VERENIGING VAN DE STAD EN DE GEMEENTEN VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST
AFDELING MAATSCHAPPELIJK WELZIJN
AFDELING OCMW’s
Colloquium Wet betreffende het recht op Maatschappelijke Integratie 1 maart 2005 Toespraak mevrouw Monica De Coninck namens de drie verenigingen van OCMW‟s Inleiding 1 oktober 2002 was een belangrijke datum voor de OCMW‟s. Eén van de drie pijlers van de OCMW-regelgeving, de meer dan 25 jaar oude bestaansminimumwet, werd vervangen door de wet betreffende het recht op maatschappelijke integratie (hierna RMI-wet genoemd). De bestaansminimumwet was op tal van punten immers niet meer aangepast aan de grondige maatschappelijke en economische veranderingen die we sedert 1974 hebben gekend. Ze ging ook te veel uit van het geven van financiële steun daar waar sociale uitsluiting te maken heeft met alle levensdomeinen van een persoon. Er diende ook iets te worden gedaan aan de breder wordende kloof tussen de beroepsactieve bevolking enerzijds en de van een uitkering levende en tot inactiviteit gedwongen bevolkingsgroepen anderzijds. Streefdoel van de nieuwe wet was een actieve participatie van iedereen in onze samenleving, in eerste instantie door tewerkstelling. Basisgedachte hierbij is een solidariteitsprincipe van de maatschappij naar de cliënt toe en vice versa. Bijzondere aandacht gaat naar de jongeren (-25 jarigen) die zich niet mogen nestelen in de OCMW-hulpverlening en moeten worden begeleid naar autonome participatie aan onze maatschappij. Ook de versterking van de gebruikersrechten werd als principe naar voor geschoven. Toenmalig Minister van Maatschappelijke Integratie Johan Vande Lanotte vroeg ons, de verenigingen van OCMW‟s, drie jaar geleden al opmerkingen te geven op het wetsontwerp dat toen voorlag. En dat hebben we gedaan. Zowel aan de Minister als aan de leden van de Commissie Volksgezondheid en Maatschappelijke Vernieuwing hebben de OCMW‟s een lijvig document overgemaakt met uitgesproken bekommernissen en aandachtspunten. De OCMW‟s zagen zowel positieve als negatieve elementen in de nieuwe wet. Aan de hand hiervan en op basis van nieuwe ervaringen gaan we na hoe ver we staan na iets meer dan twee jaar toepassing van de wet…
1. Positieve elementen waar we echt tevreden over waren -
Uitbreiding toepassingsgebied tot vreemdelingen ingeschreven in het bevolkingsregister
De OCMW‟s waren en zijn tevreden met deze uitbreiding. Er is immers geen feitelijk of juridisch argument dat een verschillende behandeling rechtvaardigt. Het gaat immers om personen die hier in principe vijf jaar wonen en sociaal-economisch voldoende geïntegreerd zijn in onze samenleving.
-
Meer gedifferentieerde sancties mogelijk
De mogelijkheid om de betaling van het leefloon gedeeltelijk op te schorten in plaats van volledig werd door de OCMW‟s positief onthaald. Op die manier krijgt het OCMW immers de mogelijkheid om de sanctie meer af te stemmen op de gepleegde tekortkoming. -
Categorieën: beperkte individualisering van rechten
De wet voerde voor een deel een individualisering van rechten in. Zo viel de categorie van de samenwonende echtgenoten weg. Voortaan zou elk van hen net als andere samenwonenden aanspraak kunnen maken op de categorie samenwonende. Ook zou het OCMW rekening kunnen houden met het feit dat cliënten maandelijks onderhoudsgeld moesten betalen of dat ze in een regeling co-ouderschap zaten. De OCMW‟s vonden deze wijzigingen positief maar onvoldoende. Daarover straks meer.
2. Punten die niet zonder meer positief zijn -
Verhoging van de bedragen
De federale overheid voorzag –zij het met enige vertraging- in een graduele verhoging van de leefloonbedragen en heeft zich ertoe verbonden ook in de toekomst inspanningen te doen. We beseffen dat dit een complex thema is, maar het is onze taak ook vandaag te herhalen dat de huidige bedragen nog altijd te laag zijn om menswaardig te kunnen leven. Daarbij komt dat deze bedragen niet enkel de leefloongerechtigden “treffen”, het leefloonbedrag is een norm die ook in andere wetgevingen wordt overgenomen als inkomensgrens waarmee men menswaardig kan leven. Denken we maar aan de collectieve schuldenregeling, of de invordering bij de dienst voor alimentatievorderingen,… Maar we vragen de minister ook attent te zijn voor het gevaar van werkloosheidsvallen dat ontstaat wanneer tal van bestaansmiddelen worden vrijgesteld. Hierdoor beschikken sommige leefloners toch over een groot inkomen en neemt de motivatie om te werken af. -
Studenten
De erkenning van het voorwaardelijke recht op leefloon voor studenten in deze wet was nieuw voor de OCMW‟s. De praktijk toont aan dat de OCMW‟s méér aanvragen kregen van studenten, maar dat die zeker niet altijd ingewilligd worden. OCMW‟s vinden de wettelijke regeling nu wel duidelijker dan ten tijde van het bestaansminimum. Wel blijft de vraag rijzen of de studenten wel een evidente doelgroep zijn voor de OCMW‟s? De specifieke begeleiding die vereist is, vergt immers een specifieke aanpak waar OCMW‟s nu niet voor gevormd zijn en die bijkomende middelen vereist. Ook de afstemming met de gemeenschapsregeling rond de studietoelagen dient te gebeuren. Is het immers alleen een taak van de OCMW‟s om alle leemtes die bestaan in het ouderlijk milieu, in de sociale zekerheid, in de studietoelagen, in het schoolmilieu, enz. op te vangen? -
Tegemoetkoming in de personeelskost van de OCMW‟s
Aan de OCMW‟s zou een jaarlijkse evenredige toelage van (toen) 250 euro verleend worden als tegemoetkoming in de personeelskosten per dossier recht op maatschappelijke integratie (dus zowel leefloon als tewerkstelling). De OCMW‟s vonden de vergoeding een stap in de goede richting maar tegelijk wezen we op de noodzaak aan een begeleidings- of personeelsnorm voor de OCMW‟s. De berekening per dossier per dag leek ons ook zeer omslachtig en bovendien niet het juiste criterium. Elk dossier brengt immers een aantal vaste opdrachten met zich mee, zoals de intake, het sociaal onderzoek, het verslag, de raadsbeslissing, de registratie, … activiteiten die los staan van de looptijd van een dossier.
2
Deze tegemoetkoming is drie jaar later met een kleine 30 euro verhoogd, maar volstaat uiteraard niet als volwaardige basisfinanciering voor de OCMW‟s. Voor de dossiers “samenwonenden” die omgevormd moesten worden tot “personen met een gezin ten laste”, werd de tegemoetkoming intussen zelfs gehalveerd. We vroegen de Minister al dit dringend te herzien maar kregen nog geen antwoord. 3. Punten van kritiek die herbekeken moeten worden -
Onderscheid -25-jarigen/+25-jarigen en ruimere invulling van “recht op tewerkstelling”
De wet geeft iedere jongere van 18 tot 25 jaar een recht op tewerkstelling, waarbij het de wettelijke taak van het OCMW is om die tewerkstelling te verwezenlijken, en dit binnen een termijn van drie maanden (arbeidsovereenkomst of GPMI dat leidt tot arbeidsovereenkomst). Van bij het begin hebben de OCMW‟s hun twijfel uitgedrukt over het toekennen van dit beperkte recht aan slechts één bepaalde categorie van personen. Voor de OCMW‟s blijft het ook vandaag een legitiem doel om jongeren aan het werk te helpen en op die manier hun integratie in de maatschappij te bevorderen, maar een subjectief recht enkel tot deze groep beperken komt neer op een vorm van discriminatie. De praktijk bevestigt dat de wetgever voorbarig was te denken dat alle jongeren direct of binnen de drie maanden aan het werk konden worden gezet, of zelfs in staat zijn een GPMI af te sluiten. Een grote groep jongeren die bij het OCMW aankloppen heeft immers tal van andere problemen die eerst moeten worden aangepakt (verslaving, kinderlast, psychische problemen, etc.) vooraleer aan werk kan worden gedacht. Tegelijk is het maatschappelijk even belangrijk dat ook voor +25-jarigen naar oplossingen kan worden toegewerkt, andere dan het leefloon. De OCMW‟s geloven dan ook veel meer in een aanpak per hulpvrager op basis van diens specifieke kenmerken, dan wel louter op basis van diens leeftijd. In de praktijk blijkt overigens dat activering zeer succesvol is voor 30-jarigen. De praktijk sterkt ons ook in ons pleidooi voor een ruimere invulling van het begrip maatschappelijke integratie. Een periode in een afkickcentrum, vrijwilligerswerk, maatschappelijk en persoonlijk nuttige activiteiten,… worden in de wet niet weerhouden, nochtans zijn het even waardevolle sleutels tot integratie als arbeid. Een tewerkstelling binnen de drie maanden zal bijvoorbeeld voor een drugsverslaafde geen oplossing bieden en niet leiden tot integratie. Dat arbeid een belangrijke hefboom is voor armoedebestrijding, zullen de OCMW‟s zeker niet ontkennen. Het is ook zeker de verdienste van deze wet dat die OCMW‟s die vóór deze wet niet geïnvesteerd hadden in tewerkstelling, hier nu wel oog voor kregen. Toch blijft het belangrijk te stellen dat het bezorgen van een tewerkstelling an sich nooit de finaliteit van het OCMW is geweest of mag zijn. Het OCMW daarentegen heeft de wettelijke opdracht aan ieder persoon de mogelijkheid te bieden een menswaardig bestaan te leiden. De verwezenlijking van dit doel kan op vele manieren betracht worden, afhankelijk van de concrete situatie van iedere cliënt die een hulpvraag richt aan het OCMW. Daarom moet het „recht op maatschappelijke integratie‟ volgens ons een waaier van mogelijkheden omvatten, niet enkel tewerkstelling. Het OCMW moet immers op ieder moment en aan ieder cliënt maatzorg kunnen bieden. Het OCMW heeft ook de plicht om hulp te verschaffen in de meest passende vorm en zou hiervoor ook gehonoreerd moeten worden. - “De meest kwetsbaren” En hiermee komen we tot een belangrijke doelgroep van het OCMW waar deze wet niet voldoende bij stilstaat, de groep van de meest kwetsbaren, zij die nooit (meer) voor tewerkstelling in aanmerking zullen komen. Zij krijgen van het OCMW misschien wel een leven lang een leefloon dat sowieso te laag is om menswaardig te kunnen leven, maar worden voor de rest niet opgevangen door deze wet. Niettegenstaande de nood op het terrein hoog is, krijgt het OCMW van de federale overheid geen incentives om met deze groep op een waardevolle manier om te gaan. Nochtans is het een essentiële taak van de OCMW‟s om aansluiting te blijven zoeken bij deze categorie. Hen loslaten zou een humane maatschappij onwaardig zijn. Op dit moment zijn OCMW‟s voor de niet-financiële ondersteuning van deze cliënten aangewezen op toevallige en beperkte projectsubsidies die ze bij mekaar schooien, op de inbreng van eigen gemeentelijke middelen of op de goodwill
3
van partners die bereid zijn met deze groep cliënten van het OCMW om te gaan. We pleiten hierbij dan ook voor een ingrijpende versterking van de OCMW-sociale diensten zodat de OCMW‟s zelf hun fundamentele taak van begeleider en ondersteuner ook voor deze groep kunnen uitoefenen. De OCMW‟s krijgen van de federale overheid wel middelen om hun cliënten op cultureel, sociaal en sportief vlak beter aansluiting te laten vinden bij de maatschappij, wat positief is maar deze subsidie is beperkt en het gaat niet om een recht voor de cliënt. -
Hertekening categorieën
De OCMW‟s hoopten dat de modernisering van deze wet zou leiden tot het wegwerken van één van de grootste euvels bij de toepassing van de wet op het bestaansminimum, nl. de slechte equivalentieverhoudingen tussen de categorieën. Dit was voor de OCMW‟s één van de doorslaggevende criteria voor het welslagen van de wet. Hoewel we dit pijnpunt keer op keer naar voor schoven, dienden we nog vooraleer de wet een feit was vast te stellen dat dit ijdele hoop was. Door het wegvallen van de categorie van de samenwonende echtgenoten was er wel een -zij het beperkte- individualisering van rechten, hetgeen toch als een maatschappelijke vooruitgang werd gezien. Men zou verder ook rekening houden met co-ouderschap en de betaling van onderhoudsgeld. Toch werd opnieuw een wet gemaakt die het apart wonen zou aanmoedigen eerder dan het samenwonen. Maatschappelijk is het nochtans veel interessanter een systeem te hebben dat samenwonen bevordert, al is het maar omdat samenwonen de kans op armoede vermindert. Zo werd van bij de start van deze wet een volwassene gelijkgeschakeld met een kind. Het maakte ook niet uit of men nu één kind of meer kinderen heeft, daar waar men toch moet aannemen dat het hebben van meer kinderen meer kosten (vb. huisvesting) met zich meebrengt die in de huidige stand van de wetgeving niet door de gezinsbijslag worden gedekt. Dat onze bezwaren over de categorieën gegrond waren, werd ondertussen bevestigd door het Arbitragehof. In januari 2004 werden een aantal bepalingen van de wet, vooral op vlak van de categorieën, door dit grondwettelijk hof vernietigd. De federale overheid reageerde hierop met een ontoereikende voorlopige regeling. Nog als gevolg van het arrest van het Arbitragehof kwam er met ingang van 1 januari 2005 een wetswijziging met nieuwe categorieën. Doordat dossiers die voordien per cliënt werden opgemaakt, nu opnieuw moeten worden samengevoegd, zijn de nieuwe categorieën een stap terug op vlak van de individualisering van rechten. Ook de situatie van personen met een regeling co-ouderschap wordt niet langer expliciet geregeld. Door de juridische samensmelting van dossiers zal het OCMW volgens de wet nog maar één tegemoetkoming in de personeelskost meer krijgen, al helpt het twee personen. Ook dit is voor de OCMW‟s een achteruitgang aangezien ze vóór 1.1.2005 een tegemoetkoming kregen voor elk dossier dat per definitie stond voor één persoon. Niettegenstaande er zoals gezegd al twee wetswijzigingen plaatsvonden, blijven equivalentieverhoudingen overeind. Dit leidt tot bizarre toestanden. We geven drie voorbeelden:
de
slechte
o
Een samenwonend paar met één kind ten laste ontvangt hetzelfde bedrag leefloon als een alleenstaande ouder met één kind ten laste.
o
Een alleenstaande man ontvangt een leefloon categorie alleenstaande en een alleenstaande vrouw met kind een leefloon categorie persoon met gezin ten laste, ze gaan samenwonen en hebben dan samen recht op éénmaal een leefloon categorie persoon met gezin ten laste of evenveel als de vrouw vroeger ontving.
o
Een samenwonend paar met één kind (categorie persoon met gezin ten laste) gaat apart wonen; de alleenstaande ouder met één kind ten laste krijgt nog altijd het hoogste leefloon, categorie persoon met gezin ten laste, de andere krijgt categorie alleenstaande. Als hij onderhoudsgeld moet betalen, krijgt hij de nieuwe specifieke hulp op grond van de organieke wet.
Hoewel de federale overheid deze wijziging afdoet als een vereenvoudiging en een betere afstemming op de andere socialezekerheidsstelsels, zijn wij hier op dit moment niet van overtuigd. Vooral het ongedaan maken van de individualisering van rechten, een troef van de wet, ligt de OCMW‟s op de lever. Daarbij komt dat de nieuwe
4
regeling opnieuw voor ernstige onduidelijkheden zorgt. Vooral het statuut van het „gezin ten laste‟ zorgt voor vraagtekens. -
Administratieve last
Hiermee raken we een ander fundamenteel pijnpunt van deze wet: de administratieve formaliteiten die vervuld moeten worden. De administratieve last is te zwaar en biedt geen meerwaarde, integendeel. Door de opeenvolgende wetswijzigingen die de wet al onderging hebben de OCMW‟s hun leefloondossiers nu al twee maal moeten herzien. Dit brengt heel wat met zich mee, zeker wanneer de informatie pas een paar vakantieweken vóór de datum van inwerkingtreding ter beschikking wordt gesteld van de OCMW‟s. Telkens opnieuw moeten de maatschappelijk werkers de wet en zijn wijzigingen bestuderen, moeten informaticasystemen aangepast worden, moet tijd die anders naar echt maatschappelijk werk zou kunnen gaan, besteed worden aan het uitleggen van wetswijzigingen aan cliënten die het ook niet meer begrijpen en vooral, waar ze niet beter van worden…. Zelfs professionelen vinden de wet onleesbaar geworden! De maatschappelijk werkers raken gedemotiveerd en voor hen is het dan ook genoeg geweest. Veel hoop kunnen we ze echter niet geven, aangezien we vernemen dat de Liga van de Rechten van de Mens intussen opnieuw een vernietigingsberoep bij het Arbitragehof heeft ingediend… Als dit beroep het haalt –en sommigen twijfelen hier overigens niet aan-, dan is de voorbije herziening een enorme energieverspilling geweest. Daarom drukken we nu al de expliciete eis uit dat een potentiële volgende wetswijziging niet door middel van een programmawet wordt geregeld maar dat een fundamenteel debat wordt gevoerd, waarbij men durft ingrijpen in de mankementen van de wet.
Natuurlijk beseffen wij ook dat het welslagen of het mislukken van deze wet niet enkel aan de minister van Maatschappelijke Integratie kan worden toegeschreven, ook de OCMW‟s dragen hierin een blijvende verantwoordelijkheid. Niettegenstaande de geuite kritieken, biedt de wet aan de OCMW‟s ook hefbomen om armoede te bestrijden en zullen OCMW‟s inspanningen blijven doen om de doelstellingen van deze wet, waar mogelijk, te realiseren. Maar we vragen de Minister wel om blijvend alert te zijn en na te gaan of de menselijke en financiële middelen die de OCMW‟s nu hebben, volstaan om een kwaliteitsvolle toepassing van de wet te verzekeren.
5