Ministerie van Defensie Defensiestaf Afdeling Evaluaties
Tussentijdse evaluatie kleinschalige missies 2002
Ministerie van Defensie Titel (document) Subtitel
Tussentijdse evaluatie kleinschalige missies 2002
Inhoudsopgave
1 2 2.1 2.2 2.2.1 2.2.2 2.3 2.3.1 2.4 2.5 2.5.1. 2.5.2. 3 3.1
Inleiding................................................................................ 3 Missies nader beschouwd ...................................................... 4 EUMM (Balkan) ..................................................................... 4 OVSE (Moldavië, Macedonië)................................................. 5 Moldavië ............................................................................... 5 Macedonië ............................................................................ 6 BHMAC (Bosnië)................................................................... 6 Bevinding.............................................................................. 7 UNTSO (Midden-Oosten) ....................................................... 7 UNMEE MACC (Ethiopië en Eritrea) ....................................... 9 Eritrea................................................................................... 9 Ethiopië............................................................................... 10 Financieel ........................................................................... 12 Financiële paragraaf............................................................ 12
Pagina 2/12
Ministerie van Defensie Titel (document) Subtitel
1
Tussentijdse evaluatie kleinschalige missies 2002
Inleiding
In 2002 heeft de krijgsmacht deelgenomen aan vijf betrekkelijk kleinschalige missies: a. EUMM – European Union Monitoring Mission in de Balkan. Een waarnemingsmissie van de Europese Unie, met een Nederlandse personele bijdrage van drie militairen en twee functionarissen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. b. OVSE – Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa. Defensie participeert met één waarnemer in de OVSE-missie in Moldavië en met één in de OVSE-missie in Macedonië. c. BHMAC – Mine Action Centre in Bosnië-Herzegovina. Een mijnenruimingsmissie in BosniëHerzegovina, waaraan één Nederlandse militair deelneemt. d. UNTSO – United Nations Truce Supervision Organisation in het Midden-Oosten. De personele bijdrage van Nederland bedraagt twaalf militairen (11 waarnemers en een staffunctionaris). e. UNMEE MACC – het VN-Mine Action Coordination Centre in Ethiopië en Eritrea. Een mijnenruimingsmissie waaraan Defensie in 2002 vijf militairen leverde. Inmiddels is deze bijdrage beëindigd. Deze missies verschillen aanmerkelijk van elkaar naar omvang en opdracht. Elk jaar wordt getoetst of voortzetting van de bijdrage gewenst is. Aangezien het individuele uitzendingen betreft, vallen zij niet onder het Toetsingskader (2001), zoals dit thans wordt gehanteerd bij politieke besluitvorming. In deze tussentijdse evaluatie worden de bijdragen aan de kleine missies in grote lijnen beschouwd. Indien daartoe aanleiding bestaat, wordt dieper ingegaan op een specifiek aspect. De evaluatie richt zich op elementen in de planning, voorbereiding, uitvoering en afwikkeling die verbetering hoeven. De hieruit getrokken lessen zullen worden toegepast op de lopende en toekomstige operaties.
Pagina 3/12
Ministerie van Defensie Titel (document) Subtitel
Tussentijdse evaluatie kleinschalige missies 2002
2
Missies nader beschouwd
2.1
EUMM (Balkan)
De geschiedenis van de EUMM gaat terug op de interventie van het Joegoslavische federale leger in Slovenië op 27 juni 1991. Een “trojka” van EG-landen – Luxemburg, Portugal en toenmalig EGvoorzitter Nederland – bereikte dat op 8 juli het akkoord van Brioni door Slovenië en de federale regering ondertekend werd. Een staakt-het-vuren werd onmiddellijk van kracht. Een waarnemingsmissie van de EG, de ECMM, zou toezien op de handhaving van het staakt-het-vuren en de terugtrekking van het Joegoslavische federale leger uit Slovenië. De ECMM vestigde het hoofdkwartier in Zagreb. Aanvankelijk werden de ECMM-waarnemers niet in Kroatië ingezet. Vanwege de aanwezigheid van een grote en opstandige Servische minderheid in Kroatië besloot de EG echter ook hier waarnemers te stationeren. In september 1991 werd het werkgebied van de ECMM uitgebreid met Kroatië, hetgeen in oktober gevolgd werd door een uitbreiding naar Bosnië-Herzegovina (BiH). De Veiligheidsraad sanctioneerde het optreden van de EG twee maanden na het operationeel worden van de missie, in Resolutie 713 van 24 september 1991. In 2000 werd de ECMM gereorganiseerd. Op 22 december 2000 werd in Brussel de z.g. “Joint Action” aangenomen. Dit besluit bracht de ECMM onder de directe aansturing van het Commissariaat voor het Europese Veiligheids en Defensie Beleid (EVDB) onder leiding van de Hoge Vertegenwoordiger, de heer Solana. De naam van de missie werd veranderd in EUMM. Het aantal aandachtsgebieden waarop EUMM zich diende te richten werd verminderd. De reorganisatie heeft verder geen invloed gehad op het mandaat en de doelstelling van de missie, die wordt omschreven als “door haar activiteiten (informatieverwerving en analyse) bijdragen, in lijn met de aanwijzingen van de Secretaris Generaal/Hoge Vertegenwoordiger en het Commissariaat, aan een effectieve formulering van de politiek van de Europese Unie tegenover de West Balkan.” Het operatiegebied van de EUMM is daartoe geleidelijk uitgebreid tot de gehele Westelijke Balkan. De taken waarop de EUMM zich tegenwoordig primair richt, zijn het monitoren van ontwikkelingen op politiek- en veiligheidsgebied, alsmede monitoren van grensoverschrijdingen, interetnische aangelegenheden en de terugkeer van vluchtelingen. In 2002 leverde Nederland vijf waarnemers: drie militairen en twee burgermedewerkers, waaronder een politiek analist van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Zij bevinden zich in Albanië, Kosovo, Servië, Bosnië en Macedonië. Hun taak is om op basis van gesprekken en waarnemingen aan de EU te Brussel en de hoofdsteden (regeringen) van de deelnemende landen te rapporteren. Deze informatie uit eerste hand wordt dagelijks en wekelijks doorgeleid naar de EU te Brussel en aan de regeringen van de deelnemende landen. De waarnemers spelen bovendien een belangrijke rol in lokale, preventieve diplomatie en verlenen steun en advies aan andere internationale organisaties zoals de OVSE en de organisatie van de Hoge Vertegenwoordiger. De risicoanalyse voor het uitgezonden militair personeel is gekoppeld aan die van de eenheden in SFOR en KFOR. In ieder land/regio van het werkgebied van de EUMM is voor de medewerkers een evacuatieplan opgesteld. Voor Bosnië en Kosovo is dit gerelateerd aan de evacuatieplannen van respectievelijk SFOR en KFOR, terwijl bij werkzaamheden in Macedonië de daar gestationeerde NAVO-eenheden voor bescherming zorgen. Pagina 4/12
Ministerie van Defensie Titel (document) Subtitel
Tussentijdse evaluatie kleinschalige missies 2002
De Nederlandse bijdrage is door het ministerie van Buitenlandse Zaken gedelegeerd aan het ministerie van Defensie en valt onder de verantwoordelijkheid van de Chef Defensiestaf. De operationele staf van de Bevelhebber der Landstrijdkrachten coördineert de opleiding en de personele (militaire) invulling vanuit de diverse krijgsmachtdelen. De “Senior National Representative” (SNR) wordt aangewezen door de Chef Defensiestaf. De kanselier van de Nederlandse Ambassade in Sarajevo is door het ministerie van Buitenlandse Zaken aangewezen als Hoofd van de Nederlandse delegatie bij EUMM. De kanselier heeft alleen diplomatieke bevoegdheid in BiH. Nederlandse waarnemers die buiten Bosnië-Herzegovina werkzaam waren, moeten dan ook, indien nodig, terugvallen op de in dat land aanwezige Nederlandse Ambassade of Consulaat. De Ambassades en Consulaten in de respectievelijke landen zijn geïnformeerd over de plaatsingen van de Nederlandse waarnemers.
2.2
OVSE (Moldavië, Macedonië)
2.2.1
Moldavië
In juni 1990 riep het parlement van de toenmalige Sovjetrepubliek Moldavië, waarin naast Moldaviërs kleine Oekraïense en Russische minderheden woonden, de deelstaat uit tot een soevereine republiek. Als reactie daarop riep de Russische minderheid in September 1990 het gebied ten oosten van de rivier de Dnjestr uit tot een afzonderlijke, met de Russische Federatie verbonden republiek “Transdnjestrië”. In juni 1992 kwam het tot een gewapend treffen tussen Moldaviërs en Russen, op 23 juli 1992 volgde een staakt-het-vuren. Een vredesmacht van militairen uit Moldavië, Transdnjestrië, de Oekraïne en Rusland ging in een gedemilitariseerde zone aan beide oevers van de Dnjestr toezien op de handhaving van dit staakt-het-vuren. Bovendien riepen de partijen bemiddeling in van de Conferentie over Veiligheid en samenwerking in Europa (CVSE, sinds december 1994 Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa). De CVSE besloot op 4 februari 1993 een waarnemersmissie naar Moldavië te sturen. Zeven landen, waaronder Nederland, verklaarden zich bereid personeel te leveren. In totaal bestaat de missie uit negen waarnemers. Het Nederlandse ministerie van Defensie levert sinds 16 mei 1993, steeds voor de duur van een half jaar, één militair voor deze OVSE-missie in Moldavië. Het mandaat van de OVSE missie in Moldavië wordt ieder half jaar besproken in Wenen en per halfjaar verlengd. Het mandaat luidt als volgt: Verzamelen en verstrekken van informatie over de militaire situatie in de regio. Onderzoeken van specifieke incidenten en het beoordelen van de politieke implicaties. Geven van advies op het gebied van veiligheid en vertrouwenwekkende maatregelen. Verzekeren van ‘openheid’ bij de terugtrekking van Russische troepen en de terugtrekking of vernietiging van hun bewapening en munitie uit Moldavië door uitvoeren van inspecties e.d. Verzorgen van een zichtbare aanwezigheid van de OVSE en het onderhouden van contacten met de militaire leden van beide partijen (Moldavië en Transdnjestrië), en bovendien met de vredestroepen van de Russische Federatie en Oekraïne. Onderhouden van contacten met de militaire attachés van de verschillende deelnemende landen in de hoofdstad Chisinau.
Pagina 5/12
Ministerie van Defensie Titel (document) Subtitel
-
Tussentijdse evaluatie kleinschalige missies 2002
Voeren van overleg en het aandragen van mogelijke oplossingen van mogelijke problemen.
Er is afgelopen jaren enige vooruitgang geboekt met betrekking tot het terugtrekken van het materiaal e van het 14 Russische leger uit Moldavië. duidelijke vooruitgang geboekt. Thans ligt de nadruk op het vernietigen van munitie. Er zijn geen buitengewone veiligheidsrisico’s verbonden aan deelname aan deze missie. Sinds het einde van het gewapende conflict in 1992 hebben zich geen schietincidenten voor gedaan. De individueel uitgezonden militair dient zorg te dragen voor zijn eigen huisvesting en voeding. Er zijn geen andere faciliteiten. Een belangrijke functie-eis voor uitzending naar Moldavië is kennis van de Russische taal om aan besprekingen te kunnen deelnemen. Voor de taakuitvoering wordt overwegend een beroep gedaan op de niet-militaire vaardigheden van de uitgezonden militair. 2.2.2
Macedonië
Het mandaat van de ‘OSCE Spillover Monitor Mission to Skopje’ voorziet in regelmatige rapportages over de veiligheidssituatie, waaronder de situatie in de noordelijke grensgebieden, de humanitaire situatie, de situatie in de ‘gevoelige gebieden’ alsmede rapportages over incidenten en mogelijke hervatting van vijandelijkheden. De OVSE-missie in Macedonië werd in 2002 ondersteund door de de Navo-troepenmacht in Macedonië, Task Force Fox, die niet alleen inlichtingen verschafte maar ook verantwoordelijk was voor de veiligheid. Voor het overige stond de OVSE-missie geheel los van de Navo-operatie. In 2002 nam één Nederlandse officier deel aan de OVSE-missie in Macedonië. Tussen de Macedonische autoriteiten en de OVSE is overeengekomen dat de waarnemerstaak in de loop van 2002 geleidelijk zou worden verminderd naarmate de veiligheidssituatie in het land verder zou normaliseren. Medio 2002 keerde de militair terug naar Nederland. Naast deze waarnemingsmissie kreeg de OVSE in Macedonië ook taken op het gebied van de opleiding en advisering van 500 politieagenten uit de Albanese gebieden. Sedert februari 2002 neemt één Nederlandse officier deel aan deze ‘OSCE Police Development Unit’, die deel uitmaakt van de ‘OSCE Spillover Monitor Mission to Skopje’. De uitgezonden officier van de Koninklijke marechaussee heeft als taak de zogenaamde ‘Field Training Coordinators’ en de ‘Community Police Liaison Officers’ aan te sturen. Uit hoofde van zijn functie is hij op voornoemde deelgebieden ook verantwoordelijk voor de contacten met de verschillende internationale organisaties en de Macedonische autoriteiten.
2.3
BHMAC (Bosnië)
Het BHMAC (Bosnia and Herzegovina Mine Action Centre) is de overkoepelende Bosnische organisatie voor de coördinatie van alle mijnenruimingsactiviteiten in Bosnië-Herzegovina. Een onderdeel van het BHMAC is het FEDMAC (Federation Mine Action Centre), het coördinerende orgaan voor alle mijnenruimingsactiviteiten op het grondgebied van de Moslim-Kroatische Federatie in Bosnië-
Pagina 6/12
Ministerie van Defensie Titel (document) Subtitel
Tussentijdse evaluatie kleinschalige missies 2002
Herzegovina. FEDMAC is per 26 september 2002 opgeheven en omgevormd naar BHMAC Office Sarajevo. De voornaamste taak van BHMAC Office Sarajevo is het in kaart brengen van mijnengevaarlijk gebieden in de Moslim-Kroatische Federatie in Bosnië-Herzegovina. Deze gegevens worden vervolgens door een international Trust Fund gebruikt bij de particuliere aanbesteding van projecten. De kwaliteitscontrole over de uitvoering van deze projecten berust bij BHMAC Office Sarajevo. Nederland is sinds 1 juli 1998 met één technische adviseur vertegenwoordigd in de staf van BHMAC Office Sarajevo. De juridische status van deze functie is gedefinieerd als “expert on mission”, zoals vastgelegd in het Memorandum of Agreement van 21 januari 1998 tussen Nederland en het United Nations Office of Project Services (UNOPS). De taakstelling van de Nederlandse militair is gericht op het geven van technische adviezen aan direct leidinggevenden binnen het BHMAC Office Sarajevo. Tevens bewaakt hij de besteding van het budget. Daarnaast wordt ook een beroep op hem gedaan over advisering aan SFOR en andere organisaties op het gebied van mijnenrisico en procedures voor wat betreft ontmijningsvoorbereiding en uitvoering door de Bosniche overheid. In de praktijk vormde dit laatste het hoofdbestanddeel van de activiteiten van deze officier. Uit de rapportages vanuit Sarajevo blijkt dat de kwaliteit van BHMAC als organisatie, onder de gegeven omstandigheden, hoog is. De steun van de Nederlandse overheid wordt door de Bosnische overheid zeer gewaardeerd. De financiële tekorten van de Bosnische overheid en de geringe omvang van de internationale donaties verlagen evenwel de voortgang van de mijnenruiming en “Mine Victim Assistance”. Dit geldt in mindere mate voor “Mine Risk Education” en markering van mijnen(velden). De risicoanalyse voor deze functie is gekoppeld aan de risicoanalyse voor het Nederlands personeel dat is uitgezonden in het kader van SFOR. 2.3.1
Bevinding
Ook in 2002 is voortgang gemaakt in de mijnenruiming, maar door een gebrek aan financiering niet in het tempo dat het BHMAC Office Sarajevo voorstaat.
2.4
UNTSO (Midden-Oosten)
In juni 1948 is de vredesoperatie “United Nations Truce Supervision Organization” (UNTSO) gestart. Deze missie ziet toe op de bestandslijnen tussen Israël en haar buurstaten. De omvang van UNTSO bedraagt 152 “United Nations Military Observers” (UNMO´s), 98 staffunctionarissen en 120 lokale werknemers. Thans nemen 22 landen deel aan UNTSO. Nederland neemt sinds 1956 deel aan UNTSO, in 2002 met twaalf militairen. De minister van Defensie heeft in 2002 gehoor gegeven aan het verzoek van de VN om een Nederlandse “Chief Operations Officer” (COO) voor UNTSO te leveren. Dit betekent dat Nederland eens in de twee jaar een extra
Pagina 7/12
Ministerie van Defensie Titel (document) Subtitel
Tussentijdse evaluatie kleinschalige missies 2002
functie boven het reguliere aantal van elf functies binnen de UNTSO vervuld. De functie van COO wordt uitgeoefend vanuit het UNTSO-hoofdkwartier in Jeruzalem. Nederland bezet op dit moment tevens drie andere staffuncties in de lokale hoofdkwartieren. Daarnaast levert Nederland waarnemers (drie officieren van de Koninklijke landmacht, twee officieren van de Koninklijke luchtmacht en drie officieren van de Koninklijke marine). Deze militairen worden onder andere ingezet op de observatieposten. De uitzendduur is gesteld op een jaar en wordt gezien als een (ver)plaatsing met de mogelijkheid tot medeneming van het gezin. De − − − − −
Nederlandse militairen zijn op de navolgende locaties geplaatst: Hoofdkwartier Jeruzalem (HQ UNTSO) Observer Group Egypt (OGE) Observer Group Golan-Damascus (OGG-D) Observer Group Golan-Tiberias (OGG-T) Observer Group Lebanon (OGL)
Medio 2002 werd bekend dat de Observer Group Libanon van Nahariyya in Israël naar Tyre in Libanon zou worden verplaatst. Tot de verplaatsing werd besloten vanwege de nieuwe situatie in Zuid-Libanon na het vertrek van Israël uit dit gebied in 2000. Tot dan toe opereerde de Observer Group Libanon vanuit Israël. De verplaatsing van de Observer Group Libanon naar Tyre komt niet alleen de reactiesnelheid ten goede, maar ook wordt hiermee de flexibiliteit van de inzet vergroot. Verder leidt de verplaatsing ook tot een betere samenwerking met Libanese autoriteiten en burgers. Bovendien is een betere samenwerking met UNIFIL gerealiseerd. De verhuizing is zonder problemen verlopen en is eind 2002 voltooid. De UNMO’s observeren en rapporteren over activiteiten en incidenten die de gemaakte vredes- en bestandsafspraken in gevaar kunnen brengen. Deze taak wordt verricht vanuit vaste observatieposten en door middel van waarneming en patrouilles in het gebied. Voorts onderzoeken zij incidenten en gebeurtenissen, en onderhouden zij contact met de lokale bevolking en hulpverleningsorganisaties. In beginsel vervult een waarnemer gedurende de uitzending één Israëlische en één Arabische plaatsing, waarbij de plaatsing in OGL/Naharya als Arabische plaatsing wordt aangemerkt. De voorbereiding voor de UNMO’s en hun gezinsleden is veelomvattend. Het personeel wordt ruim en grondig voorgelicht. Er wordt gebruik gemaakt van een “Informatiebundel UNTSO missie” die mede door eerder uitgezonden militairen en hun gezinsleden is samengesteld. Dit is een uitstekende leidraad voor de voorbereiding en het vertrek. Voor de terugkeer naar Nederland is echter slechts beperkte informatie beschikbaar. De woon-, werk en leefomstandigheden voor de waarnemers en de gezinsleden in zowel Israël, Syrië, Egypte als Libanon zijn uitstekend. Afhankelijk van de politieke omstandigheden en lokale confrontaties tussen de Palestijnen en de Israëliërs kunnen situaties ontstaan waarbij alertheid geboden is. Ondanks het oplaaiende geweld in het Midden-Oosten is de veiligheid van de Nederlandse UNTSO-waarnemers en hun gezinsleden in 2002 niet in het geding geweest. De Nederlandse waarnemers verrichtten geen werkzaamheden in de gebieden waar de spanningen hoog
Pagina 8/12
Ministerie van Defensie Titel (document) Subtitel
Tussentijdse evaluatie kleinschalige missies 2002
opliepen. Ook de militairen en hun gezinsleden vonden het dreigingsniveau over het algemeen aanvaardbaar. Bij oplopende spanningen kunnen de gezinsleden op zeer korte termijn worden geëvacueerd naar Nederland. De VN heeft een adviserende rol, maar de Chef Defensiestaf heeft de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de veiligheid van het Nederlandse personeel. De uitvoering van de evacuatie is een nationale verantwoordelijkheid. De waarnemers en hun familieleden zijn allen op de hoogte van de vigerende regelgeving. Het Nederlandse personeel heeft bij de bevolking in de loop der jaren een zeer goede naam opgebouwd. Het in 1974 overeengekomen “Separation of Forces Agreement” op de Golan (Israël/Syrië) wordt goed nageleefd. In Zuid-Libanon echter blijven de strijdende partijen elkaar het leven zuur maken met aanslagen en beschietingen. In een voorgaande evaluatie werd gemeld dat het solliciteren vanuit het missiegebied naar een vervolgfunctie een individuele krachtinspanning blijft die niet altijd succesvol is, waardoor de uitgezonden militair pas na terugkeer hier duidelijkheid over krijgt. Gedurende de evaluatieperiode 2002 is voornoemde bevinding niet meer gerapporteerd.
2.5
UNMEE MACC (Ethiopië en Eritrea)
Na een twee jaar durende grensoorlog sloten Ethiopië en Eritrea in juli 2000 een bestand. Onderdeel van dit bestand was het ontplooien van een door de VN geleide vredesmacht (United Nations Mission in Ethiopia and Eritrea – UNMEE), die toeziet op de naleving van dit bestand. De vredesmacht is ontplooid in een 25 kilometer brede gedemilitariseerde zone, de ‘Temporary Security Zone’ (TSZ), langs de grens tussenbeide landen. Het mandaat voor deze missie is vastgelegd in VN-Resolutie 1320 en wordt elk half jaar verlengd indien er voldoende vooruitgang is geboekt in het vredesproces. 2.5.1. Eritrea De Eritrese overheid wil de uit de TSZ ontvluchte bevolking laten terugkeren naar haar woningen. De mijnendreiging in dit gebied is echter groot, waardoor de veiligheid van de terugkerende bevolking niet voldoende kan worden gewaarborgd. Eritrea wil gedemobiliseerde militairen omscholen tot mijnenruimers, die vervolgens markering- en ruimingswerkzaamheden kunnen aanvatten. De VN heeft binnen de UNMEE-operatie een “mine action centre” opgezet, het UNMEE “Mine Action Coordination Centre” (UNMEE MACC). Eén van de scholen van het MACC is het “National Trainings Centre” (NTC). Deze school ligt op 15 kilometer van Asmara. Op verzoek van het “UN Office for Project Services” (UNOPS) leverde Nederland in 2002 twee onderofficieren voor het UNMEE MACC. Hun taak bestond uit het opleiden van Eritrese mijnenruimers voor humanitaire mijnenruiming. De uitgezonden Nederlandse militairen werden, conform de afspraken die Nederland met de VN had gemaakt, niet zelf ingezet voor het ruimen van mijnen.
Pagina 9/12
Ministerie van Defensie Titel (document) Subtitel
Tussentijdse evaluatie kleinschalige missies 2002
In de zomer van 2002 verzochten de Eritrese autoriteiten de NGO’s die zich bezighielden met mijnenruiming om hun activiteiten per 31 augustus over te dragen aan het nieuw opgerichte “Eritrean Demining Authority”. Op 12 augustus 2002 kwam de “Mine Action Support Group” (een groep landen die de mijnenruiming in Eritrea steunen) op verzoek van de “UN Mine Action Service” (UNMAS) bijeen om de situatie te bespreken. Het hoofd van UNMAS weet het standpunt van de Eritrese autoriteiten vooral aan onvoldoende kennis van zaken alsmede aan vooringenomenheid van de Eritrese president. Deze laatste was van mening dat Eritrea geen internationale experts nodig heeft, die bovendien onnodig duur en traag zouden zijn, omdat de benodigde expertise ruim voorradig zou zijn in het Eritrese leger. Ondanks de bemiddelingspoging van het hoofd van UNMAS hebben de Eritrese autoriteiten volhard in hun beslissing om de samenwerking met de NGO´s op te zeggen. Op 27 augustus voegden zij daaraan toe dat ook de mijnenruiminstructeurs van de VN het land dienden te verlaten. Op basis van dit Eritrese standpunt is de trainingsschool waaraan de twee Nederlandse mijnenruiminstructeurs verbonden waren, met ingang van 31 augustus 2002 opgeheven. Ook de UNMEE MACC-staf te Asmara werd ontbonden. In samenspraak met de (Nederlandse) Force Commander UNMEE is besloten dat de twee Nederlandse mijnenruiminstructeurs de UNMEE MACC staf dienden te assisteren bij het afwikkelprogramma. De Nederlandse onderofficieren zijn in oktober 2002 vanuit Eritrea teruggekeerd naar Nederland. 2.5.2. Ethiopië Op 30 mei 2002 verzocht de VN aan Nederland om op korte termijn, voor de duur van vier maanden, twee mijnenruiminstructeurs beschikbaar te stellen voor het VN-mijnenruimprogramma in Ethiopië. Nederland reageerde positief op dit verzoek teneinde bij te dragen aan de oplossing van het mijnenprobleem in Ethiopië, vooral in het grensgebied met Eritrea. Dit is van belang voor de terugkeer van ontheemden, de werkzaamheden van UNMEE en het demarceren van de grens met Eritrea. Ook in het licht van de “even handedness” ten opzichte van Eritrea, waar twee Nederlandse instructeurs werkzaam waren, werd de bijdrage aan het VN-programma in Ethiopië wenselijk geacht. Een beleidsmatige complicatie was dat Ethiopië anders dan Eritrea, het Verdrag van Ottawa (nog) niet heeft ondertekend. Dit verdrag verbiedt anti-personeelsmijnen. Het Nederlandse beleid is er op gericht vooral die landen bij te staan die het verdrag wel hebben ondertekend. Een ander overweging was dat Ethiopië, zoals bekend, destijds het aftreden had geëist van de Nederlandse Force Commander van UNMEE. Navraag bij de Nederlandse Ambassade in Addis Abeba leerde dat deze kwestie geen gevolgen had voor de houding van de Ethiopische autoriteiten tegenover Nederlanders. Net als Nederland beschouwde Ethiopië deze zaak als een VN-aangelegenheid. Ethiopië heeft geen koppeling gemaakt tussen haar opstelling ten opzichte van de Force Commander UNMEE en de komst van de twee Nederlandse mijnenruiminstructeurs. Van de komst van de mijnenruiminstructeurs ging een positief signaal uit. Na overleg met Ambtelijk Buitenlandse Zaken en zorgvuldige overweging is besloten in te stemmen met het zenden van twee Nederlandse mijneninstructeurs naar Ethiopië. Uiteindelijk zijn deze mijnenruiminstructeurs in december 2002 teruggekeerd naar Nederland. Verder werd in juli 2002 ingestemd met het verzoek van de VN om een “Mine Action Liaison Officer” ten behoeve van het VN-ontmijningsprogramma in Ethiopië en Eritrea ter beschikking te stellen. Deze officier verricht zijn taken vanuit het UNMEE MACC te Addis Abeba. Zijn primaire verantwoordelijkheid is het onderhouden van contacten en afstemmen met het UNMEE liaison Office, overheidsorganen,
Pagina 10/12
Ministerie van Defensie Titel (document) Subtitel
Tussentijdse evaluatie kleinschalige missies 2002
VN-organisaties, diplomatieke missies en andere organisaties in Ethiopië met het oogmerk de mijnenruimactiviteiten in Ethiopië te faciliteren. Deze Nederlandse officier is in februari 2003 teruggekeerd naar Nederland, waarmee een einde is gekomen aan de Nederlandse betrokkenheid bij UNMEE MACC.
Pagina 11/12
Ministerie van Defensie Titel (document) Subtitel
Tussentijdse evaluatie kleinschalige missies 2002
3
Financieel
3.1
Financiële paragraaf
De additionele uitgaven voor de operaties zijn in 2002 ten laste gebracht van de structurele voorziening voor vredesoperaties, zoals opgenomen in de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS). Deze uitgaven worden in de Defensiebegroting verantwoord op artikel 08.02. Bedragen in euro’s Operatie EUMM
Begroting 150.000
Realisatie 117.728
UNTSO
306.000
243.881
De overige missies worden niet separaat in de financiële administratie gevolgd. De additionele uitgaven voor deze operaties hebben een betrekkelijk geringe omvang en worden daarom geadministreerd in de categorie “overige vredesoperaties”.
Pagina 12/12