6
TIJDSCHRIFT "BUSINESS MEDIA" juni 2015 nr. Jaargang 20 Maandelijks Verschijnt niet in juli en augustus Afgiftekantoor Brussel X P309357
inhoud
internationale gegevensuitwisseling
internationale gegevensuitwisseling Levensverzekeraars moeten rapporteren aan buitenlandse fiscus 1
Levensverzekeraars moeten rapporteren aan buitenlandse fiscus
vastgoedfiscaliteit Regionalisering woonbonus: enkele addertjes
In toepassing van recente internationale akkoorden zullen de belastingadmini5
straties gegevens doorkrijgen van buitenlandse financiële instellingen (zie Life & Benefits, nr. 2, p.7). Het is de bedoeling dat ieder deelnemend land haar eigen inwoners zo correct kan belasten en de corruptie en de terrorismefinanciering kan bestrijden. Alle deelnemende landen moeten er voor zorgen dat hun eigen financiële instellingen alvast de nodige gegevens rapporteren. België heeft daarom een nieuwe wet in de maak die er voor moet zorgen dat alle Belgische financiële instellingen het spel meespelen. In dit artikel belichten we de krachtlijnen van dit wetsontwerp vanuit het oogpunt van een Belgische levensverzekeraar die gegevens over haar buitenlandse klanten moet rapporteren, zodat zij in hun thuisland bij de fiscus in beeld komen.
Rapportering aan buitenlandse fiscus, via Belgische fiscus
Belgische levensverzekeraars zullen jaarlijks een reeks gegevens via computerbestanden moeten meedelen aan de zogenaamde verbindingsdienst die hiervoor binnen de FOD Financiën is aangewezen. Die dienst moet die gegevens over het jaar N uiterlijk op 30 juni van het jaar N+1 ontvangen, zodat zij er op haar beurt voor kan zorgen dat die gegevens tegen 30 september van het jaar N+1 aan de betrokken buitenlandse belastingdiensten kunnen doorgespeeld worden. Deze gegevens mogen in principe tot het jaar N+7 door de betrokken buitenlandse belastingdienst gebruikt worden.
LNB
.NN/Lnbnn/KL-NN01
Het is mogelijk dat de buitenlandse belastingadministratie meent dat de gerapporteerde gegevens niet volledig of foutief zijn. Dan kan zij – via de FOD Financiën en binnen de voorziene termijnen – vragen om de gerapporteerde gegevens te verifiëren en/of verbeterde gegevens te verstrekken. De Belgische levensverzekeraar moet haar gerapporteerde computerbestanden bewaren tot 31 december van het jaar N+7, maar ze is ook verplicht om die computerbestanden op 1 januari van het jaar N+8 te wissen. De Belgische belastingadministratie fungeert dus als een centraal doorgeefluik voor de internationale gegevensuitwisseling, maar ze mag de van de Belgische levensverzekeraars ontvangen gegevens niet zelf gebruiken voor de vestiging of invordering van Belgische belastingen. Niet voor fiscale overeenkomsten
De voormelde verplichtingen gelden enkel voor de ‘belastingvrije’ levensverzekeringen. Zo vallen de levensverzekeringen die in België genieten van fiscale
2 LIFE & BENEFITS
NR 6
JUNI 2015
WOLTERS KLUWER
voordelen in de 2de of in 3de pijler buiten het toepassingsgebied van de nieuwe wetgeving. Sommige tijdelijke overlijdensverzekeringen en lijfrenteovereenkomsten moeten evenmin gerapporteerd worden. Tak 26-producten moeten wel meegedeeld worden, maar de rapporteringsregels zijn lichtjes anders dan voor de levensverzekeringen. Hierop gaan we niet verder in. Computertechniek
De technische standaarden en specificaties van de computerbestanden worden door de FOD Financiën vastgelegd, conform de internationale standaarden (Common Reporting Standard), in overleg met o.a. Febelfin en Assuralia. Zij zullen op www.fisconetplus.be gepubliceerd worden.
Klantenidentificatie
Een Belgische levensverzekeraar zal al haar klanten moeten identificeren. Het gaat hier over de verzekeringnemer(s), maar ook over de begunstigde die aan het eind van de looptijd effectief recht heeft op een uitkering. Die identificatie moet gebeuren door middel van een bewijskrachtig document, waarvan een kopie genomen moet worden op papier of op een elektronische drager. Die kopieën moeten door de levensverzekeraar minstens zeven jaar bewaard worden, te rekenen vanaf het kalenderjaar dat volgt op het jaar waarin de levensverzekering een einde neemt.
Van welk land?
Om te bepalen of gegevens over een bepaalde levensverzekering door de levensverzekeraar al dan niet moeten gerapporteerd worden in het voormelde internationale gegevensuitwisselingssysteem, moet de levensverzekeraar achterhalen of de verzekeringnemer (of de begunstigde) ‘fiscaal inwoner’ is van een deelnemend land. Om die fiscale woonplaats te kunnen vaststellen moet de levensverzekeraar bepaalde in de wet omschreven ‘zorgvuldigheidsprocedures’ toepassen. Die verschillen naargelang het niveau van de afkoopwaarde of de uitkering en naargelang het gaat om op 31 december 2015 bestaande levensverzekeringen of om vanaf dan nieuw gesloten levensverzekeringen. Inzake uitkeringen bij overlijden zijn de ‘zorgvuldigheidsprocedures’ om (het land van) de begunstigde te identificeren minder streng dan voor uitkeringen bij leven. Voor vanaf 1 januari 2016 onderschreven levensverzekeringen, of voor de vanaf dan uitgevoerde uitkeringen aan begunstigden, moeten de Belgische levensverzekeraars hun eventuele rapporteringsplicht in eerste instantie baseren op een ‘eigen verklaring’ van de verzekeringnemer (of begunstigde), die het de levensverzekeraar mogelijk moet maken om het fiscale woonadres van de verzekeringnemer (of begunstigde) te bepalen. In tweede instantie moet de Belgische levensverzekeraar ook de gegrondheid van die ‘eigen verklaring’ van de verzekeringnemer (of begunstigde) bevestigen en dit op basis van gegevens die ze heeft ingezameld. Een levensverzekeraar mag immers niet blind vertrouwen op die ‘eigen verklaring’ en zelfs niet op de haar voorgelegde bewijsstukken, wanneer ze weet, of redenen heeft om aan te nemen dat die verklaring of het voorgelegde bewijsstuk onjuist of onbetrouwbaar is. Hoe de levensverzekeraar die gegrondheid van de ‘eigen verklaring’ precies moet beoordelen, staat niet in het wetsontwerp. Bepaalde informatie kan bijvoorbeeld naar boven komen uit de toepassing van de ‘AML/KYC-procedures’ (Anti Money Laundering: antiwitwas; Know Your Customer) tijdens het onderschrijvingsproces, of uit de registratie van telefoonnummers, correspondentieadressen… Wel maakt het wetsontwerp melding van een aantal ‘aannemelijke bewijsstukken’, waaronder: een door een bevoegde overheidsinstantie afgegeven verklaring omtrent de woonplaats, een door een bevoegde overheid afgegeven geldige identiteitsbewijs. Indien de woonplaats niet vermeld is op het paspoort of die identiteitskaart, dan wordt ze vastgesteld op basis van elk ander bewijskrachtig document dat de verzekeringnemer/begunstigde voorlegt (rijbewijs, woonplaatsattest afgeleverd door een gemachtigde overheid, documenten van de belastingadministratie).
WOLTERS KLUWER
LIFE & BENEFITS
NR 6
JUNI 2015 3
Voor de op 31 december 2015 bestaande levensverzekeringen moet de levensverzekeraar andere ‘zorgvuldigheidsprocedures’ toepassen om te bepalen of die al dan niet moeten gerapporteerd worden aan een deelnemend land. Hierop gaan we niet verder in. Eens een levensverzekering is geïdentificeerd als een te rapporteren levensverzekering behoudt ze die status tot de levensverzekeraar vaststelt dat ze niet langer hoeft gerapporteerd te worden, bijvoorbeeld omdat de verzekeringnemer naar een ander land verhuisd is. TIN
Het TIN (Tax payer Identification Number, of in het Nederlands het ‘fiscaal identificatienummer’, afgekort FIN) is het sleutelgegeven waarmee de internationale gegevensuitwisseling georganiseerd wordt. Het gaat hier over het fiscaal nummer toegekend door de woonstaat. De site https://ec.europa.eu/taxation_customs/tin/pdf/nl/TIN_-_subject_sheet__2_structure_and_specificities_nl.pdf geeft voor een aantal landen aan waar deze FIN terug te vinden is. Voor levensverzekeringen die vanaf 1 januari 2016 worden onderschreven zal het TIN een onderdeel zijn van de voormelde ‘eigen verklaring’ van de verzekeringnemer. Hetzelfde geldt voor de vanaf dan uitgevoerde uitkeringen aan een begunstigde. Voor de op 31 december 2015 bestaande levensverzekeringen moet de levensverzekeraar ‘redelijke inspanningen’ leveren om het TIN van de verzekeringnemer te verkrijgen. Als, niettegenstaande die ‘redelijke inspanningen’, het TIN niet tijdig wordt meegedeeld door de verzekeringnemer voor een op 31 december 2015 bestaande levensverzekering, dan wil dat nog niet zeggen dat de levensverzekering mag geblokkeerd worden. Er is ook een procedure voorzien waarbij eventueel het TIN bij de buitenlandse belastingadministratie kan teruggevonden worden. Tijdens een overgangsperiode mogen de levensverzekeraars, als zij niet beschikken over het TIN, de geboortedatum van de verzekeringnemer vermelden.
Bescherming persoonlijke levenssfeer
Het wetsontwerp bevat een reeks beschermingsmaatregelen met betrekking tot de persoonlijke levenssfeer. De Belgische levensverzekeraar moet daarom haar klanten (verzekeringnemer, begunstigde) inlichten dat persoonsgegevens over hem aan de Belgische FOD Financiën zullen meegedeeld worden. Hierbij moet aangegeven worden wat het doel is van die gegevensuitwisseling (belastinginning in het buitenland, corruptie- en terrorismebestrijding), wie de eindbestemmeling is (de buitenlandse belastingadministratie) en over welke levensverzekeringen/uitkeringen er zal gerapporteerd worden. De klant moet daarenboven gewezen worden op zijn recht om ingelicht te worden over de specifiek gerapporteerde gegevens en ook op zijn recht om die gegevens te laten verbeteren. De Belgische levensverzekeraar moet de verzekeringnemer/begunstigde hierover informeren uiterlijk op de dag die voorafgaat aan de eerste rapportering van de Belgische levensverzekeraar aan de FOD Financiën over die klant. Hoe dit in de praktijk zal gebeuren (een clausule in de Algemene Voorwaarden, een verklaring op het verzekeringsvoorstel/onderschrijvingsaanvraag, een specifieke brief gericht aan de klant…) is nog niet duidelijk. De Belgische levensverzekeraar moet iedere klant en de bevoegde Belgische autoriteit ook onverwijld op de hoogte brengen van elk lek in de beveiliging dat nadelige gevolgen zou kunnen hebben voor de bescherming van zijn persoonsgegevens. Het wetsontwerp bevat nog meer maatregelen om de persoonlijke levenssfeer van de klanten te beschermen, maar daar gaan we in dit artikel niet verder op in. Wel kunnen we vermelden dat levensverzekeraars die te weinig rapporteren, gesanctioneerd kunnen worden, net zoals levensverzekeraars die onzorgvuldig te veel rapporteren.
4 LIFE & BENEFITS
Jaarlijks te rapporteren inlichtingen
NR 6
JUNI 2015
WOLTERS KLUWER
Het wetsontwerp preciseert welke gegevens, afkomstig van de Belgische levensverzekeraars, jaarlijks moeten gerapporteerd worden aan de deelnemende landen. Inzake de gegevens van de verzekeringnemer (of de begunstigde van een uitkering) die fiscaal inwoner is van een deelnemend land: de naam, het adres, het rechtsgebied waarvan die persoon fiscaal inwoner is, het of de TIN(s). Verder moet de levensverzekeraar jaarlijks de bruto-afkoopwaarde (rekeningtegoed) op 31 december (of op de jaarvervaldag) rapporteren en het contractnummer van de levensverzekeringsovereenkomst opgeven. Als de levensverzekering in de loop van het jaar wordt beëindigd (afkoop, einde termijn, overlijden), dan moet ook de einddatum van de levensverzekering gerapporteerd worden. Het bedrag van de tijdens het jaar gedane uitkeringen (afkoopwaarden, einde termijnen, renten…) moet ook meegedeeld worden. Hier moet dan gerapporteerd worden met het TIN van de begunstigde. Bij de voormelde bedragen moet telkens ook de munteenheid vermeld worden. In principe is dat de munteenheid waarin de levensverzekering wordt uitgedrukt.
Inwerkingtreding
De rapporteringen aan de lidstaten van de Europese Unie starten met betrekking tot de gegevens vanaf het jaar 2016 en moeten door de Belgische levensverzekeraars dus gerapporteerd worden in 2017. Oostenrijk heeft een jaar uitstel gekregen om te rapporteren, maar dat belet niet dat Oostenrijk de gegevens over haar onderdanen toch al tijdig zal moeten krijgen. De startdatum voor de rapporteringen aan de andere deelnemende landen wordt nog geregeld bij koninklijk besluit. Op deze wijze zal de nieuwe wet geleidelijk worden toegepast voor een hele reeks van landen. Naast de landen van de Europese Unie zouden in 2017 de volgende groep van voorlopende landen starten met de gegevensuitwisseling voor inlichtingen die betrekking hebben op het jaar 2016: Argentinië, Colombia, Curaçao, de Faerøer-eilanden, IJsland, India, Liechtenstein, Mauritius, Mexico, San Marino, Zuid-Afrika, Zuid-Korea en de afhankelijke of geassocieerde gebieden van het Verenigd Koninkrijk (Jersey, Guernsey en het eiland Man, Anguilla, Bermuda, de Britse Maagdeneilanden, de Kaaimaneilanden, Gibraltar, Montserrat, Turks & Caicos Eilanden). Er wordt gepland dat in 2018 nog een hele reeks van landen zou volgen. Inzake de rapporteringen aan de Verenigde Staten moeten, conform de FATCAakkoorden, de gegevens vanaf 1 juli 2014 gerapporteerd worden. Er kan opgemerkt worden dat de voorzichtigheidsprocedures en andere regels verschillen voor de rapporteringen die aan de Verenigde Staten moeten gebeuren, maar de krachtlijnen ervan zijn wel zeer analoog.
Aanvaarding van buitenlandse klanten
Het is nog niet zo evident voor een Belgische levensverzekeraar om de onderschrijving van een levensverzekering door een buitenlandse verzekeringnemer te willen aanvaarden. In bepaalde gevallen zal er buitenlands (fiscaal) recht van toepassing zijn. En mogelijk is de Belgische levensverzekeraar niet bereid om alle administratieve gevolgen van dat buitenlands recht in haar Belgische producten/systemen te implementeren. Maar een Belgische levensverzekeraar kan niet verhinderen dat haar Belgische klanten later naar het buitenland verhuizen, of dat de Belgische verzekeringnemer een buitenlandse begunstigde heeft aangeduid. Bijgevolg zullen alle Belgische levensverzekeraar vroeg of laat geconfronteerd worden met deze nieuwe rapporteringsverplichtingen.
■
De internationale gegevensuitwisseling is ongetwijfeld een mijlpaal. De onderschrijvingsprocessen worden best zo snel mogelijk aangepast om tijdig te kunnen rapporteren.
Luc Vereycken
LIFE & BENEFITS
WOLTERS KLUWER
NR 6
JUNI 2015 5
vastgoedfiscaliteit
Regionalisering woonbonus: enkele addertjes Een vorige bijdrage heeft al de grote lijnen belicht van de invulling die de gewesten in het kader van de zesde staatshervorming hebben gegeven aan hun nieuwe bevoegdheid om belastingvoordelen toe te kennen voor ‘uitgaven voor het verwerven of het behouden van de eigen woning’ (Life & Benefits 2015, nr. 3, p. 1). Hierbij denkt men vooral aan de zogeheten ‘woonbonus’. Deze bijdrage zoomt in op enkele meer inhoudelijke wijzigingen die de nogal kafkaiaanse regionalisering van de woonfiscaliteit heeft teweeggebracht. Ook inhoudelijke wijzigingen
De gewesten hebben tot nu toe vooral gesleuteld aan de grensbedragen voor leninguitgaven voor de enige en eigen woning, alsook aan het tarief van de belastingvermindering die deze uitgaven bieden. Het Vlaams Gewest heeft het hardst gesnoeid in de woonbonus, het Waals Gewest veel minder en het Brussels Gewest eigenlijk helemaal niet (zie Life & Benefits 2015, nr. 3, p. 1). Hoewel zij daar eveneens voor bevoegd zijn, hebben de gewesten voorlopig niet geraakt aan het basisconcept dat zowel intresten en kapitaalsaflossingen van de hypotheeklening als de premies voor de bijhorende schuldsaldoverzekering recht geven op de woonbonus. Idem dito wat betreft de voorwaarden waaraan de lening moet voldoen om in aanmerking te komen voor de woonbonus: hypotheeklening met een looptijd van minstens 10 jaar, invulling van de termen ‘verwerven’ en ‘behouden’ van de woning, enz. Er werd evenmin gesleuteld aan het feit dat het moet gaan om de eigen en enige woning, met behoud van de reeds vroeger bestaande wettelijke uitzonderingen hierop. Maar de architecturale herijking van de woonfiscaliteit die door de zesde staatshervorming werd uitgewerkt, heeft in de marge ook een aantal meer inhoudelijke, soms vrij subtiele maar daarom niet onbelangrijke wijzigingen doorgevoerd. Er werden zelfs enkele vroeger gangbare optimalisatietechnieken weggegomd. Vrij geruisloos allemaal. We bespreken enkele eyecatchers.
Exit cumul bouwsparen en woonbonus bij pandwissel met hypotheekoverdracht
De woonbonus in zijn huidige gedaante werd in 2005 boven de doopvont gehouden en kreeg in 2015 een gewestelijk jasje. Maar voor hypotheekleningen van vóór 2005 gold een totaal ander regime, dat we vandaag nog meeslepen als overgangsregeling: voor die ‘oude’ leningen gold en geldt in de regel nog altijd het vrij ingewikkelde regime van de belastingvermindering voor het bouwsparen en van de (bijkomende) intrestaftrek. Door een anomalie in de wetgeving kon eenzelfde belastingplichtige soms het ‘oude’ regime van het bouwsparen gewoonweg cumuleren met het ‘nieuwe’ regime van de woonbonus. Dit was met name zo als de belastingplichtige vóór 2005 al een lening had gesloten voor de verwerving van zijn woning (‘woning 1’) en na 2005 die woning verkocht om aansluitend een andere woning (‘woning 2’) te kopen. De optimalisatietechniek bestond er in om het saldo van de initiële lening niet terug te betalen naar aanleiding van de verkoop van woning 1 maar om die lening te behouden, zij het met overdracht van de hypothecaire inschrijving op woning 2 (zogeheten ‘hypotheekoverdracht’). Als er daarnaast een nieuwe lening werd gesloten voor de aanschaf van woning 2 (omdat de externe financieringsbehoefte voor de aankoop van die nieuwe woning groter was dan
6 LIFE & BENEFITS
NR 6
JUNI 2015
WOLTERS KLUWER
het saldo van de initiële lening), kon de belastingplichtige voor de lening voor de aanschaf van woning 1, die na de hypotheekoverdracht gewoon verder liep, de belastingvermindering voor het bouwsparen blijven claimen. En voor de nieuwe lening voor de aanschaf van woning 2 kon ook nog eens de woonbonus in de wacht gesleept worden. Opmerkelijk is dat die ‘combine’ door de belastingadministratie zelve breed uitgesmeerd en zonder meer taxproof bevonden werd in haar circulaire van 17 juli 2007 (zie Life & Benefits 2007, nr. 8, p. 6 voor verdere tekst en uitleg hierbij). In het kader van de recente hertekening van de woonfiscaliteit wordt deze optimalisatietechniek met ingang van aanslagjaar 2015 (inkomstenjaar 2014) naar de geschiedenisboeken verwezen. Dit geldt voor de drie gewesten van het land. De maatregel treft niet alleen nieuwe leningen maar ook de situaties waarbij de lening voor de aanschaf van ‘woning 2’ dateert van vóór 2014. De voormelde techniek die er in bestaat om bij pandwissel een bestaande lening te behouden met hypotheekoverdracht op de nieuw aan te schaffen woning en om daarnaast, voor de extra financieringsbehoefte voor de aanschaf van de nieuwe woning een tweede lening te sluiten, kan echter ook nog in de nieuwe constellatie van de hertekende woonfiscaliteit een fiscale besparing opleveren. Maar die is lang niet meer even ‘spectaculair’ als vroeger en geldt bovendien voornamelijk voor het Vlaams Gewest. Een en ander houdt verband met het feit dat het Vlaams Gewest – anders dan het Brussels en Waals Gewest en ook anders dan de Federale woonbonus die nog voor leningen van vóór 2014 kan gelden als de woning tijdens de looptijd van de lening maar uiterlijk op 31 december 2015 haar ‘eigen’ karakter verliest (zie Life & Benefits 2015, nr. 3, p. 1) – voor leningen gesloten vanaf 1 januari 2015 het basisbedrag voor de woonbonus fiks teruggeschroefd heeft van 2.280 euro naar 1.520 euro. Mits de initiële lening dateert van vóór 1 januari 2014 en de pandwissel met een aanvullende lening plaats vindt in 2015, zal de belastingplichtige volgende voordelen genieten (we veronderstellen hierbij dat de initiële lening gesloten werd tussen 1 januari 2005 en 31 december 2013; werd de initiële lening gesloten vóór 2005, dan is de situatie weerom iets anders): op de nieuwe lening van 2015: Vlaamse woonbonus new look voor een grensbedrag van 1.520 euro (+ tijdelijk 10-jaar-supplement van 760 euro) met belastingvermindering van 40%; op de initiële lening gesloten tussen tussen 1 januari 2005 en 31 december 2013die na hypotheekoverdracht op de nieuwe woning gewoon verder loopt: Federale woonbonus a rato van 2.260 euro + 750 euro = 3.010 euro min de voormelde bedragen van 1.520 euro + 760 euro = 2.280 euro ingebracht in de Vlaamse woonbonus. Dit levert dan, bovenop de voormelde Vlaamse woonbonus een Federale woonbonus op a rato van 3.010 euro – 2.280 euro = 730 euro die recht geeft op een belastingvermindering tegen het marginale belastingtarief. Ook voor pandwissels vanaf 2016 en dit ongeacht de datum van de initiële lening kan de voormelde techniek in bepaalde situaties nog een fiscaal voordeel opleveren, zij het in de regel nog bescheidener. Omwille van de grote complexiteit gaan we hier niet verder op in. De geïnteresseerde lezer kan hieromtrent de circulaire 1/2015 van 12 januari 2015 (nr. Ci.RH.331/635.143) raadplegen die de belastingadministratie heeft uitgebracht. Optimalisatie intrestaftrek: enkel nog in het Vlaams Gewest
In de woonbonus kan de belastingplichtige zowel kapitaalsaflossingen en intresten als de schuldsaldoverzekeringspremie inbrengen. De woonbonus mag dan op zich interessant zijn, qua leenbedrag is men, gelet op diens relatief krappe grensbedragen, snel uitgepraat. Met een lening van pakweg 80.000 euro op 20 jaar is de woonbonus voor een koppel helemaal opgevuld. Voor nieuwe leningen in het
WOLTERS KLUWER
LIFE & BENEFITS
NR 6
JUNI 2015 7
Vlaams Gewest, waar de grensbedragen dit jaar teruggeschroefd werden (zie Life & Benefits 2015, nr. 3, p. 1) is dat al zo met een lening van pakweg 60.000 euro. Vraag is dan of de belastingplichtige de intresten van de lening voor zijn enige en eigen woning, of dan toch het gedeelte ervan dat hij niet in de woonbonus kwijt kan omwille van diens grensbedragen, fiscaal niet kan benutten om de belastbare onroerende inkomsten met betrekking tot gebeurlijke andere onroerende goederen te neutraliseren (zogeheten ‘gewone intrestaftrek’). Denk hierbij aan de situatie waarbij de belastingplichtige naast de aangeschafte enige en eigen woning ook mede-eigenaar is van een geërfde woning of eigenaar is van onroerende goederen andere dan een woning (garagebox, handelspand, …). Of nog, aan de situatie waarbij de belastingplichtige naderhand een buitenverblijf koopt. Alle onroerende goederen andere dan de ‘eigen woning’ genereren immers een progressief belastbaar onroerend inkomen (voor een ‘appartement aan de zee’ is dat bv. 140% van het geïndexeerd kadastraal inkomen), en dit naast en bovenop de onroerende voorheffing. Maar dit belastbaar onroerend inkomen kan wel geneutraliseerd en dus zelfs tot nul herleid worden met ‘intresten van schulden’. Probleem is dat intresten van een lening die voldoet aan de voorwaarden voor de woonbonus maar die in de praktijk omwille van de grensbedragen van de woonbonus geen belastingvoordeel opleveren, niet kunnen ‘overgeheveld’ worden naar de ‘gewone intrestaftrek’ teneinde er belastbare onroerende inkomsten die betrekking hebben op andere onroerende goederen mee te neutraliseren. Vandaar de idee om de lening voor de enige en eigen woning minstens gedeeltelijk moedwillig buiten de toepassingsvoorwaarden van de woonbonus te houden. Dit kan bijvoorbeeld door een stuk te ontlenen op net geen 10 jaar (voor de woonbonus moet de lening minstens 10 jaar lopen) of door op een deel van de lening slechts een hypothecair mandaat te verlenen eerder dan een volwaardige hypothecaire inschrijving (voor de belastingadministratie is er maar bij effectieve hypothecaire inschrijving sprake van een hypotheeklening, wat een voorwaarde is om de woonbonus te genieten). Stel dat een belastingplichtige een lening sluit voor een bedrag van 250.000 euro, met een volwaardige hypothecaire inschrijving voor 100.000 euro en een louter hypotheekmandaat voor de overige 150.000 euro. De intresten en kapitaalsaflossingen met betrekking tot de leningschijf van 100.000 euro vullen de woonbonus al ruimschoots op. Door op het resterende leenbedrag van 150.000 euro hooguit een hypotheekmandaat te verlenen, zullen de intresten op dit resterend leenbedrag fiscaal kunnen benut worden door ze van de progressief belastbare onroerende inkomsten met betrekking tot ander vastgoed af te trekken (‘gewone intrestaftrek’). Indien een volwaardige hypothecaire inschrijving was genomen op het volledige leenbedrag van 250.000 euro, zou dat merkwaardig genoeg niet mogelijk geweest zijn. Voor leningen gesloten vóór 2015 zal in ons voorbeeld de combinatie ‘woonbonus’ voor de intresten die verband houden de eerste leningschijf van 100.000 euro en gewone intrestaftrek voor de intresten met betrekking tot de tweede leningschijf van 150.000 euro ook in de toekomst kunnen genoten worden. Maar voor leningen gesloten vanaf 2015 verleent de in het kader van de zesde staatshervorming hertekende woonfiscaliteit niet langer standaard de mogelijkheid om met leningintresten voor de eigen woning de onroerende inkomsten met betrekking tot andere onroerende goederen te neutraliseren. De gewesten kunnen daar echter wel specifiek in voorzien. En nu blijkt enkel het Vlaams Gewest voor dergelijke intresten in een belastingvoordeel te hebben voorzien onder de vorm van een belastingvermindering van 40%. In het Brussels en het Waals Gewest, gaat voormelde optimalisatiemogelijkheid dus voor de bijl, althans voor leningen gesloten vanaf 2015.
8 LIFE & BENEFITS
En verder
NR 6
JUNI 2015
WOLTERS KLUWER
Hierna volgen in telegramstijl nog enkele andere inhoudelijke wijzigingen ten opzichte van de vroegere woonfiscaliteit. De lijst is niet exhaustief. Wie meerdere zelf betrokken woningen of – omwille van de wettelijke uitzonderingen, zoals aan de gang zijnde (ver)bouwwerkzaamheden of beroepsredenen – niet zelf betrokken woningen bezit, mag niet langer kiezen welke woning hij als ‘eigen’ bestempelt. De eigen woning is in dergelijk geval de woning waar de betrokkene zijn fiscaal domicilie heeft. Als de woning tijdens de looptijd van de lening niet langer de enige woning is omdat de belastingplichtige bijvoorbeeld een tweede verblijf koopt, behoudt hij de woonbonus, zij het in afgeslankte vorm in die zin dat het tijdelijk supplementair aftrekbedrag van 760 euro (zie Life & Benefits 2015, nr. 3, p. 1) in zo’n geval automatisch vervalt. Dit was vroeger al zo en dit blijft tot nader order ook zo. Vroeger gold de regel dat als de woning tijdens de looptijd van de lening niet langer de eigen woning was en dus niet langer betrokken werd door de belastingplichtige, de – eventueel afgeslankte (zie hiervoor) – woonbonus toch verder kon genoten worden. In de hertekende woonfiscaliteit komt de lening, als de woning haar ‘eigen’ karakter verliest, nog slechts in aanmerking voor de belastingvermindering van 30% voor het langetermijnsparen en de gewone intrestaftrek. Enige uitzondering hierop betreft leningen van vóór 2014, waarbij de woning haar eigen karakter verliest vóór 2016: hiervoor kan de belastingplichtige, indien hij dat wil, nog de toepassing van de (federale) woonbonus claimen. Vroeger aanvaardde de belastingadministratie dat wanneer de woning gedeeltelijk beroepsmatig werd aangewend of gedeeltelijk werd verhuurd (bv. aan studenten), de woonbonus ook kon genoten worden voor de kapitaalsaflossingen van het stukje lening dat het beroepsmatig aangewend of verhuurd gedeelte van de woning financierde. Het ziet er in de nieuwe constellatie van de woonfiscaliteit naar uit dat die kapitaalsaflossingen nog hooguit in aanmerking zullen komen voor de belastingvermindering van 30% voor het langetermijnsparen. Maar voor sommige bestaande leningen liggen de kaarten anders. Zo geeft de belastingadministratie in een recent gepubliceerde ‘FAQ’ aan dat de kwestieuze kapitaalsaflossingen, voor wie dat wenst, ook in de toekomst nog in aanmerking kunnen komen voor de Federale woonbonus (voor leningen gesloten tussen 1 januari 2005 en 31 december 2013) of van het Federale bouwsparen (voor leningen gesloten vóór 1 januari 2005). Maar dit is niet altijd voordelig voor de belastingplichtige, die er dus soms goed aan doet om te verzaken aan die mogelijkheid. Dit kan onder meer het geval zijn bij een gedeeltelijk verhuurde woning, waar het verzaken aan de Federale woonbonus kan toelaten om het stelsel van de gewone intrestaftrek te genieten waarmee de belastbare onroerende inkomsten met betrekking tot het verhuurd gedeelte van de woning kunnen geneutraliseerd worden (zie ook hoger). … Paul Van Eesbeeck
Redactiecomité: Isabelle De Somviele, Paul Roels, Paul Van Eesbeeck, Luc Vereycken. Hoofdredactie: Paul Van Eesbeeck -
[email protected]. Eindredactie: Anne Sterckx - Erik Roelants–
[email protected]. De nieuwsbrief Life & Benefits is een uitgave van Wolters Kluwer – www.wolterskluwer.be. Verantwoordelijke uitgever: Hans Suijkerbuijk, Ragheno Business Park, Motstraat 30, B-2800 Mechelen. Kluwer klantenservice: tel. 0800 40 300 (gratis oproep) - +32 15 78 76 00 (vanuit het buitenland), fax 0800 17 529, e-mail:
[email protected]. © 2015 Wolters Kluwer Belgium NV. Behoudens de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, op welke wijze ook, zonder de uitdrukkelijke voorafgaande en schriftelijke toestemming van de uitgever.