Trendanalyse Milieu 1976 - 2005
Eindrapport
Een onderzoek in opdracht van Nationaal Archief drs. L. Boer drs. M.M. de Kleijn drs. L. de Ruig Projectnummer: B3681 Zoetermeer, 18 mei 2010
De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij Research voor Beleid. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldigen en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van Research voor Beleid. Research voor Beleid aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden.
2
Voorwoord In augustus 2009 heeft Research voor Beleid een plan van aanpak geschreven voor het Nationaal Archief met als titel ‘Op zoek naar historische trends en trendbreuken’. De trendanalyse betreft een overzichtelijke beschrijving van ontwikkelingen, trends en trendbreuken die kenmerkend zijn voor de samenleving in de periode 1976 – 2005, ten behoeve van de waardering en selectie van informatie in de archiefbestanden van de rijksoverheid in die periode. Ook enkele andere onderzoeksbureaus hebben een plan van aanpak opgesteld. Op basis van de ontvangen plannen van aanpak en de besprekingen daarover heeft het Nationaal Archief, gezien het belang van de trendanalyse bij de waardering en selectie van overheidsarchieven, besloten om eerst een pilot te houden. Het doel van de pilot is om de nieuwe methodiek eerst in de praktijk te testen. Deze pilot is beperkt tot een gebied ten aanzien waarvan het ministerie van VROM beleid maakt en uitvoert, namelijk de fysieke leefomgeving. Onderhavig rapport bevat de resultaten van de trendanalyse, een van de waarderingsinstrumenten van de pilot. De trendanalyse is begeleid door een projectgroep van het Nationaal Archief, bestaande uit Charles Jeurgens, Robbert Jan Hageman, Annemieke Kolle en Pieter van Koetsveld. Wij willen hen danken voor de prettige en constructieve samenwerking. Tevens danken wij alle respondenten voor hun medewerking en nuttige bijdragen.
Lennart de Ruig Accountmanager Research voor Beleid
3
4
Inhoudsopgave
1
2
3
Achtergrond en doelstellingen
7
1.1
Beleidscontext
7
1.2
Trends en hotspots
7
1.3
Doelen
9
1.4
Leeswijzer
9
Methodologische verantwoording
11
2.1
Beschrijving methodiek
11
2.2
Bevindingen
18
Overzicht van trends, hotspots en overheidsreactie op het subdomein milieu
25
3.1
Afbakening subdomein milieu
25
3.2
Algemene trends op het subdomein milieu
25
3.3
Reactie van de overheid
27
3.4
Beleidsonderwerpen en actoren
50
Bijlage 1 Protocol literatuurstudie Fase 2
73
Bijlage 2 Analysekader literatuurstudie
75
Bijlage 3 Vragenlijsten
77
Bijlage 4 Overzicht geraadpleegde literatuur milieu
79
Bijlage 5 Overzicht van geraadpleegde personen
81
Bijlage 6 Samenstelling reviewgroep
83
Bijlage 7 Lijst van afkortingen
85
Bijlage 8 Aanbevelingen voor de toekomst
87
5
6
1
Achtergrond en doelstellingen
1.1
Beleidscontext
De Rijksoverheid kampt met grote papieren achterstanden in zijn informatiehuishouding. Naar schatting wacht 800 kilometer papier uit de periode 1976 tot heden op bewerking. Het Nationaal Archief (=NA) is als bewaarder van overheidsarchieven mede verantwoordelijk voor een zorgvuldige bewerking. Een belangrijk onderdeel daarbij is waardering en selectie: welk materiaal is belangrijk om te bewaren? De criteria voor deze selectieslag zijn opgesteld door het NA en gebaseerd op het advies van de Commissie Waardering en Selectie.1 De methodiek bestaat uit verschillende elkaar aanvullende waarderingsinstrumenten. Het eerste onderdeel is een ‘systeemanalyse’. Die bestaat uit het identificeren van de actoren en de werkprocessen bij de overheid waarvan de 'administratieve neerslag' in ieder geval voor bewaring in aanmerking komt. Het Nationaal Archief voert deze systeemanalyse uit. Het tweede instrument is een ‘trendanalyse’. De trendanalyse is te omschrijven als een overzichtelijke beschrijving van ontwikkelingen, trends en trendbreuken die kenmerkend zijn voor samenleving in de periode 1976-2005, ten behoeve van de waardering en selectie van informatie in de archiefbestanden van de rijksoverheid in die periode.2 Een derde waarderingsinstrument is de risicoanalyse, die ten aanzien van de informatieobjecten van een overheidsorganisatie in kaart brengt hoe groot de bestuurlijk-politieke, juridische en financiële risico’s zijn als deze objecten niet meer beschikbaar zijn en voor welke termijnen deze risico’s gelden. Om het tweede waarderingsinstrument, de trendanalyse, door te ontwikkelen, heeft het Nationaal Archief een aantal onderzoeksbureaus opdracht gegeven een plan van aanpak op te stellen voor de uitvoering van de analyse. Op basis van deze input heeft het Nationaal Archief een nieuw plan van aanpak opgesteld. Gezien het belang van de trendanalyse bij de waardering en selectie van overheidsarchieven heeft het Nationaal Archief besloten eerst een pilot uit te voeren en de nieuwe methodiek in de praktijk te testen. De pilot vindt plaats bij het ministerie van VROM.
1.2
Trends en hotspots
In de maatschappelijke trendanalyse staan twee begrippen centraal: trends en hotspot. In deze paragraaf worden deze begrippen afgebakend. Ontwikkeling of trend? De termen ontwikkeling en trend worden regelmatig door elkaar gebruikt. Wij bezien deze termen feitelijk als synoniemen, met dat verschil dat met een ontwikkeling een trend over
1
2
Commissie Waardering en Selectie, Gewaardeerd Verleden. Bouwstenen voor een nieuwe waarderingsmethodiek voor archieven, 2007. Hierna verkort aangehaald als Gewaardeerd Verleden. Nationaal Archief, offerteverzoek inzake Plan van aanpak trendanalyse, 17 juli 2009.
7
een langere periode wordt bedoeld. Tijdens de trendanalyse hebben wij de term ‘trend’ gebruikt. De term ‘trend’ kan op verschillende manieren worden gedefinieerd. Wij sluiten in beginsel aan bij de definitie ‘het algemeen verloop van een bepaalde variabele gedurende een bepaalde periode’.1 De definitie dient echter tevens te beantwoorden aan de eisen die de Commissie Waardering en Selectie stelt aan de representativiteit van trends 2, alsook de reikwijdte van deze trendanalyse duidelijk af te bakenen. Gezien de context van deze trendanalyse hanteren wij de volgende definitie van ‘trend’: het verloop van een bepaalde variabele gedurende een bepaalde periode, die representatief is voor de Nederlandse samenleving op het subdomein milieu tussen 1976 en 2005. Met ‘representatief’ wordt bedoeld dat de ontwikkeling in zijn kenmerken een groter geheel of groep vertegenwoordigt. Een trend weerspiegelt dus de karakteristieken van de Nederlandse samenleving gedurende een bepaalde periode.3 Hot spots Naast de identificatie van trends en trendbreuken dient volgens de Commissie Waardering en Selectie aandacht te worden besteed aan ‘hotspots’.4 Met hotspots worden opvallende of intensieve interacties tussen overheid en burger en (al dan niet georganiseerde) burgers onderling bedoeld. Het is van belang te vermelden dat het niet gaat om routinematige interactie tussen burger en overheid (zoals burgerbrieven of de Ombudsman), maar om een nieuwe, onverwachte interactie. Een hot spot is mogelijk de aanzet tot een nieuwe trend. Een voorbeeld op het subdomein wonen zijn de krakersrellen in Amsterdam gedurende de jaren ’80, waarbij de politie hard ingreep. Een ander voorbeeld uit dezelfde periode op het subdomein milieu zijn de demonstraties tegen kernenergie. Hoewel de overheid in hotspots vaak een rol zal spelen, zullen hotspots niet altijd direct zijn te relateren aan het beleidsterrein milieu. Bij een hot spot zijn naast of los van de overheid ook andere actoren zoals groeperingen en marktpartijen betrokken. Er wordt dus een veld van diverse spelers bedoeld, waarbinnen een reeks van gebeurtenissen plaatsvindt.
1
2 3 4
Heezik, A., van, Trends & Selectie: Plan van aanpak voor het identificeren en analyseren van kenmerkende maatschappelijke trends in de periode 1976-2005 t.b.v. de waardering en selectie van archieven (Van Heezik Beleidsresearch, Haarlem, augustus 2009), pag. 11. Hierna verkort aangehaald als Plan van aanpak. Net als Research voor Beleid, heeft Van Heezik Beleidsresearch een plan van aanpak opgesteld voor de uitvoering van de trendanalyse. De definitie van trend is uit dit plan van aanpak afkomstig. Meer informatie over dit onderzoeksbureau is te vinden op www.beleidsresearch.nl Commissie Waardering en Selectie, Gewaardeerd Verleden, pag 39, 40. Van Heezik Beleidsresearch, Plan van aanpak, pag. 9. Commissie Waardering en Selectie, Gewaardeerd Verleden, pag 45.
8
1.3
Doelen
In de opdrachtformulering stelt het Nationaal Archief dat de trendanalyse de volgende resultaten dient te bereiken: het leveren van een instrument voor waardering en selectie van de archiefbestanden 1976-2005 waarvoor de minister van VROM verantwoordelijk is; het leveren van een instrument voor het opstellen van een prioriteringsschema voor de bewerking van deze archiefbestanden; het verder ontwikkelen en toetsen van de methodiek van ‘Gewaardeerd Verleden’ binnen de context van het maatschappelijk domein fysieke leefomgeving.
1.4
Leeswijzer
Het vervolg van het rapport bevat de verantwoording en resultaten van de trendanalyse. Hoofdstuk 2 bevat de methodologische verantwoording, met een beschrijving van de toegepaste methodiek (paragraaf 2.1) en aanbevelingen voor verbetering van de methodiek (paragraaf 2.2). In hoofdstuk 3 zijn de resultaten van de trendanalyse opgenomen. In paragraaf 3.1 wordt het subdomein milieu afgebakend. Paragraaf 3.2 bevat een beknopte beschrijving van overkoepelende, maatschappelijke trends op het subdomein milieu en paragraaf 3.3 een beschrijving van specifieke trends, hotspots en de overheidsreactie daarop. De laatste paragraaf van dit hoofdstuk (3.4) bevat een tabel met beleidsonderwerpen op het subdomein milieu met daaraan gekoppeld de directies die zich met het betreffende onderwerp hebben beziggehouden. De bijlagen bij het rapport bevatten het protocol (bijlage 1) en analysekader voor literatuurstudie (bijlage 2), vragenlijsten voor interviews (bijlage 3), een overzicht van geraadpleegde literatuur op het subdomein milieu (bijlage 4), respondenten (bijlage 5) en de reviewgroep (bijlage 6). Bijlage 7 bevat de lijst van afkortingen. De laatste bijlage (bijlage 8) bevat aanbevelingen voor een toekomstige trendanalyse.
9
10
2
Methodologische verantwoording
Dit hoofdstuk gaat dieper in op de methodiek van de trendanalyse. Het bestaat uit twee delen. Het eerste deel geeft een verantwoording van de methodiek. Vervolgens komt in het tweede deel aan de orde welke bevindingen uit de uitvoering van de trendanalyse naar voren zijn gekomen. Aanbevelingen die zijn te geven voor een volgende trendanalyse zijn opgenomen in bijlage 8.
2.1
Beschrijving methodiek
Het plan van aanpak voor de pilot trendanalyse bij het ministerie van VROM bestond uit vier Fasen: Fase 1
Voorbereiding
Fase 2
Trendanalyse domein fysieke leefomgeving
Fase 3
Doorwerking bij de Rijksoverheid
Fase 4
Toetsing praktische bruikbaarheid en eindrapportage
Tijdens de uitvoering van de trendanalyse is afgeweken van het plan van aanpak voor het domein fysieke leefomgeving. Het resultaat zoals neergelegd in dit rapport betreft een trendanalyse voor het subdomein milieu. In deze paragraaf gaan we kort op elk van de Fasen in en verantwoorden we de gemaakte keuzes.
2.1.1
Fase 1 Voorbereiding
Acti vitei t en Fase 1 In de eerste Fase hebben de onderzoekers zich voorbereid op de Fasen waarin de feitelijke dataverzameling plaatsvindt. Gestart is met een overleg met het Nationaal Archief ter afstemming. Vervolgens heeft het onderzoeksteam een document opgesteld met: 1
Een afbakening van het domein fysieke leefomgeving
2
Een afbakening van de kernbegrippen trend, trendbreuk en hotspot
3
Een protocol voor de literatuurstudie met richtlijnen voor de selectie van bronnen, te
4
Het analysekader voor literatuurstudie en expertinterviews in Fase 2 (zie bijlage 2)
5
De checklist voor de expertinterviews in Fase 2 (zie bijlage 3)
volgen sporen, tijd en diepgang en registratie van data (zie bijlage 1)
11
V e r a n t w oo r d i n g g e m a a k t e k e u z e s Afbakening van begrippen Voor de definities van de kernbegrippen is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het Visierapport Gewaardeerd Verleden van de Commissie Waardering en Selectie1, de opdrachtformulering van het Nationaal Archief2 en de definities die onderzoeksbureau Beleidsresearch heeft geformuleerd in zijn plan van aanpak voor een trendanalyse.3 De definitie van het begrip ‘hotspot’ is direct afgeleid van het Visierapport Gewaardeerd Verleden. 4 Voor de afbakening van het domein fysieke leefomgeving is ervoor gekozen aan te sluiten bij de definitie die het Planbureau voor de Leefomgeving aanhoudt. Op basis van indelingen van onder andere het CBS, het SCP en het Milieu en Natuurcompendium zijn de drie subdomeinen die onder fysieke leefomgeving vallen (wonen, ruimtelijke ordening en milieu) verder afgebakend. Zo vallen onder het subdomein milieu bijvoorbeeld de thema’s bodem, water, lucht, geluid, afval, chemische stoffen, energie, milieu en gezondheid en klimaatverandering. Literatuurstudie Om te bevorderen dat de literatuurstudie uitvoerbaar bleef binnen de beschikbare doorlooptijd voor de trendanalyse, is er een protocol opgesteld voor intern gebruik. Het protocol beschrijft de grenzen van de literatuurstudie in termen van doel van het onderzoek, en de diepgang in relatie tot de beschikbare tijd. Het oorspronkelijk te volgen protocol voor Fase 2 is opgenomen in bijlage 1. De onderzoekers zijn in deze Fase ook bronnen op het spoor gekomen die relevant waren voor Fase 3. Deze bronnen zijn niet in deze Fase bestudeerd, maar weggelegd tot Fase 3. Relevante informatie voor Fase 3 die de onderzoekers tijdens het lezen over maatschappelijke trends vonden is alvast wel (beknopt) in een apart bestand genoteerd.
2.1.2
Fase 2 Trendanalyse
Acti vitei t en Fase 2 Om trends, trendbreuken en hotspots op het domein fysieke leefomgeving te identificeren, is in Fase 2 een beknopte literatuurstudie uitgevoerd. Parallel daaraan vonden zes expertinterviews plaats. De deelnemende respondenten zijn in bijlage 2 opgenomen. De Fase werd afgerond met een interne brainstormsessie met experts van Research voor Beleid en EIM5 (economisch instituut voor het midden- en kleinbedrijf) op de subdomeinen wonen, milieu en ruimtelijke ordening. De resultaten van Fase 3 zijn vastgelegd in een tussenrapport.
1 2
3 4
5
Commissie Waardering en Selectie, Gewaardeerd Verleden. Nationaal Archief, Pilot trendanalyse ministerie van VROM 1976-2005: formulering opdracht (15 oktober 2009). Heezik, A., van, Plan van aanpak. Commissie Waardering en Selectie, Gewaardeerd Verleden, pag 45. Een uitwerking is te vinden in: Conceptrapport Waarderingsmethodiek (februari 2009) van de werkgroep methodiek en pilots van het Nationaal Archief. Research voor Beleid en EIM zijn beide onderdeel van Panteia.
12
Het tussenrapport behandelde de volgende onderwerpen: 1.
Inleiding: afbakening van begrippen
2.
Overzicht van megatrends
3.
Overzicht van trends en hotspots op het subdomein Wonen
4.
Overzicht van trends en hotspots op het subdomein Ruimtelijke Ordening
5.
Overzicht van trends en hotspots op het subdomein milieu
Het conceptrapport is voorgelegd aan een reviewgroep bestaande uit experts op het domein fysieke leefomgeving. Bijlage 6 bevat een overzicht van deelnemende experts.
V e r a n t w oo r d i n g g e m a a k t e k e u z e s Toevoegen megatrends Een analyse van megatrends, ofwel trends die maatschappijbreed zeer invloedrijk zijn (geweest), was geen onderdeel van de opdrachtverlening. Het plan van aanpak dat het onderzoeksteam heeft opgesteld, bevatte dan ook alleen een opzet voor een trendanalyse op het domein fysieke leefomgeving. De analyse van megatrends zou binnen een andere opdracht worden uitgevoerd. Tijdens de trendanalyse bleek echter dat veel ontwikkelingen binnen de drie subdomeinen zijn te relateren aan megatrends. Bevolkingsgroei bijvoorbeeld is van invloed op zowel milieu, ruimtelijke ordening als volkshuisvesting. Daarom is ervoor gekozen toch een beknopte omschrijving van megatrends op te nemen, zodat de context waarbinnen ontwikkelingen op de subdomeinen plaatsvonden helder was. Tevens werd herhaling in de beschrijving van de trends op de subdomeinen daarmee voorkomen, omdat de megatrends niet voortdurend hoefden te worden toegelicht. Op basis van een indeling die het Sociaal Cultureel Planbureau hanteert, zijn megatrends in de volgende categorieën ingedeeld: Demografische ontwikkelingen Economische ontwikkelingen Sociaal-economische ontwikkelingen Om verschillende redenen is de beschrijving van de megatrends na Fase 3 uit het rapport gelaten. In de volgende paragraaf gaan we hierop in. Thematische indeling beschrijving trends Met name voor de subdomeinen milieu en wonen is gekozen de beschrijving van trends thematisch in te delen. Dat wil zeggen dat binnen elk thema op het subdomein de gevonden trends zijn beschreven. Overkoepelende trends zijn afzonderlijk weergegeven. Om het eerder genoemde voorbeeld aan te houden, op het subdomein milieu zijn binnen de thema’s geluid, afval, bodem, water, lucht en energie macro- en mesotrends beschreven. De overkoepelende trend is het opkomend milieubesef onder de Nederlandse bevolking. Het voordeel van deze benadering is dat de trendanalyse completer wordt, omdat per thema wordt gekeken naar trends en ontwikkelingen. Voor het subdomein milieu betekent dit dat de overheidsreacties op alle fysieke trends worden meegenomen. De thematische indeling sluit (toevalligerwijs) goed aan bij de indeling die VROM hanteert op het beleidsterrein
13
milieu, zodat het minder moeite zou kosten om beleidsreacties aan trends te koppelen en reacties aan directies. De nadelen van de thematische benadering wegen echter zwaarder dan de genoemde voordelen. De nadelen zijn ook benadrukt in de kritiek van de reviewgroep en het Nationaal Archief op het eerste conceptrapport. Door de thematische indeling: blijft de onderlinge samenhang tussen trends in de lucht hangen worden trends meerdere malen opgenomen, omdat een trend binnen meerdere thema’s kan spelen is er teveel focus op fysieke trends; het gaat om overkoepelende, maatschappelijke trends, die een reactie zijn op fysieke milieuproblemen is de opsomming niet evenwichtig genoeg qua mate van detaillering. Het overzicht is gebaat bij een strakkere presentatie op hoofdlijnen. Geen verantwoording keuze trends In het oorspronkelijke plan van aanpak gold als uitgangspunt de keuze voor de trends te verantwoorden op basis van de kracht en impact van de trend. Deze verantwoording werd van belang geacht voor de legitimiteit van de trendanalyse. In de praktijk bleek echter dat er geen objectieve maatstaf is om de kracht en impact van een trend te meten. Er is daarom gekozen voor een beschrijvende en toetsende aanpak. Dat wil zeggen dat trends die genoemd worden in gezaghebbende literatuur zijn opgenomen in de analyse, en voorgelegd zijn aan experts ter toetsing. Verantwoording hotspots De keuze voor hotspots is gebaseerd op literatuur, expertinterviews en het Identificatiemodel Hotspots van de werkgroep methodiek en pilots van het Nationaal Archief.1 Als verschillende bronnen melding maken van de (reeks van) gebeurtenissen en experts bevestigen deze hotspots, zijn ze opgenomen in de trendanalyse. Hotspots die niet in de literatuur zijn beschreven, maar wel door experts zijn genoemd, zijn eveneens opgenomen. Rol wetenschap Onderzoek is vaak de brandstof voor de milieubeweging en de journalistiek waarmee burgers in beweging worden gezet en waarop de overheid reageert. Voorbeelden van belangwekkend onderzoek op milieugebied zijn de Jaarlijkse Milieubalansen, de vierjaarlijkse Milieuverkenningen van het RIVM, later het Milieu en Natuurplanbureau (MNP), en de duurzaamheidsverkenningen van het MNP. In overleg met het Nationaal Archief is echter afgesproken ons te concentreren op de grote lijnen die in historische en sociologische overzichtswerken staan genoemd. Een tweede motivatie voor deze keuze is dat wetenschappelijke documentatie wordt bewaard door andere actoren dan VROM; archieftechnisch is VROM hier niet de verantwoordelijke actor.
1
Conceptrapport Waarderingsmethodiek van de werkgroep methodiek en pilots van het Nationaal Archief, p. 21.
14
Aanpassin g plan va n aanpak De reviewgroep reageerde kritisch op de tussenrapportage. Samenvattend was de rapportage volgens de experts onvolledig, was er onvoldoende diepgang en ontbrak samenhang tussen trends. Om de kwaliteit van de trendanalyse binnen de beschikbare tijd op een hoger peil te brengen, is in overleg met het Nationaal Archief besloten de analyse te concentreren op het domein milieu. De afspraken en wijzigingen in het plan van aanpak die als gevolg van deze keuze zijn gemaakt, staan hieronder beschreven. Na afloop van Fase 2 van het onderzoek is met het Nationaal Archief overlegd over de invulling van het vervolg van het onderzoek. Naar aanleiding van commentaar van de reviewgroep en het Nationaal Archief zelf op de concept trendanalyse is besloten het plan van aanpak op hoofdlijnen te blijven volgen, maar de focus te verleggen naar één domein. Bovendien heeft de trendanalyse binnen dit domein een nadere uitwerking gekregen op basis van de suggesties van de reviewgroep en het Nationaal Archief. De keuze is gevallen op het subdomein milieu, omdat: er veel hotspots binnen dit subdomein zijn te onderscheiden. Naast hotspots is op dit subdomein ook veel interactie tussen overheid en burger te constateren. overheidsingrijpen vooral gevoed is door ontwikkelingen in de samenleving het ministerie van VROM in veel verschillende rollen bij het beleidsterrein is betrokken en er dus een gevarieerde neerslag in het archief te verwachten is dit subdomein vanuit het oogpunt van risicoanalyse de meest interessante casus vormt.
2.1.3
F a s e 3 D oo r w e r k i n g b i j d e R i j k s o v e r h e id
Acti vitei t en Fase 3 In deze Fase is bezien hoe trends en trendbreuken op het subdomein milieu hebben doorgewerkt binnen de Rijksoverheid in de periode 1975 – 2005 door de volgende vragen te stellen en te beantwoorden: 1
Hoe heeft de Rijksoverheid gereageerd op een ontwikkeling?
2
Welk beleid voerde de Rijksoverheid naar aanleiding van een ontwikkeling?
3
Welke wet- en regelgeving is naar aanleiding van een trendbreuk tot stand gekomen?
4
Welke personen waren van belang bij bepaald beleid en wetten?
5
Heeft de ontwikkeling tot gevolg gehad dat er zich structuurwijzigingen binnen de Rijksoverheid hebben voorgedaan
In deze Fase voerden de onderzoekers een beknopte literatuurstudie uit, aangevuld met interviews met ‘ooggetuigen’. De Fase heeft geleid tot twee producten, namelijk: Een overzicht van de belangrijkste beleidsonderwerpen op het subdomein milieu, die aangeeft welke neerslag van welke onderwerpen in aanmerking zou komen voor bewaring. Een overzicht van relevante actoren die betrokken zijn geweest bij de totstandkoming of uitvoering van beleid op het subdomein milieu. Naast een analyse van de doorwerking van trends bij de overheid, is naar aanleiding van de kritiek van de reviewgroep en het Nationaal Archief ten aanzien van de vorige Fase tevens een kwaliteitsslag gemaakt met betrekking tot de maatschappelijke trends.
15
V e r a n t w oo r d i n g g e m a a k t e k e u z e s Literatuurstudie Voor de beknopte literatuurstudie heeft het onderzoeksteam bestaande literatuur geraadpleegd waarin het overheidsbeleid op het subdomein milieu wordt geanalyseerd en beschreven. Literatuur is gevonden via databases van bibliotheken en door respondenten te vragen om relevante publicaties te noemen. Een overzicht van de geraadpleegde literatuur is opgenomen in bijlage 4. Na afloop van deze documentenstudie zijn de uitkomsten gecontroleerd aan de hand van het RIO (Rapport Institutioneel Onderzoek) en BSD (Basisselectiedocument) Milieu. Daarbij is bezien wat de verschillen zijn in het type en niveau van informatie die beide methodieken opleveren. Tevens is gecontroleerd in hoeverre de lijst met beleidsonderwerpen overeenkomt met de overheidshandelingen en -producten die het RIO en BSD bevatten. Hieruit valt te concluderen dat de informatie die de trendanalyse oplevert in vergelijking met het RIO en BSD globaler is. De trendanalyse is daarnaast minder volledig dan het RIO. De overheidsreacties die tijdens de trendanalyse zijn gevonden, komen grotendeels wel overeen met de informatie in het RIO. Oorspronkelijk schreef het plan van aanpak voor ook de Staatscourant en de website Overheid.nl te raadplegen voor informatie over wetten en AMvB’s. Deze bronnen bleken in de praktijk minder geschikt om de overheidsreactie op een maatschappelijke trend binnen korte termijn vast te stellen. De link tussen een wet en een maatschappelijke trend kan niet direct worden afgeleid uit de wetteksten die deze bronnen opleveren. Onderzoek via deze bronnen vergt een extra en intensieve analyseslag; om dit verband wel vast te kunnen stellen is het nodig de toelichtingen bij elke wet of AMvB te raadplegen. Literatuur waarin deze analyseslag reeds is gemaakt is het meest geschikt en efficiënt gebleken om binnen korte tijd de overheidsreactie vast te stellen (zie ook paragraaf 2.2.1). Interviews met personen die betrokken zijn (geweest) bij beleid In Fase 3 zijn parallel aan de literatuurstudie interviews gehouden met personen die betrokken zijn (geweest) bij beleid van het ministerie van VROM (‘ooggetuigen’). Voorafgaand aan het interview kregen zij een overzicht gepresenteerd van (de tot dan toe in literatuur gevonden) trends en trendbreuken op het subdomein milieu in de periode 1976 – 2005. Vervolgens is hen gevraagd naar de gevolgen van deze trends en trendbreuken voor het beleid van de overheid en de uitwerking daarvan binnen het domein (beleid, wet- en regelgeving, belangrijke personen, structuurwijzigingen etc), kortom de belangrijkste manifestaties binnen de overheid op het domein. Deze ‘ooggetuigen’ betroffen in het oorspronkelijke plan van aanpak drie ambtenaren en twee archivarissen die lange tijd op het beleidsterrein milieu werkzaam zijn (geweest). De archivarissen die werkzaam zijn bij VROM waren allen betrokken bij de pilot. Zij verrichtten bijvoorbeeld de schouw van het archiefmateriaal. Door hen ook actief te betrekken bij de trendanalyse zouden zij een dubbelrol bekleden. Daarom is ervoor gekozen de archivarissen niet te interviewen. Wel zijn drie hooggeplaatste ambtenaren die lange tijd bij het ministerie werkzaam zijn op het beleidsterrein milieu geïnterviewd. De ontbrekende gesprekken zijn aangevuld met interviews met twee milieuhistorici. Een overzicht van geraadpleegde respondenten is opgenomen in bijlage 5.
16
Indeling beschrijving trends In navolging van de afspraken met het Nationaal Archief is in het concept eindrapport een aantal wijzigingen doorgevoerd in de opzet van de trendbeschrijving: voorafgaand aan de beschrijving van trends is een korte schets van overkoepelende trends op het subdomein milieu opgenomen. Het overzicht biedt in vogelvlucht zicht op de belangrijkste ontwikkelingen op dit subdomein in de onderzoeksperiode. de trends zijn niet meer thematisch ingedeeld, maar chronologisch het begrippenapparaat is vanuit praktische overwegingen vereenvoudigd: trendbreuken zijn losgelaten als afzonderlijk te onderscheiden element alsook het onderscheid tussen macro- en mesotrends. Het onderzoeksteam is uitgegaan van kenmerkende, historische ontwikkelingen. In paragraaf 2.2.1 gaan we hier verder op in. hotspots zijn beschreven in samenhang met de trend waarop ze van invloed zijn geweest (zie verder paragraaf 2.2.2) Koppeling beleidsreactie aan trends In deze Fase is een koppeling gemaakt tussen maatschappelijke trends en de overheidsreactie op deze trends. De koppeling is steeds gemaakt op basis van: Aanwijzingen in de geraadpleegde literatuur die een beleidsreactie direct linken aan een trend in de samenleving of een hotspot Respondenten die de koppeling leggen tussen maatschappelijke trends en beleidsmaatregelen. Koppeling actoren aan beleidsreactie Na de koppeling van trends en overheidsreacties, is in Fase 3 de tweede koppeling tussen beleidsreacties en actoren gemaakt. De literatuur gaf echter geen aanwijzingen over directies die bij beleidsmaatregelen waren betrokken. De literatuur spreekt van het ministerie van VROM of het Directoraat-Generaal als actor. De koppeling tussen beleidsreactie en directies is gemaakt op basis van: het overzicht van de CAS van alle directies en hun taken bij het ministerie van VROM (www.archiefbewerking.nl) directies waarnaar is verwezen door respondenten bij VROM in verband met overheidsreacties Omdat er geen ‘hard bewijs’ beschikbaar is welke directie bij welke overheidsreactie betrokken was, was een interpretatieslag van het overzicht van de CAS nodig. Bijvoorbeeld, de directie Stralenbescherming (1985-1987) had als taak ‘het formuleren van stralingbeschermingsbeleid dat beoogt de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen tegen de nadelige effecten van straling’. Hiervan kan worden afgeleid dat deze directie zich bezig heeft gehouden met de discussie omtrent kernenergie in de jaren tachtig (zie verder paragraaf 2.2.4). Verantwoording bronnen De beschrijvingen van trends, hotspots en overheidsreacties bevatten vaak geaggregeerde informatie uit verschillende bronnen of informatie afkomstig uit interviews. Waar mogelijk en indien er sprake was van een specifieke bron, is middels een voetnoot aangegeven uit welke bron informatie de afkomstig is. Wanneer de informatie uit een interview naar voren is gekomen, wordt dit ook aangeduid in een voetnoot. Het beleid van Research voor Beleid
17
is echter de anonimiteit van respondenten te waarborgen; daarom is niet vermeld van welke respondent de informatie afkomstig is. Verder moet worden vermeld dat enkele trends beknopt zijn uitgewerkt of een 'van horen zeggen' karakter hebben. Sommige informatie heeft het onderzoeksteam namelijk alleen of vooral in de interviews gehoord en niet of veel minder teruggevonden in de literatuur. Het is niet altijd gelukt om extra literatuur te vinden om bepaalde trends uitgebreider te beschrijven.
2.2
Bevindingen
2.2.1
Alg e m e e n
Tijdens de uitvoering van de trendanalyse heeft het onderzoeksteam ervaren dat de operationalisering en praktische invulling van de methodiek een nadere uitwerking behoeven. De documentatie over de methodiek van het Nationaal Archief heeft een te hoog abstractieniveau om als basis te dienen voor operationalisering, terwijl het plan van aanpak van Research voor Beleid ten behoeve van de trendanalyse eerder een te praktische invulling gaf aan de trendanalyse (welke literatuur moet worden verzameld, met welke experts moet worden gesproken?). Tijdens de uitvoering van de trendanalyse zijn er weliswaar keuzes gemaakt over de operationalisering van begrippen en definities en de te volgen stappen, maar die keuzes hebben – mede gezien de tijdsdruk waaronder de trendanalyse plaatsvond – een ad hoc karakter. Hieronder worden de gevonden oplossingen weergegeven. Een belangrijk onderdeel van de operationalisering betreft het analysekader en het begrippenapparaat. Een belangrijke veronderstelling in het plan van aanpak voor de trendanalyse is dat een min of meer sociologische benaderingswijze en een sociologisch begrippenapparaat van pas komen om de meest kenmerkende trends en ontwikkelingen in de Nederlandse samenleving in kaart te brengen. Deze benaderingswijze houdt in dat gebruik wordt gemaakt van literatuur, statistische bronnen en analyses van ondermeer instellingen als het SCP, CBS, PBL, CPB, WRR, RMO, aangevuld met interviews met experts. Met behulp van het begrippenapparaat uit plan van aanpak van Van Heezik Beleidsresearch zijn trends in te delen naar kracht en impact, niveau (mega, meso, macro) en naar richting (trendbreuk). Tijdens de uitvoering van de trendanalyse is deze sociologische benadering losgelaten. De reden hiervoor is tweeledig. Enerzijds constateren wij dat de literatuur en analyses van de bovengenoemde instellingen – in ieder geval binnen het domein milieu – niet het gewenste abstractieniveau bevatten. De trends worden op een voor de trendanalyse te hoog abstractieniveau beschreven (‘globalisering’), of juist op een te laag abstractieniveau (‘toename hoeveelheid CO2 in de atmosfeer’). In de trendanalyse wordt gezocht naar het niveau daartussen, zoals ‘ontstaan van een Nederlandse milieubeweging’. Anderzijds is de conclusie te trekken dat de indeling van trends op basis van kracht en impact, niveau en richting niet goed bruikbaar is. Op basis van de literatuur en gesprekken met experts worden het niveau en de richting van trends meestal niet duidelijk. Vooral het begrip ‘trendbreuk’ heeft het onderzoeksteam tijdens de uitvoering als problematisch ervaren. Daarnaast is het lastig de keuze van de opgenomen trends te verantwoorden op basis
18
van de kracht en impact van de trend, omdat dit soort informatie ontbreekt. De indeling van trends op basis van het begrippenapparaat werd daardoor een constructie achteraf van de onderzoekers. Zonder bronverwijzing of objectiveerbare criteria is die constructie echter discutabel. Een oplossing is gevonden in het gebruiken van historische literatuur en een meer beschrijvende aanpak. Een ander belangrijk besluit dat tijdens de uitvoering is genomen, is het concentreren van de trendanalyse tot het subdomein milieu. Aanvankelijk zou het volledige domein fysieke leefomgeving aan een analyse worden onderworpen. Het onderzoeksteam bleek binnen de beschikbare tijd en middelen niet goed in staat een volledig en diepgaand beeld te krijgen van trends en ontwikkelingen binnen dit domein. Bovendien ontbrak een maatschappijbrede trendanalyse die als basis kan dienen voor een analyse binnen het specifieke domein. De concentratie op het domein milieu heeft de trendanalyse beter uitvoerbaar gemaakt. Tot slot levert de trendanalyse aanknopingspunten op om de rol van de reviewgroep anders in te vullen. De reviewgroep bestaat uit experts op het domein fysieke leefomgeving die commentaar hebben geleverd op een conceptversie van de trendanalyse. Daarmee is getracht de kwaliteit van de trendanalyse te borgen. Omdat de reviewgroep echter niet betrokken was bij de totstandkoming van de trendanalyse, ontbrak de mogelijkheid vooraf input te leveren. De conceptversie van de trendanalyse voldeed bovendien niet aan de kwaliteitseisen van de experts. Als de reviewgroep een functie zou krijgen als klankbordgroep en intensiever betrokken zou zijn bij het onderzoek, wordt de kwaliteit daarvan beter gewaarborgd.
2.2.2
I n v e n t ar i sat i e t r e n ds
A n a l y s e e n s y n t h e se v a n t r e n d s v e r e i s t Uit de trendanalyse blijkt dat bestaande informatie (literatuur, statistische bronnen en expertinterviews) onvoldoende ‘kant-en-klare’ trends en ontwikkelingen oplevert. De literatuur en de gesprekken met experts leiden tot een veelheid aan ongelijksoortige informatie: Er kan sprake zijn van gedeeltelijke overlap tussen trends Er kan sprake zijn van elkaar tegensprekende literatuur en experts Trends kunnen aanleiding geven tot nieuwe trends, zonder dat dit goed is gedocumenteerd Over sommige trends is veel informatie beschikbaar, terwijl andere trends door (g)een enkele respondent worden genoemd Sommige trends zijn beschreven op het niveau van variabelen (bijv. CBS-cijfers), terwijl andere trends zijn beschreven op het niveau van de samenleving (bijv. in SCP-studies) Voor de periode vanaf 1990 is het lastig gebleken literatuur te vinden die aanknopingspunten kan bieden voor trends. Het gevolg hiervan is dat een extra analyse- en syntheseslag van de informatie nodig is. In de trendanalyse is hierin deels voorzien door een brainstormsessie te organiseren. Die sessies bleken echter niet voldoende om de veelheid aan ongelijksoortige informatie te filteren, combineren en samen te vatten. Daarvoor is meer tijd nodig en bovendien een objectiveerbaar selectiemechanisme. Een oplossing is deels gevonden in het vaker gebruiken van gezaghebbende historische literatuur in plaats van sociologische analyses en statistische
19
bronnen. Desalniettemin heeft er alsnog een synthese moeten plaatsvinden van de verzamelde informatie. Die synthese is vooral gebaseerd op common sense, waardoor een verantwoording lastig is.
Periodisering Een zo precies mogelijke periodisering is van belang voor de selectie van documenten. Uit de trendanalyse komt naar voren dat het weliswaar mogelijk is grofweg weer te geven in welk (deel van het) decennium of decennia de trend plaatsvond, maar niet om een exact jaartal aan te duiden. De literatuur bleek niet altijd helder over de exacte periodisering en spreekt in termen als ‘eind jaren zestig tot de eerste helft van de jaren zeventig’. Hierbij komt dat maatschappelijke trends niet precies op het jaartal af te begrenzen zijn. De periodisering van hotspots is over het algemeen wel helder en exact.
V o l g o r d e lit e r a t u u r s t u d i e e n i n t e r v i e w s In het plan van aanpak is uitgegaan van een literatuurstudie die deels parallel loopt aan de expertinterviews. Het blijkt echter nuttiger om experts voorafgaand aan het interview op basis van een beperkte literatuurstudie een uitgeschreven overzicht met trends voor te leggen. De onderzoeker heeft zo de benodigde achtergrondkennis waardoor hij beter in staat is door te vragen. Tevens kunnen de experts zo ontbrekende elementen aanvullen en dieper ingaan op de trends, omdat er al stof voor discussie ligt.
Hotspots Naast de identificatie van trends en trendbreuken diende aandacht te worden besteed aan ‘hotspots’. Om hotspots te identificeren is gebruik gemaakt van het Identificatiemodel Hotspots van de werkgroep methodiek en pilots van het Nationaal Archief.1 Uit de trendanalyse komt naar voren dat op het subdomein milieu de hoeveelheid hotspots te groot is om binnen de beschikbare tijd van elke hotspot de spelers en gebeurtenissen te kunnen beschrijven. Met name in de jaren ’70 en jaren ’80 vonden veel gebeurtenissen plaats die aangemerkt kunnen worden als hotspot. Daarnaast blijkt de geraadpleegde literatuur niet het juiste niveau van informatie te bevatten om te komen tot een volledige beschrijving. In de literatuur worden hotspots wel benoemd, maar niet altijd volledig uitgewerkt. Om hotspots te beschrijven op het niveau zoals oorspronkelijk bedoeld, is een diepgaander studie nodig op basis van literatuur die specifiek over de betreffende hot spot handelt. Het onderzoeksteam heeft de toepassing van het Identificatiemodel Hotspots dus als lastig ervaren. Tijdens de uitvoering van de trendanalyse is ervoor gekozen de hotspots te verbinden aan de trends en ze kort te beschrijven. Op deze manier vormen ze als het ware een illustratie, of een nadere invulling, van de trend. Dit maakt de beschrijving van trends completer. De consequentie is dat de reactie van de overheid niet op het niveau van de hotspot is beschreven, maar op het niveau van de bovenliggende trend. Deze wijze van werken brengt evenwel een risico met zich mee. Door hotspots te verbinden aan een trend, is het mogelijk dat belangrijke hotspots en dus ook beleid worden gemist.
1
Conceptrapport Waarderingsmethodiek van de werkgroep methodiek en pilots van het Nationaal Archief, p. 21.
20
Uit de trendanalyse komen namelijk enkele hotspots naar voren die niet zijn te koppelen aan een maatschappelijke trend, maar naar aanleiding waarvan wel nieuw beleid is gevormd. Voorbeelden zijn de Bijlmerramp en de Vuurwerkramp in Enschede die beiden een impuls gaven aan het veiligheidsbeleid op het subdomein milieu.
2.2.3
Koppeling trends aan beleid
B e p e r k i n ge n d e n k e n v a n u i t d e m a a t s c h a p p i j Kenmerkend voor de trendanalyse is het denken vanuit de maatschappij: een inventarisatie van longitudinale ontwikkelingen in de samenleving dient als basis voor de waardering van overheidsarchieven. Het doel van deze benadering is te bewaren wat representatief is voor de samenleving in een bepaalde periode. De aanname is dat de overheid reageert op maatschappelijke ontwikkelingen en dat op deze wijze de meest relevante overheidsdossiers kunnen worden geselecteerd. Naar aanleiding van de ervaringen uit de trendanalyse kunnen de volgende kanttekeningen bij deze aanname worden geplaatst: Eigen dynamiek overheid Er is sprake van een wisselwerking tussen overheid en de maatschappij. De overheid reageert op maatschappelijke ontwikkelingen, en andersom komen er reacties uit de maatschappij op plannen of acties van de overheid. De politiek heeft echter ook zijn eigen dynamiek en elke minister zijn eigen stokpaardjes. Uit de trendanalyse op het subdomein milieu blijkt duidelijk dat de wijze waarop beleid wordt gevormd in belangrijke mate afhankelijk kan zijn van interne processen bij de overheid (een machtsstrijd rondom institutionalisering van milieu) en de houding van het kabinet (bijvoorbeeld als gevolg van een lobby vanuit de landbouw). Daarnaast kunnen ontwikkelingen binnen subdomeinen zijn ingegeven door ideologische veranderingen in het overheidsbeleid (verzelfstandiging, meer marktwerking) in plaats van min of meer autonome trends uit de samenleving. Bovendien kan overheidsbeleid ook topdown worden bepaald. Tevens is het mogelijk dat er binnen een ministerie veel aandacht is voor een beleidskwestie, die (om wat voor reden dan ook) weinig aandacht krijgt in de maatschappij. Door de maatschappelijke ontwikkelingen als basis te gebruiken voor de selectie van dossiers, blijft deze dynamiek buiten beschouwing. Bovengenoemde kwesties vallen dan buiten de selectie, zeker gezien het globale karakter van de trendanalyse. De rol van de Europese Unie Dit onderwerp hangt samen met het bovenstaande punt: de overheid is ook een autonome actor. De Europese Unie oefent steeds grotere invloed uit op het Nederlands milieubeleid. In het oorspronkelijke plan van aanpak is deze rol echter niet expliciet aan de orde gesteld. Uit de trendanalyse blijkt dat de Europese Unie wel naar voren komt, maar pas concreet wordt als je gaat inzoomen en kijkt wat het Europese beleid inhoudt. Gezien de omvang en complexiteit van het Europees milieubeleid en het gebrek aan operationalisering van de rol
21
van de EU binnen de trendanalyse, is dit onderwerp in de trendanalyse buiten beschouwing gebleven. Experts denken vaak in termen van beleid in plaats van trends Het bleek ook tijdens de expertinterviews dat het soms lastig is om los te komen van het overheidsbeleid binnen het domein en vanuit trends en ontwikkelingen naar het domein te kijken. Experts houden zich vaak bezig met beleidsontwikkelingen binnen een subdomein en bekijken de wereld daarom sterker vanuit beleidsoogpunt dan vanuit het oogpunt van trends. Experts vonden het lastig om hiervan los te komen. Hetzelfde geldt voor veel literatuur.
M i l i e u b e l e i d n i e t ( a l l e e n ) g e r ic h t o p m a a t s c h a p p e l i j k e t r e n d s Voortbouwend op de aanname dat de overheid reageert op maatschappelijke ontwikkelingen is de veronderstelling dat je vanuit de maatschappelijke trendanalyse vrij logisch komt op beleidsonderwerpen die voortvloeien uit die trends. Wat betreft het subdomein milieu, gold de veronderstelling dat fysieke trends beschreven worden als onderdeel van maatschappelijke trends: maatschappelijke trends zijn een gevolg van fysieke trends. Oorzaak en gevolg zijn in de praktijk echter niet altijd even goed te scheiden. In eerste instantie reageert de overheid bijvoorbeeld op de maatschappelijke trend ‘opkomst van de milieubeweging’ door beleid op te stellen voor fysieke problemen. Pas in de jaren ’90 vormt de overheid beleid in reactie op de milieubeweging door subsidies in te stellen en participatiebeleid te voeren. Daarnaast concluderen we op basis van de trendanalyse dat een aantal fysieke trends door de gehanteerde methode inderdaad naar voren komt, omdat ze maatschappelijke aandacht genieten (bodemverontreiniging, zure regen, broeikaseffect, klimaatverandering). Door de ‘grote streken’ die zijn gemaakt, geldt dit geldt echter niet voor alle fysieke trends (luchtverontreiniging, afvalstoffenproblematiek, aanpak van chemische stoffen en bestrijdingsmiddelen, rekeningrijden, milieukosten en –financiering). De consequentie van de gehanteerde methode is tevens dat maatregelen die doorlopen ‘na afloop’ van de maatschappelijke trend waartoe ze behoren niet meer worden meegenomen. De maatschappelijke aandacht leeft gedurende een bepaalde periode op om vervolgens weer weg te ebben. De overheid zet beleidsmaatregelen om bijvoorbeeld bodemverontreiniging te verhelpen niet direct stop zodra de maatschappelijke aandacht afneemt. Het overzicht van beleidsonderwerpen krijgt zo een fragmentarisch karakter.
2.2.4
Koppeling beleid aan actoren
N i v e a u ‘ b e l e i d s o n de r w e r p e n’ Tijdens de uitvoering van de trendanalyse heeft het onderzoeksteam ervaren dat het niveau van deze ‘beleidsonderwerpen’ onvoldoende is geoperationaliseerd. We constateren dat de term ‘beleidsonderwerp’ op drie verschillende manieren kan worden geïnterpreteerd. Ten eerste kunnen eronder worden verstaan de handelingen die de overheid verricht naar aanleiding van een trend (beleidsvorming, opstellen wet- en regelgeving, het verrichten van onderzoek, inspectie etc.) Ten tweede kan worden opgevat als termen die een beleidsstuk (Urgentienota Milieuhygiëne), een wet (Wet Milieubeheer) of een beleidslijn die wordt ge-
22
volgd (doelgroepen- of gebiedenbeleid) aanduiden. Dit zijn onderwerpen die helder uit de trendanalyse naar voren komen en zijn opgenomen in het overzicht. Wanneer we een niveau dieper gaan kunnen we beleidsonderwerpen tot slot ook beschouwen als de specifieke doelgroepen waar het beleid zich op richtte (Landbouw, Industrie, Consumenten etc), welke milieuproblemen de Urgentienota aanstipt en welke handelingen de Wet Milieubeheer reguleert. In de genoemde gevallen is dat mogelijk geweest, maar omdat de middelen beperkt waren, geldt dat niet voor alle gevonden beleidsnota’s en wetten. Een niveau dieper zou de lijst met beleidsonderwerpen wel completer maken.
Directies Een belangrijke voorwaarde voor de koppeling van beleid aan actoren is dat er een volledig overzicht bestaat van alle directies die zich tot en met 2005 met milieu hebben beziggehouden. Het overzicht dat in het kader van de pilot voor het ministerie van VROM is opgesteld door de CAS is dan ook bijzonder nuttig geweest. Uit de trendanalyse blijkt dat het onderzoeksteam soms een ruwe inschatting heeft moeten maken welke directie welk beleidsonderwerp heeft ‘opgepakt’. Afgezien van de directies die in de interviews naar voren kwamen, was er voor veel onderwerpen geen ander aanknopingspunt voor de koppeling dan de taken die bij de directies staan genoemd in het overzicht van de CAS. De lijst met directies moet dan ook worden beschouwd als een indicatief overzicht. Het is niet uit te sluiten dat andere directies zich ook met een bepaald onderwerp hebben beziggehouden.
23
24
3
Overzicht van trends, hotspots en overheidsreactie op het subdomein milieu
3.1
Afbakening subdomein milieu
In de context van het domein fysieke leefomgeving definiëren we het subdomein ‘milieu’ als de ecologische leefomgeving, ofwel het gedeelte van de fysieke omgeving (levende en niet levende natuur) waarin het menselijk leven plaatsvindt. Het milieu is opgebouwd uit verschillende elementen, namelijk bodem, water en lucht. De kwaliteit van het milieu wordt beïnvloed door factoren als het gebruik van chemische stoffen en mest, emissies, energiegebruik en het afval dat de mens produceert. Om het thema milieu af te bakenen sluiten wij grotendeels aan bij de indeling in thema’s die het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) hanteert1, aangevuld met thema’s gebruikt door het Milieu en Natuurcompendium.2 Onder milieu scharen wij de volgende thema’s: Bodem Water Lucht Geluid Afval Energie
3.2
Algemene trends op het subdomein milieu
Op basis van de door ons bestudeerde literatuur, zien wij de volgende overkoepelende, globale ontwikkelingen op het subdomein milieu in Nederland in de periode 1976-2005: Verbreding van de problematiek van lokaal naar internationaal In de jaren zestig en zeventig manifesteert de milieuproblematiek zich vooral lokaal. Burgers verenigen zich in lokale actiegroepen om te protesteren tegen de vervuiling van hun leefmilieu. Het was in deze periode al duidelijk dat bepaalde problemen een bovenlokaal karakter hadden. Maar pas in de jaren tachtig dringt het besef door dat sommige effecten mondiaal van aard zijn en dat consument- en productiegedrag in ons land elders leidt tot milieuproblemen. Internationale samenwerking blijkt noodzakelijk om deze problemen aan te pakken.
1
2
Het CBS schaart de volgende thema’s onder Milieu: Natuur, Lucht, Afval, Water, Kosten en financien, Mest en mineralen en Milieurekeningen. http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/natuur-milieu/cijfers/default.htm Het Milieu- en Natuurcompendium is een gezamenlijk product van het CBS, het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en Wageningen Universiteit en Researchcentrum (WUR). http://www.milieuennatuurcompendium.nl/
25
Van milieuhygiëne naar milieubeheer in den brede In de beginjaren van milieubeleid stonden de gevolgen van milieuvervuiling voor de gezondheid van de mens centraal. Het beleidsterrein was in eerste instantie dan ook onderdeel van het ministerie van Volksgezondheid en Milieuhygiëne (VoMil, 1971 t/m 1982). In de jaren ’70 en ’80 is de definitie van milieuhygiëne verbreed naar milieubeheer. Deze verbreding wordt weerspiegeld in de institutionalisering van het beleidsterrein bij de overheid. In 1982 werd VoMil gesplitst en werd Volksgezondheid gekoppeld aan het ministerie van Welzijn en Cultuur (WVC, tien jaar later omgedoopt tot VWS). Per 1 januari 1983 ressorteerde milieuhygiëne niet meer onder WVC, maar is het als milieubeheer ondergebracht bij het ministerie van VROM. Relatie economische vooruitgang – aandacht voor milieu De mate van maatschappelijke aandacht en actie op milieugebied is positief gecorreleerd aan de mate van economische vooruitgang. Met andere woorden: in tijden van economische voorspoed is er meer aandacht voor milieu, en zeker meer actie op dit gebied, dan in tijden van recessie.1 Verband technologische ontwikkelingen – milieu Aanvankelijk wordt door de milieubeweging de toepassing van technologie als een van de belangrijkste oorzaken van de milieuvervuiling aangewezen. In de jaren tachtig wordt het geloof in de noodzaak tot deïndustrialiseren door (een groot gedeelte van) de milieubeweging losgelaten, en ziet men ook de mogelijkheden van ‘ecologisch moderniseren’. Andersom is het milieuprobleem door ‘milieusceptici’ ook opgevat als een puur technische kwestie, die met nieuwe technologische ontwikkelingen opgelost kan worden. Ontwikkelingen binnen de milieubeweging De milieubeweging probeerde decennialang overheid en publiek te overtuigen van de ernst van de milieuproblematiek. Vanaf de jaren zestig en zeventig maakte de beweging een sterke ontwikkeling door. Hoewel niet echt gesproken kan worden van dé milieubeweging met een gemeenschappelijke wereldvisie, kunnen globaal de volgende Fasen onderscheiden worden: 1969-1973: de milieubeweging biedt oplossingen met een sterk utopisch karakter: een kleinschalige, gedecentraliseerde maatschappij, waarin ecologisch verantwoord wordt gehandeld. 1973-1980: voor de grotere, landelijk opererende milieuorganisaties geldt dat de utopieën en idealen verdwijnen naar de achtergrond, de milieubeweging richt zich hoofdzakelijk op direct politieke thema’s. Grootschalige technologieën die risico’s met zich meebrachten voor mens en milieu (met name kernenergie) worden afgewezen. Daarnaast worden talloze locale milieuactiegroepen opgericht, die zich op lokaal niveau verzetten tegen vervuiling van hun leefmilieu. 1981-1988: de milieubeweging stelt zich pragmatisch op en richt zich hoofdzakelijk op concrete alternatieven die gerealiseerd kunnen worden binnen de bestaande industriële samenleving. 2 1
2
Jaarboek ecologische geschiedenis, Themanummer De relatie tussen economie en ecologie gisteren, vandaag en morgen, 1999. Deze indeling is gebaseerd op: Jacqueline Cramer, De groene golf. Geschiedenis en toekomst van de Nederlandse milieubeweging (Utrecht, 1989).
26
Na 1988: de milieuorganisaties worden professioneler en hun standpunten minder radicaal en controversieel. De milieubeweging wordt een vaste gesprekspartner van de overheid. De actiebereidheid onder de aanhang neemt af. Dit roept in de jaren negentig weer een radicale tegenbeweging op. Op deze ontwikkelingen wordt nader ingegaan in paragraaf 3.3. Integratie van milieu in dagelijkse praktijk De burger wordt in de dagelijkse praktijk steeds meer geconfronteerd met het milieu. Het gaat dan om zeer praktische zaken als het scheiden van afval en het besparen van energie, door bijvoorbeeld spaarlampen aan te schaffen. Ook komen er steeds meer duurzame / biologische producten op de markt. Dit varieert van ecologisch verantwoord voedsel, duurzaam hout (FSC, PEFC) en fair trade-koffie met Max Havelaar-keurmerk, tot duurzaam bouwen en klussen, en van duurzaam beleggen en duurzaam bankieren tot duurzame energie. Binnen het bedrijfsleven komt er aandacht voor maatschappelijke verantwoord ondernemen (MVO). Kortom, aandacht voor milieu is meer gemeengoed geworden.
3.3
Reactie van de overheid
Het schema op de volgende pagina’s bevat een meer specifiek overzicht van maatschappelijke trends en hotspots op het subdomein milieu en de reactie van de overheid op deze trends. Hieronder worden achtereenvolgens de volgende maatschappelijke trends besproken: Par. 3.2.1
Opkomst en doorbraak milieubeweging
Par. 3.2.2
Maatschappelijke discussie rondom kernenergie
Par. 3.2.3
Aandacht voor bodem-, water- en luchtvervuiling
Par. 3.2.4
Neoliberaal denken
Par. 3.2.5
Besef mondiale aard milieuproblematiek
Par. 3.2.6
Aandacht voor broeikaseffect en klimaatverandering
Par. 3.2.7
Lobby landbouw tegen milieumaatregelen
Par. 3.2.8
Meer maatschappelijke aandacht voor milieu
Par. 3.2.9
Professionalisering milieubeweging
Par. 3.2.10
Tegenvallende economische ontwikkeling
Par. 3.2.11
Discussie over genetische modulatie
Par. 3.2.12
Toename pluriformiteit milieubeweging
Par. 3.2.13
Milieu geïncorporeerd in dagelijkse praktijk
Par. 3.2.14
Hotspots: Rampen op veiligheidsgebied
In de paragraaf waarin de reactie van de overheid wordt weergegeven, komen de volgende onderwerpen aan de orde: 1
Gevoerd beleid naar aanleiding van een ontwikkeling
2
Wet- en regelgeving naar aanleiding van een ontwikkeling
3
Structuurwijzigingen binnen de overheid die zich hebben voorgedaan naar aanleiding van een ontwikkeling
27
3.3.1
Opko ms t e n do or br aa k m i l i eub eweg i ng
Periode: Tweede helft jaren zestig – eerste helft jaren zeventig
Omschrijving trend Nadat begin jaren vijftig de oorlogsschade is hersteld, begint in Nederland een periode van snelle economische groei, die tot het eind van de jaren zestig aanhoudt. De industriële productie wordt in Nederland gemiddeld verdrievoudigd (1958-1974). Over de mogelijke neveneffecten van de snelle herindustrialisatie, zoals milieuverontreiniging, wordt weinig gesproken. Bij het grote publiek is er weinig kennis over de milieueffecten, al ziet men wel verslechteringen (bijvoorbeeld zomersmog, vuil wasgoed, kwaliteit van zwemwater, drinkwater (m.n. Rotterdam) en afname van soorten (zalm in de Rijn, roofvogels). Met de ontzuiling en democratisering van de Nederlandse samenleving in de jaren zestig wordt de politieke ruimte vergroot voor het ontstaan van nieuwe buitenparlementaire actiegroepen. Deze actiegroepen houden zich vooral bezig met ‘postmateriële waarden’ die verband houden met de kwaliteit van het leven. De eerste milieuactiegroepen worden opgericht. In het begin vervulde de beweging een alarmerende en signalerende rol door te wijzen op luchtverontreiniging, waterverontreiniging en gif in de bodem; de jaren ’60-’70 waren een tijd van confrontatie.1 De milieuactivisten verzetten zich tegen specifieke, zeer concrete voorbeelden van milieuvervuiling (o.a. luchtverontreiniging in het Rijnmondgebied, vestiging petrochemische industrie in Amsterdam). Van een gemeenschappelijk wereldbeeld is nog geen sprake. Wel is er kritiek op de mentaliteit van ongebreidelde economische groei. Over het algemeen staat de activisten kritisch ten opzichte van technologische ontwikkeling: veel milieuproblemen worden geweten aan de toepassing van vooral grootschalige technologie. 2 In deze periode worden 600 tot 700 milieuactiegroepen opgericht, veelal lokale groepen met een tijdelijk karakter. Ook worden er landelijke milieuorganisaties opgericht: Landelijke Vereniging voor Behoud van de Waddenzee (1965), Actiegroep Strohalm (1970), de Kleine Aarde (1971), de Raad voor Milieudefensie (1971), Stichting Natuur en Milieu (1972) en het Milieu Actiecentrum Nederland (1973). Vaak werd de oprichting van deze nieuwe milieubewegingen financieel ondersteund door bestaande organisaties als het Natuurfonds, die zich zelf geen actieve, kritische rol kon permitteren.3
1
2
3
Dietz, F. (et al.), Duurzaam milieugebruik: Een inspiratiebron, Hoofdstuk Duurzaam milieugebruik: de veranderende rol van de milieubeweging Cramer, J., De groene golf. Geschiedenis en toekomst van de Nederlandse milieubeweging (Utrecht, Uitgeverij Jan van Arkel, 1989). Dietz, F. (et al.), Duurzaam milieugebruik: Een inspiratiebron, Hoofdstuk Duurzaam milieugebruik: de veranderende rol van de milieubeweging
28
Hotspots 1965: oprichting Landelijke Vereniging voor Behoud van de Waddenzee: grote invloed op aandacht voor en behoud van de Waddenzee. Eerste organisatie die met economische argumenten kwam om een natuurgebied te behouden. Voerde berekeningen uit om aan te tonen dat inpoldering Waddenzee ten koste zou gaan van de kraamkamerfunctie voor vis, waardoor de visvangst in de Noordzee zou afnemen. Uitgegroeid tot organisatie met tienduizenden leden. 1 1968: gezamenlijke actiegroepen tegen de vestiging van een petrochemische industrie (Progil) in Amsterdam. De Progil-actie heeft model gestaan voor vrijwel alle milieuactiegroepen die daarna ontstonden. 2 1970: Centraal Aktiecomité Rijnmond: tegen de luchtverontreiniging in het Rijnmondgebied. 1970: Europese Natuurbeschermingsjaar. Veel wetenschappers stellen de ernst van de milieuproblematiek aan de orde. 1972: Wereldmilieuconferentie van de VN. Overheden discussiëren voor het eerst in de geschiedenis in mondiale setting over de aantasting van het milieu. 1972: Vereniging tot Behoud van het IJsselmeer: tegen inpoldering van een Markerwaard. 1972: Club van Rome. Het boek De Grenzen aan de Groei sloeg in Nederland enorm aan. Geschat wordt dat ongeveer tien procent van de wereldoplage van dit boek in Nederland is verkocht. Met het boek initieert de Club van Rome aandacht voor twee belangrijke zaken: a) de relatie tussen milieuvervuiling en ontwikkeling van landen (duurzaamheid) en b) de eindigheid en het opraken van grondstoffen. Het laatste aspect wordt benadrukt door beide oliecrises in de jaren ’70.3 Het opraken van grondstoffen is op dit moment nog steeds actueel alsook de relatie tussen milieuvervuiling en ontwikkeling van landen.
O v e r h e i d sr e a c t i e In reactie op de toenemende aandacht voor milieu in de samenleving en de milieuproblematiek, komt milieu hoog op de politieke agenda. De aandacht voor milieu wordt weerspiegeld door nieuwe wetgeving in de jaren ’60 en ’70, beleidsvorming begin jaren ’70 en institutionalisering van milieuhygiëne in het nieuwe ministerie VoMil. Hoog op politieke agenda Het thema milieu scoort de eerste helft van de jaren ’70 heel hoog bij de bevolking en staat ook hoog op de politieke agenda. Politieke partijen vertonen een hoge mate van ‘milieuvriendelijkheid‘. 4 Dit blijkt uit (discussies over) nota’s en maatregelen als: Nota Inzake Selectieve Groei van Lubbers, waarin naast werkgelegenheid een duidelijke keuze wordt gemaakt voor milieubehoud en zuinig beheer van grondstoffen energie en die kamerbrede steun krijgt Streekplannen Rijnmondgebied en Amsterdam-Rijnkanaal (1974) waarin veel aandacht werd besteed aan milieuaspecten De plannen voor de uitbreiding van de Rotterdamse Haven worden (voorlopig) geschrapt Schiphol: om geluidshinder te beperken wordt een plan opgesteld om de vierde baan te draaien
1 2 3
4
Interview. Driessen, P.P.J., Driessen, Glasbergen, P. (red), Milieu, samenleving en beleid, pag. 264. Leroy, P., Milieubeweging en milieubeleid: sociale en politieke aspecten van de milieukwestie (Amsterdam, De Nederlandsche Boekhandel, 1985). Siraa, H.T.; Valk, A.J. van der; Wissink, W.L., Met het oog op de omgeving : een geschiedenis van de zorg voor de kwaliteit van de leefomgeving : het ministerie van Volkshuisvesting, RuimtelĹke Ordening en Milieubeheer (19651995) (Den Haag, SDU-Uitgevers,1995), Hoofdstuk 10.
29
Wetgeving tot 1972 De Hinderwet bleek te kort te schieten voor de toenemende milieuproblematiek. In aanvulling op deze wet, ontstonden in de jaren zestig en zeventig verschillende sectorale wetten, zoals: 1958: Wet olieverontreiniging zeewater 1963: Kernenergiewet 1969: Wet verontreiniging oppervlaktewater 1970: Wet inzake de luchtverontreiniging Uitbreiding vergunningstelsel Mede onder invloed van het milieuprotest werd het vergunningstelsel in de jaren ‘70 en ‘80 aangepast en kreeg steeds bredere reikwijdte.1 Institutionalisering milieubeleid In 1971 richt de overheid het ministerie van Volksgezondheid en Milieuhygiëne (VoMil) met DG Milieuhygiëne (DGMH) op. In eerste instantie stonden de gevolgen van milieuvervuiling voor de gezondheid van de mens centraal; de definitie van milieubeleid was beperkt tot milieuhygiëne.2 Andere ministeries behielden hun bevoegdheden op het terrein milieu; DGMH werd belast met de coördinatie van dit beleidsterrein. 3 Hiermee start een moeizaam proces van institutionalisering van het milieubeleid binnen de Rijksoverheid. Dit proces was in de eerste jaren tot begin jaren ’80 een intern overheidsproces en wordt door diverse auteurs gekenschetst als een machtsstrijd tussen de ministeries met een bevoegdheid op milieuterrein. 4 Het beleid werd hierdoor gefragmenteerd geïnstitutionaliseerd5, met maatregelen per sector. Beleidsvorming 1972: Urgentienota Milieuhygiëne (4 juli 1972, 1 mei 1973 in de Tweede Kamer behandeld): Eerste officiële regeringsnotitie waarin voor het eerst een milieubeleid wordt geschetst. De nota stelt een aantal sectorale milieumaatregelen voor, waaronder de ontwikkeling van een stelsel van normen waaraan de kwaliteit van het milieu zou moeten voldoen. Milieuheffingen op de uitstoot van verontreinigende stoffen werden uitgebreid. De Urgentienota besteedde met name aandacht aan de volgende milieuproblemen: Verontreiniging van het oppervlaktewater Openbare watervoorziening (drinkwater) Luchtverontreiniging Behandeling van afvalstoffen Geluidhinder, dat rond 1972 sterk in de belangstelling stond bij de burger. Kernenergie en ioniserende straling
1 2 3 4 5
Driessen, P.P.J., Driessen, Glasbergen, P. (red), Milieu, samenleving en beleid, Hoofdstuk 2. Idem, pag. 34. Siraa, H.T.; Valk, A.J. van der; Wissink, W.L., Met het oog op de omgeving, Hoofdstuk 11. Driessen, P.P.J., Glasbergen, P. (red), Milieu, samenleving en beleid, pag 35. Idem.
30
Hoewel de kennis over deze onderwerpen bij de overheid in 1972 nog beperkt1 was, behandelde de nota ook: Bestrijdingsmiddelen Bodemverontreiniging Andere onderwerpen die in de nota aan de orde kwamen zijn: destructie van dierlijk afval gevolgen van de opkomende intensieve veehouderij gezondheidsrisico’s van grootschalige recreatievoorzieningen ongediertebestrijding gezondheidseffecten van het woonklimaat. 2 Wetgeving na 1972 Door de voortdurende discussie over de institutionalisering van het beleidsterrein, wordt geen integraal beleid gevormd door bijvoorbeeld bestaande wetgeving te vatten in integrale wetgeving (Inrichtingenwet). 3 Uit de Urgentienota vloeiden sectorale milieuwetten voort voor vier sectoren: 1975: Wet Geluidhinder (in 1979 goedgekeurd door de Tweede Kamer) 1976: Wet Chemische Afvalstoffen (in 1981 in werking) 1977: Afvalstoffenwet 1983: Interimwet bodemsanering 1985: Wet Milieugevaarlijke stoffen Uitvoeringsregelingen Wet Luchtverontreiniging Indicatieve Meerjarenprogramma’s (IMP-M’s) voor elke sector Met de uitvoering van een groot deel van deze maatregelen wordt in de loop van de jaren zeventig en de jaren tachtig een begin gemaakt.4
3.3.2
M a a t s c h a p p e l i j k e d i s c u s s i e r o n d o m k e r n e ne r g i e
Periode: Jaren zeventig – jaren tachtig
Omschrijving trend Volgens de Urgentienota uit 1972 moest de toename van het energiegebruik gedekt worden door kernenergie. Men verwachtte dat Nederland in 1985 acht tot tien kerncentrales nodig zou hebben en rond 2000 dertig tot veertig.5 De Nederlandse regering besluit rond 19731974 drie grote nieuwe centrales te bouwen. Deze plannen roepen veel verzet op in de samenleving. Op haar hoogtepunt kent de radicale anti-kernenergiebeweging niet minder dan 300 basisgroepen.
1 2 3 4
5
NMP 4, pag. 15. Idem. Siraa, H.T.; Valk, A.J. van der; Wissink, W.L., Met het oog op de omgeving, Hoofdstuk 11. Peppel, R.A. van de, Klok, P.J., Hoek, D., 25 jaar milieubeleid in Nederland: instrumenten, incidenten en effecten (Twente University Press, Enschede, 1999). NMP 4, pag. 16.
31
De maatschappelijke discussie over kernenergie laait telkens op wanneer er plannen komen voor de dumping en opslag van kernafval of de bouw van nieuwe centrales. Ook berichten over ongelukken met kerncentrales zwengelen de discussie aan.1 Hotspots 1977-1979: aantal massale antikernenergie demonstraties: Almelo (1977), Kalkar (1977), Almelo (1978), Gasselte (1979). 2 1980 en 1981: twee massale blokkadeacties bij Doodewaard. 1981-1984: Brede Maatschappelijke Discussie (BMD) over het energiebeleid. Alle Nederlandse burgers kunnen hun mening geven over de verdere ontwikkeling van kernenergie in Nederland. 3 1986: Tsjernobyl-ramp. De ramp beëindigt in Nederland de discussie over kernenergie, stralingsnormen en rampenplannen onmiddellijk voor jaren .
O v e r h e i d sr e a c t i e Brede Maatschappelijke Discussie (BMD) Om de bevolking tegemoet te komen, stopt de regering Van Agt in 1978 de procedure van Planologische Kernbeslissing over kernenergie en houdt in plaats daarvan van 1981 tot 1984 een Brede Maatschappelijke Discussie (BMD) over het energiebeleid. 4 Alle Nederlandse burgers kunnen hun mening geven over de verdere ontwikkeling van kernenergie in Nederland. De Tsjernobyl-ramp smoort de politieke discussie over kernenergie onmiddellijk. Na de ramp bij Tsjernobyl in 1986 nam de interesse in en het maatschappelijk draagvlak voor het gebruik van kernenergie (nog verder) af. Mede als gevolg van het ongeluk besluit de overheid dat in Nederland ‘geen rol is weggelegd’ voor kernenergie.5 Kerncentrale Doodewaard sloot in 1997. De regering Balkenende-II kondigde in mei 2003 aan dat de kerncentrale in Borssele in 2013 moet sluiten. De ramp beïnvloedt tevens het denken in sectorale termen; de vraag rijst of deze aanpak wel geschikt is voor de globale aard van de milieuproblematiek (zie verder Twijfel over sectorale aanpak). Vanwege de klimaatdiscussie en het opraken van traditionele, fossiele brandstoffen is recent echter weer interesse in het gebruik van kernenergie.
1
2 3 4 5
Cramer, J., De groene golf. Geschiedenis en toekomst van de Nederlandse milieubeweging (Utrecht, Uitgeverij Jan van Arkel, 1989). Driessen, P.P.J., Glasbergen, P. (red), Milieu, samenleving en beleid, pag 265 Interview; Driessen, P.P.J., Glasbergen, P. (red), Milieu, samenleving en beleid, pag. 266 Driessen, P.P.J., Glasbergen, P. (red), Milieu, samenleving en beleid, pag. 266 NMP 4, pag. 310
32
3.3.3
Aandacht voor bodem-, water- en luchtvervuiling
Periode: Eerste helft jaren tachtig
Omschrijving trend In de samenleving is vooral aandacht voor de volgende twee verschijnselen: Bodemvervuiling door chemisch afval Begin jaren tachtig is er vooral veel maatschappelijke aandacht voor bodemvervuiling door chemisch afval. In tal van gebieden, waaronder woonwijken, wordt gif in de bodem aangetroffen. Deze vondsten leiden tot de oprichting van vele lokale bewonersorganisaties. Bestaande milieugroepen ondersteunden deze bewonersorganisaties in het samenwerkingsverband Nederland Gifvrij (1980). Zure regen In de tweede helft van de jaren tachtig is er veel aandacht voor zure regen. Zweden en Noorwegen constateren als een van de eerste landen de schadelijke effecten van zure regen. Wetenschappers waren al langer van het verschijnsel op de hoogte, maar het duurt tot begin jaren tachtig totdat de term zure regen bij het grote publiek ingeburgerd raakt. Het wordt steeds duidelijker dat zure neerslag een verschijnsel is met vergaande ecologische effecten en dat maatregelen nodig zijn. Niet zozeer de kennis van de schade, maar vooral de enorme toename van de schade is er de oorzaak van dat de term zure regen zich ontwikkelt tot een begrip onder de Nederlandse bevolking. Hotspots Jaren 70 en 80: ontstonden er grote problemen en ophef bij de bevolking over de hoge zoutgehaltes in de Rijn als gevolg van grootschalige zoutlozingen door de Franse kalimijnen. 1 Jaren tachtig: In de jaren tachtig zijn op grote schaal gevallen van bodemverontreiniging en illegale lozingen van gevaarlijk afval ontdekt. Gif-vondsten in: Lekkerkerk Steendijkpolder (Maassluis) Griftpark (Utrecht) Old Ruitenborgh (Hengelo) Uniser-affaire Volgermeerpolder (Amsterdam) Merwedepolder (Dordrecht) Aagrunol (Groningen). 2 1981: de Duitse bodemkundige Bernhard Ulrich vestigt de aandacht op de dramatische bossterfte. Hij waarschuwt dat het Duitse Waldsterben zich over grote delen van West- en Centraal-Europa kan verspreiden. 3 1986: vervuiling van de Rijn door de brand bij het chemieconcern Sandoz in Bazel.
1 2
3
Interview; en NMP 4, pag 17. Interviews; Sluis, M.W. van der, Energie&Milieu in de Nederlandse krant 1968-1993 (Hoogezand, Stubeg, 1993). Interviews.
33
O v e r h e i d sr e a c t i e Bodemverontreiniging 1980: Naar aanleiding van Lekkerkerk-affaire geeft minister van milieu Ginjaar de opdracht een inventarisatie te maken van plaatsen waarvan bekend is of het vermoeden bestaat dat er (chemische) afvalstoffen zijn gestort. Op basis van de Ginjaar-inventarisatie schatte VROM dat saneringskosten van alle stortplaatsen €0,45 miljard zouden bedragen. 1 Zoutlozingen Kalimijnen Jaren 80: De zoutlozingen door de Franse kalimijnen zijn na een ‘lang juridisch en politiek steekspel’ grotendeels beëindigd.2 Voor de vele milieuschadelijke stoffen zijn steeds verdergaande eisen gesteld aan de lozingen van industriële bedrijven in Nederland en het internationale Rijnstroomgebied. Zure regen 1985: VROM zet de eerste grootschalige milieucampagne van Nederland op, onder het motto ‘Stop zure regen’. Het ministerie brengt een folder uit waarop een bos in een soort ‘voor en na’ situatie te zien is. Voor de tijd van zure regen was het bos gezond, en nadien kaal. Twijfel over sectorale aanpak Het beleidsterrein milieuhygiëne werd tot de komst van Winsemius in 1982 ‘gefragmenteerd geïnstitutionaliseerd’3, met maatregelen per sector. In de jaren ’70 ontstaat bij de overheid twijfel over de gekozen aanpak. Het begrip ‘afwenteling’ heeft in de discussie een centrale rol: door maatregelen per sector te treffen, bestaat het risico dat problemen naar een andere sector worden afgewenteld. Vanaf de tweede helft van de jaren ’70 werd gediscussieerd over een integrale aanpak van milieubeleid, wat bijvoorbeeld tot uiting kwam in de Nota Milieuhygiënische Normen (1976). De nota introduceerde de begrippen ‘best uitvoerbare technieken’ en ‘beste bestaande technieken’ voor het beschermingsniveau in de milieuvergunning. De twijfel werd gevoed door milieuschandalen die aantoonden hoe ernstig het met name met de bodem was gesteld (Lekkerkerk). 4 Uniser-affaire De twijfel over de sectorale aanpak ontstaan in de jaren ’70 werd begin jaren ’80 sterk gevoed door de Uniser-affaire. De Unisercommissie, met als taak onderzoek naar bestuurlijke aspecten van milieu, concludeerde dat het toezicht had gefaald. Mede naar aanleiding van de Unisef-affaire, trof de overheid de volgende maatregelen: Oprichting Milieuhygiënische Inspectie- en Opsporingsdienst (MIOD) Rijkssubsidies voor gemeenten om Hinderwet Uitvoeringsprogramma’s (HUPs) en Milieu Uitvoeringsprogramma’s (MUPs) op te zetten. Deze subsidies hebben slechts enkele jaren bestaan en waren voornamelijk bedoeld om gemeenten in staat te stellen kennis over deze onderwerpen naar binnen te halen.
1 2 3 4
MinVROM, Overzicht landelijke inventarisaties bodemverontreiniging in Nederland (www.minvrom.nl) NMP 4, pag. 17. Driessen, P.P.J., Glasbergen, P. (red), Milieu, samenleving en beleid, pag. 35. Siraa, H.T.; Valk, A.J. van der; Wissink, W.L., Met het oog op de omgeving, Hoofdstuk 11.
34
1983: Actieprogramma Deregulering Ruimtelijke Ordening en Milieu (DROM, 1983) als aanvulling op de Hinderwet. Meer toezichttaken voor de Inspectie Milieuhygiëne In deze periode kwam tevens meer aandacht voor en overleg met andere betrokkenen bij milieubeleid, wat tot uiting kwam in doelgroepenbeleid en het gebiedsgericht beleid. Doelgroepenbeleid Het doelgroepenbeleid werd voor het eerst geïntroduceerd in de Nota Milieu & Technologie (1982). De doelgroepen waar de overheid zich tot dan toe op had gericht, worden niet langer gezien als te besturen objecten maar als gesprekspartner.1 Doelgroepen waren: Landbouw, Verkeer en vervoer, Industrie en overige bedrijfstakken, Energiesector, Raffinaderijen, Bouw, Afvalverwijderingsbedrijven, Consumenten en detailhandel. In het kader van het beleid benaderde en betrok de overheid de veroorzakers van vervuiling actief bij de uitvoering van beleid door hen aan te spreken op hun verantwoordelijkheid. De verinnerlijking (zie verder Hoogtijjaren neoliberaal denken) van het milieubeleid werd zo gestimuleerd. Nieuw was overleg met het bedrijfsleven en het sluiten van convenanten. De overheid zocht aansluiting bij de belangen van doelgroepen. Volgens een respondent was het doel van dit beleid ook om de kennis vanuit de doelgroepen het ministerie binnen te halen. De noodzaak voor het creëren van draagvlak was tevens een belangrijke motivatie. In eerste instantie werd het beleid getest in projecten. Toen deze projecten succesvol bleken, werd het beleid eind jaren ’80 verder uitgewerkt en geïnstitutionaliseerd via het tweesporenbeleid in het IMP-M en het NMP. Van sectoraal naar integraal Vanuit het groeiend besef dat milieuproblemen en de aanpak daarvan niet beperkt zijn tot het lokale of nationale niveau, constateert Winsemius in de Nota Meer dan de som der delen (1984) dat de sectorale visie niet langer voldoet. Door de sectorale aanpak was de milieuwetgeving onoverzichtelijk geworden.2 De nota stelde een stapsgewijs plan voor naar integraal milieubeleid voor, via de IMP’s naar een Nationaal Milieubeleidsplan (NMP). Hiernaast werden meer integrale milieuwetten opgesteld. Ver-thema’s en tweesporenbeleid Het IMP-Milieu van 1986 bevatte naar het idee van Winsemius de nieuwe, integrale thema’s Verzuring, Vermesting, Verspreiding gevaarlijke stoffen, Verwijdering afvalstoffen en Verstoring milieu. Problemen moesten worden aangepakt middels tweesporenbeleid: effect- en brongericht (gericht op doelgroepen).
1 2
Driessen, P.P.J., Glasbergen, P. (red), Milieu, samenleving en beleid, pag. 43. NMP 4, pag. 22.
35
Tweede generatie milieuwetten Door de behoefte aan integratie wordt in de jaren ’80 de ‘tweede generatie’ van milieuwetten vastgesteld: 1980: Hinderwet vervangen door Wet algemene bepalingen milieuhygiëne (Wabm), uitgebouwd met regeling voor Centrale Raad voor de Milieuhygiëne (1981) en de milieu-effectrapportage (zie hieronder). De wet was in aanvang gericht op harmonisatie van vergunningenprocedures.1 De Wabm is in de loop der jaren uitgebouwd tot een algemene, integrale wet voor het milieubeheer en werd in 1993 omgedoopt tot Wet Milieubeheer. In de wet is o.a. de planning van het milieubeleid, het vergunningenstelsel en de handhaving geregeld. 1986: milieu-effectrapportage ingevoerd: De MER was een reactie op de klacht dat er te weinig aandacht voor milieueffecten was in de besluitvorming.2 De MER was tevens een antwoord op de vraag om inspraak en participatie.3 1982: Interim Wet Bodemsanering 1985: Wet milieugevaarlijke stoffen 1986: Wet Bodemsanering
3.3.4
N e o l i b e r aa l d e n k e n
Periode: Jaren tachtig
Omschrijving trend Hoogtijjaren van het neoliberale denken: milieu is vooral de eigen verantwoordelijkheid van burgers zelf.
O v e r h e i d sr e a c t i e Verinnerlijkingsbeleid Overheid voert ‘verinnerlijkingsbeleid’: de burger moet bewust worden van de ernst van de milieuproblematiek en daar zijn handelen op afstemmen.4 De overheid legt daarom veel nadruk op voorlichting en educatie. Het verinnerlijkingsbeleid wordt voor het eerst geïntroduceerd in het IMP-M 1985-1989, en wordt uitgewerkt in het eerste Nationaal Milieubeleidsplan (1989). Een voorbeeld van dit beleid is de Stop de zure regen campagne, opgesteld door de nieuwe directie Voorlichting van DGMH.
1 2 3 4
Idem. Driessen, P.P.J., Glasbergen, P. (red), Milieu, samenleving en beleid, pag. 263. Idem, pag. 265. Cramer, J., De groene golf. Geschiedenis en toekomst van de Nederlandse milieubeweging (Utrecht, Uitgeverij Jan van Arkel, 1989).
36
3.3.5
Besef mondiale aard milieuproblematiek
Periode: Jaren tachtig
Omschrijving trend Groeiend besef dat veel milieuproblemen mondiaal van aard zijn, en dat de oplossing ervan dus ook in internationaal perspectief moet worden bezien. De meeste aandacht gaat uit naar de volgende problemen: Aantasting ozonlaag In de jaren zeventig wijzen wetenschappers erop dat de chloorfluorkoolwaterstoffen die de industrie uitstoot uiteindelijk in de stratosfeer terecht komen. Onder invloed van ultraviolet licht zouden zij vervolgens de ozonlaag aantasten. In deze tijd is het niet zonder meer mogelijk de ozonlaag te meten, de technologie daarvoor ontbreekt. In 1984 doen Britse wetenschappers op Antarctica een meting vanaf de grond. De concentraties ozon in de stratosfeer blijken 35% lager dan gewoonlijk. Kort daarna wordt het bestaan van het ozongat door NASA bevestigd. Broeikaseffect en klimaatverandering (zie verder paragraaf 3.2.6)
O v e r h e i d sr e a c t i e Montreal Protocol opgesteld, waarin afspraken over maatregelen voor de beheersing van de uitstoot van gassen die schadelijk zijn voor de ozonlaag worden overeengekomen. - 1990: CFK-actieprogramma - 11 oktober 1990: Instelling CFK-Commissie (tot 1995) - 1992: Besluit inzake stoffen die de ozonlaag aantasten
3.3.6
Aandacht voor broeikaseffect en klimaatverandering
Periode: Jaren tachtig en negentig
Omschrijving trend Terwijl men de jaren zeventig nog speculeert over een nieuwe ijstijd, vanwege daling van de gemiddelde aardse temperatuur, komt hier in de jaren tachtig verandering in. Aan het einde van de jaren 1980 begint de gemiddelde aardse temperatuur dusdanig snel te stijgen dat de theorie van mondiale opwarming snel terrein wint. De stijging van de temperatuur leidt volgens wetenschappers tot stijging van de zeespiegel, wat overstromingsgevaar met zich meebrengt. Milieuorganisaties beginnen een lobby voor milieubescherming, zodat verdere opwarming van de aarde voorkomen kan worden. Ook de media krijgen aandacht voor het fenomeen. Al snel wordt het broeikaseffect een belangrijk nieuwstopic over de hele wereld. Er is met name aandacht voor de effecten van milieu op de lucht en de gevolgen van Co2 voor het klimaat. Menselijk handelen leidt tot verhoogde concentraties van broeikasgassen (de belangrijke zijn waterdamp (H2O), koolstofdioxide (CO2), methaan (CH4), ozon (O3),
37
distikstofoxide of lachgas (N2O) en gehalogeneerde koolwaterstoffen) in de atmosfeer, wat de energiebalans van de aarde verstoort en leidt tot verandering van het klimaat.
O v e r h e i d sr e a c t i e Het versterkte broeikaseffect krijgt officieel een naam en het Milieuprogramma van de Verenigde Naties richt het IPCC en de Wereld Meteorologische Organisatie op. De organisaties proberen de invloed van het broeikaseffect te voorspellen met behulp van klimaatmodellen en literatuuronderzoek 1989: Door de val van het Kabinet Lubbers tijdens de behandeling van het NMP I zetten de politieke partijen tijdens de verkiezingen sterk in op milieu. De bestrijding van het broeikaseffect door vermindering van de CO2 uitstoot was het belangrijkste onderwerp (zie verder Hernieuwde aandacht voor milieu) 1990: naar aanleiding van kritiek op het NMP I vanuit de milieubeweging scherpte de nieuwe minister van milieu Alders het plan aan in het NMP-Plus. Belangrijk was de aanscherping van de CO2-doelstellingen. In reactie op de gevolgen van CO2 op het klimaat start de Europese Unie in de jaren ’90 met de voorbereidingen van een systeem van emissiehandel. Dit systeem treedt in 2005 in werking voor NOx en CO2. Politieke discussie over de omvang van de agrarische sector en bio-industrie. Nederlandse Emissie Autoriteit (NEa) controleert als zelfstandig bestuursorgaan het proces vanaf 2005. 1 2005: voor de periode 2008–2012 heeft Nederland zich in het kader van het Kyoto Protocol gecommitteerd aan een emissiereductie van 6 procent ten opzichte van 1990. Kyoto is een eerste stap van industrielanden om te komen tot verdergaande mondiale emissiereducties.2 Voor 2020 is door het Kabinet Balkenende IV in ‘Schoon en Zuinig’ als doel gesteld om de Nederlandse emissie van broeikasgassen met 30 procent terug te dringen ten opzichte van 1990.3
1 2 3
BSD Milieu 2009, pag 12. Monitor Duurzaam Nederland 2009, pag 126. Monitor Duurzaam Nederland 2009, pag 40.
38
3.3.7
Lobby landbouw tegen milieumaatregelen
Periode: Jaren tachtig - heden
Omschrijving trend Het gebruik van mest werd jarenlang toegestaan, tot twintig jaar later negatieve effecten zichtbaar werden in de bodem (vertraagd effect). De lobby verzette zich tegen het sanctioneren van mestproductie en het afschaffen van het mestproductierecht en slaagde erin het proces van afschaffen en sanctioneren twintig jaar lang te voorkomen. Uiteindelijk groeide de groep actoren die zich last ondervond van de gevolgen van het mestoverschot; deze groep kreeg de overhand in de besluitvorming.1 De landbouw lobby is door de jaren heen constant geweest, maar het afgelopen decennium heeft de lobby volgens respondenten bij VROM meer invloed gekregen in de Tweede Kamer, waardoor de landbouw meer invloed heeft gekregen op het milieubeleid. De landbouw heeft zich verenigd in het Landbouwschap, nu LTO-Nederland en de vakbonden. Vandaag de dag zijn er een aantal radicale afsplitsingen die onderling met elkaar rivaliseren, waardoor het voor de overheid lastig is afspraken te maken en in overleg te treden.
O v e r h e i d sr e a c t i e In de jaren ’80 kwam met Winsemius bij de overheid de erkenning dat landbouw een grote bijdrage had aan milieuvervuiling. Ook het grote publiek rekende de agrarische sector tot de boosdoeners. Het CBS leverde hiervoor bewijs door de mineralenbalansen (stikstof, fosfaat). Vanaf 1984 werd mestbeleid gevoerd (Vermesting). In eerste instantie erkende ook de Tweede Kamer de rol van landbouw in milieuvervuiling, maar deze erkenning is het afgelopen decennium afgebrokkeld. De afbraak begon in de tijd van Van Geel. Verminderde aandacht voor de landbouw binnen VROM kan in belangrijke mate worden toegeschreven aan het vertrek van bewindslieden die landbouw op de kaart hadden gezet. Het agrarische front heeft in dezen echter tevens een belangrijke rol gespeeld. Milieumaatregelen voor de landbouw hebben minder prioriteit gekregen bij de regering. De landbouw lobby wordt met name in de jaren ’90 door de Tweede Kamer minder kritisch bekeken. In de eerste helft van de jaren ’90 was de situatie zo ernstig dat ambtenaren bij VROM in de verwachting van een parlementaire enquête een apart dossier hebben gevormd waarin zij de gang van zaken omtrent landbouw-milieu vastlegden (mestmoeras).
1
Dietz, F. (et al.), Duurzaam milieugebruik: Een inspiratiebron, Hoofdstuk Duurzaam milieugebruik: de veranderende rol van de milieubeweging.
39
3.3.8
Meer maatschappelijke aandacht voor milieu
Periode: Tweede helft jaren tachtig
Omschrijving trend Na het aflopen van de economische recessie als gevolg van de oliecrisis begin jaren ‘80, komt het milieu weer hoog op de politieke agenda. De grote doorbraak in de politiek vormde het rapport Zorgen voor Morgen. Door het verschijnen van het Brundtland-rapport en het afsluiten van het Biodiversiteitsverdrag komt er veel aandacht voor duurzame ontwikkeling. Hotspots 1987: verschijnen van Brundtland-rapport van de World Commission on Environment and Development (WCED). De hoofdconclusie van het rapport is dat de belangrijkste mondiale milieuproblemen het gevolg zijn van de armoede in het ene deel van de wereld, en de niet-duurzame consumptie en productie van het andere deel van de wereld. Het rapport roept voor het eerst op tot duurzame ontwikkeling. 1 1988: verschijnen van het rapport Zorgen voor Morgen van het RIVM. Als basis voor het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP) wordt het rapport Zorgen voor Morgen opgesteld. Dit rapport maakt de balans op van de staat van het milieu. De alarmerende boodschap van het rapport luidt dat de vervuiling op alle fronten met gemiddeld tachtig procent terug moet om aan de doelstellingen van de nationale overheid en de EG te voldoen. Het rapport krijgt buitengewoon veel aandacht van de media en de politiek, en brengt een kentering in het denken over milieu teweeg. 1989: Val Kabinet Lubbers over maatregel reiskostenforfait voorgesteld in NMP I in Tweede Kamer. 2 Een fiscaal onderwerp, met als achtergrond milieu. 1992: een andere mijlpaal is het Biodiversiteitsverdrag van Rio de Janeiro. De lidstaten spreken op deze VN-conferentie af om nieuw beleid te ontwikkelen voor milieu en ontwikkeling. Het nieuwe ontwikkelingspatroon dat voor alle landen wordt vastgesteld, wordt duurzame ontwikkeling genoemd. 1999: na een bezoek aan de Flora in Bovenkraspel overleden 29 mensen aan een legionellabesmetting.
O v e r h e i d sr e a c t i e Hernieuwde politieke aandacht voor milieu: heroriëntatie Het Brundtland-rapport en het RIVM rapport Zorgen voor morgen hadden grote invloed op het Nederlandse milieubeleid. Vanaf eind jaren ’80 vindt parallel aan de hernieuwde maatschappelijke aandacht voor milieu een heroriëntatie van het beleid plaats. De verschuiving in het beleid wordt beïnvloed door het milieubesef onder de bevolking, de opstelling van de milieubeweging en analyses van milieuproblematiek van diverse actoren.
1 2
Van der Sluis, Energie&Milieu in de Nederlandse krant 1968-1993 (Hoogezond, Stubeg, 1993). Siraa, H.T.; Valk, A.J. van der; Wissink, W.L., Met het oog op de omgeving, Hoofdstuk 16.
40
Milieu steeds serieuzer genomen Milieu wordt binnen de overheid steeds serieuzer genomen en stijgt op de politieke agenda1: 1988: vindt een kentering in het beleid plaats en luidt de Nederlandse regering de alarmklok: 1988: in de Troonrede werd gesteld dat Nederland schoner is geworden, wat tot protest leidde. In haar kerstrede spreekt de Koningin vervolgens over de ‘stervende aarde’. 1989: een peiling wijst uit dat Nederlanders milieu het belangrijkste politieke thema vinden 1989: Lubbers benoemt milieu tot de vierde pijler van het regeringsbeleid Maatregelen De urgentie gevoeld voor milieubeleid wordt weerspiegeld in diverse maatregelen: Naar aanleiding van het Brundtlandt-rapport wordt het thema Verspilling van energie en grondstoffen aan de thema’s toegevoegd. 1987: Systeem van milieueffectrapportage wordt ingevoerd. Het wordt wettelijk verplicht gesteld om in besluitvorming rond potentieel milieubelastende activiteiten de milieueffecten expliciet te maken. 1989: verschijning van het eerste Nationaal Milieu Beleidsplan. Het centrale concept van de Commissie Brundtland, duurzame ontwikkeling, werd in het NMP overgenomen. NMP I bevat een lijst van vijftig prioritaire stoffen die als milieugevaarlijk werden beschouwd en waarvoor dringend maatregelen getroffen moesten worden.2 Door de val van het Kabinet Lubbers tijdens de behandeling van het NMP I zetten de politieke partijen tijdens de verkiezingen sterk in op milieu. De val van het kabinet was een ‘handicap’ voor het milieubeleid; conflicten konden nu niet goed worden beslecht. In mei 1989 werd het NMP opnieuw voorgelegd aan de Tweede Kamer met aantal promemories, waarover alsnog in grote mate overeenstemming werd bereikt.3 1990: naar aanleiding van kritiek op het NMP I vanuit het bedrijfsleven en de milieubeweging scherpte de nieuwe minister van milieu Alders het plan aan in het NMP-Plus. Dit plan voerde aanvullingen door op praktisch alle aspecten van de fysieke leefomgeving. Op basis van het NMP-plus werden ook gerelateerde nota’s bij andere ministeries aangepast. Een Nota met maatregelen die direct moesten worden uitgevoerd moest vertraging de al afgesproken maatregelen voorkomen. De uitbreiding van het NMP I leidde tot toename medewerkers van DGM (project DGM 1000) en een reorganisatie. 1989-1991: Project Implementatie NMP (PIN) en Werkconferentie Implementatie NMP (WIN) gestart om de omslag binnen DGM van beleidmaken naar uitvoering NMP I (200 acties) op gang te brengen. Financiering Uitvoering NMP (FUN-gelden) voor provincies en gemeenten 1992: In 1992 formuleert VROM de zorg voor een duurzame kwaliteit van de leefomgeving als hoofdtaak4
1
Siraa, H.T.; Valk, A.J. van der; Wissink, W.L., Met het oog op de omgeving, Hoofdstuk 11; Driessen, P.P.J., Glasbergen, P. (red), Milieu, samenleving en beleid, pag. 41. 2 NMP 4, pag. 20 en 21. 3 Siraa, H.T.; Valk, A.J. van der; Wissink, W.L., Met het oog op de omgeving, Hoofdstuk 16. 4 Idem, Hoofdstuk 14.
41
Nieuwe beleidslijnen In het beleid van het ministerie van VROM komt de heroriëntatie tot uiting in de verbreding van de definitie van milieu en de Wet Milieubeheer en diverse nieuwe beleidslijnen: de inbrekingsstrategie, doelgroepenbeleid en gebiedsgericht beleid. Inbrekingsstrategie DGMH voert een verdeel en heers beleid om milieu en aandacht voor doelgroepen ‘binnen’ te krijgen bij andere ministeries. De onderhandelingen zijn terug te vinden in de conceptversies van het eerste NMP.1 Doelgroepenbeleid Het doelgroepenbeleid, waartoe begin jaren ’80 de eerste aanzet was gedaan, werd verder uitgewerkt via het tweesporenbeleid in de IMP-M’s. In NMP I zijn de doelstellingen verder vertaald naar bijdragen voor elke doelgroep. Voorbeeldprojecten zijn KWS 2000 en Aanlanding LPG. Voor de doelgroepen Verkeer, Energie en Industrie is volgens respondenten veel bereikt. VROM nam de rol van ondersteuning en aanjager op zich voor de industrie. Samen met de sector zijn forse emissiereducties ten doel gesteld voor de komende 20 jaar. Hiertoe sloot VROM convenanten met 11 branches binnen de doelgroep industrie. Voor de doelgroep Consumenten voerde VROM productenbeleid, waarbij de overheid consumenten probeerde te stimuleren duurzame producten te kopen door o.a. het ontwikkelen van keurmerken. Samen met de sector ontwikkelt VROM bijvoorbeeld een keurmerk voor Duurzaam Hout en een Ecolabel. Dit beleid is niet zo goed uit de verf gekomen. De sector zelf heeft eigen keurmerken ontwikkeld. Max Havelaar was het eerste keurmerk voor koffie en bananen. MVO-beleid is tegenwoordig de verantwoordelijkheid van minEZ. Met de doelgroep Landbouw was het lastig convenanten te sluiten (zie Lobby landbouw). Regionaliseringsstrategie of gebiedsgericht beleid Dit beleid was een tegenreactie op de interne fragmentatie van het beleid, maar ook op de veranderende verhouding met de markt en civil society (zie Professionalisering milieubeweging). Het uitgangspunt is de samenhang tussen de functies en milieukwaliteit van een gebied. Ruimtelijke Ordening en Milieubeleid komen hier samen. De gezamenlijke aanpak met lagere overheden en andere actoren is een belangrijke karakteristiek van dit beleid.2 Het beleid had twee aspecten, sectoraal en integraal of ROM-gebiedenbeleid (Ruimtelijke Ordening en Milieu). In het kader van het ROM-beleid zijn tien gebieden aangewezen, waarvan zes met een ‘bovenmatige cumulatie van milieuproblemen’ en die extra aandacht verdienen. Elk gebied kreeg een projectorganisatie en werden convenanten gesloten met betrokken partijen. Belangrijke projecten waren Schiphol en omgeving en Gelderse valei.
1 2
Idem. Idem.
42
De eerste aanzet tot gebiedsgericht beleid wordt gedaan in de Nota Meer dan de som der delen (1984), uitgewerkt in de IMP-M’s en Milieuprogramma Voortgangsrapportage 1989-1992, en ontwikkeld tot het derde spoor van het milieubeleid in het eerste NMP (1989) en het Actieplan Gebiedsgericht Milieubeleid (november 1990). Binnen VROM werd een Transferpunt opgezet om het beleid samen met de Rijksplanologische Dienst te coördineren. In 1991 werd een speciale directie Bestuurlijke Betrekkingen en Gebiedenbeleid ingesteld.
3.3.9
Professionalisering milieubeweging
Periode: Jaren tachtig – jaren negentig
Omschrijving trend Terwijl in de jaren zeventig de overheid over het algemeen gezien wordt als een politieke tegenstander waartegen moet worden gevochten, wordt er in de jaren tachtig meer contact gezocht met overheid en politieke partijen. De milieubeweging wordt een vaste gesprekspartner van de overheid. Het streven naar een socialistische maatschappij, het gedachtegoed waaruit veel milieuorganisaties voortvloeiden, wordt vervangen door een meer pragmatische visie. Ook de oorspronkelijke technologiekritiek verandert. Technologische ontwikkelingen worden niet langer per definitie in tegenspraak met een schoner milieu geacht.1 Kenmerkend voor de Nederlandse milieubeweging is participatie. Organisaties als de Stichting Natuur en Milieu, het WNF, Greenpeace en Milieudefensie treden op politiek niveau op als luis in de pels van de overheid en denken mee over het milieubeleid, zowel op politiek als operationeel niveau. Wanneer de milieubeweging het niet eens is met een beleidsmaatregel, komt zij op politiek niveau met een alternatief plan, zoals het plan voor de aanpak van Co2, dat de milieubeweging samen met de vakbonden als alternatief voor de aanpak van de Tweede Kamer opstelde. Op operationeel niveau vecht de milieubeweging regelmatig de verlening van milieuvergunningen door de (lokale) overheid aan. De aanhang van de milieuorganisaties groeit vanaf eind jaren tachtig en de milieubeweging verandert van karakter. De organisaties worden professioneler, en hun standpunten minder radicaal en controversieel. De actiebereid onder de aanhang neemt af: massale protesten en demonstraties worden vervangen door het zogeheten ‘acceptgiro-activisme’ (‘activisme’ is in dit geval een bedrag overmaken naar een milieuorganisatie). In de jaren negentig komen als reactie hierop weer enkele radicale splintergroeperingen op, die overigens meer zijn gericht op dierenwelzijn (o.a. Groen Front, het Dierenbevrijdingsfront).
1
Cramer, J., De groene golf. Geschiedenis en toekomst van de Nederlandse milieubeweging (Utrecht, Uitgeverij Jan van Arkel, 1989).
43
De meest recente veranderingen in de rol van de milieubeweging is intensievere samenwerking tussen organisaties onderling (jaren ’90) en een verbreding in thematiek in de vorm van aandacht voor de link tussen armoede en milieudruk (duurzame ontwikkeling).1 Hotspot 1995: Brent Spar-affaire: Shell refereerde naderhand regelmatig naar de Brent Spar-affaire als een belangrijke aanleiding voor de ontwikkeling van beleid op het terrein van MVO en de publicatie van het eerste duurzaamheidverslag.
O v e r h e i d sr e a c t i e Verschuiving naar samenspraak civil society In de jaren ’90 vindt er een verschuiving plaats van door de overheid gedomineerd beleid naar samenspraak met de markt en civil society.2 Het doelgroepenbeleid ebt eind jaren ’90 weg toen het milieubeleid nog integraler werd en werd vervangen door participatiebeleid. VROM richt zich hierbij naar buiten waarbij het ministerie ernaar streeft milieubeleid te institutionaliseren bij andere ministeries en actoren (externe institutionalisering). Externe institutionalisering De externe institutionalisering van milieubeleid komt tot uiting in: streven naar flexibiliteit, waarin de veranderende rol van publieke actoren kenmerkend is. Milieubeleid vermaatschappelijkt, wat leidt tot grote diversiteit in beleidsarrangementen. De regie ligt bij meerdere actoren: ROM-projecten (zie ook: Gebiedsgericht beleid), Waardevolle Cultuurlandschappen (WCL’s) en Strategische Groenprojecten (SGP’s). 3 verbredingsstreven en externe integratie: eerste aanzet in DUIV-conferenties in Nunspeet (1994) en Apeldoorn (1996), uitgewerkt in Leefomgevingsbalans (1998) en Nota Milieu en Economie (1997). Het idee achter dit beleid was dat elk ministerie verantwoordelijk moest zijn voor het milieuaspect van de eigen sector (verkeer, landbouw etc). Zo heeft minEZ het energiebeleid overgenomen en MinVenW de verantwoordelijkheid voor de uitstoot van het verkeer. Er kwam meer samenwerking tussen ministeries tot stand. Milieubeschermingsorganisaties nemen deel aan beslisprocessen en worden betrokken bij overlegstructuren als de SER. Sinds 1999: SOMS beleid: subsidiering van actiegroeperingen vanuit het idee van empowerment en het mobiliseren van de samenleving
1
2 3
Dietz, F. (et al.), Duurzaam milieugebruik: Een inspiratiebron, Hoofdstuk Duurzaam milieugebruik: de veranderende rol van de milieubeweging. Driessen, P.P.J., Driessen, Glasbergen, P. (red), Milieu, samenleving en beleid, pag. 47. Idem.
44
3.3.10 Tegenvallende economische ontwikkeling Periode: Begin jaren negentig - heden
Omschrijving trend De economische ontwikkeling verloopt begin jaren ’90 minder gunstig dan verwacht; er is een hoge werkloosheid, waardoor de uitkeringslasten sterk stijgen. De tweede helft van dit decennium wordt de situatie gunstiger, maar de onzekerheid over de toekomst blijft, o.a. door de afhankelijkheid van buitenlandse handel, de toenemende vergrijzing en immigratie van asielzoekers. Het beleid is erop gericht om Schiphol en de Rotterdamse haven, belangrijke motoren van de Nederlandse economie, uit te breiden en te versterken. Dit zou echter grote consequenties voor het milieu kunnen hebben. Milieubelangen zijn in het geding; de 1
uitdaging in deze periode is om ruimtelijke ordening en milieu met elkaar te verenigen. Hotspots2
1993-2000: Uitbreiding Schiphol met vijfde baan (kabinetsbesluit 1993-opening 2003). Verenigen van milieu- en economisch belang was centraal in de discussie (‘mainport en milieu’). Het plan van aanpak voor Schiphol en omgeving is uit deze discussie voortgekomen. 1990-2008: ontwikkeling noordkant van Rotterdam en Rotterdamse haven: Integraal Plan Noordrand Rotterdam (IPNR) (1990: eerste plan voor nieuwe maasvlakte, 2008: start aanleg) Verplaatsing en uitbreiding nieuw vliegveld Zestienhoven om IPNR mogelijk te maken en hinder voor omwonenden te beperken. In 1993 besluit kabinet dat uitbreiding en verplaatsing van het bestaande Zestienhoven niet zal plaatsvinden. Jaren negentig: Nieuw vliegveld Beek: verzet tegen aanleg Oost-Westbaan en heftige, politieke discussie over de introductie van nachtvluchten (‘randen van de nacht’) 1998-2009: Hoge Snelheidslijn (discussie start in 1988 met Rail 21-plan van de NS, aanleg start in 2000, opening eerste deel in 2009) 1998-2007: Betuweroute (discussie start in 1988 met Rail 21-plan van de NS, bouw start in 1998, opening in 2007)
O v e r h e i d sr e a c t i e Wegebben politieke aandacht voor milieu In 1992 formuleert VROM de zorg voor een duurzame kwaliteit van de leefomgeving als hoofdtaak.3 Maar als gevolg van de verslechterende economische situatie ebt de politieke aandacht voor milieu daarna weg.4 Anders dan voorheen loopt Nederland niet meer voorop in vergelijking met het buitenland. Maatregelen en plannen van andere ministeries die de economie moesten stimuleren vormden obstakels voor het milieubeleid (uitbreiding Schiphol en Rotterdamse Haven, Zestienhoven, Beek, HSL, Betuwelijn). Door deze omstandigheden is er minder van het NMP I terechtgekomen dan gehoopt. Mede als gevolg van de verslechterende economische situatie en de daardoor verminderde politieke animo voor milieu, werd het NMP II in 1994 in de Tweede Kamer ‘koel ontvan1
2 3 4
Alinea direct afgeleid van: Siraa, H.T.; Valk, A.J. van der; Wissink, W.L., Met het oog op de omgeving, Hoofdstuk 14. Siraa, H.T.; Valk, A.J. van der; Wissink, W.L., Met het oog op de omgeving, Hoofdstuk 14. Idem. Idem, Hoofdstuk 10 en 16.
45
gen’. 1 Een tweede verklaring voor de koele ontvangst is dat het milieubeleid zich in de jaren ’90 in de uitvoeringsfase bevond: voor de meeste thema’s en doelgroepen was beleid opgesteld. 2 Het NMP II bevatte weinig nieuwe maatregelen; de ministeries waren nog vol in touw met de implementatie van NMP I. Thema’s die in de discussies over het NMP II met name aan de orde kwamen en waarvoor extra maatregelen moesten worden genomen, zijn: energie, CO2 en energieheffing (ecotax) NOx-doelstelling voor vrachtverkeer 3
3 . 3 . 1 1 Discussie over genetische modifica tie Periode: Jaren negentig
Omschrijving trend Genetische modificatie is het door de mens gericht veranderen van de genen van een organisme. In de samenleving is veel discussie over de gewenstheid van en de grenzen aan genetische modulatie. Zowel morele thema’s als angst voor de effecten van genetische modificatie op de gezondheid spelen een rol in de discussie. De milieubeweging heeft dit thema onder de aandacht van de bevolking willen brengen, maar lijkt daarin niet geslaagd: het thema is de afgelopen jaren weer uit de aandacht verdwenen. Hotspots 1989: de radicale actiegroep Ziedende Bintjes vernielt een proefveld met genetischgemodificeerde aardappelen op het Wageningse instituut ITAL. 4 1990: Stier Herman wordt het eerste genetisch gemodificeerde zoogdier.
O v e r h e i d sr e a c t i e Tijdens de discussie over dit onderwerp, maar ook nadat de aandacht voor genetische modulatie (GGO) weer was weggezakt, is VROM actief en liberaal op dit terrein. Nederland speelde een voortrekkersrol in Europa, omdat het genetische modulatie niet meteen verbood. GGO speelt een belangrijke rol in het Risicobeleid van VROM (later Externe Veiligheid). De Wet Milieubeheer voorziet in een speciale commissie genetische modificatie, die advies uitbrengt over genetische modificatie.5
1 2
3 4 5
Idem, Hoofdstuk 16. Peppel, R.A. van de, Klok, P.J., Hoek, D., 25 jaar milieubeleid in Nederland: instrumenten, incidenten en effecten. Siraa, H.T.; Valk, A.J. van der; Wissink, W.L., Met het oog op de omgeving, Hoofdstuk 16. Interview. Wet Milieubeheer, art. 2.26 Wm. (1993).
46
3 . 3 . 1 2 Toename pluriformiteit milieu beweging Periode: Jaren negentig
Omschrijving trend In de jaren negentig komt er meer afstand tussen de milieubeweging en de overheid. Enerzijds kan een verklaring hiervoor liggen bij deregulering en een terugtredende overheid, gepaard gaande met afnemende politieke aandacht voor milieu. Anderzijds neemt volgens meerdere respondenten de pluriformiteit van de milieubeweging toe, waardoor het lastiger is geworden als één blok in contact te treden met de politiek. Terwijl in de jaren ’70 en eind jaren ’80 massaal werd geprotesteerd tegen milieuvervuiling, zijn acties voor het milieu vandaag de dag versnipperd en ad hoc. Moderne communicatiemiddelen als het internet spelen hierin een bepalende rol. Via netwerk websites als Twitter en Facebook zetten burgers zelf snel acties op. Informatie wordt snel verspreid en is voor iedereen toegankelijk. Hierbij speelt een toenemend gebrek aan vertrouwen in de overheid, en daarmee in de informatie die de overheid verschaft, een belangrijke rol. De discussie over de aanleg van de Tweede Maasvlakte is hiervoor symptomatisch. Hotspot Eind jaren ’90-2008: Maasvlakte 2 is een nieuwe stap in de ontwikkeling van de mainport Rotterdam. Over een tweede Maasvlakte werd al aan het einde van de twintigste eeuw gesproken om de mondiale positie van de Rotterdamse haven te versterken. Maasvlakte 2 komt te liggen in de Voordelta, een beschermd natuurgebied. De plannen voor de aanleg, hoewel zeer uitgebreid onderzocht (MeR en Planologische Kernbeslissing) resulteerden in jarenlange discussies. Er is zoveel onderzoek gedaan dat er een speciaal Informatiecentrum is opgericht. Alle data neemt meterslang in beslag.1
O v e r h e i d sr e a c t i e Veranderende ideeën bij VROM over de rol van de milieubeweging. Van Geel subsidieerde projecten van de milieubeweging om zo innovatie en nieuwe ideeën te stimuleren. Minister Cramer is echter van mening dat de milieubeweging zich veel meer bezig moet houden met bewustmaking van de burger, bijna als een instrument van het beleid. Voor de overheid is het lastig in contact te treden met de pluriforme, versnipperde milieubeweging die via internet opereert via media die de overheid zelf niet gebruikt. De overheid heeft hier vooralsnog geen passend antwoord op. Er is een pril begin gemaakt met een reactie.
1
Siraa, H.T.; Valk, A.J. van der; Wissink, W.L., Met het oog op de omgeving, Hoofdstuk 16.
47
3 . 3 . 1 3 M i l i e u ge ï n c or po r e e r d i n d a g el i j k se p ra k t i j k : op k om st b eg ri p
duurzaam ondernemen Periode: Jaren negentig - heden
Omschrijving trend De burger wordt in de dagelijkse praktijk steeds meer geconfronteerd met het milieu. Het gaat dan om zeer praktische zaken als het scheiden van afval en het besparen van energie, door bijvoorbeeld spaarlampen aan te schaffen. Ook komen er steeds meer duurzame of biologische producten op de markt. Diverse milieukenmerken worden ontwikkeld, met name voor voedingsmiddelen. Binnen het bedrijfsleven komt er aandacht voor maatschappelijke verantwoord ondernemen (MVO). Milieu wordt verbonden met economische ontwikkeling, voortbouwend op het Brundtlandtrapport. De meest recente veranderingen in de rol van de milieubeweging is intensievere samenwerking tussen organisaties onderling (jaren ’90) en een verbreding in thematiek in de vorm van aandacht voor de link tussen armoede en milieudruk (duurzame ontwikkeling). 1 Hotspots 1995: Brent Spar-affaire: Boycot Shell door Greenpeace. Het oliestation Brent Spar was in juni 1995 versleten en zou buiten gebruik worden genomen door de eigenaars Shell en ESSO. Afzinken zou volgens Greenpeace echter leiden tot ernstige milieuschade en daarom riep zij Shell op af te zien van het afzinken. Greenpeace riep wereldwijd op tot een boycot van Shell-tankstations. Shell refereerde naderhand regelmatig naar de Brent Spar-affaire als een belangrijke aanleiding voor de ontwikkeling van beleid op het terrein van MVO en de publicatie van het eerste duurzaamheidsverslag. 2
O v e r h e i d sr e a c t i e 1992: In 1992 formuleert VROM de zorg voor een duurzame kwaliteit van de leefomgeving als hoofdtaak 3 Campagne 'Een beter milieu begint bij jezelf' 1995: Nota Milieu & Economie. In navolging van het Brundtlandt-rapport verbindt de overheid milieu steeds meer met economische ontwikkeling. Deze nota werd uitgewerkt in het NMP III. 2005: Kyoto Protocol Recent: Idee van minister Cramer dat de milieubeweging zich veel meer bezig moet houden met bewustmaking van de burger, bijna als een instrument van het beleid.
1
2 3
Dietz, F. (et al.), Duurzaam milieugebruik: Een inspiratiebron, Hoofdstuk Duurzaam milieugebruik: de veranderende rol van de milieubeweging. Interview. Siraa, H.T.; Valk, A.J. van der; Wissink, W.L., Met het oog op de omgeving, Hoofdstuk 14.
48
3 . 3 . 1 4 Hotspots: Rampen op veiligheidsgebied Periode: Jaren negentig – begin 21 ste eeuw
Hotspots1 1992-1999: Bijlmerramp en nasleep. Op 4 oktober 1992 stortte een Boeing 747-vrachtvliegtuig van de vliegtuigmaatschappij EL AL neer op de flats Groeneveen en Klein-Kruitberg in de Amsterdamse Bijlmermeer. In juni 1993 maakte Trouw bekend dat op maandagochtend 5 oktober op de rampplek een twintigtal mannen in witte pakken was gezien. Na ongeveer een jaar meldden zich echter steeds meer bewoners en hulpverleners bij artsen met lichamelijke klachten, waarbij een verband werd gelegd met de ramp. In oktober 1993 werd door de Stichting Laka bekend gemaakt dat het vliegtuig verarmd uranium als balansgewicht vervoerde, iets dat in vliegtuigen niet ongebruikelijk is. Na jarenlange onduidelijkheid kregen de mannen in witte pakken vanaf 1997 politieke aandacht. Er werd een parlementaire enquête gehouden over de ramp, waarbij deze mannen veel aandacht kregen. Naar aanleiding van de ramp en de onrust die er, ook in Israel, op volgde werden diverse (medische) onderzoeken verricht. 1991: ontploffing Culemborgse vuurwerkfabriek. 13 mei 2000: Vuurwerkramp te Enschede. Bij de ramp vatte een opslagruimte met vuurwerk van het vuurwerkbedrijf S.E. Fireworks vlam. Er vielen 23 doden (waaronder vier brandweermannen) en ongeveer 950 mensen raakten gewond, 200 woningen werden geheel vernield. Het bedrijf had een aantal milieuvoorschriften opzettelijk geschonden en handelde in illegaal vuurwerk. 2004: Op 30 juli 2004 vond op het industriegebied van het Belgische plaatsje Gellingen, nadat er een gaslek was geconstateerd, een zware explosie plaats, gepaard gaand met een enorme steekvlam. Door de explosie en de brand die volgde kwamen 24 mensen om.
O v e r h e i d sr e a c t i e Een afdeling die zich bezighield met externe veiligheidsaspecten van milieubeleid bestond al wel bij VROM (Directie Risicobeleid), alsmede risiconormen. Na de Bijlmerramp is er volgens een respondent concreet veiligheidsbeleid voor Schiphol gekomen (zie ook Plan van Aanpak Schiphol en omgeving). Na de Bijlmerramp komt dit beleid ook in milieuplannen sterker naar voren. Na de Bijlmerramp gebeurde geen ongelukken van dezelfde omvang, waardoor dit aspect minder onder de aandacht was. Voor industrie en transport van gevaarlijke stoffen heeft het nog enige tijd geduurd voordat daar maatregelen voor werden getroffen. In 1992 was de Tweede Kamer nog van mening dat wettelijke normen vastleggen voor maximaal toelaatbaar risico (motie EsselinkFeenstra, van breder belang in het milieubeleid) niet wenselijk was. Na de Vuurwerkramp in Enschede is dat voor externe veiligheid wel voor elkaar gekomen. De Vuurwerkramp (gevolgen voor geluid en lucht) was een tweede belangrijke impuls voor het externe veiligheidsbeleid en heeft dit beleid weer prominent op de kaart gezet. De ramp heeft geleid tot aanscherping en uitbreiding van het beleid: Onderzoek naar regelgeving en regelhandhaving op het gebied van vuurwerk en andere ontplofbare stoffen door rijk en gemeente.
1
Interviews.
49
Strenger toezicht op vuurwerkopslagplaatsen: Vuurwerkbesluit (2004), Besluit externe veiligheid inrichtingen (2004). Opstellen Saneringsprogramma Sanering LPG-stations in stedelijke omgeving. Het verwijderen van opslagstations voor LPG wordt beschreven in het rapport ‘Sanering LPG-tankstations’ (2006). Verbod transport over het spoor van gevaarlijke stoffen langs dichtbevolkte gebieden (chloor, ammoniak) KIEV-overleg (Knelpunten Inventarisatie Externe Veiligheid, div ministeries, gemeenten, provincies)1 Ketenstudies chloor, ammoniak en LPG Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen.
3.4
Beleidsonderwerpen en actoren
Op basis van het overzicht van overheidsreacties op maatschappelijke trends en hotspots in hoofdstuk 3, biedt dit hoofdstuk een indicatie van belangrijke stukken en dossiers die mogelijk in aanmerking komen voor bewaring. Onderstaande tabel biedt een overzicht van beleidsonderwerpen op het subdomein milieu. Waar mogelijk is aan het onderwerp de verantwoordelijke directie binnen het DG Milieubeheer gekoppeld. Leeswijzer tabel beleidsonderwerpen en actoren Beleidsonderwerpen De beleidsonderwerpen zijn per trend zoveel mogelijk chronologisch opgesomd. De nummers van de trends corresponderen met de trends zoals beschreven in paragraaf 3.3. De beleidsonderwerpen in de tabel betreffen de dikgedrukte onderwerpen uit de beschrijving van trends en de beleidsreactie van de overheid. Meer informatie over een beleidsonderwerp kan dan ook in paragraaf 3.3 worden gevonden. Ter verduidelijking van de beleidsonderwerpen is bij elk onderwerp aangegeven welke handeling het betreft en naar welk type neerslag moet worden gezocht. Wij hanteren hierbij de volgende categorisering: BV: Beleidsvorming (beleidsnota of –notitie, beleidsbeslissing of –plan) WR: Opstellen wet- en regelgeving (incl. subsidieregelingen en vergunningstelsel): OW: Organisatiewijziging (incl. instellen commissie) U: Uitvoering HI: Handhaving en inspectie OZ: Verrichten van onderzoek V: Voorlichting IO: Internationaal overleg AT: Actueel thema O: Overig Een ‘actueel thema’ houdt in dat een bepaald onderwerp of gebeurtenis in een bepaalde periode van grote invloed was op de beleidsvorming of wet- en regelgeving op het subdomein milieu.
1
BSD Milieu 2009, pag. 11.
50
Actoren Waar mogelijk is aan het beleidsonderwerp de verantwoordelijke directie binnen het DG Milieubeheer gekoppeld. Waar het niet mogelijk was specifieke directies aan te wijzen of het plausibel is dat alle directies zich met het onderwerp hebben beziggehouden, is alleen het DG genoemd. De lijst van actoren bestaat uit directies afkomstig uit de prioriteringsschouw en directies uit het overzicht van de CAS: Schuingedrukt = directie uit prioriteringsschouw Recht = directie uit overzicht CAS en/of voorganger van genoemde directie uit prioriteringsschouw
De aanduiding ‘KIJK OOK BIJ’ betekent dat neerslag ook bij een archiefvormer buiten het DG Milieubeheer (binnen VROM of een ander ministerie) kan worden gevonden.
51
52
1. 1965 – 1975: Opkomst en doorbraak milieubeweging
Periode en trend
Periode en hotspot
Directie + periode
Geluidhinder
Behandeling afvalstoffen
Luchtverontreiniging
Openbare watervoorziening
53
BV 1972: Urgentienota Milieuhygiëne (4 juli 1972, 1 mei 1973 in TK behandeld). Beleidsthema’s: Verontreiniging oppervlaktewater
WR Jaren ’70-’80: Uitbreiding vergunningstelsel
WR 1970/1972: Wet Inzake Luchtverontreiniging
Directie Geluid en Verkeer (1983-1987)(21) KIJK OOK BIJ: DGRO Mogelijk: Directie Intern Beleid (1988-1999) (7)
BV Jaren ’70-‘ 80: Beperking geluidshinder door draaien vierde baan Schiphol OW 1971: oprichting ministerie van Volksgezondheid en Milieuhygiëne (VenM) met DG Milieuhygiëne (DGMH) WR 1969/1970: Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren
Directie Lucht en Energie (1996-2000) (25): x Directie Lucht (1983-1987) KIJK OOK BIJ: MinEZ DGMH (MinVoMil) (1971-1983) Mogelijk: Directie Intern Beleid (1988-1999) (7) DGMH (MinVoMil) (1971-1983) Mogelijk: Directie Intern Beleid (1988-1999) (7)
Directie Bodem, Water, Landelijk Gebied (2001)(14): x DGMH (MinVoMil) (1971-1983) x Directie Bodem, Water, Stoffen (1983-1987) (13) x Directie Drinkwater, Water, Bodem (1988-1991)
DGMH (MinVoMil) (1971-1983) KIJK OOK BIJ: DGRO
BV 1974: Streekplannen Rijnmondgebied en Amsterdam Rijnkanaal
DGMH (MinVoMil) (1971-1983)
DGMH (MinVoMil) (1971-1983) KIJK OOK BIJ: DGRO
Type handeling, jaartal en beleidsonderwerp BV 1975-1976: Nota inzake de selectieve groei (Economische Structuurnota), Tweede Kamer, zitting 19751976, 13955, nrs. 1-3, 10 juni 1976. (Later verschenen als Monografie nr. 21.) BV Rond 1970: Geen toestemming uitbreiding Rotterdamse Haven
54
WR 1977: Afvalstoffenwet WR 1983: Interimwet bodemsanering
WR 1975: Wet Geluidhinder (in 1979 goedgekeurd door TK) WR 1976: Wet Chemische Afvalstoffen (in 1984 in werking)
BV Vanaf 1972: Normenstelsel milieukwaliteit (In: Urgentienota)
BV Vanaf 1972: Milieuheffingen (In: Urgentienota)
Gezondheidseffecten woonklimaat
Ongediertebestrijding
Gezondheidsrisico’s recreatievoorzieningen
Intensieve veehouderij
Destructie dierlijk afval
Bodemverontreiniging
Bestrijdingsmiddelen
Kernenergie en ioniserende straling
Directie Geluid en Verkeer (1983-1987)(21) KIJK OOK BIJ: MinEZ, MinVenW Directie Bodem, Water, Landelijk Gebied (2001)(14): x Directie Bodem, Water, Stoffen (1983-1987) (13) x Directie Drinkwater, Water, Bodem (1988-1991) Directie Bodem (11) Directie Lucht en Energie (1996-2000) (25): x Directie Lucht (1983-1987) Directie Afvalstoffen (1987) (20) Directie Afvalstoffen (1987) (20) Directie Bodem, Water, Landelijk Gebied (2001)(14): x Directie Bodem, Water, Stoffen (1983-1987) (13) x Directie Drinkwater, Water, Bodem (1988-1991)
Directie Geluid en Verkeer (1983-1987)(21) Mogelijk: Directie Intern Beleid (1988-1999) (7) KIJK OOK BIJ: DGRO Directie Afvalstoffen en Schone Technologie (1983-1986) Directie Bodem, Water, Landelijk Gebied (2001)(14): x Directie Bodem, Water, Stoffen (1983-1987) (13) x Directie Drinkwater, Water, Bodem (1988-1991)
2. Jaren zeventig – jaren tachtig: Maatschappelijke discussie rondom kernenergie
Directie Lucht en Energie (1996-2000) (25): x Directie Lucht (1983-1987) Directie lucht en energie (1996-2000) (25): x Directie Lucht (1983-1987) Directie Industrie, Bouw, Producten, Consumenten (19921995) (18) Directie Bodem (11) Directie Bodem, Water, Stoffen (1983-1987) (13) Directie Bodem, Water, Landelijk gebied (2001) (14) Directie drinkwater, water, landbouw (15) Directie Geluid en Verkeer (1983-1987)(21) Directie lokale milieukwaliteit en Verkeer (23) Directie Stoffen, Veiligheid en Straling (19921995)(1996-2000)(26): x Directie Stoffen en Risicobeheersing (19881991) Directie Stoffen, afvalstoffen en straling (2001)(27) Directie Afvalstoffen (1988-1991)(1992-1995)(19962000)(20) Bronnen en emissies (24) Directie stoffen, veiligheid en straling (1996-2000) (26): x DGMH (MinVoMil) (1971-1983) x Directie Straling (1983-1984) x Directie Stralenbescherming (1985-1987) Directie stoffen, veiligheid en straling (1996-2000) (26): x DGMH (MinVoMil) (1971-1983) x Directie Straling (1983-1984) x Directie Stralenbescherming (1985-1987)
WR Jaartal NNB: Uitvoeringsregelingen Wet Luchtverontreiniging BV Indicatieve Meerjarenprogramma’s (IMP-M’s) voor elke sector
55
BV 1978: stop Planologische Kernbeslissing Kernenergie
BV 1973-1974: besluit regering bouw drie nieuwe kerncentrales
Directie Bodem, Water, Landelijk Gebied (2001)(14): x Directie Bodem, Water, Stoffen (1983-1987) (13) x Directie Drinkwater, Water, Bodem (1988-1991) Directie Bodem (11)
WR 1985: Wet Milieugevaarlijke stoffen
Directie Bodem (11)
56
3. 1980-1985: Aandacht voor bodem-, water- en luchtverontreiniging
IO 1983: Beëindiging zoutlozingen in Rijn door Franse Kalimijnen (Rijn Zoutverdrag) V 1985: Voorlichtingscampagne Stop de zure regen
Zure regen
BV Vanaf 1980: Bodemsanering
OZ Vanaf 1980: Inventarisatie stortplaatsen (chemische) afvalstoffen in opdracht van minister Ginjaar
AT / BV Jaren ’70: Afwenteling
BV 1976: Nota Milieuhygiënische Normen
BV 2003: Besluit sluiting Kerncentrale Borssele
BV 1997: Besluit sluiting kerncentrale Doodewaard
BV +/- 1986: Besluit afbouw kernenergie in Nederland
Zoutlozingen kalimijnen
1980: Lekkerkerk-affaire
1986: Tsjernobyl-ramp
BV / V 1981-1984: Brede Maatschappelijke Discussie (BMD) over het energiebeleid
Directie Bodem, Water, Stoffen (1983-1987) (13): x DGMH (MinVoMil) (1971-1983) KIJK OOK BIJ: MinBuZA Centrale Directie Voorlichting en Externe Betrekkingen (1982-1999) Mogelijk ook: Directie Lucht en Energie (1996-2000) (25): x Directie Lucht (1983-1987)
Mogelijk: Directie Bestuurszaken (1983-1987) (8): x DGMH (MinVoMil) (1971-1983) Directie Bodem, Water, Landelijk Gebied (2001)(14): x DGMH (MinVoMil) (1971-1983) x Directie Bodem, Water, Stoffen (1983-1987) (13) x Directie Drinkwater, Water, Bodem (1988-1991) Directie Bodem, Water, Landelijk Gebied (2001)(14): x DGMH (MinVoMil) (1971-1983) x Directie Bodem, Water, Stoffen (1983-1987) (13) x Directie Drinkwater, Water, Bodem (1988-1991)
Directie stoffen, veiligheid en straling (1996-2000) (26): x DGMH (MinVoMil) (1971-1983) x Directie Straling (1983-1984) Directie Stralenbescherming (1985-1987) KIJK OOK BIJ: MinEZ Directie stoffen, veiligheid en straling (1996-2000) (26): x Directie Stralenbescherming (1985-1987,19881991) Directie stoffen, veiligheid en straling (1996-2000) (26) Directie Stoffen, Afval, Straling (2001) (27) Directie stoffen, veiligheid en straling (1996-2000) (26) Directie Stoffen, Afval, Straling (2001) (27) KIJK OOK BIJ: MinEZ Mogelijk: Directie Bestuurszaken (1983-1987) (8): x DGMH (MinVoMil) (1971-1983)
Begin jaren ’80: Uniser-affaire
DGMH (MinVoMil) (1971-1983) DGMH (MinVROM) (1983-1987) Mogelijk: Directie Intern Beleid (1988-1999) (7) DGMH (MinVoMil) (1971-1983) DGMH (MinVROM) (1983-1987) Mogelijk: Directie Intern Beleid (1988-1999) (7) KIJK OOK BIJ: DGRO DGMH (MinVoMil) (1971-1983) DGMH (MinVROM) (1983-1987) Mogelijk: Directie Intern Beleid (1988-1999) (7) Directie Afvalstoffen en Schone Technologie (1983-1986) DGMH (MinVoMil) (1971-1983) DGMH (MinVROM) (1983-1987) Directie Bodem, Water, Stoffen (1983-1987)(13) Directie lucht en energie (1996-2000) (25): x Directie Lucht (1983-1987) KIJK OOK BIJ: MinLNV Directie Bodem, Water, Stoffen (1983-1987)(13) Directie lucht en energie (1996-2000) (25): x Directie Lucht (1983-1987) KIJK OOK BIJ: MinVenW Directie Bodem, Water, Stoffen (1983-1987)(13) Directie lucht en energie (1996-2000) (25): x Directie Lucht (1983-1987) Directie Afvalstoffen en Schone Technologie (1983-1986) Directie Afvalstoffen (1987) (20) KIJK OOK BIJ: MinEZ Directie Bodem, Water, Stoffen (1983-1987)(13) Directie lucht en energie (1996-2000) (25): x Directie Lucht (1983-1987) Directie Afvalstoffen en Schone Technologie (1983-1986)
BV Begin jaren ’80: Rijkssubsidies gemeenten Hinderwet Uitvoeringsprogramma’s (HUPs) en Milieu Uitvoeringsprogramma’s (MUPs) BV 1983: Actieprogramma Deregulering Ruimtelijke Ordening en Milieu (DROM, 1983)
BV 1982: Nota Milieu & Technologie BV Vanaf begin jaren ’80: Doelgroepen:
Energiesector
57
Industrie en overige bedrijfstakken
Verkeer & Vervoer
Landbouw
HI / OW Begin jaren ’80: Uitbreiding toezichttaken Inspectie Milieuhygiëne
Directie Bodem, Water, Stoffen (1983-1987) (13) Directie Bodem, Water, Stoffen (1983-1987) (13): x DGMH (MinVoMil) (1971-1983)
OW 1983: Instelling Unisercommissie
58
BV Begin jaren ’80: Tweesporenbeleid (effect- en brongericht)
Verstoring milieu
Verwijdering afvalstoffen
Vermesting Verspreiding gevaarlijke stoffen
BV 1986: IMP-Milieu. Beleidsthema’s: Verzuring
U Convenanten met doelgroepen BV 1984: Nota meer dan de som der delen, Winsemius
Consumenten en detailhandel
Afvalverwijderingsbedrijven
Bouw
Raffinaderijen
Directie Bodem, Water, Stoffen (1983-1987)(13) Directie Stoffen, Veiligheid en Straling (19921995)(1996-2000)(26): x Directie Stoffen en Risicobeheersing (19881991) Directie Stoffen, afvalstoffen en straling (2001)(27) Directie Externe Veiligheid (2003) (28) Directie Afvalstoffen (1987) (20) Directie Stoffen, afvalstoffen en straling (2001)(27) Directie lucht en energie (1996-2000) (25): x Directie Lucht (1983-1987) Directie Geluid en Verkeer (1983-1987)(21) KIJK OOK BIJ: MinVenW DGMH (MinVROM) (1983-1987) Mogelijk: Directie Intern Beleid (1988-1999) (7)
Directie Bodem, Water, Stoffen (1983-1987)(13) Directie lucht en energie (1996-2000) (25): x Directie Lucht (1983-1987)
Directie Afvalstoffen (1987) (20) KIJK OOK BIJ: MinEZ Directie Bodem, Water, Stoffen (1983-1987)(13) Directie lucht en energie (1996-2000) (25): x Directie Lucht (1983-1987) Directie Afvalstoffen en Schone Technologie (1983-1986) Directie Bodem, Water, Stoffen (1983-1987)(13) Directie lucht en energie (1996-2000) (25): x Directie Lucht (1983-1987) Directie Afvalstoffen en Schone Technologie (1983-1986) Directie Afvalstoffen en Schone Technologie (1983-1986) Directie Afvalstoffen (1987) (20) Directie Industrie, Bouw, Producten, Consumenten (19921995) (18) Zie hierboven per doelgroep DGMH (MinVROM) (1983-1987) Mogelijk: Directie Intern Beleid (1988-1999) (7)
4. Jaren tachtig: Neoliberaal denken
Planning milieubeleid Vergunningstelsel Handhaving
V 1985: Voorlichtingscampagne Stop de zure regen
BV 1989: NMP I
BV IMP-Milieu 1985-1989
OW 1993: Wet Milieubeheer:
OW 1986: Invoering milieueffectrapportage (MER)
59
DGMH (MinVROM) (1983-1987) DGM (1988) Mogelijk: Directie Intern Beleid (1988-1999) (7) DGMH (MinVROM) (1983-1987) DGM (1988) Mogelijk: Directie Intern Beleid (1988-1999) (7) KIJK OOK BIJ: MinLNV, MinVenW, MinEZ, MinBZK Centrale Directie Voorlichting en Externe Betrekkingen (1982-1999) Directie lucht en energie (1996-2000) (25): x Directie Lucht (1983-1987)
Bodem (1992-1995) (11) Bodem, Water, Stoffen (1983-1987) (13) drinkwater, water, landbouw (1996-2000)(15): Directie Drink- en Industriewatervoorziening (1983-1987) Directie Bodem, Water, Landelijk gebied (2001) (14) Directie Afvalstoffen (1987) (20) Directie Stoffen, afvalstoffen en straling (2001)(27) DGMH (MinVROM) (1983-1987) Directie Bestuurszaken (1983-1987) (8) DGM (1988) Mogelijk: Directie Intern Beleid (1988-1999) (7)
Directie Directie Directie x
OW 1986: Wet Bodemsanering
OW 1985: Wet milieugevaarlijke stoffen
OW 1982: Interim Wet Bodemsanering
OW 1981: Centrale Raad voor de Milieuhygiëne
DGMH (MinVoMil) (1971-1983) DGMH (MinVROM) (1983-1987) Mogelijk: Directie Intern Beleid (1988-1999) (7) DGMH (MinVoMil) (1971-1983) DGMH (MinVROM) (1983-1987) Mogelijk: Directie Intern Beleid (1988-1999) (7) DGMH (MinVoMil) (1971-1983) Directie Afvalstoffen (1987) (20) Directie Stoffen, afvalstoffen en straling (2001)(27) Directie Bodem, Water, Stoffen (1983-1987)(13)
WR 1980: Wet algemene bepalingen milieuhygiëne (Wabm)
60
6. Jaren ’80 – heden: Aandacht voor broeikaseffect en klimaatverandering
5. Jaren tachtig: Besef mondiale aard Milieuproblematiek
Jaren ’80: Ozonlaag
AT +/- 1990: Oprichting IPPC door Milieuprogramma van de Verenigde Naties OW 2005: Oprichting Nederlandse Emissie Autoriteit (NEa)
AT 1989: bestrijding broeikaseffect en vermindering CO2 uitstoot centraal thema in nieuwe verkiezingen na val Kabinet Lubbers BV 1990: aanscherping CO2 doelstellingen in NMP-plus
BV 1992: Besluit inzake stoffen die de ozonlaag aantasten BV Jaren ’80: Terugdringen CO2-uitstoot
BV Jaren ’80: Terugdringen CFK’s in spuitbussen
AT / IO 1989: Montreal Protocol
AT / BV 1986: Verzuring
V 1985: Voorlichtingscampagne Stop de zure regen
Directie lucht en energie (1996-2000) (25): x Directie Lucht (1983-1987) Directie Industrie, Bouw, Producten, Consumenten (19921995) (18) Directie Internationale Milieuzaken (1996) (10) Directie Klimaatverandering en Industrie (2001) (17) KIJK OOK BIJ: MinEZ Directie Bodem, Water, Stoffen (1983-1987) Directie Lucht (1983-1987) KIJK OOK BIJ: MinEZ Directie lucht en energie (1996-2000) (14) Mogelijk: Directie Intern Beleid (1988-1999) (7) KIJK OOK BIJ: MinEZ Directie Internationale Milieuzaken (1996) (10) KIJK OOK BIJ: MinBuZa Directie Klimaatverandering en Industrie (2001) (17) KIJK OOK BIJ: MinEZ
Directie Internationale Milieuzaken (1989-1991) (10) Directie Bodem, Water, Landelijk Gebied (2001) (14) Directie lucht en energie (1996-2000) (25): x Directie Lucht (1983-1987) KIJK OOK BIJ: MinBuZa Directie Bodem, Water, Stoffen (1983-1987) Directie Lucht (1983-1987) Directie lucht en energie (1996-2000) (25)
Directie Bodem, Water, Stoffen (1983-1987) (13) Centrale Directie Voorlichting en Externe Betrekkingen (1982-1999) Directie lucht en energie (1996-2000) (25): x Directie Lucht (1983-1987) Directie Bodem, Water, Stoffen (1983-1987) (13) Directie Bodem, Water, Stoffen (1983-1987) (13) Directie Bodem, Water, Landelijk Gebied (2001) (14) Directie lucht en energie (1996-2000) (25): x Directie Lucht (1983-1987)
7. 1980 – heden: Lobby landbouw tegen milieumaatregelen
BV Vanaf 1984-heden: mestbeleid
OZ 1980-1985: Mineralenbalansen CBS
61
AT / BV 1986: Vermesting: erkenning bijdrage landbouw aan milieuvervuiling
AT Jaren ’80-heden: Discussie omvang agrarische sector en bio-industrie BV 2007: Programma Schoon en Zuinig 2007-2011
IO / AT 2003: inwerkingtreding systeem emissiehandel Europese Unie
IO / BV Vanaf jaren ’90: voorbereiding systeem emissiehandel Europese Unie
Directie Internationale Milieuzaken (1996) (10) Directie lucht en energie (1996-2000) (25): x Directie Lucht (1988-1991) Directie Klimaatverandering en Industrie (2001) (17) Directie Industrie, Bouw, Producten, Consumenten (19921995) (18) Directie Geluid en Verkeer (1996-2000) (21) KIJK OOK BIJ: MinBuZa Directie Internationale Milieuzaken (1996) (10) Directie Klimaatverandering en Industrie (2001) (17) KIJK OOK BIJ: MinBuZa Directie Bodem, Water, Landelijk gebied (2001) (14) KIJK OOK BIJ: MinLNV Directie Bodem (1992-1995) (11) Directie Bodem, Water, Stoffen (1983-1987) (13) Directie Stoffen, Afvalstoffen, Straling (2001) (27) KIJK OOK BIJ: MinEZ Directie lucht en energie (1996-2000) (25): x Directie Lucht (1983-1987) Directie drinkwater, water, landbouw (1996-2000)(15): x Directie Drink- en Industriewatervoorziening (1983-1987) KIJK OOK BIJ: MinLNV Directie Bodem (1992-1995) (11) Directie Bodem, Water, Stoffen (1983-1987) (13) Directie lucht en energie (1996-2000) (25): x Directie Lucht (1983-1987) Directie drinkwater, water, landbouw (1996-2000)(15): x Directie Drink- en Industriewatervoorziening (1983-1987) Directie Bodem, Water, Landelijk gebied (2001) (14) Mogelijk: Directie Intern Beleid (1988-1999) (7) Directie Bodem (1992-1995) (11) Directie Bodem, Water, Stoffen (1983-1987) (13) Directie lucht en energie (1996-2000) (25): x Directie Lucht (1983-1987) Directie drinkwater, water, landbouw (1996-2000)(15):
62
8. 1985 – 1990: Hernieuwde aandacht voor milieu
Centrale Directie Voorlichting en Externe Betrekkingen (1982-1999) DGM (1988)
BV / V 1989: milieu benoemd tot vierde pijler regerings-
DGM (1988) Centrale Directie Voorlichting en Externe Betrekkingen (1982-1999)
DGM (1988) DGM (1988)
OZ / AT 1989: peiling onder bevolking: milieu belangrijkste thema
AT / BV 1988: RIVM rapport Zorgen voor morgen BV / V 1988: Kentering in beleid, Nederlandse regering luidt alarmklok BV / V 1988: troonrede: ‘stervende aarde’
AT 1987: Brundtland-rapport van de World Commission on Environment and Development (WCED)
AT 1990-1995: Blokkering milieumaatregelen landbouwsector door Tweede Kamer (mestmoeras)
AT Jaren ’80-heden: Rol Commissie Landbouw (in Tweede Kamer)
Directie Drink- en Industriewatervoorziening (1983-1987) Directie Bodem, Water, Landelijk gebied (2001) (14) Mogelijk: Directie Intern Beleid (1988-1999) (7) KIJK OOK BIJ: MinLNV Directie Bodem (1992-1995) (11) Directie Bodem, Water, Stoffen (1983-1987) (13) Directie lucht en energie (1996-2000) (25): x Directie Lucht (1983-1987) Directie drinkwater, water, landbouw (1996-2000)(15): x Directie Drink- en Industriewatervoorziening (1983-1987) Directie Bodem, Water, Landelijk gebied (2001) (14) Mogelijk: Directie Intern Beleid (1988-1999) (7) KIJK OOK BIJ: MinLNV Directie lucht en energie (1996-2000) (25): x Directie Lucht (1983-1987) Directie drinkwater, water, landbouw (1996-2000)(15): x Directie Drink- en Industriewatervoorziening (1983-1987) Directie Bodem, Water, Landelijk gebied (2001) (14) KIJK OOK BIJ: MinLNV DGM (1988) Directie Internationale Milieuzaken (1996) (10) x
63
OW Vanaf 1990: toename medewerkers van DGM (project DGM 1000) en een reorganisatie BV / U 1989-1991: Project Implementatie NMP (PIN) en Werkconferentie Implementatie NMP (WIN)
BV 1990: Nota met maatregelen bij NMP Plus
BV 1990: NMP Plus
AT 1989: val van het Kabinet Lubbers tijdens behandeling van het NMP I BV Mei 1989: pro-memories NMP I
BV 1989: Nieuw beleidsthema Duurzame ontwikkeling (in: NMP) BV 1989: opstellen Lijst met vijftig prioritaire, milieugevaarlijke stoffen (in: NMP)
BV 1989: eerste nationaal milieubeleidsplan (NMP I)
WR 1987: Invoering milieueffectrapportage (MER)
beleid (Lubbers) BV 1985-1990: Nieuw thema: Verspilling van energie en grondstoffen
DGM (1988) Directie Intern Beleid (1988-1999) (7)
Directie lucht en energie (1996-2000) (25): x Directie Lucht (1983-1987) KIJK OOK BIJ: MinEZ DGMH (MinVROM) (1983-1987) DGM (1988) Mogelijk: Milieu Effect Rapportage (34) DGM (1988) Mogelijk: Directie Intern Beleid (1988-1999) (7) KIJK OOK BIJ: MinLNV, MinVenW, MinEZ, MinBZK DGMH (MinVROM) (1983-1987) DGM (1988) Directie Bodem (11) Directie Bodem, Water, Stoffen (1983-1987) (13) Directie Bodem, Water, Landelijk gebied (2001) (14) Directie Stoffen, Veiligheid en Straling (19921995)(1996-2000)(26): x Directie Stoffen en Risicobeheersing (19881991) Directie Stoffen, afvalstoffen en straling (2001)(27) Directie Afvalstoffen (1988-1991)(1992-1995)(19962000)(20) DGM (1988) KIJK OOK BIJ: MinLNV, MinVenW, MinEZ, MinBZK DGM (1988) Mogelijk: Directie Intern Beleid (1988-1999) (7) KIJK OOK BIJ: MinLNV, MinVenW, MinEZ, MinBZK DGM (1988) Mogelijk: Directie Intern Beleid (1988-1999) (7) KIJK OOK BIJ: MinLNV, MinVenW, MinEZ, MinBZK Directie lucht en energie (1996-2000) (25): x Directie Lucht (1983-1987) KIJK OOK BIJ: MinLNV, MinVenW, MinEZ, MinBZK Directie Intern Beleid (1988-1999) (7)
64
U 1986: Project KWS 2000
BV 1989: Vertaling doelstellingen naar maatregelen per doelgroep
BV Vanaf 1985: Tweesporenbeleid
BV 1985-1990: opstellen IMP-M’s
BV Eind jaren ’80-1989: Conceptversies NMP I
BV / U Vanaf eind jaren ’80: Financiering Uitvoering NMP (FUN-gelden) voor provincies en gemeenten BV 1992: zorg voor duurzame kwaliteit leefomgeving hoofdtaak VROM BV Verbreding definitie milieubeleid WR / BV 1985-1990: Verbreding Wet Milieubeheer
DGM (1988) Directie Bestuurszaken (1988-1991)(1992-1995)(19962000) (8) Directie Intern Beleid (1988-1999) (7) DGMH (MinVROM) (1983-1987) DGM (1988) Mogelijk: Directie Intern Beleid (1988-1999) (7) KIJK OOK BIJ: MinLNV, MinVenW, MinEZ, MinBZK DGMH (MinVROM) (1983-1987) DGM (1988) DGMH (MinVROM) (1983-1987) DGM (1988) Directie lucht en energie (1996-2000) (25): x Directie Lucht (1983-1987) Directie Industrie, Bouw, Producten, Consumenten (19921995) (18) Directie Klimaatverandering en Industrie(17) Directie Bodem (11) Directie Bodem, Water, Stoffen (1983-1987) (13) Directie Bodem, Water, Landelijk gebied (2001) (14) Directie drinkwater, water, landbouw(15) Directie Geluid en Verkeer (21) Directie lokale milieukwaliteit en Verkeer (23) Directie Stoffen, Veiligheid en Straling (19921995)(1996-2000)(26): x Directie Stoffen en Risicobeheersing (19881991) Directie Stoffen, afvalstoffen en straling (2001)(27) Directie Afvalstoffen (1988-1991)(1992-1995)(19962000)(20) Bronnen en emissies (24) Directie Stoffen, afvalstoffen en straling (2001)(27) Directie Afvalstoffen (1988-1991)(1992-1995)(1996-
DGM (1988)
Directie Bestuurszaken (1988-1991) (8)
Convenanten in 11 branches
Emissiereducties
BV 1984: Nota Meer dan de som der delen
U Doelgroep Landbouw
65
Keurmerken (Duurzaam Hout, Ecolabel, Max Havelaar)
Productenbeleid
U Doelgroep Consumenten:
U Doelgroep Industrie:
U Jaartal NNB: Aanlanding LPG
2000)(20) Directie Stoffen, afvalstoffen en straling (2001)(27) Directie Afvalstoffen (1988-1991)(1992-1995)(19962000)(20) Directie lucht en energie (1996-2000) (25): x Directie Lucht (1983-1987) Directie Industrie, Bouw, Producten, Consumenten (19921995) (18) Directie Klimaatverandering en Industrie (17) KIJK OOK BIJ: MinEZ Directie lucht en energie (1996-2000) (25): x Directie Lucht (1983-1987) Directie Industrie, Bouw, Producten, Consumenten (19921995) (18) Directie Klimaatverandering en Industrie (17) KIJK OOK BIJ: MinEZ Directie lucht en energie (1996-2000) (25): x Directie Lucht (1983-1987) Directie Industrie, Bouw, Producten, Consumenten (19921995) (18) Directie Klimaatverandering en Industrie (17) KIJK OOK BIJ: MinEZ Directie Industrie, Bouw, Producten, Consumenten (19921995) (18) Directie Industrie, Bouw, Producten, Consumenten (19921995) (18) KIJK OOK BIJ: MinEZ Directie Industrie, Bouw, Producten, Consumenten (19921995) (18) KIJK OOK BIJ: MinEZ Directie Bodem (11) Directie Bodem, Water, Stoffen (1983-1987) (13) Directie Bodem, Water, Landelijk gebied (2001) (14) Directie Drinkwater, Water, Landbouw (1992-1995)(15) KIJK OOK BIJ: MinLNV DGMH (MinVROM) (1983-1987) DGM (1988)
66
9. 1980-heden: Professionalisering milieubeweging
O DUIV-conferenties in Nunspeet (1994) en Apeldoorn (1996)
BV Vanaf 1999: SOMS-beleid
BV 1980-heden: ROM-gebiedenbeleid
BV / AT 1980-heden: Verbredingsstreven, participatiebeleid, externe integratie, flexibilisering
BV Eind jaren ’90: Einde doelgroepenbeleid
6 met cumulatie milieuproblemen 3 die extra aandacht verdienen U Projectorganisatie per gebied U Convenant per gebied U Schiphol en omgeving U Gelderse valei OW Jaartal NNB: Instelling Transferpunt OW 1991: instelling directie Bestuurlijke Betrekkingen en Gebiedenbeleid
BV 1990: Actieplan Gebiedsgericht Milieubeleid BV 1985-1990: ontwikkeling ROM-gebiedenbeleid:
BV 1989: NMP I
U Milieuprogramma Voortgangsrapportage 1989-1992
BV IMP-M’s
Directie Strategische Planning (1992-1995)(19961997)(9) Directie Strategie en Planvorming (1998-2000) Directie lokale milieukwaliteit en verkeer (2001)(23) Directie Bestuurszaken (1996-2000)(8) Directie Strategische Planning (1992-1995)(19961997)(9) Directie Strategie en Planvorming (1998-2000) Directie Bestuurszaken (1992-1995) (8)
Mogelijk: Directie Intern Beleid (1988-1999) (7) DGMH (MinVROM) (1983-1987) DGM (1988) Mogelijk: Directie Intern Beleid (1988-1999) (7) DGM (1988) Mogelijk: Directie Intern Beleid (1988-1999) (7) DGMH (MinVROM) (1983-1987) DGM (1988) Mogelijk: Directie Intern Beleid (1988-1999) (7) KIJK OOK BIJ: MinLNV, MinVenW, MinEZ, MinBZK Directie lokale milieukwaliteit en verkeer (2001)(23) Directie lokale milieukwaliteit en verkeer (2001)(23) KIJK OOK BIJ: DGRO Directie lokale milieukwaliteit en verkeer (2001)(23) Directie lokale milieukwaliteit en verkeer (2001)(23) Directie lokale milieukwaliteit en verkeer (2001)(23) Directie lokale milieukwaliteit en verkeer (2001)(23) Directie lokale milieukwaliteit en verkeer (2001)(23) Directie lokale milieukwaliteit en verkeer (2001)(23) Directie lokale milieukwaliteit en verkeer (2001)(23) Directie lokale milieukwaliteit en verkeer (2001)(23) Directie Bestuurszaken (1992-1995) (8) KIJK OOK BIJ: DGRO DGM (1988) Mogelijk: Directie Bestuurszaken (1996-2000)(8)
10. Jaren negentig: Tegenvallende economische ontwikkeling
67
BV Aanleg nieuw vliegveld Zestienhoven (in 1993 besluit kabinet dat uitbreiding en verplaatsing van het bestaande Zestienhoven niet zal plaatsvinden)
BV Uitbreiding Rotterdamse haven: 1990: eerste plan voor nieuwe maasvlakte, 2008: start aanleg
BV 1993-2000: Uitbreiding Schiphol met vijfde baan (kabinetsbesluit 1993-opening 2003)
BV 1991: start voorbereiding NMP II
IO / AT 1991: conferentie in Rio de Janeiro
U 1980-heden: Strategische Groenprojecten (SGP’s)
U 1980-heden: Waardevolle Cultuurlandschappen (WCL’s)
U 1980-heden: ROM-projecten
BV / OZ Eind jaren ’90 (1998): Leefomgevingsbalans BV 1997: Nota Milieu en Economie
DGM (1988) KIJK OOK BIJ: MinLNV, MinVenW, MinEZ, MinBZK Directie Bestuurszaken (1992-1995) (1996-2000) (8) Directie Lokale milieukwaliteit en Verkeer (2001) (23): x Directie Geluid en Omgeving (1990-1991) KIJK OOK BIJ: MinLNV, DGRO Directie Bestuurszaken (1992-1995) (1996-2000) (8) Directie Lokale milieukwaliteit en Verkeer (2001) (23): x Directie Geluid en Omgeving (1990-1991) KIJK OOK BIJ: MinLNV, DGRO Directie Bestuurszaken (1992-1995) (1996-2000) (8) Directie Lokale milieukwaliteit en Verkeer (2001) (23): x Directie Geluid en Omgeving (1990-1991)
DGM (1988) Directie Strategische Planning (1992-1995)(19961997)(9) Mogelijk: Directie lucht en energie (1996-2000) (25): Directie Industrie, Bouw, Producten, Consumenten (19921995) (18) Directie Klimaatverandering en Industrie (2001) (17) KIJK OOK BIJ: MinEZ Directie Bestuurszaken (1992-1995) (1996-2000) (8) Directie Lokale milieukwaliteit en Verkeer (2001) (23): x Directie Geluid en Omgeving (1990-1991) KIJK OOK BIJ: DGRO Directie Bestuurszaken (1992-1995) (1996-2000) (8) Directie Lokale milieukwaliteit en Verkeer (2001) (23): x Directie Geluid en Omgeving (1990-1991) KIJK OOK BIJ: MinLNV, DGRO Directie Bestuurszaken (1992-1995) (1996-2000) (8) Directie Lokale milieukwaliteit en Verkeer (2001) (23): x Directie Geluid en Omgeving (1990-1991) KIJK OOK BIJ: MinLNV, DGRO Directie Internationale Milieuzaken (1989-1991) (10) KIJK OOK BIJ: MinBuZa
68
11. Jaren negentig: Discussie over genetische modulatie
AT / BV Jaren 90: GGO
WR Wet Oppervlaktewateren (Wvo)
WR 1993: Wet Milieubeheer (Wm)
NOx-doelstelling voor vrachtverkeer
energie, CO2 en energieheffing (ecotax)
BV 1994: NMP II behandeld in Tweede Kamer:
BV Betuweroute (discussie start in 1988 met Rail 21-plan van de NS, bouw start in 1998, opening in 2007)
BV Hoge Snelheidslijn (discussie start in 1988 met Rail 21-plan van de NS, aanleg start in 2000, opening eerste deel in 2009)
BV Nieuw vliegveld Beek (jaren negentig: verzet tegen aanleg Oost-Westbaan)
KIJK OOK BIJ: MinLNV, DGRO Directie Bestuurszaken (1992-1995) (1996-2000) (8) Directie Lokale milieukwaliteit en Verkeer (2001) (23): x Directie Geluid en Omgeving (1990-1991) KIJK OOK BIJ: MinLNV, DGRO Directie Bestuurszaken (1992-1995) (1996-2000) (8) Directie Lokale milieukwaliteit en Verkeer (2001) (23): x Directie Geluid en Omgeving (1990-1991) KIJK OOK BIJ: MinLNV, DGRO Directie Bestuurszaken (1992-1995) (1996-2000) (8) Directie Lokale milieukwaliteit en Verkeer (2001) (23): x Directie Geluid en Omgeving (1990-1991) KIJK OOK BIJ: MinLNV, DGRO DGM (1988) KIJK OOK BIJ: MinLNV, MinVenW, MinEZ, MinBZK Directie Industrie en Consumentenbeleid (16) Directie Klimaatverandering en Industrie (17) Directie Industrie, Bouw, Producten, Consumenten (19921995)(18) Directie Geluid en Verkeer (1992-1995) (21) KIJK OOK BIJ: MinEZ, MinVenW Directie Geluid en Verkeer (1992-1995) (21) KIJK OOK BIJ: MinEZ, MinVenW Directie Stoffen, Veiligheid en Straling (19921995)(1996-2000)(26): x Directie Stoffen en Risicobeheersing (19881991) Directie Stoffen, afvalstoffen en straling (2001)(27) Directie Externe Veiligheid (2003) (28) Directie Bodem, Water, Landelijk gebied (2001) (14) Directie Drinkwater, Water, Landbouw (1992-1995)(15) Mogelijk: Directie Bestuurszaken (1992-1995) (19962000) (8) KIJK OOK BIJ: MinLNV, MinVenW Directie Stoffen, Veiligheid en Straling (19921995)(1996-2000)(26): x Directie Stoffen en Risicobeheersing (1988-
13. Jaren negentig: Milieu geïncorporeerd in dagelijkse praktijk: opkomst begrip duurzaam ondernemen
12. Jaren negentig – heden: Toename pluriformiteit milieubeweging
IO / BV 2005: Kyoto Protocol
69
DGM (1988) KIJK OOK BIJ: Centrale Directie Voorlichting Directie Strategie en Planvorming (1998-2000) (9) DGM (1988) KIJK OOK BIJ: MinLNV, MinVenW, MinEZ, MinBZK Directie Internationale Milieuzaken (1996) (10) Directie Klimaatverandering en Industrie (2001)
V Jaren 90-heden: Campagne Een beter milieu begint bij jezelf BV 1995: Nota Milieu & Economie BV 1998: NMP III
BV 1992: zorg duurzame kwaliteit leefomgeving als hoofdtaak VROM
Directie Bestuurszaken (1992-1995) (1996-2000)(8) Directie Strategie en Bestuur (2001) Directie Lokale milieukwaliteit en Verkeer (2001) (23): x Directie Geluid en Omgeving (1990-1991) KIJK OOK BIJ: DGRO, MinEZ DGM (1988)
BV Eind jaren ’90-2008: Uitbreiding Rotterdamse haven met Maasvlakte 2
AT Jaren negentig – heden: Rol milieubeweging
OW Jaren 90: Instelling Commissie genetische modificatie
BV Jaren 90: Risicobeleid
1991) Directie Stoffen, afvalstoffen en straling (2001)(27) Directie Externe Veiligheid (2003) (28) KIJK OOK BIJ: MinLNV Directie Stoffen, Veiligheid en Straling (19921995)(1996-2000)(26): x Directie Stoffen en Risicobeheersing (19881991) Directie Stoffen, afvalstoffen en straling (2001)(27) Directie Externe Veiligheid (2003) (28) Directie Stoffen, Veiligheid en Straling (19921995)(1996-2000)(26): x Directie Stoffen en Risicobeheersing (19881991) Directie Stoffen, afvalstoffen en straling (2001)(27) Directie Externe Veiligheid (2003) (28) KIJK OOK BIJ: MinLNV Directie Bestuurszaken (1996-2000)(8)
70
14. Jaren negentig – begin 21ste eeuw
2000: Vuurwerkramp Enschede
1992-1998: Bijlmerramp
HI / WR 2004: Strenger toezicht op vuurwerkopslagplaatsen: Vuurwerkbesluit en Besluit externe veiligheid
BV / WR Jaren negentig – begin 21ste eeuw: Verbod transport over het spoor van gevaarlijke stoffen (chloor, ammoniak)
U Jaren negentig – begin 21ste eeuw: Saneringsprogramma BV Jaren negentig – begin 21ste eeuw: Sanering LPGstations in stedelijke omgeving OZ 2006: Rapport ‘Sanering LPG-tankstations’
OZ / HI Begin 21 ste eeuw: Onderzoek naar regelgeving en regelhandhaving op het gebied van vuurwerk en andere ontplofbare stoffen door rijk en gemeente
BV Jaren negentig – begin 21ste eeuw: ontwikkeling extern veiligheidsbeleid milieu
BV Jaren negentig – begin 21ste eeuw: ontwikkeling risiconormen
KIJK OOK BIJ: MinBuZa Directie Stoffen, Veiligheid en Straling (19921995)(1996-2000)(26): x Directie Stoffen en Risicobeheersing (19881991) Directie Stoffen, afvalstoffen en straling (2001)(27) Directie Externe Veiligheid (2003) (28) KIJK OOK BIJ: MinBZK Directie Stoffen, Veiligheid en Straling (19921995)(1996-2000)(26): x Directie Stoffen en Risicobeheersing (19881991) Directie Stoffen, afvalstoffen en straling (2001)(27) Directie Externe Veiligheid (2003) (28) KIJK OOK BIJ: MinBZK Directie Stoffen, Veiligheid en Straling (19921995)(1996-2000)(26): x Directie Stoffen en Risicobeheersing (19881991) Directie Stoffen, afvalstoffen en straling (2001)(27) Directie Externe Veiligheid (2003) (28) KIJK OOK BIJ: MinBZK Directie Lokale Milieukwaliteit en Verkeer (2001) (23) KIJK OOK BIJ: DGRO Directie Lokale Milieukwaliteit en Verkeer (2001) (23) KIJK OOK BIJ: DGRO Directie Lokale Milieukwaliteit en Verkeer (2001) (23) KIJK OOK BIJ: DGRO Directie Stoffen, Veiligheid en Straling (19921995)(1996-2000)(26): x Directie Stoffen en Risicobeheersing (19881991) Directie Stoffen, afvalstoffen en straling (2001)(27) Directie Externe Veiligheid (2003) (28) KIJK OOK BIJ: MinVenW Directie Stoffen, Veiligheid en Straling (19921995)(1996-2000)(26):
71
BV Jaren negentig – begin 21ste eeuw: Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen.
OZ Jaren negentig – begin 21ste eeuw: Ketenstudies chloor, ammoniak en LPG
OW Jaren negentig – begin 21ste eeuw: KIEV-overleg (Knelpunten Inventarisatie Externe Veiligheid)
inrichtingen
Directie Stoffen en Risicobeheersing (19881991) Directie Stoffen, afvalstoffen en straling (2001)(27) Directie Externe Veiligheid (2003) (28) KIJK OOK BIJ: MinBZK Directie Stoffen, Veiligheid en Straling (19921995)(1996-2000)(26): x Directie Stoffen en Risicobeheersing (19881991) Directie Stoffen, afvalstoffen en straling (2001)(27) Directie Externe Veiligheid (2003) (28) KIJK OOK BIJ: MinBZK Directie Stoffen, Veiligheid en Straling (19921995)(1996-2000)(26): x Directie Stoffen en Risicobeheersing (19881991) Directie Stoffen, afvalstoffen en straling (2001)(27) Directie Externe Veiligheid (2003) (28) Directie Stoffen, Veiligheid en Straling (19921995)(1996-2000)(26): x Directie Stoffen en Risicobeheersing (19881991) Directie Stoffen, afvalstoffen en straling (2001)(27) Directie Externe Veiligheid (2003) (28) KIJK OOK BIJ: DGRO, MinVenW x
72
Bijlage 1 Protocol literatuurstudie Fase 2 1. Criteria selectie bronnen De primaire bron bevat data over een langere periode binnen het domein fysieke leefomgeving of een van de subdomeinen in de periode 1976-2005. Uit deze data is (informatie over) het verloop van een trend af te leiden. De secundaire bron bevat een overkoepelende beschrijving van trends binnen het domein fysieke leefomgeving of een van de subdomeinen in de periode 1976-2005; het betreft in eerste instantie geen detailbeschrijving van één trend, specifieke gebeurtenis of deelperiode. In een later stadium van de literatuurstudie is het mogelijk een trend verder uit te diepen en bronnen te zoeken die wel specifiek op een trend of periode ingaan. Andere deskundigen op het domein fysieke leefomgeving of een van de subdomeinen verwijzen in hun werk veelvuldig naar de bron. Wanneer wij tijdens de literatuurstudie in Fase 2 relevante beleids- of Kamerstukken of begrotingen op het spoor komen, worden deze weggelegd of opgeslagen voor gebruik in de literatuurstudie van Fase 3. In Fase 3 gaan we in op de reactie van de overheid op trends. 2. Te volgen sporen De inventarisatie van geschikte bronnen verloopt via drie sporen die parallel aan elkaar (kunnen) worden gevolgd: Spoor 1
Bestudering handboeken, bibliografieën en literatuuroverzichten op het domein fysieke leefomgeving of subdomein (WRR, Planbureau voor de Leefomgeving)
Spoor 2
Sneeuwbalmethode en directe benadering van deskundigen: via overzichtswerk van experts zoeken we naar standaardoverzichtswerken op (sub)domein, aangevuld door tips die experts geven tijdens interviews
Spoor 3
Bibliotheken (Nederlandse Centrale Catalogus, PiCarta, IBL) en databanken (Open Acces databestanden uit de alfa- en gammawetenschappen, DANS van het CBS, Statline, SCP, Milieu- en Natuurcompendium)
3. Tijd en diepgang Per subdomein wordt in principe maximaal drie dagen aan literatuurstudie besteed. Het verzamelen van literatuur is hierbij inbegrepen. Gezien de beperkte tijd is het van belang de bronnen op een zo efficiënt mogelijke wijze te bestuderen, waarbij wel wordt gegarandeerd dat we zoveel mogelijk informatie uit de bron halen. De literatuurstudie heeft daarom een oriënterend karakter: bronnen zullen voornamelijk worden ‘gescand’. Dat wil zeggen dat we bronnen niet lineair lezen, maar ze systematisch globaal doorwerken, waarbij we alert zijn op trends, trendbreuken en hotspots. Aan de hand van de titel van het boek, de inhoudsopgave, hoofdstuk- en paragraaftitels, inleiding en samenvatting vormen we ons in hoog tempo een beeld van de hoofdlijn van de bron. Een hoofdstuk of paragraaf wordt alleen intensief gelezen, waar een trend, trendbreuk of hotspot aan de orde wordt gesteld en we willen inzoomen op de materie. Op deze manier werken we elke bron op een efficiënte manier toch helemaal door.
73
4. Registratie De te raadplegen bronnen worden geregistreerd in een voor het hele onderzoeksteam toegankelijk wordbestand.
74
Bijlage 2 Analysekader literatuurstudie Het analysekader dient ertoe resultaten uit de literatuurstudie en de interviews te structureren en beknopt en samenvattend weer te geven. Het analysekader is een hulpmiddel om in Fase 2 de resultaten van de literatuurstudie en interviews te ordenen. Tijdens de uitvoering van deze Fase, documenteren de onderzoekers per bron de volgende gegevens:
Brongegevens Literatuur:
Interview:
Titel
Organisatie
Auteur
Titels, voor- en achternaam respondent
Uitgeverij
Functie
Jaar
Expertisegebied
Plaats van uitgave
Datum interview
Chronologisch overzicht 1976-2005 van: Trends Trendbreuken Countertrends Hotspots Elke afzonderlijke trend wordt genummerd, en elke tijdens deze trend geïdentificeerde trendbreuk of countertrend krijgt een volgnummer. Hotspots worden apart opgenomen.
Omschrijving per trend, trendbreuk en hotspot Per trend, breuk, countertrend en hotspot worden de volgende gegevens gedocumenteerd:
Periode: wanneer vond de trend, trendbreuk of hotspot plaats? Korte omschrijving: wat houdt de trend, trendbreuk of hotspot kort in? Macro- of mesotrend? (alleen relevant voor trends) Ontstaan trend, trendbreuk of hotspot Verloop trend, trendbreuk of hotspot Relaties met andere trends binnen fysieke leefomgeving Kracht en impact van de trend, trendbreuk of hotspot Indien de bestudeerde bronnen en geraadpleegde experts hierover informatie geven, documenteren we in Fase 2 ter voorbereiding op de volgende Fase kort de volgende gegevens:
Reactie overheid op trend, trendbreuk of hotspot (nieuw overheidsbeleid, wet- en regelgeving, betrokken actoren of structuurwijzigingen binnen overheid)
75
76
Bijlage 3 Vragenlijsten Fase 2 In Fase 2 is aan de respondenten de volgende checklist voorgelegd: 1
Welke trends en trendbreuken waren kenmerkend voor de Nederlandse samenleving tussen 1976 – 2005 op het subdomein Wonen / Milieu / Ruimtelijke Ordening? Waarom waren deze kenmerkend?
2
Op welke momenten op het subdomein Wonen / Milieu / Ruimtelijke Ordening vond tussen 1976 – 2005 opvallende interactie plaats tussen de burger en overheid of burgers onderling? Waarom was deze interactie opvallend?
Per trend, trendbreuk en interactie stellen wij steeds de volgende vragen: a
Wanneer vond de trend, trendbreuk of interactie plaats?
b
Wat houdt de trend, trendbreuk of interactie kort in?
c
Betreft het een macro- of mesotrend? (alleen relevant voor trends)
d
Hoe is de trend, trendbreuk of interactie ontstaan?
e
Wat is het verloop van de trend, trendbreuk of interactie? Hoe heeft deze zich ontwikkeld in de loop der jaren?
f
Zijn er relaties met andere trends binnen het subdomein?
g
Hoe krachtig is de trend, trendbreuk of hotspot geweest?
h
Wat was de impact van de trend, trendbreuk of hotspot op de samenleving?
i
Hoe heeft de overheid gereageerd op de trend, trendbreuk of hotspot? (nieuw overheidsbeleid, wet- en regelgeving, betrokken actoren of structuurwijzigingen binnen overheid)
De gesprekspartners krijgen vooraf te zien hoe het domein fysieke leefomgeving wordt afgebakend en welke definities van kernbegrippen worden gehanteerd.
Fase 3 In Fase 3 is aan de respondenten de volgende checklist voorgelegd: 1
Hoe heeft de overheid gereageerd op deze maatschappelijke trends cq welk beleid voerde de overheid naar aanleiding van de trends? Kunt u een inschatting geven in welke periode of welk jaar dit beleid tot stand is gekomen?
2
Welke wet- en regelgeving is naar aanleiding van de maatschappelijke trends tot stand gekomen? Kunt u een inschatting geven in welke periode of welk jaar de wet- en regelgeving tot stand is gekomen?
3
Welke actoren waren van belang bij bepaald beleid en wetten? Het gaat om actoren binnen de verantwoordelijkheid van VROM (directies, belangrijke personen, toezichthouders, (ministeriele) commissies, semi-overheid, etc.) en (semi-) overheidsorganisaties buiten de verantwoordelijkheid van VROM.
77
4
Hebben de maatschappelijke trends tot gevolg gehad dat er zich structuurwijzigingen binnen het ministerie hebben voorgedaan, zoals bijvoorbeeld: een splitsing binnen het departement de oprichting van een nieuw departement het instellen van een toezichthouder het instellen van een geheel nieuw type functionaris
78
Bijlage 4 Overzicht geraadpleegde literatuur milieu Bervoets, J.A.A., Bogaards, J. W.J.M., Oldenbeek, N.C. van, Schaap, M., Velsink, J., RIO 94 Milieubeheer: Een institutioneel onderzoek naar de handelingen van diverse actoren op het beleidsterrein Milieubeheer en de thans daaronder vallende taken van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over de jaren 1945-1994. Bouwer, K., Klaver, J.C.M., Milieuproblemen in geografisch perspectief: een geografisch overzicht van de milieuproblematiek veroorzaakt door maatschappelĹke activiteiten in Nederland (Assen, Van Gorcum, 1987) Cramer, J., De groene golf. Geschiedenis en toekomst van de Nederlandse milieubeweging (Utrecht, 1989) Dietz, F. (red.), Duurzaam milieugebruik: Een inspiratiebron (Uitgeverij Jan van Arkel, 2003) Driessen, P.P.J . (ed.), Milieu, samenleving en beleid (Elsevier bedrijfsinformatie, 2000, Den Haag) Heijden, Hein-Anton van der, Tussen aanpassing en verzet. Milieubeweging en milieudiscours (Amsterdam, 2000) Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Nationaal Milieubeleidsplan 4: Een wereld en een wil: werken aan duurzaamheid (Ministerie van VROM, Centrale Directie Communicatie, Den Haag, 2001) Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Basisselectiedocument Milieubeheer 1945-, Instrument voor de selectie – ter vernietiging dan wel blijvende bewaring – van de administratieve neerslag van de zorgdragers (MinVROM en PWAA (red.) Vastgestelde versie april 2009) Peppel, R.A. van de, Klok, P.J., Hoek, D., 25 jaar milieubeleid in Nederland: instrumenten, incidenten en effecten (Twente University Press, Enschede, 1999) Siraa, H.T.; Valk, A.J. van der; Wissink, W.L., Met het oog op de omgeving : een geschiedenis van de zorg voor de kwaliteit van de leefomgeving : het ministerie van Volkshuisvesting, RuimtelĹke Ordening en Milieubeheer (1965-1995) (Den Haag, SDU-Uitgevers,1995) Sluis, Meent W. van der, Energie&Milieu in de Nederlandse krant 1968-1993 (Hoogezand, 1993) www.infomil.nl www.archiefbewerking.nl
79
80
Bijlage 5 Overzicht van geraadpleegde personen Wonen Prof. Dr. Hugo Priemus TU Delft Wetenschappelijk directeur OTB Dr. Jeanet van Kullberg Sociaal Cultureel Planbureau Senior wetenschappelijk medewerker plus Lid redactie Tijdschrift voor de Volkshuisvesting
Ruimtelijke Ordening Prof. Dr. H.F.L. Ottens Universiteit Utrecht Em. Hoogleraar Sociale Geografie Ronald Kranenburg Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap (KNAG) Hoofd- en beeldredacteur Tijdschrift Geografie
Milieu Frank Dietz Planbureau voor de Leefomgeving Teamleider Nationale Milieubeleidsevaluatie en Duurzaamheid (NMD) Hendrik Jan Dijkerman Centraal Bureau voor de Statistiek, voorheen werkzaam bij Milieu Lid Stuurgroep Milieu- en Natuurcompendium Paul Klein Centraal Bureau voor de Statistiek, Milieu Coördinatie Milieu- en Natuurcompendium Dick Nagelhout Planbureau voor de Leefomgeving Egbert Tellegen Universiteit Utrecht Socioloog en emeritus-hoogleraar Milieukunde
81
Henk van Zon Rijksuniversiteit Groningen Milieugeschiedenis Titia van Leeuwen Ministerie van VROM Portefeuille Milieu, Plaatsvervangend directeur-generaal Milieu Hoofd afdeling afvalstoffen Felix Luitwieler Ministerie van VROM Portefeuille Milieu, Hoofd afdeling strategie Diederick de Jong Ministerie van VROM Portefeuille Milieu, Hoofd afdeling duurzame industrie
82
Bijlage 6 Samenstelling reviewgroep Review Fase 2 Jeroen Jonckers Digital Display Directeur Prof. Dr. Hugo Priemus TU Delft Wetenschappelijk directeur OTB Prof. dr. Lucas Reijnders Universiteit van Amsterdam, hoogleraar milieukunde Open Universiteit Heerlen, hoogleraar natuurwetenschappelijke milieuwetenschappen Stichting Natuur en Milieu Prof. dr. Arnold van der Valk Universiteit Wageningen Hoogleraar landgebruiksplanning
Review Fase 3 Olav-Jan van Gerwen Directiesecretaris Planbureau voor de Leefomgeving Jeroen Jonckers Digital Display Directeur Dick Nagelhout Deskundige milieubeleid Planbureau voor de Leefomgeving Henk van Zon Rijksuniversiteit Groningen Milieugeschiedenis
83
84
Bijlage 7 Lijst van afkortingen BMD
Brede Maatschappelijke Discussie
CFK
Chloorfluorkoolstofverbinding
DGM
Directoraat Generaal Milieubeheer
DGMH
Directoraat Generaal Milieuhygiëne
DROM
Actieprogramma Deregulering Ruimtelijke Ordening en Milieu
EIM
Economisch Instituut voor Midden- en Kleinbedrijf
FUN-gelden GGO
Financiering Uitvoering NMP genetische modulatie
HUP
Hinderwet Uitvoeringsprogramma
IMP-M
Indicatief Meerjarenprogramma Milieu
IPCC
Intergovernmental Panel on Climate Change
KIEV-overleg
Knelpunten Inventarisatie Externe Veiligheid
LTO-Nederland Land- en Tuinbouworganisatie Nederland MER MIOD
milieueffectrapportage Milieuhygiënische Inspectie- en Opsporingsdienst
MUP
Milieu Uitvoeringsprogramma
NMP
Nationaal Milieubeleidsplan
NEa
Nederlandse Emissie Autoriteit
RIVM
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu
PIN
Project Implementatie NMP
ROM-beleid
Ruimtelijke Ordening en Milieu gebiedenbeleid
SGP
Strategisch Groenproject
VoMil
ministerie van Volksgezondheid en Milieuhygiëne
VROM
ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu
WabM
Wet algemene bepalingen milieuhygiëne
WCED
World Commission on Environment and Development
WCL
Waardevol Cultuurlandschap
WIN
Werkconferentie Implementatie NMP
Wm
Wet Milieubeheer
Wvo
Wet Oppervlaktewateren
85
86
Bijlage 8 Aanbevelingen voor de toekomst Operationalisering - Waar behoefte aan is bij een volgende trendanalyse, zijn besluiten over de concrete invulling van de methodiek. Welke stappen dienen in welke volgorde gezet te worden? Hoe worden begrippen en definities geoperationaliseerd? Welke knelpunten kunnen zich voordoen en welke oplossingen zijn daarvoor te geven? De antwoorden op dit soort vragen zouden hun neerslag kunnen krijgen in een handleiding. De methodologische verantwoording kan als basis dienen voor die handleiding. Historische literatuur en expertinterviews - Wanneer een trendanalyse binnen een specifiek domein wordt uitgevoerd, levert het bestuderen van historische literatuur, aangevuld met expertinterviews, de meest bruikbare informatie op. Dit vereist wel dat er voldoende historische studies zijn gepubliceerd over ontwikkelingen binnen het domein. Het gebruik van enkel expertinterviews is niet aan te raden, omdat een gedegen basis voor de trends dan ontbreekt, waardoor de trendanalyse vatbaar is voor kritiek. Overigens is het goed mogelijk dat voor een maatschappijbrede trendanalyse een meer sociologische benadering en begrippenapparaat kunnen volstaan. Verder is het nuttig de focus in de interviews op de periode na 1990 te leggen, omdat voor deze periode weinig literatuur te vinden is. Aanvullingen - Om de algemene kwaliteit, diepgang en volledigheid van een trendanalyse te borgen, is een aantal aanvullingen in de methodiek nodig. In de eerste plaats is het zinvol als er een maatschappijbrede trendanalyse beschikbaar is die een basis kan bieden voor trendanalyses in specifieke domeinen. In de tweede plaats biedt de tijdsinvestering in de trendanalyse aanknopingspunten voor een schatting van de ‘werkelijk’ benodigde tijd voor trendanalyse in alle relevante domeinen. In de derde plaats zou de rol van reviewgroep aangepast kunnen worden. De rol van ‘recensent’ zou gewijzigd kunnen worden in een rol van ‘toetser’ en ‘filter’ in een Klankbordgroep, die wordt geraadpleegd tijdens het onderzoeksproces in plaats van erna. Deze Klankbordgroep zou bijvoorbeeld uit een longlist van trends en ontwikkelingen tijdens een groepsdiscussie een beredeneerde keuze kunnen maken van de meest kenmerkende trends en ontwikkelingen, zodat een shortlist ontstaat. De items uit de shortlist worden vervolgens nader uitgewerkt, waarna een toetsingsronde bij de Klankbordgroep plaatsvindt. Periodisering - Trends zijn niet exact te periodiseren. Een oplossing is gevonden in het benoemen van het deel van het decennium of de decennia waarin de trend ontstond. Volgorde literatuurstudie en interviews - De volgorde die het beste lijkt te werken is eerst een beperkte literatuurstudie uit te voeren. Op basis hiervan wordt een concept overzicht met trends opgesteld. Dit wordt besproken met enkele experts, die het kunnen aanvullen/wijzigen en getoetst door een reviewgroep (of, zoals eerder voorgesteld, in een groepsdiscussie tijdens het onderzoeksproces). Een voorwaarde is wel dat de tijdsspanne waarbinnen het onderzoek wordt uitgevoerd voor deze manier van werken mogelijk maakt. Hotspots - Het verdient aanbeveling de functie van de hotspots binnen de gehele trendanalyse nader te beschrijven. Voldoet de overwegend illustrerende rol die ze in de trendanalyse hebben vervuld? Zijn hotspots absoluut noodzakelijk, of kunnen ze in het vervolg
87
ook achterwege blijven? Hoe diepgaand moeten de hotspots worden beschreven? Is het de bedoeling dat per hotspot de beleidsreactie wordt vastgesteld? In het laatste geval zou de lijst hotspots wel compleet moeten zijn. De consequentie is dat er beduidend meer tijd voor hotspotanalyse moet worden ingecalculeerd. Interne dynamiek overheid - Voor de ‘geschiedenis van de overheid’ kan het interessant zijn ook de interne dynamiek bij de overheid uitgebreider in kaart te brengen. Bij de koppeling van trends aan beleid is het daarom nuttig eerst goed te bezien wat kenmerkende interne trends en ontwikkelingen bij de overheid zijn. Zo kan beter onderscheid worden gemaakt tussen overheidsreacties op maatschappelijke en interne trends. Waar deze dynamiek beperkt uit de trendanalyse naar voren komt, kan deze mogelijk wel worden afgeleid uit de systeemanalyse die ook onderdeel is van de methodiek. Er kan op positieve wijze gebruik worden gemaakt van de vermenging van trends en beleid door tijdens Fase 2 alvast de overheidsreacties die uit literatuur en interviews naar voren komen vast te leggen. Daarnaast is het verstandig om, wanneer beleidsmaatregelen doorlopen nadat maatschappelijke aandacht is verminderd, de stukken te blijven bewaren om later goede reconstructies te kunnen maken. Rol Europese Unie - Voor een volgende trendanalyse is het nuttig na te denken over de rol van Europese regelgeving en de relatie tussen de EU en de Nederlandse overheden. Het valt te overwegen hieraan per domein een aparte studie te wijden. Mogelijk is daarbij gebruik te maken van bestaande literatuur, maar mogelijk moet een bronnenstudie worden uitgevoerd naar het Europese milieubeleid en de Nederlandse reactie daarop. Rol fysieke trends - De rol van de fysieke trends in de trendanalyse verdient een nadere uitwerking. Aangezien het uitgangspunt van de trendanalyse is ‘grote streken’ te maken, is het wellicht goed dat alleen de fysieke trends die (tijdens een bepaalde periode) aandacht krijgen in de maatschappij naar voren komen. Niveau beleidsonderwerpen - Het verdient aanbeveling na te denken over het niveau van de beleidsonderwerpen en een keuze te maken uit de drie hierboven beschreven opties. Het niveau van handelingen (beleidsvorming, opstellen wet- en regelgeving) lijkt het meest geschikt voor de koppeling en prioritering van archiefbestanden. Voor de selectie en bewerking van archieven is het tweede niveau nuttig en mogelijk ook het derde. Als het overzicht van beleidsonderwerpen op een diepgaand niveau moet worden opgesteld, is het raadzaam dit te expliciteren in het plan van aanpak en er extra tijd voor te reserveren in de begroting. Een oplossing zou zijn ook de beleidsnota’s te bestuderen, ofwel een niveau dieper af te zakken. Daarnaast is het nuttig in de interviews bij het ministerie letterlijk per beleidsonderwerp te vragen welke directies ermee bezig waren. Dat kost wel meer tijd dan nu stond gereserveerd voor de interviews. Een aanvullend interview met een ervaren archivaris kan daarbij mogelijk helpen.
88
Research voor Beleid Bredewater 26 Postbus 602 2700 MG ZOETERMEER tel: 079 3 222 222 fax: 079 3 222 212 e-mail:
[email protected] www.research.nl
89