Tijdschrift van de FFF | nummer 2 | Jaargang 24 | december 2014
Grote zilverreiger | Nachtvlinders | Zwavelzwam | Slechtvalk Spinozapremie | Exoten| Visarend| Schijnaardbei
Van de redactie Beste lezer, COLOFON ISN 1381 - 7558 December 2014 Periodiek verschijnend tijdschrift voor natuurstudie, natuurbescherming, natuurvoorlichting en natuurbeleid in Fryslân. Uitgave van de Fryske Feriening foar Fjildbiology (FFF). Platform voor alle meldingen met betrekking tot natuur in Fryslân. Redactie Twirre: Klaas Koopman (hoofdredacteur en redacteur vogels), Merel Zweemer (adjunct-hoofdredacteur en redacteur van Wad tot Woud), Vacant (redacteur ongewervelden en beeldredacteur), Henk Jansen (redacteur flora, landschapsecologie en redacteur exoten), Teddy Dolstra (redacteur gewervelden, excl. vogels), Klaas Ybema (eindredacteur) Hoofdredactie en redactieadres: Diligencelaan 11, 9351 PR Leek
[email protected] Samenstelling bestuur FFF: Voorzitter: Nico Minnema
[email protected] Secretaris: Foppe Hoff
[email protected] Penningmeester: Mark Hilboezen h.m.hilboezen@ hotmail.com Overige bestuursleden: Jaap Feddema, Jakob Hanenburg en Meino Zondervan Vormgeving: MangerEco, Assen Papier en druk: Scholma, Bedum Twirre wordt gedrukt op FSC papier Richtlijnen voor auteurs: Aangeboden artikelen per e-mail in Microsoft Word waarbij grafieken (inclusief waarden) apart in Microsoft Excel, digitale foto’s, voorzien van bijschrift, apart in JPG, TIFF of Bitmap met een minimale afmeting van 3000 x 2000 en een resolutie van 300 dpi. Overname artikelen alleen in overleg met auteurs. Verschijningsdata en aanleveren kopij: Twirre verschijnt rond 1 juni en 1 december. Kopij tenminste twee maanden daarvoor naar:
[email protected]. Sponsoren: Twirre neemt geen advertenties meer op. Bedrijven kunnen echter wel sponsor worden met vermelding daarvan met logo in het colofon. U kunt hierover contact opnemen met de penningmeester of de hoofdredacteur. Abonnement: Een lidmaatschap van de FFF kost € 17,50 per jaar. Een abonnement op Twirre kost € 20,00 per jaar.
De Leeuwarder Courant heeft afgelopen voorjaar zijn lezers in een enquête gevraagd hun vijf meest en minst favoriete dieren aan te geven. Dat bij de voorzitter van de Friese vogelwachten de Kievit hoog scoort is begrijpelijk, maar dat de Noordse woelmuis bij hem in het rijtje minst favoriete dieren is terechtgekomen wekt verbazing en onbegrip. De ondersoort arenicola komt alleen in Nederland voor in enkele van elkaar geïsoleerde gebieden. Doordat deze ondersoort achteruitgaat, staat de Noordse woelmuis als kwetsbaar op de Nederlandse Rode Lijst. In de einduitslag kwam de Noordse woelmuis niet voor, waarschijnlijk als gevolg van de onbekendheid met de soort bij veel lezers van de Leeuwarder Courant. Onbekendheid schijnt overigens een negatief begrip te zijn bleek me. In NoordoostFriesland ligt een prachtig natuurgebied, de Mieden. Tot zijn grote schrik ontdekte Staatsbosbeheer dat dit gebied onbekend was bij het grote publiek. Ze spraken van een geheim natuurgebied. Hun medewerkers kregen opdracht om ook voor dit gebied plannen te maken voor ontsluiting met fiets- en wandelpaden, ruiteren mountainbikeroutes, parkeerterreinen, picknickplaatsen en uitkijkpunten. Weg rust, weg kwetsbare soorten, maar Staatsbosbeheer heeft weer bewezen dat de natuur ondergeschikt is aan de mens. Uiteindelijk zijn in het versnipperde en verparkte Nederlandse landschap alleen nog de overhoekjes voor de natuur zelf. De rest van de natuurlijke elementen is voor gebruikers die vaak weinig op hebben met de natuur, maar die alleen gebruiken voor hun vaak met de natuur conflicterende bezigheden. Dat Staatsbosbeheer zich hieraan schuldig maakt, is met het door staatssecretaris Bleeker ingezette beleid wellicht nog enigszins begrijpelijk, maar It Fryske Gea doet ook van harte mee aan deze hype. Er moeten vaak, met subsidies, zoveel mogelijk functies in een gebied worden geperst. Dat alles ten koste van elkaar gaat, is niet van belang. Zou het niet weer eens tijd worden dat natuurbeschermingsorganisaties zich weer richten op hun primaire taak: het beschermen en beheren van natuurgebieden en dat mensen daar alleen in beperkte mate worden toegelaten als dat niet ten koste gaat van de natuur? Wegens te drukke werkzaamheden heeft Peter de Boer de redactie noodgedwongen moeten verlaten. Hartelijk dank voor alle inspanningen en bijdragen aan het redactiewerk. Merel Zweemer zal binnen de redactie de rubriek “van Wad tot Woud” voor haar rekening nemen. De redactie zal zich nog beraden hoe de overige taken van Peter ingevuld gaan worden. In dit nummer van Twirre zijn vogels met een drietal bijdragen ruim vertegenwoordigd: Grote zilverreiger door Romke Kleefstra, Slechtvalk door Jelmer Groen en Visarend door Ruurd Jelle van der Leij. Maar ook de Zwavelzwam door Gosse Haga en de Schijnaarbei door Henk Jansen krijgen de nodige aandacht. Jeroen Breidenbach en Merel Zweemer nemen ons mee in de duistere wereld van nachtvlinders. Een achtergrondartikel over exoten van Henk Jansen en Gertie Papenburg, aandacht voor de aan Teunis Piersma toegekende Spinozapremie door Merel Zweemer en de rubriek “van Wad tot Woud” completeren deze Twirre. Namens de redactie wens ik u veel leesplezier en roep ik onderzoekers en waarnemers wederom op ook verslag te doen van hun onderzoeken in en waarnemingen uit de Friese natuur. Klaas Koopman
Foto omslag: Grote zilverreigers en Lepelaars op de slaapplaats, Piaamer Geul 25 juli 2014 (foto Eus de Groot).
3
De opmars van de Grote zilverreiger (Casmerodius albus) in Fryslân in de afgelopen negen jaar aan de hand van slaapplaatstellingen Romke Kleefstra Al sinds haar oprichting in 1976 organiseert de FFF slaapplaatstellingen in Fryslân. Sinds eind jaren negentig is dit in handen van de ‘FFF-Slaapplaatsentelgroep Fryslân’, die vanaf de winter van 2005/06 slaapplaatstellingen van Grote zilverreigers initieert. Daarmee worden de ontwikkelingen van deze relatieve nieuwkomer in de Friese natuur op de voet gevolgd.
Inleiding
De Grote zilverreiger is in Europa bezig met een imposante opmars. De afgelopen dertig jaar namen de aantallen toe en het verspreidingsgebied breidde zich uit. Berekende Hudson (1975) de Europese broedpopulatie begin jaren zeventig op 150-200 paren (excl. de Balkan en Rusland), begin jaren negentig ging het reeds om 3.500 paren (excl. Turkije en Rusland; Munteanu & Ranner 1997). Gedurende de jaren negentig namen aantallen verder toe tot 5.400-8.600 paren en na de millenniumwisseling tot 7.600-14.200 (excl. Turkije en Rusland; Ławicki 2014), waarbij de soort in steeds meer landen in het westelijke en noordelijke deel van Europa tot broeden komt, tot in de “uithoeken” van het continent (Nederland, Groot-Brittannië, Zweden). Daarvoor beperkte de soort zich als broedvogel in Europa vooral tot het zuidoosten: Slowakije en het oosten van Oostenrijk, zuidwaarts naar Albanië, voormalig Joegoslavië, Bulgarije en Roemenië en oostwaarts naar Oekraïne (Voisin 1991). De ontwikkelingen van het aantal overwinteraars in Europa is wellicht nog spectaculairder. Tot de jaren tachtig beperkten de winterkwartieren van de Grote zilverreiger zich met name tot Noord-Afrika en het Middellandse Zeegebied. In Midden- en NoordwestEuropa was de soort schaars. Voor Midden-Europa gaat het tegenwoordig al om 2.000-6.500 overwinteraars (Ławicki 2014), terwijl in een Noordwest-Europees land als Nederland het tegenwoordig alleen al richting de 4.000 gaat (bron: Sovon). Provinciaal is het niet anders. Eind jaren tachtig werden in Fryslân gedurende een heel jaar hooguit vijf Grote zilverreigers gezien (Versluys et al. 2002), maar in
de winter van 2007/2008 werden verspreid over tien slaapplaatsen maar liefst 402 Grote zilverreigers vastgesteld die op hetzelfde moment in Fryslân aanwezig waren (Kleefstra 2008). Inmiddels zijn we zes winters met slaapplaatstellingen verder, tijd voor een update.
Materiaal en methode
In de winter van 2003/2004 begonnen enkele vogelaars in de provincie Utrecht met slaapplaatstellingen van Grote zilverreigers. Dit initiatief breidde zich snel uit naar andere regio’s, waarmee het een landelijk karakter kreeg, inclusief de deelname van de FFF-Slaapplaatsentelgroep Fryslân. De eerste provinciedekkende slaapplaatstellingen van Grote zilverreigers in Fryslân vonden plaats in de winter van 2005/06 met maandelijkse tellingen van september tot en met februari. Het seizoen erna werden in Fryslân geen tellingen georganiseerd. Vanaf het seizoen 2007/08 kwam de landelijke organisatie in handen van Sovon, waarmee het aantal tellingen per winterseizoen teruggebracht werd tot drie. De FFFSlaapplaatsentelgroep sloot zich hier aanvankelijk bij aan, maar toen in de winter van 2013/14 het aantal landelijke tellingen gereduceerd werd tot slechts twee per seizoen besloot de Friese telgroep weer maandelijkse tellingen te organiseren in de periode oktober-maart (tabel 1). Slaapplaatstellingen vinden plaats rond zonsondergang, wanneer Grote zilverreigers zich verzamelen op gezamenlijke slaapplaatsen. Waarnemers nemen ongeveer een uur voor zonsondergang hun telpost in met uitzicht op de slaapplaats en de aanvliegende reigers en blijven tellen totdat het te donker is om
Tabel 1.
Overzicht van telseizoenen van Grote zilverreigers met maanden waarin geteld werd en aantal slaapplaatsen. Seizoen 2006/07 ontbreekt, omdat er toen geen slaapplaatstellingen in Fryslân zijn uitgevoerd. N slaapplaatsen
bron
2005/2006
seizoen
9, 10, 11, 12, 1, 2
maanden
16
Kleefstra 2006
2007/2008
11, 1, 3
12
Kleefstra 2008
2008/2009
10, 12, 2
20
Kleefstra 2010
2009/2010
11, 1, 3
24
dit artikel
2010/2011
10, 12, 2
20
dit artikel
2011/2012
10, 12, 2
21
dit artikel
2012/2013
10, 12, 2
30
dit artikel
2013/2014
10, 11, 12, 1, 2, 3
38
dit artikel
Twirre natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 2
4 800 watervogeltellingen slaapplaatstellingen
aantal Grote zilverreigers
700 600 500 400 300 200 100 0
05/06
06/07
07/08
08/09
09/10
10/11
11/12
12/13
13/14
seizoen
Figuur 1. Seizoensmaxima van Grote zilverreigers op slaapplaatsen in Fryslân in vergelijking met aantallen die overdag geteld werden tijdens maandelijkse watervogeltellingen. In 2006/07 zijn geen slaapplaatstellingen in Fryslân uitgevoerd. de aanvliegende vogels nog te zien. Daar waar slaapplaatsen en aanvliegroutes van reigers door opgaande bosschages niet te overzien zijn, wordt ’s ochtends geteld, wanneer de vogels rond zonsopgang de slaapplaats verlaten. Waarnemers houden dan vanaf een uur voor zonsopkomst bij hoeveel Grote zilverreigers opvliegen van de slaapplaats totdat de slaapplaats leeg is. Zie voor een uitgebreidere beschrijving Kleefstra (2010). In dit artikel worden de resultaten van de slaapplaatstellingen naast die van de maandelijkse watervogeltellingen gehouden. Deze tellingen worden georganiseerd door Sovon, waarbij in Fryslân alle kusten, meren en waterrijke moerassen op alle soorten watervogels geteld worden in de maanden september tot en met april. Buiten de watervogelgebieden wordt driekwart van de provincie op pleisterende zwanen en ganzen geteld, waarbij de waarnemers op initiatief van de FFF ook een aantal ‘extra soorten’ tellen, waaronder de Grote zilverreiger (Kleefstra 2010).
Resultaten
Het eerste telseizoen 2005/06 leverde een seizoensmaximum van 92 Grote zilverreigers op in oktober,
verdeeld over tien bezette slaapplaatsen. Daarvan vormde De Deelen met 54 individuen veruit de grootste slaapplaats (tabel 2; Kleefstra 2006). In het tweede telseizoen (2007/08) kwam het seizoensmaximum al op 402 individuen op tien bezette slaapplaatsen in januari 2008. Het totaal zal toen hoger hebben gelegen, omdat niet alle slaapplaatsen werden onderzocht (Kleefstra 2008). In de vijf winterseizoenen erna nam het aantal slaapplaatsen toe (tabel 1), maar bleven seizoensmaxima ongeveer gelijk met 459 Grote zilverreigers in oktober 2012 als grootste aantal (tabel 2, figuur 1). Een opmerkelijke toename deed zich voor in 2013/14. Niet alleen het aantal slaapplaatsen lag hoger dan ooit tevoren, het seizoensmaximum van 756 Grote zilverreigers in januari 2014 oversteeg alle verwachtingen, waarbij overigens bedacht moet worden dat die telling niet helemaal volledig was (figuur 2, tabel 3). Figuur 3 laat zien dat de maandelijkse gemiddelden een licht dipje in het midden van de winter laten zien, wat puur een wintereffect is als gevolg van enkele telmaanden met winterse omstandigheden (januari 2010, december 2010, in mindere mate december 2012; tabel 2). In seizoenen waarin dat niet het geval
Tabel 2.
Getelde aantallen Grote zilverreigers tijdens slaapplaatstellingen (S) en maandelijkse watervogeltellingen (W) overdag in de periode 2005/06-2013/14 (- = geen slaapplaatstellingen). In 2006/07 zijn geen slaapplaatstellingen in Fryslân uitgevoerd. soort
sep
okt
S
W
S
2005/2006 2006/2007 2007/2008 2008/2009
44
44
-
53
-
2009/2010 2010/2011 2011/2012 2012/2013 2013/2014
seizoen
nov
dec
jan
feb
mrt
W
S
W
S
W
S
W
S
W
S
W
92
91
80
59
37
39
10
11
54
36
-
33
-
104
-
97
-
57
-
59
-
70
-
27
48
-
83
308
122
-
107
402
105
-
216
276
66
-
63
343
127
-
119
335
95
-
38
342
87
-
61
-
79
-
120
380
205
-
90
18
7
-
8
203
71
-
93
424
218
-
153
11
26
-
65
351
225
-
76
-
118
385
121
-
84
449
100
-
142
314
35
-
75
-
176
459
312
-
245
224
163
-
176
354
212
-
154
-
172
467
412
480
376
595
289
756
555
671
321
322
199
Twirre
natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 2
5 is, blijven aantallen ongeveer op eenzelfde niveau (2008/09) of pieken aantallen hartje winter (2007/08, 2011/12, 2013/14; tabel 2). De best bezette slaapplaatsen zijn te vinden in de grotere, waterrijke gebieden van Fryslân. Slaapplaatsen waar soms meer dan honderd individuen aanwezig waren, zijn Lauwersmeer, Alde Feanen, De Deelen, Snitsermar, Brandemeer en Rottige Meente. Daarbuiten kunnen aantallen op slaapplaatsen ook flink oplopen, zoals tabel 3 weergeeft voor o.a. Geastmermar (Dokkum), Wide Mar (Stiens), Makkumer Súdwaard (foto voorpagina), De Staten (Uitwellingerga) en de eendenkooi van Bakhuizen.
1-5 6 - 20 21 - 40 41 - 75 76 - 112
Discussie
Nadat de Grote zilverreiger snel in aantal toenam in de eerste vijf jaren van het nieuwe millennium, lagen de seizoensmaxima op de Friese slaapplaatsen gedurende de seizoenen 2007/08-2012/13 telkens tussen 350 en 460 individuen (figuur 1). Dat betrof destijds gemiddeld een kwart van de in Nederland overwinterende Grote zilverreigers (Kleefstra 2010). Het seizoen 2013/14 leverde recordaantallen op met een maximum van 756 in januari 2014 (figuur 1, tabel 3), wat doet vermoeden dat er in die maand bijna 800 Grote zilverreigers in Fryslân zaten. Landelijk ging het toen om circa 4.000 individuen (bron: Sovon), waarmee Fryslân dus nog steeds een substantieel deel (20%) van de in Nederland overwinterende Grote zilverreigers in huis heeft. Met dit soort aantallen is de soort in een groot deel van het land en de provincie inmiddels een gewone verschijning geworden. De Grote zilverreiger heeft zich ook als broedvogel definitief gesetteld. Landelijk lag het aantal broedparen in 2012 al op 174-184, waarvan er 167 in de Oostvaardersplassen werden geteld (Boele et al. 2014). In Fryslân ging het in de periode 20002010 telkens om solitaire, broedverdachte paren in broedkleed (tabel 4). In 2013 en 2014 leidden vliegtuigtellingen van watervogels op het IJsselmeer tot de ontdekking van broedende Grote zilverreigers op de Makkumer Noardwaard (bron: Rijkswaterstaat, Mervyn Roos & Mennobart van Eerden); de eerste heuse broedkolonie van Grote zilverreigers in Fryslân. Tabel 2 en figuur 1 illustreren dat de aantallen tijdens de maandelijkse watervogel- en ganzenen zwanentellingen achterblijven bij die van de slaapplaatstellingen. Grote zilverreigers verspreiden zich overdag over een uitgestrekt gebied, laten zich lang niet altijd even gemakkelijk zien en dat leidt tot een onderschatting. Uitgaande van de aantallen in figuur 1 bedroegen de seizoensmaxima op basis van watervogeltellingen 32-73% van de seizoensmaxima die met slaapplaatstellingen werden vastgesteld. Dat is ook de reden waarom aantallen Grote zilverreigers met slaapplaatstellingen het beste in kaart zijn te brengen. De watervogeltellingen laten overigens evenals de slaapplaatstellingen een toename zien door de jaren heen en ook het seizoenspatroon komt overeen met dat vastgesteld met slaapplaatstellingen.
0
5
km 10
Figuur 2. Ligging van slaapplaatsen van Grote zilverreigers in Fryslân, weergegeven met het maximum aantal dat op de betreffende slaapplaats is geteld in het seizoen 2013/14. Al eerder werd in Twirre beschreven hoe Grote zilverreigers kunnen profiteren van een goed aanbod van Veldmuizen (Microtus arvalis) (Kleefstra 2008, 2010). De vogels worden veelvuldig foeragerend in graslanden waargenomen op plekken waar het kan wemelen van Veldmuizen en wat dan ook andere muizeneters als Blauwe reiger (Ardea cinerea), Ooievaar (Ciconia ciconia), Torenvalk (Falco tinnunculus), Buizerd (Buteo buteo), Blauwe kiekendief (Circus cyaneus) en Velduil (Asio flammeus) aantrekt, zoals is beschreven voor het Zuidwest-Friese merengebied in de winter van 2004/05 (Bakker 2005), It Eilân bij Goëngahuizen in de winter van 2006/07 (Kleefstra & SpijkstraScholten 2008) en polder Mastenbroek nabij Kampen in Overijssel in de winter van 2007/08 (Gerritsen & van Dijk 2008). Ook de grote aantallen Grote zilverreigers in de winter van 2013/14 kunnen niet los van Veldmuizen gezien worden. Zienderogen groeide het aanbod Veldmuizen gedurende deze winter, met name op de kleigronden en klei-op-veen. Droge plekken in weilanden en polderdijken waren tot gatenkaas verworden, wat muizeneters aantrok, waaronder groepsgewijs foeragerende Grote zilverreigers. De aantallen piekten in januari en februari, waarbij de extreem zachte weersomstandigheden de soort tevens in de kaart speelden. Met in De Bilt een gemiddelde temperatuur van 6,0 °C tegen 3,4 °C normaal, behoort de winter van 2013/14 tot de drie zachtste winters sinds 1706, waarbij het aantal nachten met (lichte) vorst op één hand te tellen was. Leeuwarden kwam op een gemiddelde van 5,3 °C; alleen de winters van 2007 en 1989 waren daar iets zachter. Er werden daar slechts negen dagen met nachtelijke vorst gemeld (normaal circa 40). Zuidwaarts uitwijken vanwege een naderende Elfstedentocht was dus volstrekt niet aan de orde. In Kleefstra (2008) werd beschreven wat voor lange voedselvluchten Grote zilverreigers in Fryslân
Twirre natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 2
6
gem. aantal Grote zilverreigers
gem. aantal Grote zilverreigers
400
watervogeltellingen slaapplaatstellingen
350 300 250 200 150 100 50 0
okt
nov
dec maandmaand
jan
feb
mrt
Figuur 3. Seizoenspatroon van overwinterende Grote zilverreigers in Fryslân op basis van slaapplaats- en watervogeltellingen in de seizoenen 2005/06 en 2007/08-2013/14. maakten tussen slaapplaats en foerageergebied, zoals tussen de Wite en Swarte Brekken en de Oudegaasterbrekken (9 km), tussen De Deelen en de Terkaplester Puollen (5,5 km), tussen De Deelen en Van Oordt’s Mersken (7,5 km) en tussen de Alde Feanen en de omgeving Bokkumermar bij Akkrum (7,5 km). Die situatie is inmiddels veranderd. De toename in het aantal slaapplaatsen en het kortstondig gebruik van kleine slaapplaatsjes her en der heeft de vliegafstanden danig verkleind. Alleen al in de regio tussen Wite en Swarte Brekken en Oudegaasterbrekken zijn tegenwoordig
drie slaapplaatsen te vinden (It Fliet, Hissemar, Skûtelpoel). Bij de Terkaplester Puollen is ook een slaapplaats ontstaan, evenals in Van Oordt’s Mersken in het Terwispeler Grootschar. Tussen de Bokkumermar en de Alde Feanen zijn de Botmar en It Eilân in gebruik genomen als slaapplaats. Grote zilverreigers hebben duidelijk meer geschikte plekken in Fryslân ontdekt om de nacht door te brengen, wat ze een hoop vliegtijd in de ochtend en namiddag bespaart, tijd die ze beter kunnen spenderen aan vissen en muizen vangen. Daarnaast zijn in of vlakbij gebieden met grote slaapplaatsen tweede,
Figuur 4. Grote zilverreiger met Veldmuis (Microtus arvalis). Wynserpolder 7 september 2010 (foto Ruurd Jelle van der Leij). Twirre
natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 2
7
Tabel 3.
Aantallen Grote zilverreigers per slaapplaats in het seizoen 2013/14 (- = geen telling).
soort
okt.
nov.
Akkrum, Botmar
19
12
Aldeboarn, De Deelen
48 0
Bakhuizen, Eendenkooi Berltsum, Wiersylsterrak
Aldeboarn, Slûshoeke (Lytse Deelen)
dec.
jan.
feb.
mrt.
0
0
0
0
65
50
74
47
38
8
15
11
13
0
28
30
28
9
18
0
13
11
-
14
21
-
Burgum, Burgumer Mar
1
4
0
0
-
-
Dokkum, Geastmer Mar
-
-
-
40
-
-
Earnewâld, Alde Feanen
51
21
44
92
70
102
Elahuizen, It Swin
0
3
-
3
0
0
Goengahuizen, It Eilân
0
0
9
8
28
0
Greonterp, It Fliet
2
2
13
0
0
0
Hindeloopen, Stoenckherne
-
-
-
-
3
0
Kollumerpomp, Lauwersmeer
85
55
112
96
67
64
Lemmer, Grutte Brekken
10
12
18
18
12
32
Lemmer, Woudagemaal
1
0
0
0
0
0
Makkinga, Prikkedam
0
0
3
1
0
0
Makkumer Noardwaard Makkumer Súdwaard/Koaiwaard Mirns, Mokkebank Molkwerum, Bocht fan Molkwar
0
-
-
11
-
0
18
34
17
38
62
1
0
0
-
11
3
0
0
5
-
-
-
-
Nijetrijne, Rottige Meente
26
24
97
67
55
57
Oldelamer, Brandemeer
64
60
65
71
53
0
Oudega (ZWF), Skûtelpoel
0
2
0
0
0
0
Pikesyl, Pikemar
0
0
0
0
4
0
Rotstergaast, It Easterskar
9
7
29
7
16
1
Rottevalle, De Leijen
26
16
7
11
-
-
Ryptsjerk, Ottema-Wiersmareservaat
17
21
15
25
34
18
0
16
33
42
54
5 0
Stiens, Wide Mar Terherne, Spekland
15
5
1
0
0
Terkaplester Puollen
2
8
4
-
31
-
Terwispeler Grootschar
-
-
-
4
3
0 -
Twijzel, Twijzelermieden
-
-
2
2
-
24
59
12
0
0
-
Uitwellingerga, Graverij & Tsjebbepolder
1
0
21
101
53
0
Uitwellingerga, Jentsjemar
2
0
0
0
0
0
Warkumerbûtenwaard-Zuid
2
-
-
-
3
0
Warten, Fônejacht
-
-
-
-
18
4
3
-
0
0
3
0
467
480
595
756
671
322
Uitwellingerga, De Staten & Oudhof
Wolvega, Lendevallei totaal
vaak kleinere slaapplaatsen ontstaan, zoals binnen het Lauwersmeergebied, de Alde Feanen en Rottige Meente en nabij De Deelen. Daarmee verspreidt de soort zich met slaapplaatsen ruimer over de provincie en kan optimaal geprofiteerd worden van lokaal gunstige omstandigheden. Of de Grote zilverreiger zijn opmars als overwinteraar verder voortzet, zullen slaapplaatstellingen moeten uitwijzen. De FFF-Slaapplaatsentelgroep blijft ze organiseren. Daarnaast is het afwachten wat voor verdere stappen de soort gaat zetten als broedvogel, nu een definitieve vestiging als zodanig in Fryslân een feit lijkt met de kleine kolonie op de Makkumer
Noardwaard. Over een paar jaar maar weer eens een update in Twirre.
Dankwoord
De FFF-slaapplaatstellingen van Grote zilverreigers waren niet mogelijk geweest zonder de inzet van de volgende tellers: Jouke Albada, Tryntsje en Ype Albada, Lydia Barkema, Henk van der Berg, Peter de Boer, Thijs de Boer, Sieds Boersma, Eelco Brandenburg, Heine van Dijk, Jauko Dijkstra, Wiebe Elsinga, Herman Feenstra, Rinnert Foekema, Eus de Groot, Arjan de Haan, Jakob Hanenburg, Gerrit Hof †, Dick Huitema, Jeffrey Huizenga, Tom Jager, Johan de Jong, Tjibbe de Jong, Jan Kleefstra, Romke Kleefstra,
Twirre natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 2
8
Tabel 4.
Territoria van Grote zilverreigers in Fryslân in 2000-2014 (- = geen territoria).
jaar
gebied
2000
Rottevalle, De Leijen
1
transport nestmateriaal
2001
Kollumerpomp, Lauwersmeer
1
plaatsgebonden paar in broedkleed
2002
Kollumerpomp, Lauwersmeer
1
voedselvluchten
2003
Kollumerpomp, Lauwersmeer
1
voedselvluchten
2004
Kollumerpomp, Lauwersmeer
1
voedselvluchten
2005
-
0
2006
Rotstergaast, It Easterskar
1
2007
-
0
2008
Kollumerpomp, Lauwersmeer
2
plaatsgebonden paren in broedkleed
Rotstergaast, It Easterskar
1
plaatsgebonden paar in broedkleed
Kollumerpomp, Lauwersmeer
1
plaatsgebonden paar in broedkleed
Nijetrijne, Rottige Meente
1
plaatsgebonden paar in broedkleed
2010
Kollumerpomp, Lauwersmeer
1
plaatsgebonden paar in broedkleed
2011
-
0
2012
-
0
2013
Makkumer Noardwaard
2
nesten met jongen
2014
Makkumer Noardwaard
9
nesten met jongen
Nijetrijne, Rottige Meente
1
Plaatsgebonden paar in broedkleed
2009
aantal
Jan en Rennie Kramer, Ronald Kuindersma, Freark Kunst, Tjerk Kunst, Yde Kuipers, Jappie van der Meer, Theo Meijer, Jouke van der Meulen, Epi Mulder, Arno Paulus, Jelle Postma, Henk Ruiter, Ilja Sanders, Bauke Sienema, Dick Schut, Lolke Veenstra, Sip Veenstra, John Weel, Durk Weijma, Marten Wesselius, Sieger Witvoet en al hun medetellers. Eus de Groot en Ruurd Jelle van der Leij stelden foto’s voor dit artikel beschikbaar waarvoor mijn hartelijke dank.
waarneming
paar met net-vliegvlugge jongen
Literatuur
Bakker, S., 2005. Opmerkelijke aantallen Velduilen in Fryslân in de winter van 2004/2005. Twirre 16: 5964. Boele, A., J. van Bruggen, F. Hustings, K. Koffijberg, J.W. Vergeer & C.L. Plate, 2014. Broedvogels in Nederland in 2012. Sovon-rapport 2014/13. Sovon Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen. Gerritsen, G. & J. van Dijk, 2008. Grote aantallen veldmuispredatoren in de polder Mastenbroek in het seizoen 2007/2008. Vogels in Overijssel 7: 5-17. Hudson, R., 1975. Threatened Birds in Europe. Macmillan, Londen. Kleefstra, R., 2006. Grote zilverreigers op slaapplaatsen in Fryslân. Twirre 17 (3): 94-97. Kleefstra, R., 2008. Recordaantallen Grote Zilverreigers in Fryslân in de winter van 2007/2008. Twirre 19: 4246. Kleefstra, R., 2010. Slaapplaatstellingen van Aalscholvers en Grote Zilverreigers in Fryslân in de winter van 2008/2009. Twirre 21: 37-39. Kleefstra, R. & W. Spijkstra-Scholten, 2008. Blauwe Kiekendieven Circus cyaneus en Velduilen Asio flammeus profiteren van tijdelijke Mid-Friese braaklegging. De Takkeling 16: 76-84. Ławicki, Ł., 2014. The Great White Egret in Europe: population increase and range expansion since 1980. British Birds 107: 8-25. Munteanu, D. & A. Ranner, 1997. Great White Egret Egretta alba. In: Hagemeijer E.J.M. & M.J. Blair (eds.) 1997. The EBCC Atlas of European Breeding Birds: their distribution and abundance. Poyser, Londen. Versluys, M., D. Schut & J-N. IJnsen, 2002. Schaarse vogels in Fryslân. Sovon Vogelonderzoek Nederland, district 2 (Fryslân), Akkrum & Fryske Feriening foar Fjildbiology, Heerenveen. Voisin, C., 1991. The herons of Europe. T & AD Poyser, Londen. Romke Kleefstra FFF Slaapplaatsentelgroep Fryslân Ulesprong 6 8406 AH De Ulesprong
[email protected]
Twirre
natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 2
9
Drie jaar lang macronachtvlinders inventariseren in het Leeuwarder Bos: wat levert het op? Jeroen Breidenbach & Merel Zweemer Nachtvlinders zijn intrigerende dieren. Ze vallen niet erg op, doordat ze over het algemeen pas actief worden wanneer de mens naar bed gaat. De laatste jaren beginnen steeds meer mensen hobbymatig met nachtvlinderen. Ook worden nachtvlinders steeds intensiever onderzocht. In Fryslân wordt ook genachtvlinderd, maar vaak niet op systematische wijze. Door meerdere jaren op dezelfde locatie met dezelfde systematiek nachtvlinders te vangen, valt een schat aan informatie te verkrijgen. Beide auteurs zijn in 2012 begonnen met het systematisch verzamelen van nachtvlindergegevens in het Leeuwarder Bos. Dit artikel geeft de waarde aan van het verzamelen van gegevens over nachtvlinders aan de hand van drie jaar onderzoek.
Inleiding
In Nederland leven volgens Vlindernet.nl (2012) zo’n 2400 soorten nachtvlinders, tegenover ongeveer 50 soorten dagvlinders. Er bestaan enkele dagactieve soorten, maar verreweg de meeste nachtvlinders komen pas vanaf zonsondergang tevoorschijn. Net als dagvlinders drinken nachtvlinders nectar; sommige bloemen hebben zich zelfs gespecialiseerd op nachtelijke bezoekers, zoals kamperfoelie (Lonicera). Nachtvlinders maken gebruik van zogenaamde waardplanten, planten waar ze van afhankelijk zijn voor hun overleving. Welke planten dit zijn, verschilt per soort. De rupsen eten het blad, de stengel of wortel van een bepaalde waardplant. Sommige soorten zijn erg kieskeurig en gebruiken slechts één waardplant (monofaag), terwijl andere soorten kunnen overleven op meerdere waardplanten (polyfaag). Nachtvlinders zijn te verdelen in twee groepen: macro’s (ook wel grote soorten) en micro’s (kleinere soorten). Beide groepen zijn opgedeeld in verschillende families. De grootste families bij de macro’s zijn de uilen (Noctuidae) en de spanners (Geometridae). In 2007 is er een macronachtvlindergids uitgebracht, waardoor het gemakkelijker werd om deze vlinders
Figuur 2. Vangopstelling voor nachtvlindervangst op camping Taniaburg, Leeuwarder Bos 28 augustus 2014 (foto: Jeroen Breidenbach).
Figuur 1. Kaart van het Leeuwarder Bos met locatie nachtvlindervangopstelling op camping Taniaburg. te determineren (Waring & Townsend 2007). Als gekeken wordt naar het aantal waarnemingen van nachtvlinders op het digitale invoerportaal Waarneming.nl, dan lijkt dit aantal sinds het uitkomen van de gids sterk te zijn toegenomen. Dit heeft veel nieuwe gegevens opgeleverd. Hoewel de verspreiding van nachtvlinders in de zin van aan- of afwezigheid van soorten steeds beter bekend wordt, is het aantal vlinders per soort per locatie minder goed in kaart gebracht. Door meerdere nachten per jaar per soort de aantallen bij te houden, kan onder andere de vliegtijd worden bepaald. Ook kan worden bepaald of een soort in een gebied algemeen voorkomt of dat het om een kleinere populatie of zwervende vlinders gaat. De aan- of afwezigheid van nachtvlinders kan worden herleid naar de waardplanten. Sommige nachtvlindersoorten gaan erg achteruit (Ellis et al. 2013) en het is daarom belangrijk om niet alleen te bepalen waar, maar ook in welke aantallen ze voorkomen. Hierdoor kan de achteruitgang in een vroeg stadium worden opgemerkt. Mocht er mede dankzij deze gegevens duidelijk worden dat een soort bedreigd wordt in zijn voortbestaan, dan kan ervoor gekozen worden om dit op te nemen in het beheerplan van een gebied of in de wetgeving.
Twirre natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 2
aantal vangnachten Aantal sessies →
10 4
3
2
1
datum
4-9
3-9
2-9
1-9
4-8
3-8
2-8
1-8
4-7
3-7
2-7
1-7
4-6
3-6
2-6
1-6
4-5
3-5
2-5
1-5
4-4
3-4
2-4
1-4
4-3
3-3
2-3
1-3
0 Datum →
Figuur 3. Aantal vangnachten per decade in het Leeuwarder Bos, 2012 - 2014.. In 2011 is een samenwerking tot stand gekomen tussen Hogeschool van Hall Larenstein en Natuurmuseum Fryslân om de biodiversiteit in het Leeuwarder Bos nader te onderzoeken. Het accent hierbij ligt vooral op de ontwikkeling van het bos op het gebied van flora en fauna, iets waar de beheerder en eigenaar (gemeente Leeuwarden) ook interesse in heeft. In 2012 is dit in de vorm van een ‘nulmeting’ van start gegaan (Breidenbach 2014). In 2012 hebben beiden auteurs op vrijwillige basis het onderzoek met betrekking tot nachtvlinders opgezet en uitgevoerd.
Studiegebied
Ten noorden van de stad Leeuwarden ligt het Leeuwarder Bos. Het bos is twintig jaar oud en is aangeplant als CO2-compensatiebos met subsidie van Stichting Face. De waarden bosbouw, recreatie en natuur zijn volgens de gemeente Leeuwarden alle drie even belangrijk. Het Leeuwarder Bos ligt in zijn geheel op middelzware tot zware kleigrond en bestaat uit drie delen met verschillende bestemmingen. De westelijke zone is ongeveer 25 hectare groot en bedoeld als duurzaam natuurbos. De centrale zone bestaat uit grasland, water en rietlanden en beslaat een oppervlakte van ongeveer 30 hectare. Het oostelijke deel bestaat vrijwel geheel uit productiebos en is zo’n 75 hectare groot. In het productiebos zijn de percelen met populier of wilg beplant. Daarnaast zijn sommige percelen in het bos omrand met een haag van verschillende soorten struiken. Hier staan vooral hazelaar (Corylus spec.), Sleedoorn (Prunus spinosa), sporkehout (Rhamnus spec.), meidoorn (Crataegus spec.) en Gewone vlier (Sambucus nigra). Het nachtvlinderonderzoek vindt plaats op camping Taniaburg, centraal gelegen in het gebied. De opstelling (zie hierna) is steeds op dezelfde locatie opgezet. De Rijksdriehoekcoördinaten voor deze locatie zijn X182.097 en Y581.464. Figuur 1 toont een
Twirre
kaart met het studiegebied, waarbij de verschillende omliggende biotopen worden weergegeven. Direct naast de locatie waar de nachtvlinderopstelling wordt geplaatst, ligt een kruidenrijk veldje waar onder andere zuring (Rumex spec.), Riet (Phragmites australis), Haagwinde (Calystegia sepium), Heelblaadjes (Pulicaria dysenterica), Boerenwormkruid (Tanacetum vulgare), Koninginnekruid (Eupatorium cannabinum), Harig wilgenroosje (Epilobium hirsutum), Rode klaver (Trifolium pratense) en verschillende soorten grassen groeien. Ook staan er binnen een omtrek van twintig meter rondom de nachtvlinderlocatie enkele bomen en struiken, zoals wilg (Salix spec.), braam (Rubus spec.) en es (Fraxinus spec.). De locatie wordt omsloten door verschillende habitattypen. Tweehonderd meter ten westen ligt een gemengd bos met boomsoorten als eik (Quercus spec.), linde (Tilia spec.) en beuk (Fagus spec.). Vijftig meter naar het zuidwesten ligt een waterplas waar moerasplanten omheen groeien. Tweehonderd meter ten zuiden en zuidoosten ligt de Heemtuin de Kalkvaart, waarin een hoge diversiteit aan inheemse ingezaaide of aangeplante soorten aanwezig is. Tweehonderd meter ten noorden en oosten ligt het productiebos dat uit populier (Populus spec.) en wilg (Salix spec.) bestaat. Ten noorden en oosten bevindt zich tevens op een afstand van twintig tot tweehonderd meter een negen hectare groot kruidenrijk grasland dat begraasd wordt door Schotse hooglanders (Bos taurus).
Materiaal en methode
Nachtvlinders kunnen op verschillende manieren worden gelokt en waargenomen (Hill et al. 2005). Voor dit onderzoek is uitsluitend gebruik gemaakt van een lakenopstelling met één 250 Watt / 230 Volt Mixed Light lamp. Figuur 2 toont hoe de opstelling eruit ziet. Het onderzoek in het Leeuwarder Bos heeft zich gericht op macronachtvlinders. Micronachtvlinders zijn wel bekeken en gedetermineerd, maar niet gestandaardiseerd geteld en vallen daardoor buiten
natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 2
11 dit onderzoek. Eén of twee waarnemers waren steeds actief met het vangen van de vlinders met een vlindernet. Telkens als de waarnemer een nachtvlinder zag vliegen, werd getracht deze te vangen. Vervolgens werd de vlinder in een plastic bakje verzameld, gedetermineerd, geteld en indien nodig (bij zeldzame of nieuwe soorten) gefotografeerd. Na afloop van de vangnacht werden alle gevangen vlinders ter plaatse weer vrijgelaten. Tijdens het nachtvlinderen was er beschikking over vijfhonderd bakjes. De opstelling werd rond zonsondergang opgezet en de eindtijd werd mede bepaald door de weersomstandigheden en het aantal bakjes dat beschikbaar was. Tijdens de eerste twee jaren waren de bezoeknachten vooral gepland op basis van een hoge verwachting van de aantallen nachtvlinders. Hierbij werd de voorkeur gegeven aan een nacht met een droog, warm en windstil weertype. Over het algemeen is bekend dat warme, benauwde/bewolkte nachten waarbij onweer op komst is de beste kansen bieden
Tabel 2.
Vangnachten in 2012-2014 op de nachtvlinderlocatie in het Leeuwarder Bos waarbij per nacht de tijdsduur is aangegeven met het aantal gevangen soorten en individuen. De datum van de vangnacht is de datum waarop de lamp is aangezet. Datum
Tijdstip
Soorten
Individuen
21-3-2012
19:00-21:15
1
9-5-2012
21:00-23:30
7
9
18-5-2012
22:00-0:15
7
14
20-5-2012
22:00-1:00
8
23
21-5-2012
22:30-1:00
11
28
23-5-2012
22:45-1:00
16
43
24-5-2012
22:45-1:15
9
28
30-5-2012
22:30-2:30
26
146
3
7-6-2012
23:00-2:30
35
127
28-6-2012
22:00-3:30
42
102
7-7-2012
22:45-1:30
36
97
23-7-2012
22:20-3:00
43
232
24-7-2012
22:20-2:20
44
179
27-7-2012
22:00-2:00
50
135
28-7-2012
22:10-3:10
54
173
13-8-2012
21:15-2:15
45
203
14-8-2012
21:15-1:30
51
186
15-6-2013
22:30-2:00
31
154
18-6-2013
22:40-3:10
39
202
5-7-2013
22:30-3:00
36
115
12-7-2013
22:30-3:00
67
311
21-7-2013
22:40-2:30
40
139
16-8-2013
22:30-4:30
61
477
30-8-2013
21:00-1:00
40
252
20-4-2014
20:45-1:30
12
20
28-6-2014
23:00-2:00
47
170
4-7-2014
22:30-3:40
70
348
14-7-2014
22:30-2:40
45
172
28-7-2014
22:10-3:40
53
307
1-8-2014
21:45-4:00
62
467
28-8-2014
20:15-0:30
45
135
Tabel 1.
Aantal soorten en individuen van macronachtvlinders per jaar gevangen op de nachtvlinderlocatie in het Leeuwarder Bos met het aantal vangnachten per jaar. Jaar
Vangnachten
Soorten
Individuen
2012
17
156
1728
2013
7
144
1650
2014
7
131
1619
31
202
4997
Totaal
om een groot aantal nachtvlinders te vangen. Tevens is de aanwezigheid van een zichtbare maan bewezen negatief te zijn voor de aantallen vlinders die op de lamp afkomen (Peet & Groenendijk 2006). In het laatste jaar werden de bezoeknachten meer gericht op de weken waarin in de twee voorgaande jaren nog geen eerdere vangsten waren gedaan. Deze bezoeknachten hebben plaatsgevonden in de maanden maart tot en met augustus. Nachtvlindervangsten op andere locaties in het Leeuwarder Bos hebben wel plaatsgevonden, maar zijn niet meegenomen in dit onderzoek. Het onderzoek in het Leeuwarder Bos is gestart om te kunnen vaststellen welke nachtvlinders er voorkomen. De methode van onderzoek heeft op een gestructureerde manier plaatsgevonden en er zijn veel gegevens verzameld, waaronder de aantallen per nachtvlindersoort en de weersomstandigheden per vangnacht. Gedurende het onderzoek is een drietal vragen opgesteld, waar in dit artikel verder op ingegaan wordt: 1)
Hoeveel nachtvlindersoorten kwamen voor op de vanglocatie in het Leeuwarder Bos tussen 2012 en 2014? 2) In hoeverre kan de intensiteit van de vliegtijd van een nachtvlindersoort in het Leeuwarder Bos herleid worden uit het vangen en tellen ervan? 3) In hoeverre hebben weersomstandigheden (verschillen binnen een jaar en tussen jaren) invloed op de soorten nachtvlinders op de vanglocatie in het Leeuwarder Bos? De eerste vraag wordt beantwoord met veldwerk waarbij het aantal vlindersoorten in de drie betreffende jaren is bijgehouden. Tevens wordt er aan de hand van de Chao-formule berekend hoeveel soorten er zouden voorkomen op de locatie (Hill et al. 2005). De gegevens die verzameld moeten worden om deze formule te kunnen gebruiken, zijn het totaal aantal gevangen soorten, het aantal soorten waarvan slechts één individu is gevangen en het aantal soorten waarvan slechts twee individuen zijn gevangen. De formule luidt: S1 = Sobs + (F12)/(2F2) waarbij: S1 = Sobs = F1 = F2 =
Potentieel aantal soorten op locatie Gevangen soorten Soorten die slechts eenmaal zijn gevangen Soorten die slechts tweemaal zijn gevangen
Twirre natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 2
12
Tabel 3. Aantal gevangen soorten en aantal berekende aanwezige soorten met behulp van de Chao-formule voor de nachtvlinderfamilies spanners en uilen. Familie
Soorten
Individuen
F₁
F₂
Chao
Geometridae (spanners)
66
901
14
5
86
Noctuidae (uilen)
94
3667
13
9
103
Door de formule toe te passen, kan worden berekend hoeveel soorten er voorkwamen in de tijdsduur van het onderzoek. Hierdoor is vervolgens af te leiden hoeveel soorten er niet zijn gevangen. Tevens wordt er gekeken naar de uitkomst van de Chao-formule van de families uilen en spanners. Met deze uitkomst is het percentage van het aantal gemiste soorten in deze families te berekenen en te vergelijken met elkaar. De Chao-formule is niet alleen bruikbaar voor nachtvlinders, maar kan overal worden toegepast waar middels een gestandaardiseerde methode data verzameld worden. De tweede vraag wordt beantwoord door de aantallen van één soort per vangnacht uit te zetten tegen de tijd. Deze uitkomst wordt vervolgens vergeleken met de landelijke gegevens van de Vlinderstichting. De derde vraag heeft betrekking op de weersomstandigheden in de jaren 2012, 2013 en 2014. Bij iedere vangnacht zijn de variabelen windrichting, windkracht, temperatuur, luchtvochtigheid, maanstand en aan- of afwezigheid van neerslag bijgehouden. Er wordt gekeken naar het effect binnen een jaar en een effect tussen de jaren.
Resultaten
Op de vanglocatie hebben in de onderzoeksperiode 31 vangnachten plaatsgevonden, verspreid over de maanden maart tot en met augustus (tabel 1 en tabel 2). Tijdens deze vangnachten werden in totaal 202 soorten macronachtvlinders aangetroffen verspreid over 4997 individuen. Deze zijn terug te vinden op het digitale invoerportaal Waarneming. nl. Ook is de volledige soortenlijst van de microen macrovlinders in het Leeuwarder Bos terug te vinden in het Biodiversiteitsrapport Leeuwarder Bos 2012/2013 (Breidenbach 2014), waarvan begin 2015 een nieuwe versie uitkomt. De verspreiding van de vangdagen in 2012 – 2014 is in figuur 3 gegeven.
Top 10
De tien meest gevangen soorten nachtvlinders op de vanglocatie met het totale aantal gevangen individuen zijn: Haarbos (Ochropleura plecta, 594 ex.), Huismoeder (Noctua pronuba, 336 ex.), Zwartec-uil (Xestia c-nigrum, 255 ex.), Stompvleugelgrasuil (Mythymna impura, 251 ex.), Stro-uiltje (Rivula sericealis, 248 ex.), Gewone stofuil (Hoplodrina octogenaria, 151 ex.), Aardappelstengelboorder (Hydraecia micacea, 151 ex.), Gewone breedvleugeluil (Diarsia rubi, 147 ex.), Gamma-uil (Autographa gamma, 137 ex.) en Gewone worteluil (Agrotis exclamationis, 102 ex.). In figuur 4 zijn deze tien soorten nachtvlinders afgebeeld. In de jaren 2012 - 2014 zijn met de nachtvlindermeting ook twee nieuwe soorten voor Fryslân gevonden die nog niet eerder waren vastgesteld volgens de Vlinderstichting. Het gaat hier om de Witvlekbosrankspanner (Melanthia procellata) waarvan één exemplaar gevangen is op 13 augustus 2012 en de Esdoorndwergspanner (Eupithecia inturbata) (figuur 5) waarvan op 21 juli 2013 één exemplaar werd aangetroffen.
Chao
Figuur 4. De tien meest gevangen nachtvlinders in het Leeuwarder Bos: 1. Haarbos, 2. Huismoeder, 3. Stompvleugelgrasuil, 4. Zwarte-c-uil, 5. Gewone stofuil, 6. Gewone breedvleugeluil, 7. Gamma-uil, 8. Aardappelstengelboorder, 9. Stro-uiltje en 10. Gewone worteluil (foto’s: Jeroen Breidenbach en Merel Zweemer). Twirre
Na drie jaren is aan de hand van de Chao-formule een indicatie te geven van het aantal soorten macronachtvlinders dat voorkomt op de vanglocatie in de jaren 2012 - 2014. Er werden in totaal 202 soorten gevangen waaronder 37 soorten die maar eenmalig aangetroffen werden en 19 soorten waarvan maar twee exemplaren gevangen werden. Volgens de Chao-formule zouden 238 soorten potentieel kunnen voorkomen op de vanglocatie. Dit houdt in dat 82,2 procent van de voorkomende soorten daadwerkelijk aangetroffen is. Als er gekeken wordt naar de twee families die het meeste voorkomen in het Leeuwarder Bos, namelijk uilen en spanners, dan
natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 2
13 blijkt dat er een groter percentage aan soorten uilen ontdekt is dan aan spanners, namelijk 90,0 procent van de voorkomende soorten uilen tegenover 70,3 procent van de voorkomende spanners (tabel 3).
Vliegtijden
Naast het aantal soorten macronachtvlinders is ook het aantal individuen per soort bijgehouden. Als deze aantallen tegenover de datum gezet worden, kan de intensiteit van de vliegtijd van de soort bepaald worden in het Leeuwarder Bos. Door deze vliegtijd te vergelijken met de landelijke vliegtijd, vastgesteld door de Vlinderstichting en de werkgroep Vlinderfaunistiek, is te zien of vliegtijden overeenkomen met het landelijk beeld. Hoe kleiner het aantal gevangen individuen van de betreffende soort, hoe groter de onnauwkeurigheid van de intensiteit van de vliegtijd. Met andere woorden, enkel de soorten met een groot aantal gevangen individuen zijn bruikbaar om verder te analyseren. Daarnaast is er gekeken naar de landelijke vliegtijd van de soorten waarvan meer dan honderd individuen zijn gevangen, of deze aansluit bij de verdeling van de vangnachten in die periode op de vanglocatie. Uit deze twee criteria komen vier soorten naar voren die geschikt zijn voor de analyse: Haarbos, Huismoeder, Stompvleugelgrasuil en Gewone breedvleugeluil (figuur 6). Deze vliegtijden komen geheel overeen met de landelijke vliegtijd volgens de Vlinderstichting en Werkgroep Vlinderfaunistiek, te zien op de website Vlindernet.nl.
Figuur 5. Esdoorndwergspanner, gevangen Leeuwarder Bos 21 juli 2013 (foto Jeroen Breidenbach). per soort bekeken moeten worden binnen zijn eigen vliegtijd. De vangnachten onderling zijn niet met elkaar te vergelijken als het gaat om het effect van het weer op de aantallen en soorten nachtvlinders, maar het effect door de jaren heen is wel te merken. In Nederland vindt momenteel klimaatverandering plaats. Volgens het Planbureau voor de Leefomgeving (2012) wordt het warmer, maar tegelijkertijd ook natter met grotere weersextremen. Dit kan een grote invloed, zowel positief als negatief, hebben op een aantal nachtvlinders. In 2013 werden er meer nachtvlindersoorten aangetroffen die een grote voorkeur hebben voor de zandgronden in Nederland (tabel 4). Het Leeuwarder Bos is gelegen op zware tot middelzware klei en voldoet totaal niet aan de eisen van deze vlinders. De grens met de zandgronden ligt circa acht kilometer ten oosten van het Leeuwarder Bos (figuur 8). Het weer vormt de vermoedelijke oorzaak voor het hogere aantal gevangen nachtvlinders van de zandgronden. Volgens het KNMI was de zomer van 2013 een droge en warme zomer. Het Leeuwarder Bos was in dat jaar ook kurkdroog vergeleken met 2012 (eigen waarneming). In 2014 was het bos ook vrij droog,
Weersomstandigheden
Iedere nachtvlindersoort heeft zijn eigen vliegtijd en reageert niet hetzelfde op verschillende weersomstandigheden. Hierdoor is het niet correct om alle nachtvlindersoorten als één te rekenen, maar zal het
Tabel 4.
Gevangen aantallen en soorten macronachtvlinders van de zandgronden in 2012 – 2014 in het Leeuwarder Bos. Soort
2012
2013
2014
Berken-orvlinder (Tetheella fluctuosa)
0
1
0
Wederikdwergspanner (Anticollix sparsata)
0
1
0
Marmerspanner (Ecliptopera silaceata)
0
1
0
Witvlakdwergspanner (Eupithecia succenturiata)
0
0
1
Gele agaatspanner (Gandaritis pyraliata)
0
8
2
Gerimpelde spanner (Macaria liturata)
2
1
0
Lindeknotsvlinder (Plagodis dolabraria)
0
1
0
Bruine groenuil (Anaplectoides prasina)
0
1
0
Bonte grasuil (Cerapteryx graminis)
0
1
0
Drielijnuil (Charanyca trigrammica)
0
1
0
Gewone silene-uil (Hadena bicruris)
1
1
0
Grijze grasuil (Mythimna pudorina)
0
1
0
Donkere grasuil (Tholera cespitis)
0
1
0
Zilveren groenuil (Pseudoips prasinana)
1
0
0
Aantal individuen
4
19
3
Aantal soorten
3
12
2
Aantal sessies
17
7
7
0,24
2,71
0,43
Aantal individuen per sessie
Twirre natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 2
14 Haarbos
Stompvleugeluil
50
35
Haarbos
Stompvleugelgrasuil Mythimna impura Mythimna impura
45
30
40
25
35 30
20
25 15
15
10
10
Nov-2
Dec-1
Nov-2
Dec-1
Dec-2
Okt-2
Okt-1
Okt-1
Nov-1
Sep-2
Sep-2
Nov-1
Sep-1
Sep-1
Okt-2
Aug-2
Aug-2
Jul-2
Aug-1
Jul-1
Jun-2
Mei-2
Jun-1
Apr-2
Mei-1
Apr-1
Maa1 Maa2
Gewone breedvleugeluil
Huismoeder Noctua pronuba
Gewone rubi breedvleugeluil Diarsia
Noctua pronuba
30
Aug-1
Huismoeder
Jan-2
Jan-2
Dec-2
Dec-1
Nov-2
Okt-2
Nov-1
Okt-1
Sep-2
Sep-1
Aug-2
Jul-2
Aug-1
Jul-1
Jun-2
Mei-2
Jun-1
Apr-2
Mei-1
Apr-1
Maa1 Maa2
Feb-2
Jan-2
Feb-1
0
0
Feb-2
5
5 Jan-2
individuen/sessie
20
Feb-1
Individuen/Sessie →
Ochropleura plecta Ochropleura plecta
14
Diarsia rubi
12
25
10
20
8
15
6
10
4
5
Dec-2
Jul-2
Jul-1
Jun-2
Mei-2
Jun-1
Mei-1
Apr-2
Apr-1
Maa1 Maa2
Feb-2
Feb-1
maanden
Jan-2
0
Jan-2
Dec-2
Dec-1
Nov-2
Nov-1
Okt-2
Okt-1
Sep-2
Sep-1
Aug-2
Aug-1
Jul-2
Jul-1
Jun-2
Mei-2
Jun-1
Mei-1
Apr-2
Apr-1
Maa1 Maa2
Feb-2
Feb-1
Jan-2
2
Jan-2
0
Figuur 6. Vliegtijden van de Haarbos, Huismoeder, Stompvleugeluil en Gewone breedvleugeluil in het Leeuwarder Bos, 2012 - 2014, per halve maand. maar stond er meer wind dan gemiddeld en viel er ook meer neerslag. Buiten het hogere aantal soorten van de zandgronden in 2013 is ook opvallend dat er van veel van deze soorten maar één individu gevangen werd, wat duidt op zwervende exemplaren. Dit valt te verklaren doordat dit soorten betreft die hier normaal gesproken niet voorkomen. Van veel van deze soorten zijn in de nabijheid (straal van ongeveer twintig kilometer) geen waarnemingen bekend in de database van Werkgroep Vlinderfaunistiek. De soorten van de zandgronden lijken opvallend meer te gaan zwerven bij droog en warm weer. De Gele agaatspanner (Gandaritis pyraliata) is een opvallende verschijning in deze lijst. Van deze soort werden in twee vangnachten acht exemplaren gevangen waardoor het zeer aannemelijk is dat er in 2013 zelfs een populatie aanwezig was in het Leeuwarder Bos. Andersom kan er gekeken worden wat voor effect de droge en warme zomer van 2013 heeft gehad op de soorten die volgens de Vlinderstichting bekend zijn voor te komen op natte, moerasachtige plaatsen. Uit de gegevens is gebleken dat er geen opmerkelijk verschil bestaat tussen de jaren 2012, 2013 en 2014. In alle jaren zijn ongeveer evenveel soorten van natte, moerasachtige plaatsen gevangen. In 2014 is het wel opvallend dat er meer individuen gevangen zijn van de soorten die van nattere omstandigheden houden, voornamelijk meer Stro-uiltjes (Rivula sericealis) met 160 individuen tegenover 43 in 2012 en 45 in 2013.
Discussie
Het onderzoek dat verricht is, geeft een beeld van hoeveel en welke soorten nachtvlinders er voorkomen in het Leeuwarder Bos in de omgeving van camping Taniaburg. Toch zitten er haken en ogen aan de uitkomsten. Zoals eerder genoemd,
Twirre
heeft iedere nachtvlindersoort een andere voorkeur als het gaat om ideale weersomstandigheden om te vliegen en heeft iedere soort zijn eigen vliegtijd. Ook verschillen de vlinders in biotoopvoorkeur en waardplant(en) en komt de ene nachtvlindersoort gemakkelijker op licht af dan de andere soort (Merckx & Slade 2014). Hierdoor is het moeilijk om tussen soorten vergelijkingen te maken. Als dit al kan, zijn er strikte en langjarige tellingen vereist. Tevens is het niet mogelijk om het aantal soorten macronachtvlinders in een gebied puur te baseren op metingen waarbij de vlinders met licht zijn gelokt. Hiervoor zou ook smeer ingezet moeten worden, een methode om nectar na te bootsen en vlinders te lokken. Daarnaast zijn waarnemingen van rupsen erg waardevol om extra soorten vast te stellen die minder gevoelig zijn voor licht en smeer. Tenslotte is het determineren van nachtvlinders een punt waar fouten mee gemaakt kunnen zijn. De determinatie is gedaan door de auteurs, maar in gevallen van twijfel zijn foto’s gemaakt en is hulp gevraagd aan externen. Net als bij vogels komen ook bij nachtvlinders soorten voor die migreren, zwerven of een invasief karakter hebben. Er staan daarom soorten op de lijst waarvan het Leeuwarder Bos geen populatie huisvest. Voorbeelden hiervan zijn Viervlakvlinder (Lithosia quadra), Bosbesbruintje (Macaria brunneata) en Eikenprocessierups (Thaumetopoea processionea). Voornamelijk de laatste soort is interessant, aangezien deze zich aan het uitbreiden is vanuit het zuiden van ons land. Mannetjes van deze soort vertonen zwerfgedrag en op de vanglocatie zijn tijdens metingen al twee volwassen mannetjes gevangen, één in 2012 en één in 2014. In Leeuwarden zijn in het verleden meerdere waarnemingen van nachtvlinders gedaan. Dit betrof
natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 2
15
Figuur 7. Pauwoogpijlstaart (Smerinthus ocellata), Leeuwarder Bos 27 juni 2012 (foto Merel Zweemer). losse waarnemingen. In Nederland wordt op diverse plaatsen actief genachtvlinderd, maar verreweg de meeste nachtvlinderaars houden zich enkel bezig met het vaststellen van aan- of afwezigheid van soorten en niet met het bijhouden van de aantallen per soort. Ook staan weinig personen meerdere jaren op dezelfde plek, wat het moeilijk maakt om iets te zeggen over ontwikkelingen van nachtvlinderpopulaties in gebieden. Vooraf is onze methodiek (het tellen van vlinders per vangnacht) bij een groot aantal nachtvlinderaars in twijfel getrokken. Volgens hen heeft het tellen van de aantallen geen nut, omdat het aantal gevangen vlinders geen goed beeld zou geven van het aantal aanwezige vlinders en de dichtheid van bepaalde soorten. Ook zouden er teveel variabelen zijn die er invloed op hebben om correcte gegevens te krijgen. Deze critici hebben naar ons idee ongelijk gekregen, doordat dit artikel aantoont dat je met een grote steekproef van één soort een correct beeld krijgt van de vliegtijd hiervan. Tevens biedt dit uiteindelijk basismateriaal voor het uitrekenen van populatiegroottes van soorten die op licht afkomen. Hierbij moet wel rekening gehouden worden met de lichtgevoeligheid van de soort (Merckx & Slade 2014). Daarnaast vormt dit soort gegevens de basis tot het berekenen van trends van soorten bij langjarig onderzoek. Ook hierbij is het van belang het te blijven herhalen op precies dezelfde locatie. Populatiegroottes kunnen vastgesteld worden aan de hand van de ‘mark and recapture’-methode van Petersen (Dilieu et al. 2007). In de toekomst gaat gekeken worden of deze techniek toepasbaar is bij de nachtvlinders in het Leeuwarder Bos. In het Leeuwarder Bos zijn per vangnacht de weersomstandigheden bijgehouden. Hiermee kon onder andere het hoge aantal soorten van de zandgronden in 2013 worden verklaard. Van de
Gele agaatspanner zijn in 2012 waarschijnlijk eitjes afgezet nabij de vanglocatie. Deze soort is afhankelijk van walstro (Rubiaceae). Doordat de zomer van 2013 zo droog was, kon deze soort zich handhaven in het normaal natte biotoop met de hoge aantallen ten gevolg. In 2014 is deze soort minder gevangen dan in 2013. De nattere en koudere omstandigheden hebben er waarschijnlijk voor gezorgd dat de overlevingskansen van de rupsen verminderd waren, waardoor de populatie mogelijk weer verdwijnt. De natuurlijke waarden van gebieden wordt door beheerders vaak bepaald door vogels, dagvlinders, zoogdieren en planten, omdat deze relatief gemakkelijk te meten zijn. Aan deze soortgroepen is meer onderzoek gedaan waardoor ze beter te begrijpen en te analyseren zijn. Nachtvlinders daarentegen worden door gebiedsbeheerders
Figuur 8. Grondsoortenkaart van Fryslân met de vanglocatie in het Leeuwarder Bos omcirkeld (bron: Alterra, Wageningen).
Twirre natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 2
16 en beleidsmakers amper gebruikt als bron van informatie bij het opstellen van beheerplannen. Geen enkele nachtvlindersoort is beschermd volgens de wetgeving en pas in 2013 is een Rode Lijst van nachtvlinders samengesteld (Ellis et al. 2013). De laatste jaren is er echter een verschuiving zichtbaar. Er wordt meer en meer naar nachtvlinders gekeken en daarbij is ook het draagvlak vergroot om deze soorten te gaan beschermen. Veel soorten gaan hard achteruit, een trend die we ook zien bij verschillende dagvlindersoorten. Er zijn de laatste jaren zelfs al veel soorten nachtvlinders uit Nederland verdwenen (Waring & Townsend 2007, Ellis et al. 2013). Ook nachtvlinders maken deel uit van voedselpiramides en hun afname kan daardoor leiden tot de achteruitgang van andere soorten. De diversiteit aan nachtvlinders kan gekoppeld worden aan de aan- of afwezigheid van waardplanten, waardoor een beheerder directe invloed kan uitoefenen op nachtvlinders. Om de achteruitgang van nachtvlinders in ons land tegen te gaan, wordt er in Nederland gezocht naar manieren om nachtvlinders te monitoren, waarvan de Vlinderstichting de initiatiefnemer is. Tevens worden oorzaken gezocht voor de achteruitgang van soorten en aantallen nachtvlinders in Nederland. Stikstofdepositie en landbouwgiffen lijken in ons land de belangrijkste veroorzakers te zijn. Maar er is ook ontdekt dat nachtelijke verlichting een belangrijke veroorzaker is van achteruitgang binnen deze soortgroep. Nachtvlinders en andere insecten worden aangetrokken door lantaarnpalen met verregaande gevolgen. De soorten produceren afwijkende hormonen waardoor er problemen ontstaan op het gebied van voortplanting. Tevens lijken rupsen die licht krijgen van straatlantaarns problemen te hebben met de timing van de ontpopping tot vlinder, met alle gevolgen van dien. Dit blijkt uit de voorlopige uitkomsten van onderzoekers van de Wageningen Universiteit en het Nederlandse Instituut voor Ecologie met het project ‘Licht op Natuur’. Men is bezig een oplossing hiervoor te ontwikkelen en momenteel wordt vooral gekeken naar rode straatverlichting. Insecten zoals nachtvlinders zien namelijk geen rood licht waardoor ze hier niet op reageren. Het zou een verbetering kunnen betekenen voor het insectenbestand in gebieden zoals het Leeuwarder Bos.
Conclusie
In het Leeuwarder Bos zijn in de jaren 2012 - 2014 op de nachtvlinderlocatie op camping Taniaburg 202 soorten macronachtvlinders aangetroffen. Volgens de Chao-formule zouden op deze locatie 238 soorten macronachtvlinders aanwezig zijn. Door de vlinders te vangen en te tellen kan de intensiteit van de vliegtijd van de soort herleid worden. De vliegtijden van de soorten die veel in het Leeuwarder Bos gevangen worden, komen overeen met de vliegtijden volgens de landelijke database. Het weer lijkt invloed te hebben op het aantal soorten en individuen van
Twirre
de zandgronden in het Leeuwarder Bos. Er lijkt geen effect te zijn op de soorten van de natte, moerasachtige omgevingen.
Dankwoord
Onze dank gaat in de eerste plaats uit naar de familie Feenstra, eigenaar van Camping Taniaburg in het Leeuwarder Bos. Zonder hun hulp en interesse voor de natuur was het nooit mogelijk geweest om zoveel data te verzamelen over nachtvlinders aldaar. Daarnaast willen wij graag het Natuurmuseum Fryslân bedanken voor het uitlenen van het benodigde equipement. Minko van der Veen heeft als gast-redacteur het artikel beoordeeld waarvoor onze hartelijke dank. Gedurende de vele vangnachten stonden wij niet altijd alleen. Af en toe kregen we hulp van vrienden en geïnteresseerden die gedurende de vangnachten hielpen met het vangen en/of determineren van de vlinders. Het zou te ver voeren om al deze personen te noemen, maar toch willen wij graag diegenen die ons af en toe geholpen hebben van harte bedanken!
Literatuur
Breidenbach, J., 2014. Biodiversiteit in het Leeuwarder Bos. Een overzicht van de aanwezige flora en fauna in 2012 & 2013. Rapport in eigen beheer, Leeuwarden. Dulieu, R., T. Merckx, N. Paling & G. Holloway, 2007. Using mark-release-recapture to investigate habitat use in a range of common macro-moth species, Centre for Wildlife Assessment & Conservation E-Journal, 2007 (1): 1-9. Ellis, W., D. Groenendijk, M. Groenendijk, T. Huigens, M. Jansen, J. van der Meulen, E. van Nieukerken & R. de Vos, 2013. Nachtvlinders belicht. De Vlinderstichting en Werkgroep Vlinderfaunistiek, Wageningen. Hill, D., M. Fasham, G. Tucker, M. Shewry & P. Shaw, 2005. Handbook of biodiversity methods. Survey, evaluation and monitoring. Cambridge University, Cambridge. Merckx, T. & E.M. Slade, 2014. Macro-moth families differ in their attraction to light: implications for lighttrap monitoring programmes, Insect Conservation and Diversity, 02/2014. Peet, N.G. & D. Groenendijk, 2006. Handleiding Nationale Nachtvlindernacht. De Vlinderstichting en Vlinderfaunistiek van EIS, Wageningen. Planbureau voor de Leefomgeving, 2012. Effecten van klimaatverandering in Nederland. Den Haag. Waring, P. & M. Townsend, 2006. Beknopte veldgids nachtvlinders. Alle soorten van Nederland en België. Tirion Natuur, Baarn.
Websites
http://www.vlindernet.nl http://www.lichtopnatuur.org/nl
Jeroen Breidenbach Achter de Hoven 197 8933 CL Leeuwarden
[email protected] [email protected] Merel Zweemer De Boorne 15 8939 BS Leeuwarden
[email protected]
natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 2
17
De Zwavelzwam (Laetiporus sulphureus), een opvallende verschijning Gosse Haga Wie er dit jaar regelmatig opuittrok, met name in het oostelijke en het zuidelijke deel van onze provincie, kan hem bijna niet gemist hebben: de Zwavelzwam. De paddenstoel heeft zich in 2014 op tientallen plekken laten zien. De auteur laat ons nader kennismaken met deze soort.
Beschrijving
De Zwavelzwam is een opvallende verschijning: een grote dooiergele tot oranje zwam, die bestaat uit een toef van vlezige, spatelvormige hoeden. Vaak zitten de hoeden, die 10 tot 40 cm breed kunnen worden, dakpansgewijs boven elkaar. De bovenzijde ervan is onregelmatig golvend, fluwelig. Het vlees is geelachtig tot oranje, eerst week en sappig. Oude exemplaren worden wit en kaasachtig-brokkelig. De buisjes zijn bleek citroengeel en hebben fijne poriën, 3 tot 5 per mm. De sporeekleur is wit (een sporee is een figuur van een op een hoopje gevallen sporen, zie Haga 2013). De vruchtlichamen zijn eenjarig, maar de oude vruchtlichamen blijven lang op de boom zitten. De soort wordt het gehele jaar door gemeld met een top in september en oktober.
Ecologie
De Zwavelzwam groeit parasitair op levende bomen en leeft als saprofyt (“opruimer”) op dode stammen en stronken. We vinden de zwam in allerlei typen loof- en gemengde bossen, boomgaarden, parken en stedelijke gebieden. Takbreuk na storm, snoeiplekken en ook beschadiging van de schors of het wortelstelsel door bijvoorbeeld voertuigen levert wonden op waardoor de Zwavelzwam kan binnendringen en zijn slag kan slaan. Gezonde, onbeschadigde bomen worden niet aangetast. Nadat de zwam de boom is binnengedrongen, wordt het kernhout aangetast. Het mycelium (het netwerk van zwamdraden) veroorzaakt bruinrot. Dat betekent dat de cellulose die het hout zijn stevigheid geeft, wordt afgebroken. Wat overblijft, is de bruinkleurige lignine met een kubusvormige structuur. Een andere naam voor bruinrot is dan ook kubusrot. Naast bruinrot kennen we ook witrot. Daarbij wordt door zwammen naast de cellulose ook de lignine afgebroken. Het hout is dan over het
Figuur 1. Zwavelzwam op Prunus spec.. Leeuwarden, Prinsentuin 2 mei 2014 (foto Gosse Haga).
Figuur 2. Oudere, verblekende Zwavelzwam op Zomereik. Oudemirdum, De Alde Buorren 11 september 2014 (foto Gosse Haga). algemeen lichter van kleur en ziet er vezelachtig uit. Een bekende paddenstoel die witrot veroorzaakt is de Gewone oesterzwam (Pleurotus ostreatus). Terug naar de Zwavelzwam. In de regel wordt de boom door het werk van de zwam op den duur uitgehold. Zolang de boom nog vitaal is, wordt het spinthout niet afgebroken. Hierdoor is een aangetaste boom in staat om met zijn jaarlijkse diktegroei de afbraak van hout door de schimmel op te vangen. Daardoor kan de boom nog jaren weerstand bieden. In de eindfase van het proces gaat de vitaliteit van de boom echter langzaam maar zeker achteruit, en kan de Zwavelzwam ook het spinthout binnendringen. Geleidelijk aan wordt zo al het hout aangetast en afgebroken. Een volgend stadium zal zijn dat de boom een storm niet zal kunnen weerstaan.
Classificatie en naamgeving
De wetenschappelijke naam van de Zwavelzwam is Laetiporus sulphureus. Het is een zwam uit de familie Fomitopsidaceae. Daartoe behoren meer dan vijftig geslachten. Veel soorten leven parasitair op bomen en veroorzaken bruinrot. Bekende andere paddenstoelen die ook behoren tot deze familie zijn Berkenzwam (Piptoporus betulinus) en Doolfhofzwam (Daedalea quercina). Van het geslacht Laetiporus is de Zwavelzwam de enige vertegenwoordiger in ons land. Laetiporus sulphureus is voor het eerst beschreven als Boletus sulphureus door Franse mycoloog Pierre Bulliard in 1789. Er waren vele synoniemen in omloop, maar de soort krijgt uiteindelijk zijn huidige naam in 1920 door de Amerikaanse mycoloog William Murrill. Laetiporus betekent: ‘met heldere poriën’ en sulphureus: ‘de kleur van zwavel’. Naast
Twirre natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 2
18 de Zwavelzwam in de vorm zoals wij die meestal aantreffen, komt ook een anamorf of imperfecte vorm voor. Deze is kussenvormig en valt na verloop van tijd uiteen tot een kaneelbruine massa. Voor zover bekend is deze vorm slechts één keer in ons land waargenomen.
Voorkomen
Sedert 1980 kennen we in ons land de Werkgroep Paddenstoelenkartering Nederland (WPN). Eén van de doelen van de werkgroep is de centrale registratie van alle verspreidingsgegevens over paddenstoelen in een geautomatiseerd bestand. Deze database bevat ondertussen meer dan 2 miljoen betrouwbare paddenstoelwaarnemingen. Ook gegevens vóór 1980 zijn in het bestand opgenomen. Daarbij heeft men gebruik gemaakt van notitieboekjes van (amateur) mycologen, excursielijstjes, publicaties e.d. Elk jaar komen er zo’n 80.000 nieuwe gegevens bij. Een uitdraai van de waarnemingen van de Zwavelzwam in Friesland geeft het volgende beeld. Tot en met 31 december 2013 zijn er 379 waarnemingen geregistreerd. Daarvan zijn er 112 waarbij ook de naam van de “gastheer” staat vermeld (tabel 1). Duidelijk is dat het overgrote deel van de Zwavelzwammen in onze provincie parasiteert op eik en dan met name
2012
Figuur 4. Zwavelzwam op Robinia. Noordwolde, IJkenweg 27 augustus 2014 (foto Gosse Haga). op Zomereik. Dat sluit aan bij de landelijke gegevens. Waarnemingen op naaldbomen worden heel zelden gemeld. Uit de landelijke gegevens blijkt dat de soort sinds 1950 een duidelijke toename laat zien. En ook uit de Friese data blijkt een groei van het aantal vindplaatsen. Overigens is de eerste gedocumenteerde waarneming van de Zwavelzwam in onze provincie gedaan op 1 oktober 1950 tijdens een NJN-excursie in de omgeving van Sexbierum. De tweede waarneming staat op naam van E. Kijlstra. Hij vond op 26 augustus 1956 een Zwavelzwam op “de eerste oude eik achter het Witte Huis” te Olterterp. Het kaartje met waarnemingen in Friesland laat zien dat de meeste waarnemingen in het oosten en de zuidwesthoek van onze provincie zijn gedaan. Het westen en het noorden zijn matig bedeeld en ook de Friese waddeneilanden kennen slechts een enkele waarneming (Terschelling, Formerumer Bos, november 2006). De afwezigheid van voor de zwam geschikte bomen zal zeker een grote rol spelen, maar mogelijk zijn er meer oorzakelijke factoren. In Nederland is de soort vrijwel in het gehele land algemeen, behalve in de klei- en veengebieden. In tegenstelling tot de Friese waddeneilanden komt de Zwavelzwam wel voor op Texel waar meerdere waarnemingen bekend zijn. Ook in de Flevopolders ontbreekt de zwam, op een enkele uitzondering na. Een verklaring daarvoor kan de betrekkelijke jonge leeftijd van de bomen aldaar zijn. Kijken we over de grenzen, dan zien we dat de Zwavelzwam In geheel Europa te vinden is behalve in noordelijke en alpiene streken. We mogen Laetiporus sulphuereus zelfs een kosmopoliet noemen, want de zwam komt voor in alle werelddelen. Opmerkelijk is dat in Europa de zwam vooral groeit op eik, maar in Noord-Amerika en OostAzië vooral op naaldbomen!
2010
En ook… Figuur 3. Oude vruchtlichamen van de Zwavelzwam uit 2010 en 2012 op Robinia. Heerenveen, Jan Mankeslaan 30 september 2014 (foto G. Haga). Twirre
Eetbaarheid In Engeland is de Zwavelzwam een gewaardeerde en veel gezochte consumptiepaddenstoel, getuige zijn bijnaam ‘Chicken of the woods’. De bijnaam refereert uiteraard niet aan zijn vorm maar aan zijn
natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 2
19 overeenkomst in smaak en draderige structuur van kippenvlees. De Zwavelzwam wordt wel als vervanger voor kippenvlees in vegetarische recepten toegepast. Zo noteert de Duitser Ewald Gerhardt (2006) in “De grote paddenstoelengids” bij de zwam het volgende: “Jong eetbaar; kan als een Wienerschnitzel gepaneerd en gebakken worden. Tevoren afkoken is aan te raden.” Ook in Nederland wordt de Zwavelzwam door diverse mensen gegeten. De eetbaarheid van de zwam wordt hier echter in twijfel getrokken. Er zijn namelijk een aantal gevallen bekend dat consumptie allergische reacties veroorzaakte. Jonge Zwavelzwammen kunnen bepaalde alkaloïden bevatten. Het eten van jonge Zwavelzwammen kan bij een gevoeligheid hiervoor leiden tot misselijkheid en duizeligheid. De Zwavelzwam staat in ons land daarom terecht te boek als een onbetrouwbare consumptiepaddenstoel. Dit in tegenstelling tot verschillende andere landen waar men het risico blijkbaar voor lief neemt.
Kleurstof voor het verven van wol en andere stoffen
Voor het kleuren van textiel d.m.v. verschillende kleurstoffen is al lang gebruik gemaakt van mineralen (zoals malachiet), weekdieren (het paarse van de murex), of een groot aantal planten (bijvoorbeeld Meekrap (Rubia tinctorum)). Na een tekort aan synthetische kleurstoffen in de jaren ’40 van de vorige eeuw raakt men onder andere in Frankrijk geïnteresseerd in de kleureigenschappen van schimmels. Het onderzoek wordt gestopt spoedig nadat de leefomstandigheden weer normaal worden. In de jaren 1971-1972 is het een Amerikaanse kunstenares, Miriam Rice, die serieus onderzoek verricht in de bossen van Californië naar kleurstoffen in zwammen en het gebruik daarvan bij het verven van stoffen. In haar beschrijvingen van paddenstoelen die hiervoor geschikt waren, noemt ze onder andere Zwavelzwam, Dennenvoetzwam (Phaeolus schweinitzii) en Zwartvoetkrulzoom (Tapinella atrotomentosa). De twee laatstgenoemde soorten zijn eveneens in de Friese bossen te vinden. Het is mogelijk om wol en ook zijde, katoen en zelfs papier
Figuur 5. Kaartje met daarop de kilometerhokken waarbinnen waarnemingen van de Zwavelzwam zijn gedaan tot en met 31 december 2013 (Paddenstoelenkartering Nederland).
Tabel 1. Boomsoorten waarop tot en met 31 december 2013 in Fryslân Zwavelzwammen zijn gemeld. Boomsoort
Aantal
Grove den (Pinus sylvestris)
1
Gewone vogelkers (Prunus padus)
1
Prunus spec.
1
Salix spec.
9
Beuk (Fagus sylvatica)
1
Robinia (Robinia pseudoacacia)
2
Witte/Grauwe abeel (Populus alba/canescens)
1
Amerikaanse eik (Quercus rubra)
1
Es (Fraxinus excelsior)
1
Taxus spec.
1
Quercus spec.
66
Zomereik (Quercus robur)
27
te verven. Het pigmentgehalte is belangrijk voor bepaalde soorten en de lichtbestendigheid dient van goede kwaliteit te zijn. Om dat te bewerkstelligen moeten strikte instructies worden gevolgd en moeten stoffen worden gebruikt zoals ammonia en aluin om de kleuren te intensiveren of te doen hechten. Met dank aan Jaap Wisman (Nederlandse Mycologische Vereniging) uit wiens archief aanvullende gegevens over de eerste Friese waarnemingen ontleend konden worden.
Literatuur
Arnolds, E. & A. van den Berg, 2013. Beknopte Standaardlijst van Nederlandse paddenstoelen 2013. Nederlandse Mycologische Vereniging. Gerhardt, E., 2006. De grote paddenstoelengids voor onderweg. Tirion Uitgevers BV, Baarn. Haga, G., 2013. Witwollige dennenzwam (Skeletocutis amorpha). Twirre 23 (2): 19-21. Jahn, H., 1990. Pilze an Bäumen. Patzer Verlag, BerlinHanover. Krieglsteiner, G.J., 2000. Die Grosspilze BadenWürttembergs, Band 1. Verlag Eugen Ulmer, Stuttgart. Nauta, M.M. & E.C. Vellinga, 1995. Atlas van Nederlandse paddenstoelen. A.A. Balkema, Rotterdam/ Brookfield. Bestand van de Paddenstoelenkartering Nederland van de Nederlandse Mycologische Vereniging. Gegevens over het verven met behulp van paddenstoelen komen uit: a. www.natuurbericht.nl: Verven met paddenstoelen; Bericht uitgegeven door de Nederlandse Mycologische Vereniging op woensdag 21 september 2011 b. h t t p : / / a i n . n a t u r a l i s t e s . f r e e . f r / s p i p . php?article349&lang=fr: Teindre avec des champignons, Publié le mercredi 27 juin 2012 par Claudette TABARY Diverse internetsites, waaronder nl.wikipedia.org/; www.soortenbank.nl; en www.natuurbericht.nl.
Gosse Haga Fonteinkruid 28 8445 RX Heerenveen
[email protected]
Twirre natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 2
20
Een geslaagd broedgeval van de Slechtvalk (Falco peregrinus) in Leeuwarden Jelmer Groen In 2014 heeft de Slechtvalk voor het eerst met één paar gebroed in Leeuwarden. In dit artikel laat de auteur ons kennis maken met de Slechtvalk en presenteert hij de door hem en andere personen verzamelde gegevens die betrekking hebben op dit broedgeval: de voorgeschiedenis, de vestiging, het verloop van het broedproces en de prooisamenstelling.
Kennismaking met de Slechtvalk
De Slechtvalk is een echte kosmopoliet die alleen ontbreekt op de polen, in zeer droge gebieden en op grote eilanden als IJsland. In Europa zijn de Midden- en Zuideuropese broedvogels standvogel. Dit geldt ook voor Nederlandse broedvogels. Slechtvalken uit noordelijker gebieden in Europa overwinteren vooral in West- en Zuidwest-Europa, waaronder Nederland. Het voedsel van de Slechtvalk bestaat bijna uitsluitend uit vogels. Wat betreft de habitat is de soort niet heel veeleisend. Het belangrijkste is een goed voedselaanbod en een veilige broedplaats. In Europa wordt vooral gebruik gemaakt van steile rotswanden. In laaglandgebieden in Middenen Oost-Europa wordt er ook wel in bomen of zelfs op de grond gebroed. Daarnaast wordt er tegenwoordig gebruik gemaakt van door de mens gemaakte bouwwerken. Eeuwenlang heeft de Slechtvalk blootgestaan aan nestplunderaars, jagers of anderen die om welke reden dan ook nesten vernielden of vogels doodden. Een veel groter
probleem was het toenemend gebruik van persistente pesticiden. Deze pesticiden kwamen vanaf het begin van de jaren vijftig van de vorige eeuw vooral via de landbouw in het ecosysteem terecht. In de decennia die volgden stortten populaties, vooral in de sterk geïndustrialiseerde landen op het noordelijk halfrond, simpelweg in. Na het verbod op genoemde bestrijdingsmiddelen herstelde de populatie van de Slechtvalk zich. In Nederland was de soort in de twintigste eeuw tot de jaren negentig een zeer onregelmatige broedvogel met een dertiental broedpogingen of broedgevallen tussen 1926 en 1990. Vanaf 1990 is de Slechtvalk een jaarlijkse broedvogel en stijgt het aantal broedparen. Deze ontwikkeling hangt samen met ontwikkelingen in Duitsland. Eind jaren tachtig werden daar de eerste industriële bouwwerken ten noorden van het kerngebied in het middelgebergte van Baden-Württemberg als broedplek gebruikt. Vanuit dit gebied fungeerde de Rijn als verspreidingsader naar het noordwesten richting Nederland. Tegenwoordig telt ons land al meer dan 125 broedparen. Verreweg de
Figuur 1. Slechtvalk adulte man, Leeuwarden 24 maart 2014 (foto Jelmer Groen). Twirre
natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 2
21
Figuur 2. De drie nestjongen van de Slechtvalk, Leeuwarden 19 mei 2014 (foto Vogelringgroep Bergumermeer). meeste van deze paren broeden in Limburg, NoordBrabant en Zuid-Holland. In 2012 werd er voor het eerst sinds 1926 (Schiermonnikoog) weer gebroed in Fryslân, om precies te zijn bij de elektriciteitscentrale bij de Burgumermar. Bovenstaande gegevens zijn ontleend aan Bijlsma et al. (2001), Boele et al. (2014), van Geneijgen (2002) en Gènsbøl (2005).
realisatie van deze nestkast zijn meerdere partijen betrokken geweest, namelijk de gemeente Leeuwarden (opdrachtgever), Werkgroep Slechtvalken, Achmea (eigenaar Avérotoren) en bouwbedrijf Frankena uit Wommels. Datzelfde jaar nog werden er al geregeld Slechtvalken bij de nestkast gezien. Over het algemeen betrof het juveniele vogels en soms een enkele adulte vogel, maar nooit een adult paartje. Een broedpoging zou nog enkele jaren op zich laten wachten.
De Slechtvalk in Leeuwarden
De daadwerkelijke broedpoging
Al jaren komen er elke winter Slechtvalken naar Leeuwarden om te overwinteren. Ze worden vooral gezien bij de Bonifatiuskerk, maar ook in de omgeving van de Averotoren worden al jarenlang overwinteraars waargenomen. Ook tijdens het broedseizoen werden er in het verleden al geregeld Slechtvalken gezien, maar tot broeden kwam het nooit. In 2011 is er een nestkast ingebouwd in de Averotoren. Deze bevindt zich aan de oostzijde van het gebouw op 72 meter hoogte. Bij de
Tabel 1.
Eind februari 2014 werd vastgesteld dat er een adult slechtvalkpaartje rond hing in de omgeving van de nestkast. Al snel werd er een tweede vrouw gesignaleerd die enkele weken in de omgeving bleef hangen. Vanaf 6 maart werden de eerste baltsvluchten waargenomen, in eerste instantie was ook de tweede vrouw hierbij betrokken. Op 8 maart werd de eerste paring waargenomen. Het is onbekend welke van de twee vrouwelijke Slechtvalken er bij deze paring
Verzamelde prooien van Slechtvalken in 2014 bij een nest in Leeuwarden.
Soort
26 mei 2014
16 juni 2014
totaal
Kanoetstrandloper (Calidris canutus)
2
4
6
Krombekstrandloper (Calidris ferruginea)
1
Tureluur (Tringa totanus)
1
post- en stadsduif (Columba livia domestica)
4
Houtduif (Columba palumbus)
1
Gierzwaluw (Apus apus)
6
2
Merel (Turdus merula)
1
1
2
Spreeuw (Sturnus vulgaris)
5
7
12
1
1
19
40
Huismus (Passer domesticus) totaal
21
1 1 4
8 1
Twirre natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 2
8
22 betrokken was. In de dagen die hierop volgden zijn er meerdere gevechten waargenomen tussen de twee vrouwelijke vogels. Uiteindelijk is de tweede vrouw verjaagd. Wanneer dit exact heeft plaatsgevonden is niet geheel duidelijk, maar dit moet ergens tussen 7 en 13 maart zijn gebeurd.
de groeicurve werd duidelijk dat de eerder gemaakte berekening heel aardig klopte. De leeftijd volgens de groeicurve viel precies midden in de marge die bij de berekening was aangehouden. Volgens de berekening zouden de pulli toen 10-20 dagen oud zijn. De leeftijd volgens de groeicurve was ongeveer 15 dagen.
Paringen met de eerste vrouw werden vervolgens met regelmaat herhaald tot en met 26 maart. Hierna werden er geen paringen meer waargenomen. Op 26 maart werd tijdens een nestbezoek vastgesteld dat er nog geen eieren waren gelegd. Vanaf begin april werd er steeds minder activiteit in de omgeving van de broedkast waargenomen. De man (figuur 1) liet zich minder zien en de vrouw zat vaak voor de nestkast om er vervolgens weer in te verdwijnen. Dit wees erop dat ze was begonnen met broeden. Naarmate de dagen verstreken was de vrouw steeds minder buiten de kast te zien. Op 12 april werd vanuit de Achmeatoren met een fotocamera met telelens vastgesteld dat de vrouw zat te broeden op drie eieren. Op basis van voorgaande waarnemingen werd een berekening gemaakt en bepaald wanneer het eerste jong ongeveer zou moeten worden geboren. Op 6 mei werd vanuit de Achmeatoren met behulp van een telescoop vastgesteld dat er jongen geboren waren. Twee nestjongen waren zichtbaar. Onduidelijk was toen nog of het derde ei ook uitgekomen was. Op 19 mei werd tijdens een nestbezoek vastgesteld dat er drie jongen aanwezig waren (figuur 2). Alle eieren waren dus uitgekomen. De jongen werden gewogen en de vleugels, poten en pinstaart opgemeten. Zo kon aan de hand van een groeicurve de leeftijd bepaald worden en dus ook bepaald worden wat een goede datum was om de vogels te ringen. Aan de hand van
Op 26 mei werden de vogels geringd. Eerst werden er weer meerdere maten genomen. De primaire reden van deze metingen is het bepalen van het geslacht van de jongen. Vrouwtjes krijgen namelijk een ring met een grotere diameter dan mannetjes. Op grond van de maten bleek het om twee mannen en een vrouw te gaan. Ze kregen een roestvrijstalen ring om de linkerpoot en een oranje aluminium kleurring om de rechterpoot. Vanaf 3 juni werden de pullen geregeld op het rooster voor de nestkast gezien. In eerste instantie vooral op zonnige ochtenden, als de zon op de nestkast scheen. Later, naarmate ze beter in de veren kwamen te zitten, meer verspreid over de dag. Je zou er bijna bijgelovig van worden, want op vrijdag 13 juni vloog de eerste jonge Slechtvalk uit en kwam in de Lange Marktstraat op straat terecht. Het bleek één van de twee mannetjes te zijn. In een natuurlijker omgeving zouden de ouderdieren wellicht naar beneden komen om het jong te voeren, maar daar was in dit geval vanwege de drukte in de stad geen sprake van. Het jong is via de dierenambulance in een vogelopvang terechtgekomen. Daar is de vogel gewogen en onderzocht op verwondingen. Hier bleek geen sprake van te zijn. Wel had de vogel hongermaliën op de handpennen en staartpennen (figuur 3). Dergelijke hongermaliën zijn zwakke plekken in de bevedering die ontstaan door voedselgebrek tijdens de groei van de veren. Na de vogel een aantal dagen te hebben laten aansterken,
Figuur 3. Jonge man Slechtvalk met hongermaliën, Leeuwarden 13 juni 2014 (foto Vogelringgroep Bergumermeer). Twirre
natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 2
23 is deze op maandag 16 juni teruggeplaatst in de nestkast. Helaas kwam hij nog dezelfde dag weer op straat terecht en is hij opnieuw naar de vogelopvang gebracht. Daar is hij uiteindelijk op 24 juli ontsnapt uit de buitenkooi tijdens werkzaamheden. Op 15 juni vlogen de twee andere jongen uit. Eén van de twee jongen, het vrouwtje, kwam ‘s middags langs de Lange Marktstraat op een dakrand terecht, op amper acht meter hoogte. Terwijl de auto’s langs haar reden en de voetgangers onder haar doorliepen, zat ze druk omhoog te roepen. Ondertussen zat ze regelmatig druk te fladderen met haar vleugels. De ouderdieren kwamen ook in dit geval niet naar beneden. ‘s Avonds zat het jong er nog. Ze had toen al minstens vijf uur lang naar boven zitten roepen. De ochtend erna zat ze gelukkig een stuk hoger. Ze was dus op eigen houtje naar boven gevlogen. Bovenstaande ontwikkelingen geven duidelijk aan hoe kwetsbaar jonge Slechtvalken zijn, zeker in stedelijk gebied, vlak na het uitvliegen.
Herkomst van de adulte vrouw
Op 13 mei werd door middel van een fotocamera met telelens vastgesteld dat de adulte vrouw geringd was. Dit werd doorgegeven aan Vogelringgroep Bergumermeer. Van daaruit werd besloten om een cameraval op het rooster voor de nestkast te installeren in de hoop de ring te kunnen aflezen en zo de herkomst van deze vogel te achterhalen. Dit lukte en de vogel bleek in 2012 als nestjong geringd te zijn in Münster, Nordrhein-Westfalen, Duitsland. Een afstand van hemelsbreed 185 kilometer. Op basis van het verenkleed was er al het vermoeden dat beide adulte vogels derdejaarsvogels waren. In het geval van de vrouw is dat nu dus 100% zeker.
Analyse prooiresten
Tijdens nestbezoeken op 26 mei en 16 juni zijn er prooiresten verzameld door Vogelringgroep Bergumermeer voor determinatie (tabel 1). Deze prooiresten komen allemaal uit de nestkast en van het bordes onder de nestkast. Er kan dan ook met zekerheid gesteld worden dat alle prooiresten in de lijst daadwerkelijk van de Slechtvalken zijn. Ook op andere plekken in de omgeving zijn prooiresten gevonden, maar die zijn bewust niet in de lijst opgenomen. Deze zouden immers afkomstig kunnen zijn van andere dieren zoals straatkatten. Daarnaast zijn veel prooien opgegeten op het dak van de Achmeatoren. Ook hier zijn geen prooiresten verzameld. Het is belangrijk dit in de overweging mee te nemen bij het interpreteren van de gegevens. Ze geven niet het geheel aan geslagen prooien weer. Toch is de prooilijst zeker wel het vermelden waard. Er kunnen namelijk wel degelijk enkele voorzichtige conclusies worden getrokken. In dichtbevolkte gebieden kan het aandeel aan
(tamme) duiven oplopen tot wel 60% (Gènsbøl 2005). Het is dan ook vrij opmerkelijk dat er relatief veel kleine vogelsoorten zijn aangetroffen en dat het aandeel duiven relatief laag was met 22,5% (n = 9). Dit zou erop kunnen wijzen dat de Slechtvalken weinig in de stad hebben gejaagd. Ondersteuning hiervoor lijkt te komen uit het feit dat er resten van zeven typische wadvogels zijn aangetroffen: zes Kanoeten (Calidris canutus) en één Krombekstrandloper (Calidris ferruginea). Vooral de vier Kanoeten die tussen 26 mei en 16 juni geslagen moeten zijn, zijn interessant te noemen. Deze vogels zijn buiten de trektijd geslagen (bron: www.trektellen. nl). De kans dat dit in Leeuwarden of elders in het binnenland is gebeurd, is zeer klein. Het is dan ook aannemelijk dat er gejaagd is bij de Waddenzee.
Dankzegging
Voor dit artikel is, naast de gegevens van de auteur zelf, gebruik gemaakt van waarnemingen van verschillende personen. Het betreft Suzanne Berger, Appie Bles, Harry de Boer en Hubert Kivit. Ik ben hen mijn hartelijke dank verschuldigd. Speciale dank ben ik verschuldigd aan Vogelringgroep Bergumermeer voor het overleg en het delen van gegevens. Tot slot dank ik Jeroen Breidenbach voor hulp bij de interpretatie van de gegevens met betrekking tot de verzamelde prooien. Zonder het koppelen van de gegevens, waarnemingen en kennis van deze verschillende partijen had dit artikel nooit geschreven kunnen worden.
Literatuur
Bijlsma, R.G., F. Hustings & C.J. Camphuysen, 2001. Algemene en schaarse broedvogels van Nederland (Avifauna van Nederland 2). GMB Uitgeverij/KNNV Uitgeverij. Haarlem/Utrecht. Boele A., J. van Bruggen, F. Hustings, K. Koffijberg, J.W. Vergeer & C.L. Plate, 2014. Broedvogels in Nederland in 2012. Sovon-rapport 2014/13. Sovon Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen. Geneijgen, P. van, 2002. Slechtvalk Falco peregrinus. Blz.170-171: SOVON Vogelonderzoek Nederland 2002, Atlas van de Nederlandse broedvogels 19982000. Nederlandse fauna 5. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden. Gènsbøl, B., 2005. Veldgids roofvogels. KNNV uitgeverij, Zeist.
Jelmer Groen Bernhardus Bumastraat 37 8933 EJ Leeuwarden
[email protected]
Twirre natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 2
24
Spinozapremie 2014 gaat naar Theunis Piersma voor baanbrekend trekvogelonderzoek Merel Zweemer
Theunis Piersma is als senior onderzoeker werkzaam bij het NIOZ (© Theunis Piersma). Theunis Piersma is vanaf de oprichting in 1976 een betrokken lid geweest van de FFF. Op 9 september 2014 heeft hij de prestigieuze Spinozaprijs ontvangen. Reden voor de redactie van Twirre om aandacht aan dit prominente lid van de FFF te besteden.
Wie is Theunis Piersma?
“Mijn vader was veearts in Hemelum, Gaasterland. Als hij weekenddienst had, kwamen we ook wel in andere delen van Friesland. Altijd die vraag van de boeren: ‘Zo, jij wilt later ook wel veearts worden zeker?’ Waarop ik dan nogal kribbig antwoordde: ‘Ik ben Theun. Ik word later bioloog. Dat is een soort veearts, maar dan met gezonde dieren’.” Al van jongs af aan had Theunis Piersma een grote interesse in de natuur, vooral het zeeleven, zoals schelpen. Daarom koos hij voor de studie Biologie aan de Rijksuniversiteit van Groningen. Naast het mariene leven had ook de vogeltrek zijn interesse. Daardoor werd de Waddenzee zijn studiegebied. Hij begon met het tellen en vangen van kustvogels en dit leidde tot een aantal expedities naar onbekende deltagebieden aan de West-Afrikaanse kust, die door de trekvogels verbonden waren met de Waddenzee. In de jaren ’80 van de vorige eeuw leidde hij (deels in zijn vrije tijd) maar liefst vijf excursies naar Marokko en Mauritanië. Op de universiteit heeft hij zich onder andere gespecialiseerd in de energiehuishouding van vogels en toegepast dierengedrag. In 1984 studeerde hij af als bioloog en vier jaar later begon hij met een onderzoek voor zijn doctoraat. Dit onderzoek, trekvogelecologie, werd een intensieve samenwerking tussen het NIOZ op Texel en de RuG in Groningen. Nadat hij zijn doctoraat behaalde, kon hij als onderzoeker aan de slag bij het NIOZ. Tegenwoordig is Theunis Piersma als senior onderzoeker aan het NIOZ verbonden en is hij hoogleraar Trekvogelecologie aan de Rijksuniversiteit Groningen.
Twirre
Grutto, Lepelaar en Kanoet
Theunis Piersma heeft zich gedurende zijn onderzoek altijd gericht op drie vogelsoorten, icoonsoorten van verschillende leefgebieden. Dit zijn de Kanoet (Calidris canutus) van het wad, de Lepelaar (Platalea leucorodia) van de kwelder en de Grutto (Limosa limosa) van het weidelandschap. Zijn onderzoeken omvatten de verspreiding en aantallen van trekvogels en hoe deze samenhangen met diverse factoren zoals klimaat, voedsel, roofvijanden, ziektekiemen en hun historischgenetische achtergrond.
Grutto, Lepelaar en Kanoet vertegenwoordigen drie verschillende typen leefgebied die door Piersma worden bestudeerd. (@www.metawad.nl).
natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 2
25 Trekvogels verbinden ons land met een groot deel van de rest van de wereld. Wetenschappelijke kennis is essentieel om deze vogels goed te kunnen beschermen. Als gevolg van menselijk handelen moeten de vogels zich voortdurend aanpassen aan de snelle veranderingen die optreden in hun wadden- en weidelandschap. Het doel van het trekvogelonderzoek is dan ook het vermogen tot aanpassing van de vogels beter te leren begrijpen. Piersma’s onderzoek beperkt zich daarom ook niet tot Nederland maar strekt zich uit tot in Afrika, Australië, Noord- en Zuid-Amerika en Azië. Onderzoek van Piersma toont bijvoorbeeld aan dat de ontwikkelingen in de Gele Zee bij China en Korea een grote bedreiging zijn voor steltlopers die tijdens hun jaarlijkse migratie van dit gebied afhankelijk zijn. Een onderzoek naar wadvogels geeft inzicht in de gevolgen van de schelpdiervisserij op Kanoeten, een steltloper die tijdens de trek afhankelijk is van getijdengebieden zoals de Waddenzee. Ook het onderzoek naar de Friese gruttopopulaties is grensoverschrijdend. De Grutto´s worden geringd en gezenderd zodat de dieren zowel in hun broedgebied als gedurende trektochten naar en van Zuid-Europa en Afrika gemonitord kunnen worden.
In de prijzen
Gedurende zijn lange carrière heeft Piersma meerdere prijzen in de wacht gesleept. In 1996 won hij de PIONIER-award, dat staat voor Persoonsgerichte Impuls Onderzoeksgroepen met Nieuwe Ideeën voor Excellente Research. Deze prijs was erg belangrijk voor hem, want het was de eerste keer dat de prijs werd uitgereikt aan een ecoloog en met het bijbehorende geldbedrag konden nieuwe onderzoeken worden gefinancierd. In 2000 kende de National Geographic Society uit Washington D.C. hem een ‘Research award’ toe vanwege zijn onderzoek naar Noord-Amerikaanse kustvogels. Deze prijs ging wederom vergezeld van een geldbedrag dat hem in staat stelde om zijn projecten en onderzoek verder uit te bouwen. In 2001 werd er door ornitholoog P.S. Tomkovich een Siberische ondersoort van de Kanoet naar hem genoemd, de Calidris canutus piersmai. Een andere prijs die veel voor Piersma betekend heeft, is de Prins Bernhard Cultuurfonds Prijs
voor Natuurbehoud, die hij in 2004 toegekend kreeg. Deze kreeg hij ‘voor zijn niet aflatende inzet voor het behoud van de natuurwaarden in het Waddengebied’. En nu in 2014 heeft Piersma de NWO-Spinozapremie gewonnen. Deze prijs is door de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) in het leven geroepen om onderzoekers in Nederland die tot de absolute top van de wetenschap behoren te belonen voor hun baanbrekend onderzoek. De NWO reikt per jaar maximaal vier premies uit. De winnaars krijgen elk een bedrag van 2,5 miljoen euro, wat bedoeld is voor onderzoek.
Toekomstplannen
Het winnen van de Spinozapremie is niet zomaar iets. De winnaar moet een verantwoording afleggen waarvoor het geld precies gebruikt wordt. Op 9 september ontving Piersma uit handen van Staatsecretaris Dekker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap het Spinozabeeldje en maakte hij zijn toekomstplannen bekend. “Met kleine zenders en satelliettechnologie kunnen we nu individuele trekvogels van de wieg tot het graf volgen”, vertelt Piersma. “De volgende stap is om meer te leren over de manier waarop de levensloop van trekvogels vorm krijgt. We willen daarvoor zoeken naar de koppeling tussen levenslopen van individuele vogels en informatie over klimaat, voedselbeschikbaarheid, natuurlijke vijanden en de aan- of afwezigheid van ouders en soortgenoten”. De Spinozapremie maakt extra onderzoek mogelijk, waarbij vragen zoals ‘in hoeverre bepalen jeugdervaringen van trekvogels de latere trekroutines?’ en ‘in hoeverre zijn trekvogels in staat zich aan te passen aan het grote verlies van hun leefomgeving en snelle klimaatveranderingen?’ hopelijk kunnen worden beantwoord.
Merel Zweemer De Boorne 15 8939 BS Leeuwarden
[email protected]
Twirre natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 2
26
Exoten, over biodiversiteit en bionervositeit Henk Jansen & Gertie Papenburg Vanaf december 2012 verschijnt in Twirre de exotenrubriek. Het doel ervan is de kennis van exoten bij Friese veldbiologen te vergroten. Dit artikel is een achtergrondbeschouwing; het neemt het verschijnsel exoten en de discussie erover onder de loep. De auteurs stellen allerlei vragen. Wat zijn exoten? Waarom is er zoveel aandacht voor? Wat maakt veel mensen zo nerveus over exoten? Is die nervositeit terecht? Dit artikel beperkt zich vooral tot de planten; bij andere organismen zouden de overwegingen mogelijk enigszins anders uit kunnen vallen. De term exoot is een inkorting van exotische soort. Exotisch, van het Griekse exotikos- dat vreemd of niet inheems betekent. Als je op een geologische tijdschaal kijkt, is er – op mogelijk wat bacteriën na – geen enkele soort die aan deze kwalificatie voldoet. De Sequioa (Sequoiadendron gigantea) bijvoorbeeld kwam in het Tertiair ook in onze streken voor, zoals uit pollenanalyses van bodemlagen van die ouderdom blijkt. Iets recenter zijn er soorten als Smalle en Grote weegbree (Plantago lanceolata en P. major), die voor het eerst in pollenanalyses van het Atlanticum opduiken. Mogelijk zijn deze soorten hier door menselijke activiteit geïntroduceerd. Niemand noemt ze echter nog exoot. In Amerika kwam de soort met de blanken mee, zodat de indianen spraken over ‘de voetstap van de blanke’. Daar is dan door het kleinere tijdsverschil wellicht nog wel het idee van exoot aanwezig in het collectieve geheugen. Het ervaren van een soort als exoot lijkt dus gebonden aan het tijdsbesef van de mens. Quist & Weeda (2009) definiëren een exoot als “een soort die al dan niet met opzet door de mens ergens is geïntroduceerd, waar zij gedurende een lange voorafgaande periode niet (meer) voorkwam.”. In deze definitie is lange een rekbaar begrip. Wat in deze definitie (terecht) niet genoemd wordt, maar wel vaak met het begrip exoot geassocieerd wordt, is de notie invasief. Treffend is dat Quist & Weeda schrijven: “(...) De mens is dan ook de meest invasieve soort ter
wereld, met daarenboven het vermogen invasies van andere soorten te veroorzaken.” Dat brengt ons bij de eilandbiogeografie van MacArthur & Wilson (1967). Zij leggen een verband tussen de biodiversiteit van een eiland, en de combinatie van de oppervlakte van dat eiland en de afstand van dat eiland tot het vasteland. Belangrijke factoren zijn immigratie, soortvorming en extinctie. Een van de opvallende inzichten is dat kleine, verafgelegen eilanden een ogenschijnlijk stabiel ecologisch evenwicht kunnen hebben, dat echter snel en grondig verstoord kan worden als er soorten van buitenaf binnenkomen. Vanaf 900 na Christus heeft de (westerse) mens de hele aarde geëxploreerd en vaak exoten geïntroduceerd met als gevolg de instorting van tal van ecologische evenwichtssituaties en verlies aan biodiversiteit (Crosby 2004). Een berucht voorbeeld is de ondergang van de Dodo (Raphus cucullatus) op Mauritius. Er is nagenoeg geen eiland meer op aarde waar dit mechanisme zich niet al in enige mate heeft voorgedaan. Het punt is nu dat wereldwijd de natuurgebieden van de ‘vastelanden’ door een waaier van menselijke activiteiten verbrokkeld zijn tot ecologische eilandjes, waarvan de biodiversiteit dus gemakkelijk bedreigd wordt door binnenkomers. Wie tijd heeft om de eilandbiogeografie populair maar magistraal uitgelegd te krijgen, leze Quammen (1998). Vooral vanuit dit denkkader zijn diverse internationale verdragen gesloten om de biodiversiteit te beschermen. Van der Weijden et al. (2007) schetsen
Figuur 1. Oneindige maïsvelden zoals we die overal in Nederland aan kunnen treffen (foto archief redactie Twirre). Twirre
natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 2
27 de problematiek op mondiaal niveau aan de hand van zeer sprekende voorbeelden. En zo is er ook in Nederland een grote aandacht voor (invasieve) exoten (Ministerie van Economische Zaken 2007). Deze aandacht slaat soms door in een daadkracht die ons de wenkbrauwen doet fronsen. Neem de Moeraslantaarn (Lysichiton americanus), een soort uit de Aronskelkfamilie die vorig jaar ook in Fryslân voor het eerst opdook bij Wergea (Zweemer & Jansen 2014). Een van de eerste vestigingen van de soort in Brummen, is in 2005 met wel erg veel ijver “uitgeroeid” (Peeters-van der Meijden & Rotteveel 2006). Hoe begrijpelijk de haast nerveus aandoende aandacht voor exoten in sommige gevallen ook mag zijn, er vallen wel wat kanttekeningen te plaatsen bij het invasieve-exotenverhaal. Het is misschien te cynisch die toegenomen aandacht te verklaren uit het gegeven dat het natuurbeleid in Nederland tegenwoordig onder Economische Zaken (EZ) valt. Dat steunt een krachtige en weinig ingeperkte landbouwsector, een van de ‘verbrokkelaars’ (!), terwijl de eilandbiogeografie ons doet inzien dat versnippering van de natuur het ecologisch evenwicht nu juist kwetsbaarder maakt. Het Natuurbeleidsplan (1990) had daarvoor als strategie de EHS oftewel Ecologische hoofdstructuur (zie: Ministerie van Landbouw en Visserij 1989) bedacht, maar die is ten gunste van de landbouw eindeloos getraineerd en onder het kabinet Rutte I gefnuikt. Staatssecretaris Dijksma repareert die schade wel enigszins, maar veel beleidsruimte heeft ze daar niet voor. Veel natuurgebieden zijn eilandjes in monoculturen van bijvoorbeeld Aardappel (Solanum tuberosum) en Maïs (Zea mays) (figuur 1)! Het is wellicht discutabel of die binnen de definitie van exoot vallen, omdat de soorten zich niet zelfstandig buiten hun landbouwareaal manifesteren, maar qua uitwerking op de biodiversiteit is de impact van hun teelt veel drastischer dan die van welke exoot dan ook. Dat geldt trouwens ook voor de dominantie die wij aan het inheemse Engels raaigras (Lolium perenne) verlenen. Verder dragen versnippering door infrastructuur en zogenaamde ‘compartimentering’ van onze watersystemen (talloze voor allerlei dieren onneembare dammen en sluisjes) fors bij aan de vorming van ecologische eilanden. Het zou mooi zijn als EZ zich met dezelfde ijver op deze problemen stortte als op het ‘exotenprobleem’. Om het er nog niet over te hebben dat die exotenfobie vaak sterker gestimuleerd wordt door het risico van financiële schade dan dat van biodiversiteitsverlies. Wat kost watergangen opschonen vanwege Grote waternavel (Hydrocotyle ranunculoides) (Jansen 2010)? Zie figuur 2. Allerlei overheden kennen ongetwijfeld de geldkosten. Bij de bestrijding van zo’n groeiplaats in Buitenpost in 2011 en 2012 is en passant ook een enorme groeiplaats van Krabbenscheer (Stratiotes aloides) inclusief de erbij voorkomende libel Groene glazenmaker (Aeshna viridis) verwijderd. Dat werd beschouwd als nevenschade, maar de vraag is of dit ook zo gevoeld werd!
Een tweede kanttekening. De eilandbiogeografie laat ons wel zien hoe exoten vaak verstorend zijn, maar er zijn ook veel exoten die zich slechts in de marge handhaven, of die een eigen niche vinden en gewoon bijdragen aan de biodiversiteit. Verdonschot & Verdonschot (2014) tonen dit aan voor ongewervelde exoten in zoetwatersystemen, op grond van analyse van monitoringsgegevens uit de Limnodata Neerlandica over de periode 1979-2010. Wie, behalve een enkele tuinneuroot, zou het vanaf 1934 in ons land ingeburgerde Draadereprijs (Veronica filiformis) nog willen missen? En dan nog, soorten die zich aanvankelijk als ‘pest’ aandienen, blijken na verloop van tijd in evenwicht te raken met onze flora en daaraan zelfs een positieve bijdrage te leveren. Brede Waterpest (Elodea canadensis), dat in de 19e eeuw geïntroduceerd werd, was aanvankelijk invasief in het kwadraat, met problemen voor het toen nog intensieve kleinschalige vaarverkeer als gevolg. Maar al snel raakte zij kwantitatief weer op haar retour. Een aardige reconstructie van elk van die fasen staat in twee artikelen in De Levende Natuur: De Zegetocht van de Waterpest (1933) en De Achteruitgang van de Waterpest (1937) door A.P.C. Bijhouwer. Tegenwoordig wordt de soort beschouwd als een positieve kwaliteitsindicator. Zo ver heeft de Smalle waterpest (E. nuttallii), die vanaf 1941 Nederland veroverde, het nog niet geschopt, maar ook die soort lijkt ingepast te zijn. Zie verder: Van der Ploeg (1996) en Weeda et al. (1991). We zien een steeds terugkerend patroon: 1 ontdekking, 2 paniek, 3 poging tot uitroeien of bestrijden, 4 er mee leren leven, 5 de soort wordt ‘vergeten’ als exoot en soms zelfs als aanwinst gewaardeerd. Dit patroon is prachtig zichtbaar bij de Amerikaanse vogelkers (Prunus serotina), zoals Simmelink & Weeda (2012) en Nyssen et al. (2013) treffend beschrijven. “Van bospest tot bosboom” luidt de ondertitel van de laatste publicatie! Wij pleiten ervoor fase 2 en 3 te temperen. Veelzeggend is het ook dat in stedelijk gebied veel planten die als exoten optreden vaak als verrijkend gewaardeerd worden. Het gaat dan niet alleen om ontsnapte tuinplanten maar bijvoorbeeld ook om met (goederen) vervoer meegelifte soorten, zoals Bezemkruiskruid (Senecio inaequidens). Hun entree lijkt vrijwel nooit ten koste te gaan van andere soorten (Denters 2004). Er bestaat trouwens ook niet zoiets als ‘het oorspronkelijk natuurlijke karakter’. Er is altijd beweging en verandering, zoals Reumer (2013) opmerkte in een fraaie column over de Kruisbek (Loxia curvirostra). En dan hebben we het er nog niet eens over gehad dat we een groot deel van het ‘probleem’ niet eens in beeld hebben. Van veel kleine organismen is de soortenlijst niet compleet, soms zelfs bij lange na niet. Laat staan dat we weten of er nieuwe soorten binnenkomen. Het idee dat wij wel kunnen bepalen wat hier ‘thuishoort’ en wat niet, valt nauwelijks te onderbouwen. We zouden ons hierin op z’n minst heel voorzichtig moeten opstellen. En in ieder geval geldt dat het terugdringen van door menselijk handelen bepaalde oorzaken
Twirre natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 2
28
Figuur 2. Grote Waternavel, Schoterlandse Compagnonsvaart bij Wijnjeterpverlaat 15 augustus 2008 (foto Eduard Peter de Boer). verre de voorkeur verdient boven de thans gangbare symptoombestrijding, met al haar collateral damage. Maar ja, regulering heeft op dit vlak al decennia politiek de wind niet mee. En winst in geld telt zwaarder dan (risico van) verlies aan biodiversiteit. Onze exotenrubriek heeft voorlopig vooral als doel interessante kennismakingen te bieden zonder de lezers aan te zetten tot bionervositeit.
Literatuur
Bijhouwer, A.P.C., 1933. De zegetocht van de Waterpest. De Levende Natuur 38: 188-194. Bijhouwer, A.P.C., 1937. De achteruitgang van de Waterpest. De Levende Natuur 42: 186-188 Crosby, A.W., 2004. Ecological imperialism. The biological expansion of Europe, 900-1900. The Press Syndicate of the University of Cambridge, Cambridge U.K. Denters, T., 2004. Stadsplanten. Veldgids voor de stad. Fontaine Uitgevers, ’s-Graveland. Jansen, H., 2010. Grote waternavel, sinds 1997 in Fryslân aanwezig. Twirre 21: 25-28. MacArthur, R.H. & E.O. Wilson, 1967. The Theory of Island Biogeography. Princeton University Press, Princeton N.J. Ministerie van Economische Zaken, 2007. Beleidsnota Invasieve exoten. Zie: http://www.rijksoverheid. nl/documenten-en-publicaties/notas/2007/10/15/ beleidsnota-invasieve-exoten.html Ministerie van Landbouw en Visserij, 1989. Natuurbeleidsplan. Beleidsvoornemen. SDU Uitgeverij ’s-Gravenhage. Nyssen, B., J. den Ouden & K. Verheyen, 2013. Amerikaanse vogelkers. Van bospest tot bosboom. KNNV Uitgeverij, Zeist. Peeters-van der Meijden, K. & T. Rotteveel, 2006. Lysichiton americanus Hultén & H.St.John, een imposante indringer. Gorteria 32: 37-44. Ploeg, D.T.E. van der, 1996. Op planten net útsjoen. Fryske Akademy, Ljouwert. 59 e.v.
Twirre
Quammen, D., 1998. Het lied van de dodo. Eilandbiogeografie in een eeuw van extincties. L.J. Veen, Amsterdam/Antwerpen. [Oorspronkelijke titel: The Song of the Dodo. Island Biogeography in an Age of Extinctions. Simon & Schuster, New York, 1996]. Quist, C. & E. Weeda, 2009. Exoten en invasieve soorten: nieuwe uitdagingen voor het natuurbeheer. In Natuur als nooit tevoren. Beschouwingen over natuurbeheer in Nederland, Vegetatiekundige monografieën 2, KNNV Uitgeverij, Zeist. Reumer, J., 2013. De grote kruisbek, Trouw, 23 november 2013. Simmelink, M. & E. Weeda, 2012. Amerikaanse vogelkers: hoe een exotisch houtgewas invasief kon worden. In: Geboeid door het verleden, beschouwingen over historische ecologie. Red.: J. Schaminée & J. Janssen. Vegetatieve monografieën 4. KNNV Uitgeverij, Zeist. Verdonschot, R.C.M & P.F.M. Verdonschot, 2014. Inpassen of verdringen? Ongewervelde exoten in zoetwaterecosystemen. De Levende Natuur 115: 2: 49-56 Weeda, E., R. Westra, C. Westra en T. Westra, 1991. Nederlandse oecologische flora, deel 4. KNNV Uitgeverij, Zeist. Weijden, W., van der, R. Leewis & P. Bol, 2007. Biological Globalisation. Bio-invasions and their impacts on nature, the economy and public health. KNNV Publishing, Utrecht. Zweemer, M. & H. Jansen, 2014. Van Wad tot Woud: Nieuws uit de Friese natuur. Twirre 24 (1): 32-35.
Henk Jansen Skeanewei 12 9212 VC Boornbergum
[email protected] Gertie Papenburg Pijlkruid 13 9285 LL Buitenpost
[email protected]
natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 2
29
Nieuws van het bestuur
In de vorige Twirre heb ik met name het bestuursstandpunt met betrekking tot de verkwelderingsplannen van de Bokkenpollenpolder (Noard-Fryslân Bûtendyks) toegelicht en het feit dat wij It Fryske Gea niet hebben kunnen overtuigen van onze argumenten voor het behoud van deze zomerpolder. In principe was deze uitleg voor het bestuur tevens een afsluiting van dit dossier. Echter onder anderen het niet kunnen voldoen aan de voorwaarden, gesteld door de gemeenteraad van Ferwerteradiel, was voor It Fryske Gea aanleiding tot het opschorten van het beoogde verkwelderingsplan. Het plan werd teruggebracht tot een slenkachtige verkweldering vanaf de Deltadijk die nabij de Nije Dobbe uitmondt in de proefverkweldering. Deze wijziging komt overeen met het tracé voor de zoet-zoutverbinding in verband met het te realiseren gemaal Vijfhuizen, dat de FFF in haar alternatief plan had aangegeven. It Fryske Gea heeft vervolgens de FFF gevraagd mee te denken en te bouwen aan een aangepast plan, met als uitgangspunt de realisatie van de zoetzoutovergang en het behoud (voorlopig) van de Bokkenpollenpolder. Vanwege de tijdsdruk en een nog in te dienen subsidieaanvraag bij het Waddenfonds heeft It Fryske Gea een plan op hoofdlijnen gemaakt. Dit plan is vervolgens op 28 augustus met de FFF en de Wadvogelwerkgroep besproken. Op hoofdlijnen kan de Wadvogelwerkgroep zich verenigen met het conceptplan van It Fryske Gea “Fan swiet nei sâlt”. Er is afgesproken dat It Fryske Gea bij een verdere uitwerking de kennis en inbreng van de FFF en de Wadvogelwerkgroep graag zal benutten voor een optimalisatie van het plan. Nader overleg volgt, met dien verstande dat ook Wetterskip Fryslân, als gevolg van bezwaren tegen de bouw van het gemaal Vijfhuizen, inmiddels pas op de plaats moet maken voor de verdere realisering hiervan. Voor wat betreft de ledenadministratie en de financiën was de voorbereiding van de ledenvergadering van 7 maart onvoldoende. Het bestuur, maar met name Jaap Feddema en Mark Hilboezen, heeft de afgelopen maanden een behoorlijke inhaalslag gemaakt en de administratie is nagenoeg op orde. Tijdens dit werk
is wel gebleken dat de leden van de FFF hondstrouwe natuurvorsers zijn, maar minder “trouw” in het betalen van de contributie! Zoals afgesproken op de ledenvergadering, zal er een nieuwe kascontrole plaatsvinden en vervolgens zal aan de hand van een “kleintje” ledenvergadering de leden om goedkeuring worden gevraagd. Zodra dit achter de rug is kunnen Jaap en Mark zich bezighouden met een volledig overzicht omtrent de “herijkte” ledenlijst en de bijbehorende financiën voor de ledenvergadering van 2015. Zaterdag 4 oktober was de dag van de Eurobirdwatch trekvogeltelling. Locatie was de grafheuvel aan de noordoostkant van het Leeuwarder Bos. Deze in Europees verband door de vogelbescherming georganiseerde telling was hier in handen van Jeroen Breidenbach en Merel Zweemer. Zij hebben hiervoor de samenwerking gezocht met IVN Leeuwarden en de FFF. De vanuit het noorden/oosten aanvliegende zangvogels duiken met de stad in zicht hier het bos in. De vogels werden deels op zicht en deels op geluid op naam gebracht en de aantallen genoteerd door de aanwezige kenners. Vroeg in de ochtend was er vooral trek van zangvogels in alle soorten en maten, met Vinken, Graspiepers, Veldleeuweriken, Spreeuwen en Zanglijsters in de hoofdrol. Verder werden soorten als Matkop, Keep, Goudhaantje en Heggenmus waargenomen en bij de naastgelegen vijver liet de IJsvogel zich mooi zien. Uiteraard, zoals wij gewend zijn in Fryslân, ook veel overvliegende ganzen en eenden. En het bos had niet alleen een aantrekkingskracht op zangvogels, maar ook op roofvogels, getuige de waarnemingen van Sperwers en Haviken. Voor meer info: http://trektellen.nl/trektelling.asp?telpost=939 http://www.vogelbescherming.nl/vogels_kijken/euro_ birdwatch
of Google: trektelling in het Leeuwarder Bos 4 oktober 2014 Nico Minnema, voorzitter FFF
Twirre natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 2
30
Visarend (Pandion haliaetus)
Twirre
natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 2
31
De foto van Ruurd Jelle Vogelnamen zijn soms verwarrend. Een Heggenmus is geen mus. En de Visarend is anders dan de naam doet vermoeden geen arend. Binnen de roofvogels vormen Visarenden een eigen familie, maar wel een heel interessante familie. In deze bijdrage van Ruurd Jelle is de Visarend aan de beurt. Naast wat algemene gegevens over deze vogel krijgen we een beeld van de inspanningen, frustraties en ontberingen van een vogelfotograaf die nodig zijn om tot een prachtige foto te komen. De Visarend (Pandion haliaetus) broedt in Europa van Schotland in het westen tot in Rusland in het oosten. De overwinteringsgebieden liggen grotendeels in de zuidelijke helft van Afrika. Vooral de vogels uit Noorwegen, Zweden en Finland trekken in voor- en najaar door Nederland op weg naar respectievelijk hun broed- en overwinteringsgebieden. De voorjaarstrek vindt in Nederland vooral plaats van half april tot half mei, de najaarstrek is van augustus tot oktober met de piek in september. Volgens Sovon Vogelonderzoek is het aantal doortrekkers van 1990 tot 2010 verdubbeld. Ook in Fryslân is de Visarend in het voor- en najaar volop aanwezig. Op het moment van schrijven van deze bijdrage is het eind september. Een zeer goede periode om deze prachtige roofvogel te zien. Je zou kunnen stellen dat je de Visarend in Fryslân overal wel aan kunt treffen als er maar genoeg water en vis is. Toch is de kans het grootst in een aantal goede gebieden als Easterschar, Rottige Meente, IJsselmeerkust, Lauwersmeer, De Deelen en Alde Feanen. Hier zitten jaarlijks tientallen vogels die vaak enkele dagen tot soms weken blijven hangen. Het is eigenlijk best bijzonder dat Nederland momenteel al vijf broedparen van de Zeearend telt, maar dat de Visarend nog steeds geen broedvogel is. Wel zijn er al overzomerende Visarenden die in de Biesbosch een nest hebben gebouwd, maar tot een broedpoging kwam het nog niet. Voor de komende jaren ziet het er wel hoopgevend uit. De Visarend leeft hoofdzakelijk van vis maar eet soms ook andere dieren. Zo liep er eind september een vogel gedurende een aantal uren op een gemaaid grasland midden in de Rottige Meente. Gezien het grote aantal muizen van dit jaar had de vogel het waarschijnlijk daarop gemunt. Als ze op vis jagen hebben ze eigenlijk twee technieken. De eerste is biddend boven het water zoals een Torenvalk dat doet op muizenjacht. Daarbij hangen de poten vaak naar beneden en zodra ze een vis zien, zakken ze vaak in etappes naar beneden om voor het laatste stuk de poten te strekken en met vleugels achteruit het water in te klappen. De tweede methode is vanuit een vast punt, zoals bijvoorbeeld een boom. Met deze methode gedragen ze zich meer als Buizerden. Ik moet zeggen dat ik dat eigenlijk nog maar één keer heb mogen zien en die vogel heb ik zes dagen kunnen volgen. Deze Visarend is dit keer de hoofdrolspeler in mijn rubriek.
De vogel was in alle opzichten bijzonder. De meeste Visarenden zijn eind oktober het land wel uit, maar dit was half november 2011. Terwijl Visarenden vooral voorkomen in de grotere natuurgebieden, trof ik dit exemplaar midden in Grou aan bij een gemeentelijke vijver van ongeveer 30 bij 80 meter. Het betrof een jonge vogel en die doen vaak niet alles conform de boeken. Dit was de uitgelezen mogelijkheid een jagende Visarend in Nederland vast te leggen. In de meeste gebieden zijn er veel plaatsen waar de vogel kan jagen. Hierdoor is het voor de fotograaf moeilijk een zodanige positie te kiezen dat de kans op geslaagde foto’s optimaal is. Mijn vogel had slechts de relatief kleine vijver tot zijn beschikking. Mijn schuiltent werd meteen door het dier geaccepteerd. Toch heb ik zes dagen in de schuilhut gezeten met temperaturen rond het vriespunt voor ik een goede foto kon maken. Dat het zolang duurde had meerdere oorzaken. Het begon met vier dagen zeer dichte mist waarin je weinig kunt. Daarnaast brengt fotografie met een schuiltent in een woonwijk zijn eigen problematiek mee. Nieuwsgierige kinderen, een man met een hond, kinderen die uit school komen, een vrouw op de fiets. En iedere keer vloog de vogel uit zijn vaste boom weg om pas uren later weer terug te keren. Het werd een frustrerende en lange zit, totdat op dag vijf eindelijk de mist weg was, de kinderen naar korfbal en voetbal gebracht waren (want het was zaterdag) en de vogel eindelijk eens alles goed deed. Een mooi spel waarbij ik continu door de lens van de camera de kop van de Visarend in het vizier had. Zodra de vogel ineens gefocust raakte, zat ik er klaar voor. Maar de jonge vogel raakte de focus vaak even snel weer kwijt. Ook bij mensen zijn kinderen snel afgeleid, dus dat hoort erbij. Uiteindelijk sprong hij van zijn tak en klapte hij met veel geweld in het water. Een Zeearend pakt zijn prooi in de vlucht uit het water. Een Visarend daarentegen gaat volledig te water. Na de oorverdovende klap in de vijver kwam de vogel er langzaam uitgefladderd en had hij zijn Blankvoorn te pakken. Tegelijk had ik eindelijk een serie beelden van de Visarend met vis. Op de foto is het moment te zien dat de vogel net opvliegt met zijn Blankvoorn. Zowel voor hem als voor mij was dat een gelukje, want niet iedere duik is raak. Op mijn website is de gehele serie te zien van de vogel in de boom tot een mooie vluchtfoto waarbij de vis er wat verdwaasd onder hangt. Komend voorjaar of najaar is een zoektocht naar de Visarend zeer de moeite waard. Ga in de juiste maanden naar een van de eerder genoemde gebieden. Neem plaats in een hut of op een ander mooi punt en de vogel verschijnt vanzelf, zo is mijn ervaring! Ruurd Jelle van der Leij Verzetsstraat 3 8923 CP Leeuwarden email
[email protected] website:http://www.pbase.com/ruurdjellevanderleij/visarend
Twirre natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 2
32
Exoten rubriek Schijnaardbei (Potentilla indica - Falske ierdbei). Henk Jansen Dit keer aandacht voor een op het eerste gezicht weinig spectaculaire soort die toch zeer invasief is gebleken. De Schijnaardbei, ook bekend onder de naam Duchesnia indica. Een hele simpele reden dat mijn nieuwsgierigheid naar deze plant werd gewekt, was dat ik bij het wieden van de (tuin-)aardbeien telkens op deze hardnekkige soort stuitte, die zich na verwijderen onmiddellijk weer kwam melden. De naam Duchesnia verwijst naar de Franse botanicus Duchesne (1747-1827), die in de 18e eeuw ontdekte dat verschillende aardbeisoorten gekruist kunnen worden. Hij introduceerde allerlei variëteiten in de tuinen van Lodewijk de Vijftiende (Andeweg 2004). De huidige tuinaardbei (Fragaria x ananassa) is een kruising tussen een Noord- en Zuid-Amerikaanse aardbei. Fragaria virginiana (uit Virginia in NoordAmerika afkomstig) en Fragaria chiloensis (ingevoerd uit Chili) om precies te zijn. Zo is te zien hoe lang er al gekruist en geëxperimenteerd is met exoten! (bron: Wikipedia). Weinig planten zijn de laatste tijd zo in opmars als deze soort (Beringen 2013) zoals goed geïllustreerd wordt in figuur 1.
Herkenning
Deze vrij kleine en onopvallende soort onderscheidt zich van de Bosaardbei (Fragaria vesca) door zijn gele bloemen (figuur 2), kortere uitlopers en de bleekgroene onderkant van zijn blad. De Bosaardbei die als gevoelig op de Rode Lijst staat heeft lange uitlopers en witte bloemen. De onderkant van het bosaardbeiblad is bleek grijsgroen en licht zijdeachtig behaard. Ook een heel herkenbaar detail: de schijnvrucht is aardbeiachtig, maar niet sappig
Figuur 2. Bloem van de Schijnaardbei (bron: Wikimedia) (van der Meijden 2005), dit in tegenstelling tot de Bosaardbei, die erg lekker zoet smaakt, zoals vele fruitliefhebbers vast kunnen beamen. Figuur 3 laat een typische schijnaardbeivrucht zien. Karakteristiek voor de Schijnaardbei is ook de drietandige bijkelk die in het vruchtstadium sterk uitgroeit en met het blote oog zichtbaar is (Beringen 2013).
Eerste vondst in Fryslân?
De Schijnaardbei is uit Azië afkomstig. Het areaal loopt daarbij ongeveer vanaf Afghanistan tot en met Japan. Als sierplant werd de soort al vroeg
1000 900
uurhokken
800 700 600 500 400 300 200 100 0 1995
1997
1999
2001
2003 jaren
2005
2007
2009
Figuur 1. Aantal uurhokken waar de Schijnaardbei Potentilla indica voorkomt (bron: CBS & FLORON 2013) Twirre
natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 2
2011
33 verspreid en ingevoerd in Amerika, Afrika en Europa. Ten zuiden van de Alpen kwam de Schijnaardbei al in de19e eeuw verwilderd voor. In de Nederlandse flora staat de soort vermeld als voorkomend in het Urbane district (van der Meijden 2005). De soort is dan ook opgenomen in Ton Denters’ boek over stadsplanten (Denters 2004). Vanaf de zestiger jaren van de vorige eeuw wordt zij voor Nederland gemeld. De eerste melding, volgens Gorteria, was in 1969 in Middelburg op ruderaal terrein (van Oostrom & Mennema 1970). Al snel waren er ook meldingen uit Drachten en Doetinchem. In het befaamde boek De Flora fan de Fryske Sângrounen (van der Ploeg & Franke 1963) kwam zij dan ook nog niet voor. Navraag bij het Herbarium Frisicum van Karst Meijer leverde echter een zeer interessante vondst op. In het herbarium van mevrouw Terpstra Durksz werd op 16 juni 1963 een Potentilla indica opgenomen uit Drachten. Dit lijkt dus tot nu toe de oudste bekende vondst in Nederland te zijn!
Opmars
Vanuit tuinen en met tuinafval dat in bos wordt gedumpt, is Potentilla indica bezig aan een snelle opmars, waarbij Beringen (2013) denkt dat de vruchten wellicht ook aan autobanden blijven kleven, waarna de zaden na verloop van tijd los komen en gaan kiemen. In Duitsland is er een vergelijkend onderzoek verricht naar de manier waarop de Schijnaardbei en zijn collega de Bosaardbei in staat zijn stikstof in de bodem te mobiliseren en daarmee bovengrondse biomassa kunnen aanmaken. De resultaten toonden overtuigend aan dat de Schijnaardbei hier een voorsprong heeft op zijn inheemse neef (Littschwager 2009). Daardoor breidt de soort zich in bemeste volkstuintjes veel sneller uit en is momenteel algemener in haar verspreiding dan de als gevoelig op de Rode Lijst figurerende Bosaardbei.
Invasief en toch geen probleem?
In de Exotengids (Leeuwis et al. 2013) staat de soort niet specifiek vermeld. Op de website van het officiële team invasieve exoten wordt er in de rapportage over 2009 wel een enkele keer melding van gemaakt, maar krijgt de soort verder evenmin veel aandacht. Maatschappelijk vinden we de opmars van deze soort kennelijk geen probleem. Daardoor voorspel ik deze soort dan ook een uitbundige toekomst, hoewel ik me in eigen tuin nog wel lichtelijk zal blijven storen aan haar continue opmarcheren tussen de tuinaardbeien.
Tenslotte
Valkenburg & Odé (2014) hebben in De Levende Natuur een nuttig overzicht gegeven van de nieuwste apps die beschikbaar zijn om in het veld soorten snel op naam te kunnen brengen. Dit stuk wordt hierbij van harte aanbevolen voor de zich digitaal oriënterende veldbiologen onder ons. Met dank aan Karst Meijer (Herbarium Frisicum) en Ruud Beringen (FLORON).
Literatuur
Andeweg, R., 2004. Bosaardbei en Schijnaardbei (Fragaria vesca en Potentilla indica). Natuurlijk Rotterdam (5), nr 1. Nieuwsbrief Bureau Stadsnatuur Rotterdam (bSR). Beringen, R., 2013. Schijnaardbei; de opmars van de “smakeloosheid”. Digitale nieuwsbrief Kijk op Exoten, januari 2013: 8-9.. Denters, T., 2004. Stadsplanten veldgids voor de stad. Fontaine uitgevers, ’s Graveland. Littschwager, J., 2009. Nitrogen uptake and utilization as factor of competition between Duchesnea indica and Fragaria vesca. Dissertatie Universität Bayreuth, Fakultät für Geowissenschaften, Lehrstuhl Agrarökosystemforschung und ÖkologischBotanischer Garten. Bayreuth. Meijden, R. van der, 2005. Heukels’ Flora van Nederland. Tweëntwintigste druk. Wolters-Noordhoff, Groningen/ Houten. Ooststrom, S.J. van & J. Mennema, 1970. Nieuwe vondsten van zeldzame planten in Nederland, hoofdzakelijk in 1969. Gorteria 5: 65-75. Ploeg, D.T.E van der & D. Franke, 1963. De Flora fan de Fryske Sângrounen. Wâldrige nr. 11. Laverman, Drachten. Valkenburg, J.L.C.H. van & B. Odé, 2014. Exotenwaarnemingen van planten via apps. De Levende Natuur 115: 222-223. Leeuwis, R., L. Duistermaat, A. Grittenberg, T. van der Have, M. Soes & J. Valkenburg, 2013. Veldgids Exoten, determinatie - verspreiding - aantallen. KNNV Uitgeverij, Zeist. Weeda, E.J., 1987. Oecologische flora van Nederland, deel 2. IVN i.s.m. VARA en Vewin, Amsterdam.
Websites
Website team invasieve exoten. Via www.vwa.nl zoek onder team invasieve exoten. In rapportage 2009 wordt Potentilla indica wel genoemd. Website digitale zaadatlas van Nederland: http://seeds. eldoc.ub.rug.nl/
Figuur 3. De schijnvrucht van de Schijnaardbei. (bron: Digitale Zadenatlas van Nederland).
Henk Jansen Skeanewei 12 9212 VC Boarnburgum
[email protected]
Twirre natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 2
34
Van Wad tot Woud; Nieuws uit de Friese natuur Henk Jansen & Merel Zweemer Wat werden we toch weer verwend met heerlijk zomers weer gedurende grote delen van het voorjaar en de zomer. Na een milde winter ontwikkelde zich ook een mild voorjaar waarbij in Fryslân gedurende een groot deel van de tijd minder regen viel dan in de rest van het land. Deze weersomstandigheden hebben ook hun invloed gehad op dieren en planten. In eerste instantie leek het erop dat de zachte winter en het voorjaar gingen zorgen voor een insectenrijk jaar. Uiteindelijk bleek de hevige regenval in de maand mei toch voor veel insecten te veel van het goede te zijn, waardoor de eerste generatie van bijvoorbeeld veel dagvlinders maar in lage aantallen voor de dag kwam. De zomer was echter vooral in juli zonnig en warm waardoor er veel vlinders, bijen en hommels en andere insecten te zien waren tijdens de maanden augustus en september. In deze rubriek stellen we u op de hoogte van de laatste nieuwtjes op het gebied van de natuur in Fryslân. We zetten enkele van de meest opmerkelijke natuurwaarnemingen uiteen. Indien u een mooie ontdekking heeft gedaan waar u anderen van op de hoogte wilt stellen, laat dit ons dan weten via
[email protected].
2014 goed broedjaar voor de Velduil
In het voorjaar van 2014 werden op verschillende plaatsen in Friesland en de rest van Nederland onverwachts broedende paartjes Velduilen (Asio flammeus) aangetroffen. Aan het einde van het broedseizoen blijkt het alleen al in Friesland te gaan om een vijftigtal broedparen. Dat is meer dan de laatste jaren landelijk werden vastgesteld! De meeste Velduilen startten een nest midden in regulier boerenland, waar ze vaak door de boer zelf werden ontdekt. In samenwerking met vrijwilligers van broedvogelinventarisaties en ringprojecten werden deze nesten beschermd en gemonitord. Op veel locaties werden de maaidata uitgesteld totdat de jonge uilen waren uitgevlogen. Waar komen al deze Velduilen vandaan? Dat is niet helemaal bekend, maar men vermoedt dat het grotendeels om nomaden, zwervende dieren, uit andere delen van Europa gaat. Door de milde winter heeft zich een zeer goed muizenjaar ontwikkeld. Dit vertaalde zich ook in een groot broedsucces voor andere muizenetende roofvogels. In het tijdschrift Limosa zal te zijner tijd nog een artikel worden gepubliceerd over het broedsucces van de Velduil in 2014. Wie nog waarnemingen en informatie over broedgevallen heeft, kan deze doorgeven aan coördinator Romke Kleefstra via email:
[email protected].
Nieuwe nachtvlindersoort ontdekt
In de nacht van 20 juli 2014 deden Siep en Jannie Sinnema van Vlinderwerkgroep Friesland een bijzondere waarneming. Tijdens een nachtvlinderexcursie op de Delleboersterheide vingen zij een nachtvlindersoort die nog nooit eerder in Nederland gezien was. Het betrof een vlinder van de familie der uilen met de wetenschappelijke naam Eucarta virgo. De vlinder wordt nu tijdelijk Maagdenuil genoemd totdat de soort een Nederlandse naam wordt toegekend. Het is lastig te zeggen hoe de vlinder in Fryslân is beland. Deze soort komt voor in het zuiden en oosten van Europa. De vlinder is aangetroffen in Duitsland en Denemarken, maar nog nooit in België of Nederland. Gedurende het moment
Twirre
van de vangst was het al wekenlang oostenwind, dus mogelijk dat de vlinder hierheen gevlogen is. Het is echter niet uit te sluiten dat de vlinder via een vakantieganger of kweker in ons land gekomen is. De vlinder lijkt zich vanuit het oosten uit te breiden dus mogelijk volgen er in de toekomst meer waarnemingen van deze soort.
Figuur 1. Eucarta vigro, Delleboersterheide 20 juli 2014 (foto Siep Sinnema). Oostelijke vos invasie
Vanaf 10 juli kwamen meldingen binnen van een op Grote vos (Nymphalis polychloros) gelijkende dagvlindersoort. Het bleek hierbij te gaan om de Oostelijke vos (Nymphalis xanthomelas). Door de langdurige oostenwind heeft deze vlinder Nederland weten te bereiken. Vooral uit het noorden van ons land kwamen veel meldingen, ook uit Fryslân. Op 11 juli zag vlinderteller Mariske Pemmelaar-Groot een bijzonder exemplaar van wat zij eerst voor een Grote vos hield op een bloedende stam van een eikenboom zitten in de buurt van Hoornsterzwaag. Zij had geen camera bij zich en filmde het dier met haar telefoon. Van een stilstaand beeld maakte ze daarop een foto en stuurde die naar Telmee/de Vlinderstichting. Er werd daar eerst ook aan de Grote vos gedacht maar dit was niet geheel overtuigend. Toen het dier
natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 2
35
Figuur 2. Oostelijke vos, Hoornsterzwaag 12 juli 2004 (foto Mariske Pemmelaar). gele poten bleek te bezitten werd duidelijk dat het om een Oostelijke vos ging, een uiterst zeldzame trekvlinder, die nog nooit eerder in Nederland gezien was. De volgende dag maakte Mariske een reeks foto’s, waarvan er ook één in de Geaflecht werd gepubliceerd. De meldingen uit andere delen van het land kwamen nu ook binnen en bij Bunnik leidde het nieuws tot een ware oploop van vlinderadepten. Dit is Hoornsterzwaag bespaard gebleven. Het filmpje dat Mariske maakte van de Oostelijke vos (en een Hoornaar) is te vinden via de website van Hoornsterzwaag (http://hoornsterzwaag.nederlandweb.nl/). De Oostelijke vos breidt zich al jaren westwaarts uit. Volgens Natuurbericht.nl werd de vlinder in 2011 voor het eerst in Finland gezien, met vele duizenden exemplaren. In het daarop volgende jaar kwam de vlinder Zweden binnen en dit jaar bereikten ze zowel Noorwegen als Nederland voor het eerst. In ons land is inmiddels gebleken dat de vlinder vleermuiskelders opzoekt om te overwinteren, zoals sommige andere vlinders ook doen. Daarom is de oproep gedaan door de Vlinderstichting om tijdens inventarisaties van vleermuisbunkers goed op te letten of de Oostelijke vos ook aangetroffen wordt. Vanaf komend voorjaar kan pas worden onderzocht of de Oostelijke vos zich hier ook voortplant.
waar de mieren dol op zijn. De mieren nemen de rups vervolgens mee naar hun nest en verzorgen en voeden daar de rups in ruil voor diens zoete afscheiding. Na de winter verpopt de rups tot vlinder en verlaat deze het nest, voordat de mieren de ‘indringer’ aanvallen. In de achteruitgang van het Gentiaanblauwtje spelen een aantal zaken mee. De waardplant van het Gentiaanblauwtje groeit op voedselarme gronden. De heideterreinen worden steeds voedselrijker, waardoor ze vergrassen. Ook wordt er wel geplagd om de heide weer voedselarmer te maken. Met die maatregelen worden de nesten van de mieren geheel verwijderd. Ook is er vaak weinig uitwisseling tussen populaties, want het Gentiaanblauwtje vliegt nauwelijks verder dan een paar honderd meter, waardoor de kans op inteelt tussen de vlinders ook groter is.
Nieuwe invasieve exoot
Dit jaar werd de Iepenzigzagbladwesp (Aproceros leucopoda), een invasieve exoot, voor het eerst in Fryslân aangetroffen. Deze bladwesp is van oorsprong uit Japan afkomstig en is als exoot bekend van andere Midden-Europese landen, waar het beestje in korte tijd de ontbladering van Iepen kan veroorzaken. De aanwezigheid van de Iepenzigzagbladwesp is het gemakkelijkst vast te stellen door het vraatspoor van de larve. De bladwesp breidt zich mogelijk zo snel uit met behulp van menselijke transportsystemen. De bladwesp is landelijk vooral veel aangetroffen langs (spoor)wegen. Om de verspreiding van deze exoot beter in kaart te brengen, roept het EIS Kenniscentrum Insecten op om waarnemingen van eventuele vraatsporen door te geven via www. waarneming.nl.
Gentiaanblauwtje verdwenen uit Friesland?
Uit een gezamenlijk onderzoek van Staatsbosbeheer, It Fryske Gea en Bureau FaunaX blijkt dat het Gentiaanblauwtje (Phengaris alcon) als soort verdwenen is uit Friesland. Bij een veldbezoek aan de laatste bekende vliegplekken in het oosten van Fryslân werd geen spoor aangetroffen van de eitjes van deze vlinder. In een gezond biotoop zet het Gentiaanblauwtje haar eitjes af op de bloemknoppen van de Klokjesgentiaan (Gentiana pneumonanthe). De rupsen eten eerst het vruchtbeginsel van de bloem op en laten zich vervolgens op de grond vallen. Hier wacht de rups tot er een Ruwknoopmier (Myrmica scabrinodis) voorbijkomt. De rups imiteert een mierenlarve en scheidt een zoetige vloeistof af
Figuur 3. Vraatspoor van de Iepenzigzagbladwesp, Leeuwarden 10 september 2014 (foto Sjors van ’t Strandje). Planten
Op plantengebied is er over de afgelopen periode weer allerlei nieuws te melden. Om te beginnen met een zeer kleine soort moet zeker het Mosbloempje (Crassula tillaea) genoemd worden. Er waren dit jaar al een kleine honderd meldingen, waarvan de eerste al op 13 januari werd gedaan door Bernd-Jan Bulsink op Ameland! Daarnaast waren er zeer veel vondsten door Piet Zumkehr op Terschelling, terwijl ook Vlieland
Twirre natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 2
36 en Schiermonnikoog zich mogen verheugen over de aanwezigheid van dit kleine plantje. Over deze “campingadventief”, die zich manifesteert op open plekken die ’s zomers uitdrogen en die daarnaast ook langs paden op begraafplaatsen en langs dijken gevonden kan worden, komen wij later in de exotenrubriek vast nog terug. Zij komt voornamelijk in Zuid-Europa voor, maar is ook ingeburgerd in Noord-Amerika en Zuid-Afrika (bron: Wilde-planten. nl).
tot nu toe nog niet waargenomen was. Kenmerkend is de sterke kamferachtige geur, hetgeen in de term graveolens (sterk “riekend”) terugkomt. In het Engels kwam het deze soort dan ook op de naam “StinkAster” te staan, waar de Duitsers het overigens op “Klebriger Alant” houden om de tweede kenmerkende eigenschap, de kleverigheid van de stengels die sterk beklierd zijn, mee te onderstrepen. In Fryslân werd de soort gezien bij Skoatterswâld en de Kavels bij Heerenveen, in de Veenpolder de Deelen en bij Grou. Van oorsprong is dit een soort uit Midden- en ZuidEuropa. Wellicht nog spectaculairder is de eerste vondst langs de IJsselmeerkust van Draadfonteinkruid (Potamogeton filiformis). Dit is een uiterst zeldzame, maar van oorsprong wel inheemse soort die tot nu toe nog alleen van Texel bekend is (C.J. W. De Bruin, Gorteria 2002). Zij is kenmerkend voor kalkmoerassen in de duinvalleien, een biotoop dat sterk teruggelopen is. Deze soort was ook bekend onder de naam Stuckenia filiformis. De bladeren vallen buiten het water penseelvormig samen en zijn erg smal. Het tongetje is stomp.
Figuur 4. Mosbloempje (foto copyright van www.verspreidingsatlas.nl). Kamferalant (Dittrichia graveolens, in het Frysk Kaanferalant), is een nieuwe soort voor Nederland uit de Asterfamilie. Deze plant werd op 26 september 2014 voor het eerst in Fryslân gevonden. De soort is in 1995 al beschreven door P.F. Stolwijk in het Floron-nieuws voor Nederland en heeft zich sindsdien met name langs de bermen van snelwegen een weg gebaand naar het noorden. Op het kaartje bij de website van verspreidingsatlas.nl is te zien dat zij in het noorden met uitzondering van een melding in Oost-Groningen
Figuur 5. Draadfonteinkruid (foto copyright van www.floron.nl). Twirre
Het parasitair levende Klein warkruid (Cuscuta epithymum) werd voor het eerst sinds jaren weer gevonden in Fryslân en wel op de Lippenhuisterheide door zowel Harma Scholten als Marten Sikkema in september van dit jaar. Het betreft een soort die voor 1990 op veel plaatsen in oostelijk Fryslân op heide nog wel voorkwam maar sindsdien sterk achteruitgegaan is. Hoewel de naam een parasitering op de Grote tijm (Thymus pulegiodes) doet vermoeden is Klein warkruid een stengelparasiet op Struikhei en ook wel op andere heidesoorten. Hinko Talsma vond in Sneek de Gevlamde fijnstraal (Conyza boariensis), een nieuwe soort voor Fryslân. Ook van de verwante Hoge fijnstraal (Conyza sumatrensis) vond hij een kleine populatie in Leeuwarden. Beide soorten zijn nazomerbloeiers en zijn incidenteel in het noorden gevonden. Vooral Hoge fijnstraal kan gemakkelijk verward worden met de zeer algemene Canadese fijnstraal (Conyza canadensis). De bloemhoofdjes van de Hoge fijnstraal zijn iets groter en de omwindsels zijn duidelijk behaard (waardoor ze een grijzig groene indruk maken). Canadese fijnstraal heeft kleine hoofdjes en heldergroen omwindsel, zonder of vrijwel zonder beharing. In het midden van het land wordt nog een fijnstraal gevonden; de Ruige fijnstraal (Conyza bilbaoana), deze staat zelfs nog niet in de flora! Deze is op termijn ook in Fryslân te verwachten. Tenslotte aandacht voor een aantal nieuw gedetermineerde waterplanten uit het geslacht Wolffia waarover door Bureau Waardenburg afgelopen juli een nauwgezet verslag is gepubliceerd op hun website (www.buwa.nl). Het gaat om twee nieuwe soorten kroos, namelijk Wolffia australiana en Wolffia columbiana. De eerstgenoemde soort heeft
natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 2
37 een erg smalle vorm met een opvallend lange kiel aan de onderzijde waardoor de plantjes twee keer zo hoog als breed zijn. Zoals de naam al aangeeft is het herkomstgebied Australië en Nieuw-Zeeland. De tweede soort komt zowel in Noord- als ZuidAmerika voor en valt met name op door een andere kleurverdeling dan het bekende Wortelloos kroos (Wolffia arhiza). Wolffia columbiana blijkt in Zuid- en Noord-Holland, Gelderland, Overijssel en Groningen voor te komen. De soort is winterhard. Of de recent vastgestelde Wolffia australiana dat ook is, is onbekend. Door de Voedsel- en Warenautoriteit is tussen een partij waterplanten uit Maleisië ook nog een derde Wolffia soort aangetroffen, de Wolffia globusa. Deze soort is in het buitenwater nog niet vastgesteld. Voor meer details en foto’s wordt de website van Bureau Waardenbrug aangeraden.
Zoogdieren
Bij Appelscha werd een in een fuik verdronken exemplaar van de Amerikaanse nerts (Neovison vison) gevonden, die sinds jaren niet meer in Fryslân was aangetroffen. De soort lijkt sterk op een bunzing. Er is een nertsfarm bij Boelenslaan, maar of dit dier daarvan afkomstig is, is niet bekend. Op de foto is het exemplaar te zien.
Het meest bijzonder was zonder twijfel de zekere waarneming op film (28 augustus dit jaar door Harrie Bosma) van een Bever (Castor fiber) bij de Coevorder Ee in Zuidwest-Fryslân. Weliswaar was er vijf jaar geleden ook al eens een Bever gezien bij Woudsend, een exemplaar dat indertijd gemakkelijk te vangen was en naar de Fûgelhelling in Ureterp gebracht werd. Het ging hierbij echter om een Canadese ondersoort, die vermoedelijk ontsnapt was uit gevangenschap. Het recent gefilmde exemplaar is wel degelijk een Europese Bever. Welke route het dier genomen heeft en of deze afkomstig is van de bekende populatie rond het Zuidlaardermeer (op zo’n 80 km) of van die uit het Ketelmeer (afstand zo’n 65 km) is niet te bepalen. De bevers worden niet gezenderd zoals met Otters wel gebeurt en er wordt ook (nog) geen onderzoek aan DNA via uitwerpselen gedaan. Bij de sluis van Lemmer heeft Harrie Bosma nog wel gezocht naar sporen om te kijken of het dier hier langs is geweest, maar hij heeft niets aangetroffen. Kijk voor het filmpje van Harrie Bosma op Youtube.
Weekdieren
In Akkrum werden exemplaren van de Quagga mossel (Dreissena rostriformis bugensis) gevonden. Deze soort wordt gekenmerkt door een zigzagpatroon op de rug dat naar één kant vervaagt. De soort, afkomstig uit het gebied rond de Zwarte en de Kaspische Zee, lijkt wel op de verwante driehoeksmossel. De laatste jaren is zij met een enorme opmars bezig. Zij filtert het water en maakt dit veel helderder. Over de gevolgen hiervan voor de aquatische ecologie verschillen de deskundigen van mening. Zie hiervoor het artikel van Verdonschot en Verdonschot in het tijdschrift Landschap (2014) (3): 173-178. Henk Jansen Skeanewei 12 9212 VC Boarnburgum
[email protected]
Figuur 6. Amerikaanse nerts, Appelscha juli 2014 (foto Harrie Bosma).
Merel Zweemer De Boorne 15 8939 BS Leeuwarden
[email protected]
Twirre natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 2
38
Vogels in Fryslân Laatste jaar Atlasproject en verzameling van ‘historische vogelwaarnemingen’ In 2013 is de Stichting Avifauna Fryslân opgericht om een nieuwe, aansprekende, moderne boekuitgave ‘Vogels in Fryslân’ te realiseren, gericht op een groot publiek. Behalve het voorkomen en de verspreiding van vogels, zullen onder meer schattingen van vogelpopulaties, aantalsontwikkeling, vogeltrek en gebruik van leefgebieden een belangrijke rol spelen. Gebruik zal worden gemaakt van fraai fotomateriaal van vogels, veelal in hun natuurlijke Friese biotoop. De uitgave in twee delen vormt de kroon op het werk van allen die zich met natuur en vogels bezighouden in Fryslân. De komende jaren worden nieuwe en oude gegevens verzameld en verwerkt, teksten geschreven en vindt de redactie plaats. Om broed- en trekvogels in kaart te brengen wordt samengewerkt met het Atlasproject van SOVON dat van 2013 tot en met 2015 plaatsvindt. De uitgave is beoogd voor 2018, ruim 40 jaar na de uitgave ‘Vogels in Friesland’(1976). Voor de totstandkoming van dit aansprekende standaardwerk wordt een beroep gedaan op de vele honderden vrijwillige vogeltellers, vogelwachten en natuurorganisaties. Wij vragen twee dingen: 1) deelname aan het Atlasproject van SOVON in Fryslân in 2015, waarbij vogelaars een atlasblok van 5x5 km of een deel daarvan volgens een standaardmethodiek inventariseren op broedvogels en trekvogels. 2) het aanleveren van oude (losse) vogelwaarnemingen en gebiedstellingen vanaf 1975, voor zover ze niet al doorgegeven zijn aan de BFVW, SOVON, Waarneming.nl of provinciale databanken.
Vogels in Friesland eind jaren zeventig
Doe je mee? Wil je dan onderstaande strook invullen en opsturen naar: Stichting Avifauna Fryslân, Canterlandseweg 18, 9061 CC Gytsjerk of per e-mail naar mailto:vogelsinfryslâ
[email protected] of info@ vogelsinfryslan.nl.
Je ontvangt dan zo spoedig mogelijk nadere informatie over het project.
Ik doe mee met het project ‘Vogels in Fryslân □ ik geef me op voor het Atlasproject in 2015 □ ik wil mijn oude (losse) waarnemingen en/of gebiedstellingen vanaf 1975 doorgeven. naam: …………………………………………………………………………………………………....... adres: …………………………………………………………………………………………………....... postcode, woonplaats: ……………………………………………………………………………... telefoon, emailadres: ……………………………………………………………………………..... Het bestuur van de Stichting Avifauna Fryslân bestaat uit: Ultsje Hosper (voorzitter), Freek Nijland (secretaris), Jaap Meindertsma (penningmeester), Arend Timmerman, Romke Kleefstra en Eddy Wymenga.
[email protected] www.vogelsinfryslan.nl
Twirre
natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 2
39 OVERZICHT WERKGROEPEN FFF Soortgroep
Werkgroepnaam
Coördinatie
per 1 oktober 2014
Email en/of website
contact
Samenwerking met
FERBAN OAR OARE BISTEN Reptielen & Amfibieën
WHF-Werkgroep Herpetofauna Fryslân
John Melis
[email protected]
06-46524630
RAVON & WARF
Insecten
Insectenwerkgroep Fryslân. In oprichting
Eduard Peter de Boer
[email protected]
06-53609123
EIS-Nederland en NEV
Kreeften & Waterkevers
KONON-Kreeften Onderzoek Noordoost Nederland
John Melis
[email protected]
06-46524630
EIS-Nederland
Libellen
Libellenwerkgroep De Hynstebiter
Eduard Peter de Boer
[email protected] Facebook/groepen/De Hynstebiter
06-53609123
Vlinderstichting/NVL
Vissen
WVOF-Werkgroep Fryslân
John Melis
[email protected]
06-46524630
RAVON
Zoogdieren
Zoogdierwerkgroep Fryslân
John Melis
[email protected]
06-46524630
VLEN & Zoogdiervereniging
FÛGELFERBÂN Gierzwaluwen
Gierzwaluwenwerkgroep
Jaap Langenbach
[email protected] gierzwaluw-nl.blogspot.com
0514-592536
BFVW
Wadvogels
Wadvogelwerkgroep
Jaap Feddema Jacob Hanenburg
[email protected] [email protected]
0518-411205 06-51360029
SOVON
Vogels
Slaapplaatsentelgroep
Romke Kleefstra
[email protected]
06-10646640
SOVON
Vogels
Vogelwerkgroep Brandemeer
Heine van Dijk
[email protected]
0561-616569
SOVON
PLANTEFERBÂN Planten
Buitenpost e.o.
Gertie Papenburg
[email protected]
0511-541376
FLORON
Planten
Burgum e.o.
Anne Piter Nicolai
[email protected]
06-23642493
FLORON
Planten
Drachten e.o.
Harry Waltje
[email protected]
0512-543443
FLORON
Planten
Gorredijk e.o.
Marten Hunneman
[email protected]
0513-464596
FLORON
Planten
Leeuwarden e.o.
Jan en Margriet van der Meer- Kampen
[email protected]
058-2152822
FLORON
Planten
Sneek e.o.
Hinko Talsma
[email protected]
0515-462695
FLORON
Planten
Workum e.o.
Klaas Ybema
[email protected]
0515-542519
FLORON
Planten
Persoonlijk actief
Philip Sollman
[email protected]
0518-400296
FLORON
Wilt u meer weten over de activiteiten van bovengenoemde werkgroepen? Neem dan contact op met de coördinator(en).
FFF/FLORON-inventarisatie Terschelling 2014, stand van zaken begin oktober 2014 Van 27 tot en met 29 juni 2014 is er weer een flinke stap gezet in de tweede FFF/FLORON- inventarisatie van Terschelling. In de jaren negentig was er een eerste ronde. In 2011 startten we de tweede ronde. Er deden toen 49 floristen uit het hele land aan mee, die gegevens uit 59 km-hokken verzamelden. Terschelling omvat 107 hokken waar vegetatie te inventariseren valt. De grote klapper van 2011 was Eenbloemige zeekraal, een soort die voor uitgestorven-in-Nederland gehouden werd, maar nu op verschillende plaatsen werd aangetroffen. Van die 59 hokken waren er een aantal evident onderteld.
Dit jaar deden er 34 floristen mee. Zij hebben 48 hokken geïnventariseerd, waaronder de ondertelde hokken van 2011. De gegevens worden nog verwerkt en gevalideerd. Deze keer geen spectaculaire soorten, wel rijke waarnemingen van Kleine knotszegge (Schellinger zegge) en Welriekende nachtorchis. Tijdens het inventarisatieweekend beleefde de Dennenorchis zijn bloeipiek, met lokaal ‘sneeuwtapijten’ van vele duizenden bloeiaren. Er zijn nog elf hokken niet geïnventariseerd en vier onderteld. We hopen deze laatste hokken in 2015 te doen. Gertie Papenburg
Twirre natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 2
Twirre Jaargang 24, 2014, nummer 2
Artikelen R. Kleefstra. De opmars van de Grote zilverreiger (Casmerodius albus) in Fryslân in de afgelopen negen jaar aan de hand van slaapplaatstellingen J. Breidenbach & M. Zweemer. Drie jaar lang macronachtvlinders inventariseren in het Leeuwarder Bos: wat levert het op?
4 - 39- 8 10 - 14
9 - 16
G. Haga. De Zwavelzwam (Laetiporus sulphureus), een opvallende verschijning
15 -1716 - 19
J. Groen. Een geslaagd broedgeval van de Slechtvalk (Falco peregrinus) in Leeuwarden
18 -2021 - 23
M. Zweemer. Spinozapremie 2014 gaat naar Theunis Piersma voor baanbrekend trekvogelonderzoek
24 - 25
H.Jansen & G. Papenburg. Exoten, over biodiversiteit en bionervositeit Rubrieken
22 - 26 28 - 29
26 - 28
29
Nieuws van het bestuur De foto van Ruurd Jelle: R.J. van der Leij. Visarend Exoten: H. Jansen. Schijnaardbei (Potentilla indica - Falske ierdbei) Van Wad tot Woud: H. Jansen & M. Zweemer. Nieuws uit de Friese natuur Oproep: Stichting Avifauna Fryslân. Medewerking aan Vogels in Fryslân
29 30 - 31 - 33 30 -3235 34 - 37
36
37 - 38
38
Werkgroepen J. Feddema. Overzicht werkgroepen FFF per 1 oktober 2014
39
G. Papenburg. FFF/FLORON-inventarisatie Terschelling 2014, stand van zaken begin oktober 2014
39