Tijdschrift van de FFF | nummer 1 | Jaargang 24 | juni 2014
Noordse woelmuis| Vogeltrek| Schelpen | Zeezoogdieren | Sijzen| Ruige dwergvleermuis | Roerdomp | Watercrassula
Van de redactie Beste lezer, COLOFON ISN 1381 - 7558 Juni 2014 Periodiek verschijnend tijdschrift voor natuurstudie, natuurbescherming, natuurvoorlichting en natuurbeleid in Fryslân. Uitgave van de Fryske Feriening foar Fjildbiology (FFF). Platform voor alle meldingen met betrekking tot natuur in Fryslân. Redactie Twirre: Klaas Koopman (hoofdredacteur en redacteur vogels), Merel Zweemer (adjuncthoofdredacteur en beeldredactie), E. Peter de Boer (redacteur ongewervelden en redacteur van Wad tot Woud), Henk Jansen (redacteur flora, landschapsecologie en redacteur exoten), Teddy Dolstra (redacteur gewervelden, excl. vogels), Klaas Ybema (eindredacteur) Hoofdredactie en redactieadres: Diligencelaan 11, 9351 PR Leek
[email protected] Samenstelling bestuur FFF: Voorzitter: Nico Minnema
[email protected] Secretaris: Foppe Hoff
[email protected] Penningmeester: Mark Hilboezen h.m.hilboezen@ hotmail.com Overige bestuursleden: Jaap Feddema, Jakob Hanenburg en Meino Zondervan Vormgeving: MangerEco, Assen Papier en druk: Scholma, Bedum Twirre wordt gedrukt op FSC papier Richtlijnen voor auteurs: Aangeboden artikelen per e-mail in Microsoft Word waarbij grafieken (inclusief waarden) apart in Microsoft Excel, digitale foto’s, voorzien van bijschrift, apart in JPG, TIFF of Bitmap met een minimale afmeting van 3000 x 2000 en een resolutie van 300 dpi. Overname artikelen alleen in overleg met auteurs. Verschijningsdata en aanleveren kopij: Twirre verschijnt rond 1 juni en 1 december. Kopij tenminste twee maanden daarvoor naar:
[email protected]. Sponsoren: Twirre neemt geen advertenties meer op. Bedrijven kunnen echter wel sponsor worden met vermelding daarvan met logo in het colofon. U kunt hierover contact opnemen met de penningmeester of de hoofdredacteur. Abonnement: Een lidmaatschap van de FFF kost € 17,50 per jaar. Een abonnement op Twirre kost € 20,00 per jaar. Foto omslag: Gewone en Grijze zeehonden, Simonszand 7 juli 2013 (foto Merel Zweemer).
Landelijk en regionaal wordt de laatste jaren steeds een vogelsoort uitgeroepen tot vogel van het jaar. Het doel is vooral onder een breed publiek de aandacht te vestigen op bekende soorten die achteruitgaan. Voor 2014 hebben Vogelbescherming en SOVON de Spreeuw uitgeroepen tot vogel van het jaar. De Spreeuw is bij velen bekend en de aantallen lopen hard terug waardoor hij voldoet aan de criteria van vogel van het jaar. De voorzitter van de Friese vogelwachten vindt de aandacht voor de Spreeuw maar niets. Omdat er plaatselijk en tijdelijk wel eens wat overlast wordt ervaren rond slaapplaatsen van Spreeuwen, associeert hij Spreeuwen met plagen en rept hij van terroriseren. Maar ja, voor wie de horizon nauwelijks verder reikt dan kievitseieren, kan alleen maar de Kievit jaar in jaar uit vogel van het jaar zijn. Toch lijkt er een kentering te komen. Niet alleen van onverstanden uit de Wâlden om met Rink van der Velde te spreken, maar ook uit het onverdachte Grou klinken stemmen op om geen eieren meer te rapen. De eerste eieren zijn kwalitatief de beste en juist deze verdienen het behouden te blijven. Er gloort hoop dat de vogelwachtersbond weer een echte vogelbeschermingsorganisatie wordt en beseft dat niet in het isolement de kracht van natuurbescherming ligt, maar in een eendrachtige samenwerking en dat eierrapen een achterhaalde hobby is die niet meer in deze tijd past. Met een ex-politicus als voorzitter moet het voor de vogelwachters mogelijk zijn deze draai te maken. Wegens te drukke werkzaamheden heeft Saskia Mulder de redactie noodgedwongen moeten verlaten. Hartelijk dank voor alle inspanningen en bijdragen aan het redactiewerk. Haar plaats is ingenomen door Merel Zweemer. In het voorliggende juninummer 2014 van Twirre is door diverse auteurs weer een gevarieerd aanbod aan interessante artikelen bijeengebracht. Teddy Dolstra en Sjoerd Bakker doen verslag van het onderzoek aan Noordse woelmuizen bij de Snitsermar. Jeroen Breidenbach doet dit van zijn vogeltrektellingen bij Leeuwarden. De Schelpenwerkgroep Friesland vertelt iets over het zoeken van schelpen langs de Noordzee en de Waddenzee. Merel Zweemer geeft een overzichtsartikel over strandingen van zeezoogdieren. Klaas Koopman en Derick Hiemstra presenteren de resultaten van een onderzoekje naar Sijzen. Teddy Dolstra en Daniel Hargreaves vertellen ons over de vondst van een geringde Ruige dwergvleermuis. Van Ruurd Jelle van der Leij een prachtige foto van de Roerdomp. In de exotenrubriek een bijdrage van Klaas Ybema, Freerk Kunst en Henk Jansen over Watercrassula. Tenslotte hebben Merel Zweemer en Henk Jansen ditmaal ter vervanging van Peter de Boer de rubriek ‘Van Wad tot Woud’ verzorgd. Het resultaat is een fraaie bloemlezing van nieuws uit de Friese natuur. Namens de redactie wens ik u veel leesplezier en roep ik onderzoekers en waarnemers wederom op ook verslag te doen van hun onderzoeken in en waarnemingen uit de Friese natuur. Klaas Koopman
3
Topvangsten van Noordse woelmuizen (Microtus oeconomus) op en rond de Snitsermar Teddy Dolstra & Sjoerd Bakker Sinds 2007 vindt er jaarlijks een monitoring van de Noordse woelmuis (Fries: Noardske Wrotmûs) plaats in de terreinen van Staatsbosbeheer op en rond de Snitsermar (Sneekermeer). We zijn nu zeven jaar en zeven vangweekenden verder en we zijn tot verrassende resultaten gekomen! In dit artikel wordt daarvan verslag gedaan.
Inleiding
Van het eerste inventarisatieweekend in 2007 is indertijd verslag gedaan in Twirre (Dolstra & van der Honing 2007). De inmiddels ontstane monitoring beperkt zich niet alleen meer tot de Lytse en de Grutte Griene. In het tweede en derde jaar is het aandeel van de Lytse en Grutte Griene in de monitoring teruggebracht tot ongeveer een kwart van de gehele inventarisatie. Diverse raaien zijn op andere eilanden in de Snitsermar komen te liggen. Dit artikel geeft een beknopte indruk van de huidige vorm van monitoring en een korte terugblik op de resultaten van de tussenliggende jaren.
Materiaal en methode
Jaarlijks worden er voor deze monitoring ruim 200 lifetraps uitgezet in raaien van meestal twintig vallen (tien groepjes van twee vallen om de circa 10 meter). In 2013 zijn er 210 lifetraps uitgezet. Deze zijn tijdens vijf controlerondes in het weekend van vrijdagochtend 4 oktober t/m zondagochtend 6 oktober gecontroleerd. Dit stemt overeen met de voor muizenonderzoek opgestelde protocollen die landelijk worden gehanteerd door alle adviesbureaus en overige vrijwillige vangers, waardoor een constante waarde ontstaat van muizenonderzoeken. Omdat ernaar wordt gestreefd om ook in deze monitoring volledig conform deze protocollen te werken, zijn de zogeheten lifetraps reeds enkele dagen eerder in het veld geplaatst met hooi en lokvoer (stukjes appel, wortel, graan, havermout en meelwormen). De vallen worden dan op ‘safe’ gezet, zodat deze niet kunnen dichtvallen. Voor de aanwezige muizen vindt er zo een periode van gewenning plaats. De donderdagavond voor de daadwerkelijke controlerondes werden de
vallen voorzien van nieuw lokvoer, zo nodig ook van droog hooi, en werden de lifetraps op ‘scherp’ gezet. Nu konden de vallen wel dichtvallen om de muizen te vangen. Om door de jaren heen de condities van de populatie in beeld te krijgen, worden van de gevangen Noordse woelmuizen ook leeftijdsklasse, geslacht, lengte en gewicht bepaald en geregistreerd. Om hervangsten te registreren, worden de dieren voorzien van een merkje; dat wil zeggen dat er een stukje van de vacht wordt geknipt bij de achterpoot. Mocht dit dier hierna nog een keer worden gevangen, dan wordt het dier ook nog een keer op de andere ‘bil’ gemerkt.
Resultaten De vangsten en individuele herkenning Tot grote verrassing van alle deelnemers aan de monitoring van 2013 werden er maar liefst 92 verschillende individuen van de Noordse woelmuis gevangen! Daarnaast werden ook een groot aantal hervangsten gedaan. In twee vallen werden zelfs twee exemplaren tegelijk gevangen! Er zijn nog nooit zoveel Noordse woelmuizen gearresteerd (en weer losgelaten) als in 2013. De trend in de aantallen van de Noordse woelmuis leek negatief voor de regio tot en met het jaar 2012, maar die lijkt inmiddels helemaal in positieve zin omgebogen te zijn. Langdurige monitoring blijkt dus erg zinvol! Zo zien we het volgende aantalsverloop van de Noordse woelmuis gedurende de monitoring ontstaan. Het eerste jaar (2007) werden er 39 verschillende individuen gevangen, dus exclusief hervangsten. Dit aantal kelderde in 2008 naar 14 individuen. In 2009 werden er 19 individuen gevangen en een jaar later slechts tien. 2011 kende een absoluut dieptepunt met slechts acht en 2012 liet enig herstel zien met 19 individuen. En daarna dus het jaar 2013 met maar liefst 92 verschillende individuen: een echt topjaar dus voor de Noordse woelmuis in het Snitsermargebied!
Weer en Beheer
Figuur 1. Noordse woelmuis, Sneekermeer 19 oktober 2007 (foto Teddy Dolstra).
De redenen van de topvangsten in 2013 zijn niet duidelijk. Het zal ongetwijfeld ook te maken hebben met de weersomstandigheden van het afgelopen jaar, of zelfs jaren. Cruciaal is in elk geval de afwezigheid van de Aardmuis (Microtus agrestis). De Aardmuis staat namelijk bekend als de grootste
Twirre natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 1
4 is er de laatste jaren een toename van de Rosse woelmuis (Myodes glareolus) waarneembaar, maar tot dusverre lijkt deze soort geen concurrent voor de Noordse woelmuis te zijn. Van de Rosse woelmuis zijn er 19 exemplaren gevangen en daarnaast werden er 18 Veldmuizen (Microtus arvalis) gevangen. Deze laatste werd vooral op de drogere delen van de onderzochte deelgebieden gevangen of soms zelfs in de drogere delen binnen een raai.
Figuur 2. De veldonderzoekers in actie, Sneekermeer 17 oktober 2008 (foto Teddy Dolstra). biotoopconcurrent voor de Noordse woelmuis. Verder heeft een juist beheer van de betreffende gebieden ook positieve invloed op de mogelijkheden voor de Noordse woelmuis.
Voor de Dwergmuizen (Micromys minutus) geeft 2013 een omgekeerd beeld vergeleken met de voorgaande jaren. Het waren er namelijk heel erg weinig met slechts twaalf exemplaren. In 2007 begonnen we met 77 individuen. Door de jaren heen hebben deze aantallen ook wel een schommeling laten zien, maar het lag altijd boven de veertig dieren. Verder zijn er 76 Bosspitsmuizen (Sorex spec.), één Dwergspitsmuis (Sorex minutus) en één Bosmuis (Apodemus sylvaticus) gevangen. Bij deze laatste vier soorten zijn de aantallen inclusief hervangsten, omdat deze niet worden gemerkt.
Positief is ook dat er op alle vier de eilanden (Grutte en Lytse Griene, Frijgerzen en Graverij) en één schiereiland (Sâlte Poel) waar de raaien liggen ‘Noardske wrotmûzen’ zijn gevangen en dit in flinke aantallen. De vangsten vonden plaats in de niet gemaaide riet- en ruigtezones met name langs de oevers van de Snitsermar. Op de gemaaide dotterbloemgraslanden, die vanwege het fraaie zomerweer tweemaal gemaaid konden worden, werden opvallend genoeg geen Noordse woelmuizen gevangen. Het betreft hier zomerpolders en (deels licht bemalen) boezemland dat ’s winters grotendeels onder water staat, uitgezonderd de oevers en enkele hogere randen.
Dankwoord
Bijvangsten
Beemster, N., 2008. De Noordse woelmuis in de boezemlanden en zomerpolders van het Sneekermeergebied. Een analyse van vangsten 2007 en 2008. A&W-rapport 1175, Veenwouden. Dolstra, T.M. & T. van der Honing, 2007. Inventarisatie-weekend Noordse woelmuizen op de Lytse Griene en de Grutte Griene. Twirre 18: 139-140.
Naarmate de monitoring langer gaat duren stijgt de spanning rond de vraag: “Is de grootste concurrent van de Noordse woelmuis, de Aardmuis, nog steeds afwezig?”. Ook voor 2013 hebben we kunnen vaststellen dat de Aardmuis niet is gevangen. Wel
De monitoring wordt elk jaar uitgevoerd door vrijwilligers en medewerkers van Staatsbosbeheer en het ecologisch adviesbureau Altenburg & Wymenga. Onze speciale dank geldt Nico Beemster en Marten Sikkema voor hun tomeloze inzet. Daarnaast vindt er medewerking plaats van vrijwilligers van de Zoogdiervereniging en de Fryske Feriening foar Fjildbiology. Dankzij deze fanatieke en enthousiaste groep van mensen komt ieder jaar deze Noordse woelmuismonitoring tot stand!
Literatuur
Teddy Dolstra Coördinator FFF-Zoogdierenwerkgroep Friesland Weerdijk 13 8488 GN Nijeholtwolde
[email protected]
Figuur 3. Onderzoek aan een gevangen Noordse woelmuis, Sneekermeer 9 oktober 2010 (foto Teddy Dolstra). Twirre
Sjoerd Bakker Boswachter I & M (Inventarisatie en Monitoring) Staatsbosbeheer Beheerseenheid Súdwest-Fryslân De Houtwâl 2 8567 HN Oudemirdum
[email protected]
natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 1
5
Vogeltrektellen in het Leeuwarder Bos Jeroen Breidenbach Vogeltrektellen wordt steeds populairder in Nederland. In 2010 leidde dit ertoe dat de vogeltrektelpost Leeuwarder Bos werd opgericht, gelegen ten noorden van Leeuwarden. Vanaf het najaar van 2010 werden trekvogelgegevens systematisch verzameld en doorgegeven aan www.trektellen.nl. Naast het Leeuwarder Bos worden er nog op negen andere plaatsen in Fryslân trekvogels geteld, waarvan vijf op de Waddeneilanden. Hoewel trektellen in ons land aan populariteit wint, wordt er eigenlijk vrij weinig gedaan met de verkregen gegevens. Dit was de aanleiding tot het schrijven van dit artikel. Drie en een half jaar vogeltrektellen in het Leeuwarder Bos, wat leert ons dat nou eigenlijk?
Inleiding
Er is in de periode vanaf augustus 2010 tot en met november 2013 in totaal 629 uur en vijftig minuten geteld op de ‘grafheuvel’ (figuur 1). Deze uitkijkbult ten noorden van Leeuwarden is zo genoemd, omdat er grafstenen liggen die afkomstig zijn van de Westerkerk in Leeuwarden. Het zwaartepunt van de tellingen ligt in het voor- en najaar wanneer de meeste trekvogels overkomen en in totaal zijn er in deze uren 305.336 trekvogels geteld, verdeeld over 169 vogelsoorten. Dit komt neer op een uurgemiddelde van 485 vogels. Figuren 2 en 3 visualiseren de telintensiteit, de totalen qua vogels en het uurgemiddelde per maand. Van alle maanden is er in december tot nu toe nog niet geteld. Er is goed te zien dat er in het najaar meer vogelbeweging over de telpost is dan in het voorjaar. Dit heeft onder andere te maken met de geografische ligging van de telpost en het trekgedrag van vogelsoorten. Dat het uurgemiddelde in november hoger is dan de andere maanden valt te verklaren aan de hand van de grote aantallen Spreeuwen (Sturnus vulgaris), Kramsvogels (Turdus pilaris) en diverse ganzensoorten. Als we het voorjaar met het najaar
gaan vergelijken qua aantal vogelsoorten in plaats van het aantal individuen, is te zien dat er niet veel verschil tussen zit. In april zijn er 105 en in oktober 118 soorten gezien. Het najaar lijkt iets beter qua soortenaanbod maar dit kan gecorrigeerd worden aan de hand van de teluren in voor- en najaar. In dit artikel zal er verder ingegaan worden op de weersinvloeden en de vogelbevindingen op lokale schaal.
Weersinvloeden
Tijdens de trektellingen wordt altijd de weerssituatie beschreven door het gemiddelde te nemen van de gehele telling. Deze weergegevens kunnen dan later geanalyseerd worden en zijn mogelijk een verklarende factor voor veel of weinig trek van bepaalde vogelsoorten. Langs de Nederlandse kust is wind één van de bepalende factoren voor veel vogeltrek. In het voor- en najaar met oostenwind worden de trekvogels naar de kust geblazen waardoor daar de hoogste aantallen vogels langs komen, ook wel gestuwde vogeltrek genoemd. Het Leeuwarder Bos is niet gelegen aan de kust en vogels komen daardoor in een brede strook over de telpost. Een vraag die
Figuur 1. Trektelpost Leeuwarder Bos, 5 oktober 2013 (foto Wietze Landman, Leeuwarder Courant). Twirre natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 1
6 200 175
Aantal uren
150 125 100 75 50 25 0 Jan
Feb
Mrt
Apr
Mei
Jun
Maand
Jul
Aug
Sep
Okt
Nov
Dec
Figuur 2. Aantal getelde uren per maand in 2011 – 2013. je kunt stellen, is in hoeverre windrichting bepalend is voor goede trekdagen voor het Leeuwarder Bos. De teldata zijn vervolgens ingedeeld per windrichting en gecorrigeerd voor het aantal getelde uren per windrichting. In figuur 4 is dit weergegeven aan de hand van een windroos. Hieruit blijkt dat teldagen met een zuidoostenwind het hoogste uurgemiddelde aan vogels opleverden, maar dat ook bij wind uit zuid en west de vogeltrek bovengemiddeld is. Overigens kan bij elke windrichting vogeltrek plaatsvinden. Naast windrichting zou temperatuur ook een belangrijke factor kunnen zijn. Als we de gegevens tegenover elkaar uitzetten, zien we dat de temperatuur geen invloed heeft op de aantallen vogels, maar wel op de teller. De figuren 5 en 6 laten dit goed zien met in figuur 5 de invloed van de temperatuur op de aantallen vogels per uur en in figuur 6 de invloed van de temperatuur op de telintensiteit van de teller. De uitschieters in figuur 5 vallen te verklaren doordat er maar één uur geteld is bij 0 graden, wat toevallig ook een erg goed uur was en niet representatief voor die temperatuur, en doordat er bij 11°C een telling zit waar meer dan twintigduizend Spreeuwen zijn geteld. 140
1800 aantal vogels
1600
uurgemiddelde
1200
80
1000
60
800 600
40
400 20
uurgemiddelde
1400
100
Uurgemiddelde
aantal vogels 1000 Aantal vogelsmaal x 1000
120
200 0 Dec
Nov
Okt
Sep
Jul
Aug
Jun
Mei
Maa Mrt Apr
Jan
Feb
0
Maand maand
Figuur 3. Getelde vogels totaal per maand en gemiddeld per uur per maand in 2011 – 2013. Twirre
Figuur 4. Uurgemiddelde per windrichting van het aantal vogels over de trektelpost Leeuwarder Bos in 2011 – 2013. Op de telpost Leeuwarder Bos is windrichting dus een factor die van enige invloed is op de trekintensiteit, maar de temperatuur niet. De enige lokale factor die echt significant effect heeft op het aantal vogels dat je waarneemt over de telpost is het zicht. Mist en lage bewolking zorgen ervoor dat veel vogels gemist worden en tegen een strak blauwe lucht mis je ook snel vogels die overkomen. Met hoge bewolking worden er de meeste vogels opgemerkt. Voor de intensiteit van de vogeltrek zelf gaat het vooral om het beeld in heel Europa qua drukgebieden. Daarnaast spelen de zon, de sterren, magnetisme, routeherkenning en waarschijnlijk nog meer factoren een rol (Elphick 2007).
Zomeravonden
Op (na)zomeravonden als een noordcomponent in de bovenwind aanwezig is samen met cumulusbewolking, het liefst voor of na een weersverandering, gebeurt er soms iets bijzonders. Als er genoeg trekvogels in de aanvoerrichting aanwezig zijn die willen migreren, voornamelijk reigers, eenden en steltlopers, dan kunnen er veel vogels over de telpost komen. Deze vogels vertrekken dan in zuidelijke richting en dit fenomeen is vooral interessant, omdat de telpost Leeuwarder Bos gelegen is in de trekstroom vanaf het Lauwersmeer en de Waddenzee. Deze ideale omstandigheden resulteerden bijvoorbeeld op 19 augustus 2013 in enorme steltlopertrek waarbij een groep van tweehonderd Rosse grutto’s (Limosa lapponica) werd opgemerkt. Op diezelfde avond was er ook leuke trek van Regenwulp (Numenius phaeopus, 85 exemplaren), Kievit (Vanellus vanellus, 957 exemplaren) en Goudplevier (Pluvialis apricaria, 477 exemplaren). Ook reigers doen het goed in het Leeuwarder Bos onder deze omstandigheden. Op 28 september 2010 werden in een uur tijd maar liefst negentien Blauwe reigers (Ardea cinerea) geteld. De eendensoorten doen het daarentegen weer niet goed op de telpost Leeuwarder Bos. Deze komen in andere delen van het land wel in grotere aantallen
natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 1
7
1000 900 800
Gemiddeld gemiddeldaantal aantal
700 600 500 400 300 200 100 0 -4 -3 -2 -1
0
1
2
3
4
5
6
7
8
9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28
Graden graden Celsius Celsius
Figuur 5. Uurgemiddelde van het aantal getelde vogels in relatie tot de temperatuur (°C) in 2011 - 2013. door, waarvan trektelpost Vijfhoek Diemen een goed voorbeeld is. De resultaten van deze trektelpost zijn in te zien via www.trektellen.nl. Waarschijnlijk vliegen de eendensoorten te hoog over de trekpost of volgen ze een andere trekroute. Het zou erg interessant zijn om eens bij de Waddenkust van Friesland te gaan trektellen op een zomeravond wanneer alle omstandheden ideaal zijn zoals eerder beschreven.
Lijsters
Trektelpost Leeuwarder Bos telt elk jaar een heleboel lijsters. Dit zijn in het najaar voornamelijk Zanglijsters (Turdus philomelos), Koperwieken (Turdus iliacus), Kramsvogels en Merels (Turdus merula). In het voorjaar gebeurt er nog iets bijzonders. In april is de trefkans op Beflijsters (Turdus torquatus, figuur 7) in het Leeuwarder Bos erg hoog vergeleken met de rest van het binnenland van Fryslân. Dit valt deels te verklaren door het geschikte biotoop, namelijk een bos met overgang naar grasland. De beweging van Beflijsters in april werd voor het eerst opgemerkt in 2011 waarna dit bevestigd werd in 2012 en 2013. In figuur 8 is het aantal Beflijsters weergegeven vergeleken met het totaal aantal teluren in de maand april voor de gehele telperiode 2011 - 2013. Het is bekend dat de mannetjes een week eerder
door Nederland trekken dan de vrouwtjes en de jongere dieren vanwege het alvast veroveren van een territorium (Dierschke et al. 2011). Meerdere vogelsoorten doen dit (van Klinken et al. 2002). In het Leeuwarder Bos lijkt dit ook het geval te zijn, waarbij de hypothese luidt dat het vooral de volwassen mannetjes zijn die doortrekken tussen 10 en 20 april en de vrouwtjes en jonge dieren vooral tussen 15 en 25 april. De piek van deze twee groepen zou ongeveer vijf dagen van elkaar verschillen. Deze hypothese moet nog getoetst worden door de mannetjes en vrouwtjes apart te vermelden en te tellen. De grootste kans om Beflijsters in het Leeuwarder Bos te zien ligt in ieder geval tussen 15 en 20 april. Zoals eerder vermeld komen er nog meer soorten lijsters over de telpost, met name in het najaar. In dit geval wordt er ingezoomd op de Zanglijsters, Koperwieken en Kramsvogels. Deze drie soorten passeren de telpost in hoge aantallen. Ze trekken veelal ’s nachts, maar met geluk en het juist timen van tellen, bijvoorbeeld tijdens lichte regen, kun je topdagen meemaken. Voor de Zanglijster staat het dagrecord op 1061 (25 september 2013), voor de Koperwiek op 1650 (23 oktober 2013) en voor de Kramsvogel op 2006 (8 november 2013). Het
70
Aantal uren aantal uren
60 50 40 30 20 10 0 -4
-3
-2
-1
0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28
Graden Celsius graden Celsius
Figuur 6. Aantal getelde uren in relatie tot de temperatuur (°C) in 2011 – 2013. Twirre natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 1
8
Figuur 7. Trekkende Beflijster, Leeuwarder Bos 15 april 2013 (foto Jeroen Breidenbach). mooiste aan deze soorten is dat ze elkaar opvolgen qua trektijd. In het Leeuwarder Bos komt dit overeen met de gegevens uit de literatuur (Van Turnhout et al. 2009). In figuur 9 is dit weergegeven, waarbij de uurgemiddelden van de drie lijstersoorten per maand zijn aangegeven.
Wespendieven
Soms worden bewegingen van (trek)vogels opgemerkt op tijden dat je het niet verwacht. Zo’n dag was 15 juli 2013. Normaal is de waarneming van een Wespendief (Pernis apivorus) al zeldzaam, maar op de middag van deze dag werden maar liefst vier verschillende adulte Wespendieven overvliegend waargenomen richting west. De dag erna werd er weer gepost om te kijken of dit geen toeval was. Maar toeval leek uitgesloten, er kwamen alweer vier adulte Wespendieven over (figuur 10). Deze acht exemplaren verspreid over de twee dagen betroffen minimaal zeven verschillende individuen. Dit is erg bijzonder aangezien het middenin de broedtijd van de Wespendief was en de dichtstbijzijnde broedlocatie bij Oranjewoud (Heerenveen) of Beetsterzwaag ligt. De populatie daar is niet groot genoeg om de gehele aanvoer te verklaren, waardoor er zeer zeker exemplaren tussen zitten die uit de buurt van het Drents-Friese Wold komen. Ook is het de vraag of het gaat om broedvogels of niet-broedvogels. Het is bekend uit de literatuur dat Wespendieven grote voedselvluchten kunnen maken van meer dan tien kilometer rond hun nest. Dit doen vooral de vrouwtjes. Maar deze individuen die in een strakke lijn over de telpost vlogen, kwamen van een afstand van meer dan dertig kilometer van hun dichtstbijzijnde broedgebied vandaan. Sommige exemplaren moesten wel van een
afstand van meer dan vijftig kilometer zijn gekomen! Wat ook opmerkelijk is, is dat drie van de acht Wespendieven mannetjes betroffen. Zal dit wellicht aan de voedselsituatie hebben gelegen in Nederland of gebeurt dit jaarlijks? Tellingen halverwege juli moeten dit de komende jaren uitwijzen (Bijlsma 1993). Later in 2013, namelijk op 26 augustus, werd het Friese record van overvliegende Wespendieven verbroken. Er kwamen er maar liefst negentien over de telpost in elf uur tijd.
Zeldzaamheden
Er passeren regelmatig regionale, maar ook landelijke zeldzaamheden over de telpost. Hoewel deze waarnemingen minder belangrijk zijn als het gaat om analyses en trends, zijn ze wel de krenten in de pap en het noemen waard. In de jaren dat er geteld is zijn er negen soorten trekvogels waargenomen die de afgelopen honderd jaar niet in Leeuwarden waren gezien en doorgegeven. Het gaat hier om Rotgans (Branta bernicla), Middelste zaagbek (Mergus serrator), Zwarte ibis (Plegadis falcinellus), Boomleeuwerik (Lullula arborea), Duinpieper (Anthus campestris), Roodkeelpieper (Anthus cervinus), Grote kruisbek (Loxia pytyopsittacus), Ortolaan (Emberiza hortulana) en IJsgors (Calcarius lapponicus). Daarnaast is ook nog een aantal landelijke zeldzaamheden te noemen die al wel eerder gezien en doorgegeven waren via de website www.waarneming.nl. De soorten die daaronder vallen zijn Roodpootvalk (Falco vespertinus), Witwangstern (Chlidonias hybrida) en Europese kanarie (Serinus serinus). Ten slotte kwamen er ook nog jaarlijkse landelijke zeldzame trekvogels over de telpost, namelijk Ruigpootbuizerd (Buteo lagopus, figuur 11), Kraanvogel (Grus grus), Draaihals (Jynx torquilla), Pestvogel (Bombycilla garrulus), Bladkoning (Phylloscopus inornatus) en Grote pieper (Anthus richardi). Met intensief waarnemen lukt het deze soorten incidenteel waar te nemen, hetzij overtrekkend, hetzij ter plaatse verblijvend. In 2013 zat er nog een zeldzaamheid naast de telpost in het Leeuwarder Bos, namelijk de Krekelzanger (Locustella fluviatilis). Deze heeft er ruim een week gezongen om vervolgens waarschijnlijk verder te migreren.
20 18
Aantal Beflijsters
Aantal uren geteld
16
Aantal
14 12 10 8 6 4 2 0 1-apr
3-apr
5-apr
7-apr
9-apr
11-apr
13-apr
Figuur 8. Aantal getelde Beflijsters per dag in 2011 – 2013. Twirre
15-apr
17-apr
19-apr
21-apr
23-apr
Datum
natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 1
25-apr
27-apr
29-apr
9 170 160 150 140 130
Zanglijster Koperwiek Kramsvogel
120 110
Aantal aantal
100 90 80
Figuur 11. Overtrekkende Ruigpootbuizerd, Leeuwarder Bos, 18 januari 2012 (foto Jeroen Breidenbach).
70 60 50 40 30 20 10 0 Sep
Okt Maand maand
Nov
Figuur 9. Uurgemiddelde van de drie meest voorkomende lijstersoorten over de trektelpost in 2011 – 2013. Slot
Er zijn nog geen harde conclusies te trekken uit de verkregen data aangezien er met trektellen een te grote rol is weggelegd voor weersinvloeden en fluctuaties binnen de soorten zelf. Er spelen ook veel menselijke factoren mee die invloed hebben op de gegevens die verkregen worden, zoals telintensiteit, kennis van de waarnemer en beschikbare apparatuur. Om meer over de gegevens te kunnen zeggen moet er eigenlijk het gehele jaar door in elke tijd van het jaar evenveel geteld worden, waarbij er altijd op hetzelfde tijdstip wordt gepost, vanaf zonsopgang tot twee uur erna bijvoorbeeld. Uit de teluren van het Leeuwarder Bos is gebleken dat er vaak geteld werd tijdens bekende trekpieken. De leukste verrassingen, wat betreft zeldzame soorten, bleken gek genoeg vaak juist buiten deze trekpieken te liggen. Dankzij de telpost is wel een aantal opvallende vogelbewegingen en invasies opgemerkt. Op 10
oktober 2012 werd bijvoorbeeld een Fries record van 33 overvliegende Appelvinken (Coccothraustes coccothraustes) geboekt, terwijl er op 14 oktober 2013 maar liefst 131 Kruisbekken (Loxia curvirostra) overkwamen. Dit artikel biedt voer om nog meer te gaan tellen en anderen wellicht ook aan te zetten tot het tellen/meten van de trekvogelbewegingen in zijn of haar buurt. Wil je daarom zelf een trektelpost beginnen, dan moet met een aantal voorwaarden rekening worden gehouden. Een zo goed mogelijk zicht richting noordwest en zuidoost waar de trekvogels vandaan komen, het liefst vanaf een bult of een dijk, een zo gevarieerd mogelijk landschap (om afleiding te geven tijdens de rustige uren) en een rustige plek met weinig geluidshinder bieden daarvoor de basis. Nieuwsgierig geworden naar de tellingen van het Leeuwarder Bos? Via onderstaande link zijn de resultaten terug te vinden: http://www.trektellen.nl/ trektelling.asp?telpost=939.
Literatuur
Bijlsma, R.G., 1993. Ecologische atlas van de Nederlandse roofvogels. SOVON Vogelonderzoek Nederland, BeekUbbergen. Dierschke, J., V. Dierschke, K. Hüppop, O. Hüppop & K.F. Jachmann, 2012. Die Vogelwelt der Insel Helgoland. OAG Helgoland, Helgoland. Elphick, J., 2007. Atlas van de vogeltrek. Tirion Natuur, Baarn. Klinken, A. van, 2002. Vogeltrek over Nederland 19761993. Schuyt & Co, Haarlem. Turnhout, C. van, E. van Winden, G. Troost , K. Koffijberg, & F. Hustings, 2009. Veranderingen in timing van zichtbare najaarstrek over Nederland: een pleidooi voor hernieuwde standaardisatie van trektellingen. Limosa 82: 68-78.
websites http://www.trektellen.nl http://www.waarneming.nl
Figuur 10. Overtrekkende Wespendief, Leeuwarder Bos, 16 juli 2013 (foto Jeroen Breidenbach).
Jeroen Breidenbach Achter de Hoven 197 8933 CL Leeuwarden
[email protected] [email protected]
Twirre natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 1
10
Kalkpraat – schelpen in Fryslân (2) – het zoute water Schelpenwerkgroep Friesland In het eerste artikel in de vorige Twirre gaf de Schelpenwerkgroep Friesland (SWG) een algemene uiteenzetting over het ontstaan van de werkgroep en over het verzamelen van schelpen. In dit tweede artikel kijken we specifieker naar de schelpensoorten van het zoute water van de Noordzee en de Waddenzee.
A. De Noordzee
Algemene inleiding
Schelpen van grote en kleine afmetingen spoelen aan. Soms door elkaar, soms reeds door de zee in eenheidsmaten gesorteerd. De grote liggen na een storm meestal hoog op het strand, de kleine na oostenwind tussen de eb- en vloedlijn. Soms zijn dit schelpen die afkomstig zijn uit vroegere perioden (fossiel), maar meestal betreft het soorten die tegenwoordig in onze kustwateren leven (recent). Opvallend is dat bepaalde soorten steeds minder gevonden worden, zoals de Penhoren (Turritella communis) en het Zaagje (Donax vittatus). Hier ligt een taak voor de mariene biologen om de oorzaak op te sporen. Ook worden er nieuwe soorten waargenomen, waaronder de Amerikaanse zwaardschede (Ensis americanus) en de Japanse oester (Crassostrea gigas). Totaal leven er in de Noordzee zo’n 250 soorten, maar in de praktijk vinden we meestal maximaal een stuk of 60. De rest is minder algemeen tot zeer zeldzaam of te diep in zee levend.
Het gebied
De kust van de Waddeneilanden ligt aan de oostelijke rand van de Noordzee. Aan de westkant wordt deze begrensd door Groot-Brittannië en het Nauw van Calais. In het noorden gaat de Noordzee over in de Atlantische Oceaan. In het midden is de Noordzee vrij diep, tot circa 40 meter, maar naar de randen toe loopt deze geleidelijk op om uiteindelijk op onze stranden te eindigen. Die geleidelijk naar het strand toe oplopende bodem resulteert erin dat er op het strand veel schelpen aanspoelen. De soorten die we op het strand vinden, leven redelijk tot heel dicht onder de kust. Na hevige stormen kunnen bepaalde soorten massaal
Figuur 1. Wenteltrapjes en alikruiken, massaal aangespoeld op Schiermonnikoog, 7 oktober 2007 (foto archief SWG). aanspoelen: de grote velden met zwaardscheden zijn een bekend verschijnsel. Maar ook bijvoorbeeld Trapgeveltjes (Propebela turricula), fuikhorens (Nassarius spec.) en wenteltrapjes (Epitonium spec.) kunnen in grote aantallen op het strand aangetroffen worden (figuur 1). De soorten die dieper in de Noordzee leven, spoelen hoogst zelden aan en zijn eigenlijk alleen te vinden na zandsuppleties op het strand (opspuitingen om de kust te versterken). Vissersboten willen ook nog wel eens wat leuks opleveren van deze soorten, hoewel de schelpenbijvangst bij de visserij de laatste jaren minder is geworden. Om aan deze schelpen te komen is het voor de verzamelaar zaak goede contacten en vertrouwen op te bouwen met de vissers.
Waar en wanneer gaan we zoeken?
Deze vraag kunnen we beter beantwoorden met
Figuur 2. Een dwarsdoorsnede van het strand op Terschelling bij Paal 8 (bron: Google streetview). Twirre
natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 1
11 “waar gaan we niet zoeken?” Daar we ons in dit artikel alleen op de zeeschelpen richten, gaan we natuurlijk niet op het land en in de sloten zoeken. Hoewel, sommige zeevogels die schelpen eten willen de resten wel eens boven een weiland vlak achter de duinen laten vallen. En ook een warme dag op het badstrand van Ameland is vanwege de vele badgasten niet de meest ideale tijd en plaats om wat leuks te vinden. Nee, we zoeken bij voorkeur bij afgaand water (raadpleeg dus eerst een getijdentabel) op een liefst wat verlaten / afgelegen strand en aldaar vanaf de voet van het duin tot aan de waterlijn van dat moment. De beste tijd om te zoeken is vanaf een paar uur voor laagwater tot circa een half uur erna. De meeste kans op mooie vondsten is bij een (sterke) af- of aanlandige wind, dus dwars op de kust. Dan staat ofwel de onderstroom (voor bodemsoorten) ofwel de bovenstroom (voor drijvende soorten) recht op de kust. Op het strand kunnen we vanuit het perspectief van een schelpenverzamelaar een drietal zones onderscheiden (figuur 2). Deze zones lichten we onderstaand toe. Aan de landzijde ligt tussen de duinvoet en de vloedlijn (hoogwaterlijn) het hoge strand. De vloedlijn is de rand waar de hoogste vloed de laatste keer aan toe is geweest, meestal duidelijk herkenbaar aan het vloedmerk (aanspoelsel). Op het hoge strand kunnen we wel schelpen vinden, maar dat zijn exemplaren van soms maanden oud, vaak niet meer heel en ook veelal verbleekt. Alleen na een flinke storm, al dan niet in combinatie met springtij, is er een goede kans om in deze zone verse soorten te vinden. De zone tussen de vloedlijn en de waterlijn noemen we het zoekstrand. Dit is de beste plaats om te zoeken, omdat hier de meeste schelpen liggen, vaak in rijen evenwijdig aan de kust. Hier bekijken we alles wat we tegenkomen: de schelpen, velden met verbrokkeld veenhout, de brokken veen, emmers en kratten (hier kunnen levende schelpen op- en inzitten) en bossen wier (vooral riemwier). Aan de voetjes hiervan zitten wel eens Schaalhorens (Patella vulgata), die hoedjes die je in Bretagne op de rotsen vindt.
Figuur 3. Otterschelpen, massaal aangespoeld bij Katwijk 13 maart 2014 (foto archief SWG).
De meest verse vondsten kunnen we in de derde zone vinden. Dat is de waterlijn van dat moment. De sensatie is altijd als een bijzondere soort voor je voeten uit het water tevoorschijn komt. Heel vaak liggen er ook grote velden met schelpen net op of onder de waterlijn die niet droogvallen. De waterlijn van dat moment wordt op enig moment de eblijn. Dat moment van laagwater is te horen: het is dan even heel stil. Daarna komt het water weer op en kunnen wij naar huis. Een half uurtje doorzoeken gaat nog, maar dan spoelt de zee toch al het moois weer onder. Afhankelijk van tijd en zin kun je dan natuurlijk ook nog op het hoge(re) strand gaan zoeken. En verder is het een kwestie van geluk hebben en vooral goed kijken. Soms steekt een heel bijzondere schelp maar een klein stukje boven het zand uit. Als je dat stukje herkent, raap je de schelp meteen op.
Wat kunnen we vinden?
Figuur 4. Een levend Wenteltrapje, Ameland 12 juni 2013 (foto archief SWG).
Algemeen Grotere soorten zoals Noordkrompen (Arctica islandica), hartschelpen (Acanthocardia spec.), otterschelpen (Lutraria spec.) (figuur 3), Wulken (Buccinum undatum), Noordhorens (Neptunea antiqua), strandschelpen (Mactra spec. en Spisula spec.) en zwaardscheden kun je na een storm in de eb- en vloedlijn vinden. Kleinere soorten zoals Wenteltrapjes, Trapgeveltjes, Penhorens, Spoelhorens (Acteon tornatilis), tepelhorens (Natica spec.), Zaagjes, Kokkels (Cerastoderma edule), Venusschelpen (Chamelea striatula), Nonnetjes
Twirre natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 1
12
Figuur 5. De waddenkust ter hoogte van Midsland, Terschelling (bron: Google streetview). (Macoma balthica) en platschelpen (Angulus spec.) vind je meestal in de aanspoelselbankjes tussen de hoogen laagwaterlijn. Het kleinere tot zeer kleine materiaal bevindt zich ook in dit aanspoelsel, zoals Korfschelpjes (Varicorbula gibba), Tweetandschelpjes (Kurtiella bidentata) en de nog kleinere horentjes. In brokken veen worden soms verschillende soorten boormossels aangetroffen, sommige soorten algemeen voorkomend (Barnea candida), andere minder algemeen (Zirfaea crispata), of zeer zelden (B. parva). Bijzondere vondsten We schreven in het vorige artikel al dat we ook emmers en kratten bekijken die aangespoeld zijn. Daar willen wel eens dwaalgasten aangehecht zitten: soorten die hier van nature niet voorkomen, maar op deze manier toch onze kust bereiken. Regelmatig worden er opspuitingen gedaan op het Nederlandse strand. Daarvoor gebruikt men zand dat vaak op 1520 km uit de kust wordt opgezogen. Het is duidelijk dat daar ook aparte soorten in kunnen zitten. Let wel: dit zijn dan altijd toevalstreffers, zonder garantie voor een volgende keer. Als toevalstreffers van onze werkgroepleden kunnen we noemen: een vers doublet Artemisschelp (Dosinia exoleta) lang geleden op Terschelling, twee doubletten Noordkromp op de Balg op Ameland en een levend Wenteltrapje (let op het operculum in de mondopening) vorig jaar op Ameland (figuur 4). Het is niet zo dat wij het strand systematisch en periodiek bezoeken. In Noord- en Zuid-Holland hebben ze de ‘Strandwacht’ die elke dag nauwkeurig bijhoudt wat er ligt en dus meer bijzondere dingen kan vinden. Voor ons is dat niet haalbaar en het bestaat op de Waddeneilanden - voor zover wij weten - ook niet. Beter is het om de boeken van de Bruyne et al. (2013) en van de Bruyne & de Boer (2008) te raadplegen. Die boeken bevatten lijsten van dergelijke soorten. Verder houdt Thijs de Boer op zijn website de vondsten van bijzondere soorten op Schiermonnikoog bij (www.schelpenmuseum.nl). Jammer genoeg worden veel bijzondere vondsten niet geregistreerd. Bijvoorbeeld omdat de vinder geen verzamelaar is of op het moment dat de schelp
Twirre
aanspoelt er geen zoeker op het strand is. Wie weet wat er op dit moment op de oostpunt van Terschelling aanspoelt? Laat dit alles een stimulans zijn om zelf gebukt alle vloedlijnen af te speuren.
B. De Waddenzee Algemene inleiding
We steken het eiland over, door de duinen, de hoofdweg over en de polder in tot we bij de waddendijk uitkomen. Fiets tegen een hek aan en de dijk over. Dan ligt, bij eb uiteraard, het wad aan onze voeten. Staat het water zo goed als tegen de dijk aan, dan zijn we minimaal een uur te vroeg. Vogels kijken is dan de beste manier om de tijd te doden. De Waddenzee kent een kleinere verscheidenheid aan schelpensoorten dan het Noordzeestrand. Hiervoor zijn meerdere oorzaken. Het is een binnenzee met iets minder zout water, heeft een andere bodemopbouw, is ondiep en heeft een hoge stroomsnelheid. Richting het vasteland neemt het aantal soorten af tot er maar een heel beperkt aantal overblijft.
Het gebied
De Waddenzee loopt van het Marsdiep tussen Den Helder en Texel tot aan Denemarken. Hij kent een lange ontstaansgeschiedenis, maar is al honderden jaren een binnenzee. Wij beperken ons tot het Nederlandse deel dat wordt begrensd door de Waddeneilanden en het vasteland van Fryslân en Groningen. Bij vloed staat de Waddenzee voor het grootste deel onder water met hier en daar een zandbank, bij eb valt hij voor een groot deel droog met een paar diepe geulen voor de scheepvaart.
Waar en wanneer gaan we zoeken?
De beste plaatsen zijn op en in het slik, onder stenen, op strandjes tegen de dijk aan en op dwarsdijken (figuur 5). Bij eb kun je ook een paar honderd meter het wad op gaan lopen, maar voor het zoeken maakt dat weinig uit: daar zul je dezelfde soorten vinden en vaak ook levend ingegraven. Net als op het Noordzeestrand is de beste tijd van zoeken vanaf een paar uur voor laagwater tot een half uur erna. Aan het wad wil het water nog wel eens sneller dan
natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 1
13 verwacht weer tot vlak bij de dijk staan. Dit komt vooral doordat het wad vrij vlak is en het water dus snel over een groot oppervlak kan komen. Op de Friese kust wordt het nog moeilijker: daar zijn door de vele kwelders weinig geschikte zoekmogelijkheden. De beste plaatsen zijn bij de veerdam in Holwerd en een stukje strand bij Wierum. Ook ter hoogte van De Stiennen Man bij Harlingen is een stukje strand, maar dat is voor het grootste deel opgespoten en dus eigenlijk weinig betrouwbaar voor wat betreft de versheid en herkomst van de aldaar gevonden schelpen.
Wat kunnen we vinden?
De meest kenmerkende soorten op het wad zijn de Kokkel, de Platte slijkgaper (Scrobicularia plana), de Strandgaper (Mya arenaria) (van alle drie soorten vele losliggende exemplaren), de Mossel (Mytilus edulis) (vaak grote klompen aan elkaar), Japanse oester (op veel plaatsen grote riffen), Keverslakken (Lepidochitona cinerea) (onder stenen en op andere schelpen) en verschillende soorten alikruiken (Littorina spec.) (op stenen en op wier). Er zijn minder typische Noordzeesoorten te vinden, die moeten immers tussen de eilanden door het wad bereiken. De Amerikaanse zwaardschede is nog de meest voorkomende. Hoe verder we naar het vasteland komen hoe minder Noordzeesoorten we vinden. Verder was er een sterke afname van de populatie Nonnetjes, vooral als gevolg van de mechanische schelpdiervisserij. Een aantal jaren geleden kwam er een verbod op die visserij en onlangs werd bekend dat het daardoor met het Nonnetje weer een stuk beter gaat.
Bijzondere vondsten
Hiervoor geldt hetzelfde als voor de Noordzee. Als bijzondere vondst van één van onze leden kunnen we een aantal Wulken en Noordhorens noemen, gevonden in de buurt van Zwarte Haan, terwijl die niet in de Waddenzee leven. De verklaring is heel eenvoudig: die zijn daar jaren geleden door vissers overboord gegooid om ze kwijt te raken en spoelen nu aan. Verder verwijzen we weer naar de literatuur van de Bruyne et al. (2013) en van de Bruyne & de Boer (2008) voor de lijsten van bijzondere vondsten.
En verder nog
Vooral de geschiedenis van de Japanse oester is bijzonder: vroeger kwam deze soort hier helemaal niet voor, daarna aanvankelijk in klein aantal en op een gegeven moment werd het een plaag: er ontstonden grote riffen die alle andere soorten verdrongen. Tegenwoordig zijn de geleerden het erover eens dat het wel veranderd is in een ‘stabiele situatie’. Met andere woorden, er is een biologisch
evenwicht ontstaan; ook de oesters krijgen ziektes en sterven af en op de riffen van de Japanse oester ontstaan al mosselbanken.
Fossielen
Dit artikel behandelt alleen de recente soorten, te herkennen aan kleur en ongeschonden staat. Maar vaak vind je vooral op het strand ook oudere, verweerde exemplaren die meestal egaal bruin, blauw of zwart van kleur zijn. Dit zijn dan fossiele soorten, of beter gerekristalliseerde, zoals dat tegenwoordig heet. Dit is echter een geheel andere materie en valt buiten het bestek van dit artikel. Het boek van Moerdijk et al. (2010) behandelt de tweekleppigen, keverslakken en stoottanden van het strand. Het tweede deel is in voorbereiding en behandelt de horentjes. Het zal naar verwachting over een aantal jaren verschijnen. In de tussentijd zijn de vorderingen te volgen op de maandelijkse bijeenkomsten in Naturalis Leiden en in de Spirula, het mededelingenblad voor leden van de NMV, in te zien in het NMF.
Epiloog
Met de vakanties in het vooruitzicht kan dit artikel inspirerend werken op uw vakantieavonturen. Bovenstaande is weliswaar geschreven met de Nederlandse situatie in gedachten, maar het mooie is dat waar ter wereld men ook komt, het overal in principe hetzelfde werkt. Overal waar strand is zul je getijverschil aantreffen. Soms meer, soms minder dan bij ons, maar schelpen spoelen overal aan.
Literatuur
Bruyne, R.H. de, S.J. van Leeuwen, A.W. Gmelig Meyling & R. Daan (red.), 2013. Schelpdieren van het Nederlandse Noordzeegebied - Ecologische atlas van de mariene weekdieren (Mollusca). Uitgeverij Tirion, Utrecht en Stichting ANEMOON, Lisse. [Tresoar F 3627] Bruyne, R.H. de & T.W. de Boer, 2008. Schelpen van de Waddeneilanden. Gids van de schelpen en weekdieren van Texel, Vlieland, Terschelling, Ameland en Schiermonnikoog. Fontaine Uitgevers, ’s-Graveland. [Tresoar D 22303] Bruyne, R.H. de, 2004. Veldgids schelpen. KNNV uitgeverij / Jeugdbondsuitgeverij, Utrecht. Moerdijk, P.W., A.W. Janssen, F.P. Wesselingh & G.A. Peeters, 2010. De fossiele schelpen van de Nederlandse kust. – Nederlands Centrum voor Biodiversiteit Naturalis, Leiden. [Tresoar E 10904]
Schelpenwerkgroep Friesland p/a Natuurmuseum Fryslân Schoenmakersperk 2 8911 EM Leeuwarden e-mail info@natuurmuseumfryslân.nl t.a.v. SWG
Twirre natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 1
14
Zeezoogdieren op de Friese kust; de achtergrond van strandingen nader beschreven Merel Zweemer Aan de Friese kust stranden jaarlijks vele zeezoogdieren. Men staat er vaak niet bij stil wat zo’n dier doormaakt voordat het strandt. En hoe komt het dat het dier juist op die plek aan land spoelt? Wat kunnen we ervan leren? De stromingen in de Waddenzee, trekroutes van zeezoogdieren, ziekte en menselijk handelen zijn allemaal aspecten die invloed hebben op wat er kan gebeuren met een walvis of dolfijn. Van oudsher zijn er dieren gestrand op onze kusten. Maar sommige soorten stranden veel vaker dan andere en sommige soorten zijn zeldzaam en andere algemeen. Dit artikel gaat iets dieper in op de strandingen van walvissen en dolfijnen, van de allergrootste reuzen tot de kleine bruinvissen uit onze zeeën.
Stroming en (on)diepten Waddenzee
De Friese kust is van nature erg ondiep. Hoe verder naar het westen, hoe dieper de Waddenzee wordt. Vanaf Zwarte Haan oostwaarts ligt een grote kwelder die doorloopt tot aan Ternaard. Daarna is er weliswaar een minder duidelijke kwelder aanwezig, maar de ondiepte blijft. Bij Moddergat ontstaat wederom een kwelder, de Peazemerlânnen. Ook boven Lauwersoog is het erg ondiep, behalve dan de vaargeul naar Schiermonnikoog. Het oosten van de Waddenzee is doorspekt met allerlei ondiepten. Zandplaten worden afgewisseld door slikvelden, waar weer diepere geulen doorheen lopen, die uitmonden in de vaargeulen. De Waddeneilanden hebben allemaal een strook met kwelders aan de zuidzijde van het eiland, terwijl de noordzijde bestaat uit een zandstrand waarna het water snel dieper wordt. Door deze wirwar van zandplaten, eilandjes en geulen staat een steeds veranderende stroming. In de zeegaten tussen de Waddeneilanden is deze erg sterk, daar waar de stroming nauwelijks aanwezig is, zakt het slib naar de bodem en vormt grote slikplaten (figuur 1). Eb en vloed hebben ook een grote invloed op de stroming. Met eb stroomt het water naar het westen toe de Waddenzee uit en dan langs de Noordzeekust naar het zuiden. Zodra de vloed opkomt, stroomt al het water via de zeegaten tussen de eilanden door weer naar binnen. De ebstroom staat nog westwaarts gericht als bij het Marsdiep de vloedstroom alweer binnenkomt. Doordat de getijdestromen langs de Waddenkust zich van west naar oost verplaatsen, is het bij Den Helder vier tot vijf uur eerder hoog water dan bij Delfzijl. Al deze factoren, stroming en waterdiepte, de weersomstandigheden en de conditie van het zeezoogdier zelf, spelen mee wanneer een dier op het punt staat te stranden. De eilanden Vlieland, Terschelling, Ameland en Schiermonnikoog fungeren als een soort drempel en vangnet vanuit de Noordzee. Het is dan ook logisch dat daar door de jaren heen de meeste strandingen hebben plaatsgevonden. Op de kust van het Friese vasteland stranden voornamelijk zeezoogdieren die in onze eigen Waddenzee leven, zoals Bruinvis (Phocoena phocoena) en Witsnuitdolfijn (Lagenorhynchus albirostris).
Twirre
Figuur 1. De Waddenzee. 25 maart 2014 (bron PDOK). Waarom stranden zeezoogdieren?
Dit is een prangende vraag. Wereldwijd is er nog steeds geen eenduidig antwoord op. Er zijn verschillende oorzaken bekend waartoe veel strandingen te herleiden zijn. Maar desondanks blijven sommige gebeurtenissen onverklaarbaar. De meeste dieren stranden, omdat ze verdwaald, uitgehongerd, ziek of gewond zijn. Ze raken uit de koers en komen terecht in stromingen die hen op het strand smijten (figuur 2). Maar hoe raakt een gezond dier dan verdwaald of uitgehongerd? Ook dat kan uiteenlopende oorzaken hebben, bijvoorbeeld een navigatiefout bij de migratie. Bepaalde walvissoorten die van krill leven, volgen gedurende het jaar een bepaalde trekroute. In de zomer zwemmen de dieren naar de noordelijke wateren. Deze wateren zijn dan voedselrijk en hierdoor zeer geschikt als foerageergebied voor de walvissen. In het najaar zwemmen ze weer richting de evenaar. De mannetjes zwemmen het verst. De vrouwtjes hebben vaak een jong of zijn drachtig, waardoor ze meer in de warmere wateren blijven. Op de terugweg naar warmere wateren nemen de dieren soms de verkeerde afslag. In plaats van rechtsaf te slaan bij Schotland en door het diepe deel van de Atlantische Oceaan te trekken, gaan ze linksaf en komen terecht in de Noordzee. Hier is het water ondiep en er is veel scheepvaart. Dieren raken gedesoriënteerd door het lawaai van scheepsmotoren onder water waardoor de kans op een aanvaring toeneemt. Een vergelijkbaar effect hebben de aanwezige windturbineparken. Daarnaast bevat de Noordzee door haar ondiepten niet de juiste prooien voor deze diepzeedieren. De
natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 1
15 huid vaak heel snel beschadigd door het heen en weer rollen in de branding. Ook het zand veroorzaakt wondjes. Daarbij komt dat zeezoogdieren heel snel verbranden van het zonlicht. Zelfs op een bewolkte dag is de straling van de zon genoeg om brandwonden te veroorzaken bij een gestrand dier.
Figuur 2. De doodsoorzaak van een Bruinvis wordt bij de autopsie vastgesteld, Wales 28 april 2008 (foto Merel Zweemer). kans op verhongering neemt hierdoor toe. Dit alles kan leiden tot de vaak fatale strandingen zoals we die heden ten dage kennen. Soms heeft de oorzaak van een stranding niets met de gezondheid van het dier te maken, maar ligt er menselijk handelen aan de gebeurtenis ten grondslag. Dit is van toepassing bij bijvoorbeeld sonaroefeningen van de marine. De harde en hoge tonen veroorzaken beschadigingen in het gehoor van de dolfijnen of walvissen, waardoor hun oriëntatievermogen niet goed meer werkt. Ook kunnen de dieren de caissonziekte krijgen; waarschijnlijk schrikken de dieren onder water van het geluid dat door de marine geproduceerd wordt en zwemmen ze te snel naar de oppervlakte. De caissonziekte veroorzaakt stikstofbelletjes in de bloedvaten. Vaak is dit, in combinatie met de sonar, dodelijk. Waarom keren de dieren wanneer ze gewond of ziek zijn altijd terug naar het land? Er is een theorie dat het oerinstinct de dieren terug leidt naar het land, omdat walvissen en dolfijnen van oorsprong ook op het land geëvolueerd zijn. Een andere verklaring zou zijn dat het water in de ondiepten voor de kust warmer is en dat het er mogelijk ook veiliger is omdat roofdieren in de diepere delen van de oceaan blijven. Mogelijk is het dan niet de bedoeling van de dieren om naar het strand te zwemmen, maar komen ze door omstandigheden alsnog op het strand terecht.
Is een stranding dodelijk?
Wanneer zeezoogdieren op het strand terechtkomen, bevinden ze zich in een totaal andere leefomgeving dan die waarin ze zich thuis voelen. Walvissen en dolfijnen hebben een heel gevoelige huid. Onder water is dit handig, want ze maken gebruik van geluidstrillingen om hun route te bepalen, om vis te vangen en voor communicatie. Ook houden zeezoogdieren erg veel contact met elkaar door met de flippers langs elkaar te strelen. Zo geven ze aan elkaar aan hoe ze zich voelen. Tijdens een stranding raakt die gevoelige
Dolfijnen en walvissen kunnen zich goed verdedigen tegen roofdieren onder water. Ze hebben sterke staartspieren waardoor ze flinke klappen uit kunnen delen. Soms rammen ze hun belager, en als dat niet werkt kunnen ze er altijd nog snel vandoor gaan. Op het strand is dat heel anders. Ziek en gewond kunnen ze zich niet langer verweren. Heel vaak worden bruinvissen of dolfijnen gevonden met een door meeuwen open gepikte huid. De vogels gaan vooral voor de zachte delen, zoals de ogen en het blaasgat. Vrij regelmatig wordt het dier ‘aangevallen’ terwijl het nog leeft. Ook worden er dieren gevonden die zijn aangevreten door allerlei landzoogdieren. Van de Vos (Vulpes vulpes) is bekend dat deze de kust afstruint op zoek naar voedsel, maar ook bijtsporen van honden zijn in het verleden aangetroffen. Meestal strandt een dier omdat het gewond of ziek is. Vaak kan geen hulp worden geboden, hooguit verlichting, door het dier nat te houden en schaduw te creëren. Mogelijk komen oude dieren zelfs speciaal naar het strand om daar te sterven. Terugzetten is vrijwel nooit een goed idee. In veel gevallen leidt het ertoe dat het individu enkele dagen later alsnog ergens anders aanspoelt. In 2011 zwom een Potvis (Physeter macrocephalus) zich vast op een zandplaat voor Stellendam. Medewerkers van SOS Dolfijn en de KNRM hebben gedurende vijf uur geprobeerd om het dier van de zandplaat af te krijgen en naar dieper water te dirigeren. Uiteindelijk is dat gelukt en is de Potvis weggezwommen. Twaalf dagen later spoelde op het Duitse Waddeneiland Pellworm een Potvis aan die al meerdere dagen dood was. Uit vergelijkingsmateriaal is gebleken dat het om hetzelfde dier ging. Een ander voorbeeld vormt de Gestreepte dolfijn (Stenella coeruleoalba) die in december 1997 aanspoelde bij Renesse. Dit dier, een vrouwtje dat Renée werd gedoopt, werd bijna een jaar lang opgevangen door SOS Dolfijn en verzorgd totdat ze weer beter was. Daarna werd ze uitgezet in de Franse Golf van Biskaje, dat dichterbij haar ware leefgebied ligt. Eén dag later spoelde ze weer aan op een Frans strand. Dat was in november 1998. Vervolgens is ze opnieuw verzorgd en weer uitgezet in juni 1999. Anderhalve week later spoelde ze voor de derde keer aan op de kust. Toen ze in november 1999 voldoende hersteld was, werd besloten om haar in Harderwijk te houden en niet meer uit te zetten. In april 2002 overleed ze. Hoewel onderzoekers nooit hebben kunnen achterhalen wat er precies mis met haar was, was wel duidelijk dat dit dier nooit in de natuur zou kunnen overleven. Er zijn daarentegen ook situaties geweest waarbij een dier wel succesvol terug kon worden gezet. Dit gebeurt voornamelijk bij dieren die in groepen leven.
Twirre natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 1
16
Figuur 3. Een pas gestrande Witsnuitdoflijn, Noordwijk 4 maart 2006 (foto Natuurinformatie).
De familiebanden tussen dolfijnen zijn doorgaans erg hecht. Als een lid van een dolfijnenfamilie gestrand is geraakt, wacht de rest van de groep soms in dieper water op het gestrande dier. Wanneer het dier niet gewond is geraakt en op tijd wordt teruggezet, gebeurt het vaak dat de dolfijnenfamilie voor de strander zorgt, het dier ondersteunt en soms zelfs voedsel voor hem vangt, totdat het weer voor zichzelf kan zorgen. Dieren die in hun eentje leven en stranden zonder dat er een familie in de buurt is, hebben doorgaans een lagere kans dat ze het redden na terug in zee te zijn gezet. Walvissen hebben het lichamelijk heel erg moeilijk wanneer ze zijn gestrand. Een van de redenen waarom walvissen zo ontzettend groot kunnen worden, is dat het water hun gewicht draagt. Eenmaal op het land verplettert hun lichaam de inwendige organen. Ook de spieren raken beschadigd waardoor de walvis zichzelf niet meer boven water kan houden en zal verdrinken. Het pas uitgegeven ‘Protocol stranding levende grote walvisachtigen’ hanteert een maximale tijd van 12 uur op het land voor een grote walvisachtige. Daarna zal er te grote schade zijn aangericht om de walvis nog succesvol terug te plaatsen in dieper water. Meestal is een stranding dodelijk voor een zeezoogdier. Het stranden zelf is vaak een traumatische ervaring en eenmaal op het strand is het dier overgeleverd aan harde omstandigheden. Veel levend gestrande dieren overlijden dan alsnog op het strand. Hoewel mensen vaak een reddingsactie op touw zetten wanneer het dier gestrand is, is het percentage dieren dat ook daadwerkelijk alles overleeft en daarna weer succesvol kan worden teruggeplaatst in zee erg klein.
Twirre
Kennis vergaren uit historische strandingen
Eigenlijk wordt er pas erg recent heel nauwkeurig bijgehouden wat er nu precies op onze kust strandt. Daarvoor werden er wel meldingen doorgegeven, maar niet systematisch opgeslagen en lang niet elk dood dier werd gemeld. Opvallende strandingen van dolfijnen en walvissen van pakweg 50 tot 150 jaar geleden werden vaak in de krant vermeld. Door oude archieven door te spitten, zijn nog best veel gegevens gevonden van strandingen uit deze periode. Strandingen van nog langer geleden werden wel op etsen of schilderijen vastgelegd. Oude tekeningen (figuur 3) zijn naderhand nog bestudeerd en op deze manier is het in veel gevallen mogelijk geweest om het gestrande dier tot op soort te determineren. Hoewel deze methode (oude krantenknipsels en schilderijen bestuderen) wellicht niet heel betrouwbaar is, geeft het wel een indruk van welke soorten er vroeger al aan onze kust aanspoelden. Ook kan hieruit deels worden afgeleid hoe de aantallen van bepaalde soorten zich verhielden ten opzichte van nu (figuur 4). Zo was het tot de jaren vijftig van de vorige eeuw heel gebruikelijk om Tuimelaars (Tursiops truncatus) te zien zwemmen in de Waddenzee en het Marsdiep. Toen Tuimelaars nog algemeen waren in onze wateren, strandden er ook regelmatig dieren op de kust. Vanaf de jaren zestig werden ook nauwelijks meer levende dieren waargenomen. Tegen die tijd namen de strandingen ook aanzienlijk af. Sinds 2000 zijn er nog maar twee Tuimelaars op onze kust gestrand.
natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 1
17 Een andere soort waarvan het aantal strandingen enorm is afgenomen, is de Orka (Orcinus orca). Tussen 1909 en 1963 hebben er 21 strandingen plaatsgevonden, steeds met een tot vijf jaar ertussen. Hoewel deze soort nooit in de Waddenzee heeft geleefd, is het zeer wel mogelijk dat Orka’s zo’n honderd jaar geleden veel algemener waren in de Noordzee dan tegenwoordig. Bij de Bruinvis geven strandingen het duidelijkst aan hoe het met de soort gesteld is. De waarnemingen lopen niet heel erg ver terug in de tijd; in de database van Walvisstrandingen.nl is de vroegste waarneming van 1885. Maar sindsdien is, eerst in beperkte mate maar later steeds vollediger, bijgehouden waar en wanneer een Bruinvis strandde en hoe lang en van welk geslacht het dier was. Er zijn 7884 waarnemingen van Bruinvissen vanaf dat moment tot en met 2014. Uit deze database en ook uit andere bronnen blijkt dat de Bruinvis al heel lang een algemene soort is in onze kustwateren. De Bruinvis werd vroeger ook wel bejaagd, want ook dit kleine dier leverde traan op, gekookt vet. Vanaf de jaren veertig van de vorige eeuw namen de aantallen Bruinvissen flink af. De oorzaak hiervan is niet bekend. Wel is inmiddels bekend dat bruinvisaantallen sterk fluctueren met de hoeveelheid beschikbare vis voor onze kust. Vanaf eind jaren tachtig van de vorige eeuw worden weer steeds meer Bruinvissen voor de kust waargenomen. Dit uit zich dan ook in een verhoogd aantal strandingen. Immers, als er veel dieren voor de kust leven, gaan er ook meer dood. Doordat er ook drachtige Bruinvissen of pasgeboren kalfjes aanspoelen, weten we dat de soort zich ook voor onze kust voortplant. Momenteel nemen de aantallen Bruinvissen elk jaar toe. Mogelijk betekent dit dat er een voedseltekort heerst in de noordelijke wateren, waardoor Bruinvissen uit die regio naar het zuiden zwemmen. Door gestrande dieren te onderzoeken, bijvoorbeeld middels een maag- of bloedonderzoek en een autopsie, kan meer inzicht worden verkregen in het leven van deze kleine walvisachtigen. Zo kan de doodsoorzaak worden vastgesteld, maar ook hoe oud het dier was, wat hij gegeten had, en bij vrouwtjes of ze recentelijk een jong ter wereld hebben gebracht. Gestrande dieren geven niet alleen informatie over de aantallen die voor de kust zwemmen, maar kunnen ook iets zeggen over de trekroutes die bepaalde zeezoogdieren nemen. Een goed voorbeeld vormen
Figuur 5. Een bericht over de stranding van een Tuimelaar, 31 juli 1880 (Krant De Tijd).
Figuur 4. Deze tekening geeft een nauwkeurige weergave van een stranding van een Potvis op de Nederlandse kust, 19 december 1601 (door Jan Saenredam). de Potvissen. Deze dieren zwemmen in de zomer naar de noordelijke wateren en in het najaar richting de evenaar. De mannetjes zwemmen het verst. De vrouwtjes hebben immers een jong of zijn drachtig, waardoor ze meer in de warmere wateren blijven. Er hebben op de Nederlandse kust voor zover bekend 65 strandingen van Potvissen plaatsgevonden. Van 48 dieren is het geslacht met zekerheid bepaald als mannelijk, van de overige 17 dieren was het geslacht niet langer te determineren. Er is tot op heden geen enkele zekere waarneming bekend van een vrouwtjespotvis die op onze kust is gestrand. Waarschijnlijk zwemmen de vrouwtjes een andere route en als ze doodgaan, belandt hun kadaver niet op onze kust. Bij Witsnuitdolfijnen (figuur 5) is iets soortgelijks waarneembaar. Tweederde van alle gestrande Witsnuitdolfijnen is een vrouwtje! Ook in Duitsland en Denemarken ziet men dit beeld. Ook komen bij deze soort vaak massastrandingen voor, waarbij vermoed wordt dat de gestrande dieren een groep vormden. Waarschijnlijk is het bij deze soort zo dat vrouwtjes en jongen dichter bij onze kust leven dan mannetjes.
Bijzondere strandingen
In de periode waarin strandingen zijn gedocumenteerd hebben er niet alleen heel veel algemene soorten op onze kust gelegen, maar zijn er af en toe ook zeldzaamheden gestrand. Zo is er slechts driemaal een Gewone vinvis (Balaenoptera physalus) op de Friese kust gestrand, in 1306, 1851 en 1895. Deze walvis, die maximaal 26 meter lang kan worden, is geen bewoner van onze ondiepe zeeën, maar leeft in de Atlantische Oceaan. Het totaal aantal waarnemingen van deze soort aan de Nederlandse kust bedraagt 23. Daar zitten ten minste vijf recente aanvaringen met schepen bij. Gewone vinvissen rusten net onder het wateroppervlak. Daardoor zijn ze onzichtbaar vanaf de brug van een schip en worden ze geschept door de vooruitstekende scheepsboeg. Deze aanvaringen leiden tot grote interne bloedingen en vaak een gebroken rug, waardoor het dier sterft (figuur 6).
Twirre natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 1
18 4,35 meter. De Butskop (Hyperoon ampullatus) is de derde uit de familie der spitssnuitdolfijnen die op onze kust is gestrand. Deze soort is in de lente en zomer vooral in de Noordelijke IJszee te vinden en trekt dan in het najaar naar warmere wateren. Twee van de drie strandingen van deze soort op onze kust vonden dan ook plaats in het najaar of de winter. Mogelijk dat ook de Butskop wel eens een navigatiefout maakt, waardoor ze bij hun migratie in de ondiepe Noordzee terechtkomen, in plaats van de diepe Atlantische Oceaan in te zwemmen. Deze soort wordt vaak aangetroffen in wateren van ten minste 1000 meter diep.
Figuur 6. Gewone vinvis, geraakt door de boeg van een containerschip, Rotterdam 7 juni 2012 (foto ANP). Een andere zeer zeldzame walvissoort is de Bultrug (Megaptera novaeangliae). Van deze soort zijn in Nederland slechts zeven strandingen bekend, waarvan twee op de Waddeneilanden. De Bultrug was tot voor kort afwezig langs onze kust. Het was dan ook opzienbarend dat er in 2003 een dode Bultrug aanspoelde op de Maasvlakte. Ook de strandingen op Vlieland en Ameland in 2004 en 2009 zijn uniek. Daarnaast werden er in 2007 en in 2012 ook Bultruggen voor langere tijd langs onze kust gezien. Wat deze plotselinge verandering in voorkomen heeft veroorzaakt, is onbekend. Het is zeer wel mogelijk dat ook voor deze soort veranderingen in de visstand de oorzaak is van de onverwachte verschijningen. Spitssnuitdolfijnen vormen een andere familie. Deze dieren leven vrijwel allemaal in zeer diep water, tot op wel twee kilometer diepte. De dieren jagen daar op inktvissen. Ze komen naar boven om adem te halen, maar verder hebben ze een verscholen leefwijze. Hierdoor is er weinig bekend over deze soorten. In 1991 en 2002 zijn er nog twee nieuwe soorten spitsnuitdolfijnen ontdekt. Er zijn drie soorten spitssnuitdolfijnen op de Friese kust aangespoeld. De Gewone spitssnuitdolfijn (Mesoplodon bidens) is een algemene soort, deze dolfijn komt al voor in water van 200 meter diepte. Het is in de noordelijke helft van de Noordzee een vrij algemene soort. Daardoor wordt de kans groter dat deze soort met enige regelmaat op de Nederlandse kust aanspoelt. Er zijn twintig strandingen bekend op de Nederlandse kust, waarvan drie in Fryslân. Bij twee levend gestrande dieren is geprobeerd om het dier op te vangen of in elk geval in leven te houden, maar in beide gevallen zonder resultaat. Een zeer zeldzame spitssnuitdolfijn is de Blainville’s spitssnuitdolfijn (Mesoplodon densirostris). Er is maar één waarneming uit ons land bekend, namelijk van Ameland in 2005. Dit dier leeft normaal gesproken in warme tropische wateren van 500-1000 meter diep. Hotspots waar deze dieren veel gezien worden zijn onder andere de Canarische Eilanden en Hawaï. Het dier dat op Ameland aanspoelde was een drachtig vrouwtje van
Twirre
Samenvatting
Door de kustopbouw van Nederland en de stromingen die langs onze kust lopen, stranden veruit de meeste zeezoogdieren op het Noordzeestrand van de provincies Noord-Holland, Zuid-Holland en Zeeland. Aan onze Friese kust stranden de meeste dieren op het Noordzeestrand van de Waddeneilanden. De oorzaak van stranding kan uiteenlopen van ziekte of verwonding, tot een navigatiefout of menselijk handelen. Met onze scheepvaart, windturbines op zee en afval zoals netten en plastic in de zee, veroorzaken we het nodige leed bij zeezoogdieren. Wat ook de oorzaak is van de stranding, vaak is het dier tegen de tijd dat het gevonden is, al onherstelbaar beschadigd. Brandwonden, uitdroging, zandhappen, wondjes op de huid en stress, meestal leidt dit tot de dood van de dolfijn of walvis. Noch terugzetten in zee, noch opvangen in een bassin zijn een garantie dat het dier het overleeft. Er wordt nog niet zo heel lang bijgehouden hoeveel dieren er langs onze kust stranden, maar er kan veel informatie achterhaald worden uit oude kranten en tekeningen van vroeger. Uit deze oude gegevens kunnen we onder andere afleiden of er vroeger meer of minder dieren van een bepaalde soort voor onze kust hebben gezwommen dan nu. Ook geven de strandingen en het jaargetijde waarin deze plaatsvinden meer informatie over trekroutes die zeezoogdieren volgen. Op de Friese kust hebben in 759 jaar enkele honderden strandingen plaatsgevonden. Van algemene soorten stranden meer individuen, omdat deze dieren zich vlak voor onze kust ophouden. Sommige andere soorten zijn erg zeldzaam en leven in een totaal ander habitat. Dat deze soorten dan toch een keer op onze kust stranden, lijkt min of meer toevallig.
Literatuur
CBS, PBL, Wageningen UR, 2013. Bruinvis langs de Nederlandse kust, 1970 – 2011. Ministerie Economische Zaken, 27 juni 2013. Protocol stranding levende grote Walvisachtigen, versie 1.1. Merel Zweemer De Boorne 15 8939 BS Leeuwarden
[email protected]
natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 1
19
Sijzen (Carduelis spinus): kiezen tussen elzenproppen en voedertafels Klaas Koopman & Derick Hiemstra Sijzen broeden in naaldbossen in grote delen van Europa. Velen kennen Sijzen echter vooral van buiten het broedseizoen, wanneer ze in groepen luid roepend rondvliegen en foerageren op elzenzaad. Aanvankelijk doen ze dit hangend aan de elzenproppen, later in de winter op de grond onder elzen op de uitgevallen zaadjes. In de zestiger jaren van de vorige eeuw ontdekten Sijzen dat het ‘s winters ook goed toeven is bij voedertafels in tuinen (Newton 1972). Beide auteurs van dit artikel vangen vogels in het kader van ringonderzoek. Hun ervaringen in de winter 2012-13 met de vangst van Sijzen waren nogal verschillend. In het voorliggende artikel onderzoeken ze wat daarvan de reden kan zijn geweest.
Inleiding
Sijzen staan bekend om hun erratische voorkomen (SOVON Vogelonderzoek Nederland 2002). Dat geldt zowel voor hun broed- als overwinteringsgebied. In de winter van 2012-13 waren er veel Sijzen in Nederland en ringers konden grote aantallen ringen. Hierover werd regelmatig bericht op Ringersnet, de besloten website van Nederlandse ringers. Uit dit mailverkeer bleek dat de ervaringen van Derick Hiemstra in Surhuizum sterk verschilden van die van Klaas Koopman, slechts 12 km oostelijker in Leek (Gr). Dit was voor ons aanleiding de ringvangsten aan een nadere analyse te onderwerpen.
Materiaal en methode
In Surhuizum werden Sijzen gevangen met mistnetten op het erf van Derick. Enkele netten hebben een maximale hoogte van 7 meter. In de tuin
groeien elzen. De Sijzen werden gelokt met geluid, maar niet met voer. Af en toe werd ook tijdelijk een gevangen Sijs vastgehouden en gebruikt als lokvogel. Tussen 12 januari en 13 april 2013 werden 304 Sijzen gevangen. Twee van deze vogels waren al elders geringd. Geen van de gevangen Sijzen werd ter plaatse teruggevangen. Tussen 26 oktober 2012 en 12 januari 2013 waren al dertien Sijzen gevangen. Deze zijn hier verder buiten beschouwing gelaten. De gevangen Sijzen leverden van elders drie ringmeldingen op. In Leek werd het merendeel van de Sijzen in de tuin van Klaas gevangen met een mistnet en een klein aantal met een zeefval. De maximale hoogte van het mistnet is 3 meter. In de tuin staan geen elzen. In Leek werd geen geluid ingezet om Sijzen te lokken, maar de vogels werden gelokt met zonnebloempitten en gepelde, gebrande aardnoten (pinda’s). Tussen 6 februari en 21 april 2013 werden
Figuur 1. Man Sijs. Hasselt 17 februari 2013 (foto Reinier Smabers). Twirre natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 1
20 hier 227 verschillende Sijzen gevangen die 272 eigen terugvangsten opleverden. Drie vogels waren elders al geringd en de in Leek geringde vogels leverden van elders één ringmelding op. In Leek werd naast de vleugellengte van elke gevangen Sijs ook het gewicht bepaald. In Surhuizum heeft dat slechts bij een deel van de gevangen vogels plaatsgevonden. Op beide plaatsen werd het gewicht bepaald tot op 0,1 gram nauwkeurig. Het geslacht is bij Sijzen in de hand gemakkelijk te bepalen, ook bij jonge vogels na september na het voltooien van de rui van het jeugdkleed naar het eerste winterkleed (Svensson 1992). Mannen hebben een zwarte kruin en vrouwen een donker gestreepte groengrijze kruin (figuur 1 en 2). Van slechts één jonge vogel is het geslacht niet bepaald. Ook de leeftijd is over het algemeen goed te bepalen. Jonge vogels hebben puntige en oude vogels meer ronde staartveren (figuur 3 en 4). Daarnaast hebben oude vogels alle grote armdekveren in de zomer geruid en zijn van hetzelfde volwassen type. Jonge vogels daarentegen hebben de binnenste grote armdekveren geruid naar het volwassen kleed, maar 1 tot 5 van de buitenste grote armdekveren zijn nog van het jeugdkleed. Javier Blasco heeft een website met prachtige foto’s van de geslachts- en leeftijdskenmerken van Sijzen (en ook van andere vogels). Voor wie hierover meer wil weten verwijzen we naar die website: http://www. ibercajalav.net/img/432_SiskinCspinus.pdf. Van een klein aantal vogels kon de leeftijd om uiteenlopende redenen niet worden bepaald. Deze worden volgroeid genoemd. Als in Leek bij een terugvangst de leeftijd alsnog kon worden vastgesteld, is die leeftijd voor het betreffende ringnummer aangehouden. Op deze wijze konden nog 6 jonge en 18 oude vogels op leeftijd worden gebracht die aanvankelijk als volgroeid waren geringd.
Figuur 2. Vrouw Sijs aan voerkorfje. Zwolle 6 maart 2013 (foto Reinier Smabers).
a. de vangsten In Surhuizum waren de vangsten met uitzondering van de tweede decade van zowel januari als maart
beperkt tot 1 - 13 Sijzen per decade. In de tweede decade van januari werden 40 Sijzen gevangen, maar de topper was de tweede decade van maart toen 204 Sijzen konden worden gevangen waarvan alleen al op 17 maart 122 ex. Leek kende een veel gelijkmatiger verloop van de vangsten. Van de derde decade van februari tot en met de tweede decade van april werden per decade 15 - 60 nieuwe Sijzen gevangen. Daarvoor en daarna werden nog respectievelijk 5 en 2 ex gevangen.
Figuur 3. Staart van jonge man Sijs. Let op de puntige uiteinden van de staartpennen. Zwolle 18 maart 2013 (foto Reinier Smabers).
Figuur 4. Staart van oude man Sijs. Let op de afgeronde toppen van de staartpennen. Zwolle 17 maart 2013 (foto Reinier Smabers).
Resultaten
Twirre
natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 1
21
Tabel 1.
Aantal nieuw gevangen Sijzen in Surhuizum en Leek tussen 12 januari en 21 april 2013. Buiten beschouwing gelaten zijn vogels waarvan leeftijd (n = 51) en geslacht (n = 1) niet zijn bepaald. plaats
totaal
% mannen
% vrouwen
jong
oud
jong
oud
Surhuizum zwervers
287
56,4
15,0
20,2
8,4
Leek zwervers
132
49,3
9,8
27,3
13,6
60
35,0
26,7
16,6
21,7
479
51,8
15,0
21,7
11,5
Leek standvogels totaal
b. leeftijd- en geslachtsverhouding In tabel 1 zijn de nieuw gevangen Sijzen gegeven. Onderscheid is gemaakt tussen vogels die wel en niet zijn teruggevangen. Deze zijn in navolging van Senar et al. (1992) respectievelijk standvogels en zwervers genoemd. In alle drie onderscheiden groepen zijn mannen talrijker dan vrouwen hetgeen in alle gevallen vooral voor rekening van de jonge mannen komt. Bij de standvogels in Leek komen relatief veel oude en relatief weinig jonge mannen ten opzichte van de andere twee groepen voor. Het aandeel jonge vrouwen is in deze groep aanzienlijker lager dan in de beide andere groepen, terwijl het aandeel oude vrouwen juist hoger is. c. terugvangsten In Surhuizum werd geen enkele gevangen Sijs ter plaatse teruggevangen. In Leek daarentegen werden 65 verschillende Sijzen teruggevangen (tabel 2). Dat betekent ook dat 162 Sijzen (71,4%) na te zijn geringd niet weer werden teruggevangen. Van de Sijzen die in april voor het eerst werden gevangen werden nadien weinig meer teruggevangen. De 65 Sijzen die werden teruggevangen leverden samen 272 terugvangsten op. 22 Sijzen werden slechts eenmaal teruggevangen, maar 9 vogels werden tenminste tienmaal teruggevangen. Deze vogels bleven alle ongeveer één maand aanwezig (tabel 3). In figuur 5 is een frequentieverdeling gegeven van de verblijfsduur van alle 65 Sijzen die in Leek werden
teruggevangen. 30 vogels bleven maximaal één week, maar zes vogels bleven meer dan vier weken. De langst aanwezige vogel was na 38 dagen nog aanwezig. Het betrof een jonge vrouw die 6 maart werd geringd en totaal 11 maal werd teruggevangen, het laatst op 13 april. De teruggevangen Sijzen werden gemiddeld 4,2 maal teruggevangen. Van de mannen werd 29,3% teruggevangen. Bij de vrouwen is dit een vergelijkbaar percentage met 27,7%. Bij de leeftijden is er wel sprake van een groot verschil: 23,5% van de jonge vogels is teruggevangen tegen 48,3% van de oude vogels. d. gewichten Van de in Leek gevangen Sijzen inclusief de terugvangsten was het gemiddelde gewicht van zowel volgroeide, oude als jonge vrouwen 12,7 gram. Jonge en oude mannen wogen gemiddeld 13,1 gram. Volgroeide mannen waren gemiddeld 0,5 gram minder zwaar. In Surhuizum was het gemiddelde gewicht van oude en jonge vrouwen elk 12,3 gram en 7 volgroeide vrouwen waren gemiddeld 0,4 gram zwaarder. Oude mannen wogen hier gemiddeld 12,8 gram en jongen mannen 13,0 gram. Gezien de minimale verschillen zijn voor de verdere analyse de gewichten van de drie leeftijdsklassen samengevoegd. Voor de gewichten hebben we vier groepen Sijzen onderscheiden (tabel 4). De gemiddelde gewichten van Sijzen van Surhuizum en Leek die maar eenmaal zijn gevangen waren gelijk. De Sijzen van Leek die wel werden teruggevangen hadden bij de eerste vangst
8 7
aantal dagen
6 5 4 3 2 1 0 1
5
9
13
17
21
25
29
33
37
aantal vogels Figuur 5. Verblijfsduur van Sijzen in Leek in dagen. Gegeven is het verschil tussen de eerste dag en de laatste dag waarop een individuele vogel werd aangetroffen. Vogels die niet zijn teruggevangen (n = 162) zijn weggelaten. Twirre natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 1
22 18 man vrouw
grammen
16
14
12
10 jan
feb
mrt
apr
maand
Figuur 6. Gemiddelde gewichten per decade van alle in Surhuizum en Leek gevangen Sijzen inclusief de terugvangsten. gemiddelde gewichten die niet afweken van de vogels die slechts eenmaal zijn gevangen. De Sijzen die wel werden teruggevangen waren bij de laatste vangst gemiddeld een fractie zwaarder. Veel waarde kan hieraan niet worden toegekend, omdat gewichten van individuele vogels tussen verschillende vangdagen behoorlijk kunnen fluctueren. Dit kan te maken hebben met het tijdstip van de dag. Bijvoorbeeld een jonge man woog op 11 april om 8.30 uur 13,2 gram en op 12 april om 11.45 uur 15,0 gram of een jonge vrouw woog op 21 februari om 8.45 uur 12,7 gram, op 13 maart om 14.45 uur 15,0 gram en vervolgens op 17 maart om 8.15 uur 13,5 gram. Hiermee zijn echter niet alle gewichtsveranderingen verklaard. Een oude man bijvoorbeeld woog op 1 maart om 12.45 uur 12,8 gram en op 26 maart om 8.30 uur 15,8 gram. Verder is er in de loop van de tijd enige verandering in de gemiddelde gewichten (figuur 6). Half februari is er een klein maar onmiskenbaar piekje dat zowel de mannen als de vrouwen betreft. Half april stijgen de gewichten wederom. De gewichten van de derde aprildecade hebben slechts betrekking op 1 man en 2 vrouwen.
e. ringmeldingen De ringmeldingen van Sijzen (figuur 7) die betrekking hebben op Surhuizum duiden op een oostelijke herkomst. De vogel uit Estland was aldaar geringd op 16 april 2012 en die uit Litouwen op 10 oktober 2012. Beide meldingen uit Duitsland, op 12 en 14 april 2013 aanwezig op respectievelijk 259 en 120 km ONO van Surhuizum, zijn ongetwijfeld van vogels op de weg terug naar hun broedgebied. Drie meldingen uit Nederland duiden op rondzwerven. Een jonge man was op 18 maart in Assen geringd en werd de volgende dag 23 km NNW van Assen in Leek teruggevangen waar hij in ieder geval tot 2 april bleef hangen. De ringmeldingen van Sijzen van Leek komen uit het westen. De vogel uit Zuid-Engeland was daar geringd op 26 maart 2011 en verbleef tenminste van 2 tot 19 maart in Leek. De melding uit Schotland is van 15 juli en heeft vermoedelijk betrekking op een broedvogel. Deze vogel werd maar eenmaal in Leek gevangen.
Discussie
Uit onderzoek in Groot-Brittannië en Spanje is gebleken dat een klein deel van de Sijzen ‘s
Tabel 2. Aantal nieuw gevangen Sijzen per decade in Leek in februari - april 2013, uitgesplitst naar al of niet teruggevangen. decade
totaal
nieuw gevangen
wel terug
%%
niet terug
%%
feb 1
3
3
100,0
0
feb 2
2
2
100,0
0
0,0
feb 3
16
6
37,5
10
62,5
mrt 1
46
19
41,3
27
58,7
mrt 2
45
14
31,1
31
68,9
mrt 3
60
16
26,7
44
73,3
apr 1
15
2
13,3
13
86,7
apr 2
38
3
7,9
35
92,1
apr 3
2
0
0,0
2
100,0
227
65
28,6
162
71,4
Twirre
natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 1
0,0
23
Tabel 3. Frequentieverdeling
van het aantal malen waarop individuele Sijzen in Leek werden gevangen. 1 x betekent geen terugvangsten, 2 x betekent 1 terugvangst, enz. Elke vogel is per dag maar eenmaal geteld. Van de vogels die tenminste 10 maal werden gevangen zijn ook de eerste en laatste vangdag gegeven. frequentie
n
uiterste data
1
162
2
22
3
8
4
3
5
6
6
6
7
2
8
6
9
3
10
1
21-2 en 17-3
11
4
26-2 en 23-3; 1-3 en 1-4; 13-3 en 13-4; 20-3 en 13-4
12
2
6-3 en 2-4; 6-3 en 13-4
13
2
13-3 en 13-4; 21-3 en 14-4
totaal
227
winters gedurende lange tijd in een klein gebiedje rond voederplaatsen blijft hangen (standvogels), terwijl het grootste deel continu in beweging is (zwervers). Tussen standvogels en zwervers werden geen grote verschillen gevonden in leeftijds- en geslachtsverhoudingen, maar standvogels waren over het algemeen wel zwaarder dan zwervers (Senar et al. 1992). In Leek kwamen zowel standvogels als zwervers voor, terwijl in Surhuizum alleen zwervers voorkwamen. Dat is niet verwonderlijk, omdat in Surhuizum niet werd gevoerd. Aan de hand van de door ons verkregen data maken we een vergelijking met Senar et al. (1992). In Surhuizum werden vanaf oktober al kleine aantallen Sijzen gevangen en in januari was dit aantal al aanzienlijk. In jaren dat Sijzen talrijk zijn in Leek, duurt het altijd tot eind februari voor ze goed op het voer afkomen. In de weken daarvoor komen ze wel in de directe omgeving voor in elzen en soms zelf in de tuin, maar altijd in de boomtoppen en buiten het bereik van het mistnet. Dat verklaart wellicht ook waarom in Surhuizum met het gebruik van hoge netten en met elzen in de tuin wel al vóór eind februari Sijzen gevangen worden. In Leek week het patroon in 2013 niet af van dat van voorgaande jaren. Sijzen lijken zich daar dus pas vanaf eind
februari te vestigen als standvogel. De Sijs die eerder in Assen geringd was (zie ringmeldingen) was kennelijk een zwerver, maar eenmaal in Leek werd hij een standvogel. Een deel van de standvogels blijft circa één maand. Tot eind februari wordt kennelijk uitsluitend op elzenzaad gefoerageerd. In die zin lijken voedertafels een tweede keuze, die pas aantrekkelijk wordt wanneer de voorraad elzenzaad sterk is verminderd. Onder de standvogels is het aandeel oude vogels tweemaal zo hoog als onder zwervers. Het aandeel mannen ligt in deze groep iets hoger dan dat van vrouwen. Het aandeel jonge vrouwen is onder de standvogels slechts de helft van het aandeel jonge mannen. Ondanks dat onder de standvogels in absolute zin het aandeel jonge mannen groter is het aandeel oude mannen, is het aandeel jonge mannen aanzienlijk kleiner dan onder zwervers. Dit beeld komt niet overeen met dat in Groot-Brittannië en Spanje, waar Senar et al. (1992) geen verschillen vonden in de leeftijd- en geslachtsverhouding tussen zwervers en standvogels. In Leek lijkt het voor Sijzen profijtelijker standvogel te zijn als het elzenzaad uitgeput raakt en te profiteren van continu beschikbaar voedsel van hoge kwaliteit. Deze voedselbron lijkt tegelijk beperkt en slechts voor een
Tabel 4.
Gemiddelde gewichten van vier groepen Sijzen. n = aantal, gem = gemiddelde en std = standaardafwijking. groep
mannen
vrouwen
n
gem
std
n
gem
std
Surhuizum zwervers
91
13,0
0,82
40
12,4
0,66
Leek zwervers
94
13,1
1,30
68
12,4
1,00
Leek standvogels eerste vangst
39
12,8
0,81
26
12,6
0,80
Leek standvogels laatste vangst
39
13,4
1,11
26
12,9
0,91
263
13,1
160
12,5
totaal
Twirre natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 1
24
Figuur 7. Ringmeldingen van Sijzen. Open cirkels: door de auteurs geringd en elders gemeld, gevulde cirkels: elders geringd en door de auteurs teruggevangen; blauw betreft vogels gevangen in Surhuizum, rood vogels uit Leek. kleine groep dominante vogels voldoende te zijn. Dit leidt tot een onderlinge competitie waardoor onder de standvogels meer oude mannen en minder jonge vrouwen voorkomen dan onder de zwervers. De minder dominante vogels zijn niet in staat zich bij de voedertafels te vestigen als standvogel en worden gedwongen rond te zwerven op zoek naar elzenzaad. Anders dan Senar et al. (1992) vonden wij geen verschillen in de gewichten van standvogels en trekkers. Weliswaar stegen de gemiddelde gewichten in april, maar dat verklaren wij meer als voorbereiding op de trek naar de broedgebieden. De beide meldingen uit Duitsland van vogels op weg naar hun broedgebieden waren van half april en passen in dit beeld. Van de ringmeldingen van Sijzen wijzen vier uit Surhuizum op een oostelijke herkomst, terwijl twee uit Leek wijzen op een westelijke herkomst. Al hoe verleidelijk dat ook is, er is vooralsnog geen enkele reden dit niet aan het toeval toe te schrijven. In 2004 werd in Leek een Sijs uit Noorwegen gevangen, dus van een noordelijke herkomst.
Dankzegging
Beide auteurs zijn gepassioneerde vogelringers die echter veelal verzuimen hun werk fotografisch vast te leggen. Via Ringersnet hebben we daarom een verzoek om foto’s gedaan. Onze dank gaat uit naar Philippe Schepens (België), Norman Deans van Swelm en Reinier Smabers die mooie foto’s beschikbaar stelden. We hebben uiteindelijk vier foto’s van Reinier uitgezocht om dit artikel te verfraaien.
Literatuur
Newton, I., 1972. Finches. Collins, London. Senar, J.C., P.J.K. Burton & N.B. Metcalfe, 1992. Variation in the Nomadic Tendency of a Wintering Finch Carduelis spinus and Its Relationship with Body Condition. Ornis Scandinavica 23: 63-72. SOVON Vogelonderzoek Nederland, 2002. Atlas van de Nederlandse broedvogels 1998-2000; Verspreiding, aantallen, verandering (Nederlandse Fauna, 5). Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & EIS-Nederland, Leiden. Svensson, L., 1992. Identification guide to European passerines. 4th edition. Stockholm, Sweden.
Klaas Koopman Diligencelaan 11 9351 PR Leek
[email protected] Derick Hiemstra Koartwâld 13 9283 TW Surhuizum
[email protected]
Twirre
natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 1
25
Een Ruige dwergvleermuis (Pipistrellus nathusii) met een Engelse ring op de Friese klei Teddy Dolstra & Daniel Hargreaves Vleermuizen zijn kleine vliegende nacht-actieve zoogdieren. Ze vormen een soortgroep waaraan veel onderzoek is gedaan, maar waarvan we tegelijk nog lang niet alles weten. Onderzoeken worden wel steeds geavanceerder, zoals blijkt uit het gebruik van batdetectors, chips, telemetrie en DNA. Daarnaast wordt de reeds vele decennia toegepaste methode van het ringen van vleermuizen voortgezet. Er worden slechts zelden ringen teruggemeld van buiten de grootschalige ringlocaties zoals die van Jan Boshamer in het Robbenoordbos bij Den Oever. Toch is er een verrassende vondst gedaan op de Friese klei bij Pietersbierum. In dit artikel worden de ins en outs van dit bijzondere voorval uiteengezet.
De melding
Op 23 december 2013 ontving Teddy Dolstra, coördinator van de Zoogdierwerkgroep Friesland, een e-mail van de familie Nieuweboer uit Pietersbierum. Het ging om een melding van een vleermuis, maar niet zo maar een vleermuis! Het betrof een geringd exemplaar. Wetende hoe zelden er geringde vleermuizen worden teruggemeld, is Dolstra na enkele e-mailwisselingen de volgende middag afgereisd naar Pietersbierum. De familie Nieuweboer exploiteert hier een biologisch tuinbouwbedrijf dat onder andere wortelen, bloemkool en broccoli teelt aan de Hoarnestreek op een steenworp afstand van de Friese Waddenkust. Spoedig werd het gemelde diertje tevoorschijn gehaald met inderdaad een ring om de onderarm van de rechter vlerk (figuur 1). Het was vlak voor de bewaarloods gevonden waar de palletboxen worden neergezet met de geoogste producten van eigen land. Men treft wel vaker vleermuizen aan in de bewaarloodsen, soms tamelijk ongeschonden, maar soms ook compleet geplet tussen de palletboxen of overreden door een vorkheftruck. Dit gebeurt waarschijnlijk als de palletboxen door de vorkheftruck tegen elkaar aan worden gezet. De palletboxen staan vaak maar enkele centimeters van elkaar af en dat is een uitgelezen schuilplaats om de dag of zelfs de winter door te brengen zolang de producten niet uitgeleverd worden. De eerste opgave was de soort vleermuis vast te stellen en zeker niet te snel te oordelen. Van de Ruige dwergvleermuis is bekend dat er enorm veel dieren worden geringd om te proberen de trekpatronen van de soort in beeld te krijgen. Dit was dan ook de
Figuur 1. Geringde Ruige dwergvleermuis, Pietersbierum 23 december 2013 (foto Teddy Dolstra).
eerste gedachte. Na nauwkeuriger kijken sloeg de twijfel enigszins toe. De snuit en oren staken te scherp qua kleur af tegen de vachtkleur op de kop. Volgens de literatuur verloopt bij de Ruige dwergvleermuis de overgang van de kleur van de huid naar de vacht juist gelijkmatig. Ook de kleur van de buikzijde van het diertje was niet typisch voor een Ruige dwergvleermuis. Dit zijn juist meer kenmerken die thuis horen bij de Gewone dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus). Controle van de beadering in de vlieghuid, de verhouding tussen de lengtes van de onderarm en de vijfde vinger en het model van de penis bevestigden vervolgens echter dat het toch een Ruige dwergvleermuis betrof. Het bleek te gaan om een in goede conditie verkerend mannetje van 7,1 gram dat geen uiterlijke beschadigingen had zoals je bijvoorbeeld bij katslachtoffers nogal eens waarneemt. De vraag was nu: “Wie heeft waar en wanneer dit diertje geringd?”
De ring
Vleermuisringen zijn zeer kleine en lichte knijpringen die voor de verschillende vleermuissoorten in verschillende maten worden toegepast, net als bij vogels. Zo krijgen Laatvliegers (Eptesicus serotinus) grotere ringen om dan dwergvleermuizen. We hadden in dit geval te maken met het kleinste formaat vleermuisring. Ondanks de zeer kleine afmetingen van ongeveer 2,5 bij 8 millimeter (plat uitgevouwen), stond hier wel de benodigde informatie duidelijk leesbaar op. Het opschrift luidde: ‘LOND. ZOO A4030’. Zou dit dan een Engelse vleermuisring zijn, uitgegeven door de dierentuin van Londen?
De zoektocht
Weer thuis gekomen uit Pietersbierum maakte Dolstra foto’s van de vleermuis en de vleermuisring en plaatste die op kerstavond 2013 op de Facebookpagina van de Zoogdierwerkgroep Friesland. De sociale media worden door menig vleermuiswerker van binnen en buiten Nederland gebruikt en velen hebben de pagina van de Zoogdierwerkgroep in hun favorieten staan. Spoedig bleek dit een erg effectieve manier te zijn om gegevens te achterhalen. Via Jeroen van der Kooij, Oslo, Noorwegen, kwam de terugmelding van de ring bij Lisa Worledge, Birmingham, Verenigd Koninkrijk (VK) terecht. Worledge verzorgt de levering en distributie van alle vleermuisringen in het Verenigd Koninkrijk. Ze vond de melding dusdanig bijzonder dat ze meteen de archieven van de leveringen van vleermuisringen raadpleegde. Ruim twee uur na het
Twirre natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 1
26 plaatsen van het bericht op Facebook was bekend dat de ring deel uitmaakte van een streng ringen die in 2010 geleverd was aan Fiona Mathews, Exeter (VK). Hierna werd al snel duidelijk dat de betreffende reeks ringen bij Daniel Hargreaves, Yatton (VK) terecht was gekomen om vleermuizen te ringen. Kort daarna bevestigde Hargreaves dat hij het desbetreffende diertje had geringd. Spoedig na dit contact zond hij de nadere detailinformatie aan Dolstra door. De nauw betrokken vleermuiswerkers in het Verenigd Koninkrijk beschouwden deze ringmelding als een bijzonder spannend en ongelooflijk kerstcadeau!
Blagdon Lake
Hargreaves kon al gauw melden dat het diertje was gevangen en geringd op 14 oktober 2012 bij Blagdon Lake, North Somerset, in het zuidwesten van Engeland. Blagdon Lake is een stuwmeer en iedere hoek van dit stuwmeer heeft zijn eigen naam. Onze geringde Ruige dwergvleermuis was langs een bosrand gevangen ter hoogte van de ‘Pipe Bay’ aan de westkant. Het Engelse Blagdon en het Friese Pietersbierum liggen hemelsbreed 596 kilometer uit elkaar (figuur 2). Voor de beeldvorming: met de auto reist men via de Kanaaltunnel of een veerboot van Blagdon naar Pietersbierum. Ter hoogte van het Kanaal is de kortste oversteek (ruim 42 kilometer) tussen het Verenigd Koninkrijk en het Europese vaste land. Men heeft dan 876 kilometer afgelegd. Voor een vleermuis zou dit ook een logische route zijn om zo snel mogelijk het grote open water over te steken. Aangezien vleermuizen ook foerageren onderweg, zal het diertje logischerwijs vele kilometers meer hebben afgelegd om van Blagdon naar Pietersbierum te komen. Het is bekend dat er nogal eens vleermuizen als verstekelingen meeliften in bijvoorbeeld palletboxen vol tuinbouwproducten tussen de vaste wal en het Verenigd Koninkrijk. In verband met deze Ruige dwergvleermuis werd hier dan ook even aan gedacht. Op het bedrijf komen echter alleen lege en ‘schone’ palletboxen van elders uit Nederland binnen waarin vervolgens eigen geteelde producten worden verpakt om weer richting klanten te worden verzonden. De kans dat het een verstekeling uit Engeland zou kunnen zijn is dus nihil.
Ruige dwergvleermuis
De Ruige dwergvleermuis is één van onze kleinste vleermuissoorten met een spanwijdte van 23 tot 25 centimeter en een gewicht van 6 tot 15,5 gram. De vrouwtjes zijn iets groter en zwaarder dan de mannetjes. Ruige dwergvleermuis A4030 woog op het moment van ringen 7,6 gram en valt daarmee dus duidelijk binnen de marges van een gezond mannelijk dier. Ten tijde van het ringen zijn er nog enkele gegevens van het diertje verzameld, zoals de lengtematen van de vijfde vinger (44 millimeter) en de onderarm (34,5 millimeter). Uit ervaring en de bekende literatuur weten we dat dit geen uitzonderlijk afwijkende maten zijn voor een mannetje Ruige dwergvleermuis. De vijfde vinger kan in lengte variëren tussen 42 en 48 millimeter en de onderarm heeft een variatie van 32 tot 37 millimeter. Hoe oud het diertje is geworden is niet bekend. Wel is zeker dat hij op het moment van ringen bij Blagdon Lake al seksueel
Twirre
Figuur 2. Ring- en vindplaats van Ruige dwergvleermuis London A4030 (bron nl.afstand.org). In rood de kortste verbinding, in blauw de verbinding via Het Kanaal. actief is geweest. De teelballen waren niet meer gevuld en de bijballen kleurden ‘zwart’, wat betekent dat deze gevuld zijn (geweest). Een dier dat nog niet deel neemt aan de voortplanting heeft de bijballen nog in huidskleur. Op het moment dat het diertje in Pietersbierum werd teruggevonden woog het zoals gezegd 7,1 gram. Inspectie van het gebit toonde aan dat het een nog betrekkelijk jong dier moet zijn geweest, omdat er nog geen tandslijtage en/of tandplak aan het gebit te zien was. Om er achter te komen waar hij in het najaar van 2013 seksueel actief is geweest, zal te zijner tijd meer onderzoek worden uitgevoerd op het diertje.
Unieke migratiewaarneming
Uit ringonderzoek is al veel informatie naar voren gekomen. Zo is bekend dat de Ruige dwergvleermuizen over grote afstanden trekken in opvallende patronen die grofweg noordoost – zuidwest gelegen zijn. De afstanden die in een rechte lijn daarbij worden afgelegd kunnen oplopen tot ruim 1900 kilometer. Daarnaast is ook aan de hand van enkele dieren vastgesteld dat zij zonder probleem per nacht in een rechte lijn 40 tot 70 kilometer afleggen. In de praktijk moet dit vele malen meer zijn, omdat de dieren onderweg ook foerageren en allerlei lijnelementen gebruiken die ook niet allemaal in een rechte lijn achter elkaar liggen. In Engeland is men nog eens de archieven ingedoken, omdat niemand ooit eerder iets had vernomen over migratie van geringde vleermuizen tussen het Verenigd Koninkrijk en het Europese vasteland. We hebben hier dus met de eerste vleermuis te maken waarvan middels een ring is aangetoond dat deze trek daadwerkelijk plaatsvindt. Het betreft hier dus een unieke waarneming. Hopelijk zal deze vondst meer vleermuiswerkers in Engeland en het Europese vasteland stimuleren scherper op geringde vleermuizen te letten en nog meer ringonderzoek te doen.
Bezoek aan Engeland
Juist omdat het dus een zeer bijzondere vleermuiswaarneming betrof, heeft Dolstra het diertje persoonlijk teruggebracht naar Engeland voor onderzoek. Tijdens dit bezoek heeft hij samen met Hargreaves ook
natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 1
27 de plaats aan het Blagdon Lake bezocht waar deze vleermuis was gevangen en geringd. Deze dagen zijn ook diverse vleermuiswinterverblijven bezocht (figuur 3) en zijn vleermuiskasten geïnspecteerd. Door de zachte winter leverde dit niet de aantallen vleermuizen op die normaal aanwezig zijn in de verschillende overwinteringsobjecten. Tenslotte werd een dag meegeholpen met onderzoek naar de hoefijzerneuzen in de mijnen rond het Engelse Bath. Hier werden naast 16 Grote hoefijzerneuzen (Rhinolophus ferrumequinum) ook nog 126 Kleine hoefijzerneuzen (Rhinolophus hipposideros) waargenomen. Beide zuidelijke soorten kennen we niet uit Fryslân en in Zuid-Nederland zijn ze al tientallen jaren niet meer waargenomen.
Zomer 2013
Misschien wel de belangrijkste vraag die gesteld kan worden is: “Waar heeft deze Ruige dwergvleermuis de zomer van 2013 doorgebracht?” Als we dit weten, kan er ook een beter beeld verkregen worden van de route van het diertje van Blagdon naar Pietersbierum. Om hier een idee van te krijgen zijn er haarmonsters van het dode diertje genomen om vervolgens op de universiteit van Exeter (VK) de isotopensamenstelling vast te stellen. Doordat er al in heel veel regio’s binnen Europa isotopenanalyses zijn uitgevoerd, is er door EUROBATS (de Europese vleermuiswerkgroep) inmiddels een redelijk goed overzicht verkregen van de verspreiding van isotopensamenstellingen. Bij een isotopenanalyse wordt een hoeveelheid haar gebruikt dat ongeveer een vingernagel bedekt. Meestal wordt hiervoor het haar onder op de rug vlak bij de staart geknipt. Op grond van wetgeving is dit overigens alleen toegestaan bij dode dieren.
Vervolgonderzoek
Op het moment dat dit artikel werd aangeleverd (rond 20 april 2014) was de isotopenanalyse op deze vleermuis nog niet uitgevoerd. De resultaten zullen naar verwachting in de zomer van 2014 bekend worden. Ook zal er dan mogelijk meer bekend zijn over de prooisamenstelling in de maag van deze vleermuis. Waarschijnlijk was de maag niet leeg. De temperatuur bleef in het najaar van 2013 hoog. Hierdoor gingen de Ruige dwergvleermuizen nog niet in winterslaap, maar bleven vliegen en foerageren, ook in de dagen direct
voorafgaand aan 23 december. De prooisamenstelling in combinatie met de isotopenanalyse kan ons dan meer vertellen over waar het dier de laatste tijd van zijn leven heeft doorgebracht. Dit zal in een vervolgartikeltje nader worden belicht.
Bezoek Daniel Hargreaves aan familie Nieuweboer
Geboeid door de reis die deze geringde vleermuis moet hebben gemaakt, heeft Hargreaves in overleg met Dolstra besloten om de vindplaats van deze vleermuis te bezoeken. Aan het einde van een succesvolle dag van vleermuiswintertellingen in Fryslân, hebben de auteurs vergezeld door Daniel Whitby een bezoek gebracht aan de familie Nieuweboer in Pietersbierum. Nieuweboer was blij verrast doordat opeens de persoon uit Engeland voor hem stond die de door hem gevonden vleermuis had gevangen en geringd. Nieuweboer legde uit hoe hij het dier had gevonden en deed uit de doeken wat ze zoal op het erf en het achterliggende wad beleven met vleermuizen. Dit was een waardige afsluiting van een lang weekend vleermuiswintertellingen in Fryslân.
Dankwoord
Allereerst willen we de familie Nieuweboer bedanken voor het feit dat ze de geringde vleermuis gemeld hebben. Op deze wijze hebben ze bijgedragen aan het migratieonderzoek van vleermuizen. Daarnaast willen we de mensen bedanken die via Facebook de auteurs bij elkaar gebracht hebben. Dit gaat hopelijk in de toekomst nog meer gezamenlijke Engels-Nederlandse samenwerking op het terrein van vleermuizen opleveren. Tot slot willen we alle mensen bedanken die met ons mee zijn geweest tijdens onze veldbezoeken in het kader van de vleermuiswintertellingen in Engeland en Fryslân om deze tot een succes te maken.
Bronnen
Kapteyn, K., 1995. Vleermuizen in het landschap, over hun ecologie, gedrag en verspreiding. Schuyt & Co Uitgevers, Haarlem. Limpens, H., K. Mostert & W. Bongers, 1997. Atlas van de Nederlandse vleermuizen, onderzoek naar verspreiding en ecologie. KNNV Uitgeverij, Utrecht.
Websites http://nl.afstand.org/Blagdon/Pietersbierum https://www.facebook.com/ZoogdierwerkgroepFriesland
Teddy M. Dolstra Weerdijk 13 NL 8488 GN Nijeholtwolde
[email protected]
Figuur 3. Pompgebouw bij Lake Blagdon, Verenigd Koninkrijk, dat is omgebouwd tot een zomer- en winterverblijf voor vleermuizen, 18 januari 2014 (foto Teddy Dolstra).
Daniël Hargreaves Duskin Farmhouse Covet Lane Kingston Kent CT4 6JS UK
[email protected]
Twirre natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 1
28
Roerdomp (Botaurus stellaris)
Twirre
natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 1
29
De foto van Ruurd Jelle Wie zich begin april ’s ochtends in de rietlanden begeeft, heeft een goede kans om de Roerdomp (Botaurus stellaris) te horen. Het geluid lijkt op een misthoorn en klinkt met name in de vroege ochtend. Het geeft het gevoel alsof er iemand in het riet op een lege fles zit te blazen. Het zien van de Roerdomp is echter een ander verhaal. In deze bijdrage vertelt Ruurd Jelle over zijn avonturen met Roerdompen en hoe bijgaande foto tot stand is gekomen. Al jaren investeer ik uren in het fotograferen van deze prachtige soort. Voor mij is de Roerdomp onomstreden de mooiste vogelsoort van Nederland. De afgelopen jaren waren de winters bij vlagen nogal koud en dan heb je een goede kans deze vogel aan te treffen. Zodra alles bevriest, krijgen ze het zwaar en zoeken de vogels die plekken op waar het water stroomt en dus open blijft. Als er geen sneeuw ligt, kun je ze ook aantreffen op grasland langs het riet waar ze op zoek zijn naar muizen. De winter die we net achter de rug hebben was echter een zeer zachte, waardoor de Roerdompen zich in die periode aardig schuil wisten te houden. Overigens was dit winterweer prima voor de soort waarvan er in de winter van 2012-2013 alleen in Friesland al zeker dertig dood gevonden werden. Dat wil trouwens niet zeggen dat het dan om Nederlandse broedvogels gaat. Wij krijgen er in de winter namelijk vogels uit het noorden en oosten van Europa bij, terwijl onze eigen broedvogels weg kunnen trekken. Een gezenderde Roerdompdame uit Nederland vertrok een week na het broedseizoen en via Normandië bracht ze de winter door in de suikerrietvelden van Gambia. Een ander vrouwtje zat het afgelopen jaar al voor de derde winter op rij in Engeland! Dit alles toont ook maar weer aan hoe weinig we over de Roerdomp weten. Het zenderproject van onder andere Vogelbescherming Nederland gaat zeker een enorme bijdrage leveren aan het vergroten van de kennis van deze soort (http://www.vogelbescherming.nl/ vogels_beschermen/zenderonderzoeken/roerdomp). Maar terug naar het zien van de vogel in Nederland. Het vriest begin april dan wel niet meer, maar het is een goede tijd om Roerdompen waar te nemen. De basisingrediënten zijn een overjarig rietveld met daarnaast een stuk gemaaid nat riet. Het is ook wel fijn als er al eens een vogel gehoord is in het desbetreffende terrein. De volgende stap is dan een eenvoudige: wachten! Vroeg in de ochtend of in de
late avond koffie mee en een bevriende vogelaar, want dan houd je het in de regel langer vol. Zo zit ik vaak uren met mijn vogelmaatje Mark de Vries te wachten tot de vogel ergens opduikt. Na jaren ervaring weet ik inmiddels het volgende zeker: een ochtend of avond zonder Roerdomp betekent niet dat de vogel er niet was. Nee, dan hebben wij hem of haar niet gezien! Begin april ontdekten we een vogel in een rietveldje dat nog geen meter breed was. Eigenlijk een pluk riet in een sloot. Mark zag iets bewegen en ja, het was een Roerdomp. Het heeft zonder overdrijven tien minuten geduurd, voordat ik de vogel zag staan. In die meter riet kon de vogel geen kant op, maar als ze niet bewegen is het bijna onmogelijk hem te ontdekken. Een week later trof ik hem weer aan maar nu vol in de zon aan de rand van het riet. Het betere werk dus. Na een half uur kwam er wat beweging in en deed hij een stap terug het riet in. Werkelijk nog geen halve meter, maar hij was toen al onzichtbaar. Het verwondert me enorm dat een vogel zo’n goede schutkleur kan hebben. Het nadeel met Roerdompen is wel dat ze heel traag bewegen. Het kan dus zo een uur duren voordat de vogel een beetje knap voor de lens staat of voordat een vogel überhaupt het riet uitloopt. Geduld is dus het sleutelwoord. De vogel op de foto staat op een pas gemaaid rietland wat ook deels in brand heeft gestaan. Een foto die ondanks het open veld toch mooi de schutkleuren van de vogel toont. Erg mooi is de snavel in het broedseizoen. De washuid onder het oog aan de basis van de snavel krijgt dan een prachtige blauwige kleur. Dit duurt een paar maanden en dan zwakt dit weer af net als bij de Blauwe reiger en Ooievaar ook het geval is met de snavelkleur. Al met al maakt de soort mij iedere winter en ieder voorjaar weer gek. Ik sta dit jaar alweer voor de zoveelste keer dagen en uren te posten om ze te zien te krijgen en ik kan u vertellen: “Het verveelt nooit!”. Heeft u dus nog een ochtend tijd dan zou ik zeggen: ga naar een goede plek, koffie mee en wachten maar!
Ruurd Jelle van der Leij Verzetsstraat 3 8923 CP Leeuwarden email
[email protected] website:http://www.pbase.com/ruurdjellevanderleij/roerdomp
Twirre natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 1
30
Exoten rubriek Watercrassula-avonturen in Ruigahuizen Klaas Ybema, Freerk Kunst & Henk Jansen Vorige zomer ontdekten Freerk Kunst en Klaas Ybema deze exoot in een sloot bij het Star Numanbos in de buurt van Ruigahuizen (figuur 1). Nadat boswachter Sjoerd Bakker van Staatsbosbeheer (SBB) was gewaarschuwd, werd meteen fiks doorgepakt en werden alle planten grondig verwijderd, waarbij behoorlijke publiciteit ontstond tot aan Omrop Fryslân toe. Hierbij hun verslag. “Tijdens een planteninventarisatie voor FLORON op 2 juli 2013 in Gaasterland troffen we bij Ruigahuizen in het hok 167.543 een ons onbekend plantje aan. Hij groeide langs een van de gegraven poeltjes in het bos, niet ver van de waterkant. Onze plantenkennis was niet toereikend en zelfs het herkennen van familie, laat staan geslacht, lukte niet. Dus plantje deels meegenomen (niet te veel, want mogelijk zeldzaam!) en thuis onafhankelijk van elkaar uitgezocht. De gebruikelijke flora’s gaven niet direct uitsluitsel, maar met de digitale flora lukte het beter. Met het exotenboekje als controle erbij, bleek het uiteindelijk te gaan om Watercrassula, een invasieve exoot die niet krachtig genoeg bestreden kan worden en eigenlijk met wortel en tak moet worden uitgeroeid om te voorkomen dat hij de hele sloot / plas overneemt. Dus stelden wij Sjoerd Bakker, terreinbeheerder namens SBB, van onze vondst in kennis, die de plant direct verwijderde. Drie dagen later kwamen we bij een particulier, wonende op steenworp afstand van de Wyldemerk (hok 164.542), op uitnodiging een terreintje inventariseren waarin zich een ruim bemeten, gegraven vijver bevond. Op de oever daarvan bevond zich een zone met een tot voor kort onbekend plantje dat ons deed verbleken: Watercrassula. Geen polletje, zoals in Ruigahuizen, geen tientallen, maar honderden, als een dekentje langs de kant. We drukten de verbouwereerde bewoners op het hart de vijver te
Figuur 1. Vindplaats Watercrassula, Ruigahuizen 11 augustus 2013 (foto Jan Ybema). Twirre
Figuur 2. Watercrassula, Oosterwolde 11 augustus 2013 (foto Harrie Bosma). dempen om geen ecologische ramp in de Wyldemerk te veroorzaken. Ze schrokken, boden desondanks koffie aan, waarna we alarmfase 1 instelden. Een week of drie later. Weer een FLORON tochtje langs Ruigahuizen. Daar ligt een mooi begroeide sloot, die enkele jaren geleden is gegraven, samen met die poeltjes verderop. We troffen er Pilvaren aan en waren enthousiast. Tot de Watercrassula in beeld verscheen en wel langs tientallen meters slootkant. Het onheil zou niet meer te keren zijn; Pilvaren en Knolrus werden door deze uitheemse onverlaat reeds overwoekerd en draconische maatregelen waren vereist. Dus opnieuw Sjoerd Bakker gewaarschuwd, waarna het bericht via de Balkster Courant zelfs de regionale pers haalde. Begin augustus. De Leeuwarder Courant kondigt aan dat bij Ruigahuizen met groot materieel een invasieplant zal worden verwijderd door SBB. Een paar dagen later wordt de klus geklaard en Omrop Fryslân heeft er zelfs een item van gemaakt in de rubriek Hjoed. Bij een nieuwe inspectieronde blijkt dat de graafmachine in de sloot geen half werk heeft verricht. De Watercrassula lijkt volkomen weggevaagd, maar ook van de Pilvaren zou wel eens weinig kunnen zijn overgebleven. Volgend jaar (2014) zal moeten blijken of het meest gevreesde scenario realiteit wordt: een klein stukje Watercrassula, nauwelijks zichtbaar, is blijven zitten en koloniseert de sloot opnieuw. Verwachting: we inventariseren de Wyldemerk en treffen daarbij opnieuw Watercrassula aan. Geen duizenden, maar miljoenen, gebiedsdekkend. De particulier had zijn vijver niet gedempt. Dat heeft de Watercrassula dan inmiddels voor hem gedaan”. Achtergrondinformatie over de Watercrassula De Watercrassula of Swamp Stonecrop dan wel Pygmeeweed (“dwergkruid”) genaamd, komt van oorsprong uit Australië en Nieuw Zeeland. Zij is al in 1914 in Engeland ingevoerd, waar zij vanaf 1956 voor het eerst in het vrije veld werd aangetroffen en sindsdien op meer
natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 1
31 Dit kan in de praktijk matten van 5 tot 8 meter brede Watercrassula opleveren, waartussen zich nauwelijks een andere waterplant staande kan houden (figuur 3). Vegetatieve verspreiding kan plaatsvinden door kleine stukjes stengel of winterknoppen.
Figuur 3. Watercrassula, dichte matten vormend, Oosterwolde 7 juni 2012 (foto Harrie Bosma). dan vijftienhonderd plaatsen werd gevonden. In 1995 werd de soort voor het eerst in Nederland gemeld in een ven bij Etten-Leur. Hoogstwaarschijnlijk afkomstig uit een aquarium of vijver. Crassula helmsii werd daar namelijk jarenlang als snelgroeiende soort te koop aangeboden, onder de naam (water)naaldkruid of de foutieve wetenschappelijk naam Crassula recurva. Overigens is in 2011 een verkoopverbod ingesteld. De plant is wintergroen en heeft stengels die tot 1.30 m. lang kunnen worden. De blaadjes (figuur 2) zijn klein en vlezig net als bij andere vetplanten. Van boven plat en van onder rond. Onder water zijn de blaadjes meestal helemaal plat. Ze zijn tegenoverstaand en verspringen kruiselings langs de stengel. Verschil met Sterrenkroossoorten (Callitriche spec.) is dat de blaadjes bij de stengel met elkaar vergroeid zijn. De bloemen zijn 4-tallig en uiterst klein (zo’n 3 millimeter). Ze zijn roze-wit, ruiken zoet en staan op korte steeltjes in de bladoksels. Of er in Nederland zaadzetting plaatsvindt, is niet bekend. De soort kent vergeleken met andere exoten een opmerkelijk brede amplitudo: komt van voedselarm tot voedselrijk en van zoet tot brak en van stilstaand tot zwakstromend water voor. Alleen in dieper en snelstromend water ontbreekt zij, hoewel er Watercrassula gevonden is tot anderhalve meter diep. Het beste gedijt zij van zo’n 20 centimeter onder water tot de zone die af en toe onder water komt te staan.
Na de eerste vondst in Etten-Leur werd in 2001 Twente bereikt. Daar groeide de soort vlak bij natuurgebied de Bergvennen. Lang bleven Groningen, Flevoland en de Waddeneilanden “crassula-vrij”, maar een blik op de FLORON verspreidingsatlas leert dat de soort ondertussen ook op Terschelling gevonden is. In het noorden is zij behalve in Drenthe nu dus ook in Fryslân vastgesteld. Niet alleen in Zuidwest-Fryslân maar ook in de Noardlike Fryske Wâlden en op de grens met Drenthe. Op bijgaand kaartje is het meest recente verspreidingspatroon te zien (figuur 4). Door de deskundigen van de Exotengids wordt aangeraden de plant zo zorgvuldig mogelijk te verwijderen. In Engeland is wel met herbiciden gewerkt en Maarten Zonderwijk schrijft ook over de methode om de oever met zwart plastic af te dekken, wat nogal rigoureus lijkt, omdat alle vegetatie dan afsterft. Ook het afdekken met een laag zand wordt hierbij wel overwogen. Feit is dat deze waterplant aan een gestage opmars bezig is, waar we vermoedelijk niet zo veel aan kunnen veranderen. Interessant zou het zijn om te weten welke organismen de soort in het land van herkomst in toom houden. Net als bij de recent op het Aziatisch lieveheersbeestje aangetroffen predatoren, zouden na verloop van tijd heel goed natuurlijke vijanden van deze Watercrassula zich kunnen gaan melden. Met dank aan Hinko Talsma voor het samenstellen van het meest recente Friese verspreidingskaartje op basis van NDFF.
Literatuur
Leeuwarder Courant 13 augustus 2013. Watercrassula in sloot Ruigahuizen verwijderd. Leeuwis, R., L. Duistermaat, A. Grittenberger, T. van der Have, M. Soes & J. van Valkenburg, 2013. Veldgids exoten. KNNV, Zeist. Zonderwijk, M., 2008. Pygmeeweed ofwel Watercrassula, rubriek: aan de waterkant. Natura 2008 (1): 4-6.
Websites www.qbank.eu/Plants (ook met Europese verspreidingskaart) www.verspreidingsatlas.nl/planten/ (verspreidingskaart in Nederland)
Klaas Ybema Waechfinne 14 8711 EG Warkum
[email protected] Freerk Kunst Noord 125 8711 AD Warkum
[email protected]
Figuur 4. Verspreiding van Watercrassula in Fryslân.
Henk Jansen Skeanewei 12 9212 VC Boarnburgum
[email protected]
Twirre natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 1
32
Van Wad tot Woud; Nieuws uit de Friese natuur Merel Zweemer & Henk Jansen Eind maart vorig jaar schreven we dat het nog zo koud was. Het voorjaar liet lang op zich wachten en de grond was nog bevroren. Hoe anders was dat deze winter! Het aantal dagen met sneeuw en ijs is beperkt gebleven tot anderhalve week en dan ook nog alleen in het oosten van de provincie. Voor het grootste deel van de tijd was de dikke winterjas net iets te warm. Zoals vorig jaar de extreme koude ervoor zorgde dat het voorjaar pas heel laat op gang kwam, zo zorgde de warmte van de afgelopen winter juist voor het tegenovergestelde. Uit de hele provincie kwamen vroege meldingen van bomen en struiken die al uitlopen. Sommige planten, zoals bijvoorbeeld Paarse dovenetel, zijn nooit gestopt met bloeien. Nu de winter is overgegaan in de lente en de temperaturen midden maart zelfs al richting 20 graden schoten, komen veel insecten ook al tevoorschijn. In deze rubriek stellen we u op de hoogte van de laatste nieuwtjes op het gebied van de natuur in Fryslân. We proberen een zo divers mogelijk aanbod van natuurnieuws te bestrijken. Indien u een mooie ontdekking heeft gedaan waar u anderen van op de hoogte wilt stellen, laat dit ons dan weten via info@faunax. nl. Met dank aan Harrie Bosma, Henk Brinkman, Hans Brinks, Berco Hoegen, Gertie Papenburg, Hinko Talsma en Carl Zuhorn.
Vlinders Dagvlinders De vier dagvlindersoorten die elk jaar weer als eerste te bewonderen zijn, zijn Kleine vos (Aglais urticae, figuur 1), Citroenvlinder (Gonepterix rhamni), Dagpauwoog (Aglais io) en Gehakkelde aurelia (Polygonia c-album). Deze vlinders overwinteren als volwassen dier en komen tevoorschijn zodra er hogere stabiele temperaturen worden bereikt. De eerste buitenwaarneming (dus geen overwinterende individuen) van een dagvlinder werd gedaan van de Citroenvlinder op 2 februari in Sneek. Een dag later werd bij Burdaard ook de Kleine vos voor het eerst waargenomen. Deze twee soorten worden altijd als eerste gezien, als ware aankondigers van de lente! Op 17 februari werd op Ameland de eerste Dagpauwoog gezien, terwijl de eerste Gehakkelde aurelia pas op 9 maart werd gezien, maar dan wel direct in zeven verschillende delen van de provincie. Deze vlinders hebben allemaal een tweede generatie waarvan de hoogste aantallen in augustus worden aangetroffen. Deze laatste generatie zoekt dan in de herfst weer een plekje op om te overwinteren en komt het volgende voorjaar bij voldoende licht en warmte weer als eerste tevoorschijn.
Figuur 1. Kleine vos, Leeuwarden 10 december 2012 (foto Merel Zweemer). Twirre
Nachtvlinders In het voorjaar, zomer en najaar van 2013 heeft Gerrit Tuinstra een inventarisatie van nachtvlinders gedaan op het golfterrein van Lauswolt. Het gebied waarin de inventarisaties plaatsvonden, strekt zich uit van Hotel Lauswolt langs diverse golfbanen naar het Koningsdiep. Het terrein bestaat uit heidevegetaties en kruidenrijke vegetaties, afgewisseld met veel bos, zowel loof- als naaldhout. Er is gebruik gemaakt van vier verschillende methoden om vlinders te vangen. Tussen april en oktober is er 21 keer met licht geïnventariseerd. Op zeven avonden is er gesmeerd, Er wordt dan een mengsel van diverse zoete stoffen op bomen is gesmeerd. Dit mengsel bootst de geur van ’s nachts bloeiende bloemen na en is een effectief hulpmiddel om nachtvlinders te inventariseren. Op diverse wandelingen is er intensief naar micronachtvlinders gezocht en twee dagen werd er naar mijnen gezocht. Mijnen zijn gangetjes die door insectenlarven, onder andere van nachtvlinders, in het bladweefsel worden uitgevreten. De vorm van het gangetje in combinatie met de plantensoort is genoeg om de meeste mijnen op naam te brengen. Voor deze methode hoeft in het veld slechts gezocht te worden naar aangetaste bladeren. Vervolgens kan met literatuur de veroorzaker van de aantasting op soort worden gebracht. Na afloop van het seizoen bleek dat er 523 soorten zijn gevonden op het terrein, verdeeld over 299 macronachtvlinders en 224 micronachtvlinders. Er zijn drie soorten micro’s gevonden die nieuw zijn voor Fryslân. Dit zijn de Witte berkensteltmot (Caloptilia popeletorum), Lichte zwamboorder (Crassa tinctella) en Donkere maanpalpmot (Teleiodes flavimaculella). De Lichte zwamboorder heeft landelijk gezien de status zeldzaam en de Donkere maanpalpmot heeft zelfs de status zeer zeldzaam. Alle drie de soorten leven op zandgrond, wat ook kenmerkend voor de omgeving van Lauswolt is. Van de inventarisatie van het terrein van de Golf en Countryclub Lauswolt heeft Gerrit Tuinstra een verslag geschreven. Dit verslag is op te vragen bij Merel Zweemer (
[email protected]).
natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 1
33 Vogels Broedgeval Grauwe klauwier Twijzel De Grauwe klauwier (Lanius collurio) behoort weliswaar tot de zangvogels, maar is qua gedrag een roofvogel. Hij eet grote insecten, muizen, kleine vogels en reptielen. Klauwieren spitsen hun prooi vaak (levend) aan doorns, zodat de prooi langer vers blijft en om een voedselvoorraad aan te leggen. De Grauwe klauwier is als broedvogel vrij zeldzaam in Nederland en leeft vooral in kleinschalige, gevarieerde landschappen. In 2012 heeft Altenburg & Wymenga in een gezamenlijk project met de agrarische natuurvereniging Noardlike Fryske Wâlden (NFW) en Landschapsbeheer Friesland onderzoek gedaan naar de biodiversiteit in het houtwallenlandschap. Daarbij werd bij Twijzel in de Noardlike Fryske Wâlden een nest van de Grauwe klauwier ontdekt! Het nest werd gevonden door de oudervogels tijdens de voedselvluchten te volgen. Op grond van de hoeveelheid aangevoerd voedsel kon worden vastgesteld dat er jongen waren. Bijzonder is dat de houtwal waar de klauwieren in broedden, pas zeven jaar geleden nieuw was aangelegd. Gezien het dieet van de Grauwe klauwier kan worden gesteld dat het houtwallenlandschap een rijke levensgemeenschap herbergt. De komende jaren blijft Altenburg & Wymenga de biodiversiteit van de houtwallen monitoren. Sneeuwuilen op Vlieland Op 30 december 2013 werd er op Vlieland een Sneeuwuil (Bubo scandiacus, figuur 2) ontdekt. Sneeuwuilen zijn imposante vogels die normaal gesproken in de meest noordelijke delen van Europa, Siberië en Noord-Amerika leven. Gedurende strenge winters met te weinig voedsel kunnen ze wat afzakken naar het zuiden, maar zo zuidelijk als Nederland blijft uitzonderlijk. Meestal gaat het dan om jonge en verdwaalde vogels. Er zijn in de recente geschiedenis van het vogelskijken tot op heden tussen de 20 en 25 Sneeuwuilen in Nederland aangetroffen. De meeste vogels werden in het kustgebied gezien, hoewel er ook enkele binnenlandse waarnemingen zijn, onder andere uit Leeuwarden, Burgum en ook Zuidlaren. Doordat bekend is dat de Sneeuwuil ons land soms aandoet op de vlucht voor de Siberische koude, werd in het geval van Vlieland ook aangenomen dat dit dier gewoon uit Noord-Europa kwam. In de tussentijd
Figuur 2. Sneeuwuil, Vlieland 29 januari 2014 (foto Hans Brinks).
kwamen er ook meldingen van Sneeuwuilen binnen uit andere delen van Nederland. Zo was er eind december ook al sprake van een Sneeuwuil op Texel, al was niet geheel duidelijk of het hier om een ontsnapt exemplaar van Vogelbush Eureka ging. Op 18 januari werd ook op Terschelling een exemplaar gezien. Aangezien er op vrijwel hetzelfde tijdstip ook op Vlieland nog steeds een uil werd waargenomen, kon met zekerheid worden gesteld dat er inmiddels al minimaal twee Sneeuwuilen op de Waddeneilanden zaten. Op 19 januari werd er zowel op Vlieland als in Noord-Holland net boven Volendam een Sneeuwuil gezien. Op 20 januari zat er een Sneeuwuil in hartje Amsterdam en een dag later werd er één bij De Goorn (NH) gezien. Op 28 januari 2014 ontdekten medewerkers van Staatsbosbeheer een tweede exemplaar op Vlieland. Op 1 maart werd één van deze vogels dood gevonden op Vlieland. Het andere dier was nog steeds aanwezig. Waar komen deze uilen nu vandaan? Hoewel in eerste instantie werd gedacht dat de uilen wegens het strenge weer in Noord-Europa gedwongen werden om in zuidelijker streken voedsel te zoeken, leek dit niet helemaal te kloppen. Er was geen bewijs van andere ‘verdwaalde’ uilen in bijvoorbeeld Denemarken en het zuiden van Noorwegen en Zweden. Ook was de winter niet zo streng in het noorden van Europa. In Canada en Noord-Amerika daarentegen was de winter veel strenger. Daar trokken veel meer dieren naar het zuiden om de koude en het voedseltekort te vermijden. In afstand is het voor een Sneeuwuil echter veel te ver vliegen van Noord-Amerika naar Nederland. Ook de aantallen Sneeuwuilen (vermoedelijk vier of vijf in heel Nederland) geven aan dat de dieren wellicht een beetje hulp hebben gehad bij de oversteek. Uiteindelijk blijkt uit verslagen van passagiers van grote containerschepen, dat er bij verschillende schepen die van Amerika naar Europa vertrokken, kleine groepjes Sneeuwuilen aan boord waren. Een deel van deze dieren is met zekerheid voor de kust van Nederland van boord gegaan. Dit verklaart de plotselinge aanwezigheid van deze uilensoort op de Friese Waddeneilanden. De dode uil is hoogstwaarschijnlijk van verhongering om het leven gekomen, aldus Hugh Jansman van Alterra. De vogel had geen bloedingen of breuken, maar wel ingeteerde spieren rond het borstbeen en in het algemeen een slechte spierconditie. Hoewel aaseters ook de geslachtsorganen hadden aangepikt, was de uil nog te herkennen als een jong vrouwtje. Het dier zal worden opgezet en in Informatiecentrum De Noordwester worden tentoongesteld voor toekomstige bezoekers van Vlieland. Zwarte ibis bij Drachten Vanaf begin februari werd er een Zwarte ibis (Plegadis falcinellus) gespot in Drachten aan de Drachtstervaart (figuur 3). De vogel was eind maart nog steeds aanwezig. De Zwarte ibis is een moerasvogel uit het zuiden van Europa. Ze broeden in kolonies en eten waterbeestjes zoals insecten en amfibieën. Opvallend vaak worden Zwarte ibissen juist in de wintermaanden in Nederland gezien. Omdat afgelopen winter zo warm was, verbleven er meer ibissen in ons land dan in voorgaande jaren het
Twirre natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 1
34 verafschuwd worden. In Nederland werd de soort in 2003 in een moerasbos bij Brummen voor het eerst ontdekt. Zoals veel andere exoten was deze soort als vijverplant bij tuincentra te koop. In Engeland en Duitsland zorgt de soort plaatselijk voor problemen. In Brummen is de plant direct grondig verwijderd en is er de zes jaar erna telkens gekeken of de soort toch weer opkwam.
Figuur 3. Zwarte ibis, Drachten 6 maart 2014 (foto Merel Zweemer). geval was. Vooral in Zuid-Holland werden groepen van minstens 24 vogels gezien! In Fryslân werden er naast de Drachtster vogel nog meer exemplaren gezien, onder andere bij Polder Deinum ten westen van Leeuwarden. Ook op alle vier de Waddeneilanden zijn Zwarte ibissen waargenomen. Eerste wasplatenreservaat van Nederland De Rotstergaaster Wallen bij Heerenveen zijn uitgeroepen tot het eerste wasplatenreservaat van Nederland. Wasplaten zijn een familie van paddenstoelen, bestaande uit 45 Nederlandse soorten. Kenmerkend aan deze paddenstoelen is dat ze erg kleurrijk zijn. Wasplaten stellen zeer hoge eisen aan hun omgeving, ze komen namelijk alleen voor in gebieden waar nog nooit, of al heel lang niet meer kunstmest is gebruikt. Om deze reden zijn wasplaten in heel Europa erg zeldzaam geworden. Het reservaat ligt langs het riviertje de Tjonger en is door omstandigheden gespaard gebleven van de invloed van de gemoderniseerde landbouw. De weilanden hebben nog steeds hun oorspronkelijke reliëf en bevatten een zeer gevarieerde vegetatie. De wasplaten vormen wel het meest bijzondere aspect van dit gebied. Niet voor niks worden ze ook wel de orchideeën onder de paddenstoelen genoemd. In het gebied zijn tot nu toe 25 soorten aangetroffen, waaronder de zeer zeldzame Klaprooswasplaat (Hygrocybe splendidissima). De Rozerode wasplaat (Hygrocybe calyptriformis) is zelfs nog nooit eerder in Nederland aangetroffen! De verwachting is dat het aantal soorten in de toekomst alleen nog maar zal toenemen.
Minder spectaculair wellicht maar wel interessant om te vermelden zijn de nieuwe soorten veldkers die door Hinko Talsma en Gerke Fokkema in Fryslân gevonden zijn. Behalve de erg algemene Kleine veldkers (Cardamine hirsuta) en de Bosveldkers (Cardamine flexuosa) is namelijk ook in onze provincie de Aziatische veldkers (Cardamine-asian-flexuosa) gevonden. Rutger Barendse heeft hier op de Floronwebsite over gepubliceerd. In 2008 vond Rutger in februari een kleine veldkers die opmerkelijk grote bloemen had en opvallend gelobde bladeren. Na contact te hebben gehad met Ivan Hoste van de Nationale Plantentuin van België kwamen zij er achter dat het om een Aziatische soort ging. In Duitsland was ondertussen chromosomaal onderzoek gedaan, waaruit bleek dat het om de Aziatische variant ging. Er wordt momenteel nog steeds onderzoek aan dit complex van soorten gedaan, waarbij het erop lijkt dat deze Aziatische soort een complex vormt met Bosveldkers. De beste tijd om naar deze kleine soorten te zoeken is het vroege voorjaar (dus dit jaar waarschijnlijk nog vroeger!) van half maart tot mei. Geschikte plekken zijn volkstuincomplexen (bij voorkeur die waar niet met Roundup gewerkt wordt), tuincentra en boomkwekerijen of begraafplaatsen met zandige grond en stenig materiaal. Let wel, voorlopig gaat het hier nog om een vorm en niet om een officiële soort. Maar het zou kunnen dat over een aantal jaren deze nieuwe veldkers gewoon in de flora terecht komt. In Fryslân is de soort door Hinko Talsma op een volkstuin in Sneek vastgesteld en Gerke Fokkema heeft de Aziatische veldkers bij het station van Buitenpost in de gemeenteperkjes massaal gezien. Volgens Gertie Papenburg komt deze hier al sinds de jaren negentig van de vorige eeuw voor, maar is deze niet als zodanig herkend. De vondst door senior-veldmedewerker Pieter Huisman van Staatsbosbeheer van de Stippelvaren (Oreopteris limobosperma) in het Blauwe Bos bij Haulerwijk is tenslotte
Planten
We beginnen met een oude waarneming, maar wel een primeur: de Moeraslantaarn (Lysichiton americanus). In het decembernummer hadden we geen plaats meer voor deze exoot, die door Henk Brinkman langs het Prinses Margrietkanaal bij Wergea voor het eerst in Fryslân werd gevonden (figuur 4). Het gaat om een spectaculair ogend lid van de aronskelkfamilie (Araceae), van oorsprong voorkomend in Noord-Amerikaanse moerasgebieden, die maar liefst 50 tot 100 cm hoog kan worden. In dit voorjaar kan de opvallend grote, gele en onwelriekende bloeiwijze op de locatie wellicht bewonderd dan wel
Twirre
Figuur 4. Moeraslantaarn, Prinses Margrietkanaal bij Wergea 6 mei 2013 (foto Henk Brinkman).
natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 1
35 ook zeker vermeldenswaardig. De sporangiënhoopjes staan bij deze soort dichtbij de bladrand, waarin de soort afwijkt van de algemene Mannetjesvaren. Bij kneuzing is een citroengeur te ruiken. Ook heeft de plant gele kliertjes aan de onderzijde van de bladeren. Komende zomer staan twee interessante inventarisatieprojecten op stapel vanuit FLORON. Van 27 tot en met 29 juni zal door FLORON/FFF op Terschelling worden geïnventariseerd. Na de uitgebreide inventarisatie in 2011 worden nu onder andere de Noordvaarder (met veel typische zeereepsoorten) en binnenlandse terreinen zoals de hooilanden van Oosterend onderzocht. Terschelling staat garant voor talrijke bijzonderheden, van de drie habitatrichtlijnsoorten bijvoorbeeld zullen er twee kunnen worden aangetroffen: Groenknolorchis (Liparis loeselii) en Drijvende waterweegbree (Luronium natans). De laatste jaren zijn ook Bijenorchis (Ophrys apifera) en Bokkenorchis (Himantoglossum hircinum) aanwezig, zoals in de vorige Twirre werd gemeld. Van de gewonere soorten zal de Behaarde boterbloem (Ranunculus sardous) speciale aandacht krijgen. Daarnaast zal vanaf 21 juni een onderzoek naar waterplantenvegetaties plaatsvinden in de streek ten noorden van Garyp. Zie hiervoor de oproep op bladzijde 39.
Reptielen
Bijzonder is de vondst van een gedeelte van een platgereden Hazelworm (Anguis fragilis) in de eerste week van maart dit jaar door medewerkers van bureau Faunax op het parkeerterrein aan de Badweg te Gorredijk. Peter de Boer herkende de soort en stelde Warf op de hoogte van de vondst. Reptielenkenner Jelle Hofstra wijdde er een stukje aan in de eerste Geaflecht van dit jaar. In deze week was het al behoorlijk warm en waren elders in het land meldingen van Adder (Vipera berus), Levendbare hagedis (Zootoca vivipara) en Ringslang (Natrix natrix) gedaan. Maar waar is dit dier op deze plaats vandaan gekomen? In Gorredijk was door een jongen een tijd eerder in de Groene Long ook al eens een Hazelworm gevonden, die vermoedelijk uit de buurt van Lippenhuizen kwam; overigens nog een flinke trektocht voor dit dier. Wellicht is het dier op de banden van een auto een eind meegelift. Wie zal het zeggen?
Zoogdieren
Afgelopen periode is een aantal meldingen van de Beverrat (Myocastor coypus) opmerkelijk. Zoals de FFF-leden op de laatste ledenvergadering gezien zullen hebben, kwam de soort opvallend in beeld op de camera die Harrie Bosma voor de Otter (Lutra lutra) in de Lauwersmeer had opgesteld. Daarnaast waren er meldingen uit Harlingen, de Pieter Stuyvesantweg (Rottige Meenthe), en in Gaasterland in de buurt van Oudemirdum. Deze grote rat (de dieren kunnen tot 65 cm lang (exclusief de staart van 30-45cm!) en 8-12 kg zwaar worden) wordt landelijk vooral in Midden-Limburg in het stroomgebied van de Maas, Swalm en Roer veel gevangen en gezien en is in Fryslân niet erg talrijk. Oorspronkelijk komt de Beverrat uit Zuid-Amerika, van waaruit deze in het begin van de twintigste eeuw
in Europa werd ingevoerd voor de pelshandel. De soort is niet goed bestand tegen winterkou en stierf na de winter van 1962/1963 dan ook geheel uit, waarna vanuit Duitsland herkolonisatie volgde. De Boommarter (Martes martes) neemt nog steeds toe en werd o.a. recent in Nijeschoot in het Koningsbos vastgesteld aan de hand van in het veld verzamelde uitwerpselen. Ook nam Harrie Bosma jongen waar in de buurt van Oranjewoud en is de soort van de Brandemeer bekend. Bij Appelscha werd een Marterhond (Nyctereutus procyonoides, ook wel Wasbeerhond geheten) gevonden, die slachtoffer was geworden van het verkeer. Of het een zwervend wild exemplaar betreft dan wel een uit gevangenschap ontsnapt dier is niet bekend. De soort is een exoot uit Oost-Azië en Japan, waarvan in Europa wel fossiele resten zijn gevonden. In Oekraïne werden in 1928 tienduizend dieren uitgezet, waarvandaan de soort een opmars begon naar het westen. Vanaf 1986 werd de Wasbeerhond in Oost-Vlaanderen en in Antwerpen gezien en ook in Fryslân zijn er eerder exemplaren geschoten en als verkeersslachtoffer gevonden. Het eerste exemplaar was in 2007 bij Heerenveen-Zuid. Andere plaatsen waar de soort voorkwam waren De Deelen, De A32 bij Grou en in 2013 bij Eernewoude. In Drenthe zijn jongen geboren, zo deelde Harrie Bosma mee en hij hoopt ze met zijn veldcamera’s ooit te kunnen filmen. De waarnemingen van de Otter met camera’s verspreid over de provincie leveren nog steeds nieuwe vindplaatsen op. Ook hiervan konden we op de jaarvergadering mooie beelden zien. Via het Youtube-kanaal van Harrie Bosma kunnen regelmatig nieuwe opnames worden bekeken. Er is een nieuwe verspreidingskaart gemaakt, waarover we in latere Twirres zullen berichten. Tenslotte zijn twee zeehonden die maandenlang het IJsselmeer hadden verkozen om te verblijven en die onder andere bij Bakhuizen opdoken vermeldenswaard. Wellicht voorlopers voor wanneer er weer een zout-zoete verbinding zal zijn gerealiseerd in de toekomst!
Bronnen:
Natuurbericht Sneeuwuilen http://www.natuurbericht.nl/?id=12111 Natuurbericht Grauwe klauwier http://www.natuurbericht.nl/?id=12168&Eid=14002 Natuurbericht Zwarte ibis http://www.natuurbericht.nl/?id=12275&q=zwarte+ibis Flinterwille, Vlinderwerkgroep Friesland, maart 2014 Wasplatenreservaat: http://youtu.be/0Iv0XLbrt1I
Merel Zweemer De Boorne 15 8939 BS Leeuwarden
[email protected] Henk Jansen Skeanewei 12 9212 VC Boarnburgum
[email protected]
Twirre natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 1
36
Nieuws van het bestuur De afgelopen periode is voor de FFF het beste samen te vatten met roerige tijden en dynamische milieus. Daarover gaat deze bijdrage van het bestuur. Van een dynamisch milieu is menig FFF-er een groot liefhebber, inclusief ikzelf. De Waddenzee is zo’n dynamisch gebied en dit gebied heeft ons de afgelopen twee jaar behoorlijk beziggehouden, in het bijzonder het daaraan grenzende Noord-Friesland Buitendijks. Sinds de eerste aankopen van It Fryske Gea was bekend dat men enerzijds de natuur in dit hele gebied voor de toekomst wilde veiligstellen. Anderzijds zouden de zomerpolders op den duur weer verkwelderd gaan worden. Inmiddels twee verkwelderingen verder (de proefverkweldering en de Bildtpollen), is wel gebleken dat het gewenste principe en de genomen maatregelen werken: er ontstaat een kwelder. Duidelijk is echter ook dat als gevolg van de verkweldering en het beheer het aantal bodembroeders met circa 70% is afgenomen. Dit beschouwen we als een ongewenst neveneffect in een tijd dat de bodembroeders het in het algemeen zwaar hebben in Fryslân, Nederland, de internationale Waddenzee en West-Europa. Op dit neveneffect hebben de Waddennatuurbeheerders geen adequaat antwoord. Bovendien zijn veel van de vogelsoorten die tot vijftien jaar geleden zeer algemeen op de kwelders tot broeden kwamen op dit moment meer in de zomerpolders te vinden. Ondanks deze ontwikkeling is It Fryske Gea toch van mening dat zij de natuurwaarden van NoordFriesland Buitendijks (lees de Waddenzee) met deze verkweldering, in combinatie met de realisatie van een zoet/zoutovergang, een grote dienst bewijzen. De FFF en de Wadvogelwerkgroep zijn niet tegen verkweldering en zijn ook voorstander van het vergroten van de zoute invloed in de aanwezige zomerpolders. Overigens is de noodzaak van verkwelderen de afgelopen tien jaar sterk verminderd vanwege de snelle aangroei van de natuurlijke kwelders. De locatie voor de volgende verkweldering, de Bokkepollenpolder, is echter zeer ongelukkig gekozen vanwege de hoge broeddichtheden van Broedparen in 2013
Bokkepollen 2013
weide- en kweldervogels. Voor deze soorten is dit een van de beste locaties in Fryslân. Meer dan 90% van alle soorten van Noord-Friesland Buitendijks broeden hier en ruim de helft van de in de zomerpolders broedende vogels broedt juist hier, terwijl de oppervlakte van de Bokkepollenpolder slechts een kwart van het totale oppervlak aan zomerpolders is. Na bijna twee jaar overleg is duidelijk geworden dat ondanks alle medewerking en coöperatief mee denken van de FFF en de Wadvogelwerkgroep over de gewenste natuurdoelen van It Fryske Gea, wij het niet eens zijn geworden over de uitwerking van deze doelen. Eigenlijk is het overleg gestrand, niet op de inhoud, maar op de locatie van de te realiseren verkweldering. De argumenten van It Fryske Gea om vast te houden aan de gekozen locatie voor de verkweldering zijn meer ingegeven door eisen en beleidsmatige afspraken van twintig jaar geleden, dan door de huidige ecologische waarden van de Bokkepollenpolder. De inbreng van een alternatief plan door de FFF en de Wadvogelwerkgroep heeft It Fryske Gea ook niet op andere gedachten kunnen brengen, en daarmee is het overleg over dit onderwerp vrij abrupt tot een einde gekomen. Gevoelsmatig is het voor de natuurbeschermers van het eerste uur van Noord-Friesland Buitendijks moeilijk te verteren dat de kennis en de samenwerking van de afgelopen 25 jaar in de afweging van It Fryske Gea slechts heeft geleid tot enkele nuances in het reeds bestaande verkwelderingsplan. Dit gevoel van onbegrip wordt ook nog eens versterkt door het feit dat de Europese richtlijnen en afspraken hier zeer dogmatisch worden geïnterpreteerd met als gevolg het “verlies” van een supersterke populatie weide- en kweldervogels. In Duitsland tracht men met dezelfde Europese “bijbel” de Grutto en andere weidevogels weer op te krikken in voormalige ingepolderde kwelders grenzend aan deze zelfde Waddenzee (EC Life+ project ( NAT/DE/353 “Stablisation of the core population of Black-tailed Godwit and protection of Dunlin and Ruff”). overige zomerpolders 2013
% op Bokkepollen
Oppervlakte
220
674
25
Scholekster
126
232
35
Kluut
340
88
79
Kievit
203
261
44
48
60
44
Tureluur
101
297
25
Kokmeeuw
311
66
82
Visdief
16
11
59
Veldleeuwerik
57
100
36
Graspieper
14
58
19
1216
1173
51
Grutto
Totaal
Twirre
natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 1
37
Figuur 1. Bokkepollenpolder onder Marrum, 19 juni 2006 met op de voorgrond Goudknopje (foto Nico Minnema). Volgens It Fryske Gea is het een keuze, in dit geval voor circa 200 ha. extra kwelder in combinatie met een zoet/zoutovergang. Hierbij accepteert It Fryske Gea de negatieve effecten voor deze geweldige populatie aan bodembroeders. Ter compensatie is It Fryske Gea voornemens om in de overige zomerpolders maatregelen te treffen die mogelijk een positieve uitwerking hebben voor de bodembroeders. Wij zijn echter van mening dat It Fryske Gea hier geen keus had, maar een morele verplichting heeft om de huidige natuurwaarden van de Bokkepollenpolder te ontzien. Al ons overleg, onze acties en reacties in dit dossier waren niet gericht tegen It Fryske Gea, maar zijn gemotiveerd door het belang van de huidige natuurwaarden van Noord-Friesland Buitendijks. De laatste actie in dezen is een symbolische: de ledenexcursie van de FFF zal in overleg met it Fryske Gea gehouden worden in de Bokkepollenpolder op 31 mei 2014.
Qua bestuurswisselingen en veranderingen van taken van de bestuursleden was 2013 ook een “onvergetelijk” jaar. Mede als gevolg van de bestuurswisselingen is een aantal zaken niet goed gelopen. We zijn nu bezig met een inhaalslag en het up-to-date maken van onze administratie. Jannie ten Linde en Jakob Hanenburg zijn bij de laatste ledenvergadering van 7 maart afgetreden. Nogmaals dank voor jullie inzet. Intussen zijn de functies deels opnieuw verdeeld, maar versterking blijft wenselijk. Een ander memorabel moment uit de FFF- en de Wadvogelwerkgroephistorie is dat Jaap Feddema na 24 jaren hondstrouwe dienst zijn coördinatorschap van de Wadvogelwerkgroep heeft beëindigd. Deze mega vrijwilligerstaak is nu overgenomen door de SOVON en It Fryske Gea.
Nico Minnema, voorzitter FFF
Rectificatie In het juninummer van Twirre van 2013 (jaargang 23, nummer 1) was een artikel opgenomen van Teddy Dolstra met de titel: Friese naamlijst van Europese vleermuizen (pagina 25 – 28). Bijlage I op pagina 28 betrof een tabel met de namen van alle Europese vleermuizen. Helaas is een deel van de tabel weggevallen. De juiste tabel staat op de website van de FFF.
Twirre natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 1
38
Vogels in Fryslân Aan vogelaars en veldmensen in Fryslân, Tussen 1976 en 1979 verscheen het prachtige standaardwerk ‘Vogels in Friesland’ in drie delen, uitgegeven door de toenmalige ‘Stichting Avifauna van Friesland’ met als hoofdredacteur Douwe (D.T.E.) van der Ploeg. De boekuitgave was een van de eerste provinciale avifauna’s in Nederland en gaf een beeld van de Friese vogelwereld op basis van de gegevens van Friese vogelaars en veldmensen, zoals die destijds bekend waren. De boeken spraken tot de verbeelding van velen en staan nog steeds in duizenden boekenkasten. Sindsdien is er veel gebeurd. Het Friese landschap en de vogelbevolking zijn sterk veranderd. Op zichzelf staande veldinventarisaties zijn grotendeels vervangen door provinciaal en landelijk georganiseerde, vergelijkbare tellingen. Zakboekjes met vogelwaarnemingen zijn grotendeels vervangen door computerbestanden. Maar de liefde voor natuur en vogels is gebleven. Er is nu veel meer bekend over de Friese broed- en trekvogels en de betekenis van Fryslân voor vogels. Het is nu de tijd om deze kennis voor een groot publiek te etaleren. Als we met elkaar onze schouders eronder zetten, kan dit slagen. Begin 2013 is de Stichting Avifauna Fryslân opgericht om een nieuwe, aansprekende, moderne boekuitgave ‘Vogels in Fryslân’ te realiseren, gericht op een groot publiek. Behalve het voorkomen en de verspreiding van vogels, zullen onder meer schattingen van vogelpopulaties, aantalsontwikkeling, vogeltrek en gebruik van leefgebieden een belangrijke rol spelen. Gebruik zal worden worden gemaakt van fraai fotomateriaal van vogels, veelal in hun natuurlijke Friese biotoop. De uitgave in twee delen vormt de kroon op het werk van allen die zich met natuur en vogels bezighouden in Fryslân. De komende jaren worden nieuwe en oude gegevens verzameld en
verwerkt, teksten geschreven en vindt de redactie plaats. Om broed- en trekvogels in kaart te brengen wordt samengewerkt met het Atlasproject van SOVON dat van 2013 tot en met 2015 plaats vindt. De uitgave is gepland voor 2018. Voor de totstandkoming van dit aansprekende standaardwerk zal een beroep worden gedaan op de vele honderden vrijwillige vogeltellers, vogelwachten en natuurorganisaties. Wij vragen twee dingen: 1) deelname aan het Atlasproject van SOVON in Fryslân in 2014 of 2015, waarbij vogelaars een atlasblok van 5x5 km of een deel daarvan volgens een standdaardmethodiek inventariseren op broedvogels en trekvogels. 2) het aanleveren van oude (losse) vogelwaarnemingen en gebiedstellingen vanaf 1975, voor zover ze niet al doorgegeven zijn aan de BFVW, SOVON, Waarneming.nl of provinciale databanken. Doe je mee? Wil je dan onderstaande strook kopiëren, invullen en opsturen naar: Stichting Avifauna Fryslân Canterlandseweg 18 9061 CC Gytsjerk
Ik doe mee met het project ‘Vogels in Fryslân □ ik geef me op voor het Atlasproject in 2015 □ ik wil mijn oude (losse) waarnemingen en/of gebiedstellingen vanaf 1975 doorgeven. naam: …………………………………………………………………………………………………....... adres: …………………………………………………………………………………………………....... postcode, woonplaats: ……………………………………………………………………………... telefoon, emailadres: ……………………………………………………………………………..... Het bestuur van de Stichting Avifauna Fryslân bestaat uit: Ultsje Hosper (voorzitter), Freek Nijland (secretaris), Jaap Meindertsma (penningmeester), Arend Timmerman, Romke Kleefstra en Eddy Wymenga.
[email protected] www.vogelsinfryslan.nl
Twirre
natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 1
39 OVERZICHT WERKGROEPEN FFF Soortgroep
Werkgroepnaam
per 15 april 2014 (samengesteld door Eduard Peter de Boer)
Coördinatie
Email en/of website
contact
Samenwerking met
FERBAN OAR OARE BISTEN Reptielen & Amfibieën
WHF-Werkgroep Herpetofauna Fryslân
John Melis
[email protected]
06-46524630
RAVON & WARF
Insecten
Insectenwerkgroep Fryslân
E. Peter de Boer
[email protected]
06-53609123
EIS-Nederland en NEV
Kreeften & Waterkevers
KONON-Kreeften Onderzoek Noordoost Nederland
John Melis
[email protected]
06-46524630
EIS-Nederland
Libellen
Libellenwerkgroep De Hynstebiter
E. Peter de Boer
[email protected] www.hynstebiter.nl
06-53609123
Vlinderstichting/NVL
Vissen
WVOF-Werkgroep Fryslân
John Melis
[email protected]
06-46524630
RAVON
Zoogdieren
Sûchbistewurkgroep Fryslân
Teddy Dolstra & John Melis
[email protected] https://www.facebook.com/ ZoogdierenwerkgroepFriesland
[email protected]
0561-769021 06-46524630
VLEN & Zoogdiervereniging
FÛGELFERBÂN Gierzwaluwen
Gierzwaluwenwerkgroep
Jaap Langenbach
[email protected] gierzwaluw-nl.blogspot.com
0514-592536
BFVW
Wadvogels
Wadvogelwerkgroep
Jaap Feddema Jacob Hanenburg
[email protected] [email protected]
0518-411205 06-51360029
SOVON
Vogels
Slaapplaatsentelgroep
Romke Kleefstra
[email protected]
06-10646640
SOVON
Vogels
Vogelwerkgroep Brandemeer
Heine van Dijk
[email protected]
0561-616569
SOVON
PLANTENFERBÂN Planten
Buitenpost e.o.
Gertie Papenburg
[email protected]
0511-541376
FLORON
Planten
Burgum e.o.
Anne Piter Nicolai
[email protected]
06-23642493
FLORON
Planten
Drachten e.o.
Harry Waltje
[email protected]
0512-543443
FLORON
Planten
Gorredijk e.o.
Marten Hunneman
[email protected]
0513-464596
FLORON
Planten
Leeuwarden e.o.
Jan van der Meer Margriet Kampman
[email protected]
058-2152822
FLORON
Planten
Sneek e.o.
Hinko Talsma
[email protected]
0515-462695
FLORON
Planten
Workum e.o.
Klaas Ybema
[email protected]
0515-542519
FLORON
Planten
Persoonlijk actief
Philip Sollman
[email protected]
0518-400296
FLORON
Wilt u meer weten over de activiteiten van bovengenoemde werkgroepen? Neem dan contact op met de coördinator(en).
Oproep inventarisatie van watervegetaties bij Burgum en Garyp Ten westen van Burgum, ten noorden van Garyp, zijn diverse sloten aanwezig met zeer waardevolle watervegetaties met onder andere bijzondere fonteinkruiden en kranswieren. De gebiedsontwikkeling die de inpassing van de Centrale As begeleidt, treft in dit gebied diverse compensatiemaatregelen, waaronder beschermende maatregelen voor die watervegetaties. Op zaterdag 21 juni start een FLORON-inventarisatieproject. Die dag zal in het teken staan van herkenning van soorten als Glanzig, Plat, Puntig, Stomp, Ongelijkbladig en Gegolfd fonteinkruid (Potamageton spec.) en van verschillende soorten kranswier. Vervolgens kan men sloten adopteren om binnen de veertien dagen die erop volgen, watervegetaties te inventariseren. Meer informatie en opgave bij Gertie Papenburg [ 0511-541376,
[email protected] ].
Twirre natuur in Fryslân Jaargang 24, 2014, nummer 1
Twirre Jaargang 24, 2014, nummer 1
Artikelen T. Dolstra & S. Bakker. Topvangsten van Noordse woelmuizen (Microtus oeconomus) op en rond de Snitsermar J. Breidenbach. Vogeltrektellen in het Leeuwarder Bos Schelpenwerkgroep Friesland. Kalkpraat – schelpen in Fryslân (2) – het zoute water
4 - 39- 4 10 - 14
5-9
10 - 13
15 - 16
M. Zweemer. Zeezoogdieren op de Friese kust; de achtergrond van strandingen nader beschreven
18 -1421 - 18
K. Koopman & D.Hiemstra. Sijzen (Carduelis spinus): kiezen tussen elzenproppen en voedertafels
19 - 24
T. Dolstra & D. Hargreaves. Een Ruige dwergvleermuis (Pipistrellus nathusii) met een Engelse ring op de Friese klei
22 - 26 28 - 29
25 - 27
29
Rubrieken De foto van Ruurd Jelle: R.J. van der Leij. Roerdomp Exoten: K. Ybema, F. Kunst & H. Jansen. Watercrassula-avonturen in Ruigahuizen Van Wad tot Woud:. M. Zweemer & H. Jansen. Nieuws uit de Friese natuur Nieuws van het bestuur
28 -29
30 - 35
30 - 31
36
32 - 35
37 -3638 - 37
Rectificatie
37
Oproep: Stichting Avifauna Fryslân. Medewerking aan Vogels in Fryslân
38
Werkgroepen E.P. de Boer. Overzicht werkgroepen FFF per 15 april 2014
39