lijn te brengen. De prioriteit stedelijke ontwikkeling staat naast de thematische prioriteiten. Dit is te verklaren door de integratie van het vroegere URBANinitiatief in D2. Gezien de gebiedsgerichte benadering in de toekomst sterker op de voorgrond zal komen zal er meer verwevenheid tussen de thematische en gebiedsgerichte oriëntatie moeten ontstaan. De calls binnen prioriteit 1 en 2 ontsnappen aan de voorafgaande exante coherentietoets. De lancering ervan moet bijgevolg voldoende kritisch bekeken worden in relatie tot de programma objectieven.
Oktober 2011
122
EFRD Europa inve E t e e r l , Vlaanderefl groeit.
Om meer synergie tussen de doelstellingen te bekomen, verwijst IDEA naar de mogelijkheid om met 'portefeuilles' van projecten te werken. Een portefeuille bestaat uit een pakket van onderling verweven projecten, die onder verschillende doelstellingen ressorteren. Programmabeheer en -uitvoering Met betrekking tot het programmabeheer resulteert de wisselwerking en samenwerking tussen de Vlaamse beheersautoriteit en de gedecentraliseerde contactpunten ¡n meerwaarde. We bevelen naar een volgende programmaperiode aan om vanuit deze meerwaarde te vertrekken en te zoeken naar optimalisaties met een duidelijke rolverdeling (strategisch beheer <$ uitvoering). De bijdrage van het middenveld en de verschillende departementen en agentschappen van de Vlaamse overheid in het programmabeheer vormt een aandachtspunt, gezien de betrokkenheid is verminderd doorheen de looptijd. Het Comité van Toezicht geeft op een goede manier invulling aan zijn taakstelling. De evaluator adviseert om waar mogelijk de onderlinge interactie tussen de leden en de strategische reflectie te stimuleren. De selectie en -beslissingsprocedure over ingediende projecten verloopt gestructureerd. Wil het programmabeheer nog een sterkere regie voeren over de inhoud en kwaliteit van de projecten, dan is een stapsgewijze projectindiening aan te bevelen waarbinnen goede projectideeën verder kunnen begeleid worden tot een volwaardig projectvoorstel. Binnen dit voorstel moeten wel projectadviseurs worden ingezet. In het declaratie- en opvoIgingsproces worden vooral de begeleidingscomités (contactmomenten tussen het programmasecretariaat en de promotoren bij aanvang, tussentijds en op het einde van het project) door de evaluator als bijzonder waardevol beschouwd. Wel kan daarbij meer aandacht geschonken worden aan de inhoudelijke voortgang van het project en de eventuele relaties van het project met andere projecten in binnen- of buitenland. Uit de geïnterviewde cases leren we dat de contacten tussen de projectpromotoren en het programmasecretariaat (de beheersautoriteit en de contactpunten) zeer goed zijn. Er wordt voldoende en snel info gegeven en mee naar oplossingen gezocht. Het info beheersysteem kan worden beschouwd als een goede praktijk. De evaluator adviseert om de veelheid aan informatie nog sterker te benutten in functie van het programmamanagement (boordtabel). Projectenresultaten worden door de promotoren zelf en via het programmasecetariaat (vooral collectief en nadruk op PI en P2) gedissemineerd. De evaluator beveelt aan om (i) ook de resultaten uit P3 en P4 voldoende de dissemineren, (ü) om de bestaande kanalen en netwerken te gebruiken, (iii) om projecten individueel of in kleine groepen met mekaar in contact te brengen, (iv) om richtlijnen en tips rond disseminatie op te stellen voor promotoren, (v) om goede praktijkvoorbeelden (uit Doelstelling 2 of Interreg projecten met Vlaamse partners) systematisch bij
Oktober 2011
123
EFRD Eurapa investEer!, Vlaand вгеп gro eit.
te houden in een databank en (vi) om voor bepaalde thema's gericht op zoek te gaan naar buitenlandse best practices en excursies te organiseren voor promotoren. Een randvoorwaarde voor de genoemde disseminatieactíviteiten is dat er voldoende personeelsinzet en werkingsbudget wordt voorzien. Monitoring Het monitoringsysteem is hiërarchisch gestructureerd, met aandacht voor output, resultaten en impact van het programma. Het indicatorensysteem wordt voor de eerste keer op Vlaams niveau toegepast. Uit deze eerste ervaring blijkt daterverbeterpunten zijn, zowel op het vlak van de samenhang van het monitoringsysteem in zijn geheel als op het vlak van de relevantie, de interpretatie en de formulering van de afzonderlijke indicatoren. Ook de opgestelde streefwaarden kunnen nog verder worden verfijnd. De evaluator heeft aanbevelingen geformuleerd om mee te nemen bij de uitwerking van het indicatorensysteem ter voorbereiding van het nieuwe programma post 2013. Effectiviteit Ten opzichte van de vooropgestelde streefwaarden, scoort het D2programma, vooral in termen van 'resultaten' (aantal bereikte bedrijven, toepassing van kennis, aantal ha bedrijventerrein,... ) naar en zelfs boven de verwachting. Een beperkt aantal indicatoren en verwachte streefwaarden worden niet gehaald: •
Prioriteit 2: Het aantal bedrijven dat effectief een onderneming/internationale expansie opstartte, na begeleiding in een EFROproject, blijft onder de verwachtingen. De evaluator nuanceert dat dit cijfer allicht niet kan gemeten worden tijdens de projectperiode.
•
Prioriteit 3: Er werd geen bijkomend personenvervoer gerealiseerd, gezien de projecten binnen P3 op goederenvervoer zijn gericht.
•
Prioriteit 3: Het aantal financieel betrokken bedrijven in samenwerkingsstructuren blijft onder de streefwaarde.
•
Prioriteit 3: Voor verduurzamingsprojecten (OD4) zien we dat het aantal deelnemende bedrijven en het hefboomeffect achterblijft. Vanuit zichzelf zijn deze projecten evenwel minder gericht op de realisatie van financiële meerwaarde.
•
Prioriteit 4: Er werden minder hectares heringerichte bedrijfsruimte in verlaten bedrijfspanden gerealiseerd.
De promotoren verwachten gezamenlijk met hun projecten een tewerkstellingeffect van 5.410 bijkomende jobs (direct), 25.412 behouden jobs (direct) en 17.755 indirect gecreëerde of behouden jobs. De evaluator kon deze cijfers in hun volledigheid niet beoordelen. Wel werd een benaderende benchmarkoefening gemaakt van de tewerkstelling die binnen de projecten zelf en binnen de bouwsector worden gerealiseerd. Daarbij kwam IDEA uit op 3.197 directe jobs, die op hun beurt nog eens aanleiding geven (bij leveranciers) tot 2.191 jobs. De projecten vertegenwoordigen bijgevolg zo'n 5.000 jobs (over de volledige programmaperiode). Merk op dat dit doorgaans geen 'nieuwe" Oktober 2011
124
EFRD Eurapa i n v e s t e e r t , Vlaande ren groeit.
tewerkstelling betreft en dat hierin ook niet de resultaten van de projecten (begeleiding of ruimtelijke ontwikkelingen) zijn inbegrepen. Op basis van een casestudieanalyse deed de evaluator ook volgende bevindingen: ■
een maximale betrokkenheid van de bedrijven steeds centraal staat in de projecten.
■
ondanks het economische zwaartepunt van het programma, worden in alle prioriteiten, maar vooral in PI, ecologische neveneffecten behaald, door toepassing van milieu en of energievriendelijke technologieën op bedrijven.
■
verwacht wordt dat het programma de grootste impact heeft op ondernemerschap, innovatie, duurzame ontwikkeling, de stedelijke omgeving en de ruimtelijkeconomische omgeving.
Meerwaarde Naast de sociaaleconomische impact, betekent het D2programma een stimulans voor een vooruitstrevend, innovatief beleid en voor geïntegreerde samenwerking tussen organisaties, provincies en lidstaten. EFRO vormt vaak het sluitstuk voor de realisatie van innovatieve of experimentele projecten. Door deze effecten zijn de (relatief kleine) EFROprojecten meestal een katalysator voor andere ontwikkelingen in de maatschappij. EFRO stimuleert leernetwerken en kan een opstap naar Europa betekenen. Deze laatste troef moet volgens de bevraagde promotoren nog meer uitgespeeld worden. Efficiëntie De overheadkosten van het programma (zowel bij de beheersautoriteit, bij de contactpunten als bij de promotoren die rapporteren en declareren) zijn relatief hoog. Deze kunnen verlaagd worden door rekening te houden met de suggesties in verband met het programmabeheer en de afhandeling van de projectcyclus. Op projectniveau kan de efficiëntie verhoogd worden door aanpassingen in de projectorganisatie, personeelsbezetting, administratie en communicatie. Toekomst van de structuurfondsen Het (ontwerp) wetgevend kader voor het Cohesiebeleid 20142020 introduceert een aantal nieuwe accenten. In de teksten wordt gesproken van thematische concentratie, betere samenhang tussen de verschillende fondsen en programma's en, voor competitiviteitsregio's zoals Vlaanderen, een focus op energieefficiëntie, hernieuwbare energie, KMOcompetitiviteit en innovatie. Minstens 5% van de fondsen moet zich richten op duurzame stadsontwikkeling. Er zal meer aandacht gaan naar de resultaten van het programma, via de ontwikkeling van een gemeenschappelijke set van indicatoren en de introductie van exante en expost conditionaliteit. Voor het nieuwe programma zal Vlaanderen een beperkt aantal doelstellingen moeten opstellen, in lijn met EU2020 en de Vlaamse beleidsplannen, en complementair met de doelstellingen binnen ESF en PDPO. Vlaanderen moet het bestuurlijk niveau bepalen waarop het nieuwe programma opgemaakt zal worden en de plaats die de steden in het programma zullen krijgen. Gezien het accent op meetbare doelstellingen en de versterkte monitoring, dienen de leereffecten van de huidige Oktober 2011
125
EFRD Ea гора i n v es t e e r t, Vlaanderen groĚít,
periode inzake het werken met indicatoren (in het bijzonder res ultaats indicatoren) opgelijs t en meegenomen te worden in de voorbereiding van de nieuwe programmeringsperiode 2014-2020.
Oktober 2011
126
EFRD Europa investeert, VLasnderen g r o e i t .
BIJLAGEN
Oktober 2011
127
EFRD Europa ffivesteert, Vlaanderen groeit.
LIJST VAN TABELLEN Tabel 1: Stappenplan
9
Tabel 2: Financiële voortgang per prioriteit en per operationele doelstelling (OD)
11
Tabel 3: aantal goedgekeurde projecten per prioriteit
12
Tabel 4: budget versus uitgaven voor de zes belangrijkste prioritaire thema's
16
Tabel S: Verdeling projecten naar prioritair thema (thema's die earmarked zijn in de Lissabon strategie worden aangegeven met een rood nummer)
17
Tabel 6: Verdeling projecten naar territoriale dimensie
19
Tabel 7: Verdeling goedgekeurde EFRO-bedrag naar economische activiteit
22
Tabel 8: Externe coherentie met Europese beleidsdocumenten
34
Tabel 9: Externe coherentie met Vlaamse beleidsdocumenten
35
Tabel 10: Oproepen ('calls') binnen prioriteiten 1 en 2
37
Tabel 11: Organisatiestructuur : taakverdeling tussen entiteiten
42
Tabel 12 : Voor- en nadelen van een call-systeem
49
Tabel 13: inschatting van de directe en indirecte tewerkstellingseffecten bij de projecten....94 Tabel 14: Verwachte impact van het EFRO-programma m.b.t. de objectieven van de structuurfondsen
96
Tabel 15: Verwachte impact van de 16 geïnterviewde projecten m.b.t. de objectieven van de structuurfondsen 97 Tabel 16: Wat zonder EFRO?
102
Tabel 17: aantal goedgekeurde projecten per prioriteit
119
Tabel 18: Overzicht indicatoren D2 programma Vlaanderen 2007-2013
136
Oktober 2011
129
EFRD Europa tnvestee rt. Viaanderen groeit.
LIJST VAN FIGUREN Figuur 1: Evaluatiekader
7
Figuur 2: aantal ingediende EFRO projecten en hun status
14
Figuur3: EFRO-uitgaven naar territoriale dimensie (# projecten)
20
Figuur 4: EFRO-uitgaven naar territoriale dimensie (budget)
21
Figuur 5: Overzicht databeschikbaarheid
24
Figuur 6: Doelstellingenboonn D2-programma Vlaanderen 2007-2013
36
Figuur? : Beheer-en controlestructuur
41
Figuur 8: Hiërarchie van doelstellingen en effecten
63
Figuur 9: Rangschikking van impactgebieden volgens de 16 cases, respectievelijk de workshop met contactpunten in 2009
Oktober 2011
98
130
EFRD E u r o pa i f i v e s t e e r t , Vlaanderen groeil.
BIJLAGE 1
UPDATE SWOTANALYSE
Onderdeel
SWOT 2007 {OP)
Evoluties in de periode 2007-2011
Economische groei
Lage economische groei tussen 2001 en 2003:
De economische groet in Vlaanderen kent in de periode
stijging BBP onder de 1%.
20062010 een grillig verloop:
Vlaanderen verlies terrein ten opzichte van
■
Piek in groei BBP in 2006 en 2007 mel teikens meer
andere Europese landen op gebied van BBP
dan 3%, gevolgd door daling vyn de groei in 200S
per capita, tussen 1995 en 2003.
{1,21. De relatieve positievan Vlaanderen is tussen 2003 en 2008 exact dezelfde gebleven ten opzichte van het Europees gemiddelde en ook ten opzichte van de omliggende landen. BBP per capita blijft licht hoger in Nederland, Ierland, Scandinavië en Oostenrijk. ■ I n 2009 kent het BBP in Vlaanderen een negatieve groei mei ЗД%. Oc relatieve positie van Vlaanderen is ondanks de recessie versterkt ín 2009. De dahng van het BBP was lager dan het Europees gemiddelde. Vooral Ierland en de Scandinavische landen kenden een sterke recessie. Oe stijging van het Belgisch BBP in 2010 van 2,2% ligt rond het Europees gemiddelde.
Internationale vergelijking
Zeer goede positie van Vlaanderen op gebied
Op gebied van B6P per capita verliest Vlaanderen in 2008
van de levensstandaard
van BBP per capita in vergelijking met andere
terrein op vergelijkbare groeiregio's. Tussen 2003 en 2008
groeiregio's
heeft het gemiddeld BBP per capita van EU1.5 dat van Vlaanderen bijna bijgehaald. Weinig evoluties in bevolkingsprofielen van Europese
Minder gunstig bevolkingsprofiel van
regio's, situatie Vlaanderen relatief gezien heel lichtjes
Vlaanderen t.o.v. gelijkaardige regio's in
verbeterd tussen 2003 en 2009.
Europa door laag aandeel van de bevolking tussen 15 en 64 jaar. Werkzaamheidsgraad is in Viaanderen tussen 2003 en Vrij zwakke score van Vlaanderen op gebied
2009 ;owe! in absolute als in relatieve zin verbeterd: van
van werkzaamheidsgraad
63% naar meer dan 66% en stijging in de rangorde van vergelijkbare regio's.
Vlaanderen ¡s koploper (na Lombardije) op
Vlaanderen kende tussen 2003 en 2008 de zwakste
gebied van arbeidsproductiviteit in vergelijking
evolutie op gebied van arbeidsproductiviteit en werd in
met gelijkaardige groeiregio's.
deze periode dooreen aantal vergelijkbare regio's ingehaald.
Regionale spreiding van de welvaart
Spreiding van het BBP per inwoner over de verschillende arrondissementen zeer licht gestegen in de periode 2003 2009. Spreiding inkomen per inwoner gedaald in deze periode: arrondissementen met laagste inkomen per inwoner in 2003 (Limburg en Westhoek) kenden de meest positieve evolutie.
Oktober 2011
131
EFRO Eu r o p s i n v e s t e e r t , Vlaanderen groeit
Economische sectoren
Sterke daling in periode 2000-2003 van jobs in
Verdere tertlallseringsproces in Vlaanderen ligt in de lijn
primaire en secundaire sector. Algemene
met de evoluties in gelijkaardige groeireglo's in Europa
verdere tertialisering. Binnen secundaire sector vooral verlies aan jobs tussen Binnen secundaire sector sterke positie voor
20Ü2 en 2009 'm chemische Industrie (-11%] en
Vlaanderen in mediumtechnologische (bv
transportindustrie (-30%]. Voedingsindustrie houdt stand.
chemie) en hoogtechnologische sectoren. Binnen tertiaire sector sterke jobtoename tussen 2002 en 2009 în Vervoer en opslag' (30%) en 'groot- en kleinhandel' (28%). Binnen quartaire sector sterke jobtoename tussen 2002 en 2009 in onderwijs (14%), gezondheidszorg (15%) en maatschappelijke dienstverlening (63%). Deze laatste sector omvat thuisverpleging, crèches, dagcentra voor ouderen en gehandicapten,.., en kende een absolute neUa toename van 80,000 jobs. Aantal werknemers in KMO's (minder dan 200 werknemers) is tussen 2003 en 2009 nog verder gestegen KMO-gedreven economie: 58% van de
in België, van 58% naar 60,5%. Aantal microbedrljven
werknemers werkt in een KMO (99% van de
(minder dan 5 werknemers) is wel gedaald van naar 64%
bedrijven). Zo'n 64% van de bedrijven zijn
naar 61% van de vestigingen.
micro-bedrijven met geen of minder dan 5 werknemers.
Internationale oriëntatie
Zeer open economie in 2005 met uitvoerratio
In de periode 2005 · 2009 is de Vlaamse economie veel
die 97,5% van BBP bedraagt, met toenmalige
gesiotener geworden: evolutie naar 71% uitvoerratio.
verwachte verdere stijging van openheid. Meeste uitvoer naar 5 traditionele
Het relatieve belang van de traditionele handelspartners
handelspartners: Duitsland, Frankrijk,
daalt lichtjes (59% van uitvoer in 2009). Stijging van
Nederland, Verenigd Koninkrijk, Italië goed
relatief belang van de handelspartners op de plaatsen 5
voor 64% van uitvoer in 2005.
tot 10: Verenigde Staten, India, Spanje, China en Polen. Qua ptoducten; stijging relatieve belang tussen 2002 en 2007 van edelstenen, voertuigen en elektrische machines. Daling relatief belang In deze periode van kunststof producten, aardolieproducten, chemische producten, ijzer en staal.
Kenniseconomie
Op gebied van IG" opvallend sterke positie van
Relatief sterke breedbandpositie van Vlaanderen helemaal
Vlaanderen binnen Europa in 2005 op vlak van
verloren tegen 2009. Wel relatief sterkere positie op
gebruik van breedband bij bedrijven. Gebruik
gebied van gebruik van websites.
van website slechts net boven Europees gemiddelde. Tewerkstelling in medium en hightech industrie Op Europees niveau een relatief hoog maar
gestabiliseerd op 7,8% in 2007, Nog steeds relatief sterke
dalend aandeel tewerkstelling in medium en
positie, stabilisatie in lijn met andere Europese landen.
hightech industrie met 7,9%. Tewerkstelling in hightech diensten gestabiliseerd op 3,3% in 2007. Nog steeds relatief zwakke positie, stabilisatie in Dalend aandeel tewerkstelling in hightech
lijn met andere Europese landen.
diensten ten opzichte van een stijging in andere Europese landen, relatief zwakke positie qua aandeel ten opzichte van deze andere landen.
Oktober 2011
132
EFRD Eu гора investeeri, Vlaanderen groeit.
Innovatie
'Gross domestic expenditure on R&D' {GERD)
Stijging van GERD in Viaanderen tussen 2003 en 2009 van
in 2003 în Vlaanderen met 2% rond Europees
2..0S naar 2,13%. Stijging ís veel te laag om te komen tot
gemiddelde. Waarde wel sterk onder die van
het Europese streefdoel van 3% (dat voorlopig enkel door
landen als Zweden, Duitsland of VS met
Finland en Zweden wordt behaaid).
waardes richting 3%. Aandeel publiek gefinancierde R&D blijft ook in 2009 ongeveer status quo (ongeveer 25%).
Ondernemerschap
Ondernemersgraad (TEA) van Vlaanderen
TEA in Vlaanderen in 2009 lichtjes gestegen t.o.v. 2006
algemeen
sterk onder het Europese gemiddelde in 2006.
(3.33% ΐον 3,06%) en ook relatieve verbetering ï.o.v. Europees gemiddelde. Er is wel nog steeds een grote achterstand op dit gemiddelde van 5,02%.
Soede score voor Vlaanderen in 2006 op gebied van gevestigd ondernemerschap: met meer dan 7% boven Europees en wereldwijd gemiddelde.
Aangehaalde waarde van gevestigd ondernemerschap in Vlaanderen ín 2005 (meer dan 7%) blijkt zware overschatting geweest te zijn. Waardes în jaren daarna nooit meer dan 3%, met 2,61% in 2009. Waarde sterk onder Europees gemiddelde van 6,2%.
Opwaartse trend tot 2005 wat betreft aantal opgerichte ondernemingen: kaap van 30.000
Sterke groei in jaarlijks aantal opgerichte ondernemingen:
per jaar wordt overschreden.
meer dan 41.000 in 2010. Recente oprichtingsratio's rond 9%. Merk op: een deel van de verklaring van de stijging in aantal opgerichte ondernemingen kan liggen in administatieve bepalingen en fiscale voordelen, eerder
Samen met daling van aantal stopzettingen
dan in gestegen ondernemerschap.
(o.a. door lichte daling van aantal faillissementen) en van uittrebingsquote tot het jaar 2003, geeft dit een netto stijging van
Aantal faillissementen sterk gestegen na 2008: van ca.
het aantal bedrijven.
4000 per jaar naar ca. 5000 per jaar in 2009 en 2010. Aantal stopzettingen ongeveer status quo. Jaarlijkse netto toename van aantai bedrijven is sterk gestegen in vergelijking met 2003: jaarlijkse toename van ca ñ.QOO bedrijven tussen 2003 en 2010.
Aard en factoren van
Relatief gezien zeer lage innovatie-index in
Zeer sterk gestegen innovatie-index in Vlaanderen: ligt ín
ondernemerschap
Vlaanderen in 2005, vergeleken met het
2009 met 48% ver boven EU-gemiddelde (39%)
Europese gemiddelde. Zeer sterke stijging van ondernemerschap die op Laatste plaats binnen Europa op gebied van
jobcreatie is gericht: waarde m 2009 met 13% boven EU·
ondernemerschap gericht op jobcreatie.
gemiddelde van 12%
Klassieke groepen die ondernemen in 2005:
Meer en meer niet-klassieke groepen worden
vooral hoger opgeleide mannen tussen 35 en
ondernemend: ín 2010 was 37% VÏOUW en 47% jonger dan
55 jaar. Aantal Vlamingen dat een
35 of ouder dan 55. Meer dan 50% van de nieuwe
opportuniteit voor ondernemen ziet zeer ver
ondernemers heeft geen hogere studies afgerond, een
onder Europese gemiddelde in 2005.
grool deel heeft wei een technische achtergrond (35% van nieuwe ondernemers).
Oktober 2011
Faalangst speelt veel minder mee als
Vlaanderen scoort ook ín 2009 zeer laag op gebied van
belemmering in vergelijking met het Europees
faalangst ais factor om niet met een onderneming te
gemiddelde in 2005.
starten
133
EFRD Europa investeert, Vlaanderen groeit.
R u ¡ mte lij keconomische
In 2005 werd rekening gehouden met een
In de periode van hoogconjunctuur (20062007) kwam er
omgevingsfactoren
jaarlijkse ruimtevraag naar bedrijventerreinen
in de praktijk jaarlijks 1.SO0 ha bedrijventerrein bij. In
van 1.100 ha.
periode van laagconjunctuur (2008 half 2010) was dit nog 600 ha per jaar.
In 2005 bedraagt de voorraad bedrijventerreinen in het Vlaams Gewest
Tegen half 2ÛD8 steeg de totale oppervlakte
39.300 ha, waarvan weliswaar 23% niet is
bedrijventerreinen heei licht (tot 40.100 ha), тадг de n ¡et
bezet
bezette oppervlakte (voorraad) daalde wel tot een krappe 13,3% Door de aanleg van nieuwe bedrijventerreinen na 2008 is het aandeel beschikbare Kavels opnieuw gestegen tot 15,4% in april 2010. Ondanks de doelstelling om de vraag/aanbod confrontatie
Onevenwichtige verdeling aan aanbod van
van bedrijventerreinen op subregionale schaal op te
beschikbare bedrijventerreinen overheen de
lossen, is de provinciale verdeling van beschikbare
verschillende provincies: 12% van de
bedrijventerreinen overheen de laatste jaren nog
beschikbare terreinen in het Vlaams Gewest
onevenwichtiger geworden in vergelijking met 2005. Van
ligt in VlaamsBrabant en 26% in Oost
de beschikbare bedrijventerreinen In 2010 in het Vlaams
Vlaanderen. In provincie Antwerpen is 20%
Gewest ligt 10% in VlaamsBrabant en 34% in Limburg. In
van de oppervlakte van de bedrijventerreinen
2010 is 13% vande bedrijventerreinen in Oost Vlaanderen
beschikbaar, tegenover 34% in Oost
beschikbaar, tegenover 22% in provincie Limburg.
Vlaanderen.
25 bedrijvencentra in 2005 (geen enkele in Limburg) met bezettingsgraden schommelend tussen 70% en 90%.
Bezettingsgraad bedrijvencentra in VlaamsBrabant en Limburg sterk gestegen: van Sl% en 79% in 2005 naar 90% en 91% in 2009. Slaagpercentage van bedrijven 75% en vele voorbeelden van volwassen geworden bedrijven die op bedrijvencentra gestart zijn.
In 2010: 14tai incubatiecentra verspreid over Vlaanderen, 8 incubatiecentra in 2005 verspreid over de 5
soms gethematiseerd (biotechnologie, energie, textiel,...).
provincies, met bezettingsgraden tussen 68% (ОVI) en 95% (Antwerpen).
Oktober 2011
134
EFRD Europa i n v e s t e e r t , Vlaanderen groei!.
Stedelijke ontwikkeling
Mediaaninkomen in de centrumsteden lager
in meeste centrumsteden een snellere positieve evolutie
dan het Vlaams gemiddelde
van het mediaaninkomen in vergelijking met het Vlaams gemiddelde. Anderzijds is het aantal fiscale inkomens beneden de kritische grens toegenomen tussen 2005 en 2009 van 20,7% nsar 22,5% tussen 2000 en 2O06 ¡gewogen gemiddelde voor centrumsteden).
Werkloosheidsgraad van centrumsteden licht gedaald Werkloosheidsgraad centrumsteden hoger dan Vlaams gemiddelde, met 12,4% ten opzichte van 8,3% in 2005.
tussen 2005 en 2010, maar nog steeds zeer hoog met een gewogen gemiddelde van 11,1% ten opzichte van het Vlaams gemiddelde van 7,2% in 2010. Aandeel laaggeschoolden onder werkzoekenden is stabiel gebleven in vergelijking met 2005 Stijging van de werkgelegenheid in de steden zet zich verder. De toename tussen 2005 en 2009 is in absolute termen het sterkst in stedelijke centra {koplopers zijn Gent, Antwerpen, Medieten en Leuven met elk meer dan
Arbeidsmarktparadox: hoge werkloosheid in de steden, terwijl de steden ook bronnen zijn van werkgelegenheid (hoge werkgelegenheidsgraad).
4.000 extra arbeidsplaatsen). Procentueel gezien wel nog steeds enkele van de sterkste btijgers in de periferie van de grote steden zoals die van Brussel (Zaventem, Machelen, Zemst), Antwerpen {Zwîjndrecht, Schelle, Boom, Kontich) en Gent
Verdere verspreiding van economische activiteit naar de rand van de steden versterkt arbeidsmarktparadox en zet druk op de open ruimte.
(Mereibeke). Trend van verdere suburbanisatie enigsïins getemperd: procentuele inname van de overgebleven open ruimte tussen 2005 en 2010 het zwakst in randgemeenten van het regionaalstedelijk gebied en m de Vlaamse rand rond
Verregaande suburbanisatie en bebouwing van randgemeenten van grote steden
Oktober 2011
Brussel, tegenover een sterkere inname van de open ruimte in het centrumgebied van de regionale steden.
135
EFRO Europa investeert, VlaanOereo groeit.
Economie en milieu
Uitstoot broeikasgassen in 2004 nog 3,6%
Uitstoot van broeikasgassen in 2008 met 7% gedaald ten
boven referentiejaar 1990. Doel om tegen
opzichte van 2004. Uitstoot moet in 200S met slechts
2012 5,2% onder uitstoot van 1990 te zitten
1,5% verder dalen om Kyoto-norm te halen. Uitstoot van
(Kyoto).
broeikasgassen in Beigië met 8% gedaald tussen 2008 en 2009, ľodat de Kyotonorm alsnog ruim gehaaid werd In België.
Merk op: de terugval van de uitstoot aan broeikasgassen is voor een groot deel te wijten aan de terugval van het BBP in België. Uit nieuwe cijfers zal nog moeten blijken of deze sterke daling wordt verdergezet wanneer het BBP terug stijgt vanaf 2010. O&O-budget Vlaamse Overheid voor milieubescherming en -zorg gedaald tussen 2003 en 2006 van 3,9% naar 1,93%, en voor
O&O-budget Vlaamse Overheid voor milieu verder
gezondheid en omgeving van 10% naar 4%.
gedaald tussen tegen 2009 tot 1,80%, en voor gezondheid en omgeving gestabiliseerd op 4%.
Recent sterk verhoogde concentraties va n verkeersgerelateerde polluenten met ernstige
Lichte daling van concentratie stikstofdioxide (met ca.
gezondheidseffecten in Vlaanderen in 2005,
10%) tussen 2004 en 2009. Lichte daling van aantal dagen
zoals stikstofdioxide, zwevend stof en ozon.
met overschrijding van ozonconcentratie sinds 2004, alsook van aantal dagen met overtchrijding van kritieke
Waterkwaliteit enorm onder druk.
concentratie aan zwevend stof. Sinds 2005 lichte verbeteringen merkbaar aan indicatoren van waterkwaliteit ¡verontreiniging, biodiversiteit,...) met beste meetresultaten sinds 1990 behaald in 2009.
Oktober 2011
136
EFRD Europa investeert, Vlaanderen groeit.
Economie en energie
Tussen Z000 en 2004: stijging van de
Tussen 2004 en 2009; daiing van de energieconsumptie
energieconsumptie met A% tov een BBP-
mei 4% tov een BBP-stijging met 5% ïn Vlaanderen. Daling
stijging met 6% in Vlaanderen. Daling energie-
van de energie-intensiteit met 10% overheen 5 jaar.
intensiteit met 2% in lijn met daling in EU27,
Opnieuw volledig in lijn met Europese daling met 10%.
ook met 2%.
Sommige West-Europese landen doen beter met dalingen tot 17% (Zweden). Absolute waarde ín Belgie in 2009 met 206 kilo olie equivalent per 1.000 € GDP nog veel hoger dan omliggende landen en EU-gemiddelde van 165. Groenestroomproductie in Vlaanderen ís in 2009 gestegen
Groenestroomproductie in Vlaanderen in 2004
tot 9.638 TJ en bedraagt intussen 4,7% van de totale
bedraagt 2.613 TJ, een vertienvoudiging tov
elektriciteitspmciucüe Doei van 6% in 2010 wordt
1994 en 1,3% van de netto-
voorïopig níet gehaald. Aandeel groenestroomproductie in
elektriciteitsproductie. Doel van 6%
EU27 ís intussen 16,7%, met Oostenrijk als koploper
hernieuwbare elektriciteitsproductie
(aandeel van 62%). Aandeel warmtekrachtkoppeling in
(Europese Ricthlifn) tegen 2010.
Vlaamse elektriciteitsproductie in 2010 wel goed voor 19,2% in 2009 tov 10,0% in 2004. Aandeel hernieuwbare energie in Vlaanderen bedraagt
Aandeel hernieuwbare energie in Vlaanderen bedraagt 1,3% in 2005.
3,0% in 2009. Dít is één van de laagste percentages van alie Europese landen. Volgens Europese Richtlijn uit 2009 moet in België 13% van de energieconsumptie uit hernieuwbare bronnen komen tegen 2020.
Oktober 2011
137
EFRD řurgpa investeert. Vlaanderen groeit.
BIJLAGE 2
INDICATORENTABEL
Tabel 18: Overzicht indicatoren D2 programma Vlaanderen 2007-2013 Type indicator
Indicator
Prioriteit
Doel
Streefwaarde
Streefwaarde
stelling
2010
2013
Vraag ff ingevuld
#
Invul %
Mediaan
Gemid
Som
delde
projecte n
Aantal sensibilisaringsacties bij bedrijven, organisaties Output
en instEllingen
PI
1
30-50
90 -150
304
10
12
83%
182
18
4
Output
Aantal bereikte bedrijven, organisaties en instellingen door de sensibiliseringsacties rond kennisontwikkeling en kennistoepassing
PI
1
1430 - 2400
4300 - 7200
305
10
12
83%
146.097
14.610
912
PI
2
60-75
85 -125
307
31
38
82%
612
20
1
PI
2
500-900
1500 - 2700
308
31
38
82%
4.019
130
23
PI
3
13-20
40-60
310
25
33
76%
69
3
1
PI
3
65-200
200 - 600
312
25
33
76%
4.131
165
60
PI
4
10-20
30-60
313
5
7
71%
61
12
8
PI
4
100-200
300 - 600
314
5
7
71%
759
152
106
Aantal begeleidingsacties in bedrijven, organisaties of instellingen rond kennisontwikkeling en Output
kennistoepassing Aantal begeleide bedrijven, organisaties of instellingen
Output
inzake kennisontwikkeling en-toepassing Aantal samenwerkingsacties tussen bedrijven, organisaties en instellingen onderling en met
Output
kenniscentra Aantal deelnemende bedrijven, organisaties en instellingen aan samenwerkingsacties rond
Output
kennisontwikkeling en -toepassing Aantal acties ter stimulering van kennisontwikkeling en
Output
-toepassing in een internationale context Aantal deelnemende bedrijven, organisaties en instellingen aan acties ter stimulering van
Output
internationale samenwerking
Oktober 2011
138
EFRD Europa i n v e s t e e r t . Vtaanderen groeit.
Indicator
Type indicator
Prioriteit
Doel-
Streefwaarde
stelling
2010
Streefwaarde 2013
Vraag # Ingevuld
ft
Invul %
Som
Mediaan
Gemiddelde
projecte n
Aantal vernieuwende projecten inzake Output
kennisvalorisatie
PI
S
35-60
60 -135
317
37
45
82%
644
17
1
PI
6
6-20
20-60
319
13
17
76%
550
42
1
PI
155 -145
325 - 585
304
10
12
83%
182
18
4
PI
665 -1300
2000 - 3900
308
31
38
82%
4.019
130
23
Aantal innovatieprojecten gericht op de versterking van Output
de plattelandseconomie Aantal acties ter bevordering van kenniseconomie en
Output
innovatie Aantal deelnemende bedrijven (KMO en GO}, organisaties en instellingen aan de acties ter
Output
bevordering van kenniseconomie en innovatie Aantal projecten ter stimulering van de
Output
ondernemingen en ondernemingsvaardigheden
P2
1
90 - 110
165 - 225
321
13
18
72%
12
1
1
Aantal bereikte actoren met acties ter stimulering van Output
ondernemingszin/vaardigheden
P2
1
10000-15000
30000 - 45000
322
13
18
72%
109.328
8.410
550
Output
Aantal begeleidingsacties/initiatieven in het kader van start, groei en overname van ondernemingen
P2
2
60-75
120 -170
324
46
67
69%
33
1
1
P2
2
7-10
20-30
325
43
67
64%
21
0
0
Aantal projecten met het oog op de verbetering van Output
het ondernemingsklimaat Aantal bedrijven bereikt door middel van
Output
begeleidingsacties en initiatieven
P2
2
600 - 1000
2000 - 3000
326
46
67
69%
10.499
228
IS
Output
Aantal projecten met het oog op het stimuleren van het internationaal ondernemen
P2
3
13-20
40-60
329
5
6
83%
5
1
1
P2
3
200 - 400
600-1200
330
5
6
83%
1.581
316
68
Aantal bij internationale projecten betrokken Output
ondernemingen
Oktober 2011
139
EFRD Europa investee rt, Vlaanderen groeit.
Type indicator
Indicator
Prioriteit
Doel
Streefwaarde
Streefwaarde
stelling
2010
2013
Vraag # ingevuld
#
Invul %
Som
Mediaan
Gemid delde
projecte n
Aantal projecten en acties ter bevortdering van het Output
ondernemerschap
P2
345 485
321
13
18
72%
12
1
1
10800 16400 32600 49200
322
13
18
72%
109.328
8.410
550
170 115
Aantal bereikte actoren als gevolg van de acties ter Output
bevordering van het ondernemerschap
P2
Aantal projecten gericht op een duurzame versterking Output
van het logistieke netwerk
P3
1
57
1520
336
3
3
100%
3
1
1
P3
1
35
1015
337
3
3
100%
б
2
1
P3
2
1012
3035
341
15
15
100%
5
0
0
P3
2
3537
2735
342
15
15
100%
23
2
1
Aantal projecten gericht op de verbetering van de relatie tussen logistieke knooppunten en de woon en Output
leefomgeving Aantal projecten tot ondersteuning van revitaiisatietrajectvan verouderde bedrijventerreinen
Output
en brownfields Aantal knelpunten inzake bedrijventerrein uitgifte en
Output
bedrijfshuisvesting die aangepakt worden Aantal bedrijven betrokken bij initiatieven op het vlak
Output
van beheer en voorzieningen op terreinen
P3
2
2932
400
343
15
15
100%
1.032
69
0
Output
Aantal goedgekeurde hefboom projecte n
P3
3
1725
5070
346
21
25
84%
21
1
1
Output
Aantal verduurzamingsprojecten
P3
4
1015
3040
348
2
3
67%
2
1
1
P3
4
2770
80 200
349
2
3
67%
12
6
6
6585
135 180
336
3
3
100%
3
1
1
35
1015
351
16
20
80%
16
1
1
Aantal bedrijven die deelnemen aan Output
verduurzamingsprojecten Aantal projecten ter verbetering van het ruimtelijk
Output
economisch omgevingskader
P3
Output
Aantal geïntegreerde stadsontwikkelingsprojecten
P4
Oktober 2011
1
140
A
EFRD Europa i n v e s t e e r t , Vlaanderen groeit.
Type indicator
Indicator
Prioriteit
Doel
Streefwaarde
stelling
2010
Streefwaarde 2013
Vraag
# ingevuld
#
Invul %
Gemid
Som
Mediaan
delde
projecte n
Aantal kleinschalige stadsprojecten (uitgedrukt in 1.000 Output
euro)
P4
2
2035
60 100
355
11
13
85%
11
1
1
2340
70 115
351
16
20
80%
16
1
1
381
76
345
22%
412.070
5.422
193
Aantal projecten ter bevordering van de stedelijke ontwikkeling, gericht op de versterking van de duurzaamheid en de attractiviteit en op de Output
dynamisering van het economisch weefsel
Output
Direct bereik (aantal jobs)
Impact
Tevredenheid van bedrijven, organisaties en instellingen ten aanzien van dienstverlening ter stimulering van kennisontwikkelingen kennistoepassing
P4
PI
Зор 5
Зор 5
332
36
157
23%
145
4
4
PI
Зор 5
Зор 5
333
3G
157
23%
149
4
4
0
15000
379
79
345
23%
11.739
149
S
Aantal jobs (in VTE) behouden
35S
76
345
22%
9.334
123
2
Aantal jobs (in VTE) bijkomend gecreëerd
359
76
345
22%
1.935
25
2
Meerwaarde van het programma voor inspanningen inzake kennisontwikkeling en toepassing bij Impact
deelnemende actoren Aantal jobs (in VYE) die direct of indirect behouden of bijkomend gecreëerd zijn, als resultaat van de
Impact
ondersteuning vanuit het D2 EFROprogramma
Bijdrage van het D2 EFROprogramma tot het (verder) Impact
versterken van de sterktes en zwaktes in de regio
Impact
ontwikkeling
0
NA
4SI
77
345
22%
291
4
4
0
NA
373
so
345
23%
160
2
2
0
NA
374
SO
345
23%
142
2
2
Bijdrage van het D2 EFROprogramma tot de duurzame
Impact Bijdrage van het D2 EFROprgramma tot de
Oktober 2011
141
EFRD Eu г о р а i n v e s t e e r i , Vlaanderen groeit.
Type
Indicator
Prioriteit
indkatar
Doel
Streefwaarde
Streefwaarde
stelling
2020
2013
Vraag # ingevuld
»
Invul %
Som
Mediaan
Gemid delde
projecte n
bescherming en verbetering van het leefmilieu
Impact
Bijdrage van het D2 EFROprgramma tot de samenwerking met projecten uit andere EUregio's
0
NA
375
75
345
22%
0
0
D
Impact
Bijdrage van het D2 EFROprogramma tot de bevordering van de gelijke kansen
0
NA
376
77
345
22%
251
3
3
Impact
Bijdrage van het D2 EFROprogramma tot de versterking van het kennis en innovatiepotentieel van de regio
PI
584
32
157
20%
134
4
4
P3
592
19
46
41%
67
4
.4
P4
593
9
33
27%
32
4
4
606
0
0
0
0
0
Bijdrage van het D2 EFROprgramma tot de versterking van de ruimtelijkeconomische aantrekkelijkheid van Impact
de regio Bijdrage van het 02 EFROprogramma tot de versterking van de stedelijke economische dynamiek in
Impact
de regio
Impact
Bijdrage van het 02 EFROprogramma tot de versterking van het ondernemerschap in de regio
Result
Aantal bedrijven, organisaties of instellingen die een kennisontwikkeling en/of kennistoepassingsstrategie ontwikkeld of geactualiseerd hebben
PI
1
60 100
ISO 300
306
10
12
83%
3.530
353
78
Aantal kennisontwikkelings en/of ke n nistoepassingsad vlezen die door bedrijven, organisaties en instellingen daadwerkelijk zijn Result
geïmplementeerd
PI
2
125 225
375 680
309
31
38
82%
1.332
43
3
Result
Aantal effectief opgezette sa me n werkingstrajecten
PI
3
1340
40 120
311
25
33
76%
167
7
4
inzake kennisontwikkeling en toepassing tussen
Oktober 2011
142
EFRD Europa i n v e s t e e r i , Vlaanderen g r o e í l . Type
Indicator
Prioriteit
indicator
Doel
Streefwaarde
Streefwaarde
stelling
2010
2013
Vraag # ingevuld
#
Invul %
Som
Mediaan
Gemid
projecte
delde
n bedrijven, organisaties en instellingen onderling en tussen bedrijven organisaties en kenniscentra
Result
Aantal internationale samenwerkingen tussen bedrijven, organisaties en instellingen onderling en met kenniscentra
PI
4
520
15 GO
315
5
7
71%
79
16
7
Result
Aantal bedrijven, organisaties en instellingen die een internationale expansie zijn gestart of deze hebben versterkt
PI
4
210
730
316
5
7
71%
222
44
7
PI
5
2160
65 ISO
318
37
45
82%
1.269
34
4
PI
6
24
812
320
13
17
76%
56.159
4.320
194
1860
55 180
311
25
33
76%
167
7
4
Aantal bedrijven, organisaties en instellingen die vernieuwende toepassingen en procédés Result
implementeren Hefboomeffect va n de ondersteunde projecten op de
Result
regio Aantal effectieve samenwerkingen tussen actoren rond
Result
kenniseconomie en innovatie
PI
Aantal bereikte personen dat effectief een Result
ondernemingsactiviteit opstart
P2
1
100 300
300 900
323
13
IS
72%
75
6
0
Result
Aantal begeleide ondernemingen die groeien
P2
2
130 400
400 1200
327
46
67
69%
3.689
80
0
P2
2
720
2060
32S
43
67
64%
70
2
0
3
60 130
200 400
331
5
6
83%
195
39
30
Зор 5
Зор 5
334
17
95
18%
69
4
4
Aantal realisaties (bereikte resultaten) inzake Result
verbetering van het ondernemingsklmimaat Aantal begeleide ondernemingen die een
Result
internationale expansie zijn gestart of hebben versterkt
P2
Result
Tevredenheid van bedrijven, organisaties en
P2
instellingen ten aanzien van de dienstverlening ter
Oktober 2011
143
EFRD Europa i n v e s t e e r t , Vlaanderen groeit
Indicator
Type indicator
Prioriteit
Doel
Streefwaarde
Streefwaarde
stelling
2010
2013
Vraag # ingevuld
#
Invul %
Mediaan
Gemid
Som
delde
projecte n
stimulering van het ondernemerschap Effect op de investeringen bij de betrokken bedrijven Зор 5
Зор 5
335
17
95
18%
44
3
3
1
4 6 mij €
12 17 mij €
338
3
3
100%
26.288
8.763
514
P3
1
NA
NA
339
3
3
100%
4.300.000
1.433.333
100.000
P3
1
NA
NA
380
0
0
0
0
0
P3
1
700 1000
2000 3000
340
3
3
100%
5.013.190
1.671.063
2.077
Result
als gevolg van de acties
P2
Result
Hefboomeffect van de ondersteunende projecten
P3
Result
vervoerd
Bijkomend tonnage dat op duurzame wijze wordt
Bijkomend aantal personen dat op een duurzame wijze Result
wordt vervoerd Aantal personen rechtstreeks of onrechtstreeks
Result
beïnvloed door leefbaarheidsmaatregelen Bouwrijpe en beschikbare bedrijventerreinen of
Result
bedrijfsruimte in ha. (direct en indirect)
P3
2
1702S0
500 750
344
15
15
100%
67
4
0
Result
Aantal (financieel) betrokken bedrijven in samenwerkingsstructuren of beheersstructuren
P3
2
35
100
345
15
15
100%
47
3
0
Result
Hefboomeffect van de ondersteunde projecten op de regio (bijkomende extrainvesteringen van lokale actoren)
P3
3
В 10 mij €
24 30 mij €
347
21
25
84%
1.517.875
72.280
444
Result
Hefboomeffect van de verduurzamingsprojecten
P3
4
2 4 mij €
7 10 mij €
350
2
3
67%
267
134
134
Result
Hefboomeffect op de investeringen als gevolg van de projecten
P3
13 20 mij €
40 60 mij €
338
3
3
100%
26.288
8.763
514
Result
Hefboomeffect van de geïntegreerde stedfelijke ontwikkelingsprojecten
РД
xlO x l 5
352
16
20
80%
3.186.995
199.187
959
Oktober 2011
3
x3x5
144
Ik
EFRD Europa investe e r i . V l a s nde г в п g r o e i t .
Indicator
Type
Prioriteit
indicator
Doel·
Streefwaarde
Streefwaarde
stelling
2010
2013
Vraag
# ingevuld
#
Invul %
Som
Gemid
Mediaan
delde
projecte π
Aantal ha. (m*) herbruikbare ruimte in heringerichte Result
bedrijfspanden
P4
4
610
2030
353
27
33
82%
20.151
746
0
P4
5
12
57
354
27
33
82%
17
1
1
P4
6
1015
3050
356
27
33
82%
37
1
1
P4
7
Зор 5
Зор 5
357
9
13
69%
33
4
4
645
6
14
43%
35
6
1
646
0
0
0
0
0
647
0
0
0
0
0
64B
0
0
0
0
0
Aantal centrumsteden die een aangepaste strategie (duurzaam vervoersysteem) ontwikkeld hebben om de interne en de externe mobiliteit te verbeteren met het oog op een betere bereikbaarheid van ondernemingen Result
en diensten Aantal realisaties inzake verbeterde toeristische en (socio) culturele ontsluiting van (minder gekende)
Result
stadswijken Tevredenheid van de inwoners over de (her)inrichting
Result
van de publieke ruimte in de gerealiseerde projecten Aantal organisaties die deelnemen aan projecten
5
TBindicator
georganiseerd in het kader van Technische Bijstand. Bijdrage van het programma tot de versterking van de economische aantrekkelijkheid van de regio.
5
TBindicator
5
TBindicator
Geef voor de uitgevoerde werkbezoeken aan promotoren in het kader van de projectvoorbereiding en begeleiding een streefwaarde aan. Geef voor het aantal te realiseren interregionale
5
TBindicator
samenwerkingsprojecten een streefwaarde op.
TBindicator
Aantal brochures verspreid
5
650
7
14
50%
8.936
1.277
500
TBindicator
Aantal magazines "EFFECT" verspreid
5
651
7
14
50%
13.689
1.956
361
TBindicator
Aantal beursstanden
5
652
7
14
50%
13
2
1
Oktober 2011
145
EFRD Europa ¡ m e s t e e r t, Vlaanderen groeit.
Type
indicator
Prioriteit
indicator
Doel stelling
Streefwaarde
Streefwaarde
2010
2013
Vraag # Ingevuld
β
Invul %
Mediaan
Gemid
Som
delde
projecte η
TBindicator
Aantal verspreide USB sticks
5
653
7
14
50%
5.394
771
200
TBindicator
Aantal verspreide IDKaartlezers
5
654
7
14
50%
1.786
255
125
TBindicator
Aantal verspreide persberichten
5
655
7
14
50%
21
3
0
TBindicator
Aantai verspreide persberichten door het contactpunt
5
656
7
14
50%
90
13
8
TBindicator
Aantal betaalde inlassingen in de dagbladpers
5
657
7
14
50%
20
3
0
TBindicator
Aantal geproduceerde videofilms lwww.efro.be)
5
658
7
14
50%
0
0
0
TBindicator
Aantal TVreportages
5
659
7
14
50%
23
3
0
TBindicator
Aantal publicitaire spots (aankondiging EUROPAdag)
5
660
7
14
50%
11
2
1
TBindicator
Aantal websites (www.efro.be)
5
661
7
14
50%
4
1
1
TBindicator
Aantal nieuwsbrieven
5
662
7
14
50%
33
5
0
TBindicator
Aantal evenementen
5
663
7
14
50%
15
2
1
TBindicator
Aantal opleidingen/seminaries
5
664
7
14
50%
29
4
1
TBindicator
Aantal georganiseerde bezoekdagen tbv EUROPAdag
5
665
7
14
50%
10
1
1
Geef voor de uitgevoerde werkbezoeken aan
5 666
1
14
7%
0
0
0
667
1
14
7%
5
5
5
66S
0
0
0
0
0
promotoren in het kader van de communicatie een TBindicator
streefwaarde aan Bijdrage van het programma tot de versterking van de
TBindicator
EFROcommunicatie in de regio
TBindicator
Is er in het huidig communicatieproject samenwerking
Oktober 2011
5
5
146
IÁ
EFRD Europa investee r i , Vlaanderen groeit.
Type
Indicator
indicator
Prioriteit
Doel
Streefwaarde
Streefwaarde
stelling
2010
2013
Vraag # ingevuld
# projecte
Invul %
Som
Gemid delde
η gepland met projecten uit andere EUregio's?
Oktober 2011
147
Mediaan
EFRD Europa investeert, Vlaanderen groeit.
BIJLAGE 3
BESCHRIJVING 16 CASES
Case 1: SUSPRO3 SUSPRO3 staat voor Sustainable Products/Processes/Profit. Dit project helpt de Vlaamse textiel-, hout- en meubelsector om duurzame ontwikkeling in het bedrijfsmanagement te integreren. Bedrijven kunnen deelnemen aan de collectieve begeleiding via 5 interactieve werkgroepen rond de thema's milieu, energie, afval, eco-innovatie en ketenbenadering. Voor elk van de 5 thema's wordt een praktijkgids uitgewerkt (=sensibilisering). Daarnaast wordt een aantal van deze bedrijven individueel begeleid. De vorderingen op het vlak van duurzaamheldsontwikkeling worden opgevolgd door middel van de eco-innovatie scorecard. Het project onderzoekt ook hoe de introductie van duurzame producten en productieprocessen op de markt gevaloriseerd kan worden. Eén van de hoofddoelstellingen is immers de verhoging van de concurrentiekracht van de Vlaamse THM-sector.
Hoofdpromotor en partners: Fedustria, Centexbel en het Technisch Centrum der Houtnijverheid Prioriteit: 1 Kenniseconomie en innovatie
Beglndatum: 01-03-2010
Operationele Doelstelling: 2 Begeleiding
Einddatum: 28-02-2012
Werkingsgebied: Vlaanderen
Totaal budget: 1.116.000€ EFRO-bijdrage: 440.213€
Datum interview: 7/7/2011 Geïnterviewde: Bruno Eggermont, Fedustria
Case 2: The Energy Box The Energy Box (TEB) is dé Vlaamse demonstrator van nieuwe technologieën op vlak van duurzame energie, gevestigd in Greenbridge, het wetenschapspark van de Universiteit Gent in de achterhaven van Oostende. The Energy Box richt zich specifiek naar KMO's, bv. start-ups en spin-offs, die marktrijpe technologieën aanbieden, maar de weg naar de markt nog niet vonden. Een professioneel team van consultants (technologisch, financieel, juridisch, industriële marketing en personeelsbeleid), die opereren vanuit T2B, geven lOOu aan begeleiding per startende techniek. De demohal, die zelf een toonbeeld is van ernergieduurzaamheid, dient om die innovatieve en creatieve cleantech producten tentoon te stellen en bekend te maken bij potentiële geïnteresseerden. Dit project kadert in een reeks van EFRO-projecten, nl (1) het kennisplatform rond duurzame energie Powerlink, (2) de bouw van het incubatiecentrum Greenbridge en (3) de werking van Greenbridge.
Oktober 2011
148
EFRD Europa i n v e s t e e r t , Vtaanderen grcteil.
Hoofdpromotor en copromotoren: Greenbridge Innovatiecentrum NV, Universiteit Gent, T2B ESV, Provincie West- Vlaanderen Prioriteit: 1 Kenniseconomie en innovatie
Begindatum: 01-02-2010
Operationele Doelstelling: 5 Kennisvalorisatie
Einddatum: 31-12-2012
Werkingsgebied: West-V laa n d ere n
Totaal budget: 1.499.533,42€ EFRO-bijdrage: 620.813,01€
Datum interview: 12/7/2011 Geïnterviewden: Professor Greet Van Eetvelde (uittredend projectverantwoordelijke), Marianne Maertens (nieuwe projectverantwoordelijke), Veerle Willaert (Marketing officer), Jana Verduin (projectingenieur Powerlink), Bart Meersman en Ides Vandenouwele (coördinator T2B).
Case 3: Prodem2 Via PRODEM, het PROmotie- en DEMonstratiecentrum voor milieu- en energievriendelijke technologie, stelt VITO haar uitgebreide kennis ter beschikking van de Vlaamse kmo's. PRODEM hielp de laatste jaren ruim 300 kmo's bij het zoeken en realiseren van vernieuwende oplossingen om duurzamer te produceren. Zowel technologieleveranciers als productiebedrijven kloppen bij PRODEM aan voor resultaatgerichte projecten. Ze beogen allen de toepassing van nieuwe technologieën die de brug leggen tussen ecologie en economie. Bij PRODEM vertalen de VITOexperten hun expertise naar concrete oplossingen op maat van elke kmo. KMO's genieten van een belangrijke financiële tegemoetkoming in de kosten van een haalbaarheidsstudie, test op laboschaal, piloottest, of testen op vlak van milieu of energie. Bijkomend voordeel is dat de KMO zich niet hoeft te verdiepen in de aanvraagprocedure voor het bekomen van de subsidie. Deze administratieve workload neemt VITO volledig op zich. Bovendien volgt een PRODEM project het ritme van de kmo: projecten starten soms op 2 weken na het initieel contact
Hoofdpromotor (geen copromotoren): Vlaamse Instelling voor Technologisch onderzoek (VITO), Mol Prioriteit: 1 Kenniseconomie en innovatie
Begindatum: Einddatum: Totaal budget: € EFRO-bijdrage: € (1 keer verlengd met 3 maanden, zonder verhoging van budget; nadien verlengd met 2 jaar)
Oktober 2011
149
EFRD Europa i n v e s t e e r t , Vlaanderen groeit.
Operationele Doelstelling: Begeleiding
Begindatum: 01-01-2011 Einddatum: 31-12-2012
Werkingsgebied: Vlaanderen
Totaal budget: € 948.453,85 EFRO-bijdrage: € 379.381,54
Datum interview: 18/8/2011 Geïnterviewde: Carine Van Hove
Case 4: Cleantech "Cleantech" is een verzamelnaam van producten, diensten en processen op basis van technologieën die het gebruik van onze natuurlijke hulpbronnen optimaliseren en de milieu-impact minimaliseren. Belangrijk hierbij is het uitzicht op economische toegevoegde waarde in combinatie met milieuwinst. Daarbij is het gebruik van hernieuwbare materialen en energiebronnen van belang. Dit project bestaat uit de oprichting van een deantechplatform in Limburg, dat cleantech activiteiten wil versterken en uitbouwen door het versterken van de onderlinge interactie en samenwerking tussen bedrijven, investeerders, overheden, consumenten en kenniscentra. Het deantechplatform gaat op zoek naar duurzame innovatie om economische kansen en mogelijkheden van milieu- en energietechnologie optimaal te benutten. Het helpt daarnaast bedrijven, overheden en kenniscentra om bestaande en nieuwe kennis en ervaringen te activeren, te verspreiden en te promoten. Tenslotte stimuleert het platform creatieve en innovatieve samenwerking. Een innovatiemanager stuurt dit kennisplatform aan met concrete acties om te komen tot snelle en eco-innovatieve kennisdiffusie. Een businessmanager gaat actief op zoek naar bedrijven en investeerders om de Cleantechsector te versterken.
Hoofdpromotor (en copromotoren): Universiteit Hasselt - Instituut CMK, LRM Prioriteit: 1 Kenniseconomie en innovatie
Begindatum: 1/10/2008
Operationele Doelstelling: Samenwerking
Einddatum: 30/09/2010
Werkingsgebied: Limburg Totaal budget: € 600.000 EFRO-bijdrage: € 240.000 Datum interview: 19/8/2011 Geïnterviewden: Steven Van Passel
Oktober 2011
150
EFRD Europa īflvestBE r t , VLaaiìde r e n g r o e t l .
Case S: De Gentse Ondernemer Om duidelijke rolmodellen naar voren te schuiven en ze ook een plaats te geven in de communicatie over ondernemerschap van de Stad Gent, worden twee Gentse ondernemers tot stadsondernemer verkozen, één voor de sector horeca/detailhandel, één voor de technologische sector, naar analogie met de stadsdichter en stadscomponist. De jury kiest op basis van de voorbeeldfunctie en houdt rekening met volgende dimensies: innovatie/creativiteit, maatschappelijke verantwoord ondernemen, duurzaam ondernemen en diversiteit op de werkvloer. De rolmodellen oefenen hun mandaat kosteloos uit gedurende twee jaar. In die periode dragen zij het ondernemerschap in de regio uit, op verschillende evenementen en bij verschillende communicatieacties zoals ontmoetingsavonden voor startende ondernemers, bijeenkomsten over maatschappelijk verantwoord ondernemerschap, ondernemingsprojecten voor doelgroepen, Technologicabeurs, voordrachten voor de klas (secundair onderwijs),...
Promotor: Stad Gent Prioriteit: 2 Ondernemerschap
Begindatum: 16032009
Operationele Doelstelling: 1 Stimuleren van ondernemerszin en vaardigheden
Einddatum: 15032011
Werkingsgebied: Stad Gent en randgemeenten
Verlenging goedgekeurd Totaal budget: 160.000C EFRObijdrage: 64.000C Verlenging EFRO: 45.400C
Datum interview: 12/7/2011 Geïnterviewde: Alien Vanhee
Case 6: Overnamecoach UNIZO Uit de omgevingsanalyse (cfr infra) blijkt dat het belang van succesvolle bed rijfsoverdrachten zeer groot is voor een regio als Vlaanderen, die een gunstiger ondernemersklimaat wil creëren. Het staat echter vast dat een meerderheid van onze ondernemers nog geen opvolgings of overdrachtsregeling heeft opgesteld, laat staan zich bewust is van het belang ervan. Bovendien is het huidige beschikbare informatie & opleidingsaanbod ontoereikend en onderontwikkeld. Doelstelling: Het aantal en de kwaliteitvan bedrijfsovernames in Vlaanderen verhogen door info & begeleiding. De doelgroepen (overnemers/overlaters) worden bewerkt om te komen tot een breder bewustzijn van het economisch belang van opvolging & overname de realisatie van meer succesvolle overnames Met dit project wordt het ondernemerschap in Vlaanderen gestimuleerd door het voorkomen van stopzettingen van bedrijven bij gebrek aan opvolging, kennis en/of middelen.
Oktober 2011
151
EFRD Eu ro pa i f i v e s t s e r i , Vlaanderen groeit.
Hoofdpromotoren partners: UNIZO Prioriteit: Ondernemerschap
Begindatum: 01/07/2008
Operationele Doelstelling: Creëren van een faciliterend
Einddatum: 30/06/2010
start-, groei- en overnamekader Werkingsgebied: Vlaanderen
Totaal budget: €573.149 EFRO-bijdrage: €229.259,60
Datum interview: 28/08/11 Geïnterviewde: Luc Van Laere Case 7: Battle of Talents Het project betreft een online competitie tussen teams van Vlaamse universiteiten en hogescholen, die beoordeeld worden op hun vermogen om kennis in te zetten en te vertalen in commerciële producten en diensten. De doelstelling is het stimuleren van ondernemerschap op basis van kennis. De winnaar krijgt een geldprijs voor de realisatie van het project. Daarnaast zal er actief worden gezocht naar commerciële financiering voor de uitvoering van andere goede ideeën. In fase I worden de teams gevormd. Deze ploegen krijgen ondersteuning van een online tool, gebaseerd op best practices en professionele ervaring. Dit zal hen helpen om de plannen te verbeteren en hun ideeën naar het volgende niveau te tillen. Op het einde van deze fase hebben de teams een volledig plan om hun innovatieve ideeën om te zetten in een business. In fase II worden de ondernemerschapsteams beoordeeld door "business schooľ-studenten die de rol van risicokapitaalverschaffer (VC} op zich nemen. Deze VC's belonen de goede ideeën met virtuele investeringen en geven feedback over de ondernemersplannen. De ondernemers kunnen hun rangschikking verbeteren door voortdurend hun plannen te verrijken en zo meer investeringen aan te trekken. In fase III verdedigen de beste ondernemers hun business plan voor de top investeerders in een finale ronde op het slotevenement van Battle of Talents. Dit evenement wordt bijgewoond door "captains of industry", academici en politici.
Promotor: Addestino Innovation Management, BVBA Prioriteit: 2 Ondernemerschap
Begindatum: 01-10-2008
Operationele Doelstelling: 1 Stimuleren van ondernemerszin- en vaardigheden
Einddatum: 30-09-2010
Werkingsgebied: Vlaanderen
Verlenging goedgekeurd: 1-10-2010
- 30-09-2012 Totaal budget: 234.940,80€ EFRO-bijdrage: 94.000C Verlenging EFRO: 85.480€ Oktober 2011
152
EFRD E u r o pa i n v e s t e e r t , Vlaanderen groeit.
Datum interview: 12/7/2011 Geïnterviewde: Stefan Triest
Case 8: Internationaal groeien Internationaal groeien is een laagdrempelig project voor bedrijven met interesse in internationaal ondernemen. Het gaat hierbij zowel om bedrijven die hun eerste stappen over de grenzen willen zetten als om bedrijven die al jarenlang ervaring hebben. De activiteiten van de twee doelgroepen zijn deels gescheiden, deels gelijklopend. Bedoeling is door kruisbestuiving tot een maximale kennis-, en ervaringsuitwisseling te komen. VOKA Limburg biedt een een opleidings- en begeleidingstraject aan: in 7 praktijkgerichte workshops van telkens 1 voormiddag zullen de verschillende aspecten van export toegelicht worden door experten/ praktijksprekers. Elke workshop wordt gevolgd door een netwerklunch. Daarnaast kunnen exporterende en internationaliserende bedrijven met concrete vragen omtrent internationaal ondernemen terecht op een elektronisch platform. Ook de ervaren exporteurs krijgen toegang tot het virtueel platform. Daarnaast worden voor deze laatsten vier netwerkingsactiviteiten voorzien waarop ervaringen wordenuitgewisseld rond thema's die door de groep zelf worden aangebracht.
Hoofdpromotor (geen copromotoren): VOKA Limburg Prioriteit: 2
Begindatum: 01/01/2009
Operationele Doelstelling:
Einddatum: 31/10/2010
Werkingsgebied: Limburg
Totaal budget: € 156.498,5 EFRO-bijdrage: € 62.599,40 1 keer verlengd: Begindatum: 01/01/2011 Einddatum: 31/12/2012 Totaal Budget: € 148.356,75 EFRO-bijdrage: € 59.342,70
Geïnterviewden: Hilde Nuyts Datum interview: 19/8/2011
Oktober 2011
153
EFRD Europa i n v e s t e e r t , VLaarîde r e n g r o e i ) .
Case 9: Campus TIO3 Het project bestaat uit de renovatie en herbestemming van een voormalig ziekenhuis op een zorgvoorzieningencampus (OCMW, rusthuis}, dat 2 jaar leeg gestaan heeft. Het gebouw wordt omgebouwd tot een centrum voor ondernemerschap, opleiding en ontmoeting met focus op textiel en innovatie. Concreet wil men in het gebouw: -
Een uniek loket aanbieden aan ondernemers die op zoek naar ruimte, informatie en begeleiding zodat deze in de beste omstandigheden hun onderneming kunnen opstarten.
-
Een plek aanbieden aan de werkzoekende waar hij of zij een geïntegreerd en integraal aanbod van jobs, opleidingsmogelijkheden en begeleiding kan aantreffen zodat hij/zij in de beste omstandigheden zijn weg kan vinden in het arbeidscircuit
-
Een ontmoetingsplaats aanbieden aan alle socio-economische partners die actief zijn op Ronse om hen in de beste omstandigheden te laten overleggen, afstemmen en samenwerken, waar ook de toekomst van textiel geëtaleerd kan worden. Een permanente tentoonstellingsruimte toont de continue, soms futuristische ontwikkelingen in de textielgerelateerde sector.
Doorheen deze drie focus points komt voortdurend textiel naar voren.
Hoofdpromotor en partners: OCMW Ronse Prioriteit: 3
Begindatum: 2009-12-01
Operationele Doelstelling: 3
Einddatum: 2011-11-30
Totaal budget: €7.806.994,84
EFRO-bijdrage: € 2.533.367
Datum interview: 06-07-11 Geïnterviewde: Kathleen Saelens, OCMW Ronse
Case 10: Energyville Energyville wordt gerealiseerd op de voormalige mijnsite van Waterschei, gelegen in Genk. Deze mijnsite wordt herontwikkeld tot een hoogwaardig bedrijvenpark en wetenschapspark. In het wetenschapspark zullen zich hoogtechnologische en innovatieve bedrijven en en kennisinstellingen vestigen die onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten zullen uitoefenen, leidend tot de ontwikkeling van nieuwe business. Energyville zal zich op een cluster van het wetenschapspark vestigen. Energyville is een Europees erkend instituut voor geavanceerd energieonderzoek en business development dat zich vestigt op het wetenschapspark Waterschei. Energyville bundelt de expertise van de KULeuven en Vito op gebied van energieonderzoek op één locatie in één coherente strategie. Energyville combineert de ontwikkeling van nieuwe technieken en inzichten met betrekking tot onder meer smart grids, intelligente gebouwen en het groen stedengewest met de benutting van de daaraan verbonden belangrijke economische opportuniteiten en zal nieuwe bedrijvigheid Oktober 2011
154
EFRD Europa i n v e s t e e r i , Vlaanderen g r å t i t .
ontwikkelen gericht op nieuwe productieprocessen, producten, diensten, beheerssystemen, etc. Door de bundeling van krachten kan binnen Energyville een integraal onderzoekstraject worden doorlopen op één plaats, gaande van onderzoek naar nieuwe technieken en toepassingen en onderzoek naar industriële toepassingsmogelijkheden tot contractonderzoek en ontwikkeling van demonstratieprojecten als basis voor industriële implementatie en vermarkting. Hoofd promotor en partners: KULeuven / Leuven Research Development, VITO Prioriteit: 3
Begindatum: 15/06/11
Operationele Doelstelling: 58 Ruimtelijk-economische omgevingsfactoren - Vlaamse en subregionale hefboomprojecten
Einddatum (gepland): 15/06/13
Werkingsgebied: Campus Waterschei Genk
Totaal budget: €18.430.516,74 EFRO-bijdrage: €2.000.000
Datum interview: 14/07/11 Geïnterviewde: Bastiaan Zwijnenburg
Case 11: Regionaal lascentrum Mechelen De projectaanvraag is gericht op de (uit)bouw van een regionaal lascentrum in het arrondissement Mechelen. Het lascentrum dient tegemoet te komen aan (1) het dichten van een urgente kloof tussen onderwijs en arbeidsmarkt en (2) het faciliteren van een leven lang leren. Het regionaal lascentrum wil, middels de vervulling van hoger vermelde opdracht, de regio Mechelen van de nodige instrumenten voorzien voor (11 een kwaliteitsvol technisch onderwijs en (2) technische opleidingen cq. bijscholing, opscholing en vervolmaking in het specifieke vakgebied lassen met het oog op (3) het afleveren van voldoende, kwalitatief opgeleide mensen cq. schoolverlaters, werknemers en zelfstandigen en (4) het opwaarderen van het beroep van lasser. Het regionaal lascentrum zal door middel van het opzetten van (1) samenwerkingsverbanden tussen technische scholen, technische opleidingsverstrekkers en bedrijven (2) een actuele, professionele infrastructuur, apparatuur en uitrusting ter beschikking te stellen voor het technisch onderwijs en voor andere opleidingsdoeleinden in het vakgebied lassen. Parallel hiermee wordt (3) een actueel informatiebestand en een expertise in lasprocessen- en technieken uitgebouwd.
Hoofdpromotor en partners: vzw lascentrum Mechelen (RESOC Mechelen & Lessius hogeschool De Nayer campus) Prioriteit: Ruimtelijk-economische omgevingsfactoren
Begindatum: 23/10/2008
Operationele Doelstelling: Vlaamse en subregionale hefboomprojecten
Einddatum: 22/04/2011
Oktober 2011
155
EFRD Europa investEE rt, Vlaanderen groeil.
WerkingsgebJed: Gebied RESOC Mechelen
Totaal budget: 3.716.702 EFRO-bijdrage: 1.486.681
Datum interview: 28/07/11 Geïnterviewde: Björn Macauter (RESOC), Dirk van de Mosselaer (Hogeschool)
Case 12: Robotic Surgery Institute Het OLV ziekenhuis Aalst wil als eerste een trainings- en ontwikkelingscentrum oprichten met de nodige infrastructuur ten einde te komen tot een erkend Europees centrum voor training, ontwikkeling en certificatie in Robotchirurgie, waardoor deze techniek een gerichtere en veiligere toepassing zal kennen Robotchirurgie is een toegankelijke nieuwe technologie in de geneeskunde. De outcome bij toepassing van deze technologie is sterk afhankelijk van de ervaring en de expertise van de chirurg en zijn team. Het OLV Robotic Surgery Institute (ORSI) wordt een erkend Europees centrum voor training en ontwikkeling op vlak van Robotic Surgery. Naast kennisverspreiding en kennisontwikkeling wordt technologische ontwikkeling beoogd.
Hoofdpromotor en partners: OLV Ziekenhuis Aalst Prioriteit: Ruimtelijk-economische omgevingsfactoren -
Begindatum: 04/01/2010
Operationele Doelstelling: Vlaamse en subregionale
Einddatum: 03/01/2012
hefboomprojecten Werkingsgebied: Aalst
Totaal budget: € 1.752.540 EFRO-bijdrage: €701.016
Datum interview: 20/07/2011 Geïnterviewde: Fabian Laeveren
Case 13: BUDA Kortrijk Door de renovatie en reconversie van de leegstaande textielfabriek naar Buda Frabric, wordt een noodzakelijke materiële infrastructuur gecreëerd (= het EFRO-project) waarbinnen een inhoudelijk werking op het snijpunt tussen economie-innovatie-ontwikkeling-kunsten ontwikkeld wordt. Creatie en innovatie zijn de ruggegraat van een dynamische economie. Door het realiseren van een 'fabriek' (creatie, innovatie, productie) op het snijpunt tussen economie en cultuur wenst Kortrijk deze dynamiek te versterken. 'Fabric' verwijst naar weefsel. Buda Fabric is dan ook een platform waar productontwikkelaars, onderzoekers, studenten, designers, kennisinstellingen, kunstenaars, Oktober 2011
156
EFRD Eu г п р а i n v e s t e e r t , Vtaailderen groeit.
producenten / bedrijven samenkomen en kennis uitwisselen over productontwikkeling, nieuwe materialen, innovatieve toepassingen,... De Buda Fabric zal dan ook als plaform fungeren waar diverse actoren samenkomen wat tot kruisbestuivingen moet leiden. De Buda Frabric zal ook een belangrijke rol spelen in de verdere dynamisering en inhoudelijke verruiming van de werking op Budaeiland. Naast haar werking als platform zal de Buda Fabric ook een belangrijke vitrinefunctie hebben waarbij doorlopen creatieve processen aan de bedrijfswereld en het ruime publiek worden voorgesteld.
Hoofdpromotor en partners: Stad Kortrijk Prioriteit: Stedelijke ontwikkeling
Begindatum: 01/01/2011
Operationele Doelstelling: Ondersteunen van
Einddatum: 31/12/2012
geïntegreerde stedelijke ontwikkelingsprojecten Werkingsgebied: Kortrijk
Totaal budget: 2.435.955 EFRObijdrage: 974.382
Datum interview: 26/07/11 Geïnterviewde: Dries Baekelandt, Frans Van Den Bossche
Case 14: Oude Dokken Gent De renovatie van de kaaimuren vormt een belangrijk onderdeel van het stadsvernieuwingsproject Oude Dokken. De renovatie van de kaaimuren in het Handelsdok Oost vormen het I e deelproject binnen de uitvoering van het stadsontwerp project Oude Dokken, onderdeel van het strategisch stadsvernieuwingsproject voor Gent Noord. Het project is een voorbeeld van stedelijke reconversie van een oud industriegebied in een gemengd stedelijk gebied. Het projectgebied is strategisch gelegen binnen het stedelijk gebied en het havengebied. In de nabije omgeving zijn immers reeds heel wat faciliteiten aanwezig voor een betere ontsluiting (R4, spoorinfrastructuur, openbaar vervoer ea). De groeiende aantrekkelijkheid van de binnenstad en de aanwezigheid van het water als recreatieve meerwaarde vormen eveneens belangrijke factoren in de herwaardering van dit gebied. De kadevlakken worden een recreatieve strip voor voetgangers en fietsers, bewoners en bezoekers en vormen samen met het water een ruggengraat voor het toekomstige dokkenlandschap. De veiligheid en stabiliteit van de kaaimuren zullen aangepast worden aan de toekomstige multifunctionele rol die ze binnen het nieuwe stadsdeel zullen spelen. Er wordt ook een nieuwe aanmeerconstructie gebouwd die aanmeren dwars op de kade toelaat en betere faciliteiten zal bieden aan de woonbootbewoners.
Hoofdpromotor en partners: AG Stadsontwikkelingsbedrijf Gent Autonoom Gemeentebedrijf; Waterwegen en Zeekanaal NV
Oktober 2011
157
EFRD Europa i n v e s t e e r t , Vlaanderen g roeit,
Prioriteit: Stedelijke ontwikkeling - Ondersteunen van geïntegreerde stedelijke ontwikkelingsprojecten
Begindatum: 01/04/2010
Operationele Doelstelling:
Einddatum: 31/03/2012
Werkingsgebied: Stad Gent
Totaal budget: €5.757.714,35 EFRO-bijdrage: €2.303.085,74 (40%)
Datum interview: 12/07/11 Geïnterviewde: Agnieszka Zajac; Ward De Bruycker (SOB Gent)
Case 15: Fochplein Het project omvat de heraanleg van het Fochplein en een beperkte heraanleg van het Margarethaplein te Leuven. Met dit project wil de Stad Leuven het Fochplein opwaarderen zodat het haar schakelrol tussen de verschillende (economische) winkelpolen en haar rol als uitwisselingspunt beter kan vervullen. De ruimte moet een ontmoetings- en uitwisselíngsplaats worden voor zowel fietsers, voetgangers als busreizigers. De stad wil zo het goede aanbod en gebruik van openbaar vervoer en fiets nog versterken in combinatie met het versterken van de band tussen de verschillende stadsdelen (winkelen, horeca, recreatie,...). De activiteit betreft een infrastructuurwerk.
Hoofdpromotor en partners: Stad Leuven - Stadskantoor Prioriteit: Stedelijke ontwikkeling
Begindatum: 01/12/2009
Operationele Doelstelling: Ondersteunen van geïntegreerde stedelijke ontwikkelingsprojecten
Einddatum: 30/11/2011
Werkingsgebied: Leuven
Totaal budget: initieel €3.116.646, maar later verhoogd naar ruim €7,5 min EFRO-bijdrage: €1.244.784
Datum interview: 26/07/2011 Geïnterviewde: Véronique Charlier
Case 16: Winkelgebied Oud-Brechem en Singel-Zuid In de winkelstraten rond de Groene Singel en de Stationsomgevingen wordt terreinmanagement ingezet ter versterking van de handelsfunctie. Resultaatsgericht terreinmanagement in combinatie met acties rond beeldkwaliteit in de buurt zorgt voor versterking van het economisch en stedelijk weefsel. De geïntegreerde aanpak zorgt voor duurzame resultaten. Het aantrekken van nieuwe Oktober 2011
158
EFRD Europa i n v e s t e e r t , Viaanderen groeit,
klanten is een belangrijke doelstelling. Dit projectvoorstel richt zich op winkelgebied Oud-Berchem en Singel Zuid. Volgende effecten worden beoogd: (a) samenwerking bevorderen tussen de winkeliers onderling en tussen de winkeliers en andere actoren in de buurt, (b) uitvoering van gezamenlijke commerciële acties en acties rond versterking en bekendmaking van het aanbod, (c) toename van privé-initiatieven en investeringen, (d) grotere bekendheid van de troeven en de opportuniteiten, (e) duidelijke synergie en wisselwerking met naburige projecten.
Hoofd- en copromotoren: Stad Antwerpen en WNE- Regie vzw voor werk en economie (A'pen) Prioriteit: 4
Begindatum: 01/09/2008
Operationele Doelstelling: 1 Geïntegreerde
Einddatum: 31/10/2010
projecten Totaal budget: €4.458.124,84 Werkingsgebied: Stad Antwerpen
EFRO-bijdrage: € 1.783.249,94 1 keer verlengd: Begindatum: 01/12/2009 Einddatum: 30/11/2011 Totaalbudget: €7.065.805,26 EFRO-bijdrage: € 2.826.322,10
Datum interview: 18/8/2011 Geïnterviewden: Haklm Chadli &Leon Goris
Oktober 2011
159
EFRD Europa i n v e s t e e r t , Vlaanderen groeīl.
BIJLAGE 4
VERBETERSUGGESTIES VOOR CENTRAAL INFOBEHEERSYSTEEM
Bij alle invulvelden (zowel projectindiening als rapportage): o
teller (die aftelt) toevoegen. Dit vermijdt trial & error van promotor.
o o
vele vragen (vb vraag 2 en 3 bij indiening) hebben een te beperkt invulveld spaties en bullets tellen mee als karakters, waardoor promotor deze vaak weglaat om op karakters te besparen. Dit maakt het geheel echter onoverzichtelijk. er zou plaats moeten voorzien worden om berekening/motivatie te geven voor
o
bepaalde indicatoren. Zo weet het AO hoe het cijfer bekomen wordt, maar weet de promotor ook hoe hij dit berekent. Nu houdt de promotor dit meestal in een apart document bij. Declareren van kosten o o
o
mogelijkheid voorzien om meer lijntjes in één keer toe te voegen per rubriek personeelskost (PK): beter reeds ingevulde lijntjes ■ aanvinkopties vooraf ingevulde namen personeelslid ■ aanvinkopties vooraf ingevulde maanden momenteel telkens scrollen naar beneden om volgend lijntje aan te maken => beter meteen cursor op correcte plaats om nieuwe lijn aan te maken
o
het is goed dat een excel-document kan toegevoegd worden (goodwill van bepaalde AO-medewerkers). Het uploaden ervan in het systeem is echter moeilijk en lukt vaak niet.
o
xls van rapport toont niet alle ingevulde info in applicatie: ■ bij investering, werking, overhead, externe prestaties, promo: factuurdatum, betaaldatum, (bedrag excl. BTW, betaald bedrag) niet vermeld ■
bij PK: voorwerp van uitgave niet vermeld
■
Mocht deze info wel vermeld zijn, kan dit gemakkelijker als snelle controle voor indiening van het rapport gebruikt worden
o
momenteel enkel een globaal samenvattingoverzicht per rapport in xls => graag ook apart samenvattingoverzicht per promotor, zowel totaal als per rapport
o
afdrukken van rapporten loopt vaak mis. Na toestaan van popup, moet de promotor vaak van bij het begin beginnen.
Het vorige ingevulde voortgangsverslag en declaratiedossier zou beschikbaar moeten blijven zodat de promotor hierin aanpassingen kan doen ipv helemaal opnieuw te beginnen.
Oktober 2011
161