Toespraak in de Amsterdamse Studentenekklesia op 17 november 2013 door Cathérine Verviers Jong Gevorderd 2: Jakob – een identiteitscrisis Voorlezing uit het boek In den beginne Genesis 32:4-32; 33:1-11 Jakob zond boden vooruit naar Esau, zijn broeder, naar het land Seïr, het veld van Edom, en gaf hun de opdracht: Zeg aan mijn heer, aan Esau: ‘Zo spreekt jouw dienstknecht Jakob: Bij Laban verbleef ik als vreemdeling, ik kwam er niet weg tot nu toe. Ossen en ezels, schapen heb ik, slaven en slavinnen, hier zijn mijn boden om het mijn heer te berichten moge ik genade vinden in jouw ogen.’ De boden keerden naar Jakob en zeiden: Wij kwamen bij jouw broeder, bij Esau. Hij is al op weg naar jou, vierhonderd man met hem mee. Jakob werd bang, doodsbang, doodsbenauwd. Hij verdeelde het volk dat bij hem was, de schapen, de runderen en de kamelen in twee legers. Hij sprak: Als Esau op het ene leger afkomt en dat verslaat, kan het andere leger ontkomen. Jakob sprak: God van mijn vader Abraham God van mijn vader Izaäk. Red mij toch uit de hand van mijn broeder, uit Esaus hand, ik ben bang dat hij komt en mij verslaat, met moeder en zonen. Jij zelf hebt gesproken: ‘Ik zal jou goed doen, goed, ik zal je nageslacht maken als de zandkorrels aan de zee die niet geteld kunnen worden, zoveel.’ Die nacht overnachtte hij daar en van wat hij eigenhandig had verworven, nam hij een deel als een gave aan Esau, zijn broeder. De gave trok over voor zijn aangezicht uit. Hij zelf, die nacht, overnachtte in zijn leger. Hij stond op, in die nacht. Hij nam zijn twee vrouwen, zijn twee slavinnen en zijn elf kinderen, en hij trok de voorde van de Jabbok over. Hij nam hen en deed hen de beek overtrekken, wat van hem was deed hij overtrekken. Zelf bleef hij achter, alleen, Jakob. Een man vocht met hem tot het morgenrood daagde. Toen hij zag dat hij hem niet overwinnen kon, raakte hij hem onder de gordel zo werd Jakobs heup ontwricht in dat gevecht met hem. 1
Hij sprak: Laat mij gaan want het morgenrood daagt. Maar hij sprak: Ik laat jou niet gaan, tenzij jij mij zegent. Hij sprak tot hem: Hoe is jouw naam? Hij sprak: Jakob. Hij sprak: Voortaan zal jouw naam niet meer geroepen worden Jakob, maar Israël-Strijder met God want jij hebt gestreden met God en met mensen en je hebt overwonnen. Jakob vroeg en sprak: En jij, zeg mij nu jouw naam. Maar hij sprak: Waarom vraag jij naar mijn naam? En hij zegende hem, daar. Jakob riep de naam van die plaats: Peniël-Aangezicht van God, want ik heb God gezien, van aangezicht tot aangezicht, en mijn leven is gered. De zon ging op over hem toen hij Penuël voorbijtrok, en hij ging mank, door zijn heup. Jakob hief zijn ogen op en zag: daar kwam Esau, vierhonderd man met hem mee. Jakob verdeelde de kinderen over Lea, over Rachel en over de twee slavinnen. De slavinnen en haar kinderen zette hij voorop, Lea en haar kinderen daarachter, Rachel en Jozef daarachter. Hij zelf trok voor hun aangezicht uit. Hij wierp zich ter aarde, zeven maal, tot hij vlak bij zijn broeder gekomen was. Esau rende hem tegemoet, omarmde hem, viel hem om de hals en kuste hem en zij huilden. Hij hief zijn ogen op, zag de vrouwen en de kinderen en sprak: Wie zijn dat daar bij jou? Hij sprak: De kinderen waarmee God jouw dienstknecht begenadigd heeft. Hij sprak: Wat wou je met heel dat leger dat ik ontmoette? Hij sprak: Genade vinden in de ogen van mijn heer. Esau sprak: Ach mijn broeder, ik heb al zoveel, wat van jou is, houd dat maar. Jakob sprak: Nee zeker niet! Als ik genade heb gevonden in jouw ogen, neem dan deze gave van mij aan 2
omdat ik jouw aangezicht zie, zoals men ziet het aangezicht van God en jij mij goed gezind was. Neem nu mijn zegen die jou gebracht is want God heeft mij begenadigd ik heb alles. Zo drong hij bij hem aan, en hij nam het.
Toespraak 1. Jakob is bang, doodsbang, doodsbenauwd. En terecht. Zijn hele leven staat in het teken van liegen en bedriegen. Het begint al als hij het eerstgeboorterecht, het recht om de geslachtslijn van zijn vader Izaäk voort te zetten en het recht op het grootste deel van de erfenis, aftroggelt van zijn grote broer Esau in ruil voor een bord linzensoep. Later, als hun vader oud is en Esau wil zegenen om dat eerstgeboorterecht te bezegelen, is Jakob hen te slim af door zijn blinde vader te laten geloven dat hij Esau is. Je krijgt een beetje medelijden met de oude en wat simpele Izaäk, ‘Je klinkt als Jakob, maar je voelt en ruikt als Esau,’ zegt hij. Als Esau achter het bedrog van Jakob komt, is hij woedend. Waar het hem de eerste keer niet kon schelen, ‘Ik ga toch een keer dood, wat heb ik aan een eerstgeboorterecht?’, dringt nu de consequentie van Jakobs truc tot hem door. Hij is zo kwaad, dat hij Jakob wel kan vermoorden. Jakob moet vluchten. Hij vlucht naar zijn oom Laban in Tweestromenland. Door zijn oom wordt hij op zijn beurt flink bedrogen. Jakob werkt zeven jaar voor zijn oom om te mogen trouwen met de mooie Rachel, om er na de huwelijksnacht achter te komen dat hij met haar zus Lea getrouwd is! Als hij belooft om nog eens zeven jaar te werken, krijgt hij Rachel ook. Ondertussen zorgt hij er stiekem voor dat hij door een ingewikkelde foktechniek een grotere kudde vee krijgt en rijker wordt dan zijn oom Laban. De spanningen lopen op. Ondertussen strijden Rachel en Lea voortdurend om de gunst van Jakob. Kortom: Jakob heeft het niet makkelijk, hij ligt voortdurend met iedereen overhoop, voornamelijk vanwege zijn eigen bedriegerij. 2. Jakob moet er weer vandoor. Hij wil na twintig jaar ballingschap terug naar zijn eigen land Kanaän, het land waarover God hem lang geleden in een droom had gezegd dat hij ernaar zou terugkeren om vanuit daar zijn familie verder uit te breiden. Hij gaat, met zijn twee vrouwen, elf zonen en één dochter, slaven en slavinnen en de enorme kudde vee die hij in de loop van de jaren heeft verworven. Maar als hij daar bijna is aanbeland, is hij niet meer zo zeker van zijn zaak. Hij denkt aan twintig jaar geleden, aan de woede van zijn broer Esau, en hij knijpt ‘m behoorlijk. Hij wil terug, maar dat kan niet zonder de confrontatie aan te gaan met Esau. Jakob moet zijn verleden onder ogen zien. Aan het begin van het verhaal dat we zojuist hoorden, denkt Jakob: als ik mijn mensen in twee groepen opdeel, stuur ik de ene helft vooruit om te vechten, en kan ik met de andere helft ontkomen. Een echte held, die Jakob. Maar meteen daarna vindt een omslag plaats. Na er een nacht over geslapen te hebben, besluit hij dat hij dat leger beter tot een geschenk voor Esau kan maken. Misschien kan hij Esau paaien met cadeaus, denkt hij. Jakob verbergt zich letterlijk achter zijn rijkdom. 3. Maar dan nog durft hij niet, hij laat die nacht iedereen de rivier de Jabbok over trekken, maar hij blijft zelf alleen achter. En dan vindt het mysterieuze gevecht plaats. Het verhaal houdt zo lang mogelijk verborgen wie die man is met wie Jakob in gevecht raakt. De onbekende met wie hij worstelt en Jakob zijn aan elkaar gewaagd, hoewel Jakob niet ongeschonden uit de strijd komt: hij wordt hard onder de gordel geraakt. En ‘onder de gordel’ wil zeggen: in zijn ‘potentie’. Alles wat belangrijk voor hem is, zijn 3
macht over anderen, zijn bezittingen, heeft Jakob losgelaten. Hij is op zichzelf teruggeworpen. Dan zegt Jakob: ‘Ik laat jou niet gaan, tenzij jij mij zegent.’ Het lijkt de rode draad in Jakobs leven: het vechten om de zegen, om erkenning. Maar eerst wordt hij uitgedaagd zijn naam te noemen. En voor het eerst in het hele verhaal over Jakob, spreekt hij die uit. Het is de vraag wie Jakob is. Jakob, zijn naam betekent ‘hielengrijper’, waarmee ook zijn ware identiteit onthuld wordt: zijn hele leven stond in het teken van opklimmen ten koste van anderen. Dat is de ware Jakob. Vervolgens krijgt hij een nieuwe naam: Israël, ‘strijder met God’. En dan duidt Jakob zelf die onbekende man met wie hij heeft gevochten als het aangezicht van God. Het aangezicht van God houdt hem een spiegel voor: hij heeft geworsteld met zijn God, met zijn geweten, met zijn verleden, met zijn broer, en met zichzelf. Nu hij zijn eigen naam hardop gezegd heeft, aanvaard heeft wie hij is, is het tijd om een nieuwe bestemming aan zijn leven te geven. Dat is een échte zegen, niet een gestolen zegen. Jakob blijft Jakob, ook in de rest van het verhaal, maar wordt ook Israël. De zon komt op, Jakob is er klaar voor. Ondanks dat hij mank loopt, gaat hij zelf vóór zijn familie uit Esau tegemoet. En wanneer ze elkaar naderen, dan blijkt dat zijn angst nergens voor nodig is geweest: het enige dat Esau wil, is zijn broer weer in de armen sluiten. Dan geeft Jakob, in een groot symbolisch gebaar, de zegen terug aan Esau. En ze leefden nog lang en gelukkig. Nee, niet altijd gelukkig. Maar wel lang. 4. Jakob is de kleinzoon van Abraham, over wie het in de vorige Jong Geleerd-dienst ging. Het verhaal van het eerste bijbelboek, Genesis, vormt een keten van generaties, een verleden dat het volk Israël zichzelf schept, wanneer ze terugkeren uit hun ballingschap naar het land van hun voorouders. In de verhalen van Jakob weerspiegelt zich de geschiedenis van het volk Israël, dat zich tussen alle supermogendheden van hun tijd een positie wil bepalen. Ook Jakob gaat in ballingschap en keert weer terug, ook Jakob probeert een richting te geven aan zijn bestaan. Bevrijding uit de ballingschap. Wat houdt die bevrijding in? In de bijbelverhalen: de laatsten zullen de eersten zijn. Jakob is geen held, maar een mens met tekortkomingen en mislukkingen. Daarmee moeten we het doen. Maar er is altijd toekomst, die toekomst krijgt gestalte in de vorm van God, de trouwe God van Abraham, Izaäk en Jakob. Een ballingschap, ver van je familie en je oorsprong, hoeft niet eeuwig te duren. 5. Jakobs weg is er een van menswording, een groeiproces. Hij zat in een identiteitscrisis: ik heb mezelf een weg bij elkaar gelogen en bedrogen tot waar ik nu ben, maar wat is werkelijk belangrijk voor mij? Iets in hem zegt dat zijn plaats in het leven, in het grote verhaal, heilig is. Die bevestiging heeft hij ooit gekregen van God in een droom. Hijzelf heeft echter zijn leven gereduceerd tot streberigheid en bedrog. En het opvallende is: hoe vaak hij ook liegt en bedriegt: God grijpt niet in. In dit verhaal staat God los van de handelingen die zich tussen mensen afspelen. Mensen die zich bezighouden met macht, met zichzelf groter maken ten koste van anderen. De God van Jakob staat voor een andere lijn dan de moeilijkheden waar mensen zich vaak in werken: namelijk die van hoop. God ontsluit hoop op een toekomst en is de personificatie van een ándere samenleving, waarin gekozen wordt voor mensen aan de onderkant. Daarom kun je het bijbelverhaal eigenlijk pas echt goed begrijpen als je het helemaal uitleest. Het laat een herkenbaar menselijk proces zien. Jakob zoekt naar erkenning, hij doet dat eerst door middel van leugens en door het onrechtmatig verkrijgen van rijkdom. Later door zijn geweten te laten spreken, zijn ware identiteit te aanvaarden en zich te realiseren wat echt belangrijk voor hem is: verzoening met zijn broer.
4
6. Hoe voelt dat? Als D-Day, het uur U is aangebroken? Als je niet meer kan vluchten voor je verleden? Als je oog in oog staat met een broer waarmee je twintig jaar geen contact hebt gehad door een uit de hand gelopen tweestrijd? Heb je dan Caroline Tensen of John Williams van ‘Het spijt me’ nodig, om je te realiseren wat verzoening voor jou betekent? Hoe voelt dat, als je via Sinterklaas en Zwarte Piet wordt geconfronteerd met de geschiedenis van je land? Hoe aanvaard je de werkelijkheid dat veel van wat je als land bezit, is opgebouwd ten koste van duizenden mensenlevens? Als zoiets onderdeel uitmaakt van je identiteit als Nederlander? Hoe voelt dat, als je jarenlang met de belangrijkste rentetarieven ter wereld hebt gefraudeerd en het komt uit? Laat je dan je werkgever opdraaien voor jouw bedrog? Erken je dat je ‘moreel verwerpelijk’ hebt gehandeld, laat je je geweten spreken? Hoe pak je na zoiets je leven weer op? Het verhaal van Jakob is geen dogma. Er blijven ook veel zaken onuitgesproken. Elke generatie kan het verhaal zich opnieuw eigen maken. En niet alles wordt opgelost – je kan er je hele leven mank van blijven lopen. 7. In het jongerenleerhuis werd Jakob een vervelend mannetje gevonden. Maar ook wel iemand die wanhopig op zoek is naar erkenning. En hij riep ook herkenning op: ‘Ik kan me voorstellen dat je liegt en bedriegt in al je ambitie om verder te komen in het leven. Dat gebeurt vandaag de dag toch ook?’ Er wordt ook nu, in ons dagelijks leven, soms het uiterste van ons gevraagd. De tweede zijn, middelmatig zijn, is niet genoeg. Carrières hangen aan elkaar van jezelf beter voordoen, winst behalen ten koste van een ander, zoveel mogelijk geld en spullen. Meer, beter, hoger. Maar soms is er een punt waarop je een spiegel wordt voorgehouden. Wanneer je niet meer terug kunt vallen op de zekerheden die je dacht te hebben: je ouders, je werk of je bezit, je relatie, je geloof zelfs. In een crisis kun je oog in oog komen te staan met jezelf. Ook wij kunnen van Jakob Israël worden, ontdekken wat onze opdracht is. Bestemming, toekomst vinden. Als mensen verder durven kijken dan carrière, geld of macht, dán komen mensen dichter tot elkaar. De stem, die ons vraagt: “wie ben je, wat wil je?”: juist in het midden van de nacht, in een worsteling, een crisis, wanneer we doodsbang zijn, spreekt die stem tot ons. Als we die vraag durven beantwoorden en de keuze maken onszelf te laten zien zoals we zijn, kan het gevecht veranderen in een zegen. Moge het zo zijn.
5