Theorie en Praktijk Verweven Advies van de commissie Integratie Theorie- en Praktijkopleidingen tot AA en RA
Concept voor consultatie 3 december 2014
Inhoudsopgave
1.
Samenvatting
3
2.
Verantwoording
5
3.
Taakopdracht scope en werkwijze
6
4.
Een model voor de toekomst
7
5.
Het synergiemodel
8
6.
Begeleiding en toetsing binnen het synergiemodel
10
7.
Implementatie
14
8.
Bijlage 1: Afbakening verantwoordelijkheden
15
9.
Bijlage 2: Begrippenlijst
17
NBA
Theorie en Praktijk Verweven concept voor consultatie
1. Samenvatting De NBA-commissie “Integratie Theorie- en Praktijkopleidingen” (hierna: de commissie) is ingesteld met als doel te onderzoeken hoe in de accountantsopleidingen de samenhang tussen de theoretische- en praktische vorming kan worden versterkt. Dit rapport bevat hiervoor een aantal voorstellen. De voorstellen van de commissie beogen de kwaliteit van het opleidingstraject (theoretische opleiding en praktijkopleiding samen) te verbeteren en de studeerbaarheid van de opleiding te vergroten. De in juli 2014 gepubliceerde nota ‘Vakbekwaamheid Verzekerd’ van de NBA en de CEA, met het hierin beschreven opleidingsmodel, is richtinggevend voor de commissie. Het nader uitwerken en implementeren van de voorstellen van de commissie kan samengaan met het invoeren van het nieuwe opleidingsmodel. De commissie onderscheidt twee gebieden waarop verdergaande integratie mogelijk is. Deze twee gebieden zijn: 1. De inrichting van de theoretische opleidingen en de praktijkopleidingen; en 2. De begeleiding en toetsing / examinering van studenten / trainees. Om tot meer integratie te komen tussen de theoretische opleidingen en de praktijkopleidingen moeten de in dit verband relevante verantwoordelijkheden van de onderwijsinstellingen, de Raad voor de Praktijkopleidingen, de Stagebureaus en de CEA duidelijk geformuleerd zijn. De commissie geeft in dit rapport daarom ook aandacht aan dit aspect. Om meer synergie binnen het opleidingsmodel te realiseren, stelt de commissie voor: 1.
De inrichting van de theoretische opleidingen en de inrichting van de praktijkopleidingen beter op elkaar af te stemmen en in de doorlooptijd (meer) te laten samenlopen; 2. In het theoretische onderwijs gebruik te maken van door de studenten / trainees in te brengen praktijkcases; 3. In de praktijkopleidingen studenten / trainees gedurende hun praktijkopleidingen nadrukkelijker met de theorie te confronteren, mede teneinde de actualiteit van de theoretische kennis te borgen; 4. Uit de beroepspraktijk ingebrachte cases voor de theoretische onderwijsinstellingen zichtbaar van meerwaarde te laten zijn en te laten bijdragen aan de realisatie van eindtermen voor de praktijkopleidingen; 5. De onderwijsinstellingen ten behoeve van de praktijkopleidingen een bijdrage te laten leveren aan het begeleiden, beoordelen en toetsen van de studenten / trainees. Deze vijf voorstellen worden in dit rapport samengevat als “het synergiemodel”. Voor studenten / trainees heeft het synergiemodel grote voordelen. Met het met elkaar verbinden van de theoretische opleiding en de praktijkopleiding wordt de totale doorlooptijd van beide opleidingstrajecten verkort. De doorlooptijd van het theoretische deel van de opleiding wordt als gevolg van het synergiemodel langer, maar dat gebeurt ter ondersteuning van de praktijkopleiding en kan meer balans brengen in de verdeling van studietijd en werktijd. De opleiding wordt aantrekkelijker doordat een veel zichtbaarder verbinding wordt gelegd tussen de theorie en de praktijk. Bovendien neemt naar verwachting de studeerbaarheid en de kwaliteit van de totale opleiding door het leggen van deze verbinding toe. Mogelijk neemt de flexibiliteit voor studenten door de koppeling tussen de theoretische opleiding en de praktijkopleiding enigszins af, maar blijft er naar het oordeel van de commissie voor studenten voldoende keuzevrijheid over om de studie naar eigen inzicht in te richten. Voor bijzondere situaties zijn bovendien maatwerkoplossingen denkbaar. In het rapport wordt eerst aangegeven hoe het advies van de commissie tot stand is gekomen. Vervolgens worden de voorstellen van de commissie samengevat weergegeven. Tot slot wordt voorgesteld hoe follow up kan worden gegeven aan de aanbevelingen. 3
De belangrijkste stappen die moeten worden gezet om het synergiemodel te realiseren, zijn: 1.
2.
3.
4.
5. 6.
1
Het (post-initiële) theoretisch onderwijs en de praktijkopleidingen moeten zoveel mogelijk samenlopen. De inhoud van het theoretisch onderwijs moet, voor zover mogelijk, aansluiten op de praktijksituaties van studenten; Belemmeringen voor de doorstroming worden weggenomen (bijvoorbeeld de actuele toelatingseis tot het derde jaar van de RA-praktijkopleiding). Dit kan worden gerealiseerd door binnen het theoretisch onderwijs de relatief complexe verdiepingsonderwerpen te verschuiven naar het laatste deel van de post-master / de post-HBO-opleiding. Verder kan dit worden gerealiseerd door in het derde jaar van de praktijkopleiding workshops / collegeblokken te organiseren met betrekking tot actuele vraagstukken; De Raad voor de Praktijkopleidingen (de Raad), de theoretische opleidingen en de stagebureaus ontwerpen gezamenlijk een generiek toetsplan1 voor de praktijkopleidingen waarin de kaders worden gegeven voor de toetsing en beoordeling van trainees; De onderwijsinstellingen dragen zorg voor een nadere invulling en concretisering van het toetsplan. Hierbij wordt (onder meer) aangegeven op welke wijze praktijkcases kunnen bijdragen aan de realisatie van theoretische eindtermen; De onderwijsinstellingen toetsen in samenspraak met de stagebureaus de voortgang in de ontwikkeling van trainees tot beginnend beroepsbeoefenaar; Examens die onderdeel zijn van de praktijkopleiding kunnen tevens worden afgenomen door de onderwijsinstellingen. De examinatoren dienen als team tevens te voldoen aan het competentieprofiel voor examinatoren van de Raad. Daarmee wordt geborgd dat een team van examinatoren dat een examen afneemt over de vereiste deskundigheid beschikt en actuele praktijkervaring heeft. Op hoofdlijnen is door de commissie aangegeven waaruit de praktijkexamens kunnen bestaan. De eisen die aan een praktijkexamen worden gesteld, worden opgenomen in het toetsplan.
In bijlage 2 is een lijst met begrippen opgenomen
NBA
Theorie en Praktijk Verweven concept voor consultatie
2. Verantwoording Het theoretische accountancy-onderwijs wordt in Nederland verzorgd door hogescholen en universiteiten die door de Commissie Eindtermen Accountantsopleiding (CEA) zijn aangewezen. De universiteiten zijn vertegenwoordigd in de Permanente Werkgroep Accountancy (PWA). De hogescholen zijn verenigd in het AC-Scholenoverleg (ACS) en in de Vereniging van Aangewezen Accountancyscholen (VAAC). Voor de praktijkopleidingen en het praktijkexamen AA en RA is het Bestuur van de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) verantwoordelijk. Het Bestuur van de NBA heeft deze verantwoordelijkheid gemandateerd aan de Raad voor de Praktijkopleidingen (Raad). Accountancystudenten, trainees en beginnende beroepsbeoefenaren zijn verenigd in de NBA Young Professionals (YoungProfs). Onder regie van de NBA is een commissie geformeerd met als taakopdracht voorstellen te formuleren die moeten leiden tot een betere wisselwerking tussen de theoretische accountancy-opleidingen en de praktijkopleidingen AA en RA. De commissie bestaat uit vertegenwoordigers van de PWA, het ACS, VAAC, de Raad voor de Praktijkopleidingen en de YoungProfs. Tevens is de CEA als waarnemer vertegenwoordigd. De commissie bestaat uit de volgende leden: Mw. mr. A.M. van Arkel (voorzitter, NBA) E. van Asselt AA RA (ACS) Dr. O. Bik RA (PWA) Mw. J. den Dunnen – Nout (YoungProfs) Prof. J.C.A. Gortemaker RA (PWA) J.P.M.J. Leerentveld RA RE (CEA) F. van Luit AA (VAAC) L.N.M. Straathof RA (Raad) Mw. E.M. van der Velden AA (Raad) A. Wolbink (YoungProfs) De commissie wordt vanuit de NBA ondersteund door drs. A.R. Bonestroo en J. Buchel.
5
3. Taakopdracht, scope en werkwijze De commissie is eind januari 2014 van start gegaan en heeft zeven keer plenair vergaderd. Daarnaast zijn er voorstellen voorbereid in twee subcommissies. De subcommissie “Synergievoordelen Theoretische Opleidingen en Praktijkopleidingen” heeft op hoofdlijnen een synergiemodel uitgewerkt. De subcommissie “Begeleiding en Toetsing” heeft vervolgens vastgesteld hoe binnen het synergiemodel de begeleiding van trainees/studenten kan plaatsvinden. Verder heeft deze subcommissie voorstellen ontwikkeld voor de toetsing van studenten / trainees. De rapportages van beide subcommissies zijn vastgesteld door de commissie en samengevat verwerkt in deze eindrapportage. In bijlage 2 is een lijst met begrippen opgenomen.
NBA
Theorie en Praktijk Verweven concept voor consultatie
4. Een model voor de toekomst De NBA heeft als missie accountants te helpen hun fundamentele rol in de maatschappij te vervullen, nu en in de toekomst. Met de opleiding tot accountant wordt het functioneren van de toekomstige accountant mede vormgegeven en wordt geborgd dat de accountant ook in de toekomst een belangrijke maatschappelijke rol kan blijven vervullen. In de in juli 2014 gepubliceerde nota “Vakbekwaamheid Verzekerd”, schetsen het Bestuur van de NBA en de CEA op hoofdlijnen hoe de toekomstige accountantsopleidingen er uit moeten gaan zien. Na implementatie van de voorstellen uit de nota “Vakbekwaamheid Verzekerd” kunnen studenten tijdens de accountantsopleiding kiezen uit twee oriëntaties: (1) Assurance en (2) Accountancy. De (praktijk)opleiding wordt afgerond in één van deze twee oriëntaties. Binnen de Accountancy-oriëntatie wordt naar verwachting voor de HBO-richting een ander profiel opgesteld dan voor de universitaire opleiding met deze oriëntatie. De aanbevelingen van deze commissie sluiten aan bij de uitgangspunten van de nota “Vakbekwaamheid Verzekerd”. De aanbevelingen in dit rapport zijn op beide oriëntaties van toepassing. De CEA ontwikkelt sinds juli 2014 eindtermen voor de theoretische opleidingen en de praktijkopleidingen, verdeeld over de twee oriëntaties. Om de integratie tussen de theoretische opleidingen en de praktijkopleidingen te optimaliseren verdient het de voorkeur dat de eindtermen voor de theoretische opleidingen en de praktijkopleidingen waar mogelijk op elkaar aansluiten. De nieuwe eindtermen zullen naar verwachting vanaf september 2015 gefaseerd worden ingevoerd. Voor die tijd zouden al één of meerdere pilots, gebaseerd op voorstellen uit dit rapport, gestart kunnen worden indien daarvoor bij de theoretische opleidingen belangstelling bestaat.
7
5. Het synergiemodel Bereiken van meer synergie Op dit moment zijn de theoretische opleidingen en de praktijkopleidingen gescheiden opleidingstrajecten. Er vindt weinig uitwisseling plaats tussen beide opleidingstrajecten. Gevolg hiervan is dat hetgeen een student leert in het theoretisch onderwijs voor hem in de praktijkopleiding onvoldoende herkenbaar is en dat de trainee in zijn beroepspraktijk in onvoldoende mate de verworven theoretische kennis op het gewenste niveau kan toepassen. De opleidingstrajecten worden vaak voor een deel volgtijdelijk gevolgd waardoor de wisselwerking tussen beide opleidingstrajecten wordt bemoeilijkt. Het theoretisch onderwijs kan echter een goed podium bieden voor reflectie en intervisie zodat het meerwaarde oplevert voor de ontwikkeling van studenten / trainees in hun beroepspraktijk. Voor de commissieleden waren dit belangrijke redenen om een synergiemodel te ontwikkelen (zie blz. 3). Aansluiting bij de beroepstaken Belangrijk is dat de theoretische opleidingen en de praktijkopleidingen een min of meer parallelle opbouw kennen en op elkaar worden afgestemd. Dat betekent dat de volgorde waarin lesstof wordt aangeboden door de theoretische opleidingen zoveel mogelijk parallel loopt met de tijdsvolgorde waarin de trainee zijn of haar werkzaamheden in de praktijk uitvoert. Bij het inrichten van de opleidingen worden tussentijdse barrières zoveel mogelijk geslecht waardoor de huidige doorstroomproblematiek wordt aangepakt. De commissie stelt voor om de samenhang en de volgorde van het theoretisch onderwijs af te stemmen op hetgeen trainees in hun beroepspraktijk aan theoretische kennis nodig hebben. In de programmering kan daar rekening mee worden gehouden, zodat de theoretische opleidingen en de praktijkopleidingen beter op elkaar aansluiten. Zo kunnen thema’s en onderwerpen met een verdiepend karakter in korte collegeblokken / losse workshops worden behandeld aan het einde van de praktijkopleiding. Op dat moment is de trainee in zijn beroepspraktijk ook toe aan verdieping. Door aan het einde van de praktijkopleiding korte collegeblokken / workshops te plannen wordt er voor gezorgd dat de theoretische kennis ‘up-to-date’ blijft en dat wordt aangesloten bij de actuele ontwikkelingen in het accountantsberoep. Eén set met eindtermen De commissie geeft de CEA ter overweging om (per oriëntatie) één set met eindtermen op te stellen. Vervolgens kan worden bepaald welke eindtermen alleen in de theoretische opleidingen gerealiseerd worden, welke eindtermen alleen in de praktijkopleidingen gerealiseerd worden en welke eindtermen in beide opleidingen gerealiseerd kunnen worden. De accountantsopleidingen die door de onderwijsinstellingen worden aangeboden, zijn (wetenschappelijke) beroepsopleidingen. Daardoor is de hiervoor genoemde integratie van eindtermen goed mogelijk. Door te kiezen voor deze aanpak wordt de bruikbaarheid van de theoretische kennis in praktijksituaties vergroot. Omgekeerd is het hierdoor mogelijk in het theoretische onderwijs gebruik te maken van praktijkcases en praktijkervaringen. Parallelle opbouw theoretische opleidingen en praktijkopleidingen Studenten / trainees brengen praktijkcases in het theoretische onderwijs in en reflecteren op elkaars aanpak en oplossingen. De commissie verwacht dat daardoor – mede met het oog op de verschillen in beroepssituaties – een stimulerend leerproces ontstaat. Studenten / trainees ontwikkelen zich veelal in een onderling verschillend tempo. De één maakt eerder vorderingen in het theoretisch onderwijs dan de ander. Hetzelfde geldt voor de ontwikkeling in de beroepspraktijk. De één ontwikkelt sneller zijn beroepsvaardigheden dan de ander. Om te stimuleren dat er sprake is van een geïntegreerde ontwikkeling moet er sprake zijn van een enigszins parallelle opbouw van zowel de theoretische opleiding als van de praktijkopleiding. Door een modulaire opbouw van het theoretische onderwijs (dit geldt met name voor het post-initieel onderwijs) kan een student / trainee zijn NBA
Theorie en Praktijk Verweven concept voor consultatie
studietempo (binnen grenzen) versnellen en vertragen, parallel aan zijn ontwikkeling in de beroepspraktijk. Met een maatwerk aanpak en goede voorlichting wordt vertraging ten opzichte van de nominale doorlooptijd zoveel mogelijk voorkomen. Door te kiezen voor een maatwerkbenadering kan de student / trainee op bepaalde onderdelen extra vakspecifieke kennis en/of vaardigheden ontwikkelen, terwijl dat op andere onderdelen niet nodig is, omdat hij daarvoor al over de noodzakelijke kennis en/of vaardigheden beschikt. Om te borgen dat een geïntegreerde aanpak van de (post-initiële) opleiding en de praktijkopleiding daadwerkelijk tot stand komt, worden de post-initiële opleiding en de praktijkopleiding als één geheel aangeboden en gelijktijdig gevolgd. Hiermee wordt een geïntegreerde aanpak geborgd. Voorwaarden aan het synergiemodel De commissie is van mening dat, naast de voorwaarden die worden gesteld aan de inrichting van de theoretische opleidingen en de praktijkopleidingen, ook aan andere randvoorwaarden moet worden voldaan om het synergiemodel succesvol te laten zijn. De bedoelde voorwaarden zijn: 1. Voor het synergiemodel bestaat draagvlak bij de accountantskantoren en is er sprake van een goede samenwerking tussen de NBA, de accountantskantoren, de stagebureaus en de theoretische opleidingen; 2. In het theoretisch onderwijs wordt gebruik gemaakt van door studenten / trainees ingebrachte praktijkcases; 3. Beoordelingen van praktijkcases die in het theoretisch onderwijs zijn verstrekt, moeten door de stagebureaus worden overgenomen (maken onderdeel uit van het portfolio); 4. De ontwikkeling in de beroepspraktijk moet voor de docenten in het theoretisch onderwijs zichtbaar zijn en waar mogelijk leiden tot een maatwerkbenadering; 5. Samenwerking tussen de theoretische opleidingen en stagebureaus bij begeleiding en training van studenten / trainees moet geborgd zijn.
9
6. Begeleiding en toetsing binnen het synergiemodel Het toetsmodel De toetsing speelt bij de integratie van de theoretische opleidingen en de praktijkopleidingen een belangrijke rol. Om die reden wordt aan de toetsing van studenten / trainees in dit rapport nadrukkelijk aandacht besteed. Met behulp van onderstaand model wordt beschreven op welke wijze synergie bereikt kan worden.
Toetspiramide voor toetsen en beoordelen (Joosten-ten Brinke & Sluijsmans, 2010, aanpassing, Jaspers, 2011)
De theoretische opleidingen hebben hun toetsbeleid over het algemeen vastgelegd in een eigen toetsbeleidsplan. De Raad gaat in nauw overleg met de stagebureaus en de theoretische onderwijsinstellingen nieuw toetsbeleid voor de praktijkopleidingen ontwikkelen. In het toetsbeleidsplan voor de praktijkopleidingen wordt verder onder andere het volgende vastgelegd: 1. De beroepstaken die de trainee moet kunnen verrichten als beginnend beroepsbeoefenaar; 2. De competenties die binnen deze beroepstaken moeten worden verworven; 3. De inhoud van het portfolio van de trainee (essays, beroepsproducten, verslagen, beoordelingen, assessments, etc.) en; 4. De te onderscheiden toetsvormen.
Het toetbeleidsplan dient zodanig te worden vormgegeven dat de doelstellingen, competenties en toetsvormen voldoende zijn afgebakend en de theoretische opleidingen voldoende ruimte houden om hieraan een eigen invulling te geven. Als de theoretische opleidingen en de Raad hun toetsbeleid goed op elkaar afstemmen dan overlappen de doelstellingen elkaar voor een deel waardoor de beoogde synergievoordelen kunnen worden behaald. Uit het toetsbeleidsplan volgt het toetsprogramma. Het toetsprogramma is het geheel van de af te nemen toetsen. Hierbij worden de te onderscheiden toetsvormen afgestemd op de te realiseren eindtermen en competenties. Voor de praktijkopleidingen kan daarbij gedacht worden aan een mix van essays, gespreksverslagen, intervisiegesprekken, presentaties, mondelinge examen(s), etc. . Op basis van de toetsprogramma’s worden toetsplannen en/of toetsmatrijzen ontwikkeld die de basis vormen voor de individuele toetsen. NBA
Theorie en Praktijk Verweven concept voor consultatie
Toetsing van kennis, houding en vaardigheden Gedegen vaktechnische kennis is noodzakelijk om goed te kunnen functioneren als accountant. Tegelijkertijd moet er meer aandacht worden besteed aan (communicatieve) vaardigheden, professionele beroepshouding, professionele waarden en ethiek. Binnen het synergiemodel vindt op deze elementen (kennis, houding, vaardigheden, waarden en ethiek) begeleiding plaats en wordt ook op deze onderdelen getoetst. De IFAC-definitie van het begrip ‘competentie’ besteedt aan deze elementen op samenhangende wijze aandacht. De Raad voor de Praktijkopleidingen heeft om die reden eerder uitgesproken de nieuwe praktijkopleidingsplannen competentiegericht te zullen invullen en daarbij gebruik te maken van de IFACdefinitie. De commissie doet aan de CEA de aanbeveling om daar bij het formuleren van nieuwe eindtermen rekening mee te houden. Competenties worden gerealiseerd door studenten / trainees te laten werken aan beroepstaken. Een beroepstaak wordt uitgedrukt in werkwoord(en) en is een betekenisvolle complete taak zoals deze in alle complexiteit in de werkelijkheid door een beroepsbeoefenaar wordt uitgevoerd. De beroepstaken zijn belangrijke bouwstenen voor het curriculum en hebben meestal betrekking op meerdere competenties tegelijk. Bij een beroepstaak kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het samenstellen van een jaarrekening (een beroepsproduct is dan de jaarrekening). Of aan het controleren van een jaarrekening (het beroepsproduct is dan bijvoorbeeld de controleverklaring). Toetsen op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar Omdat een trainee zijn praktijkopleiding kan afronden op het moment dat hij functioneert op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar, moeten de competenties die betrekking hebben op de beroepstaken op dat niveau worden beschreven. De commissie gaat voor de definitie van het niveau ‘beginnend beroepsbeoefenaar’ uit van de definitie zoals die is gegeven door de commissie Dassen. De commissie heeft de formulering wel enigszins aangepast om de definitie op beide oriëntaties uit de nota ‘Vakbekwaamheid Verzekerd’ van toepassing te kunnen laten zijn. In de aangepaste formulering heeft het begrip ‘beginnend beroepsbeoefenaar’dan de volgende kenmerken: 1. Zelfstandig richting en uitvoering kunnen geven aan assurance-opdrachten, aan assurance verwante opdrachten en overige opdrachten (inclusief adviesopdrachten) met een redelijke mate van complexiteit; 2. Op deelgebieden van het vakgebied tot zelfstandige oordeelsvorming kunnen komen bij opdrachten met een relatief hoge mate van complexiteit; 3. Invulling te geven aan de adviesfunctie door het signaleren van risico’s; 4. Zelfstandig bevindingen te rapporteren en communiceren; 5. Zich rekenschap te geven van de maatschappelijke relevantie van zijn optreden; 6. De grenzen van de eigen deskundigheid en vaardigheden kunnen onderkennen; 7. Te handelen in overeenstemming met de fundamentele beginselen voor de accountant, zoals opgenomen in de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants.
Toetsingsraamwerken theoretische opleidingen Rekening houdend met de kaders van het toetsbeleidsplan van de Raad kunnen de opleidingen een eigen invulling geven aan de toetsing van (onderdelen van) beroepstaken. Iedere opleiding stelt daartoe een toetsingsraamwerk op. Zo’n toetsingsraamwerk past in het toetsprogramma van de eigen opleiding. In een toetsingsraamwerk wordt per gedefinieerde beroepstaak de relatie gelegd tussen de te verwerven competenties, de op te leveren beroepsproducten en de daarbij behorende toetsvormen. Voor de totstandkoming van een beroepsproduct moet de student / trainee binnen een beroepstaak gebruik maken van theoretische kennis, een professionele beroepshouding en (communicatieve) vaardigheden. Door te
11
werken aan een beroepsproduct worden door de student / trainee competenties verworven en worden vooraf beschreven leerdoelen (eindtermen) gerealiseerd. In het toetsingsraamwerk kan tevens worden aangegeven welke toegevoegde waarde de op te leveren beroepsproducten hebben voor de kennisontwikkeling binnen het theoretisch onderwijs. Enerzijds verrijken de beroepsproducten het theoretisch onderwijs, anderzijds dragen de theoretische opleidingen zorg voor de beoordeling van beroepsproducten die in het kader van de praktijkopleidingen worden gerealiseerd. Formatieve toetsing Formatieve toetsing is van groot belang om studenten / trainees te activeren. Formatieve toetsen richten zich primair op het individuele groeiproces van de student / trainee en hebben een didactische functie. Dat houdt in dat ze informatie verschaffen over de persoonlijke groei gedurende de praktijkopleiding en hieraan sturing geven. De commissie beveelt aan om de ontwikkeling van vaardigheden en de beroepshouding ten dele te toetsen binnen het theoretisch onderwijs. De mate waarin dit het geval is, is afhankelijk van de invulling van het toetsingsraamwerk door de individuele theoretische onderwijsinstelling. Dat kan verschillen per opleidingsinstituut. De commissie is van mening dat de ontwikkeling van vaardigheden en beroepshouding voor een belangrijk deel tot uitdrukking moet komen in de dagelijkse beroepsuitoefening. De onderwijsinstelling en het stagebureau hebben hiervoor een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid. Summatieve toetsing Bij summatief toetsen wordt vastgesteld in welke mate trainees / studenten de vooropgestelde doelstellingen hebben bereikt (meetinstrument) en wordt op basis daarvan een oordeel geformuleerd (waarderingsinstrument). Trainees moeten in staat zijn om een nader te bepalen aantal beroepstaken uit te voeren op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar, moeten kunnen omgaan met dilemma’s uit de beroepspraktijk en moeten de theoretische kennis integraal kunnen toepassen in hun beroepspraktijk. Essays schrijven Trainees schrijven tijdens hun praktijkopleiding meerdere essays (hierover wordt een tekst opgenomen in het toetsbeleidsplan). In een essay worden beroepstaken beschreven. Voor de afronding van een beroepstaak wordt in een essay verantwoord dat de betreffende beroepstaak tenminste is uitgevoerd op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar. Verder wordt bij de verantwoording van de uitgevoerde beroepstaken tenminste eenmaal de oordeelsvorming van de trainee bij een in de praktijk aangetroffen dilemma uitgewerkt. De vaktechnische onderbouwing en verdediging van het essay of de essays waarin één of meer beroepstaken en dilemma’s worden beschreven (op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar) kan door de theoretische onderwijsinstellingen (mondeling) worden getoetst. Opleidingsinstellingen kunnen -in overleg met de stagebureaus- ervoor kiezen de toetsing van (delen van) één of meerdere kernvakken samen te laten vallen met de toetsing van de competenties zoals de trainee die in één of meerdere essays laat zien. De toetsing in het kader van de praktijkopleidingen vindt plaats onder toezicht van de Raad en de CEA. Het team van examinatoren dat een examen afneemt moet daarom gezamenlijk bij een geïntegreerde toetsing voldoen aan het profiel voor examinatoren van de Raad. Een afsluitend integratief examen Ter afsluiting van de theoretische- en praktijkopleiding vindt er een overkoepelend slotexamen plaats waarbij sprake is van integratie van theoretische kennis en de praktijkervaring. De basis voor dit examen NBA
Theorie en Praktijk Verweven concept voor consultatie
vormt het competentieprofiel waaraan de trainee in het kader van zijn praktijkopleiding moet voldoen en de eindtermen voor de kernvakken (passend bij de oriëntatie waarvoor hij wordt opgeleid) waaraan hij in het kader van zijn theoretische opleiding moet voldoen. Het accent bij dit slotexamen ligt op het toetsen of de student / trainee de professionele beroepscompetenties beheerst. Als input voor het slotexamen kan door de student / trainee het gehele praktijkopleidingsdossier worden gebruikt. Uiteraard kan ook de actualiteit in het eindgesprek aan bod komen, zolang de vraagstelling gefocust blijft op het competentieprofiel en de eindtermen van de kernvakken waaraan de examenkandidaat moet voldoen. De trainee demonstreert dat hij beschikt over een beroepshouding die past bij een beginnend beroepsbeoefenaar. Het eindgesprek is een summatieve toetsvorm waarbij wordt vastgesteld of de kandidaat al dan niet beschikt over de competenties van een beginnend beroepsbeoefenaar voor de door hem gekozen oriëntatie. Voor dit examen geldt dat de examinatoren ook moeten voldoen aan het competentieprofiel voor examinatoren van de praktijkopleiding. Minimaal één van de twee examinatoren is afkomstig van de onderwijsinstelling. Doordat steeds minimaal één docent verbonden is aan de theoretische opleiding en optreedt als examinator voor de praktijkopleiding, wordt geborgd dat steeds de toepassing van actuele theoretische kennis in praktijksituaties wordt getoetst.
13
7. Implementatie Dit rapport wordt ter consultatie voorgelegd aan de stagebureaus, de PWA, het ACS, VAAC, de Raad voor de Praktijkopleidingen, de Young Professionals, de CEA en het Bestuur van de NBA. De reacties worden in de “Commissie Integratie Theoretische Opleidingen en Praktijkopleidingen” besproken en in het eindrapport van de commissie verwerkt. Het definitieve rapport wordt door de Raad , het ACS, de PWA en VAAC vastgesteld. De commissie is van mening dat de integratie van de theoretische opleidingen en de praktijkopleidingen wordt bevorderd wanneer met betrekking tot de eindtermen aan de navolgende voorwaarden wordt voldaan: 1. Het (per oriëntatie) formuleren van één totale set met eindtermen voor de theoretische opleidingen en de praktijkopleidingen samen (met daarin – voor zover nodig – verbijzonderingen naar de theoretische opleidingen dan wel de praktijkopleidingen); 2. Het zodanig formuleren van eindtermen dat een vertaalslag naar competenties mogelijk wordt.
Wanneer die eindtermen bekend zijn, stelt de Raad in nauw overleg met de theoretische opleidingen en de stagebureaus ten behoeve van de verschillende oriëntaties gerichte praktijkopleidingsplannen en een toetsbeleidsplan op. Daar waar nodig zal de regelgeving worden aangepast (Verordening op de Praktijkopleidingen AA/RA en de Nadere Voorschriften voor de Praktijkopleidingen AA/RA) om het synergiemodel mogelijk te maken. In gezamenlijk overleg tussen de NBA, de theoretische opleidingsinstellingen en de stagebureaus wordt vervolgens nadere invulling gegeven aan de uitwerking van dit rapport. Denkbaar is, dat de afspraken worden vastgelegd in tripartite overeenkomsten / convenanten. De onderwijsinstellingen brengen samenhang aan in de volgorde en de wijze waarop zij het theoretisch onderwijs aanbieden. Daarbij zoeken zij naar parallelliteit in het aanbod van het theoretische opleidingsprogramma ten opzichte van de praktijkopleidingsprogramma’s. Hierbij geldt het uitgangspunt dat sprake moet zijn van een cyclische benadering en een modulaire aanpak. De onderwijsinstellingen stellen toetsraamwerken op en dragen examinatoren voor aan de Raad in verband met het afnemen van de praktijkexamens. De stagebureaus passen hun interne organisatie aan het voorliggende synergiemodel aan.
NBA
Theorie en Praktijk Verweven concept voor consultatie
Bijlage 1
Verantwoordelijkheden van de Raad (NBA), de stagebureaus en de theoretische opleidingen met betrekking tot de praktijkopleidingen Onderwerp
Opstellen van de kaders in regelgeving inzake de praktijkopleidingen Het examineren van trainees ten behoeve van de afronding van de praktijkopleiding
Het toezicht houden op de kwaliteit van de praktijkopleidingen Het begeleiden van trainees
Raad voor de Praktijkopleiding en Raad
Stagebureaus
Theoretische opleidingen
Raad
Twee vormen van begeleiding bij het schrijven van een essay: - begeleiding bij de uitvoering van praktijkwerkzaamheden (stagebureaus) - begeleiding bij het schrijven van het afsluitend essay (stagebureaus / theoretische opleidingen)
Raad en CEA
De stagebureaus wijzen de praktijkbegeleiders aan De stagebureaus. Dit zou zowel bij de praktijkbegeleider als bij de beoordelaar belegd kunnen worden.
Beoordelen of aan urencriteria is voldaan
De theoretische opleiders beoordelen de beroepstaken aan de hand van beroepsproducten. Binnen iedere beroepstaak wordt de toepassing van theoretische kennis, houding, vaardigheden en ethisch normbesef getoetst.
Beoordelen van beroepsproducten behorend bij beroepstaken
Op de "terugkommomenten” in het laatste jaar van de praktijkopleiding kunnen eventueel ook dilemma’s ten behoeve van het afsluitend essay besproken en beoordeeld worden.
15
Het actualiseren van theoretische kennis die relevant is voor de uitvoering van de praktijkopleidingen Beoordelen van vaardigheden en houding in het dagelijkse werk van de trainee.
Het beoordelen van de samenhang in de werkzaamheden: wordt aan het geheel van de eindtermen voldaan (complete controlecyclus, samenstelcyclus, etc.)
NBA
De theoretische opleidingen dragen hier zorg voor De praktijkbegeleiders hebben het beste zicht op het dagelijkse functioneren van de trainees. De theoretische opleidingen kunnen daarbij faciliteren door instrumentarium aan te reiken (bijv. als het gaat om de toepassing van communicatiemodellen) Het stagebureau heeft de verantwoordelijk-heid om op basis van door de Raad geformuleerde kwaliteitscriteria begeleiders aan te stellen die beoordelen of een trainee de werkzaamheden in samenhang heeft uitgevoerd en daarmee aan alle eindtermen heeft voldaan
Theorie en Praktijk Verweven concept voor consultatie
Bijlage 2
Begrippenlijst
Beroepstaak: een betekenisvolle complete taak zoals deze in alle complexiteit in de werkelijkheid door een beroepsbeoefenaar wordt uitgevoerd. Een beroepstaak wordt uitgedrukt in werkwoorden. Bijvoorbeeld: het samenstellen van een jaarrekening. Beroepsproduct: iedere beroepstaak levert één of meerdere beroepsproducten op. Beroepsproducten zijn diensten (gerealiseerde performance) die een beroepsbeoefenaar in een functie levert aan een interne of externe afnemer, die voldoen aan vooraf vastgestelde kwaliteitseisen met betrekking tot het product en/of het proces en die direct of indirect toegevoegde waarde creëren. Bijvoorbeeld: een controleplan. Competentie: een geïntegreerd geheel van kennis en inzicht, vaardigheden en attitudes. Het is het vermogen om beroepstaken die essentieel zijn voor een functie/rol adequaat te verrichten. IFAC geeft de volgende definitie: “To demonstrate competence in a role, a professional accountant must possess the necessary a) professional knowledge, b) professional skills, c) professional values, ethics and attitudes”. Formatieve toetsen: formatieve toetsing is van groot belang om trainees / studenten te activeren. Formatieve toetsen richten zich primair op het individuele groeiproces van de trainee / student en hebben een didactische functie. Dat houdt in dat ze informatie verschaffen over de persoonlijke groei gedurende de praktijkopleiding en hieraan sturing geven. Summatieve toetsen: bij summatief toetsen wordt nagegaan in welke mate de trainees / studenten de vooropgestelde doelstellingen hebben bereikt (meetinstrument) en wordt op basis daarvan een oordeel geformuleerd (waarderingsinstrument). Een goede summatieve toetsing biedt de garantie dat de afgestudeerden de eindtermen van de opleiding beheersen. Een cruciale voorwaarde hierbij zijn duidelijke leerdoelen en eindtermen. Bij summatieve toetsing gaat het om vast te stellen of een trainee in voldoende mate aan de kwalificaties van een beginnend beroepsbeoefenaar voldoet. Op grond van een summatieve eindtoets wordt bepaald of iemand gezakt of geslaagd is. Het betreft derhalve een kwalificatietoets. Toetsplan: het toetsbeleid van de opleiding, gebaseerd op de eindtermen van de opleiding, de onderwijsvisie van de opleiding en het kader dat het toetsbeleid van de onderwijsinstelling biedt. In het kader van de praktijkopleidingen wordt in het toetsplan van de Raad het volgende opgenomen: 1. 2. 3. 4.
De te verwerven competenties worden op het niveau van de beginnend beroepsbeoefenaar geformuleerd; De vereiste inhoud van het portfolio wordt vooraf gedefinieerd (op te leveren bewijs in de vorm van essays, beroepsproducten, beoordelingen, assessments, etc.); De opbouw van het portfolio wordt vooraf bepaald op basis van te onderscheiden beroepstaken (kritische beroepssituaties / werkgebieden) en De te onderscheiden toetsvormen worden vooraf geformuleerd.
Toetsingsraamwerk: de relatie tussen de opbouw van het theoretische opleidingsprogramma, de beoordeling van de beroepsproducten, de beroepstaken uit de praktijkopleiding en de competenties die daarmee behaald worden. Ook wordt de toetswijze daaraan gekoppeld (formatieve dan wel summatieve toetsing).
17
NBA