5
TIJDSCHRIFT "BUSINESS MEDIA" mei 2015 nr. Jaargang 20 Maandelijks Verschijnt niet in juli en augustus Afgiftekantoor Brussel X P309357
aanvullend pensioen
inhoud aanvullend pensioen Bouwt een gepensioneerde die bijverdient nog een aanvullend pensioen op? 1 wettelijk pensioen Hervorming van het overlevingspensioen WAP Hoe werkt de WAPrendementsgarantie bij vastebijdragetoezeggingen?
3
Bouwt een gepensioneerde die bijverdient nog een aanvullend pensioen op? Vanaf 1 januari 2015 gelden nieuwe regels voor de toegelaten arbeid van gepensioneerden. Wie op de leeftijd van 65 jaar of later met wettelijk pensioen gaat of bij ingang van het wettelijk pensioen een loopbaan van 45 dienstjaren heeft, mag vanaf 1 januari 2015 onbeperkt bijverdienen na pensionering (zie Life & Benefits
6
2015, nr. 2). Deze gepensioneerden bouwen via de toegelaten arbeid geen bijkomende pensioenrechten op in het wettelijk pensioenstelsel. Maar hoe zit het met de aanvullende pensioenrechten van de gepensioneerden die verder blijven werken? Artikel 13 WAP
Artikel 13, derde lid van de wet van 28 april 2003 betreffende aanvullende pensioenen (WAP) stelt dat de aangeslotene, zolang hij in dienst is, geniet van de pensioentoezegging en in voorkomend geval ook van de solidariteitstoezegging verbonden aan de pensioentoezegging. Deze bepaling werd oorspronkelijk ingevoerd in artikel 13, tweede lid WAP via de antidiscriminatiewet van 10 mei 2007 en had een verduidelijking en een vereenvoudiging op het oog van de toepassing van het principieel verbod van discriminatie op grond van leeftijd, alsook van de afwijkingen op dat principe. In de Memorie van Toelichting bij de wet van 15 mei 2014 geeft de wetgever aan dat deze verduidelijking was geïnspireerd door het advies nr. 11 van 30 maart 2006 van de Commissie voor Aanvullende Pensioenen waarin werd bevestigd dat de werknemers moeten aangesloten blijven bij de pensioentoezegging tot op het ogenblik van effectieve pensionering. Concreet betekent dit wanneer de pensioentoezegging van de werkgever de normale pensioenleeftijd vastlegt op 65 jaar en een aangesloten werknemer verder in dienst blijft van die werkgever na zijn 65ste zonder zijn wettelijk pensioen op te nemen, deze werknemer verder aangesloten moet blijven bij deze pensioentoezegging.
LNB
.NN/Lnbnn/KL-NN01
Verduidelijking concrete toepassing
De oorsponkelijke versie van deze bepaling van artikel 13, die toen nog opgenomen was in het tweede lid, stelde dat de aangeslotene pensioenrechten bleef opbouwen zolang hij in dienst was. Sinds de wet van 15 mei 2014 houdende diverse bepalingen zegt de WAP niet meer dat de aangeslotene ‘aanvullende pensioenrechten blijft opbouwen’, maar enkel nog dat de aangeslotene ‘van de pensioentoezegging geniet’ zolang hij in dienst is. Dit om te vermijden dat deze bepaling zo zou geïnterpreteerd worden dat enkel werknemers die vóór een bepaalde leeftijd in dienst zijn van een werkgever en na die leeftijd in dienst blijven, recht zouden hebben om aanvullende pensioenrechten te blijven
2 LIFE & BENEFITS
NR 5
MEI 2015
WOLTERS KLUWER
opbouwen. Het recht om aanvullende pensioenrechten op te bouwen geldt immers zolang men aan de aansluitingsvoorwaarden voldoet, en dit ongeacht de leeftijd van de werknemer die in dienst is, maar ook ongeacht de leeftijd waarop de werknemer in dienst treedt. Er wordt ook niet meer verwezen naar ‘de opbouw van aanvullende pensioenrechten’ omdat het mogelijk is dat de aangeslotene voor een bepaald jaar geen recht opbouwt, maar toch geniet van de pensioentoezegging omdat hij bijvoorbeeld geniet van de overlijdensdekking. In de Memorie van Toelichting bij de wet van 15 mei 2014 geeft de wetgever ook nog eens mee hoe deze bepaling in de praktijk moet worden toegepast: Voor een plan van het type vaste prestatie worden o.m. de dienstjaren in aanmerking genomen, zolang de aangeslotene in dienst is en hij het maximum aantal erkende dienstjaren niet heeft bereikt. Eens hij dit maximum heeft bereikt, kunnen de pensioenrechten wel nog stijgen naar aanleiding van een loonsverhoging. Het is daarentegen niet toegelaten om een andere formule te gebruiken of om het type van pensioentoezegging te wijzigen voor aangeslotenen, die verder blijven werken na de in het pensioenplan voorziene pensioenleeftijd. Zo is het bijvoorbeeld verboden om vanaf een bepaalde leeftijd te voorzien dat de formule van het type vaste prestaties wordt vervangen door een formule van het type vaste bijdragen.
Gepensioneerde die bijverdient
Voor een plan van het type vaste bijdragen of een cash balance plan zullen de bijdragen verder moeten worden gestort of toegekend, zelfs na de normale pensioenleeftijd voorzien in de pensioentoezegging, en dit zolang de aangeslotene in dienst is.
Wanneer een werknemer na zijn wettelijke pensionering opnieuw aan de slag gaat of verder aan de slag blijft en hij aan de aansluitingsvoorwaarden van het aanvullend pensioenplan van de werkgever voldoet, zou men op basis van een strikte lezing van artikel 13, lid 3 WAP kunnen argumenteren dat deze gepensioneerde werknemer ook aangesloten moet worden of blijven bij het aanvullend pensioenplan. Wij zijn van mening dat er echter argumenten zijn om te stellen dat deze groep van werknemers met het statuut van ‘gepensioneerden die (verder) werken’ kunnen uitgesloten worden van (verdere) deelname aan het pensioenplan. Dit wordt best uitdrukkelijk vermeld in de aansluitingsvoorwaarden van het pensioenreglement. Artikel 13, lid 3 WAP heeft immers enkel de bedoeling te bevestigen dat de werknemers aangesloten moeten blijven tot op het ogenblik van de effectieve pensionering. Daarbij kan men ook argumenteren dat deze groep van gepensioneerden zich niet in een vergelijkbare situatie bevindt als de gewone actieve werknemers, die verder blijven werken na de normale pensioenleeftijd zonder evenwel hun wettelijk pensioen op te nemen. De groep van gepensioneerden die verder werken in het kader van toegelaten arbeid genieten immers al van een wettelijk pensioen. Een bijkomend argument vinden we in het feit dat deze gepensioneerden via de toegelaten arbeid ook geen bijkomende pensioenrechten opbouwen in het wettelijk pensioenstelsel. In sommige ondernemings- en sectorpensioenplannen werden de aansluitingsvoorwaarden al verfijnd in die zin dat zij uitdrukkelijk bepalen dat de pensioentoezegging niet van toepassing is op werknemers die activiteiten verrichten terwijl ze al hun wettelijk rustpensioen genieten. Wanneer de gepensioneerde (verder) zouden werken als zelfstandige, in de mate dat dit arbeidsrechtelijk mogelijk, zal dit probleem zich niet stellen aangezien artikel 13 WAP enkel van toepassing is op werknemers. Ook voor gepensioneerden die (verder) zouden werken als vrijwilliger en geen vergoeding ontvangen voor de
LIFE & BENEFITS
WOLTERS KLUWER
NR 5
MEI 2015 3
geleverde prestaties, zal artikel 13 WAP - in de regel - geen aandachtspunt zijn omdat zij in dit geval niet kwalificeren als ‘een persoon die in de uitvoering van een arbeidsovereenkomst is tewerkgesteld’ in de zin van de WAP en ook hier artikel 13 WAP dus niet speelt. Besluit
Werknemers die verder werken na hun 65ste zonder hun wettelijk pensioen op te nemen, moeten verder blijven genieten van de pensioentoezegging (en desgevallend van de solidariteitstoezegging) zolang ze in dienst zijn. Volgens ons kan er daarentegen geargumenteerd worden dat wie het wettelijk pensioen heeft opgenomen en dit combineert met een (verdere) tewerkstelling als werknemer, wel kan worden uitgesloten uit het toepassingsgebied van de pensioentoezegging en er voor hen dus geen verdere aansluiting bij de pensioentoezegging meer is. De inrichter doet er goed aan om ter zake een standpunt in te nemen (wenst men de gepensioneerden, die verder werken in het kader van toegelaten arbeid al dan niet verder aan te sluiten?) en de aansluitingsvoorwaarden van het toepasselijke pensioenreglement na te gaan en eventueel aan te passen. Een aanpassing van de aansluitingsvoorwaarden vergt een wijziging van het pensioenreglement, waarvoor de wettelijk opgelegde wijzigingsprocedure en voorafgaande informatie- en consultatieverplichtingen moeten worden nageleefd. Zoals werd aanbevolen door de Commissie Pensioenhervorming 2020-2040, is het volgens ons aangewezen dat de wetgever verduidelijkt dat als een gepensioneerde het werk verderzet of hervat, hij niet meer moet worden aangesloten bij het pensioenplan zoals van toepassing binnen de onderneming waar hij werkt (ondernemings- of sectorpensioenstelsel).
■
Wanneer u een gepensioneerde als werknemer tewerkstelt doet u er goed aan de aansluitingsvoorwaarden van uw pensioenplan na te gaan en deze groep van gepensioneerden – desgewenst – uit te sluiten van (verdere) deelname aan het pensioenplan. Barbara Heylen – Claeys & Engels
wettelijk pensioen
Hervorming van het overlevingspensioen Sinds 1 januari 2015 gelden nieuwe regels inzake het overlevingspensioen voor de drie stelsels (werknemers, zelfstandigen en ambtenaren). Deze zijn onderdeel van een belangrijke hervorming, doorgevoerd door de regering Di Rupo I, die wordt gekenmerkt door twee kernpunten. Vooreerst is het overlevingspensioen vervangen door een tijdelijke uitkering gedurende 1 of 2 jaar in geval de weduwe of weduwnaar jonger is dan 45 jaar op het moment van het overlijden van diens echtgenoot. Daarnaast wordt de minimumleeftijd voor toekenning van het overlevingspensioen geleidelijk opgetrokken van 45 jaar (in 2015) naar 50 jaar (in 2025). De huidige regering plant om deze leeftijd verder op te trekken tot 55 jaar na 2025. Tot slot gelden ook voor het overlevingspensioen nieuwe regels inzake toegelaten arbeid.
4 LIFE & BENEFITS
NR 5
MEI 2015
WOLTERS KLUWER
Overlevingspensioen mag niet langer een werkloosheidsval zijn
De achterliggende reden voor deze hervorming is de wil van de wetgever om ervoor te zorgen dat het overlevingspensioen niet langer een werkloosheids- of inactiviteitsval is. Studies zouden immers aantonen dat de genieters van een overlevingspensioen, die in hoofdzaak vrouwen zijn, omwille van de grenzen van de toegelaten arbeid ertoe aangezet werden om niet meer te werken of om hun beroepsactiviteiten terug te schroeven. Concreet betekent dit dat heel wat weduwen reeds op jonge leeftijd, namelijk vanaf 45 jaar, gedeeltelijk of volledig afwezig zijn op de arbeidsmarkt. Zowel voor de economie als voor de betrokkenen zelf is dit een slechte zaak. Denken we hierbij o.a. aan de niet-activiteit van een specifieke categorie van de actieve populatie, het verlies van talent en de economische valorisatie hiervan, het niet-opbouwen van individuele rustpensioenrechten...
Invoering tijdelijke overgangsuitkering
Sinds 1 januari 2015 is het overlevingspensioen vervangen door twee uitkeringen, nl. het overlevingspensioen en de overgangsuitkering, waarbij de leeftijd op het moment van overlijden van de echtgenoot het enige beslissende criterium van toekenning is. De langstlevende echtgenoot, wiens echtgenoot overlijdt na 31 december 2014 en die op dat moment de minimumleeftijd voor de toekenning van het overlevingspensioen nog niet heeft bereikt, ontvangt op dat moment geen overlevingspensioen maar wel een tijdelijke uitkering, ‘overgangsuitkering’ genaamd. Net als voor het overlevingspensioen geldt ook voor de toekenning van deze overgangsuitkering de voorwaarde dat het huwelijk minstens één jaar heeft geduurd. Tenzij er kinderen ten laste zijn die recht geven op kinderbijslag of die postuum worden geboren uit het huwelijk, of wanneer het gevolg is van een ongeval of beroepsziekte dat/die zich voordeed na de huwelijksdatum. De overgangsuitkering is tijdelijk van aard en zal gedurende 12 maanden resp. 24 maanden worden uitbetaald, naargelang er géén resp. wel kinderen ten laste zijn van de langstlevende echtgenoot waarvoor één van de echtgenoten kinderbijslag ontvangt op het ogenblik van overlijden. Ook indien er kinderen worden geboren uit het huwelijk binnen de driehonderd dagen na het overlijden, zal de langstlevende echtgenote gedurende 24 maanden aanspraak maken op de overgangsuitkering. Belangrijk is nog te vermelden dat het recht op een overlevingspensioen van de langstlevende echtgenoot die volgens de hiervoor beschreven regels een overgangsuitkering geniet, niet wordt opgeheven. Het gaat in feite om een uitstel. Bij het bereiken van de wettelijke rustpensioenleeftijd zal de langstlevende echtgenoot recht hebben op een uitgesteld overlevingspensioen, in zoverre ook aan de andere toekenningsvoorwaarden is voldaan, zoals niet opnieuw gehuwd zijn.
Optrekken minimumleeftijd tot 50 jaar
Zoals hoger besproken is het leeftijdscriterium bepalend. De langstlevende echtgenoot die de minimumleeftijd voor toekenning wel heeft bereikt op het ogenblik van overlijden van de echtgenoot, kan onmiddellijk genieten van een overlevingspensioen en valt dus niet onder dit nieuwe regime van de overgangsuitkering en het uitgesteld overlevingspensioen op de wettelijke rustpensioenleeftijd. Ook hier geldt evenwel de voorwaarde van één jaar huwelijk en de vrijstellingen zoals vermeld voor de overgangsuitkering. De minimumleeftijd voor de toekenning van het overlevingspensioen wordt geleidelijk opgetrokken, met 6 maanden per jaar, van 45 jaar in 2015 naar 50 jaar in 2025. Let wel, deze maatregel zal enkel gelden voor de toekomstige overlijdens (zie tabel hierna). Concreet betekent dit dat wie een overlevingspensioen ontving voor de wijziging van de minimumleeftijd (d.i. op 31 december van het betrokken jaar - zie tabel), dit overlevingspensioen ook behoudt zelfs indien de betrokkene op die datum de nieuwe minimumleeftijd niet heeft bereikt.
LIFE & BENEFITS
WOLTERS KLUWER
Activerende maatregelen
jaar van overlijden
minimumleeftijd
2015
45 jaar
2016
45 jaar en 6 maanden
2017
46 jaar
2018
46 jaar en 6 maanden
2019
47 jaar
2020
47 jaar en 6 maanden
2021
48 jaar
2022
48 jaar en 6 maanden
2023
49 jaar
2024
49 jaar en 6 maanden
vanaf 2025
50 jaar
NR 5
MEI 2015 5
Om de genieters van een overgangsuitkering aan te sporen om verder actief te blijven of opnieuw actief te worden op de arbeidsmarkt voorziet de wetgever in enkele activerende maatregelen. Om te beginnen kan de overgangsuitkering onbeperkt gecumuleerd worden met beroepsinkomsten. De grenzen inzake toegelaten arbeid die gelden voor een overlevingspensioen zijn immers niet van toepassing op de overgangsuitkering. Voor overlevingspensioenen zijn deze daarentegen wel verder van toepassing en wijzigt deze hervorming hier niks aan. Na afloop van de overgangsuitkering (na 12 of 24 maanden) heeft de langstlevende echtgenoot die geen werk heeft weliswaar onmiddellijk, zonder wachttijd, recht op een werkloosheidsuitkering, zij het met een aangepaste begeleiding om de zoektocht naar werk te vergemakkelijken.
Bedrag van de overgangsuitkering
Deze hervorming wijzigt de berekeningsregels van het overlevingspensioen in de drie stelsels niet. De overgangsuitkering wordt quasi op dezelfde manier berekend als het overlevingspensioen. Er wordt met andere woorden rekening gehouden met de loopbaanbreuk van de overleden echtgenoot en diens beroepsinkomsten. Wel wordt voor werknemers, indien het geherwaardeerd loon voor een loopbaanjaar van de overleden echtgenoot lager is dan het forfaitair jaarbedrag (thans 17.026,70 euro), dit laatste bedrag in aanmerking genomen. Het gewaarborgd minimum overlevingspensioen en het minimumrecht per loopbaanjaar zijn evenwel niet van toepassing op de overgangsuitkering. In de ambtenarenregeling wordt de overgangsuitkering niet beperkt tot een gewaarborgd minimumbedrag zoals dit het geval is voor een overlevingspensioen toegekend onder de oude regelgeving aan de langstlevende echtgenoot die jonger is dan 45 jaar. Bovendien wordt voor de overgangsuitkering het gewaarborgd minimum overlevingspensioen (thans 1.121,72 euro per maand) wel in aanmerking genomen. Dit laatste principe geldt ook in de regeling voor zelfstandigen: de overgangsuitkering mag niet minder bedragen dan het minimum overlevingspensioen (thans 12.817,33 euro per jaar). Isabelle De Somviele
6 LIFE & BENEFITS
NR 5
MEI 2015
WOLTERS KLUWER
WAP Hoe werkt de WAPrendementsgarantie bij vastebijdragetoezeggingen? In groepsverzekeringen, pensioenfondsen en individuele pensioentoezeggingen van het type ‘vaste bijdrage’ aan werknemers moet de inrichter een minimumrendement waarborgen. Bereiken de reserves niet het niveau van de bijdragen gekapitaliseerd aan het vereiste minimumrendement, dan moet het tekort door de inrichter van het pensioenplan aangezuiverd worden. Dat moet pas gebeuren bij de pensionering, bij de opheffing van het plan of wanneer de aangeslotene de overdracht van zijn verworven reserve vraagt. Er wordt dezer dagen veel over deze rendementsgarantie gesproken. Waarschijnlijk wordt ze aangepast. De berekeningswijze van de huidige garantie is vrij complex. Daarom dat we ze nog eens toelichten. 3,75 en 3,25% op spaardeel
Moet de aangeslotene zelf een persoonlijke bijdrage betalen, dan moet de WAPreserve minstens gelijk zijn aan die bijdrage gekapitaliseerd aan 3,75%. Voor werkgeversbijdragen is dat 3,25%, behalve bij uittreding of pensionering tijdens de eerste vijf jaar aansluiting. Maar in tegenstelling tot de garantie op werknemersbijdragen die op het hele spaargedeelte berekend wordt, mag voor de garantie op werkgeversbijdragen ook rekening gehouden worden met de kosten van de pensioeninstelling, die beperkt worden tot maximaal 5% van de stortingen. Wat zijn ‘kosten’? Men kan ‘kosten’ begrijpen als de reële kosten die binnen de pensioeninstelling gemaakt worden: de personeelskosten, de gebouwen, enz…, of ook nog als de toeslagen die in het verzekeringstarief begrepen zijn. Het lijkt erop dat dit laatste bedoeld werd. Die toeslagen mogen in de berekening maximaal 5% bedragen. Die 5% vormen een maximum, maar dit is geen automatisme. Wanneer een verzekeraar bijvoorbeeld lagere toeslagen dan 5% op de bijdrage aanrekent, moet het minimum rendement op de nettopremie berekend worden, rekening houdend met de effectieve toeslagen. De rendementsgarantie wordt berekend op de bijdrage zoals die in het pensioenreglement toegezegd wordt. Dit houdt in dat er moet gerekend worden vanaf de datum waarop de bijdrage volgens het reglement verschuldigd is. Dikwijls wordt de pensioenbijdrage niet alleen gebruikt om te ‘sparen’. Een deel van de bijdrage kan dienen om andere risico’s te dekken. De rendementsgarantie geldt op het deel van de bijdrage dat niet verbruikt werd voor de dekking van het overlijdens- en invaliditeitsrisico vóór de pensionering, enkel het spaargedeelte dus.
Eerste 5 jaar: index
Bij uittreding of pensionering tijdens de eerste vijf jaar aansluiting moet het netto spaargedeelte van de werkgeversbijdrage slechts evolueren met de index, maar dan de index zoals die gebruikt wordt bij de sociale uitkeringen, met steeds nog een maximum van 3,25%. Dit indexmechanisme is vrij complex. Het indexcijfer van de consumptieprijzen meet de prijsevolutie van goederen en diensten die de gezinnen consumeren. Men
LIFE & BENEFITS
WOLTERS KLUWER
NR 5
MEI 2015 7
doet dit aan de hand van een korf met de belangrijkste goederen en diensten, waarvan de prijzen iedere maand opgenomen worden. Voor de berekening van de gezondheidsindex worden de prijzen van tabak, alcohol, benzine en diesel geschrapt uit de korf. Het gemiddelde van de gezondheidsindexen van de laatste 4 maanden noemen we de afgevlakte index. Telkens wanneer de index met 2% verandert, gebeurt een aanpassing. Om te frequente schommelingen te vermijden, wordt er gewerkt met het gemiddelde van de gezondheidsindex van de betrokken maand en van de drie eraan voorafgaande maanden. Dit afgevlakte gemiddelde wordt iedere maand vergeleken met de zogenaamde ‘spilindex’. Die spilindex bedroeg 100 in 2004. De spilindex evolueert telkens met sprongen van 2%. Het is een soort aanpassingsdrempel. Zodra het afgevlakte gemiddelde meer dan 2% afwijkt van de laatste spilindex, wordt de eerstvolgende maand een indexering doorgevoerd. Er wordt dan ook een nieuwe spilindex vastgelegd, die 2% hoger ligt dan de vorige. Maand
08/2012 09/2012 10/2012 11/2012
GezondAfgevlakte Spilindex heidsindex gezondheidsvoor de index uitkeringen 119,47 119,52 119,87 119,95
119,52 119,70
1/12/2012
12/2012
120,06
119,85
Volgende spilindex
119,62 119,62 119,62 119,62
119,62 119,62 119,62 122,01
122,01
122,01 (wordt 101,02 in index basis 2013 = 100) 101,02
Gebeurtenis en gevolg
de afgevlakte gezondheidsindex overschrijdt de spilindex aanpassing
De laatste overschrijding van de spilindex gebeurde in november 2012. De pensioenbijdragen moesten daardoor op 1 december 2012 verhoogd worden voor de berekening van de rendementsgarantie tijdens de eerste 5 jaar aansluiting met 2%. De spilindex leidde tot aanpassingen in september 2010, mei 2011, februari 2012 en december 2012. Sindsdien stegen de prijzen weinig. Omwille van de daling van de olieprijzen steeg de gezondheidsindex zelfs sneller dan de index van de consumptieprijzen. Het ziet er niet naar uit dat de spilindex dit jaar opnieuw zal overschreden worden.
8 LIFE & BENEFITS
NR 5
MEI 2015
WOLTERS KLUWER
De WAP-rendementsgarantie wordt tijdens de hele duur van de aansluiting berekend . De pensioeninstelling moet het bedrag dat met de rendementsgarantie kan verkregen worden, meedelen aan de aangeslotene. Vooral bij uitkeringen naar aanleiding van pensioneringen is het quasi onmogelijk om dit juist te doen, want de aangeslotene moet al twee maand van te voren geïnformeerd worden. Daarom zullen verzekeraars – met instemming van de toezichthouder – werken met de laatst gekende spilindex op het moment van de berekening. Maar wanneer er bijvoorbeeld bij de vereffeningsberekening een eindindex van twee maanden ‘te vroeg’ gebruikt wordt, moet dan ook de beginindex die op de bijdragen toegepast wordt met twee maanden vervroegd worden. Na uittreden: 0%
Wanneer de aangeslotene na zijn uittreden ervoor kiest om zijn verworven reserve over te dragen naar een andere pensioeninstelling, bijvoorbeeld het pensioenplan van de nieuwe werkgever of een onthaalstructuur, dan moet het over te dragen reservebedrag minstens gelijk zijn aan de verworven reserves op de datum van de uitdiensttreding . Dat volgt uit het artikel 3 van het KB WAP. Dit komt neer op een 0% rendementsgarantie voor de periode gelegen tussen de uitdiensttreding en de datum van de latere overdracht (zie Life & Benefits 2014, nr. 6).
Rendement uit het verleden meetellen
De rendementsgarantie op de persoonlijke bijdragen voorzien in de WAP is een loutere voortzetting van wat al in de vroegere Wet-Colla bestond. Daarom moet er wat betreft het gewaarborgd rendement op de werknemersbijdragen geen rekening gehouden worden met de begindatum van 1 januari 2004, toen de WAP versie 2003 in werking trad, maar wel van 1 januari 1996 (ingangsdatum wet-Colla). Vermits het minimumrendement op de werknemersbijdragen mee gefinancierd kan worden door het rendement op de werkgeverstoelagen, komt dit er dan op neer dat er op die wijze ook rekening gehouden kan worden met de opbrengst van werkgeverstoelagen die na 1 januari 1996 gestort waren. Ook winstdeelnamen die de verzekeraar toekende, mogen mee in aanmerking genomen worden om te beoordelen of de rendementsgarantie gehaald wordt. In vele gevallen zal het rendement dat de pensioeninstelling behaalde, volstaan om de rendementsgarantie die de inrichter moet geven, af te dekken. Of dit in de toekomst nog zal kunnen, valt te betwijfelen. Tenzij de wet zou aangepast worden. Paul Roels
Redactiecomité: Isabelle De Somviele, Paul Roels, Paul Van Eesbeeck, Luc Vereycken. Hoofdredactie: Paul Van Eesbeeck -
[email protected]. Eindredactie: Anne Sterckx - Erik Roelants–
[email protected]. De nieuwsbrief Life & Benefits is een uitgave van Wolters Kluwer – www.wolterskluwer.be. Verantwoordelijke uitgever: Hans Suijkerbuijk, Ragheno Business Park, Motstraat 30, B-2800 Mechelen. Kluwer klantenservice: tel. 0800 40 300 (gratis oproep) - +32 15 78 76 00 (vanuit het buitenland), fax 0800 17 529, e-mail:
[email protected]. © 2015 Wolters Kluwer Belgium NV. Behoudens de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, op welke wijze ook, zonder de uitdrukkelijke voorafgaande en schriftelijke toestemming van de uitgever.