Toezicht, Veiligheid & Leefbaarheid
Toezichtprotocol milieu
Bijlage behorend bij: Uitvoeringsnota omgevingsrecht 2015 -2018
Collegeb esluit Datum
1 april 2015
Auteur Marjo Volman/Irma Achterberg Versie
1
Inhoudsopgave
Inleiding
3
1.
Actualiteit milieuvergunning/-melding en zorgplicht
6
2.
Afval
7
3.
Afvalwater
8
4.
Bodem
11
4.1 Bodembeschermende voorzieningen
11
4.2 Ondergrondse tanks
11
4.3 Bovengrondse tanks
12
4.4 Mestopslag
13
4.5 Bodem, overige
14
5.
Energiebesparing
15
6.
Geluid
15
7.
Installaties, niet zijnde stook- of koelinstallaties (zie daarvoor het hoofdstuk “Lucht”)
8.
16
7.1 Acculaders
16
7.2 Warmtekrachtcentrales
16
7.3 Gasdrukreduceer-, meet- en regelinstallatie
17
7.4 Windturbine
17
7.5 Rioolgemalen en bezinkbassins
17
7.6 Natte koeltorens
18
7.7 Tankstations
18
Lucht
19
8.1 Stookinstallaties
19
8.2 Koelinstallaties (F-gassenverordening/ Ozonverordening 1005/2009)
9.
20
8.3 Geurhinder (afvoer bakdampen)
21
8.4 Lucht, overig
21
Veiligheid
22
9.1 Opslag gevaarlijke stoffen
22
9.2 Opslag gasflessen (drukhouders)
25
9.3 Opslag vuurwerk
27
9.4 Propaantank
28
9.5 LPG-tank
30
9.6 Opslag gassen (anders dan propaan) in bovengrondse tanks
32
9.7 Niet nader uitgewerkt: aardgasafleverzuil, opslag kruit en schietpatronen,
33
2
Inleiding In dit toezichtprotocol wordt aangegeven op welke wijze binnen Nieuwegein de milieuwet- en regelgeving bij inrichtingen wordt gecontroleerd. Het gaat daarbij met name om:
Algemene milieuregels van toepassing op de inrichting: o
Activiteitenbesluit milieubeheer (verder te noemen: AB)
o
Activiteitenregeling milieubeheer (verder: AR)
o
Verwijzingen in bovengenoemd besluit en regeling naar PGS1-richtlijnen en NEN-normen
Regelgeving van toepassing op in de inrichting aanwezige koelinstallaties: °
Besluit gefluoreerde broeikasgassen en ozonlaagafbrekende stoffen;
°
Regeling gefluoreerde broeikasgassen en ozonlaagafbrekende stoffen.
Voor CFK’s en HCFK’s: °
Verordening ozonlaag afbrekende stoffen EG 1005/2009;
Voor HFK’s: °
Regelgeving van toepassing op afvalstoffen in de inrichting: o
F-gassenverordening EG 517/2014; Regeling scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen
Specifieke branche-regelgeving: o
Vuurwerkbesluit
o
Besluit LPG-tankstations milieubeheer
Specifieke regelgeving ten aanzien van veiligheid: o
Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI)
o
Regeling Externe Veiligheid Inrichtingen (REVI)
o
Besluit Risico’s Zware Ongevallen 1999 (BRZO) en bijbehorende Regeling
Rechtstreeks werkende artikelen vanuit de Wet milieubeheer o
Hoofdstuk 10 verboden rond handelingen met afval en afvalwater
o
Hoofdstuk 17 Melden van ongewone voorvallen Deze wet- en regelgeving is omvangrijk. Tijdens het reguliere toezicht
kan niet op elk detail worden gecontroleerd. Daarom dienen hierin keuzes te worden gemaakt, om de beschikbare capaciteit effectief en efficiënt in te zetten. Zo zijn al keuzes gemaakt ten aanzien van de frequentie van het toezicht: bedrijven met een hoger milieurisico worden vaker gecontroleerd dan anderen. Als een bedrijf dan wordt gecontroleerd via regulier toezicht, dan vindt die controle plaats aan de hand van dit toezichtprotocol. Hierin is opgenomen welke activiteit op welke wijze, met welke diepgang wordt gecontroleerd. Ook hierbij geldt: hoe hoger het milieurisico, hoe diepgaander (meer details) wordt gecontroleerd. De gemaakte keuzes worden door het bestuur vastgesteld. Een tweede reden voor een toezichtprotocol is meer uitvoerend van aard. Het milieutoezicht wordt uitgevoerd door verschillende mensen. Met dit protocol wordt uniformiteit in de uitvoering van het milieutoezicht aangebracht. Deze notitie bevat de beschrijving van de controlewerkzaamheden op het vastgestelde niveau van toezicht. Deze beschrijving is niet uitputtend. Zo
1
Publicatiereeks gevaarlijke stoffen
3
worden geen of zelden in Nieuwegein voorkomende activiteiten (zoals bijvoorbeeld opslaan zwart kruit of ammoniakkoelinstallatie) hier niet benoemd en uitgewerkt. Daarnaast kan het zijn dat door overgangsrecht bepaalde wettelijke regels niet van toepassing zijn op een individueel bedrijf. In die gevallen moet de toezichthouder maatwerk leveren. Verder zijn de activiteiten van bedrijven die door de provincie worden gecontroleerd (o.a. afvalbedrijven) hier niet in opgenomen, evenals milieuregelgeving die niet van toepassing is op Nieuwegeinse inrichtingen (zoals bv. het Besluit verbranden afvalstoffen). Deze notitie bevat daarmee een beschrijving van het toezichtniveau bij naar schatting zo’n 90% van de in Nieuwegein voorkomende bedrijfsactiviteiten waarvoor de gemeente bevoegd gezag is. Toelichting op de tabel: In de tabel wordt per milieuthema beschreven wat en hoe er wordt gecontroleerd. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in niveaus van diepgang van de controle. Het niveau van diepgang wordt weergegeven met een cijfer of een letter in de tabel. De betekenis van de gebruikte letter en cijfers zijn: S = Steekproef; niet bij alle periodieke controles meegenomen, maar bij een deel. 1 = Visuele controle 2 = Controle op hoofdlijnen 2 = Controle op hoofdlijnen + enkele details 4 = Controle van alle details Om een beeld te krijgen wat met de verschillende niveaus wordt bedoeld volgt hier een voorbeeld van controle op olieafscheider: S = Controle op aanwezigheid bij niet alle, maar een deel van de milieucontroles 1 = Visuele controle = (bij alle milieucontroles) is er een olieafscheider? 2 = Hoofdlijnen = is er een olieafscheider? En wordt de afscheider regelmatig geledigd (aantoonbaar met ledigingsbonnen of contract)? 3 = Hoofdlijnen met enkele details = is er een afscheider? En wordt de afscheider regelmatig geledigd? En is dit voldoende (afscheider openmaken en dikte olielaag inschatten)? 4 = Elk detail = is er een afscheider? En wordt de afscheider regelmatig geledigd, hoe dik is de olielaag (meten), en voldoet de afscheider voor het overige aan de geldende NEN-norm? Daarnaast is in de tabel een kolom opgenomen “Positionering (in de landelijke handhavingsstrategie2)”. Hierin is opgenomen hoe de ernst van de gevolgen van de overtreding word ingeschaald, als 1e stap om te bepalen welke interventie bij deze overtreding wordt ingezet. Gebruikte afkortingen in tabel: Afkorting AB
Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer (“Activiteitenbesluit”)
2
http://www.infomil.nl/onderwerpen/integrale/handhaving/landelijke/introductie/
4
AR
Activiteitenregeling
Bbk
Besluit bodemkwaliteit
Bems
Besluit emissie-eisen middelgrote stookinstallaties
Bor
Besluit omgevingsrecht
BMBG
Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen
F
F-gassenverordening EG 517/2014
Mor
Ministeriële Regeling omgevingsrecht
O
Verordening ozonlaag afbrekende stoffen EG 1005/2009
PGS
Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen
REVI
Regeling Externe Veiligheid Inrichtingen
Wabo
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Wbb
Wet bodembescherming
Wm
Wet milieubeheer
5
Omschrijving aandachtspunten
Wettelijke
Positionering
Niveau
grondslag
(landelijke
diepgang
handhaving-
toezicht
Concrete invulling
strategie)
1. Actualiteit milieuvergunning/-melding en zorgplicht a) Actualiteit vergunning/melding
2.1
1
3
Wabo/1.10
Tijdens de controle wordt vastgesteld of het bedrijf in omvang en aard van activiteiten, voorzieningen en installaties is gewijzigd ten opzichte van de laatst verleende
AB
milieuvergunning/laatst ingediende milieumelding. Afwijkingen worden genoteerd. 2
Vergunningen Beoordeeld wordt of aanvraag moet worden ingediend. Indien de activiteit legaliseerbaar is wordt er aangeschreven op het stoppen van de activiteit, tenzij hiervoor vergunning wordt aangevraagd.
2
Melding 1.10 AB Er wordt niet actief aangeschreven op het indienen van een melding, tenzij nadere gegevens nodig zijn vanuit milieuoogpunt (1.11-1.17 AB: bv. akoestisch onderzoek). Van het bedrijf worden op basis van de controle verkregen informatie de relevante kenmerken (bv. aanwezige tanks, gevaarlijke stoffen, gasflessen, stookinstallaties, koelinstallaties, energieverbruik, etc.) in Squit XO genoteerd.
b) Beoordeling ingediende melding
1.10-1.14 AB
3
Een ingediende melding wordt beoordeeld op naam inrichtinghouder, adres en of de opgegeven activiteiten overeenkomen met eigen waarnemingen. Aan de hand van de melding en eigen waarneming van activiteiten wordt getoetst of de inrichting inderdaad niet vergunningplichtig is. Op het ontbreken van tekeningen (indeling inrichting, situatieschets omgeving) wordt in principe niet gehandhaafd. Bij nieuw opgerichte cafés e.d. dient altijd een akoestisch onderzoek bij de melding te worden ingediend, omdat aannemelijk is dat binnen de inrichting het geluidsniveau meer dan 70 dan wel 80 dB(A) zal bedragen, en het risico op overlast voor de omgeving reëel is. Hiervan kan gemotiveerd worden afgeweken, bv. als afstand naar woningen groot is. Dit dient in overleg met de geluidspecialist van afd. DO te geschieden. In de overige in artikel 1.11 genoemde gevallen wordt per geval afgewogen of geluidsoverlast is te verwachten, en of het indienen van een akoestisch onderzoek bij de melding nodig is. Bij bronneringen wordt de melding getoetst aan artikel 1.13.
c)
Zorgplicht
2.1 AB
1
S
Hierop wordt niet actief gecontroleerd. De andere milieuvoorschriften bieden afdoende bescherming.
2
Alleen in overduidelijke gevallen van nalatige zorg wordt op dit artikel teruggevallen bij 6
Omschrijving aandachtspunten
Wettelijke
Positionering
Niveau
grondslag
(landelijke
diepgang
handhaving-
toezicht
Concrete invulling
strategie)
handhaving. In sommige situaties zal het noodzakelijk zijn eerst een maatwerkvoorschrift op te stellen. In het geval bijvoorbeeld van een duidelijke energieverspilling bij kleinverbruikers, zoals bijvoorbeeld een groot gat in de muur of een vriezer waarin geen producten zijn opgeslagen. Beiden leiden tot energieverspilling. Bij kleine bedrijven is artikel 2.15 dan niet van toepassing, en moet worden teruggevallen op de zorgplicht. Ook bij onordelijke bende (gebrek aan “goede staat van onderhoud”) of aantasting riool (bv. te hoge/lage pH) kan hierop worden teruggevallen.
2. Afval a) Afvalscheiding
2.12 AB
2
1
Er wordt op hoofdlijnen gecontroleerd of afvalstoffen gescheiden worden opgeslagen en afgevoerd. Bij bedrijfsafval wordt in ieder geval gecontroleerd op papier/karton. Bij gevaarlijk afval wordt gecontroleerd of afvalstoffen niet worden gemengd (bv. olie, koelvloeistoffen, etc. bij elkaar in één drum). Indien dit het geval is wordt daarvan aangifte gedaan/proces-verbaal opgemaakt.
b) Afvalopslag
2.1 AB
2
1
De afvalopslag wordt globaal gecontroleerd op mogelijk ontstaan geurhinder en aantrekken ongedierte. Soms is dat seizoensgebonden, waarbij het nodig kan zijn dat afval vaker afgevoerd moet worden (met name vis- of vleesresten). (zorgplichtartikel)
c)
Zwerfafval
4.3 AR
3
2.13 AB
2
Van gevaarlijk afval wordt gecontroleerd of de opslag voldoet aan PGS 15. S
Bij de inrichting wordt op het oog gecontroleerd of binnen een straal van 25 meter afval op straat zichtbaar is.
d) Afvalpreventie
2.1 AB
2
S
Hierop is alleen een zorgplicht van toepassing. Controle beperkt zich tot het signaleren van echt overmatige verspilling.
e) Afgiftebonnen
2.14 AB
3
10.37-10.39 Wm, BMBG
3
3
Vooraf wordt via het LMA (AMICE) de geregistreerde afgiften van afval bekeken. Het controleren van afgiftebonnen bij de inrichtinghouder wordt beperkt tot die van gevaarlijke afvalstoffen. Afgiftebonnen worden bij de inrichtinghouder gecontroleerd op VIHB-nummer van de transporteur/inzamelaar, op juistheid van het afvalstroomnummer (mag niet van een ander bedrijf zijn, ook niet van eigen nader bedrijf/filiaal), omschrijving van de afvalstof op het biljet, of de ontvanger een erkende verwerker is en op de handtekeningen. Het niet kunnen tonen van een afvalregistratie (afgiftebonnen) is een overtreding van art. 10.38, tweede lid, Wm; dit moet minimaal vijf jaar worden
3
Besluit melden van bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke stoffen
7
Omschrijving aandachtspunten
Wettelijke
Positionering
Niveau
grondslag
(landelijke
diepgang
handhaving-
toezicht
Concrete invulling
strategie)
bewaard. Bij onjuist afvalstroomnummer (art. 10.38, eerste lid, m) of geen erkende inzamelaar of verwerker (art. 10.37, tweede lid) wordt aangifte gedaan/proces-verbaal opgemaakt.
3. Afvalwater a) Lozen op vuilwaterriool
2.2 AB
2
S
Er wordt niet actief gecontroleerd op het verbod anders dan op het vuilwaterriool te lozen, omdat dergelijke lozingen vanuit een inrichting vrijwel altijd op het vuilwaterriool geschieden.
3
Enige uitzondering hierop vormt mobiele wasplaatsen. Hierbij wordt visueel gecontroleerd of op het vuilwaterriool wordt geloosd.
b) Lozen van ‘dun” water
3.1-3.6 AB
3
1
Diverse lozingen mogen niet op het vuilwaterriool worden geloosd. Deze dienen bij voorkeur op het oppervlaktewater, op of in de bodem of op het hemelwaterriool te worden geloosd, mits wordt voldaan aan emissie-eisen. Het gaat om:
Lozen van grondwater bij bodemsaneringen (artikel 3.1 AB)
Lozen van grondwater bij grondwateronttrekkingen (artikel 3.2 AB)
Lozing van hemelwater, niet afkomstig van bodembeschermende voorzieningen (artikel 3.3 AB). Hieronder valt bv. afstromend water van daken en terreinen.
Lozen van huishoudelijk afvalwater (artikel 3.4 - 3.5 AB)
Lozen van koelwater (artikel 3.6 AB)
Lozen van spoelwater open bodem energiesysteem (artikel 2.2 AB)
Er wordt op het oog gecontroleerd of bovengenoemde lozingen niet op het vuilwaterriool geschieden. Hierbij worden emissie-eisen niet getoetst, behalve bij bodemsaneringen en grondwateronttrekkingen, omdat daarbij de lozingsnormen voor onopgeloste bestanddelen (zand) en ijzer altijd worden overschreden. Grondwateronttrekkingen vinden veelal plaats bij grote bouwprojecten. Er dient dan afgestemd te worden met de Provincie of HDSR, omdat de één of de ander (afhankelijk van de grootte van de wateronttrekking) bevoegd gezag is voor een grondwateronttrekkingsvergunning. Verder moet de lozing worden afgestemd met afdeling beheer, ten behoeve van een aansluitvergunning op het riool. Bij overtreding (b.v. bij het ontbreken van de vereiste vergunning) kan zonodig proces-verbaal worden opgemaakt. c)
Vet- en bezinkselafscheider
3.131, 3.134 AB
3
2
Bij de activiteit “bereiden van voedingsmiddelen” (horeca, slachterijen) wordt nagegaan of afscheider aanwezig is, en zo nee, of de afwezigheid ervan met een maatwerkvoorschrift is of kan worden gelegaliseerd. Hiertoe wordt overlegd met de 8
Omschrijving aandachtspunten
Wettelijke
Positionering
Niveau
grondslag
(landelijke
diepgang
handhaving-
toezicht
Concrete invulling
strategie)
milieuadviseurs Bedrijven van afdeling Duurzame Ontwikkeling. Bij twijfel wordt aan afdeling Beheer gevraagd het riool ter hoogte van de inrichting te controleren op vetafzetting, waarna definitief wordt bepaald of geloosd kan worden zonder vetafscheider. Bij slagerijen moet gevraagd worden of er worst in de inrichting wordt gemaakt. In dat geval is in ieder geval een vetafscheider vereist. De controlepunten zijn:
Dimensionering: bij plaatsing/vervanging (en alleen dan) van een vetafscheider wordt gecontroleerd of deze voldoet aan de NEN-EN 1825-1 en -2 qua dimensionering. Hiertoe wordt de berekening opgevraagd. Vetafscheiders die geplaatst zijn vóór 1 januari 2008, mogen volgens artikel 6.36, 1e lid en 6.37 1e lid voldoen aan de NEN 7087.
Voldoende lediging: er wordt gecontroleerd op regelmatige lediging, door ledigingsbonnen op te vragen en na te gaan hoe frequent de afscheider is geleegd. De afscheider wordt tevens opengemaakt om de dikte van de vetlaag op het water in de afscheider met een peilstok te meten dan wel in te schatten.
Lekdichtheid afscheider: alleen bij twijfel aan de lekdichtheid van de afscheider wordt geprobeerd de afscheider te controleren op het moment van lediging, om de lege afscheider visueel op scheuren en gebreken te controleren.
d) Oliewater- en bezinkselafscheider
3.23-3.25, 4.82 AB
3
2
Bij het (mobiel) wassen van motorvoertuigen en van de vloeistofdichte vloer waarboven aflevering van brandstoffen plaats vindt bij tankstations wordt nagegaan of een oliewater- en bezinkselafscheider (OBAS) aanwezig is. De controlepunten zijn:
Dimensionering: bij plaatsing/vervanging (en alleen dan) van een OBAS wordt gecontroleerd of deze voldoet aan de NEN-EN 858-1 en -2 qua dimensionering. Hiertoe wordt de berekening opgevraagd. Oliewater- en bezinkselafscheiders, mogen volgens artikel 6.17 1e lid voldoen aan de NEN 7089.
Voldoende lediging: er wordt gecontroleerd op regelmatige lediging, door ledigingsbonnen op te vragen en na te gaan hoe frequent de afscheider is geleegd. De afscheider wordt tevens opengemaakt om de dikte van de olielaag op het water in de afscheider met een peilstok te meten dan wel in te schatten. Zonodig wordt de monsternamevoorziening opengemaakt: als deze “schoon” is, is dat een teken dat de afscheider goed werkt.
Lekdichtheid afscheider: alleen bij twijfel aan de lekdichtheid van de afscheider 9
Omschrijving aandachtspunten
Wettelijke
Positionering
Niveau
grondslag
(landelijke
diepgang
handhaving-
toezicht
Concrete invulling
strategie)
wordt geprobeerd de afscheider te controleren op het moment van lediging, om de lege afscheider visueel op scheuren en gebreken te controleren. Indien via een maatwerkvoorschrift tevens een peilbuis is vereist bij een OBAS wordt daarvan de jaarlijkse analyse van grondwatermonsters gecontroleerd
Monsternamevoorziening: er wordt gecontroleerd of een monsternamevoorziening aanwezig is ná de olieafscheider.
e) Onopgeloste bestanddelen
4.104c AB
2
1
Bij reinigen van eigen veeg-/vuilniswagens dient het te lozen afvalwater via een zandvanger op het vuilwaterriool te worden geloosd. (N.B. Bij grondwateronttrekking (o.a. bij bouwplaatsen) dient het grondwater op het oppervlaktewater geloosd te worden. Daartoe dient het eerst een zandvanger en ontijzeringsinstallatie te doorlopen.)
f)
Amalgaamafscheider
3.154 AB
2
2
Bij tandartspraktijken en tandtechnische bedrijven wordt gecontroleerd of een amalgaamafscheider aanwezig is (meestal dichtbij of in de behandelstoel), en of aan de hand van certificaat of technische gegevens of deze voldoet aan de NEN-EN-ISO 11143. Verder wordt gecontroleerd of de afscheider minstens 1x per jaar is geleegd/onderhouden (eis NEN-EN-ISO norm) en de inhoud als overig medisch afval aan erkende inzamelaar (VIHB-lijst) is afgegeven.
g) Monsternamevoorziening
4.71, 4.74c,
2
1
Naast een monsternamevoorziening bij oliewater- en bezinkselafscheiders (wasplaatsen
4.75, 4.82,
motorvoertuigen, tankstations) dienen in de volgende gevallen het afvalwater doelmatig
4.89, 4.91,
bemonsterd te kunnen worden:
4.94b,
autoherstelwerkzaamheden;
4.102,4.104,
metaalbewerking;
AB
(zeef)drukkerijen;
chemische wasserijen;
reinigen tankwagens;
jachthavens.
Er wordt visueel gecontroleerd op de aanwezigheid van een monsternamepunt. We voeren zelf geen emissiemetingen aan afvalwater uit. Bij twijfel of de lozingsnorm wordt overschreden, wordt het nemen en analyseren van afvalwatermonsters uitbesteed aan een daartoe deskundig laboratorium. Bij de uitbesteding dient aan het uitvoerend laboratorium meegegeven te worden dat uitvoering conform artikel 2.3 AB geschiedt.
10
Omschrijving aandachtspunten
Wettelijke
Positionering
Niveau
grondslag
(landelijke
diepgang
handhaving-
toezicht
Concrete invulling
strategie)
4. Bodem 4.1 Bodembeschermende voorzieningen a) Keuring vloeistofdichte vloer
2.1 AR
3
2
Daar waar vloeistofdichte vloer is vereist wordt gecontroleerd op de jaarlijkse visuele inspectie door de inrichting zelf en de 6-jaarlijkse keuring. Van het inspectierapport worden conclusies gelezen. Ook kijken of de tekening in het rapport overeenkomt met de werkelijkheid.
b) Vloeistofkerende vloer en
2.3 AR
3
2
incidentenmanagement
Controle op incidentenmanagement: aanwezigheid werkinstructies personeel, bekendheid van het personeel ermee, aanwezigheid voldoende absorptiemiddelen, aanwezigheid logboek, controle van voorzieningen op gemorste vloeistof en direct opruimen ervan. Er wordt gecontroleerd of verzadigde absorptiemiddelen apart van het bedrijfsafval worden opgeslagen en afgevoerd.
c)
Lekbakken
2.4 lid 3 AR
3
1
Aanwezigheid lekbakken, de opvangcapaciteit wordt visueel beoordeeld. Daarbij is er onderscheid te maken in PGS15 en bodembedreigende stoffen enerzijds (110% grootste verpakking of 10% van alles) en opslag gevaarlijke stoffen in verkoopruimte anderzijds (100%). Verder wordt visueel gecontroleerd of het materiaal van de lekbak bestand is tegen de opgeslagen stof.
4.2 Ondergrondse tanks
2.10, 3.29-3.30 AB
a) Installatiecertificaat
3,34 lid 1 AB
3
2
Op de aanwezigheid van het installatiecertificaat wordt gecontroleerd, indien deze niet in Squit staat geregistreerd. De gehele installatie moet voldoen aan K903. Hier staan ook eisen in ten aanzien van de overvulbeveiliging, ontluchtingsleiding, vulpunt.
b) Periodieke tankkeuring
3.35 lid 1 – 3
3
2
en 7 AR
Er wordt aan de hand van het installatieboek gecontroleerd of de tank 1x per 15 jaar door een erkende instantie is gekeurd. Voor afgewerkte olie geldt een keuringstermijn van 1x per 5 jaar.
c)
Lediging afgewerkte olietank
3.35 lid 10
2
2
AR
In geval van opslag afgewerkte olie wordt aan de hand van het installatielogboek dan wel aan de hand van afgiftebonnen gecontroleerd of de tank minimaal 1x per jaar is geleegd.
d) Jaarlijkse controles KB,
3.34 lid 2 en
3
2
Bij plaatsing nieuwe tank wordt gecontroleerd of een bodemweerstandsmeting is
3.36 lid 1,
uitgevoerd, om te bepalen of kathodische bescherming van stalen tank en leidingen
watersludge,
3.36 lid 5 AR
nodig is. Er wordt gecontroleerd of de jaarlijkse controles van KB, water/sludge en
peilbuizen,
2.2 lid 2 AR
analyse van peilbuizen hebben plaatsgevonden, en of deze zijn uitgevoerd door een
lekdetectie,
3.35 lid 4 AR
erkend bedrijf.
aarding
3.35 lid 4 AR 11
Omschrijving aandachtspunten
Wettelijke
Positionering
Niveau
grondslag
(landelijke
diepgang
handhaving-
toezicht
Concrete invulling
strategie)
e) Omgeving
3.38 lid AR,
3
2
2.3.3 PGS 28 f)
Noodplan
3.38 lid 3 AR
Tot op 7,5 meter van een tank met asfaltbitumen bekleding mag gen beplanting aanwezig zijn.
3
2
Er wordt gecontroleerd op de aanwezigheid van een noodplan en steekproefsgewijs of het personeel bekend is met de plek van het noodplan en de procedures.
g) Saneringscertificaat
3.37 AR
3
2
Indien van een voorheen aanwezige, maar bij controle niet meer aanwezige tank geen saneringscertificaat kan worden getoond, waaruit blijkt dat de tank is gereinigd en verwijderd, wordt hiervan aangifte gedaan/proces-verbaal opgemaakt. Indien de tank is gereinigd mag deze als oud ijzer zijn afgevoerd.
h) Financiële zekerheidsstelling
2.24-2.26 AB
2
2
In geval van opslag van vloeibare brandstof of afgewerkte olie in een ondergrondse tank wordt gecontroleerd of financiële zekerheid is gesteld, met het oog op aansprakelijkheid voortvloeiend uit bodemverontreiniging. Dit wordt gecontroleerd in de voorbereiding op de controle, waarbij dit uit het (digitale) dossier moet blijken. Als het dossier hierover geen uitsluitsel bevat wordt hiernaar gevraagd tijdens de controle. Het installatielogboek wordt dan gecontroleerd op een bewijs van financiële zekerheidsstelling
4.3 Bovengrondse tanks
4.6 AB
a) Installatielogboek
4.15 AR
Het betreft naast opslag vloeibare brandstof en afgewerkte olie ook opslag van andere bodembedreigende stoffen in tanks, zoals zuren en basen. 2
1
Gecontroleerd wordt op aanwezigheid van het logboek. Er wordt gecontroleerd of keurings- en controlebewijzen hierin aanwezig zijn.
b) Installatiecertificaat
4.15 lid 1 AR
3
2
2.2.1 PGS 30
Op de aanwezigheid van het installatiecertificaat wordt gecontroleerd, indien deze niet in Squit staat geregistreerd. De gehele installatie moet voldoen aan K903. Hier staan ook eisen in ten aanzien van de overvulbeveiliging, ontluchtingsleiding, vulpunt.
c)
Fundering
4.15 lid 2 AR
3
2
De tank moet worden geplaatst op een ondergrond die is vervaardigd van onbrandbaar
2.2.2 + 2.2.3
materiaal. Op plaatsen waar kans op verzakking bestaat, moet een doelmatige
PGS 30
fundering zijn aangebracht. Een eventueel aangebrachte fundering of draagconstructie moet zijn vervaardigd uit materiaal dat een brand niet onderhoudt volgens NEN 6064. De draagconstructie van de opslagtank moet bij een brand gedurende 30 min zijn functie blijven vervullen. De draagconstructie van de opslagtank van meer dan 0,3 m3 die meer dan een halve meter boven de vloer van de lekbak is gesitueerd moet bij een brand gedurende 60 min zijn functie blijven vervullen. Op basis van 4.19.2 kunnen er maatwerkvoorschriften worden opgesteld voor tanks die niet op een vloer staan.
d) Opvangbak
4.18 lid 1 AR
3
2
Er wordt gecontroleerd of de tank is geplaatst in een opvangbak. Dubbelwandige tanks met lekdetectie hoeven niet in een opvangbak te zijn geplaatst. Op het oog wordt 12
Omschrijving aandachtspunten
Wettelijke
Positionering
Niveau
grondslag
(landelijke
diepgang
handhaving-
toezicht
Concrete invulling
strategie)
gecontroleerd of deze voldoende groot is (tenminste de inhoud van de tank, vermeerderd met 10% van de eventueel overige tanks in dezelfde opvangbak; en of deze geen gebreken vertoont (scheuren, gaten). e) Periodieke tankkeuring
4.15 lid 2 AR
3
2
Er wordt gecontroleerd of de tank 1x per 15 jaar is gekeurd.
3
2
In geval van ondergrondse leidingen dient bij plaatsing een bodemweerstandsmeting te
4.15.5 AR f)
Kathodische bescherming
4.15 lid 2 AR 2.2.6 PGS 30
zijn uitgevoerd, om te bepalen of kathodische bescherming van de leidingen nodig is. Er wordt gecontroleerd of de jaarlijkse controles van KB en of deze zijn uitgevoerd door een erkend bedrijf .
g) Water-sludge
4.15 lid 2 AR
3
2
4.2.9 PGS 30
Er wordt bij diesel-/huisbrandolietanks gecontroleerd of 1x per jaar op de aanwezigheid van water en sludge in een stalen tank is gecontroleerd. Bij opslag van afgewerkte olie hoeft geen jaarlijkse controle op water-sludge plaats te vinden, omdat tanks met afgewerkte olie jaarlijks geleegd moeten worden.
h) Lekdetectie
4.15 lid 2 AR
3
2
4.2.13 PGS
Lekdetectie (alleen bij dubbelwandige tanks) wordt gecontroleerd op aanwezigheid vloeistof in de kijkbuis, op de jaarlijkse keuring door een erkend bedrijf.
30 i)
Ontluchting op buitenlucht
4.15 lid 2 AR
3
2
2.6.1 PGS 30 j)
Aanrijdbeveiliging
4.15 lid 4 AR
verbindingsleiding met de buitenlucht. 3
1
5.4.1 PGS 30 k) Saneringscertificaat
4.15 lid 4 AR
Beluchting en ontluchting moet geschieden met een rechtstreekse verbinding of Indien gevaar voor mechanische beschadiging van tank en leidingen kan plaatsvinden, wordt gecontroleerd op de aanwezigheid van een aanrijdbeveiliging .
3
2
3.6.1 PGS 30
Een tank moet worden gesaneerd door een erkend bedrijf. Indien van een voorheen aanwezige, maar bij controle niet meer aanwezige tank geen saneringscertificaat kan worden getoond, waaruit blijkt dat de tank is gereinigd en verwijderd, wordt hiervan aangifte gedaan/proces-verbaal opgemaakt. Indien de tank is gereinigd mag deze als oud ijzer zijn afgevoerd.
4.4 Mestopslag a) Vloer mestopslag en kelder onder mestopslag
3.65.1 AB /
2
1
art. 13 Wbb
In Nieuwegein zijn geen mestbassins aanwezig. Het aantal bedrijven waarbij mest vrijkomt is klein, en de activiteiten kleinschalig. De vloer wordt visueel op mestdichtheid beoordeeld (kieren en gaten, aansluiting met opstaande rand). Verder wordt globaal gelet op mogelijke bodemverontreiniging, bijvoorbeeld als gevolg van vullen, legen, scheuren en/of gaten.
b) Afstromend mestvocht
3.47.1 AB
2
1
De vloer wordt visueel gecontroleerd of mestvocht niet van de plaat kan afstromen 13
Omschrijving aandachtspunten
Wettelijke
Positionering
Niveau
grondslag
(landelijke
diepgang
handhaving-
toezicht
Concrete invulling
strategie)
art. 13 Wbb
(opstaande rand, afwatering richting de opstaande rand). De mest moet regelmatig worden afgevoerd om overstroming door regen te voorkomen. Indien mestvocht door onvoldoende afvoer naast de mestplaat/kelder komt wordt hiervan aangifte gedaan/proces-verbaal opgemaakt.
4.5 Bodem, overige a) Bodemonderzoek
2.11 AB
2
2
Er wordt niet altijd een bodemonderzoek geëist, ook al stelt het Activiteitenbesluit die eis. In overleg met de bodemadviseur van afdeling Duurzame Ontwikkeling wordt bepaald of bij oprichting van een nieuw bedrijf met bodembedreigende activiteiten of bij beëindiging van het bedrijf een bodemonderzoek nodig is. Daarbij is de kans op bodemverontreiniging in samenhang met de activiteiten en aanwezige bodembeschermende voorzieningen bepalend. Bij beëindiging van opslag in een ondergrondse tank wordt altijd een bodemonderzoek gevraagd mede met het oog op al of niet instandhouding van de financiële zekerheid. Een bodemonderzoek wordt inhoudelijk altijd beoordeeld door de bodemadviseur.
b) Lekkages door calamiteiten
2.1 lid 2
3
1
Er wordt gecontroleerd of er lekkages zichtbaar zijn op de vloer of bodem. Bij
onder b en l
calamiteiten wordt gecontroleerd of deze conform hoofdstuk 17 van de Wet
/ H17 Wm
milieubeheer tijdig zijn gemeld (hiertoe moet het bedrijf een meldingsformulier “ongewoon voorval” invullen en overleggen), en of daarbij afdoende maatregelen zijn genomen om verdere verontreiniging te voorkomen.
c)
Melding toepassen
art. 42/art.
grond/bouwstoffen
32 Bbk
3
2
Degene die voornemens is meer dan 50 m3 grond/baggerspecie toe te passen dient dit minimaal 5 werkdagen van te voren te melden via Agentschap NL. Indien toepassing wordt geconstateerd wordt de toepasser achteraf gesommeerd alsnog de melding te doen. Alleen als daaruit blijkt dat het toepassen negatieve gevolgen heeft voor de bodem wordt aangifte gedaan/proces-verbaal opgemaakt. De toepasser wordt mondeling gewaarschuwd. Indien dezelfde toepasser nogmaals niet (tijdig) meldt (recidive), wordt ook aangifte gedaan/proces-verbaal opgemaakt. Van ingediende meldingen wordt gecontroleerd of:
(indien het zand betreft) het certificaat van het zand kan worden getoond.
(indien het grond betreft) de kwaliteit ervan via een nulsituatie AP04 bodemonderzoek is aangetoond.
De grond op de aangegeven locatie binnen Nieuwegein kan worden toegepast gezien de kwaliteit van de ontvangende locatie (dit geschiedt aan de hand van de 14
Omschrijving aandachtspunten
Wettelijke
Positionering
Niveau
grondslag
(landelijke
diepgang
handhaving-
toezicht
Concrete invulling
strategie)
Bodemkwaliteitskaart) en de kwaliteit van de toe te passen grond. d) Geleidebiljetten
10.37-10.46
2
2
Wm, BMBG
Controle van de geleidebiljetten bij transport (bij transport van schone grond is er geen afvalstroomnummer). Transporteurs worden gecontroleerd op de afvalstroompapieren indien deze tijdens surveillances worden gespot, dan wel naar aanleiding van ingediende meldingen.
5. Energiebesparing a) Jaarverbruikgegevens
5.17 Awb
2
2
Indien duidelijk is dat het gebruik onder of boven de 50.000 kWh en/of 25.000 m3 gas per jaar ligt, worden verbruikgegevens niet opgevraagd. Alleen bij twijfel worden verbruikgegevens opgevraagd.
b) Genomen maatregelen met TVT<5
2.15 AB
3
3
jaar
Vanwege de langdurige trajecten die bedrijven ook nodig hebben om investeringsruimte vrij te maken voor energiebesparende maatregelen wordt vanaf 2011 alleen projectmatig op brancheniveau dit onderdeel meegenomen. Daar waar een project in een bepaald jaar wordt uitgevoerd, wordt bij die bedrijven het toezicht uitgevoerd op niveau 3. Ter voorbereiding wordt een lijst met mogelijke maatregelen uitgedraaid van de InfoMil-site, onderdeel “Energiebesparing en winst”, voor de branche die het meest overeenkomt met het gecontroleerde bedrijf. Aan de hand van deze lijst wordt nagegaan welke maatregelen het bedrijf niet heeft toegepast (in gesprek met de ondernemer, en fysiek). Op het treffen van deze maatregelen wordt vervolgens een termijn afgesproken en opgelegd.
c)
Energiebesparingsrapport
2.15 AB
3
3
Een energiebesparingsrapport wordt alleen gevraagd indien het verbruik >200.000 kWh en/of >175.000 m3 gas per jaar bedraagt én indien een overzicht van genomen maatregelen en mogelijke maatregelen moeilijk is in te schatten door complexiteit of hoeveelheid. Een ingediend rapport wordt beoordeeld o.a. op volledigheid van opgenomen maatregelen aan de hand van de lijst met mogelijke energiebesparingsmaatregelen van InfoMil. Ook wordt beoordeeld of de voorgestelde termijn door het bedrijf redelijk zijn.
6. Geluid a) Akoestisch onderzoek
1.11 AB
2
3
Bij nieuw te vestigen café’s wordt altijd een akoestisch onderzoek bij 8.41 Wm-melding gevraagd, omdat aannemelijk is dat het geluidniveau boven de 70 dan wel 80 dB(A) uitkomt. Elk ingediend akoestisch onderzoek wordt beoordeeld door de geluidadviseur van afdeling Duurzame ontwikkeling en ter kennisname gegeven aan de milieuadviseur 15
Omschrijving aandachtspunten
Wettelijke
Positionering
Niveau
grondslag
(landelijke
diepgang
handhaving-
toezicht
Concrete invulling
strategie)
bedrijven met taakaccent geluid van de afdeling HBO. Uitgangspunten voor op te stellen akoestische onderzoeken worden in een aparte ambtelijke leidraad geformuleerd. Op basis van het onderzoek wordt afgewogen of een maatwerkvoorschrift nodig is. Bij bestaande bedrijven wordt bij gegronde klachten middels een maatwerkvoorschrift het indienen van een akoestisch onderzoek afgedwongen, op basis waarvan een geluidsbegrenzer moet worden aangebracht, afgeregeld en verzegeld. b) Geluidsnormen
2.17 AB e.v.
3
S
Alleen bij klachten of naar aanleiding van lopende dwangsomprocedures hierop worden geluidsmetingen uitgevoerd om te bepalen of geluidsnormen worden overschreden. Voor het overige worden geluidsnormen niet gecontroleerd.
c)
Maatwerkvoorschrift
2.20 AB
3
1
Indien een maatwerkvoorschrift is opgelegd tot het hebben van een verzegelde geluidsbegrenzer op de muziekinstallatie wordt bij elke controle gecontroleerd of de geluidbegrenzer aanwezig en verzegeld is, en functioneert. Bij overtreding van dit type maatwerkvoorschrift wordt aangifte gedaan/proces-verbaal opgemaakt.
d) Geluidsontheffing APV (12dagenregeling)
2.21 AB/4.2-
3
S
4.5 Apv 2009
De Gemeente Nieuwegein heeft in de Apv de mogelijkheid opgenomen tot ontheffing van de geluidsnormen van het Activiteitenbesluit. Dit kan maximaal 12x per jaar, naast de collectieve ontheffing voor enkele festiviteiten4 die sinds 2010 in Nieuwegein geldt. Indien bij steekproefsgewijze controle buiten kantoortijden overschrijding van geluidsnormen wordt geconstateerd bij een festiviteit (al of niet vooraf gemeld), wordt aangifte gedaan/proces-verbaal opgemaakt.
7. Installaties, niet zijnde stook- of koelinstallaties (zie daarvoor het hoofdstuk “Lucht”) 7.1 Acculaders a) Ventilatie
4.114 AB
b) Bodembeschermende voorziening
2
S
Er wordt gecontroleerd of de acculader(s) staat opgesteld in een open, goed
2.1 lid 2
geventileerde ruimte. Bij gesloten acculaders (gegoten, waarbij doppen er niet af te
onder l AR
draaien zijn) komt geen knalgas vrij, waardoor een geventileerde ruimte niet nodig is.
4.109 lid 1 AR
2
1
Het laden van een acculader moet plaatsvinden boven een bodembeschermende voorziening. Gecontroleerd wordt op een vloeistofkerende voorziening met incidentenmanagement.
7.2 Warmtekrachtcentrales a) Berekening jaargemiddelde rendement
3.9 AB
In Nieuwegein zijn geen warmtekrachtinstallaties, reden waarom het toezichtprotocol op dit punt niet is ingevuld.
4
Koninginnenacht, Koninginnedag, Oudejaarsavond, WK- en EK-voetbal kwartfinales, halve finales en finales als Nederland speelt.
16
Omschrijving aandachtspunten
Wettelijke
Positionering
Niveau
grondslag
(landelijke
diepgang
handhaving-
toezicht
Concrete invulling
strategie)
b) Registraties
3.10 AB
c)
3.6 AR/4.1
Keuring en onderhoud
Bems d) Bodembeschermende voorziening
3.7 AR
7.3 Gasdrukreduceer-, meet- en regelinstallatie
Alleen de categorie B- en C-installaties worden gecontroleerd. Hiervan zijn er twee in Nieuwegein. De overige (cat. A) installaties vallen onder milieucategorie 1. Met het vaststellen van het Beleidskader omgevingsrecht 2011-2014 worden milieucategorie 1-inrichtingen niet meer gecontroleerd.
a) Bedrijfsnoodplan
3.12 AB
2
2
Het Bedrijfsnoodplan wordt gecontroleerd op aanwezigheid en de inhoud op hoofdlijnen.
b) Veiligheidsafstanden
3.12 lid 6 AB
2
1
Voor zover niet eerder gecontroleerd, worden de veiligheidsafstanden op het oog nagelopen.
c)
NEN 1059
3.9 AR
2
2
Controle betreft de onderdelen leidingen, apparaten, bescherming tegen corrosie, functionele eisen opstellingsruimte en de beproeving, oplevering en inbedrijfsneming.
d) Bovengrondse opslag
3.10 lid 1 AR
2
1
tetrahydrothiofeen of
Opslag moet voldoen aan de richtlijn tankinstallaties (PBV Rapport P 107776 2004-0112) of gelijkwaardig hieraan. Hiervan wordt het rapport opgevraagd.
ondergrondse opslag condensaat e) RI&E
3.10 lid 2 AR
2
S
Controle alleen bij eerste installatie en bij wijzigingen installatie, voor zover deze zichtbaar zijn.
7.4 Windturbine a) Beoordeling veiligheid, onderhoud
3.14 lid 1 AB
3
2
3.14 lid 1 AR
De windturbine moet ten minste eenmaal per kalenderjaar worden beoordeeld op veiligheid. Hiervan moet een certificaat zijn afgegeven door een geaccrediteerde instantie.
b) Geluidsnorm
3.14a AB
3
S
Het bevoegd gezag kan maatwerkvoorschriften opstellen in verband met bijzondere lokale omstandigheden.
c)
Stilstandvoorziening
3.12 AR
3
S
Ter voorkoming van slagschaduw en lichtschittering moet de windmolen zijn voorzien van een automatische stilstandvoorziening.
d) Veiligheidsafstanden
3.15a AB
e) niet-reflecterende materialen of
3.13 AR
3
S S
coating 7.5 Rioolgemalen en bezinkbassins a) Geurhinder
3.15-3.16 AR
2
S
Deze installaties vallen onder milieucategorie 1. Met het vaststellen van het Beleidskader omgevingsrecht 2011-2014 worden milieucategorie 1-inrichtingen niet meer periodiek 17
Omschrijving aandachtspunten
Wettelijke
Positionering
Niveau
grondslag
(landelijke
diepgang
handhaving-
toezicht
Concrete invulling
strategie)
gecontroleerd, tenzij er klachten zijn. Indien een gevoelig gebouw binnen 50 meter van een emissiepunt is gelegen, wordt visueel gecontroleerd of dampen bovendaks en omhooggericht worden afgevoerd. De installatie wordt dan globaal gecontroleerd op goede staat van onderhoud om na te gaan of geurbeperkende maatregelen mogelijk zijn. 7.6 Natte koeltorens a) Risicoanalyse en
3.16a AR
4
2
legionellabeheersplan
In verband met mogelijk legionella-besmetting worden in de Regeling voorschriften gesteld aan natte koeltorens die water in aërosolvorm in de lucht kunnen brengen. In Nieuwegein zijn voor zover nu bekend drie bedrijven met een natte koeltoren, te weten het Antonius ziekenhuis, FOM-Instituut (Edisonbaan), Homij (Wattbaan) en BT (Frieslandhaven). Er wordt vooral gecontroleerd of de in het beheersplan genoemde maatregelen, controles ook daadwerkelijk worden uitgevoerd.
7.7 Tankstations
3.17-3.23 AB / 4.78 -4.79 AB (aan vaartuigen) / Bijlage 1 Besluit LPG-tankstations milieubeheer
Dit betreft een bijzondere groep bedrijven, met voorschriften ten aanzien van lucht, bodem, lozing en veiligheid. Het toezicht op ondergrondse tanks is opgenomen in het hoofdstuk bodem. Het toezicht op oliewaterafscheider is opgenomen in het hoofdstuk Afvalwater. Het toezicht op een LPG-tank is opgenomen in het hoofdstuk Veiligheid.
a) Installatieboek
3.22 AB
2
2
Er wordt gecontroleerd op de aanwezigheid van een (digitaal) installatieboek. Gecontroleerd wordt op aanwezigheid van tekeningen en certificaten.
b) Signalering/pictogrammen c)
Dampretour fase II
3.20 AB
2
1
Motor afzetten en roken en open vuur verboden
3
2
Bij tankstations opgericht voor 1 juli 1995 met een doorzet van lichte olie van minder dan 500 m3 geldt deze eis niet (artikel 6.22 AB). De dampretourvoorziening moet bij ingebruikname en vervolgens elke 3 jaar worden gecontroleerd, waaronder de vlamkerende voorziening. De controle van de dampretourvoorziening geschiedt aan de hand van het installatieboek. De goede staat wordt op het oog gecontroleerd.
d) Pompeilanden
3.21 lid 2 AR
3
2
Van de pompeilanden wordt gecontroleerd of de lengte van de slang zodanig is dat deze
+ 3.35 lid 5
binnen de afmetingen van de vloeistofdichte vloer blijft: de vloeistofdichte vloer rond de
AR 2.3.8,
afleverzuil moet tenminste de afstand van de afleverslang plus één meter, met een
2.3.13 en
minimum van 5 meter. Tenzij er belemmeringen zijn door erfafscheidingen, bebouwing
2.4.1 PGS 28
of andere fysieke begrenzingen. De vloer aan de openbare weg moet minimaal 3 meter bedragen. De afleverslang mag dan niet langer zijn dan 4 meter.Er wordt op het oog gecontroleerd of het pompeiland 10 cm hoger ligt dan de omliggende vloer en of een deugdelijke aanrijdbeveiliging aanwezig is en op 5 meter van rioolputten. Er wordt op het oog gecontroleerd of de verlichting voldoende is om goed te kunnen zien tijdens het 18
Omschrijving aandachtspunten
Wettelijke
Positionering
Niveau
grondslag
(landelijke
diepgang
handhaving-
toezicht
Concrete invulling
strategie)
tanken. Er wordt gecontroleerd of het pictogram “motor afzetten, vuur en roken verboden” (9.6.1.5. PGS 28) aanwezig is. e) Noodstop
3.21.2 AR
3
1
3
n.v.t.
2
2
3
2
Bij tankstations wordt visueel gecontroleerd of een noodstop aanwezig is.
5.3.1 PGS 28 f)
Blusmiddelen
3.21 AR, 5.6.2 PGS 28
g) Ureum
3.25 lid 12
meegenomen door installateur bij keuring.
AR h) Aanrijdbeveiliging
i)
Noodplan
3.21.2 AR
Per 3 opstelplaatsen moet ten minste 1 brandblusmiddel aanwezig zijn. Wordt Het afleveren vindt plaats boven de bodembeschermende voorziening voor het afleveren van vloeibare brandstof Op plaatsen waar gevaar voor aanrijding bestaat moeten installatie onderdelen op een
5.7.2 + 5.7.3
doelmatige wijze worden beschermd. Ook kijken naar het materiaal en de constructie
PGS 28
waar de beveiliging van gemaakt is.
3.38 lid 3
2
1
AR,
Er wordt op aanwezigheid noodplan gecontroleerd, met een korte check op de vermelde telefoonnummer. Bij elke periodieke controle worden één of enkele medewerkers bij LPG-tankstations gevraagd waar het noodplan is, of wat ze moeten doen als er zich een calamiteit voordoet.
j)
Temperatuurgevoelig element
3.21 lid 3
2
2
Er dient een warmtegevoelig element aanwezig te zijn. Deze moet 1x per 2 jaar worden
AR, 2.3.12
gecontroleerd. Aan de hand van het installatieboek wordt nagegaan of het
PGS 28
warmtegevoelig element tijdig is gecontroleerd.
8. Lucht 8.1 Stookinstallaties a) Periodieke keuring / herstel
3.7.m AR
2
1
gebreken
Er wordt gecontroleerd op aantal en nominaal vermogen van de aanwezige stookinstallaties. De in cascade geschakelde ketels in een ruimte worden bij elkaar opgeteld om te bepalen of hiervoor het keuringsregime van toepassing is. Van de SCIOS-rapportage worden de conclusies en aanbevelingen gelezen. Denk ook aan de keurings van de brandstofleiding. Er wordt niet apart gecontroleerd op aanwezigheid brandschakelaar, zelfsluitende deur, 2,5 cm aanslag deur, etc. Deze moeten onderdeel zijn van een SCIOS-goedkeuring. Indien in het keuringsrapport gebreken zijn genoemd, wordt gecontroleerd of, en zo ja wanneer (eis is binnen 2 weken), deze zijn hersteld. Indien gebreken uit het keuringsrapport niet zijn hersteld, wordt hierop gehandhaafd.
b) Beschikbaar hebben documenten/keuringen
3.7.p lid 1 AR
2
1
Indien de volgens artikel 4.1 Bems vereiste keuring niet kan worden aangetoond middels een keuringsrapport, is dit tevens overtreding van artikel 5.1 Bems. In dat geval wordt gehandhaafd op het laten keuren van de stookinstallatie (artikel 4.1 Bems) 19
Omschrijving aandachtspunten
Wettelijke
Positionering
Niveau
grondslag
(landelijke
diepgang
handhaving-
toezicht
Concrete invulling
strategie)
en het ter beschikking stellen van het keuringsrapport aan het bevoegd gezag (artikel 5.1, tweede lid, Bems) c)
Opslag brandbare goederen in
art. 2.1.1 lid 2
stookruimte (Gebruiksbesluit)
Gebruiksbesluit
2
S
Er wordt gecontroleerd op opgeslagen goederen in de stookruimte, indien daarin een nominale belasting van meer dan 130 kW aanwezig is of een gemeenschappelijk toestel aanwezig is. Papier/karton mag niet in de ruimte aanwezig zijn.
8.2 Koelinstallaties (F-gassenverordening/ Ozonverordening 1005/2009) a) Aard en hoeveelheid koudemiddel
Art. 2 en 7 F
2
1
2
1
Art. 11 O b) Aanwezigheid logboek
Art. 3 lid 6 F
Op het etiket moet duidelijk zijn aangegeven welk en hoeveel koudemiddel in de installatie aanwezig is.
Art. 11 en 23
Bij installaties met 3 kg of meer koudemiddel dient een logboek aanwezig te zijn. Dit kan een digitaal register betreffen. Het logboek moet volledig zijn.
O c)
Onderhoud/controle lekdichtheid
Art. 3 lid 2
3
3
In het logboek wordt nagegaan of de vereiste onderhoud en controle op lekdichtheid
en 4 F
conform de vereiste frequentie is uitgevoerd. Dit gebeurt aan de hand van het tabblad
Art. 23 lid 2
“registratie van beheer”. Indien dit niet voorhanden/ingevuld is, worden de werkbonnen
O
uit het register gecontroleerd. Er wordt 3 jaar terug gekeken. Indien de werkbonnen niet zijn geordend dient het bedrijf deze eerst te ordenen, waarna bij hercontrole hier opnieuw wordt gecontroleerd. Indien de koelinstallatie over een lekdetectiesysteem beschikt, moet dit ook jaarlijks worden gecontroleerd.
d) Werkzaamheden door nietgediplomeerde
Art. 5 lid 3,
3
1
Werkzaamheden aan koelinstallaties dienen door gediplomeerde mensen te worden
art. 4 F
uitgevoerd. Overtredingen worden gemeld bij de VROM-Inspectie die bevoegd is te
Art. 23 lid 4
handhaven bij het bedrijf dat niet-gediplomeerd werkzaamheden heeft verricht.
en art. 23 lid 5O e) Bijvullen koudemiddel
Art. 5 en 11
3
1
2
S
lid 4 O f)
Fysieke controle koelinstallatie
Een fysieke controle van de koelinstallatie geschiedt uitsluitend indien de periodieke controles aan de installatie niet zijn verricht. Dan worden bekeken:
kijkglas (is deze geheel gevuld; indien luchtbellen zichtbaar zijn is dat een indicatie voor lekkage)
zijn de leidingen vettig
is de verdamper stofvrij en is daarop ijsafzetting zichtbaar
zijn aanzuigopeningen vrij van bijvoorbeeld bladeren 20
Omschrijving aandachtspunten
Wettelijke
Positionering
Niveau
grondslag
(landelijke
diepgang
handhaving-
toezicht
Concrete invulling
strategie)
8.3 Geurhinder (afvoer bakdampen) a) Uitmonding afvoerpijp en/of ontgeuringsinstallatie
3.132 AB
2
1
3.103 AR
Indien er geen klachten zijn wordt dit visueel gecontroleerd. Bij ontbreken van vereiste voorzieningen wordt daarop niet gehandhaafd als er geen klachten uit de omgeving zijn. Over het niet aanwezig zijn/voldoen van de voorzieningen bij afwezigheid van klachten wordt daarover een opmerking geplaatst in de brief dat deze niet voldoen en dat hierop alsnog zal worden gehandhaafd indien er gegronde klachten door ons worden ontvangen.
3
Bij klachten wordt gecontroleerd en gehandhaafd op het aanwezig zijn en doelmatig functioneren van de voorzieningen. Daarbij wordt tevens de trekkracht van de afzuigunit globaal onderzocht (voelen van trek). Van een aanwezige ontgeuringsinstallatie wordt gecontroleerd wanneer het actiefkoolfilter voor het laatst is vervangen. Indien een nieuwe voorziening moet worden aangebracht wordt bij team bouwen van afdeling Duurzame Ontwikkeling nagevraagd of hiervoor een omgevingsvergunning voor het deel bouwen nodig is.
b) Vetvangende filters
3.103 lid 2
2
1
AR
Boven de kookunit wordt gecontroleerd of de vetvangende filters aanwezig zijn, en of deze en de kast erachter voldoende gereinigd zijn.
8.4 Lucht, overig a) Oplosmiddelenbesluit
2
1
Gecontroleerd of inrichtingen waarbij oplosmiddelen worden gebruikt onder het Oplosmiddelenbesluit vallen. Daarbij moet worden nagegaan hoeveel VOS5-houdende stoffen per jaar is ingekocht. Aan de hand van de activiteit kan afdeling 2.11 van het Activiteitenbesluit worden nagegaan wat de grens is voor het bijhouden van een VOSregistratie.
b) Stofemissie
4.21, 4.23,
3
1
Bij de volgende activiteiten gelden volgens het Activiteitenbesluit maximale emissie-
4.27a, 4.29,
eisen aan de uitstoot van stof:
4.31b, 4.33,
mechanische bewerking, coaten of lijmen van hout of kurk
4.40, 4.44,
mechanische bewerking, coaten of lijmen van kunststof of rubber
4.50, 4.54,
mechanische bewerking van steen
4.54a, 4.58,
diverse metaalbewerkingen (verspanen, lassen, solderen, stralen, lijmen, coaten,
4.68, 4.74b, 4.74f, 4.74j,
5
galvaniseren, reinigen)
diverse bewerkingen van steen (lijmen, harsen, coating aanbrengen)
VOS = vluchtige organische stoffen 21
Omschrijving aandachtspunten
Wettelijke
Positionering
Niveau
grondslag
(landelijke
diepgang
handhaving-
toezicht
Concrete invulling
strategie)
4.74s, 4.94,
vervaardigen van betonmortel
4.103d,
vellenoffset
4.125, 5.19,
versnipperen van papier/karton
5.22 AR
bewerken van textiel
laboratoria
afvalverbrandingsinstallaties
Hieraan worden geen emissiemetingen verricht. De reden dat niet actief wordt toegezien op het naleven van emissie-eisen is dat aan de emissie-eisen kan worden voldaan door het nemen van maatregelen, zoals deze zijn opgenomen in de Ministeriële Regeling. De bedrijven beschikken meestal over deze voorzieningen. In dit geval betreft het filtrerende afscheiders, oftewel doekfilters. Bij het toezicht wordt gecontroleerd op de aanwezigheid van bronafzuiging, de staat van het filter en onderhoud (wordt filter regelmatig geschoond). c)
VOS-registratie
2.11 AR
2
3
Zie ook onder a). Daar waar een VOS-registratie verplicht is wordt gecontroleerd of een door de leverancier(s) aan de inrichtinghouder jaarlijks overzicht van de ingekochte VOS aanwezig is. De drempel voor een VOS-boekhouding ligt meestal bij 1.000 kg.
d) Uitmonding afzuiging
AR, divers
2
S
Afvoer van afgezogen lucht dient bovendaks en omhooggericht plaats te vinden, tenzij het bedrijf zich op een gezoneerd industrieterrein bevindt (garages, verfspuiterijen, galvanische baden, lasdampen, solderen, stralen, etc.). Dit wordt bij klachten visueel gecontroleerd. Er wordt niet gehandhaafd op een zijwaartse afvoer, indien dit niet leidt tot overlast.
9. Veiligheid 9.1 Opslag gevaarlijke stoffen
4.3-4.10b MR
a) Aanwezigheid opslagvoorziening
4.3 lid1 en
3
3
Om te bepalen of PGS15 van toepassing is wordt de hoeveelheid en aard van de
4.3 lid 2 AR
gevaarlijke stoffen visueel ter plaatse geïnventariseerd. Indien uit etikettering de ADR-
Tabel 1.1 en
klasse niet is op te maken worden Veiligheidsinformatiebladen (VIB) opgevraagd.
1.2 PGS 15 b) Afstandseisen uitpandige voorziening
3.2.4 en
3
1
3.2.8 PGS 15
Bij uitpandige voorzieningen worden afstandseisen op het oog gecontroleerd, door middel van het nemen van stappen. Bij twijfel of de afstand voldoende is wordt de afstand in detail opgemeten (digitale infrarode afstandsmeter).
c)
Hoeveelheid in/buiten voorziening
3.1.3, 3.2.9 PGS 15
3
3
Nagegaan wordt of alle aanwezige gevaarlijke stoffen (stoffen die onder de ondergrens vallen dienen ook in de opslagvoorziening te zijn opgeslagen, als meer dan de 22
Omschrijving aandachtspunten
Wettelijke
Positionering
Niveau
grondslag
(landelijke
diepgang
handhaving-
toezicht
Concrete invulling
strategie)
ondergrenzen in de inrichting aanwezig is), uitgezonderd de werkvoorraad. Op de maximaal toegestane hoeveelheid per opslagvoorziening wordt op het oog gecontroleerd, door globaal hoeveelheden op te tellen. d) Andere goederen in opslag
3.1.1 PGS 15
2
2
Er wordt visueel gecontroleerd op opslag van andere goederen
e) Brandwerendheid
3.2.8 en
3
3
Van de opslagvoorziening wordt de WBDBO gecontroleerd (niet van toepassing bij ADR-
3.10.1 PGS
klasse 8). Bij losse kasten (gebruik na 1 januari 2006) moet een productcertificaat
15
aanwezig zijn (3.10.2 PGS 15). Bij zelfgebouwde opslagvoorzieningen wordt zonodig met de Brandweer bepaald of de voorziening (gebruikte materialen) voldoende WBDBO bezit. Tevens wordt gecontroleerd of de ventilatieroosters vlamkerend zijn uitgevoerd, dan wel een brandklep in het ventilatiekanaal is aangebracht. Indien niet zichtbaar, wordt dit nagevraagd bij de ondernemer en dit te onderbouwen. Er wordt gecontroleerd of zelfsluitende deur aanwezig is. Er wordt visueel gecontroleerd of spijkers/nagels en doorvoerleidingen zijn afgekit.
f)
Lekbakcapaciteit
3.9.1 PGS 15
2
2
De productopvangcapaciteit dient 110% van de grootste verpakking te zijn, of, als dat meer is 10% van het totaal. De lekbakcapaciteit wordt op het oog gecontroleerd door globale telling van de hoeveelheid vloeistoffen in de opslagvoorziening afgezet tegen op het oog gemeten volume van de opvangbak/vloer. Bij twijfel wordt het volume van de lekbakcapaciteit in detail opgemeten.
g) Kwaliteit vloeren
4.10 AR
3
1
h) Compartimentering stoffen
3.12.1 PGS
3
2
Of de vloer/lekbak van de opslagvoorziening voldoet aan de NRB wordt visueel gecontroleerd op aanwezigheid van scheuren.
15 i)
Op compartimentering wordt op hoofdlijnen gecontroleerd. Voor iedere te compartimenteren categorie moet er een lekbak aanwezig zijn.
Deugdelijke verpakking en
4.2 AR
etikettering
3.11.1-
2
1
Verpakkingen (ook IBC-containers) worden globaal op deugdelijkheid gecontroleerd. Bij stapeling van verpakkingen wordt globaal ingeschat of de verpakking stevig genoeg is.
3.11.3 PGS
Gevaarlijke stoffen moeten op de juiste wijze zijn voorzien van een etiket.
15 j)
Pictogrammen voorziening
3.10.2,
2
1
Etikettering op emballage wordt gelezen. Indien geen etiket op de verpakking wordt de
3.15.1,
exploitant aangegeven dat deze als gevaarlijke afvalstof moet worden afgevoerd. Bij
3.16.1 PGS
tekst “licht ontvlambaar” wordt in VIB nagegaan wat het vlampunt van de betreffende
15
stof is, om na te gaan of deze onder ADR-klasse 3 valt. Er wordt gecontroleerd of op de opslagvoorziening het pictogram “open vuur en roken verboden” is aangebracht. Bij opslag van specifieke stoffen (o.a. bestrijdingsmiddelen) dient dit zichtbaar te zijn op de 23
Omschrijving aandachtspunten
Wettelijke
Positionering
Niveau
grondslag
(landelijke
diepgang
handhaving-
toezicht
Concrete invulling
strategie)
opslagvoorziening. k) Opslag in verkoopruimte
4.8 AR
2
3
Bij opslag in verkoopruimte wordt de hoeveelheid in detail geteld, om te kunnen bepalen of lekbakken nodig zijn. Op de aanwezigheid van lekbakken wordt gecontroleerd. De lekbakcapaciteit wordt globaal visueel beoordeeld. Bij twijfel wordt de lekbakcapaciteit in detail opgemeten en afgezet tegen de hoeveelheid ontvlambare stoffen. Spuitbussen hoeven niet boven een lekbak te zijn opgeslagen. Bij een overschrijding van de maximale hoeveelheden (toegestaan is maximaal 300 liter (indien ADR-klasse 3-stoffen niet boven lekbakken staan) of 800 liter aan ADR-klasse 2 én 3 stoffen) tot 5% wordt hierop alleen mondeling gewezen en dit aangetekend in Squit XO. Bij overschrijdingen van meer dan 5% wordt aangeschreven op het terugbrengen van de hoeveelheid tot de toegestane hoeveelheid.
l)
Tijdelijke opslag
4.7 AR/ hfdst
3
1
10 PGS 15
Overslaan binnen 48 uur, onder voorwaarde dat: maximaal 10.000 kg wordt overgeslagen en aan derden is geadresseerd. Er wordt visueel gecontroleerd of dit gedeelte op een duidelijke wijze is gemarkeerd en of deze op het oog ten minste 2 m is verwijderd van andere goederenopslag. Verder wordt visueel gecontroleerd of er voldoende absorptiemiddelen aanwezig zijn. Visueel wordt gecontroleerd of de volgende stoffen NIET aanwezig zijn op deze plaats: gevaarlijke stoffen van de verpakkingsgroep I en gevaarlijke stoffen van de klasse 1, cijfer 6.2 (behoudens categorie 13 en 14) en 7, alsmede meer dan 2.000 brandbare vloeistoffen (waarvan de verpakkingen voorzien zijn van etiket model nr. 3).
Overslaan langer dan 48 uur, onder voorwaarde dat: maximaal 10.000 kg wordt overgeslagen en aan derden is geadresseerd. Gecontroleerd wordt of dit wordt opgeslagen in één of meerdere speciaal hiervoor bestemde opslagvoorzieningen binnen de inrichting, en of ten minste aan 3 zijden van deze opslagvoorziening wordt omgeven door wanden van minimaal 3 m hoog en met een WBDBO van tenminste 60 minuten ten opzichte van een naastgelegen ruimte. Zie verder artikel 4.7 onder d en e van de MR.
m) Incidenten en instructies
3.14.1-
2
1
Gemorste vloeistoffen dienen direct te worden opgeruimd. Hiertoe dienen middelen
3.14.3 PGS
aanwezig te zijn. Er wordt visueel gecontroleerd of deze middelen aanwezig zijn.
15
Personeel moet geïnstrueerd zijn wat te doen bij incidenten. Dit wordt steekproefsgewijs gecontroleerd door het personeel hierover te bevragen.
24
Omschrijving aandachtspunten
Wettelijke
Positionering
Niveau
grondslag
(landelijke
diepgang
handhaving-
toezicht
Concrete invulling
strategie)
n) Blustoestel
3.15.2 PGS
2
S
15 o) Veiligheidsinformatiebladen (VIB)
3.16.2 PGS
aanwezig te zijn. Dit wordt steekproefsgewijs gecontroleerd. 1
S
15 p) Noodplan
3.19.1 PGS
Voor elke 200 m2 opslagvoorziening dient een 6 kg poederblusser in de nabijheid Er wordt niet gecontroleerd op de aanwezigheid van VIB´s. Deze worden alleen opgevraagd bij twijfel over de inhoud van een emballage.
2
S
15
Allen bij opslagen met meer dan 10.000 kg gevaarlijke stoffen per opslagvoorziening is een noodplan vereist. In die gevallen wordt gevraagd om het noodplan en dit globaal beoordeeld.
q) Toegankelijkheid en toegangsdeur
3.20.1,
2
S
Indien een opslagvoorziening buiten een gebouw is gelegen wordt op het oog
3.21.1 PGS
gecontroleerd of de opslagvoorziening niet toegankelijk is voor onbevoegden door
15
middel van een hekwerk. Bij betreedbare opslagen wordt gecontroleerd of de deur van panieksluiting is voorzien (van binnenuit zonder sleutel te openen).
9.2 Opslag gasflessen
(drukhouders)
a) Aanwezigheid opslagvoorziening
4.4-4.4a AR, Tabel 1.1 en
3
3
1.2 PGS 15
Om te bepalen of een opslagvoorziening nodig is worden aanwezige, niet op leidingnet aangesloten/in gebruik zijnde, gasflessen in detail geteld. Uitgezonderd van opslagregels zijn flessen met kooldioxide met een doelmatige drukontlastvoorziening en flessen met blusgas (4.4 lid 2 MR).
b) Afstandseisen uitpandige voorziening
3.2.4 en
3
2
3.2.8 PGS 15
Bij uitpandige voorzieningen worden afstandseisen op het oog gecontroleerd, door middel van het nemen van stappen. Bij twijfel of de afstand voldoende is wordt de afstand in detail opgemeten (digitale infrarode afstandsmeter). De afstand van de opslag tot kelderopeningen, putten en straatkolken die in open verbinding staan met de riolering is minimaal 5 m. Afstand tot aanzuigopeningen van ventilatiesystemen die zijn gelegen op minder dan 1,5 m boven het maaiveld is minimaal 7,5 m.
c)
Afstandseisen inpandige
6.3.5 PGS 15
3
2
opslagvoorziening
De opslag van gasflessen in een brandveiligheidskast mag zich niet in een kelder of op een verdieping bevinden. Daarnaast moet de kast zich op maximaal 5 meter van een buitendeur bevinden.
d) Hoeveelheid in/buiten voorziening
3.1.3 en 3.2.9 PGS 15
2
3
Nagegaan wordt of alle aanwezige gasflessen (ook die onder de ondergrens vallen dienen ook in de opslagvoorziening te zijn opgeslagen, als meer dan de ondergrenzen in de inrichting aanwezig is), uitgezonderd werkvoorraden, op laskar geplaatste gasflessen en op leiding aangesloten gasflessen. De werkvoorraad wordt kritisch beoordeeld, of dit inderdaad valt onder het begrip werkvoorraad (dag/batch). Op de maximaal toegestane hoeveelheid gasflessen per opslagvoorziening wordt globaal gecontroleerd, door de aantallen en volume gasflessen globaal op te tellen. 25
Omschrijving aandachtspunten
Wettelijke
Positionering
Niveau
grondslag
(landelijke
diepgang
handhaving-
toezicht
Concrete invulling
strategie)
e) Andere goederen in opslag
6.2.1 PGS 15
2
1
Er wordt visueel gecontroleerd op opslag van andere goederen. Gasflessen mogen ook niet in dezelfde opslagvoorziening als andere gevaarlijke stoffen.
f)
Brandwerendheid
6.2.4 en
3
3
6.2.5 PGS 15
Van de opslagvoorziening wordt de WBDBO gecontroleerd. Bij losse kasten voldoet de NEN-EN-aanduiding op de kast, en worden alleen doorvoeren/ventilatieopeningen hierop gecontroleerd. Bij zelfgebouwde opslagvoorzieningen wordt zonodig met de Brandweer bepaald of de voorziening (gebruikte materialen) voldoende WBDBO bezit. Tevens wordt gecontroleerd of de ventilatieroosters vlamkerend zijn uitgevoerd, dan wel een brandklep in het ventilatiekanaal is aangebracht. Indien niet zichtbaar, wordt dit nagevraagd bij de ondernemer en dit te onderbouwen. Er wordt gecontroleerd of zelfsluitende deur aanwezig is. Er wordt visueel gecontroleerd of spijkers/nagels zijn afgekit. Bij betreedbare opslagen wordt gecontroleerd of de deur van panieksluiting is voorzien (van binnenuit zonder sleutel te openen). Bij uitpandige opslagvoorzieningen wordt de WBDBO gecontroleerd in relatie tot afstand van de voorziening tot erfgrens en gebouwen, en tot opslag van andere goederen binnen een grens van 5 meter van een opslagvoorziening zonder WBDBO. Bij gasopslag tegen een buitengevel wordt de buitengevel visueel of aan de hand van bouwtekeningen op WBDBO gecontroleerd, zonodig met de VRU of bouwinspecteur. Gelet wordt op zwakke plekken, zoals ramen, in de buitengevel.
g) Ventilatie
6.2.15 PGS
3
2
Natuurlijke ventilatie moet zijn gewaarborgd.
3
3
Alle gasflessen worden gecontroleerd op keuringsdata, tenzij het aantal gasflessen >50
15 h) Keuring gasflessen
6.1.3 PGS 15
bedraagt. In dat geval wordt steekproefsgewijs op keuringsdata gecontroleerd. Overige keurmerken, zoals beproevingsdruk, worden niet gecontroleerd. i)
Beschermd tegen omvallen
6.2.7 PGS 15
2
1
Er wordt visueel gecontroleerd of smalle gasflessen tegen omvallen zijn beschermd met bijvoorbeeld kettingen of beugels.
j)
Compartimentering gassen
6.2.13 PGS
2
1
15
Er is vrijwel geen compartimenteringseis. In principe moeten gassen met “gelijksoortige gevaarsaspecten” bij elkaar worden opgeslagen. Acetyleen en zuurstof mogen echter bij elkaar. De kans dat twee gasflessen namelijk tegelijkertijd lekken en gevaar opleveren is verwaarloosbaar klein.
k) Etikettering flessen en voorziening
6.2.3 en
2
1
Alle gasflessen worden gecontroleerd op aanwezigheid van ADR-etikettering of kleur
6.2.11 PGS
(verwijzing naar gassoort of gevaarseigenschappen). Er wordt gecontroleerd of op de
15
opslagvoorziening het pictogram “open vuur en roken verboden” en “openen van 26
Omschrijving aandachtspunten
Wettelijke
Positionering
Niveau
grondslag
(landelijke
diepgang
handhaving-
toezicht
Concrete invulling
strategie)
afsluiters van gasflessen verboden” is aangebracht. l)
Aanrijdbeveiliging
6.2.17 PGS
2
1
15
Indien frequente vervoerbewegingen in de buurt van een uitpandige opslagvoorziening wordt visueel gecontroleerd op de aanwezigheid en deugdelijkheid van een aanrijdbeveiliging.
9.3 Opslag vuurwerk
4.2 AB / 4.11 MR / Vuurwerkbesluit: Bijlage 1 = consumentenvuurwerk; Bijlage 2 = professioneel vuurwerk. In de kolom “wettelijke grondslag” wordt alleen naar Bijlage 1 verwezen.
a) Brandwerendheid en keuring sprinkler/BMI
2.1-2.3, 2.6,
3
3
Ongeveer een maand voor het einde van het jaar wordt gezamenlijk met de Brandweer
§ 5 Bijlage 1
de opslagruimte gecontroleerd op WBDBO, WBDBO-eis van muur tussen
Vuurwerk-
bufferbewaarplaats en bewaarplaats, deugdelijke stellingen, of planken zodanig zijn
besluit
uitgevoerd dat water van de sprinkler er langs (afstand tot de muur) en door kan lopen naar de onderste planken (gaten), of de sprinkler en BMI zijn gekeurd, of blusmiddelen voor het grijpen zijn, of schakelaars en verlichting explosieveilig zijn uitgevoerd.
b) Vuurwerkhoeveelheid in kluis
2.2.1 en 2.2.2
3
2
Op de eerste verkoopdag of enkele dagen ervoor wordt gecontroleerd op de maximaal
Vuurwerk-
toegestane hoeveelheid vuurwerk in de kluis, de opslaghoogte (ruimte tussen vuurwerk
besluit in
en sprinkler) en de ruimte tussen het vuurwerk en de muur. Dit wordt globaal gedaan
relatie tot
door globale telling, en op het oog de ruimte tot aan sprinkler en muur in te schatten.
bijlage 1 en 3
Tevens wordt op het oog de breedte van het looppad in de kluis gecontroleerd. Het criterium bij een bewaarplaats (eis breedte looppad is 75 cm) is of er op een normale manier door het pad gelopen kan worden (niet overdwars, zonder jezelf klein te hoeven maken). Bij twijfel worden afstanden daadwerkelijk opgemeten.
c)
Instructie personeel
1.4 Bijlage 1
2
1
Er wordt gevraagd of het personeel is geïnstrueerd. De instructie zelf wordt niet inhoudelijk beoordeeld.
Vuurwerkbesluit
d) Vuurwerkopslag buiten kluis
1.3, 4.1
3
3
Tijdens alle drie de verkoopdagen wordt gecontroleerd of er niet meer dan 250 kg
Bijlage 1
vuurwerk in de verkoopruimte aanwezig is, of het vuurwerk bij de verkoopbalie niet voor
Vuurwerk-
het grijpen ligt. Er wordt gekeken of er verder vuurwerk buiten de kluis is opgeslagen.
besluit
e) Kluisdeur
2.4 en 3.4
3
4
De kluisdeur moet zodanig geconstrueerd zijn dat een doelmatige drukontlasting niet
Bijlage 1
wordt belemmerd (hij mag bv. niet in het slot kunnen vallen). De kluisdeur moet
Vuurwerk-
zelfsluitend zijn. In november wordt de inrichtinghouder geadviseerd op de kluisdeur
besluit
aan te geven dat deze gesloten moet zijn, als instructie aan het personeel en om daarmee zoveel mogelijk het laten openstaan van de kluisdeur tijdens de verkoopdagen 27
Omschrijving aandachtspunten
Wettelijke
Positionering
Niveau
grondslag
(landelijke
diepgang
handhaving-
toezicht
Concrete invulling
strategie)
te voorkomen. Tijdens alle drie de verkoopdagen wordt gecontroleerd of de deur van de kluis is vastgezet in open stand. Indien dat het geval is wordt hiervan aangifte gedaan/proces-verbaal opgemaakt. f)
Nacontrole
3.1 Bijlage 1
2
1
In januari wordt visueel gecontroleerd of er in de kluis naast andere goederen geen vuurwerk meer aanwezig is.
Vuurwerkbesluit
g) Brandslanghaspels, veiligheidssymbolen en afstanden
Bijlage 1
2
1
Gecontroleerd wordt of de verplichte opschriften op bergingsverpakking (bestemd voor
Vuurwerk-
o.a. gevallen vuurwerk), op de veiligheidssymbolen “ontploffingsgevaar” op
besluit
toegangsdeuren bewaarplaatsen, op de verbodsborden “vuur, open vlam en roken verboden”, op de aanwezigheid van voldoende brandslanghaspels. Verder wordt op het oog de vereiste minimale afstand tussen het vuurwerk en opgeslagen licht of zeer licht ontvlambare stoffen en drukhouders (min. 5 m) gecontroleerd.
9.4 Propaantank
3.28 AB, 3.28-3.31 MR
a) Instructies en noodplan
5.5.1 – 5.5.4
2
2
PGS 19
Er wordt gecontroleerd of ‘instructies ingeval van een incident/calamiteit’ en een noodplan nabij de tank aanwezig is (eis geldt niet voor particulieren). De inhoud wordt summier gecontroleerd, op actuele telefoonnummers van hulpverleningsdiensten en aanduiding van de noodknop. Gecontroleerd wordt op actualiteit. In principe moet het noodplan elke 3 jaar worden geëvalueerd en zo nodig zijn bijgesteld.
b) Installatieboek
3.31 AR
2
1
Er wordt gecontroleerd of een installatieboek aanwezig is.
c)
Veiligheidsafstanden van
3.28 AB,
3
2
De in acht te nemen afstandseisen worden globaal ingeschat door stappen. Bij twijfel
reservoirs en opstelplaats
3.29 AR, H
wordt de afstand opgemeten. Indien een propaantank in de buurt van een woning ligt
tankwagens tot gebouwen,
4.8 PGS 19
word exact gemeten, tenzij overduidelijk is dat de afstand voldoet.
erfgrens, andere reservoirs, straatkolken e.d. d) Hekwerk
4.8.31 –
2
2
Op een voor publiek toegankelijk terrein wordt gecontroleerd of een hekwerk aanwezig
4.8.34 PGS
en deugdelijk is (geen gaten). Er wordt op het oog gecontroleerd of het hekwerk van
19
stevig metaaldraadvlechtwerk is, met een maaswijdte van max. 50 mm en een draaddikte van minimaal 2 mm. Er wordt op het oog gecontroleerd of het hek op voldoende afstand van de tank staat (1,5 meter bij bovengrondse tanks < 5.000 m3; 3 meter bij bovengrondse tanks > 5.000 m3, bij ondergrondse/geterpte tanks op 1 meter). Er wordt op het oog gecontroleerd of het hekwerk 1,8 meter hoog is. Van de toegangsdeur(en) wordt gecontroleerd of deze van buiten alleen met sleutel en van 28
Omschrijving aandachtspunten
Wettelijke
Positionering
Niveau
grondslag
(landelijke
diepgang
handhaving-
toezicht
Concrete invulling
strategie)
binnenuit zonder sleutel te openen is. Bij tanks met 5.000 m3 of meer wordt gecontroleerd of aan weerszijden deuren zijn aangebracht. e) Fundering/opstelling
4.8.26 –
3
1
Er wordt visueel gecontroleerd of de tank goed gefundeerd is op een horizontale, vlakke
4.8.30 PGS
en onbrandbare ondergrond, en er geen afkalvingsgevaar is. In geval van ondergrondse
19
tanks en leidingen wordt gecontroleerd op het risico van wortel ingroei. In geval van propaantanks wordt visueel gecontroleerd op brandbare goederen in de directe nabijheid (< 3 meter) van de tank. Bij een propaantank op de bouw wordt gecontroleerd of deze buiten de kraancirkel staat, om te voorkomen dat een vallend voorwerp de tank kan raken (4.8.21 PGS 19).
f)
Aanrijdbeveiliging
4.8.21 PGS
3
1
19 g) Periodieke keuring en visuele
3.30 AR,
Indien vervoersbewegingen in de buurt plaatsvinden, wordt gecontroleerd op de aanwezigheid en deugdelijkheid van een aanrijdbeveiliging.
3
3
controles
In het installatieboek wordt gecontroleerd of de 6-jaarlijkse tankkeuringen hebben plaatsgevonden, of deze door een erkende bedrijf zijn verricht en worden de conclusies gelezen. Daarnaast wordt gecontroleerd of de maandelijkse (door gebruiker tank) en 3maandelijkse (door installateur) visuele controle van de tank is uitgevoerd.
h) Kathodische bescherming
4.8.17 –
3
1
4.8.20 PGS
ondergrondse leidingen kathodische bescherming nodig is, en of deze jaarlijks wordt
19 i)
Bliksembeveiliging en aarding
4.8.15 –
Er wordt nagegaan of ondergrondse leidingen aanwezig zijn, en zo ja, of voor de gecontroleerd.
3
2
Er wordt gecontroleerd of voor de tank en vulpunt een beoordeling is gemaakt o.g.v.
4.8.16 PGS
NEN-EN IEC-62305 of een bliksembeveiliging nodig is, en zo ja, of deze aanwezig is. Dit
19
is bijvoorbeeld het geval als er metallisch contact is tussen reservoir en objecten (leiding, bekabeling). Tevens wordt gecontroleerd of het vulpunt is voorzien van een aarding, bestaande uit een aansluitvoorziening op het vulpunt t.b.v. de tankwagen.
j)
Vulpunt en leidingen
4.8.40 –
3
1
4.8.45 PGS
Visuele controle op beveiliging tegen schade/aanrijden, bovengrondse ligging van het vulpunt.
19 k) Blusmiddel
4.8.50 PGS
2
1
19 l)
Signalering/pictogrammen
4.4.3 PGS 19
Er wordt gecontroleerd of een 6 kg poederblusser in de nabijheid van de tank aanwezig is.
1
1
Binnen 3 meter van het vulpunt en binnen 1,5 meter van het reservoir dient veiligheidssignalering conform NEN 3011 te zijn aangebracht. Er wordt gecontroleerd of op het hekwerk het pictogram “open vuur en roken verboden” is aangebracht.
29
Omschrijving aandachtspunten
Wettelijke
Positionering
Niveau
grondslag
(landelijke
diepgang
handhaving-
toezicht
Concrete invulling
strategie)
9.5 LPG-tank
Besluit LPG-tankstations milieubeheer, Bijlage I; 1.3 uit deze Bijlage verwijst naar de oude CPR 8-1
a) Tankvereisten
1.1
2
Een LPG-tank moet ondergronds dan wel ingeterpt zijn en mag niet kleiner zijn dan 20 m3, tenzij hiervoor voor 1 juli 1984 Hinderwetvergunning was verleend.
b) Veiligheidsafstanden
Hoofdstuk 4
3
S
Enkele LPG-tankstations zijn inmiddels gesaneerd. De overige voldoen aan de
Bijlage 1
afstandseisen. Hierop wordt niet gecontroleerd, tenzij er wijzigingen hebben
LPG-Besluit,
plaatsgevonden.
tabellen 1, 2 en 2a van Bijlage 1 van REVI c)
Instructies en noodplan
3.1 besluit
2
2
lpg
Bij elke periodieke controle worden één of enkele medewerkers bij LPG-tankstations gevraagd waar het noodplan is, of wat ze moeten doen als er zich een calamiteit voordoet.
d) Installatieboek/logboek
3.1
2
1
Er wordt gecontroleerd of een installatieboek in de verkoopruimte aanwezig is.
e) Hekwerk
3.15
2
1
In geval van een bovengrondse tank wordt gecontroleerd of er een hekwerk omheen staat, en of de deuren hiervan gemakkelijk bereikbaar zijn. Het hekwerk moet een hoogte bezitten van ten minste 2 m en moet bestaan uit een omrastering van stevig metaaldraadvlechtwerk, met een maaswijdte van maximaal 50 mm en een draaddikte van minimaal 2 mm. Dit wordt op het oog gecontroleerd. Er wordt vooral gekeken of het hekwerk geen gaten vertoont. In het hekwerk moet zich in twee tegenover elkaar gelegen zijden een deur bevinden, die naar buiten opent en die van buitenaf slechts met een sleutel te openen is, doch van binnenuit zonder sleutel kan worden geopend (8.1.24 CPR 8-1).
f)
Noodstop
3.13 Besluit
2
1
Bij tankstations wordt visueel gecontroleerd of een noodstop aanwezig is. Bij LPG dienen
LPG 4.7.1
dat er twee noodstopvoorzieningen te zijn aangebracht, namelijk op elk aflevertoestel
PGS 16
en in de verkoopruimte.
g) Breekkoppeling
H8 PGS 16
3
1
De breekkoppelingen worden voorgeschreven in hoofdstuk 8 van de PGS 16.
h) Omroepinstallatie
3.13 Besluit
2
S
Steekproefsgewijs wordt de pomphouder gevraagd om omroepinstallatie aan te wijzen,
3
1
LPG i)
Fundering
1.3
dan wel te demonstreren. Er wordt visueel gecontroleerd of Het grondvlak binnen het hekwerk bestaat uit beton of steen (bestrating) en of het grondvlak zodanig hellend is uitgevoerd, dat bij een lekkage uit een bovengronds reservoir geen vloeibaar product onder het reservoir 30
Omschrijving aandachtspunten
Wettelijke
Positionering
Niveau
grondslag
(landelijke
diepgang
handhaving-
toezicht
Concrete invulling
strategie)
aanwezig blijft en dit niet kan afvloeien naar rioolputten, kelderopeningen en dergelijke (8.1.24 CPR 8-1). j)
Aanrijdbeveiliging
1.3
3
1
Indien vervoersbewegingen in de buurt plaatsvinden, wordt gecontroleerd op de aanwezigheid en deugdelijkheid van een aanrijdbeveiliging (8.1.25 CPR 8-1).
k) Begroeiing
3.16
3
1
In geval van ondergrondse of ingeterpte tank wordt op het oog gecontroleerd of beplanting aanwezig is, waarvan de wortels in de bekleding van het reservoir kunnen groeien, tenzij het reservoir hiertegen is beschermd. Binnen een afstand van 7,5 m van het reservoir mogen geen bomen, struiken of planten met een sterke wortelgroei aanwezig zijn, tenzij de tank behandeld is (zie daarvoor 8.1.26 CPR 8-1).
l)
Bliksembeveiliging en aarding
1.3
3
1
Bovengrondse tanks moeten zijn geaard conform NEN 1014 i.v.m. blikseminslag, tenzij het is voorzien van aangelaste ondersteuning en de inhoud ten hoogste 5 m3 is. Tevens wordt gecontroleerd of het vulpunt is voorzien van een aarding, bestaande uit een aansluitvoorziening op het vulpunt t.b.v. de tankwagen. (8.1.27 CPR 8-1).
m) Periodieke keuringen en controles
2.4, 2.6, 2.7,
3
3
3.2
In het installatieboek wordt gecontroleerd of van de 6-jaarlijkse tankkeuringen hebben plaatsgevonden (aanwezigheid certificaat), of deze door een erkende bedrijf zijn verricht en worden de conclusies gelezen. De keuringsdatum wordt daarmee niet aan de hand van de stempelplaat gecontroleerd. Daarnaast wordt gecontroleerd of de installatie door een gecertificeerde installateur elke 6 maanden is gecontroleerd. Bij de 6-maandse dan wel 6-jaarlijkse keuring worden de diverse technische eisen zoals opgenomen in CPR 8-1 meegenomen. Deze technische zaken worden daarom niet apart gecontroleerd bij het milieutoezicht. Ook moet uiterlijk 6 jaar na de laatste herkeuring de corrosiebeschermende bekleding van het reservoir en van de ondergrondse leidingen door een daartoe geaccrediteerde keuringsinstantie worden herkeurd door middel van een stroomopdrukproef. Verder dient de slang van de afleverzuil, alsmede de bijbehorende koppelingen, ten minste éénmaal per zes maanden worden vernieuwd dan wel hydraulisch worden getest op een effectieve druk van 2500 kPa (25 bar). Indien bij deze test gebreken optreden moet alsnog voor vernieuwing worden gezorgd. Al deze zaken worden gecontroleerd aan de hand van het installatieboek.
n) Kathodische bescherming
2.5
3
1
Er wordt gecontroleerd of voor de ondergrondse leidingen kathodische bescherming nodig is, en of deze jaarlijks wordt gecontroleerd door een daartoe geaccrediteerde keuringsinstantie.
o) Blusmiddel
3.14
2
-
Dit wordt meegenomen door de installateur bij de halfjaarlijkse keuring. Er wordt alleen 31
Omschrijving aandachtspunten
Wettelijke
Positionering
Niveau
grondslag
(landelijke
diepgang
handhaving-
toezicht
Concrete invulling
strategie)
gecontroleerd of de halfjaarlijkse keuring is verricht (zie onder m). p) Doorzet LPG
vergunning
2
3
Als in de milieuvergunning de doorzet aan LPG is gelimiteerd, wordt deze gecontroleerd door een accountantsverklaring hiervoor te vragen. Aan de doorzet zijn via het REVI veiligheidsafstanden gekoppeld.
q) Signalering/pictogram
1.3
1
1
Er wordt gecontroleerd of op het hekwerk en op de afleverzuil het pictogram “roken en vuur verboden” is aangebracht (8.1.24 CPR 8-1)
9.6 Opslag gassen (anders dan propaan) in bovengrondse tanks a) Veiligheidsafstanden
4.5 en 4.5a
3
1
Bij opslag van zuurstof in twee tanks met ieder >25 m3 wordt op het oog gecontroleerd
AB
of de afstand van elke tank minstens 20 meter bedraagt tot kwetsbare of beperkt
4.20 lid 3 AR
kwetsbare objecten. Overige veiligheidsafstanden zijn opgenomen in PGS 9: zie onder e). De afstand van een tank met koolzuur, lucht, argon, helium of stikstof ten opzichte van de erfscheiding (bij een opslagtank t/m 10 m3: 1 meter; bij >10 m3: 3 meter) wordt op het oog gecontroleerd.
b) Fundering
4.20 lid 4 AR
3
1
Een bovengrondse stationaire opslagtank met koolzuur, lucht, argon, helium of stikstof moet zijn geplaatst op een ondergrond die uit onbrandbaar materiaal bestaat. Er wordt visueel gecontroleerd of de tank goed gefundeerd is (geen verzakking mogelijk).
c)
Aanrijdbeveiliging
4.20 lid 5 AR
3
1
Gecontroleerd wordt of een bovengrondse stationaire opslagtank met koolzuur, lucht, argon, helium of stikstof, de leidingen en het vulpunt doelmatig tegen aanrijding zijn beschermd.
d) Ontoegankelijk voor onbevoegden
4.20 lid 6 AR
3
1
Gecontroleerd wordt of een bovengrondse stationaire opslagtank met koolzuur, lucht, argon, helium of stikstof, de leidingen en het vulpunt ontoegankelijk zijn opgesteld voor onbevoegden.
e) Opslag zuurstof
4.20 lid 7
3
2
De opslag van zuurstof moet voldoen aan hoofdstuk 4 van PGS 9, m.u.v. 4.3.4.2. Hierin zijn eisen opgenomen ten aanzien van:
Veiligheidsafstanden
Aanrijdbeveiliging
Pictogrammen
Vrijhouden van begroeiing en brandbare stoffen
Inpandige opslag
De 4-jaarlijkse keuring staat in hoofdstuk 5 van de PGS 9 en deze is niet in de Regeling aangewezen. In milieuvergunningen kan dit wel zijn opgenomen. 32
Omschrijving aandachtspunten
Wettelijke
Positionering
Niveau
grondslag
(landelijke
diepgang
handhaving-
toezicht
Concrete invulling
strategie)
9.7 Niet nader uitgewerkt: aardgasafleverzuil, opslag kruit en schietpatronen, In Nieuwegein is
één aardgastankstation, op het industrieterrein De Liesbosch
3 opslagen patronen en/of kruit (politiebureau, schietvereniging, wapenhandel).
Deze punten zijn in het toezichtprotocol daarom niet uitgewerkt. Bij het toezicht wordt maatwerk geleverd. a) Aardgasafleverzuilen
3.18 en 3.23
3
3
Veiligheidsafstanden en de voorschriften van hoofdstukken 7 t/m 10 van de PGS 25.
3
3
Veiligheidsafstanden, brandwerendheid
AB b) Zwart kruit, rookzwak kruit, patronen
4.3-4.4 AB/ 4.12 AR
33