Transitieplan Schaalsprong Warmte Amsterdam Voorstel aan de gemeente Amsterdam
Transitieplan Schaalsprong Warmte Amsterdam Voorstel aan de gemeente Amsterdam Alliander Duurzame Gebiedsontwikkeling Amsterdam, 25 april 2016
2
Inhoudsopgave 1. Inleiding | 5 1.1. Smart Heat 1.2. Smart Heat Amsterdam 1.3. Vier programmalijnen 1.4. Ons aanbod 1.5. De uitdaging 2. Programmalijn 1 - Welke warmte waar? | 8 2.1. Welke warmte waar? 2.1.1. Hoe kiezen we ‘welke warmte waar’? 2.2. Acht stappen aanpak 2.2.1. Wijzigingen regelgeving 2.3. Gas eruit, warmte erin? Ja, dat kan! 2.3.1. Belemmeringen in wetgeving 2.3.2. Technische innovatie is logisch 3. Programmalijn 2 - Gebruikers aan zet | 13 3.1. Scenario’s voor een warmtenet uitproberen in de eigen, virtuele buurt 3.2. Buurtwarmte: grassroots energietransitie 3.3. Niet meer dan anders? Minder dan anders! 3.3.1. Tarief op basis van werkelijke kosten 3.4. Nul op de meter en warmte 3.4.1. Warmte als oplossing voor verduurzaming woningen en beheersing energielasten 4. Programmalijn 3 - Warmte uit betrouwbare bron | 18 4.1. Industriële restwarmte: het probleem voorbij 4.1.1. Smart Heat netwerken oplossing voor industriële warmte 4.2. Aanpak geothermie: valkuilen en lonkend perspectief 4.2.1. Groeiende interesse in geothermie 5. Programmalijn 4 - Verbinden van vraag en aanbod | 20 5.1. Third party access, all party access! 5.1.1. Oplossing: een onafhankelijk netwerk 5.2. Warmtenetten als openbare voorziening 5.3. Marktmodellen en handelsplaats 5.4. Slim aanleggen = kosten besparen 5.4.1. Slimme aanlegtechnieken 5.4.2. Geld besparen en overlast voorkomen 5.5. Bestaande woningen op een warmtenet: een innovatief vraagstuk 5.5.1. Het bereiken van de cv-installatie met dunne, flexibele leidingen 5.5.2. Warmtewisselaar beperkt risico op lekkage 5.5.3. Intelligente warmteset zorgt voor het juiste comfort
3
6. Businesscase voor Smart Heat en maatschappelijke kosten en baten | 25 6.1. Haalbaarheid aansluiten bestaande gebouwen 6.2. Grote delen van de stad voordelig aan te sluiten op warmte 6.3. Kosten en financiering 6.4. Verschillende opties voor financiering 6.5. Rendabele businesscase is mogelijk 7. Kernpartijen en verantwoordelijkheden | 28 7.1. Kernpartijen 7.2. Verantwoordelijkheden 7.2.1. De gemeente Amsterdam 7.2.2. Alliander 7.2.3. NUON/Westpoort Warmte 7.2.4. De vastgoedeigenaren 7.2.5. De rijksoverheid 8. Organisatie | 30 8.1. Bezetting en taken 8.2. Sturing en looptijd 8.2.1. Praktisch 8.3. Planning 9. Tot slot | 33 10. Links & literatuur | 34
4
1. Inleiding We blikken vooruit naar Amsterdam 2040. Een stad zonder gas. Een stad waar lokale en regionale bronnen warmte opwekken voor alle Amsterdammers. Een stad waar afnemers kunnen kiezen waar zij hun warmte vandaan halen. Aanbieders en afnemers vormen samen een fossielvrijekringloop van warmte. De één heeft warmte over die de ander goed kan gebruiken. Aanbieders zijn bijvoorbeeld een productiebedrijf in de haven, een datacentrum in de buurt, een geothermiebron, of de buren met overcapaciteit van hun zonneboiler. Dienstverleners brengen vraag en aanbod van warmte bij elkaar. Afnemers – huishoudens, bedrijven en instellingen – kiezen de bron en contractvorm die bij hen past. Zij kunnen rekenen op een eerlijke prijs die transparant tot stand komt. Bovendien kunnen afnemers, vaak energiecoöperaties, mee-investeren in nieuwe warmtebronnen en later van het rendement profiteren. Een onafhankelijke netbeheerder zorgt dat de warmte via een openbaar netwerk getransporteerd wordt. Net zoals zij de steeds duurzamer opgewekte elektriciteit op het juiste moment naar de juiste plaats brengt.
1.1. Smart Heat Verduurzaming van de energievoorziening betekent dat we afscheid nemen van aardgas als belangrijke brandstof, en daarmee van de gasnetten. Alliander ziet dit als startpunt voor een nieuw marktmodel voor de stadsverwarming zoals wij die nu kennen. Net als de huidige warmtebedrijven zoeken wij innovatie in technologie, met onder meer nieuwe, snellere vormen van aanleg. Maar we zoeken ook vernieuwing in de manier waarop afnemers én leveranciers van warmte samenwerken, met steeds meer keuze en daardoor een steeds groter draagvlak bij alle gebruikers. Wij noemen dat Smart Heat: een netwerk waarin alle belanghebbenden betrokken zijn bij de creatie en keuze van de verschillende alternatieven, waarin afnemers ook (terug)leveranciers kunnen zijn, waarop meerdere leveranciers hun warmte kunnen aanbieden, en dus ook onbenutte restwarmte en nog duurzamere (geothermie) bronnen kunnen worden aangesloten.
5
1.2. Smart Heat Amsterdam Amsterdam wil een schaalsprong maken naar 230.000 aansluitingen op stadwarmte. Dat is een belangrijke stap in de totale energietransitie die in Amsterdam moet plaatsvinden, waarbij aardgas verdwijnt en duurzaam opgewekte elektriciteit steeds belangrijker wordt. Alliander wil daarbij graag haar ‘natuurlijke’ rol spelen, als beheerder (Liander) van de gas- en elektriciteitsnetten, en als ontwikkelaar en beheerder (Alliander DGO) van open warmteinfrastructuur, zoals nu al in Gelderland. Het is immers onze publieke taak om waar mogelijk die energietransitie te faciliteren. Amsterdam kan hierin een gidsrol spelen. En daarbij nog veel verder komen dan die 230.000 aansluitingen.
1.3. Vier programmalijnen De ambitie om de schaalsprong in de Amsterdamse warmtevoorziening te combineren met de overgang naar Smart Heat vraagt om intensieve samenwerking tussen bestaande en nieuwe marktpartijen en met de overheid. En om heldere programmalijnen, gericht op wat we willen bereiken: 1. Welke warmte waar? We brengen de mogelijkheden voor een nieuwe warmtevoorziening in Amsterdam in kaart onder het motto ‘de juiste oplossing op de juiste plek’. 2. Gebruikers aan zet. We betrekken gebruikers bij hun nieuwe warmtevoorziening en helpen hen goed afgewogen keuzes te maken. 3. Warmte uit betrouwbare bron. We zorgen voor meer bestaande en nieuwe duurzame bronnen, zodat een divers aanbod van betrouwbare en flexibele warmte ontstaat. 4. Verbinden van vraag en aanbod. We bouwen een netwerk waarop alle aanbieders en afnemers toegang hebben en onderling warmte kunnen uitwisselen.
1.4. Ons aanbod De Schaalsprong Warmte Amsterdam levert een belangrijke bijdrage aan de nog bredere energietransitie die in Nederland is ingezet met onder meer de uitbreiding van windenergie en elektrisch vervoer. De Schaalsprong Warmte maakt daarmee ook deel uit van een technische, organisatorische, bestuurlijke, maar vooral ook een ongekende financiële uitdaging. Op landelijke schaal vergt dit miljardeninvesteringen. Speelde in het verleden bij de aansluiting op stadswarmte vaak de vraag of de afnemer niet meer betaalt dan wanneer hij met gas verwarmt, vanaf nu gaat het erom te bepalen hoe wij in Nederland de maatschappelijke kosten van deze transitie opbrengen en verdelen. Hoe socialiseren we de kosten van warmtenetten, de desinvestering in gasnetten of de aanpassing ervan voor biogas, en de verzwaring van elektriciteitsnetten om zonne-energie, elektrische auto’s, warmtepompen en de uitwisseling van lokaal opgewekte stroom te faciliteren? En wat zijn de gevolgen voor die socialisering wanneer ook steeds meer mensen off-grid gaan? Met andere woorden, hoe maken we een voor iedereen duurzame èn betaalbare energievoorziening?
6
De uitvoering van dit Amsterdamse transitieplan is daarmee ook een voorstudie voor de ‘business case’ waarmee dit financieringsvraagstuk op nationaal niveau kan worden opgelost. Voor de korte termijn echter, zullen we de Schaalsprong Warmte moeten financieren op een wijze die: ∙ De inzet en verantwoordelijkheid van de betrokken partners weerspiegelt ∙ Een concreet verdienperspectief oplevert ten opzichte van de maatschappelijke kosten en baten ∙ Op basis van business cases waarmee ook de ontwikkelkosten worden terugverdiend, en ∙ Waarbij wordt voorkomen dat die financiering bij elke begrotingsronde of coalitievorming opnieuw moet worden bestendigd Alliander neemt met volle overtuiging deel aan deze energietransitie, en wil fors investeren in open warmtenetwerken, en doet dat in nauwe samenwerking met overheden en aandeelhouders. Zo hebben wij met het fonds van de provincie Gelderland geld beschikbaar gemaakt voor een gezamenlijke entiteit voor de ontwikkeling en financiering van duurzame energie-infrastructuur. In Noord-Holland zijn wij met provinciebestuur en fonds in gesprek over eenzelfde route, dit in het kader van onze gezamenlijke ambities in onder meer het MRA Programma Warmte en Koude. Ook in Amsterdam wil Alliander zich met de gemeente buigen over hoe we gezamenlijk geld vrijmaken voor open warmtenetten.
1.5. De uitdaging De transitie die wij voorstellen is niet gemakkelijk. Die lukt alleen wanneer de betrokken partijen het eens zijn over wat we willen bereiken en de koers daar naartoe. De partners in dit plan moeten bereid zijn om boven hun eigen werkelijkheden uit te stijgen en samen te werken. En om elkaar – ook bij tegenvallers – iets te gunnen. Alleen dan bouwen we een sluitende business case voor duurzame warmte voor alle Amsterdammers.
7
2. Programmalijn 1 - Welke warmte waar? Wat we doen: in beeld brengen welke mogelijkheden er zijn Wat we bereiken: de juiste oplossing op de juiste plek brengen Deze programmalijn legt de fundamenten voor concrete warmteplannen of energiebestemmingsplannen. Deze plannen hebben een directe link met de bredere opgave van de stad en de MRA en met het energiebeleid van het Rijk. De omvang van de verschillende gebieden wordt bepaald door onder meer de aard van de bebouwing, de eigendomssituatie en de beschikbaarheid en aard van de bronnen. Projectlijnen binnen ‘Welke warmte waar’ zijn: a. Onderzoek & innovatie ∙ ‘Warmtekanskaarten’, rekenmodellen en scenariostudies ∙ Innovatie in het bijeen halen van data en de analyse daarvan ∙ Instrumenten die ook burgers en bedrijven inzicht geven in de alternatieven b. Pilots
∙ ‘De gasloze wijk’ ∙ (Ondersteuning van) ‘bottom-up’-initiatieven voor buurtwarmtenetten c. Beleid en regulering ∙ Inbrengen van inzichten uit a) en b) in het overleg met MRA, andere regio’s en het rijk ∙ Formuleren van ondersteunende Amsterdamse beleidsregels ∙ Opstellen van nieuwe regulatorische kaders ∙ Verankering in de organisaties van de gemeente en de partners Financiering vindt plaats uit bestaande middelen van: ∙ Gemeente, ruimtelijke planvorming, beleidsvoorbereiding en –analyse ∙ Nuon/WPW en Alliander, projectontwikkeling en –voorbereiding van warmteprojecten ∙ Nuon/WPW en Liander, strategisch assetmanagement en investeringsplannen Voor de pilotprojecten zal bovendien worden gezocht naar subsidiemiddelen van provincie, Rijk en EU.
8
2.1. Welke warmte waar? In de toekomst is voor de helft van de woningen warmtelevering de goedkoopste optie, bij een kwart van de woningen gaslevering en bij een kwart elektrische warmtepompen. Dat blijkt uit een studie van onderzoeks- en adviesbureau CE Delft. Als we kijken naar de economisch optimale warmtevoorziening tegen de condities in 2015 (aardgas beschikbaar, prijspeil 2015), dan blijkt dat nog meer buurten voordeliger uit zijn met een warmtenet dan met een aardgasvoorziening. Het is duidelijk dat warmtenetten een voordelige optie zijn in het grootste deel van Amsterdam.
In deze figuur is per buurt in en om Amsterdam de economisch optimale warmtevoorziening te zien, uitgaande van de prijzen 2015. De restwarmte is afkomstig van de AEB afvalcentrale en de WKC van Nuon in Diemen.
In deze figuur is te zien hoeveel duurder of goedkoper een warmtevoorziening is dan de goedkoopste voorziening voor die buurt. In alle witte buurten is warmte ongeveer net zo duur als de goedkoopste optie.
9
CE Delft en CEGOIA CE Delft heeft met haar model CEGOIA al diverse berekeningen gemaakt over de optimale energievoorziening. Zo gaat zij in een rapport voor GasTerra in 2005 ‘Op weg naar een klimaatneutrale gebouwde omgeving 2050’1 na hoe de energievoorziening in Nederland er uit zou zien als er geen aardgas meer gebruikt wordt. Het onderzoek laat zien waar aardgas en groen gas in de toekomst de beste optie blijft om gebouwen en woningen te verwarmen. Om tot een juiste keuze voor de energievoorziening in Amsterdam te komen, is nog een aantal verfijningen nodig: · Het model moet gevalideerd en Open Source worden, zodat volledige transparantie is gewaarborgd. · De buurtgrootte in CEGOIA is nu bepaald door de definitie van de buurten volgens het CBS. Voor de juiste keuzes moeten de buurten worden verkleind. Dit vraagt om opsplitsing van de data en een precisering van die data. · Er moeten de nodige varianten aan het model worden toegevoegd. Denk aan nul-op-demeterwoningen, hybride warmtepompen, en onderscheid in hoge- en lage temperatuurverwarming. · Nieuwbouwplannen moeten worden toegevoegd.
2.1.1. Hoe kiezen we ‘welke warmte waar’? Het is per buurt, wijk, stadsdeel mogelijk om de optimale warmtevoorziening te bepalen. ‘Optimaal’ hangt af van: De wensen van de bewoners en bedrijven in een gebied De meest economische optie Geplande renovaties van het gasnet of riolering in de buurt De meest milieuvriendelijke optie Mogelijkheden voor bewoners of bedrijven om mede-eigenaar te worden.
2.2. Acht stappen aanpak Het proces om tot een nieuwe warmtevoorziening in de buurt te komen, bestaat uit acht stappen:
10
1. In een buurt worden bewoners en bedrijven/instellingen (‘belanghebbenden’) geïnformeerd over de wens om een nieuwe, optimale energievoorziening te realiseren. De gemeente neemt hiertoe het initiatief. 2. Met de belanghebbenden worden interactief verschillende scenario’s doorgerekend, waarbij er inzicht ontstaat in de gebruikers, kosten, milieueffecten en de impact op de wijk. Deze sessies worden begeleid door de netbeheerder en aanbieders/initiatiefnemers van verschillende warmtevoorzieningen. 3. Er wordt gepeild (bijvoorbeeld met een enquête, inspraakavond, buurtreferendum) welke voorziening de voorkeur verdient en welke randvoorwaarden de gemeente stelt. 4. De gemeenteraad wordt geïnformeerd over de voorkeurs energievoorziening en neemt hierover een besluit. Deze voorkeursvariant wordt uitgewerkt. 5. Er wordt een implementatieplan opgesteld door de netbeheerder en de gemeente in samenspraak met de belanghebbenden en de aanbieders/initiatiefnemers van de verschillende warmtevoorzieningen. In dit Implementatieplan staan de aanpak, planning, ieders verantwoordelijkheden, financiering en de communicatie in detail beschreven. 6. Dit implementatieplan wordt onderdeel van de procedure van het energiebestemmingsplan. 7. De gemeente stelt op basis van het implementatieplan een energiebestemmingsplan op. Dat doorloopt de normale procedure voor bestemmingsplannen, met bijzondere aandacht voor de belanghebbenden. 8. Het energiebestemmingsplan en het bijbehorende implementatieplan worden vastgesteld door de gemeenteraad, waarna het implementatieplan wordt uitgevoerd. 2.2.1. Wijzigingen regelgeving Om dit mogelijk te maken, is een aantal wijzigingen in de regelgeving nodig, zoals: Wijziging van de Elektriciteits-, Gas en Warmtewet om de rol van de netbeheerder en de warmtenetbeheerder in dit proces te verankeren. En daarnaast om de mogelijkheid om het gasnet aan te passen of te beëindigen en de tariferingsystematiek van de openbare elektriciteitsen gasvoorziening daarvoor in te richten. Wijziging van de Omgevingswet om de Energiebestemmingsplannen een wettelijke basis te geven. Wijziging van het Bouwbesluit om de aanwijzing van de energievoorziening mogelijk te maken. Wijziging van regelgeving voor bestaande gebouwen, om deze te kunnen omzetten naar een andere energievoorziening en om besparingsmaatregelen af te dwingen.
2.3. Gas eruit, warmte erin? Ja, dat kan! Het lijkt zo logisch om, in plaats van het renoveren van een gasnet, een warmtenet aan te leggen. In de praktijk moeten er nog wettelijke en technische barrières worden geslecht. Het eerste kan door wetsaanpassingen, het tweede met innovaties die nu al binnen handbereik liggen. 2.3.1. Belemmeringen in wetgeving Netbeheerders zijn in de meeste gevallen verplicht een pand op het gasnet aan te sluiten wanneer de eigenaar of gebruiker dat vraagt. Ze hebben bovendien de plicht deze aansluitingen in stand te houden. In wijken waar veel woningen ‘van het gas af gaan’ blijft het hele gasnetwerk liggen om de resterende woningen van gas te voorzien. Ook blijft de netbeheerder dan kosten maken voor onderhoud gericht op veiligheid en betrouwbaarheid. De totale kosten van het gasnet worden vervolgens ten laste gebracht van alle aangeslotenen.
11
Wordt een gasnet wel opgeruimd, dan komt de besparing op onderhoud ten goede aan alle overblijvende aangeslotenen op het gasnet van de netbeheerder. Deze besparing mogen dus niet worden ingezet om bijvoorbeeld een warmtenet aan te leggen. Wellicht moeten we het mogelijk maken gasnetten actief te beëindigen, zelfs als er nog een aantal klanten over is. Ook moeten we kijken naar een uniform aansluit- en transporttarief voor de energievoorziening, ongeacht of deze uit gas en elektriciteit, elektriciteit en warmte of alleen elektriciteit bestaat. 2.3.2. Technische innovatie is logisch In een buurt tegelijkertijd het gasnet verwijderen en een warmtenet aanleggen is eigenlijk onmogelijk. De gebouwen moet immers continu worden verwarmd. Het gasnet kan pas worden opgeruimd wanneer de laatste woning op het warmtenet is aangesloten. Daar komt nog bij dat in veel buurten een oud, dus kwetsbaar, gasnet ligt. Wordt in de directe nabijheid gegraven, dan moet het oude gasnet vervangen of verstevigd worden, zodat tijdens de werkzaamheden geen gaslekken ontstaan. Extra kosten dus. Er zijn echter mogelijkheden om de kosten te besparen en toch de veiligheid te waarborgen. Bijvoorbeeld door een warmtenet in zo’n korte tijd aan te leggen dat het gasnet al direct kan worden afgesloten en de overlast voor gebruikers minimaal is. De moeite waard, zeker omdat we het in Nederland hebben over omschakeling van miljoenen woningen.
12
3. Programmalijn 2 - Gebruikers aan zet Wat we doen: gebruikers helpen afwegingen te maken Wat we bereiken: keuze, maar niet om gas te blijven stoken Deze programmalijn moet ertoe leiden dat gebruikers van warmte betrokken en gefundeerd gaan kiezen voor een nieuwe warmtevoorziening. Daarbij maken we onderscheid tussen de verschillende gebruikersgroepen:
∙ Warmte grootverbruik (>20.000 m3 per jaar) voor utiliteitsdoelen ∙ Warmte grootverbruik voor woondoelen: - Private beleggingen - VVE’s - Woningcorporaties ∙ Warmte kleinverbruik voor nieuwbouw woningen ∙ Warmte kleinverbruik voor bestaande woningen - Huur - Koop - Monumentaal Projectlijnen binnen ‘Gebruikers aan zet’ zijn: a. Activeren van de gebruiker ∙ Alternatieve aanbiedingen doen aan de verschillende gebruikersgroepen ∙ Samenwerken met gebruikersgroepen die zelf hun warmtevoorziening willen regelen b. Inrichting van de regulering op het vlak van ∙ Rechten en plichten van gebruikers(groepen) ∙ Aansluitplicht of aansluitrecht voor gas, warmte en elektriciteit ∙ Verleiding en ‘dwang’ voor besparingsinvesteringen ∙ Aard en snelheid van de uitfasering van aardgas ∙ Mate van socialisering van energienetwerken ∙ Toestaan van beprijzingsvarianten ∙ Consumentenbescherming c. Innovatie ∙ Beschikbaar maken van instrumenten voor gebruikersinteractie ∙ Ontwikkeling ‘doe het zelf pakketten’ voor aansluiting op het warmtenet ∙ Goedkope aansluitingen voor de bestaande bouw, op basis van snel, slim, planbaar, in één keer goed en blijvend goed ∙ Business modellen voor energie-coöperaties, crowdfunding en andere participatievormen Financiering van deze programmalijn vindt plaats als in ‘Welke warmte waar’, met daarbij ∙ Periodieke betaling van de aansluiting en de levering (mede) uit de toekomstige besparing op de energierekening ∙ Financiering van de noodzakelijke investeringen uit bestaande fondsen, waaronder de Energielening
13
3.1. Scenario’s voor een warmtenet uitproberen in de eigen, virtuele buurt Met onze simulatietool HEAT stappen alle belanghebbenden in een herkenbare, virtuele 3D-wereld, waar zij snel en eenvoudig allerlei scenario’s voor een warmtenet kunnen uitproberen. HEAT maakt gebruik van échte data en technische en financiële rekenmodellen die continu de consequenties van iedere actie voor iedere deelnemer doorrekenen. Wat zijn bijvoorbeeld de gevolgen van het aan- of afsluiten van woningen, de volgorde waarin dat gebeurt, of het aanpassen van tarieven? Wat betekent dit voor de leveringszekerheid, de energielasten, de duurzaamheidswinst op woning- en gemeentelijk niveau en ieders rendement? Op basis van de begrijpelijke informatie uit HEAT kunnen alle deelnemende partijen goede afspraken maken voor de lange termijn. Om een hoge betrokkenheid en een voldoende kennisniveau van de belanghebbenden te waarborgen, zal Alliander deze tool verder blijven ontwikkelen, zodat HEAT: · Ook interactieve deelname toestaat van mensen die thuisblijven en mee willen doen via laptop of tablet. · Meerdere vormen van warmtevoorziening naast elkaar laat zien, zodat een goed afgewogen keuze gemaakt kan worden. · Inzicht geeft in de stand van zaken van een project: in de onderzoeksfase inzicht in de keuzen die andere belanghebbenden maken; in de uitvoeringsfase in de status van het implementatieplan.
3.2. Buurtwarmte: grassroots energietransitie Alliander is in 2014 gestart met het onderzoek naar buurtwarmteprojecten. Het is één van de manieren waarop we gebruikers helpen meedenken en meepraten over alternatieve warmtevoorzieningen. Twee buurten in Amsterdam zien buurtwarmte als een reële optie: Maldenhof in Amsterdam Zuidoost/Holendrecht en de buurt rondom het Voltaplein in de Watergraafsmeer.
14
Buurtcoöperatie neemt initiatief voor buurtwarmtenetwerk Een groep buurtgenoten in de omgeving van de Jaap Eden IJsbaan onderzoekt of het mogelijk is een buurtwarmtenetwerk aan te leggen met warmte van IJsbaan. De buurtbewoners willen duurzaam omgaan met energie en minder gas gebruiken. Hergebruik van warmte uit de buurt lijkt logisch. De ijsbaan verwarmt eigen ruimtes en water al met warmte die vrijkomt bij het maken van ijs en wil bekijken of ook de buurt van het warmteoverschot kan profiteren. De bewoners hebben zich verenigd in een buurtcoöperatie MeerEnergie2. Er is een samenwerkingsverband ontstaan tussen de buurtcoöperatie, de gemeente/stadsdeel Oost, Jaap Eden IJsbaan, de Hogeschool van Amsterdam, ODE Decentraal en Alliander. Doel is binnen twee jaar dit nieuwe warmtenet te realiseren. Om zo ver te komen, moeten 200 tot 400 huishoudens interesse hebben in de warmtelevering vanuit de IJsbaan. Daarnaast moeten de slimme huisaansluitingen (‘plug and play’) doorontwikkeld worden.
Dit project is zeer interessant omdat we juist in de bestaande gebouwde omgeving willen leren op welke manier we met bewoners moeten communiceren en hoe we hen mee kunnen nemen in de overgang naar Smart Heat. Wij, en velen met ons, verwachten dat een succesvol buurtwarmteproject op veel plaatsen navolging zal krijgen. Doordat de technische, financiële en organisatorische concepten straks zijn uitgedacht, en er voldoende draagvlak onder bewoners kan worden gevonden, is een vervolg veel gemakkelijker te realiseren.
15
3.3. Niet meer dan anders? Minder dan anders! Bij traditionele warmtelevering wordt in de tarifering het niet-meer-dan-anders-principe gehanteerd. Dit is ook in de Warmtewet vastgelegd. Het komt erop neer dat de vaste, jaarlijkse kosten voor warmte en de variabele verbruikskosten van warmte niet hoger zijn dan in een vergelijkbaar geval voor gas. Los van het feit dat er op deze manier van tariferen veel kritiek is vanuit de gebruikers, is dit systeem ook om andere redenen niet te handhaven. In het rapport ‘Evaluatie Warmtewet en toekomstig marktontwerp warmte’3 worden diverse bezwaren tegen dit tariefsysteem genoemd. Vanuit de transitie van gas naar warmte zijn er twee kernbezwaren tegen dit systeem: 1. Partijen die investeren in een grootschalige warmtevoorziening willen een relatie tussen de kosten en de opbrengsten. Bij een niet-meer-dan-anders-tarief is deze relatie er niet of nauwelijks. Dat maakt dergelijke investeringen zeer risicovol en daarmee duur (risicopremie) of onmogelijk. 2. Met de verdergaande transitie van gas naar andere verwarmingsvormen is gas op den duur geen referentie meer. Nu al zie je dat bij nieuwe vormen van energie dergelijke referenties worden losgelaten. Een mooi voorbeeld is de Energie Prestatie Vergoeding (EPV) bij nul-op-demeterwoningen. 3.3.1. Tarief op basis van werkelijke kosten De oplossing is een tarifering die veel dichter bij de werkelijke kosten van de warmtevoorziening ligt. Uitgangspunt is dat deze structureel goedkoper is dan alternatieve vormen van verwarming, waarbij het natuurlijk van belang is waarmee wordt vergeleken. Immers, als de eis een CO2-vrije warmtevoorziening is, dan kan die niet met een aardgas gestookte warmtevoorziening worden vergeleken. Bij duurzame vormen van warmte is vrijwel alleen sprake van investeringskosten en (vaste) beheerskosten. Die zijn met vaste jaarlijkse bijdragen (zoals de EPV of een ‘vastrecht’) prima af te dekken, al is daarvoor een wetswijziging nodig. Gebruikers van de warmte die bovendien zelf in de warmtevoorziening investeren zijn in het gebruik helemaal goedkoop uit. Zij hoeven alleen de beheerskosten te betalen.
3.4. Nul op de meter en warmte In met name de huursector is het concept ‘nul-op-de-meterwoning’ (NOM) populair. Door vergaande isolatie, installatieaanpassing, warmtepompen en zonnepanelen gebruiken deze woningen geen gas en weinig energie. De energierekening bedraagt jaarlijks nul euro. Om dit te bereiken, moet fors in de woning worden geïnvesteerd. Voor een rijwoning bedraagt de investering ca. € 60.000. De huurder betaalt vervolgens, in plaats van een energierekening, een Energie Prestatievergoeding (EPV) aan de verhuurder. Deze is doorgaans lager dan de vroegere energierekening en bedraagt maximaal € 1.176 per jaar (prijspeil 2016, bij een gemiddelde huurwoning van 70 m2). De verhuurder kan de totale investering met deze EPV niet terugverdienen en zal NOM dus alleen uitvoeren als onderdeel van een groot onderhoudsprogramma.
16
3.4.1. Warmte als oplossing voor verduurzaming woningen en beheersing energielasten Het doel van NOM - de woning verduurzamen én de energielasten voor de bewoner fixeren/verlagen - kan ook met toepassing van duurzame warmte: de woning grondig isoleren, zonnepanelen plaatsen voor het huishoudelijk energiegebruik en de woning via Smart Heat van duurzame warmte voorzien. Ook is het mogelijk isolatie in eerste instantie achterwege te laten. Het grote voordeel van deze aanpak met Smart Heat is dat dit een veel goedkopere manier is om woningen te verduurzamen dan NOM. De verduurzaming van de warmtevraag in een woning vindt dan plaats door de investering in het warmtenet en de duurzame bronnen. De studies van CE Delft1,6 laten zien dat collectieve warmteopties voor bepaalde buurten veel goedkoper uitkomen. Een studie van DPA Cauberg-Huygen8 laat zien dat de investeringskosten van een NOM renovatie voor warmte tussen de € 10.500 en € 16.500 aan investeringskosten scheelt, zelfs als er wél vergaand geïsoleerd wordt, vergelijkbaar met NOM. Daarnaast heeft deze aanpak met NOM warmte nog andere voordelen: Er zijn circa 40% minder zonnepanelen per woning nodig, hierdoor kunnen complexen met een bouwhoogte tot circa tien bouwlagen naar NOM worden gerenoveerd. Bij een ‘all electric’ oplossing is dat maar circa zes bouwlagen. Doordat er minder zonnepanelen per woning nodig zijn, is er ook een lager risico voor de woningeigenaar/verhuurder, in verband met de veranderende regelgeving inzake het salderen van duurzaam opgewekte elektriciteit. De verwachting is dat huurders na 2020 minder profiteren van het energiebelastingvoordeel. Maar, omdat er minder zonnepanelen nodig zijn bij Smart Heat, zal er minder elektriciteit worden gesaldeerd en zal de verhuurder minder van de daling van het belastingvoordeel hoeven te compenseren. Omdat de warmte uit een duurzame energiebron komt, hoeven geen variabele energiekosten in rekening gebracht te worden. Er kan dus een vast bedrag (vastrecht) in rekening worden gebracht voor de warmtelevering en de aansluiting op het warmtenet, vergelijkbaar met de EPV. Wordt de woning wel grondig geïsoleerd, dan kan de verhuurder wel een (lagere) EPV in rekening brengen. In alle gevallen is de investering voor de verhuurder fors lager dan bij een NOM-woning met een warmtepomp. Isolatie kan bovendien gepland worden in het kader van het programma voor groot onderhoud. Woningeigenaren die zelf investeren in de verbetering van hun woning en die zelfs mee investeren in de warmtebron en het warmtenet (bijvoorbeeld via een energiecoöperatie) hebben natuurlijk nauwelijks vaste lasten. Zij kopen daarmee ‘gratis’ energie voor de toekomst. Bij de huidige rentestand voor spaargelden, of bij mogelijkheden om deze investeringen hypothecair te financieren, lijkt dat zeer aantrekkelijk.
17
4. Programmalijn 3 - Warmte uit betrouwbare bron Wat we doen: zorgen voor meer bestaande en nieuwe duurzame bronnen Wat we bereiken: een divers aanbod van betrouwbare en flexibele warmte De uitdaging in deze programmalijn is het onderkennen en wegnemen van de belemmeringen van de bestaande bronnen. Het Afval Energie Bedrijf en de Warmte Krachtcentrale Diemen kunnen beide nog lang mee en meer warmte leveren dan nu het geval is. Nuon en Westpoort Warmte werken al aan de verduurzaming van deze bronnen. De diverse warmte-krachtkoppelingen (WKK) zijn of worden uitgefaseerd, en veel warmte-koudeopslag projecten (WKO) zijn thermisch in onbalans. Er is onvoldoende warmtevermogen beschikbaar om de volledige schaalsprong te kunnen maken. In ‘Warmte uit Betrouwbare Bron’ zien we daarom de projectlijnen: a. Koppelingen aanbrengen ∙ Koppelen Schaalsprong Amsterdam en Grand Design MRA ∙ Vormen van een regionale hoofdinfrastructuur ∙ Koppelen van de WKK-netten aan dit ‘grote net’ ∙ Inventariseren en aan elkaar koppelen van WKO’s ∙ Ontsluiten grootschalige restwarmte, zoals Tata Steel ∙ Ontsluiten geothermie (west Noord-Holland) b. Verdere verduurzaming ∙ Kleinere, onbenutte restwarmte beschikbaar maken ∙ Nieuwe duurzame bronnen ontwikkelen c. Onderzoek & innovatie ∙ Carbon Capture & Storage voor verduurzaming (rest)warmtebronnen ∙ Verdere standaardisering geothermie ∙ Hoge temperatuur opslag als alternatief voor piekvoorzieningen en dure infrastructuur Financiering komt uit: ∙ Duurzame bronnen in eigendom van gebruikers: ‘gratis’ energie ∙ Exploitatie: inkomsten uit de levering van energie of energiediensten ∙ Subsidies
4.1. Industriële restwarmte: het probleem voorbij Industriële restwarmte - warmte van industriële productieprocessen die naar de omgeving wordt weggekoeld - is een logische en CO2-arme bron voor de warmtevoorziening. Toch wordt, naast warmte uit WKK’s, WKC’s en AVI’s, deze warmte in Nederland nauwelijks nog gebruikt. Daarvoor is een aantal redenen: · De warmte is niet eenvoudig (voordelig) aan het proces te onttrekken, bijvoorbeeld omdat deze diffuus wordt geloosd · De warmte is van een te laag temperatuurniveau, bijvoorbeeld lager dan 90°C · De warmte is niet continu beschikbaar, maar alleen als de fabriek vol in bedrijf is · De warmte is niet op lange termijn gegarandeerd, omdat de fabriek alleen draait voor zijn primaire proces en niet voor warmte · De industrie wil geen verplichting tot levering krijgen · De industrie krijgt een lage prijs voor zijn warmte: één die onder het alternatief van het warmtebedrijf zit.
18
4.1.1. Smart Heat netwerken oplossing voor industriële warmte Wij zijn ervan overtuigd dat Smart Heat netwerken deze problemen voor een belangrijk deel kunnen oplossen. · Aan de hand van de prijsontwikkeling kan bezien worden of het opwerken van laagwaardige warmte naar hoogwaardige warmte (met bijvoorbeeld warmtepompen) zin heeft. · De producent van warmte biedt zijn warmte aan op momenten dat deze beschikbaar is. Hij kan er ook voor kiezen dit alleen te doen op momenten dat de prijs hoog genoeg is. · Als er veel meer producenten van restwarmte worden aangesloten, is de lange termijn beschikbaarheid voor de gebruikers geen issue meer. Er zullen altijd voldoende producenten beschikbaar blijven. Het grootste deel van de warmte zal van ‘vaste bronnen’ komen, zoals nu de WKC Diemen en de centrale van het AEB en later geothermiebronnen.
4.2. Aanpak geothermie: valkuilen en lonkend perspectief Om op lange termijn de verduurzaming én leveringszekerheid te garanderen, is de inzet van geothermie even logisch als onvermijdelijk. Geothermie in Nederland is een bewezen en beheersbare techniek met nauwelijks tot geen negatieve gevolgen voor de omgeving. Toch komt de ontwikkeling van geothermieprojecten moeizaam op gang. Hiervoor is een aantal oorzaken: · Tot voor kort was de omvang van de SDE-regeling onvoldoende om de kostbare geothermieprojecten van de juiste steun te voorzien, waardoor deze projecten niet financierbaar waren. · Geothermieprojecten worden vooral door tuinders gerealiseerd. De kennis wordt dan voor één project opgebouwd en niet systematisch voor nieuwe projecten ingezet. · De kostbare geothermiebronnen vragen een forse investering. Dat betekent ook dat ze een grote en zekere warmtevraag moeten dekken en dat de businesscase onder druk staat bij lage gasprijzen. · Een typische geothermiebron produceert water met een temperatuur van 60 – 70oC. Dat is voor de verwarming van bestaande gebouwen nogal laag. · Geothermiebronnen kunnen het beste een continue warmtestroom produceren gedurende het hele jaar. De vraag zit vooral in de winter. 4.2.1. Groeiende interesse in geothermie Met de komst van Smart Heat netwerken en hun schaalgrootte worden veel van deze bezwaren weggenomen. Een groeiend aantal bedrijven wil investeren in geothermie en zodra een aantal projecten is gerealiseerd, zal het steeds sneller gaan. Door toepassing van grootschalige hoog temperatuur opslag in diepe aquifers kan het seizoenspatroon worden opgevangen. De temperatuur van de bronnen is relatief voordelig te verhogen met warmtepompen. Hier doet zich een interessant fenomeen voor. Zodra bestaande gebouwen (na-)geïsoleerd worden, daalt de behoefte aan een hoge temperatuur en is deze na-verwarming niet meer nodig. Dat leidt dus tot een daling van de prijs van warmte. Op die manier loont het isoleren dubbel!
19
5. Programmalijn 4 - Verbinden van vraag en aanbod Wat we doen: een netwerk bouwen, als platform voor alle gebruikers Wat we bereiken: toegang tot elkaar en uitwisseling met elkaar Met de komst van nieuwe bronnen en gebruikers kunnen we het benodigde netwerk realiseren en exploiteren. Het gaat om: ∙ Het fysieke netwerk, dus de leidingen ∙ De operatie die dit netwerk te allen tijde goed laat functioneren ∙ De koppeling van vraag en aanbod Smart Heat maken we niet waar met een revolutie. Ook dat is een transitie waarvoor steun nodig is van alle stakeholders. Uitgangspunt is daarom ‘upward compatibility’: de bestaande afspraken blijven staan, maar wel binnen de nieuwe structuur van samenwerken. Op termijn brengt Smart Heat: ∙ Zekerheid op voorhand over toegang tot het netwerk, de voorwaarden en de kosten voor alle gebruikers: afnemers, producenten en handelaars/leveranciers. ∙ Een systemoperator op het netwerk die onafhankelijk en naar alle gebruikers nondiscriminatoir werkt. ∙ Een netwerk dat aanvoer- en retourstromen van verschillende temperaturen faciliteert. ∙ Handelsplatformen die de verhandeling van verschillende, meer of minder duurzame warmteproducten faciliteren. ∙ Mede-eigenaarschap van gebruikers van het net in hun buurt maakt het mogelijk de energierekening naar nagenoeg nul terug te brengen. Aandacht is nodig voor de plaats en rol van de spelers op de bestaande netten: ∙ De rol van systemoperator hoeft niet samen te vallen met die van een neteigenaar of de beheerder van de fysieke laag. ∙ Alliander/Liander wil met een integrale aanpak aan de slag met de ombouw of verwijdering van de gasnetten, en de opbouw van een warmtenet. ∙ Wie de toekomstige eigenaar van ‘de netten moet zijn, is nu nog niet duidelijk; wel de factoren die dit beïnvloeden: - Bestaande eigendommen en de toekomstige verhoudingen daarin - De rol die de rijksoverheid neemt in het bepalen hiervan - De wensen van gebruikers en bronnen ten aanzien van koppeling van de nieuwe netten - Samenwerking tussen Nuon/WPW en Alliander ligt voor de hand, maar heeft op dit moment wel wettelijk beperkingen. Projectlijnen binnen ‘Verbinden van vraag en aanbod’ zijn: a. Ontwikkeling & Aanleg ∙ Ontbrekende en versterkende schakels in het Amsterdamse transportnet ∙ Koppelingen met het regionale netwerk ∙ Netten in de bestaande concessies ∙ Netten in de bestaande gebouwde omgeving ∙ Combinatie van de aanleg van warmtenetten en het verwijderen van gasnetten
20
b. Regulering ∙ Kaders voor de integrale ‘gas-eruit-warmte-erin’ business cases ∙ Kaders voor vernieuwende samenwerking tussen Nuon en Alliander, en/of duidelijke uitspraken over de gewenste eigendomsverhoudingen ∙ Kaders voor marktregulering en nettoegang c. Innovatie ∙ Nieuwe, planmatige en efficiënte methoden van aanleg in de bestaande gebouwde omgeving ∙ Brede toepassing van nieuwe techniek, zoals kunststof en gestuurde boringen ∙ Oplossingen voor het simultaan aanleggen warmtenet en verwijdering van het gasnet Voor de financiering van netwerken geldt het volgende: ∙ Alliander is bereid nieuwe netwerken (mede) te financieren ∙ Alliander wil de gemeente helpen de financieringslast in WPW te verlichten ∙ Nuon zal haar aandeel moeten financieren ∙ Gebruikers kunnen meefinancieren door mede-eigenaar van hun buurtnet te worden
5.1. Third party access, all party access! In de discussies over een open net voor warmte wordt vaak de term ‘third party access’ (TPA) gebruikt. Deze term suggereert dat je derden op het net moet toelaten. In de visie van Alliander heeft dit model ernstige beperkingen. Immers, de ‘vaste’ gebruiker van het net, in de huidige situatie vaak de eigenaar, is altijd in een voordelige positie ten opzichte van de nieuwe derden die toetreden. Dat is alleen op te heffen met vormen van toezicht en regulering. In het rapport ‘Evaluatie Warmtewet en toekomstig marktontwerp warmte’4 wordt gepleit voor een verplichting van neteigenaren om te onderhandelen over derden toegang. Het probleem hierbij blijft dat toegang tot het net een hoge en onvoorspelbare drempel oplevert.
Toegang voor producent of afnemer? In veel TPA-documentatie9 wordt onderscheid gemaakt tussen TPA voor producenten van warmte (‘TPA1’) en TPA voor klanten (‘TPA2’). Los van de constatering dat steeds meer producenten ook klant zullen zijn bij Smart Heat, is het onderscheid technisch niet te onderbouwen. Producenten van warmte brengen heet water in het net en onttrekken kouder water, bij gebruikers van warmte is dit net andersom. Je kunt ook zeggen dat klanten koeling produceren voor de warmteproducenten. De consequentie is dat als je nieuw toetredende producenten wél toelaat op je net, je óók nieuwe afnemers op datzelfde net moet toelaten en je die de vrije keuze van leverancier moet geven.
5.1.1. Oplossing: een onafhankelijk netwerk De oplossing bij Smart Heat is een onafhankelijk netwerk dat aan iedereen non-discriminatoir toegang geeft. Indien netbeheerder en energieleverancier langdurige transportcontracten kunnen sluiten, krijgen leveranciers/producenten van warmte de noodzakelijke investeringszekerheid. Daar staat tegenover dat de restcapaciteit van de netten, die er altijd is, beschikbaar is voor iedereen die daar gebruik van wil maken. Nieuwe initiatieven weten op voorhand welke kosten en voorwaarden verbonden zijn aan de nettoegang.
21
5.2. Warmtenetten als openbare voorziening Wij vinden wij dat warmtenetten een openbare voorziening moeten zijn. De netwerken liggen grotendeels in openbare grond, zijn geheel of deels gefinancierd met publieke middelen en vormen een essentiële nutsvoorziening voor veel van de aangesloten klanten. Daarom moet de operatie volledig onafhankelijk zijn van de levering van warmte en moet er gegarandeerde nondiscriminatoire toegang zijn voor alle gebruikers, binnen transparante en redelijke technische eisen. Smart Heat dus.
5.3. Marktmodellen en handelsplaats Warmte kan op een open warmtenetwerk worden verhandeld. De wijze waarop lijkt veel op de manier waarop elektriciteit of gas verhandeld wordt. Daarom heeft Alliander bijgedragen aan de ontwikkeling van een marktplaats voor warmte. Dit is in eerste instantie gedaan met het oog op de warmterotonde Zuid-Holland, maar kan één-op-één in de MRA en daarmee ook in Amsterdam worden toegepast. In het rapport ‘Warmte in alle openheid’5 is beschreven hoe een markthandelsplaats voor warmte kan werken. Het rapport formuleert ook een aantal punten die moeten worden uitgewerkt. Ook daar is een aantal partijen in Zuid Holland mee aan de slag. Belangrijke aandachtspunten voor een marktplaats voor warmte zijn: · Veel warmte zal verhandeld (blijven) worden in bilaterale contracten tussen producenten en leveranciers/afnemers. We noemen dat ‘over the counter’ (OTC) contracten. Die kunnen gehandhaafd blijven, maar zullen in een open markt de werking krijgen van een financieel instrument. De marktplaats handelt de fysieke warmtehandel af. · Handel is mogelijk ‘day-ahead’ en ‘intraday’. Hierdoor kunnen producenten, bijvoorbeeld van restwarmte, snel en makkelijk inspelen op actuele situaties. (Zie ook ‘Industriële restwarmte: Het probleem voorbij’.) · Een zogenaamde knooppuntenmarkt doet het meeste recht aan de praktische transportbeperkingen en de relatief hoge transportkosten (ten opzichte van de energiekosten) in warmtenetwerken. Het is een op maat gesneden oplossing voor een functionerende warmtemarkt.
5.4. Slim aanleggen = kosten besparen Het aanleggen van met name de distributienetten in de wijken is een kostbare aangelegenheid. Nog los van de vraag hoe je in één arbeidsgang een gasnet door een warmtenet kunt vervangen (zie ‘Gas er uit, warmte er in? Ja dat kan!’), is het in bestaand stedelijk gebied het duurste onderdeel van de transitie. Toch zijn er, met name door slimme aanlegtechnieken, grote kostenbesparingen mogelijk. Deze slimme technieken vragen nog een innovatieslag, maar zijn binnen handbereik bij grote aantallen netwerken. 5.4.1. Slimme aanlegtechnieken · Prefab leidingnetten die met aftakking en huisaansluiting kant en klaar worden geleverd: sleuven graven, aanbrengen, sleuven dichten en alle uiteinden aansluiten aan het transportnet en de woningen.
22
·
·
Gebiedsopname met behulp van de bewoners/gebruikers. Het is belangrijk om over zeer gedetailleerde gebiedsinformatie te beschikken. De gebruikers in een gebied kunnen zelf fotoopnamen maken en deze uploaden. Slimme software combineert alle beschikbare informatie om een perfect omgevingsbeeld te maken, zodat engineers een zeer gedetailleerd beeld hebben en de werkzaamheden perfect kunnen voorbereiden. Deze foto’s kunnen ook gemaakt worden bij eerdere graafwerkzaamheden, zodat de ligging van kabels en leidingen nog preciezer bekend is. Gestuurde boringen. Over afstanden waarop geen aftakkingen hoeven te worden gemaakt, kan tegenwoordig goedkoper met gestuurde boringen worden gewerkt. Hiermee passeer je in één keer vele obstakels. Doorontwikkeling van deze techniek is nodig om bijvoorbeeld beide leidingen (aanvoer- en retour) in één keer aan te leggen. In combinatie met grondradartechnieken kunnen boorschades worden voorkomen.
Afgezien van de eerste projecten kunnen we voor het totale programma rekenen met de efficiëntie van die innovatie. De verwachting is dat de kosten van het aansluiten van bestaande woningen zeer dicht in de buurt komen van die van de aansluiting van nieuwbouwwoningen. 5.4.2. Geld besparen en overlast voorkomen Een andere vorm van slim aanleggen is gecombineerd aanleggen. Bij geplande renovatie van wegen en/of rioleringen of andere nutsvoorzieningen kan geld bespaard en onnodige overlast voorkomen worden. Indien de besparingen van de aanlegkosten aan het warmtenet worden toegerekend (normaal worden de besparingen onder de gravers verdeeld) dan kunnen deze oplopen tot 10% van de aanlegkosten van het warmtenet.
5.5. Bestaande woningen op een warmtenet: een innovatief vraagstuk Bij toepassing van warmtenetten met een aanvoertemperatuur van 70oC of hoger is het mogelijk om bestaande cv-ketelinstallaties te vervangen voor een warmte aansluiting. Bij individuele cvinstallaties kunnen zich echter drie problemen voordoen, waarvoor we oplossingen aandragen. 5.5.1. Het bereiken van de cv-installatie met dunne, flexibele leidingen De cv-ketel is altijd de centrale plaats in de woning waar alle cv-leidingen (en vaak ook warm tapwater) samenkomen. Deze cv-ketel bevindt zich vaak op zolder, maar geregeld ook op andere plaatsen. Omdat de cv-ketel vervangen wordt door een warmteset zal er altijd een verbinding moeten worden gemaakt tussen het warmtenet en de plek van de cv-ketel. In een aantal gevallen kan dit met gebruikmaking van de bestaande cv-leidingen, maar vaak zijn nieuwe leidingen door de woning nodig. In het kader van het buurtwarmteproject bij de Jaap Eden IJsbaan werken wij aan een slimme en goedkope aansluiting door middel van relatief dunne, flexibele warmteleidingen door de woning. Het is de bedoeling dat we die opschalen en slim en goedkoop uitvoerbaar maken. 5.5.2. Warmtewisselaar beperkt risico op lekkage Met het aansluiten van de bestaande cv-installatie bestaat het risico dat deze kapot gaat en/of gaat lekken. Dat kan veroorzaakt worden door toepassing van ander verwarmingswater, andere drukken en andere temperaturen of temperatuurvariaties. Eén van de oplossingen is het plaatsen van een warmtewisselaar tussen warmtenet en klant, als onderdeel van de warmteset. Ook deze warmteset is onderdeel van de studie in het buurtwarmteproject bij de Jaap Eden IJsbaan.
23
5.5.3. Intelligente warmteset zorgt voor het juiste comfort Door gebruik van een andere temperatuurinstelling en eventueel andere pompen en een andere regeling kunnen comfortklachten optreden. Deze vragen om een aangepaste werking van de warmteset. Door de warmteset intelligent te maken en van een thermostaat te voorzien die de feedback van de bewoners registreert, kan een auto-aanpasbare warmteset worden gemaakt. In bijzondere gevallen kan van buitenaf (via het internet) worden ingegrepen om klachten te verhelpen. Deze innovaties moeten nog worden (door-)ontwikkeld en zullen vooral voordelen opleveren wanneer ze op grote schaal worden toegepast.
24
6. Businesscase voor Smart Heat en maatschappelijke kosten en baten Dit omvangrijke programma kan alleen worden uitgevoerd als de business case voor alle stakeholders sluitend is. Bij de huidige stadswarmte is daarvan geen sprake, omdat: ‘Niet meer dan anders’ niet wordt vertrouwd Korting geen incentive voor overstappen is, terwijl extreem hoge kortingen onbetaalbaar zijn Er een onrendabele top bestaat in projecten die nu worden begroot De gasnetten onrendabel worden en die kosten niet (blijvend) afgewend kunnen worden op de blijvende gasklanten Woningbouwcorporaties niet mogen investeren in gebiedsgebonden maatregelen Investeringen in renovatie van vastgoed per pand en niet per buurt of wijk plaatsvinden. Daarom is een gezamenlijke inspanning nodig van alle kernpartners om te werken aan een sluitende en aantrekkelijke businesscase voor alle stakeholders. Die business case kan tot stand komen door anders naar de warmtemarkt en de heersende paradigma’s te kijken, door met innovatie geld te besparen, en door de financiering als een gezamenlijke opgave te beschouwen.
6.1. Haalbaarheid aansluiten bestaande gebouwen De aansluiting van nieuwbouwwoningen is zelfs in de traditionele aanpak economisch haalbaar. Al speelt hier wel de vraag of je wel warmte-aansluitingen in nieuwbouwwoningen wil. De grote uitdaging ligt in de bestaande gebouwde omgeving. Voor de doelstelling van de Schaalsprong Warmte Amsterdam zullen tussen de 100.000 en 130.000 woningequivalenten moeten worden aangesloten. Om Amsterdam uiteindelijk helemaal gasloos te maken, kan dat aantal oplopen tot boven de 300.000 woningequivalenten. Op de traditionele wijze, waarbij aan cherrypicking wordt gedaan (waarbij alleen de economisch aantrekkelijke gebouwen worden aangesloten) en er hoge verwervingskosten zijn voor warmtecontracten, kunnen de grote aantallen bestaande woningen bij de huidige kostenniveaus voor warmte en aardgas niet rendabel worden aangesloten. Daar komt nog bij dat ook het gasnet moet worden geamoveerd en de gederfde inkomsten van dat gasnet tot de (maatschappelijke) kosten moeten worden gerekend.
6.2. Grote delen van de stad voordelig aan te sluiten op warmte Uit de eerder genoemde studie van CE Delft6 blijkt dat grote delen van Amsterdam, gerekend over een periode van dertig jaar, wel efficiënt op warmte zijn aan te sluiten. In die studie is met één belangrijke factor geen rekening gehouden: de wijze waarop de transitie van gas naar warmte in tijd en inspanning moet plaatsvinden. De Schaalsprong Warmte Amsterdam gaat uit van een transitieperiode van 25 jaar. Echter, binnen het Programma MRA Warmte en Koude is, eveneens door CE Delft, een MKBA studie uitgevoerd7. Deze studie laat zien dat warmte zelfs rendabel is voor de hele regio, als we uitgaan van een regionale groei naar 500.000 weq. Dat is inclusief de Amsterdamse 230.000 weq. Het positieve saldo heeft, omgerekend, een contante waarde van 600 euro per weq. In die studie is wél rekening gehouden met de wijze waarop de transitie van gas naar warmte in tijd en inspanning wordt uitgevoerd. Er wordt gerekend met een transitieperiode 25 jaar tot 2040. Bovendien houdt deze MKBA studie wel degelijk rekening met de kosten van de gasnetten.
25
In deze figuur is variant PA2 het Smart Heat systeem
6.3. Kosten en financiering De kosten van de uitvoering van dit transitieplan zijn hoog. Per woningequivalent zijn de bedragen van de diverse posten als volgt:
Laag Transportnet Distributienet Aansluiting Bron Per weq Aansluitbijdrage Netto investering
Kostenniveauscenario Midden Hoog 0 500 1.500 2.500 4.000 6.000 1.000 1.500 2.500 2.500 3.800 5.000 6.000 9.800 15.000 4.500 3.000 0 1.500 6.800 15.000
De investeringskosten voor de bronnen zijn hier uitdrukkelijk meegenomen. Hierbij is uitgegaan van een investering in de uitkoppeling van industriële restwarmte of geothermie. Dat alles leidt, afhankelijk van de omvang van de opgave tot de volgende netto investering door de ketenpartners: Investering totaal Kostenniveauscenario miljoen € Laag Midden Hoog 100.000 weq 150 680 1.500 130.000 weq 195 884 1.950 200.000 weq 300 1.360 3.000 Dat betekent dat de totale opgave een investering van ca. 1 miljard euro vergt.
26
6.4. Verschillende opties voor financiering Bekend is dat pensioenfondsen erg geïnteresseerd zijn in dergelijke investeringen, zeker bij deze omvang. Mogelijk is voor hen het gesocialiseerde rendement te laag. Financiering uit Rijksfondsen, het Junckerfonds of de EIB is zeker mogelijk. Ook financiering door middel van Green Bonds is mogelijk. Uitgaande van een haalbare businesscase en de mogelijkheid tot socialisatie van energienetwerkkosten is dit financierbaar via solvabele partijen. De samenwerkende kernpartijen, in ieder geval de gemeente Amsterdam, Nuon en Alliander, kunnen in gezamenlijkheid een dergelijke counterpart voor deze financiers zijn. Alliander zelf wil fors investeren in open warmtenetwerken, en doet dat in nauwe samenwerking met overheden en aandeelhouders. Zo hebben wij met het fonds van de provincie Gelderland geld beschikbaar gemaakt voor een gezamenlijke entiteit voor de ontwikkeling en financiering van duurzame energie-infrastructuur. In Noord-Holland zijn wij met provinciebestuur en fonds in gesprek over eenzelfde route, dit in het kader van onze gezamenlijke ambities in onder meer het MRA Programma Warmte en Koude. Ook in Amsterdam wil Alliander zich met de gemeente buigen over hoe we gezamenlijk geld vrijmaken voor open warmtenetten.
6.5. Rendabele businesscase is mogelijk Onze conclusie is dat een rendabele warmte business case voor een fikse schaalsprong warmte mogelijk is. Dan gelden wel de volgende voorwaarden: · Het benutten van kostenvoordelen voor aanleg van netten en aansluiten van klanten door innovatie, schaalgrootte en slim aanleggen. · Er wordt systematisch gewerkt aan een gebiedsaanpak, waarbij het hele gebied overgaat van gas op warmte, inclusief het verwijderen/beëindigen van de gasnetten in een buurt die overgaat op warmte. · Er wordt gerekend met een afschrijftermijn van vijftig jaar voor de netten. · Er wordt een discontovoet gehanteerd van 5,5% of lager. Dit kan alleen als er sprake is van een risico arme investering, bijvoorbeeld door gesocialiseerde energienetwerkkosten. Dit Transitieplan is geschreven om dit te verwezenlijken. De vier programmalijnen dragen elk bij aan de bovengenoemde voorwaarden. Toch is de transitie niet gemakkelijk. Die lukt alleen wanneer de betrokken partijen het eens zijn over wat we willen bereiken en de koers daar naartoe. De partners in dit plan moeten bereid zijn om boven hun eigen werkelijkheden uit te stijgen en samen te werken. En om elkaar – ook bij tegenvallers – iets te gunnen. Alleen dan bouwen we een sluitende business case voor duurzame warmte voor alle Amsterdammers.
27
7. Kernpartijen en verantwoordelijkheden Soepele samenwerking van de kernpartijen in Smart Heat vereist duidelijkheid over de verdeling van de verantwoordelijkheden. Deze verdeling vloeit logisch voort uit de ambities van de verschillende kernpartijen en de rollen die zij ook nu al spelen. De gemeente Amsterdam heeft een belangrijke rol in de uitvoering van dit transitieplan, als regisseur, maar ook als een van die kernpartijen die samen voor de uitvoering verantwoordelijk zijn.
7.1. Kernpartijen 1. 2. 3. 4. 5.
De gemeente Amsterdam Alliander, i.c. Liander en Alliander Duurzame Gebiedsontwikkeling Nuon/Westpoort Warmte De vastgoedeigenaren De rijksoverheid
7.2. Verantwoordelijkheden 7.2.1. De gemeente Amsterdam ∙ Besluit om gidsstad verduurzaming te worden, en leidt de stedelijke energietransitie volgens het Amsterdams model: van pilotprojecten naar nieuw beleid, naar nieuwe wet- en regelgeving, naar grootschalige uitrol. ∙ Voert op die basis de stedelijke regie op de uitvoering van het Transitieplan Schaalsprong Warmte, en wordt daarin ondersteund door de andere kernpartners. ∙ Zet de gemeentelijke beleidsinstrumenten op Ruimtelijke Ordening, Wonen, Werken en Duurzaamheid daarvoor integraal in. ∙ Verstrekt nieuwe concessies en maakt de keuze voor de juiste, toekomstbestendige energievoorziening in bouwenveloppen en past waar mogelijk bestaande afspraken aan, uitsluitend op basis van ‘open net’. 7.2.2. Alliander ∙ Onderzoekt welke alternatieve warmtevoorzieningen haalbaar zijn in de verschillend wijken en buurten van Amsterdam, en werkt daarbij nauw samen met de gemeente, NUON/Westpoort Warmte en de vastgoedeigenaren in het bijeenbrengen van noodzakelijke data en de analyse daarvan. ∙ Ontwikkelt concrete projecten voor warmtenetwerken, en zoekt daarbij samen met de gemeente naar samenwerking met lokale energie-coöperaties en buurtinitiatieven. ∙ Investeert in de aanleg en exploitatie van de benodigde energie-infrastructuur, en brengt daarvoor stakeholders bij elkaar. ∙ Ontwikkelt nieuwe kaders en structuren voor de financiering van energie-infrastructuur, en zoekt daarvoor het benodigde draagvlak. ∙ Faseert de aardgasdistributie uit, wanneer regelgeving dit toestaat en een alternatieve warmtevoorziening is gegarandeerd, en faciliteert dat de overgang naar duurzamere energieinfrastructuren tegen de laagst denkbare maatschappelijke kosten kan plaatsvinden. ∙ Werkt samen met Nuon/WPW aan ‘doorbraak’ systeeminnovaties om Smart Heat efficiënter te kunnen realiseren.
28
7.2.3. NUON/Westpoort Warmte ∙ Brengt energieleveranciers bijeen, en ontwikkelt proposities voor de bemiddeling tussen gebruikers en aanbieders, hun onderlinge verhouding, de aard en duurzaamheid van de bron, en teruglevering. ∙ Investeert in de aanleg en exploitatie van de benodigde energie-infrastructuur, en brengt daarvoor stakeholders bij elkaar. ∙ Past bestaande afspraken met de gemeente aan op de doelstellingen van het transitieplan. ∙ Werkt samen met Alliander aan doorbraak systeeminnovaties om Smart Heat efficiënter te kunnen realiseren. ∙ Maakt de milieueffecten van hun levering transparant en toetsbaar. 7.2.4. De vastgoedeigenaren ∙ Investeren in de verduurzaming van hun bezit, en werken daarvoor samen met de rijksoverheid aan een gunstige waardering van die verduurzaming. ∙ Stoppen met investeringen in op aardgas gebaseerde warmtevoorzieningen. ∙ Ontwikkelen instrumenten voor vervroegde vervanging van de energievoorziening in hun gebouwen. ∙ Ontwikkelen gezamenlijk met gebruikers collectieve initiatieven voor de verduurzaming van de bestaande gebouwde omgeving. 7.2.5. De rijksoverheid ∙ Creëert daarvoor experimenteerruimte voor projecten in het kader van de Schaalsprong Warmte Amsterdam, en betrekt alle stakeholders daarbij. ∙ Voert de regie op de ontwikkeling van regelgeving en regulering waarmee de transitie kan worden versneld, gericht op: - Het recht op een betrouwbare, duurzame en betaalbare warmtevoorziening voor iedereen - Stimulering van besparing en verduurzaming - Socialisering van de kosten van aanleg van duurzame infrastructuur en verwijdering van gasnetten - Het ‘open’ maken van bestaande stadswarmtenetten - Het integraal meetellen van milieueffecten op gebiedsniveau - Effectieve, zo nodig dwingende verduurzaming van bestaande gebouwen - Zet experimenteerruimte in op basis van waardering of sanctionering van maatregelen op basis van toetsing achteraf. ∙ Ontwikkelt instrumenten ter ondersteuning van de financiering van de aansluiting van restwarmtebronnen en duurzame bronnen, zoals garantiestellingen.
29
8. Organisatie De uitvoering van het transitieplan is omvangrijk, en heeft bovendien een nauwe verbinding, en mogelijk ook overlap, met het MRA Warmte en Koude Programma en met de bredere stedelijke en provinciale agenda’s voor de verduurzaming van de gebouwde omgeving. Daarnaast zijn er in de energieregelgeving vanuit het Rijk nog veel belemmeringen voor een transitie. Door deze belemmeringen in projecten zichtbaar te maken en maximaal gebruik te maken van de geboden ‘experimenteerruimte’ helpen we die regelgeving aan te passen. Amsterdam wordt daarmee gidsstad voor de stedelijke energietransitie in Nederland. Dit stelt eisen aan de organisatie. Die zal moeten bestaan uit een aantal ‘dedicated’ personen die de programmalijnen managen. Deze personen maken deel uit van een programma-organisatie die als een onderneming functioneert.
8.1. Bezetting en taken Om het transitieprogramma Smart Heat Amsterdam te runnen, stellen we een compacte organisatie voor die snel kan schakelen met de kernpartijen. De dagelijkse bemensing bestaat uit 3 fte die de kernpartijen gemeente Amsterdam, Nuon/WPW en Alliander ter beschikking stellen. Praktisch gezien zal de bemensing uit maximaal zes personen bestaan die gezamenlijk de verschillende taken van het programma vervullen. Belangrijk is dat deze mensen ondernemend zijn, gecommitteerd zijn aan de doelen van het programma, en goed voeling houden met hun eigen organisatie. Belangrijkste taken en rollen zijn: Overall programmamanagement, te beleggen bij de gemeente Amsterdam Uitvoeren van de vier programmalijnen Communicatie- en stakeholdermanagement Subsidie- en fondsenwerving Ondersteuning/bureau-assistentie Liaisons onderhouden. Bijzondere taak is om een liaison te vormen met vaste counterparts van het ministerie van EZ, de woningcorporaties, de woonbond, VVE-belang, de vastgoedsector en de Programmaregisseur Warmte van de MRA. Het is overigens denkbaar en wenselijk dat deze organisaties ook structureel capaciteit vrijmaken en inzetten in het programma.
8.2. Sturing en looptijd De sturing van het programma is belegd bij de Warmte Transitie Raad Amsterdam. Daarin nemen onder voorzitterschap van de directeur Ruimte en Wonen van de gemeente Amsterdam ook een bestuurlijke vertegenwoordiging van Nuon en Alliander deel. De Transitie Raad zal jaarlijks de resultaten beoordelen en interventies plegen wanneer nodig, zowel binnen hun eigen organisaties als naar de gelieerde partijen. Het commitment van de kernpartners geldt voor minimaal vier jaar. De volgende drie motieven liggen daaraan ten grondslag. Ten eerste moet het commitment de duur van de huidige collegeperiode overtreffen, zodat voortzetting geen politiek onderwerp wordt. Ten tweede is in de analyse van de gemeente glashelder dat de komende vier jaar de groeidoelstellingen voor warmte in vooral de nieuwbouw wel gehaald worden; vanaf 2020 zal de groei in bestaande bouw moeten plaatsvinden. In de bestaande bouw ligt een grote uitdaging voor innovatie, instrument- en beleidsontwikkeling. Naar verwachting is vier jaar nodig om een omslag te maken in de bestaande bouw. Tot slot krijgen we in 2017 een nieuw kabinet, dat effectief in vanaf 2018 nieuw beleid zal
30
doorvoeren. Ook daarvoor geldt dat in de komende vier jaar duidelijk moet zijn of dat nieuwe beleid voldoende impact heeft. Minimaal jaarlijkse evaluaties en een ‘eind’evaluatie na vier jaar bieden de Warmte Transitie Raad Amsterdam voldoende houvast voor (bij)sturing en een besluit over de eventuele verlenging van het programma. 8.2.1. Praktisch Het programmabureau zal geen warmte- of transitieprojecten uitvoeren. Deze blijven onder de verantwoordelijkheid en van de kernpartners. De partners zullen, naast de personele inzet, ieder jaarlijks € 25.000 bijdragen voor de lopende programmakosten en incidentele inhuur van kennis en capaciteit. De gemeente Amsterdam wordt gevraagd de huisvesting en overige praktische zaken te regelen.
8.3. Planning Strakke uitvoering van het transitieplan vraagt om nauwkeurige planning, de flexibiliteit om kansen te grijpen en quick wins te realiseren en eendrachtige samenwerking tussen de kernpartijen en andere stakeholders op gedeelde uitdagingen.
∙ De planning waarborgt dat de doelstelling en de noodzakelijke deadlines worden gehaald, dit op basis van: - Duidelijke afspraken over de inspanningen van elke kernpartij - Organisatie van deze inspanningen in heldere programmalijnen.
∙ De planning geeft voorrang aan unieke kansen die zich in de tijd voordoen – zoals projecten die al (ver) in ontwikkeling zijn – en aan maatregelen die de juiste voorwaarden zijn en nu al getroffen kunnen worden.
∙ Langlopende trajecten worden parallel aangepakt: -
Innovatieprojecten Reguleringsvraagstukken Planning van hoofdinfrastructuur Planning van de ontwikkeling van warmtebronnen.
∙ De planning wordt gemaakt vanuit het besef dat een geïntegreerde aanpak tot een steeds grotere versnelling leidt: - Ook wanneer de eerste jaren langzaam gaan, wordt het doel gehaald - Het snel wegwerken van structurele belemmeringen betaalt zich later vele malen uit - Innovaties kosten altijd (doorloop)tijd.
31
Planning
2016 2017 2018 2019 2020 Q3 Q4 Q1 Q2 Q3 Q4 Q1 Q2 Q3 Q4 Q1 Q2 Q3 Q4 Q1 Q2
Algemeen Programmamanagement Subsidioloog Communicatie Monitoring en evaluatie Programmalijnen 1. Welke warmte waar a. Onderzoek en innovatie (instrumentontwikkeling) b. Pilots (gasloze wijk, buurtwarmte) c. Beleid en regulering 2. Gebruikers aan zet a. Activeren van de gebruiker b. Inrichten van de regulering c. Innovatie 3. Warmte uit betrouwbare bron a. Koppelingen met bronnen aanbrengen b. Verdere verduurzaming c. Onderzoek en innovatie 4. Verbinden van vraag en aanbod a. Ontwikkeling en aanleg b. Regulering c. Innovatie
32
9. Tot slot Het transitieplan Schaalsprong Warmte Amsterdam is er vooral op gericht om – waar dat technisch kan, draagvlak heeft en financieel haalbaar is – Smart Heat tot stand te brengen, met kleinere en grotere, maar zoveel mogelijke gekoppelde infrastructuren. In de uitvoering echter, komt als een van de eerste vragen ‘welke warmte waar’ aan de orde. Dan zal ook blijken dat op veel plekken in de stad andere alternatieven voor de hand liggen. Zoals bij nieuwbouw en goed geïsoleerde bestaande gebouwen met ruimte voor zonnepanelen en warmtepompen, waar warmte individueel of ‘kleinschalig’ coöperatief kan worden opgewekt. Of daar waar de overgang op biogas meer voor de hand ligt. Ook in die gevallen willen wij vanuit netbeheerder Liander en Alliander DGO onze publieke bijdrage leveren.
33
10. Links & literatuur 1. Op weg naar een klimaatneutrale gebouwde omgeving, CE Delft 2015 http://www.ce.nl/publicatie/op_weg_naar_een_klimaatneutrale_gebouwde_omgeving_205 0/1638 2. www.meerenergie.amsterdam.nl 3. Evaluatie Warmtewet en toekomstig marktontwerp warmte, Ecorys, 2016 https://www.rijksoverheid.nl/binaries/rijksoverheid/documenten/rapporten/2016/02/09/ev aluatie-warmtewet-en-toekomstig-marktontwerp-warmte/evaluatie-warmtewet-entoekomstig-marktontwerp-warmte.pdf 4. Evaluatie Warmtewet en toekomstig marktontwerp warmte, Ecorys, 2016 https://www.rijksoverheid.nl/binaries/rijksoverheid/documenten/rapporten/2016/02/09/ev aluatie-warmtewet-en-toekomstig-marktontwerp-warmte/evaluatie-warmtewet-entoekomstig-marktontwerp-warmte.pdf 5. Warmte in alle openheid, een warmtemarkt in Zuid Holland, CE Delft e.a. , 2015 http://www.ce.nl/publicatie/warmte_in_alle_openheid,_een_warmtemarkt_in_zuidholland/1689 6. Warmte aan het Stuur, CE Delft, 2015 7. MKBA Warmte MRA, CE Delft, 2016 https://onepager.totalactivemedia.nl/wpcontent/uploads/sites/17/2016/03/CE_Delft_7G86_MKBA_Warmte_MRA_DEF.pdf 8. Aansluiting stadswarmte in combinatie met ‘nul op de meter’ renovatie, DPA CaubergHuygen, 2016 9. Mogelijkheden voor Third Party Access op warmtenetten, PWC, 2015 http://warmopweg.nl/wp-content/uploads/2015/11/PwC-mei-2015-Mogelijkheden-voorThird-Party-Access-op-warmtenetten.pdf
34
Colofon Transitieplan Schaalsprong Warmte Amsterdam 8 april 2016 Alliander Duurzame Gebiedsontwikkeling Kattenburgerstraat 5 1018 JA Amsterdam T 088 54 26 363 E
[email protected] W www.allianderdgo.nl
35