Themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie Reader
Donderdag 3 december 2009 10.00 uur – 13.00 uur WTC Arnhem
Deze bouwstenen zijn tot stand gekomen dankzij de enthousiaste bijdragen van Tonnie Argante (Zwolle), Frances van Berkel (Motivaction), Martyntje Brink (BMC), Alinda van Bruggen (G32 / Almelo), Peter Budel (Utrecht), Joost Cornielje (Nautus), Jan Willem Dollekamp (Zwolle), Tammo Donker (Lelystad), Ilona Goessens (XOPP), Henk Grooten (Enschede), Fedor Heida (VNG), Jan van den Heijkant (Breda), Anke van den Heuvel (Helmond), Toon van den Heuvel (Eindhoven), Laura Hornick (BMC), Marjet van Houten (Movisie), Suzanne Konijnenbelt (VNG), Peter Koppe (VNG), Frans Kuiper (Stimulansz), Bram van der Lelij (Motivaction), Mavis Leter (VNG), Marcel Moes (CAB), Jet Nauta (Radaradvies), Fred Nilsen (Lelystad), Monique Overmeer (BMC), Kosha Schipper (Nautus), Herma Scholten (Enschede), Lex Schoonen (Tilburg), Liesbeth Sjouw (BMC), Rudy Slegers (’s Hertogenbosch), Karin Smeets (Tilburg), Annelies Spork (Alkmaar), Pol van Tuijl (’s Hertogenbosch), Marjorie Verschelling (Movisie) en Joop Wikkerink (Hengelo). Voor het kosteloos ter beschikking stellen van zaalruimte en overige faciliteiten bedanken wij de gemeenten Amersfoort, Breda, Enschede, ’s Hertogenbosch, Utrecht en Zwolle en Stimulansz en BMC.
Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 2 van 88
Inhoudsopgave
Algemeen 1. Programma Themabijeenkomst 3 december 2009 2. Toelichting op de bijeenkomst 3. Deelnemerslijst Themabijeenkomst 4. Plattegrond tafels speeddaten 5. Toelichting TNO policygame
p. p. p. p. p.
Bouwstenen brede participatievisie 6. Procesadviezen voor het ontwikkelen van een brede participatievisie 7. Wat is participatie(beleid)? a. De ontwikkeling van het denken over participatie b. Een participatiemodel c. Beleidsargumenten om in te zetten op participatie 8. Facts & figures over participatie a. Factsheet participatie in Nederland b. Factsheet aanbod van participatie c. Factsheet vraag naar participatie d. Factsheet beïnvloedende factoren 9. Participatievraagstukken vanuit burgerperspectief a. Portretten van burgers en hun participatie b. Life cycle approach 10. Prioriteren binnen participatiebeleid a. Wat is de taak van de gemeente? Twee scenario’s b. Benaderingen voor prioriteren binnen participatiebeleid 11. Meten en ordenen a. De participatieladder b. Het participatiewiel 12. Participatiebevordende methodiek: waarderend vernieuwen 13. Advies richting gemeenteraadsverkiezingen en collegevorming
4 5 6 7 8
p.10 p. 13 p. 17 p. 21 p. p. p. p.
24 27 30 33
p. 36 p. 58 p. 62 p. 70 p. p. p. p.
74 76 81 86
De goede voorbeelden van brede participatievisies en van participatieaanpakken zijn vanwege de omvang niet in deze reader opgenomen maar zullen samen met de andere bouwstenen worden gepubliceerd op www.G32.nl. Het gaat daarbij om de participatievisies van de gemeenten Leeuwarden, ’s Hertogenbosch, Almelo, Tilburg, Enschede, Zwolle en Eindhoven. En om de volgende goede voorbeelden van participatieaanpakken: WZSW in Tilburg; Meedoen in Stad Groningen; Traineebanen Leeuwarden; ROZ Twente; Talentspinnerij Enschede; Met Kompas Koersen naar Eigen Kracht in Schiedam; en Activeringscentra in Arnhem.
Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 3 van 88
Programma themabijeenkomst Bouwstenen voor een brede participatievisie donderdag 3 december 2009, 10.00 - 13.00 uur, WTC Arnhem
10.00 uur
1
10.05 uur
2
10.10 uur
3
Welkom door Lenie Scholten (wethouder Nijmegen, voorzitter G32sociale pijler) Bouwstenen Brede Participatievisie, korte aftrap door Bert Otten (wethouder Hengelo, trekker G32-participatiedossier) Presentatie Bouwstenen Brede Participatievisie d.m.v. speeddaten in 3 ronden van 10 minuten. Keuze uit de bouwstenen:
• • • • • • • •
10.45 uur 11.00 uur
4 5
11.50 uur
6
12.50 uur
7
De ontwikkeling van het denken over participatie Anders kijken naar participatievraagstukken: portretten Anders kijken naar participatievraagstukken: life cycle approach Waarderend vernieuwen Scenario’s voor gemeentelijk participatiebeleid Procesadviezen voor ontwikkelen participatievisie Goede voorbeelden van participatievisies
De participatieladder en het participatiewiel Korte pauze Paneldiscussie: Breed participatiebeleid: Kretologie of Kans? In vrijwel iedere beleidsnota wordt gepleit voor breed of integraal participatiebeleid. Verbinden van Wmo, Wwb, WI, Web (en liefst nog meer). Maar wat zijn werkelijk de kansen? Waar wordt dit streven meer dan een papieren werkelijkheid, en wat levert het dan op? Heeft de economische werkelijkheid de intenties van het Participatiebudget ingehaald? Over deze en aanverwante vragen discussieert een panel bestaande uit: • José Hilgersom, DG Participatie en Inkomenswaarborg, Ministerie SZW • Ruud IJzelendoorn, programmamanager Externe betrekkingen, Deltaplan Inburgering • Myra Koomen, wethouder Enschede, trekker G32-dossier participatie • Hans-Martin Don, wethouder Eindhoven, trekker G32-dossier Wmo • Marja Heerkens, wethouder Breda, trekker G32-dossier inburgering. Gespreksleider is Piet-Hein Peeters. Participatie policy game TNO ontwikkelde een policygame voor gemeenten over participatiebeleid. De aanwezigen worden uitgenodigd deze game te spelen. Bruno Vermin en Raymond Zweers (TNO) begeleiden dit. Afsluiting door Lenie Scholten
Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 4 van 88
Toelichting themabijeenkomst Bouwstenen voor een brede participatievisie Participatie is misschien wel HET overkoepelende thema voor alle dossiers binnen de sociale pijler. In de discussies die de wethouders van de G32-sociale pijker hebben gevoerd in het kader van de sociale agenda voor de toekomst kwam dat ook als rode draad naar voren. Al geruime tijd leeft het besef binnen gemeenten dat de schotten in het denken vanuit de Wwb, de WI, de Web en de Wmo afgebroken zouden moeten worden en dat veel integraler participatiebeleid geformuleerd zou moeten worden. De invoering van het Participatiebudget per 2009 past in deze ontwikkeling, maar is slechts een kleine stap daarin. De economische recessie plaatst participatie als thema nog meer bovenaan de agenda.
Eind 2008 is een groep beleidsadviseurs op het terrein van participatie (van Wwb tot Wmo) vanuit de - toen nog - G27 gestart met het ontwikkelen van bouwstenen voor een integrale gemeentelijke participatievisie. Ook enkele ambtenaren vanuit de VNG zijn bij dit traject betrokken geweest. De ambtelijke werkgroep heeft geen blauwdruk willen ontwikkelen, omdat iedere gemeente en iedere bestuurder toch eigen accenten wil zetten. Daarom is gekozen voor bruikbare, inspirerende bouwstenen die afzonderlijke gemeenten maar ook de G32 kunnen benutten bij het denken over participatie. Bouwstenen zijn bijvoorbeeld:
• een samenvatting van de ontwikkeling van het denken over participatie in de afgelopen eeuw;
• een overzicht van beleidsargumenten om in te zetten op participatie en hun empirische onderbouwing;
• een reeks portretten van burgers en hun participatievraagstukken volgens de Mentality-leefstijlen typologie;
• een aantal factsheets mbt participatie in brede zin;
• scenario's voor gemeentelijk participatiebeleid;
• een boodschap richting gemeenteraadsverkiezingen en collegevorming;
• goede voorbeeldvisies uit de G32; etc.
Op 3 december zullen zullen de bouwstenen worden gepresenteerd.
Er zal ruim gelegenheid zijn voor verdiepende vragen en discussie, onder meer in een paneldiscussie. Kernvraag in deze paneldiscussie is welke kansen er werkelijk liggen in een breed participatiebeleid waarbij Wwb, Wsw, Wmo, WIJ en andere wetten in samenhang worden uitgevoerd. Is samenhangend participatiebeleid meer dan een ideaal en wat kan het opleveren? Welke aanknopingspunten biedt de recente Kamerbrief van de staatssecretarissen Klijnsma en Bussemaker hiervoor? Afsluitend is er gelegenheid voor alle aanwezigen om gezamenlijk het TNO policy game over participatiebeleid te spelen.
Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 5 van 88
Deelnemerslijst Themabijeenkomst
Wethouders G32-Sociale Pijler: 1. Edo Haan - Zoetermeer 2. Sebastiaan van ’t Erve Amersfoort 3. Corrie Noom - Zaanstad 4. Barth van Eeten - Arnhem 5. Myra Koomen - Enschede 6. Hilde van der Molen - Haarlem 7. Henk Jumelet - Emmen 8. Wim van Veen - Alkmaar 9. Albert Kok - Lelystad 10. Jetty Eugster - Den Bosch 11. Gerda van den Berg - Leiden 12. Bert Otten - Hengelo 13. Lenie Scholten - Nijmegen 14. Peter van Zutphen - Heerlen 15. Janneke Oude Alink - Hengelo 16. Mieke Kuik-Verweg - Almelo 17. Roel Kremers - Ede 18. Erik Dannenberg - Zwolle 19. José van Schie - Groningen 20. Hans Wegman - Apeldoorn 21. Margriet de Jager - Deventer 22. Hans Martin Don – Eindhoven 23. Marja Heerkens - Breda
Ambtenaren G32-steden en overigen: 1. Tonnie Argante - Zwolle 2. Jan Willem Dollekamp - Zwolle 3. Jan van den Heijkant - Breda 4. Joop Wikkerink - Hengelo 5. Henk Grooten - Enschede 6. Herma Scholten - Enschede 7. Pol van Tuijl - Den Bosch 8. Matthijs van Leur - Amersfoort 9. Bob van der Linden - Arnhem 10. Laura van Rossum - Haarlem 11. Jenny du Pon - Amersfoort 12. Peggy Weelen - Heerlen 13. Leen Jan Straten - Emmen 14. Axel Roes - Den Bosch 15. Hans Loef - G32 16. Noortje Ruisbroek - G32 17. Astrid van Leeuwen - Leiden 18. Fred Nilsen - Lelystad 19. Henk Bruns - Sittard Geleen 20. Piet Minderhoud - Leiden 21. Ronald Jaggie - Schiedam 22. Gerieke Masselink - Groningen 23. Sumer Chaban - Almere 24. Antje Profijt - Zwolle 25. Serge Delfos - Apeldoorn Gasten: 26. Ted Benschop - Ede José Hilgersom – DG Participatie en 27. Nicole Weigergangs - Ede Inkomenswaarborg, Ministerie van SZW 28. Alinda van Bruggen - G32 Ruud IJzelendoorn – programmamanager 29. Frans Kuiper - Stimulanz Externe betrekkingen Deltaplan 30. Fedor Heida - VNG 31. Marjet van Houten - Movisie Inburgering 32. Marcel Moes - CAB 33. Kosha Schipper - Nautus Dagvoorzitter: 34. Bruno Fermin - TNO Piet-Hein Peters 35. Raymond Sweers - TNO
Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 6 van 88
Indeling tafels speeddaten De presentatie van de ‘bouwstenen voor een brede participatievisie’ vindt plaats door middel van zogeheten speeddates. Er zijn acht tafels waaraan korte presentaties worden gegeven van de verschillende bouwstenen. U kunt in 3 rondes van steeds 10 minuten zelf kiezen bij welke tafels u aanschuift. Per ronde wordt aan iedere tafel in 2 a 3 minuten een korte presentatie gegeven van de betreffende bouwsteen en kan in de resterende tijd gericht worden doorgevraagd of gediscussieerd over nut en gebruiksmogelijkheden van de bouwstenen. U heeft de keuze uit de volgende onderdelen: 1. Procesadviezen voor ontwikkelen participatievisie – presentatie Tonnie Argante en Jan Willem Dollekamp (gemeente Zwolle) 2. De ontwikkeling van het denken over participatie – presentatie Marcel Moes (CAB Groningen) 3. Anders kijken naar participatievraagstukken: portretten – presentatie Herma Scholten (gemeente Enschede) 4. Anders kijken naar participatievraagstukken: life cycle approach – presentatie Frans Kuiper (Stimulansz) 5. Waarderend vernieuwen – presentatie Jan van den Heijkant (gemeente Breda) 6. Scenario’s voor gemeentelijk participatiebeleid / Prioriteren binnen participatiebeleid– presentatie Kosha Schipper (Nautus) 7. Goede voorbeelden van participatievisies – presentatie Joop Wikkerink (gemeente Hengelo) 8. De participatieladder en het participatiewiel – presentatie Fedor Heida (VNG) en Marjet van Houten (Movisie)
De eerste vier bouwstenen worden gepresenteerd aan de tafels in de plenaire zaal (zaal 7+8 op de 13e etage van het WTC Arnhem). De tafels voor de bouwstenen 5. en 6. staan in zaal 5 op de 13e etage. De tafels voor de bouwstenen 7. en 8. staan in zaal 6 op de 13e etage.
Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 7 van 88
TNO Police game Participatiebeleid Achtergrond en toelichting
QuickTime™ and a decompressor are needed to see this picture.
Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 8 van 88
QuickTime™ and a decompressor are needed to see this picture.
Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 9 van 88
Bouwstenen voor brede participatievisie: Procesadviezen voor het ontwikkelen van een brede participatievisie Door Tonnie Argante. Jan Willem Dollekamp en Alinda van Bruggen
1. Begin met het stellen van de vraag ‘Participatie: waar hebben we het over?’ Welke beleidsdoelen en –argumenten worden in mijn gemeente relevant gevonden met betrekking tot participatie? Voer hierover gesprekken met bestuurders, ambtelijk opdrachtgevers, beleidsadviseurs en consulenten. Lees bestaande beleidsnota’s over onder meer Wmo, Wwb/ reïntegratie, inburgering, volwasseneneducatie, participatiebudget en wijkgericht werken. Juist in dit soort recente wetgeving staat ‘participatie’ als doel van sociaal beleid centraal. Realiseer je daarbij dat het denken over participatie niet stil staat en door de tijd heen veel veranderingen heeft doorgemaakt (zie hiervoor “De ontwikkeling van het begrip participatie”). Realiseer je ook dat verschillende beleidsargumenten wellicht vanuit concurrerende politieke opvattingen komen, maar onderling niet strijdig hoeven zijn! Voor vrijwel alle beleidsargumenten die het belang van participatie (hetzij voor het individueel welzijn, hetzij voor de buurt of de economie) benadrukken is empirische onderbouwing gevonden. Zie hiervoor bijvoorbeeld “Argumenten voor inzetten op participatie”. Zorg daarom voor een zodanige inleiding/presentatie van de te ontwikkelen visie dat niet één bestuurder of politieke partij de visie kan claimen of afwijzen als zijnde een benadering die strijdig is met andere belangen of benaderingen. 2. Beperk je niet tot deskresearch of tot een verkenning binnen de gemeente Juist vanwege de vele ‘kleuren’ die participatie heeft voor verschillende betrokkenen binnen maar juist ook buiten de gemeentelijke organisatie en vanwege de betrokkenheid van verschillende organisatieonderdelen, is voor een succesvolle ontwikkeling van een brede participatievisie een procesaanpak noodzakelijk. Maak geen kant en klare brede participatievisie die vervolgens de organisatie en het maatschappelijk veld in wordt gestuurd. Wijs een trekker aan, bij voorbeeld vanuit het organisatieonderdeel met de breedste ‘scope’. Bepaal, in samenspraak met andere afdelingen en met burgers welke spelers, intern en extern, een belangrijke rol spelen in de lokale discussie over participatie. Geef hen vervolgens een plek in het proces om tot zo’n brede visie op participatie in jouw stad te komen. Geen onderzoek werkt zo goed als eigen onderzoek. Medewerkers, burgers, ondernemers en maatschappelijke partners die - goed voorbereid - in gesprek gaan. Op een positieve manier tegen elkaars belangen en ervaring oplopen en die samen transparant maken. Weggetrokken worden uit de eigen werkelijkheid met het grote eigen gelijk, is de beste leerschool.
Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 10 van 88
Besteed ook expliciet aandacht aan de betrokkenheid van management en bestuur. Benoem in alle categorieën direct wie je precies wilt betrekken en maak daarover concrete afspraken, zodat het niet bij goede intenties blijft. 3. Durf buiten de schijnlogica van het staande beleid te denken Een degelijke visie op gemeentelijk participatiebeleid omvat drie invalshoeken: - Wat moet de gemeente (wettelijke verantwoordelijkheden, taken en verplichtingen)? - Wat wil de gemeente (waarmee wordt het bredere, integrale belang van individuele burgers, lokale gemeenschap en gemeentelijke organisatie gediend)? - Wat kan de gemeente (op welke zaken kan de gemeente invloed uitoefenen en heeft zij daarvoor de capaciteit en middelen)? Voor de eerste invalshoek is bestaande wet- en regelgeving het logische vertrekpunt. De valkuil hierbij is echter om dit als enig vertrekpunt te nemen, waardoor de vraag wat de gemeente eigenlijk zou willen doen in haar participatiebeleid vergeten wordt. Een manier om zich naast het denken vanuit wet- en regelgeving ook te bezinnen op wat men eigenlijk zou willen, is burgers zelfs en hun vragen en behoeften als vertrekpunt te nemen. Zich verplaatsen in de ander kan helpen om gestolde beelden van ‘de’ burger te doorbreken en om partners in een samenspel te worden. Daarbij is dan wel een systematische benadering nodig, anders is de kans om buiten het bekende ambtelijke denkkader te zien nog steeds klein. Twee mogelijke hulpmiddelen om op een systematische manier te verkennen welke vraagstukken en problemen rond participatie burgers kunnen ervaren, zijn de Mentality leefstijlindeling zoals Motivaction die gebruikt (zie hiervoor de portretten in deze reader) en de life events benadering (zie het betreffende stuk in deze reader). Het is de moeite waard om op basis van zowel hetgeen de gemeente wettelijk moet (bestaande regelgeving) als hetgeen de gemeente zou willen doen en kan doen op het gebied van participatiebevordering, een totaaloverzicht te schetsen van mogelijk beleid. Hierbij kunnen verschillende instrumenten worden ingezet zoals de participatieladder (een instrument om cliënten in te delen in een bepaalde trede waaraan vervolgens een bepaald aanbod gekoppeld is, zie de informatie over de participatieladder) en het participatiewiel (een instrument om een geordend overzicht te krijgen van alle vormen van participatiebevordering binnen een gemeente, in ontwikkeling bij Movisie, zie de informatie over het participatiewiel). 4. Prioriteer doordacht Als er een totaaloverzicht is gemaakt van wat de gemeente wettelijk moet, eigenlijk wil, en feitelijk kan doen om participatie te bevorderen, is het nuttig om hierin te gaan prioriteren. Belangrijk daarbij is een analyse op basis van twee vragen: (1) wat kost het ons (de individuele burger, de lokale samenleving en de gemeentelijke organisatie) als we al dan niet interveniëren? en (2) wat levert het ons (de individuele burger, de lokale samenleving en de gemeentelijke organisatie) op als we al dan niet interveniëren?
Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 11 van 88
Bij deze analyse is het waardevol en raadzaam om beleidsadviseurs en consulenten vanuit de diverse deelterreinen te betrekken en om input en advies te vragen. Ingeval van krappe budgetten, wat voor de meeste gemeenten in de komende jaren realiteit zal zijn, is een goed onderbouwde prioritering nodig om weloverwogen keuzes te maken. Welke doelstellingen en doelgroepen staan voor de gemeente voorop? Wat kunnen andere partijen doen en waarvoor is een gemeentelijke rol onmisbaar? (zie “Scenario’s voor de gemeentelijke rol op het participatiebeleid” en “Prioriteren binnen gemeentelijk participatiebeleid”). 5. Hou rekening met verschillen in cultuur en benadering en combineer die effectief Zoek naar een effectieve combinatie van een meer collectieve aanpak (meer gangbaar in welzijnsbeleid) en een meer persoonsgerichte aanpak (meer gangbaar in beleid vanuit Sociale Zaken). Wees je daarbij bewust van de gevolgen die dit kan hebben voor de uitvoering van beleid, zowel voor de eigen gemeentelijke organisatie als voor partners in de stad. 6. Hou er rekening mee dat proces en visie zich moeten kunnen ontwikkelen Realiseer je vooraf dat zowel je procesopzet als de participatievisie die wordt opgesteld, continu zullen doorontwikkelen. Bouw dat besef direct in in je werkwijze en in de visie die je ontwikkelt. 7. Maak het niet te breed Valkuilen bij het streven om tot een brede participatievisie te komen zijn dat de volle breedte van participatie meer is dan je kunt overzien, dat alles in zekere zin met participatie samenhangt en dat uiteindelijk een meer integrale uitvoering blijft wachten op het ‘af’ krijgen van de visie. Juist door het visieontwikkelingsproces als een doorlopend ontwikkelingsproces (zie 6.) te beschouwen ontstaat ruimte om te beginnen met een aantal verbindingen tussen deelaspecten van participatiebeleid, en vanuit daar door te bouwen aan visie èn uitvoering.
Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 12 van 88
Bouwstenen voor brede participatievisie: De ontwikkeling van het participatiebegrip Door Marcel Moes en Eelco Westerhof, Centrum voor Arbeid en Beleid De Van Dale omschrijft participatie als “het hebben van aandeel in iets” of “deelname”. Deze omschrijving roept de vraag op waarin of waaraan iemand deel neemt participeert. Wanneer we kijken naar de ontwikkeling van participatie blijkt dat deze vraag op veel verschillende manieren kan worden beantwoord. In de discussie over participatie is het belangrijk de twee betekenissen van de term in acht te nemen. In de eerste plaats heeft participatie betrekking op deelname aan de verschillende facetten van de maatschappij. De tweede betekenis van participatie gaat in op de manier waarop de deelname aan de maatschappij bereikt kan worden. Participatie in zijn context Een korte zoektocht naar de term participatie leidt tot een waaier aan denkvormen over participatie. De eerste vorm van (burger)participatie wordt toebedeeld aan de polis van de oude Grieken. Omdat het te ver gaat van hieruit door te gaan tot het heden, beperken we ons hier tot de 20e eeuw. Rond 1900 blijkt men zich met name richt op burger-/ politieke participatie. De vraag die op dat moment speelde was “hoe richten wij de politieke inspraak in”. Deze vraag speelt nog steeds zij het op een andere manier. Daar waar rond 1900 het stemrecht aan de orde was, wordt nu gesproken over de het dichten van de kloof tussen burger en overheid. Er zijn echter de afgelopen jaren steeds meer vormen van het denken over participatie bij gekomen. We kunnen dan denken aan arbeidsparticipatie, vrouwenparticipatie en cliëntenparticipatie. Hieronder zullen we aan de hand van een aantal historische gebeurtenissen in de tijd verschillende vormen van participatie beschrijven. Deze historische gebeurtenissen zijn niet perse ontstaansmomenten van de participatievormen. Ze geven een invalshoek aan de vormen: 1848-1917: grondwet en de invoering algemeen kiesrecht Burgerparticipatie/politieke participatie: Alle burgers krijgen inspraak in de politiek en bestuur. Burgerparticipatie heeft een lange geschiedenis en ontwikkeld zich nog steeds. Recente voorbeelden zijn het burgerinitiatief bij het parlement en de “100 dagen tournee” van het kabinet Balkenende IV. 1902: Woningwet Bewonersparticipatie: het intensief betrekken van bewoners bij veranderingen in hun woonomgeving. Bewonersparticipatie kan gezien worden als een lokale vorm van burgerparticipatie. begin 20e eeuw: “kunst voor het volk” Culturele participatie: kunst dienst voor iedereen beschikbaar zijn en deelname aan culturele activiteiten wordt gestimuleerd.
Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 13 van 88
Culturele participatie wordt in de huidige maatschappij vooral vertaald in het stimuleren van doelgroepen om (passief) deel te nemen aan kunst. Tegenwoordig wordt de term ook vaak gebruikt in het kader van minimabeleid. Recente voorbeelden zijn de CJP-pas en de plannen voor gratis toegang tot musea voor jongeren. Jaren 60: migratie van gastarbeiders Maatschappelijke participatie/integratie: actief deelnemen aan de maatschappij. Maatschappelijke participatie kent vele vormen. Deelnemen aan de maatschappij kan op sociaal-economisch gebied, maar heeft ook betrekking op het delen van normen en waarden. Tegenwoordig worden maatschappelijk participatie en integratie vaak gescheiden. Maatschappelijk participatie komt ook terug in de WMO. In dit geval wordt de participatie van mensen met een beperking bedoeld. 1970 Dolle mina Vrouwenparticipatie: de deelname van vrouwen aan de maatschappij. Vrouwenparticipatie wordt vaak gebruikt in samenhang met arbeid en/of emancipatie. Uitgangspunt in de jaren 70 was de roep om zelfstandigheid van de vrouw op economisch en sociaal vlak. Een recent voorbeeld voor aandacht voor vrouwenparticipatie is de roep om meer vrouwen in topfuncties in het bedrijfsleven. Tegenwoordig is er ook veel aandacht voor de participatie van allochtone vrouwen. jaren 80: Recessie en jeugdwerkloosheid Arbeidsparticipatie: deelname aan de arbeidsmarkt. Arbeidsparticipatie is een van de meest gangbare participatiebegrippen in Nederland. Deelname aan de arbeidsmarkt wordt veelal gezien als de uitgelezen kans op een zelfstandig bestaan. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat een eigen inkomen en baan de zelfredzaamheid vergoot en de sociale contacten vergroot. Ook het maatschappelijk belang van arbeidsparticipatie krijgt aandacht, hierbij gaat het dan om de betaalbaarheid van de sociale verzorgingsstaat of de concurrentie positie van de Nederlandse economie. Politiek staat het onderwerp veelvuldig op de agenda, ondermeer in het kader van re-integratie, maar ook in de discussie rondom langer doorwerken. Jeugdparticipatie: het actief betrekken van kinderen en jongeren bij beslissingen over en vormgeving van de samenleving, gemeentelijk, provinciaal of landelijk beleid of welke instelling dan ook. Voorbeeld van jeugdparticipatie is bijvoorbeeld een gemeentelijke jeugdraad. 21 eeuw: WWB en WMO Sociale participatie: actief deelnemen aan de maatschappij Sociale participatie is net als maatschappelijk participatie een verzamelbegrip. Veelal wordt de term gebruikt het kader van re-integratie of sociale activering. Ook zien we de term vaak terug komen in gemeentelijk minimabeleid.
Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 14 van 88
Een andere invulling van sociale participatie heeft betrekking op de beweging van de terugtrekkende overheid. Hierbij wordt ondermeer gedoeld op vrijwilligerswerk en mantelzorg. Daarnaast speelt ook het voorkomen van sociaal isolement bij sociale participatie een rol. Cliëntenparticipatie: het betrekken van cliënten bij de keuzes die gemeenten maken. Cliëntenparticipatie is niet iets nieuws, echter bij de invoering van de WWB en WMO zijn gemeenten verplicht om de cliëntenparticipatie vast te leggen in verordeningen. De wijze waarop cliëntenparticipatie vorm gegeven worden is divers. Vormen van cliëntenparticipatie zijn klanttevredenheidsonderzoeken en cliëntenraden. De lijst van participatievormen is niet uitputtend maar geeft wel de essentie van het denken over participatie weer. Participatie is een verzamelbegrip voor meedoen. Meedoen in allerlei varianten en op allerlei terreinen. Naarmate de tijd vordert zien we dat het aantal differentiaties in participatie toeneemt en participatie in de loop van de jaren een containerbegrip is geworden. Opvallend is verder dat alle beschreven vormen van participatie nog steeds actueel zijn, waarbij de invulling van het begrip vaak wel aan de tijdsgeest onderhevig is. In de geschiedenis van het begrip participatie zien we een opvallend verschil in de drijvende maatschappelijke kracht achter een bepaalde participatiegedachte. Vaak gaat het bij participatie om een bepaalde maatschappelijke groep die op de een of andere wijze een achterstandspositie heeft. Deze achterstandspositie dient door participatie te worden verkleind of worden overwonnen. Deze roep om meer participatie komt vaak uit deze maatschappelijke groep zelf, bijvoorbeeld bij de vrouwenparticipatie. Maar het gebeurt ook vaak dat anderen deze maatschappelijke groep oproepen om meer te participeren. Een voorbeeld hiervan is de kentering in het integratiedebat in het begin van deze eeuw. Een ander opvallend aspect is de mate van vrijheid die gepaard gaat met participatie. Veel vormen van participatie laten de doelgroep vrij in de keus om (actief) deel te nemen. Andere vormen van participatie worde met een zekere dwang opgelegd. Bij deze laatste vorm wordt vaak een probleem als uitgangspunt voor participatie genomen, bijvoorbeeld werkloosheid. Bronnen en extra informatie Arend, Van der, Sonja (2007). Pleitbezorgers, procesmanagers en participanten. Interactief beleid en de rolverdeling tussen overheid en burgers in de Nederlandse democratie, Delft: Eburon academic publishers Boer, de A. et al (2009) Mantelzorg. Een overzicht van de steun van en aan mantelzorgers, Den Haag:, SCP Bron, P. (2007) Essay burgerparticipatie (Wat is …..?). Borne: Arcon Engbersen, A. et al (2004) De zeven uitdagingen van bewonersparticipatie in herstructureringsoperaties,. Den Haag, NIZW
Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 15 van 88
Gijsberts, M. en Ans Merens (2004) Emancipatie in estafette, Den Haag: SCP Hammen-Poldermans, R. (2008) Wie dan leeft, wie dan zorgt? Een zoektocht naar niet-familiale zorgsolidariteit tussen en binnen generaties in het licht van ontgroening en (kleurrijke) verzilvering van de samenleving, Delft: Eburon academic publishers Ivo Hartman (2008) Burgerschap en patronen van politieke participatie, in Jaarboek KennisSamenleving, Uitgeverij Aksant Propper, I et al. (2006) Wanneer werkt participatie. Een onderzoek in de gemeenten Dordrecht en Leiden naar de effectiviteit van burgerparticipatie en inspraak. Vugt: Propper en Partners. RMO (2008) Verkenning participatie. Arbeid, vrijwillige inzet en mantelzorg in perspectief, Den Haag: RMO Unesco (1995) Our Creative Diversity,Oxford: Oxford & IBH Publishing Co Vliet, van der E.Ch.L. (1996) Burgerideaal en burgerschapsrituelen van de Griekse polis in het hellenisme, in: Tijdschrift voor de geschiedenis nr 109 pp 377-399. Assen: van Gorcum Wirth, L. (2001) Breaking through the glass ceiling. Women in management. Genève: ILO WRR (2006) De verzorgingsstaat heroverwogen. Over verzorgen, verzekeren, verheffen en verbinden, Den Haag/Amsterdam: University press
Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 16 van 88
Bouwstenen voor brede participatievisie: De conceptualisering van participatie Door Marcel Moes en Kim Vogelzang, Centrum voor Arbeid en Beleid
Figuur 1 geeft in het kort weer binnen welk speelveld participatie zich beweegt. Participatie staat in deze figuur voor het activeren van burgers tot actieve deelname aan de maatschappij. De bevordering van participatie kan zich op verschillende maatschappelijke domeinen richten: het economisch, het sociaal-cultureel, het maatschappelijk en het zorg- en opvangdomein.1 Participatie is wat de burger en de maatschappij met elkaar verbind, echter dit geldt alleen onder enkele voorwaarden die besloten zitten in deze figuur. Naast competenties om te kunnen participeren, is er een zekere bereidheid of motivatie van burgers nodig om te willen participeren, een zekere mate van binding met de samenleving en een gevoel van verbondenheid met anderen. Om het conceptueel model geschetst in figuur 1 nader te verduidelijken worden de verschillende termen die participatie vereisen, mogelijk maken en/of bevorderen hierna één voor één behandeld.
Sociale insluiting
Sociale cohesie
Maatschappij
Participatie
Overheid
Burger
Burgerzin
Figuur 1 Vereenvoudigd conceptueel model participatie
1
Sociale activering, SCP, 2003
Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 17 van 88
Burger In dit geval iedere inwoner van Nederland. De burger wordt in de politiek vaak al opgevat als drager van rechten en plichten. Zoals in de volgende definitie afkomstig uit het rapport ‘Eigen verantwoordelijkheid’ van de RMO (2006): ‘De burger is geen individu, maar een politiek persoon die (samen)leeft voor de verwerving van de deugden, deugden die hem bevrijden, vrijhouden van dominantie, en hem in staat stellen om over zichzelf te beschikken’2. Burgerzin of burgerschap Burgerzin wordt gedefinieerd als: de gezindheid en gedragingen die een in de ogen van de spreker goede (mede)burger vertoont (WRR, 1992)3. Een beknopte definitie die in het woordenboek te vinden is luidt: besef van burgerplicht. Een uitgebreidere definitie afkomstig uit België geeft meer inhoud aan burgerzin en geeft een beeld van de plaats van burgerzin in figuur 1: ‘Burgerzin is open staan voor het politieke, economische, sociale en culturele leven van de maatschappij waarvan men deel uitmaakt en bereid zijn om eraan deel te nemen. Burgerzin veronderstelt inzicht in deze vier aspecten evenals in de elementaire regels die aan de basis liggen van onze rechtsorde en van ons democratisch bestel’. Burgerzin veronderstelt: • het bewustzijn te behoren tot een gemeenschap van burgers met rechten en plichten, inclusief de verantwoordelijkheden en de taken die eruit voortvloeien; • de bereidheid die rechten te eerbiedigen en die verplichtingen na te komen; • initiatief tot het dragen van verantwoordelijkheid; • de bereidheid tot het verwerven van attitudes als verdraagzaamheid, rechtvaardigheidsgevoel, oog voor het algemeen welzijn, samenwerkingsbereidheid en verantwoordelijkheidszin’4. In deze definitie komt verantwoordelijkheid duidelijk naar voren als belangrijk element van burgerschap. De toepassing van verantwoordelijkheid in verschillende beleidssectoren wordt in een studie van het RMO (2006) uiteengezet2. Verantwoordelijkheid wordt hier getypeerd als vermogen (mogelijkheid hebben en krijgen), aansprakelijkheid (gevolgen van keuzes dragen), taak (sociale rolverplichting) en deugd (ontwikkeling van burgerschapscompetenties). Het gaat hierbij om het plaatsen van plichten tegenover de rechten van de burger. Maatschappij De maatschappij waarin de burgers leven wordt pas samenhangend als er sprake is van participatie. De maatschappij moet de mogelijkheden bieden voor participatie, de randvoorwaarden scheppen. Anders zou participatie wel eens een nieuw probleem kunnen vormen, participatiestress.5 De randvoorwaarden maken het mogelijk samenhang te creëren, hier kan beleid het verschil maken.6 Volgens de SociaalEconomische Raad dient de Nederlandse verzorgingsstaat zich om te vormen tot een ‘activerende participatiemaatschappij’ (SER 2006).7 In het jaarverslag van de sociale
2
Eigen verantwoordelijkheid, RMO, 2006 Eigentijds burgerschap, WRR, 1992 4 Onderwijs en vorming Curriculum www.ond.vlaanderen.be (site van de Vlaamse overheid) 5 Verkenning participatie, RMO, 2008 6 Sociale samenhang: Mythe of must? Misvattingen, discussies en beleidsimplicaties, DSPGroep BV, 2008 7 Jaarverslag 2006, SER 3
Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 18 van 88
staat van Nederland (2007) wordt gesteld dat De mate van participatie op tal van vrijetijdsterreinen wordt begrensd door de omvang van de vrije tijd (pp. 190).8 Sociale insluiting Wanneer je kijkt naar sociale insluiting, kom je al gauw terecht bij sociale uitsluiting. Sociale insluiting is de oplossing, sociale uitsluiting het probleem. Sociale uitsluiting is een multidimensionaal begrip, het SCP onderscheid twee hoofddimensies; sociaal-culturele en economisch-structurele uitsluiting. Deze twee dimensies zijn onder te verdelen in: – onvoldoende sociale participatie; – onvoldoende normatieve integratie; – materiële deprivatie; – onvoldoende toegang tot ‘social rights’. Iemand is sociaal uitgesloten wanneer er op deze dimensies achterstand is ondervonden9.
Figuur 2 Conceptueel model sociale uitsluiting, bron SCP
8 9
De sociale staat van Nederland, SCP, 2007 Sociale uitsluiting in Nederland, SCP, 2004
Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 19 van 88
Sociale cohesie Mensen worden nu zelf verantwoordelijk gehouden voor hun situatie. Dit werd al duidelijk bij de definiëring van burgerzin. Iedereen wordt opgeroepen om mee te doen en dat komt voort uit het besef dat sociale cohesie niet in eerste instantie het gevolg is van beleid, maar blijkt uit het gedrag en de houding van individuen die met elkaar een groep of gemeenschap vormen. Lag in 1999 nog het accent op de opheffing van ‘uitsluiting’, in 2007 gaat het vooral om de eigen bereidheid en inzet voor ‘insluiting’, de wil erbij te horen (pp.23)10. Ziehier het verband tussen sociale insluiting en sociale cohesie. Wereldwijd is sociale cohesie een actueel thema. In een rapport voor de Australische regering wordt eens te meer duidelijk hoe complex het vraagstuk sociale cohesie is11. Een definitie van Levitas et al. (2007)12 die ook in dit rapport wordt aangehaald vat de complexiteit die hangt aan dit begrip samen; “Social exclusion is a complex and multi-dimensional process. It involves the lack or denial of resources, rights, goods and services, and the inability to participate in the normal relationships and activities, available to the majority of people in society, whether in economic, social, cultural, or political arenas. It affects both the quality of life of individuals and the equity and cohesion of society as a whole”. De definitie die gehanteerd wordt door de Raad van Europa luidt: ‘the capacity of a society to ensure the well-being of all its members, minimising disparities and avoiding marginalisation’13. Twee voorbeelden van aanpakken voor sociale insluiting zijn het Belgische rapport ‘Nationaal actieplan sociale insluiting’14 en het Australische rapport ‘social inclusion principles for Australia’15.
10 11 12 13 14 15
Betrekkelijke betrokkenheid, studies in sociale cohesie, SCP, 2008 Social inclusion; origins, concepts and key themes, AIFS, 2008 The multi-dimensional analysis of social exclusion, Levitas et al. 2007 Report of high-level task force on social cohesion, Councel of Europe, 2008 Nationaal actieplan sociale insluiting 2006-2008, POD SPP Maatschappelijke intergratie Social inclusion principles for Australia, Australian government, 2008
Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 20 van 88
Bouwstenen voor brede participatievisie: Waarom inzetten op participatie? Door Marcel Moes, Centrum voor Arbeid en Beleid
Inleiding De vraag waarom je als gemeente zou moeten inzetten op participatie heeft een sterke politieke dimensie. Onderstaand zijn motieven voor een inzet op participatie uitgewerkt en onderbouwd met resultaten uit onderzoek. Deze feitelijke informatie kan worden gebruikt om op lokaal niveau de politieke afweging te maken op welke wijze men het participatiebeleid binnen de gemeente wil gaan inrichten. Ook geeft dit overzicht handvaten om schijntegenstellingen tussen politieke motieven te doorzien: soms blijkt vanuit heel verschillende doelstellingen en prioriteiten toch een zelfde beleid rationeel te zijn. Motieven Gemeenten kunnen inzetten op participatie om problemen op verschillende niveau’s te beantwoorden. We onderscheiden de volgende niveau’s: Het individu Op individueel niveau kunnen de volgende argumenten worden aangedragen: • Het welzijn van individuele burgers wordt bevorderd De laatste jaren is in diverse onderzoeken aangetoond dat mensen die kunnen terugvallen op een netwerk van betekenisvolle persoonlijke relaties over het algemeen gezonder zijn en een hoger welzijnsniveau hebben dan mensen die in een sociaal isolement leven16. Anders gezegd: het bestrijden van sociaal isolement bevordert het welzijn van mensen. Arbeidsparticipatie blijkt overigens de meest efficiënte vorm van participatie te zijn. Naast economische onafhankelijkheid creëert werk ook een betekenisvol sociaal netwerk, structuur en dagritme17. •
(Intergenerationele) achterstanden kunnen worden teruggedrongen Binnen families worden bepaalde voorrechten danwel achterstanden van generatie op generatie overgedragen. Wat men van huis uit meekrijgt in termen van sociale, culturele danwel economische hulpbronnen is een belangrijke determinant voor maatschappelijke ongelijkheid18. Kinderen die door hun ouders worden geholpen bij het volgen van een opleiding, het vinden van een baan, het kopen van een woning, etc. hebben een streepje voor op kinderen die dat geluk niet hebben. Gemeenten kunnen hierop ingrijpen via bijvoorbeeld de leerplichtfunctie, re-integratietrajecten, koopsubsidies, etc.
•
Sociale uitsluiting of isolement kan worden voorkomen. Uit grootschalig onderzoek naar de sociale contacten van Nederlanders blijkt
16
o.a. Close personal relationships en health outcomes. A key to the role of sociale support, IG Sarason, S Duck (2001) 17 Bruggen, A.C. van (2000). ‘Social participation and subjective well-being of long-term unemployed: why is paid work so hard to substitute for?’. In: Diener, E. & Rahtz, D.R. (eds.) Advances in Quality of Life Theory and Research. Lancaster: Kluwer Academic Publishers. 18 Van generatie op generatie, A.C. Liefboer, P.A. Dykstra (2007) Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 21 van 88
dat 6% van de volwassen Nederlanders in een sociaal isolement leeft, dat wil zeggen dat ze een klein netwerk hebben en zich eenzaam voelen19. De oorzaken voor een sociaal isolement kunnen worden gevonden in de persoon zelf of doordat de maatschappij groepen in de samenleving uitsluit (sociale uitsluiting). De wijk of de buurt Op wijk- of buurtniveau kunnen de volgende argumenten worden aangedragen: •
De sociale cohesie en leefbaarheid in buurten wordt bevorderd Door participatie in buurten te bevorderen kan de sociale cohesie en de leefbaarheid worden vergroot. Dit kunnen gemeenten doen door sociale interactie tussen burgers te stimuleren, woningen te verkopen, de zeggenschap over het woongebied te vergroten en sociale cohesie te bevorderen via woningtoewijzing20. Sociale interactie kan worden ondersteund door voorzieningen voor ontmoetingen te creëren, zoals een brede school. Naast het bevorderen van de sociale kwaliteit en de leefbaarheid van de buurt heeft deze inzet ook zijn weerslag op de fysieke kwaliteit van een buurt.
•
De sociale veiligheid wordt bevorderd Een onveilige woonomgeving kost geld en vooral ook woongenot van de mensen die in een wijk of buurt wonen21. Een onveilige woonomgeving leidt ook tot stress en angstgevoelens als men ’s avonds over straat moet gaan. Door in te zetten op participatie en betrokkenheid bij een buurt kan de sociale veiligheid in buurten worden bevorderd. Door groepsvorming wordt een vorm van sociale controle gecreëerd, die een dam kan opwerpen tegen onder andere vandalisme en overlast.
Samenleving Op het niveau van de samenleving kunnen de volgende argumenten worden aangedragen: •
Er worden maatschappelijke baten gerealiseerd Door participatie te bevorderen kunnen maatschappelijke baten worden gerealiseerd. Hierbij kan gedacht worden aan de bijdrage die mensen ondermeer door gesubsidieerd werk, vrijwilligerswerk en mantelzorg aan de samenleving leveren. Door gesubsidieerde arbeid kunnen mensen naar vermogen diensten leveren die zij als zij hun volledige loonwaarde zelf zouden moeten verdienen (nog) niet zouden kunnen leveren. Het groenonderhoud van de openbare ruimte in Nederland wordt door veel mensen met een functiebeperking uitgevoerd. Vrijwilligerswerk is er in vele soorten en maten. Vrijwilligerswerk is volgens een op dit moment algemeen aanvaarde definitie werk dat in enig georganiseerd verband onverplicht en onbetaald ten behoeve van anderen (andere mensen, een organisatie en/of de samenleving) wordt verricht22. Het verenigingsleven draait voor een belangrijk deel op vrijwilligers. Tekorten aan vrijwilligers vormen een serieuze bedreiging voor het voortbestaan van veel
19 Sociaal isolement. Een studie over sociale contacten en sociaal isolement in Nederland. RP Hortulanus, A. Machielse, L.Meeuwesen (2003) 20 Herstructurering en buurtbeleid: fysiek of social?, Vincent Gruis (2006) 21 Investeren in veiligheid: de opbrengsten, G. Marlet (2006) 22 Ouderen en Maatschappelijke Inzet, RMO 2004 blz. 17.
Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 22 van 88
sportverenigingen. Ook in de zorg zijn veel vrijwilligers actief. In ziekenhuizen en verzorgingstehuizen zijn vrijwilligers actief in het verlenen van arbeidsintensieve diensten waarvoor de samenleving geen beroepskrachten voor wil inzetten. Een ander voorbeeld van het realiseren van maatschappelijke baten is de mantelzorg. Door de inzet van mantelzorgers wordt de druk op de collectieve zorgvoorzieningen verminderd. Door mantelzorgers te ondersteunen kunnen de kosten van de zorg voor gemeenten, zorginstellingen en het Rijk worden teruggedrongen. Aandachtspunt blijft de belastbaarheid van mantelzorgers. Mantelzorg kan veel voldoening geven, maar voor de mantelzorger kan de belasting fors zijn (zeker bij langdurige en intensieve mantelzorg). Dit kan gepaard gaan met maatschappelijk isolement. Overwogen kan worden om vrijwilligers in te zetten om de mantelzorg(er) te ondersteunen. Door het werk van mantelzorgers gedeeltelijk over te laten nemen door vrijwilligers, kunnen mantelzorgers worden ontlast. Zij kunnen de vrijkomende tijd benutten om zich bijvoorbeeld door scholing voor te bereiden op de periode na de mantelzorg. Het beschikken over een sociaal netwerk maakt dat mensen minder vaak een beroep doen op collectieve voorzieningen. Dit heeft met name te maken met het feit dat mensen sociale steun aan hun persoonlijke netwerk ontlenen. Alleen al de potentiële ondersteunende functie van persoonlijke relaties werkt positief uit voor het welbevinden en de gezondheid23. Dit vermindert weer de druk op de collectieve voorzieningen, zoals de zorg. •
Het economisch potentieel wordt optimaal benut Hoewel de recessie om zich heen grijpt is de verwachting dat we in de toekomst iedereen die betaald kan werken ook mobiliseren richting de arbeidsmarkt. Ook op dit moment zijn er vacatures in de zorg die moeilijk te vervullen zijn. Het is dus voor nu en in de nabije toekomst noodzakelijk het economisch potentieel van mensen optimaal te benutten. Dit heeft een maatschappelijk belang (bijvoorbeeld het kunnen bieden van adequate zorg), maar ook een individueel belang (het kunnen voorzien in het eigen onderhoud).
•
De kloof tussen burger en overheid wordt gedicht Door burgers actief te betrekken bij de besluiten die de overheid neemt, wordt de kloof tussen burger en overheid verkleint. In veel gemeenten worden specifieke doelgroepen op het gemeentelijk beleid betrokken via cliëntenparticipatie (bijvoorbeeld in de Wmo, Wwb, Wsw, etc.). Ook zijn er veel voorbeelden van gemeenten die burgers actief betrekken bij de plannen in de eigen buurt of plaats. Zo zijn in veel gemeenten burgerpanels ingericht waarbij burgers meepraten over het gemeentelijk beleid.
23 The role of social networks in health, illness, disease and healing, BA Pescosolido, JA Levy (2002)
Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 23 van 88
Bouwstenen brede participatievisie Factsheet 1: Participatie in cijfers Door Kosha Schipper, Nautus Arbeidsparticipatie Het Centraal Bureau voor de Statistiek gebruikt als definitie van arbeidsparticipatie het percentage van de bevolking met een leeftijd tussen de 15 en 65 jaar dat betaald werk verricht voor tenminste twaalf uur per week of hier actief naar op zoek is. De bevolking van 15 tot 65 jaar wordt door het CBS beschouwd als de potentiële beroepsbevolking. Er wordt onderscheid gemaakt tussen netto en bruto arbeidsparticipatie: netto verwijst naar degenen die werken, bruto naar degenen die werken plus degenen die werk zoeken. In het tweede kwartaal van 2009 kunnen ruim 7,7 miljoen personen tussen de 15 en 65 jaar tot de feitelijke beroepsbevolking gerekend worden, omdat ze minimaal twaalf uur per week werken of daarnaar streven. Hiermee ligt de bruto arbeidsparticipatie op 70,8 procent. Worden de ruim 300.000 werklozen weggelaten en alleen de werkzame personen meegerekend, dan komt de netto arbeidsparticipatie in Nederland op 67,5 procent. Er zijn ook mensen ouder dan 65 jaar actief op de arbeidsmarkt of actief op zoek naar werk. Hun aantal is nog gering maar neemt wel toe: 3,4 procent in het tweede kwartaal van 2009. Hoewel vrouwen hard op weg zijn naar een arbeidsparticipatie gelijk aan die van mannen (in het tweede kwartaal van 2009 was de participatie van vrouwen 59,6% en van mannen 75%) verschillen mannen en vrouwen nog sterk in het aantal uren dat ze werken. Vrijwel alle werkende mannen hebben een fulltime baan, terwijl vrouwen gemiddeld niet boven de 25 uur per week uitkomen. Vrouwen die in deeltijd werken, vinden we niet alleen in jonge gezinnen, maar ook vrouwen zonder kinderen of van wie de kinderen al ouder zijn, kiezen doorgaans voor werken in deeltijd. Hoger opgeleide vrouwen maken iets meer uren, maar een volledige baan is onder hen eveneens zeldzaam. Naar leeftijd vertoont de arbeidsparticipatie in Nederland eveneens grote verschillen. De deelname van 15- tot 25-jarigen ligt laag, zo rond de 40 procent, wat hoofdzakelijk veroorzaakt wordt door het feit dat de meesten onderwijs volgen. In 2007 had 83 procent van de niet-schoolgaande jongeren tussen de 15 en 25 jaar een baan. De geregistreerde werkloosheid onder jongeren is met 10,3 procent ruim anderhalf keer zo hoog als onder de hele beroepsbevolking. Ook ouderen kenmerken zich door een relatief lage arbeidsparticipatie ten opzichte van de rest van de beroepsbevolking. Zo had in het tweede kwartaal van 2009 47 procent van de mensen tussen de 55 en 65 jaar een betaalde baan. Vrijwilligerswerk Vrijwillige inzet onderscheidt zich van arbeidsparticipatie door de afwezigheid van een (financiële) beloning. In de praktijk is deze definitie rekbaar, want veel activiteiten worden ook vanwege het eigen plezier verricht, terwijl sommige daarvan qua structuur en organisatievorm grote overeenkomsten vertonen met betaalde arbeid. Zo werden veel taken van beroepskrachten in zorg, welzijn en sport vroeger door vrijwilligers verricht, andersom zijn er ook activiteiten die vroeger door beroepskrachten werden uitgevoerd, maar nu meer door vrijwilligers. Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 24 van 88
In sommige onderzoeken geeft ongeveer de helft van de Nederlanders aan wel eens actief te zijn in vrijwilligerswerk. Ook studies van het Sociaal en Cultureel Planbureau laten een divers beeld zien: tussen de 2 miljoen en 6,5 miljoen mensen. Hoewel er veel variatie is in percentages vrijwilligers, weerspreken vrijwel alle studies de indruk dat er sprake zou zijn van een afname. Recente tellingen van het CBS wijzen zelfs op een lichte stijging. Belangrijker wellicht dan het aantal vrijwilligers is de hoeveelheid tijd die vrijwilligers aan hun vrijwilligerswerk besteden. Dit ligt op gemiddeld vier tot vijf uur per week. Ouderen besteden meer uren aan vrijwilligerswerk: gemiddeld 6 uur per week in de categorie 55 tot 75 jaar. In de andere leeftijden ligt het gemiddelde op iets meer dan 3½ uur per week. Werkenden zijn minder tijd met vrijwilligerswerk bezig dan groepen zonder baan, zoals huisvrouwen, gepensioneerden en werklozen. Verder leveren hoger opgeleiden procentueel een grotere bijdrage aan het vrijwilligerswerk dan lager opgeleiden. Structurele vrijwillige inzet wordt bovendien ‘opgeschort’ naar een levensfase of situatie waarin mensen over meer tijd beschikken. Zo is onder werkende ouders met jonge kinderen de deelname aan onbetaald werk het hoogst, maar leveren ze in uren de laagste bijdrage. Mantelzorg Mantelzorg betreft alle hulp die wordt gegeven aan iemand in het eigen sociale netwerk met een – soms tijdelijke – lichamelijke of een verstandelijke beperking. Mantelzorg wordt niet in georganiseerd verband verleend, maar binnen het eigen sociale netwerk, meestal binnen familierelaties. Er is pas sprake van mantelzorg bij zorgtaken die verder gaan dan de gebruikelijke zorgtaken in het gezin. Volgens de formele definitie is er sprake van mantelzorg als mensen structureel minimaal acht uur per week of een periode van minimaal drie maanden hulp verlenen, al hanteert de WMO een iets ruimere omschrijving. Mantelzorg wordt bijna altijd verleend naast of in combinatie met een bepaalde mate van professionele zorg. Uit de laatste peiling van het CBS blijkt dat ongeveer 1,7 miljoen Nederlanders mantelzorg verrichten aan iemand met een grote hulpbehoefte. Ruim 90% van de personen die de ondervraagde mantelzorgers helpen, heeft matige tot ernstige lichamelijke beperkingen. Dit betekent dat ze ten minste moeite hebben met persoonlijke verzorging en huishoudelijke taken. De meeste helpers verzorgen een langdurig zieke (61%), 12% zorgt voor een tijdelijk ziek persoon, 15% voor een persoon die in de twaalf maanden voorafgaand aan het onderzoek is overleden en 13% zorgt voor een persoon die hulpbehoevend is om andere redenen. Er heerst een beeld dat mantelzorg voornamelijk gegeven wordt door vrouwen van middelbare leeftijd die de zorg voor opgroeiende kinderen en/of een betaalde baan combineren met de zorg voor hun ouders. Dit beeld, dat wordt aangeduid met de term ‘sandwichgeneratie’, is maar ten dele juist. De combinatie van een betaalde baan van 28 uur of meer, langdurige of intensieve hulp aan hun(schoon)ouders en het samenwonen met een of meer kinderen jonger dan dertien jaar komt bij 5% van de werkende helpers voor. Vrouwen zijn met een aandeel van 60% wel iets oververtegenwoordigd. Hetzelfde geldt voor de leeftijdsgroep 45 tot 55 jaar. Vergelijking in Europa De meeste internationale vergelijkingen concentreren zich op arbeidsparticipatie. Wat betreft de arbeidsdeelname staat Nederland aan de Europese top met 77%, Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 25 van 88
alleen Denemarken scoort nog beter met 78%. In Nederland is de arbeidsparticipatie onder mannen het hoogst van de EU, ruim 83 procent had een betaalde baan. Dit ligt meer dan 10 procentpunt boven het Europese gemiddelde van 73 procent. Nederlandse vrouwen participeerden met 71 procent ook relatief vaak op de arbeidsmarkt. Alleen in Denemarken en Zweden werkte een groter deel van de vrouwen. Wel blijven ouderen in Zweden, Denemarken en Groot-Brittannië nauwelijks achter bij de rest van de beroepsbevolking en is het in deze landen veel gebruikelijker dat mensen na hun 65e doorwerken. Het grootste verschil tussen Nederland en de ons omringende landen betreft het aantal uren dat mensen werken. De gemiddelde Nederlandse arbeidskracht werkt 1391 uur per jaar, verreweg het minst van de arbeidskrachten in heel Europa. Hoewel in heel Europa vrouwen minder uren werken dan mannen, neemt de deeltijdbaan in Nederland een uitzonderlijke vorm aan. Inmiddels is duidelijk dat het geen tijdelijke fase vormt in de stijgende arbeidsdeelname van vrouwen, maar een structureel verschijnsel dat zich niet alleen onder jonge moeders voordoet. In Zweden en Finland werken vrouwen gemiddeld tien uur meer dan in Nederland. Voor vrijwilligerswerk is de internationale vergelijking moeilijker te maken, omdat veel landen deze vormen van participatie niet systematisch meten. Wel is er voor Europa een algemeen beeld te schetsen. Zo wordt er in Mediterrane landen en het voormalige Oostblok relatief weinig gedaan aan het soort georganiseerd vrijwilligerswerk zoals wij dat kennen. Nederland, de Scandinavische landen en het Verenigd Koninkrijk scoren in de meeste onderzoeken het hoogst op het aantal vrijwilligers. Wat betreft mantelzorg is het beeld nog diffuser, omdat er weinig gegevens voorhanden zijn. Wel is bekend dat de familie in de meeste delen van Europa een belangrijke rol speelt in de zorgbehoeften van zieken en ouderen. Vrouwen hebben hier over het algemeen het grootste aandeel in, en net zoals in Nederland is de grootste groep tussen de 45 en 55 jaar oud. In ZuidEuropese landen lijkt men relatief veel en ook dikwijls intensieve mantelzorg te geven, waar in andere landen de formele zorg een groter aandeel heeft. Bronnen en meer informatie • Verkenning participatie (RMO 2008) • Monitor arbeidsdeelname (CBS 2008) • Toekomstverkenning Vrijwillige Inzet 2015 (SCP 2007) • Mantelzorg (SCP 2008)
Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 26 van 88
Bouwstenen brede participatievisie Factsheet 2: Vraag naar participatie Door Kosha Schipper, Nautus Het participatiestreven gaat uit van de veronderstelling dat er sprake is van een grote vraag naar deelname van mensen. Maar hoe groot is die vraag eigenlijk? En wat verwachten we van die vraag in de komende jaren? Helaas kunnen we op basis van beschikbare cijfers alleen een beeld geven ten aanzien van arbeidsparticipatie, vrijwilligerswerk en mantelzorg. Cijfers over tekorten aan maatschappelijke participatie zijn niet beschikbaar. Het is, juist wanneer men een brede participatievisie wil ontwikkelen, van belang om op deze leemte in het beeld bedacht te zijn. Arbeidsparticipatie Hoewel er op dit moment sprake is van een recessie, wordt er van uitgegaan dat de krapte op de arbeidsmarkt de komende jaren fors zal toenemen. Er komen tot 2015 in totaal 600.000 extra banen bij als gevolg van de groei van de werkgelegenheid. Deze extra banen zijn het saldo van banenverlies in bepaalde sectoren (vooral landbouw en industrie) en groei van de werkgelegenheid in andere sectoren (vooral handel, zakelijke en overige dienstverlening en onderdelen van de collectieve sector). Boven op deze banen komen de banen die vrijkomen als gevolg van pensioen, arbeidsongeschiktheid en tijdelijk stoppen met werk vanwege de zorg voor kinderen of studie. De vervangingsvraag tot 2015 wordt geschat op 2,6 miljoen banen. Alle studies wijzen in de richting van toenemende tekorten. Meer werk moet worden gedaan door minder mensen. Specifiek voor de zorg is de verwachting dat tot 2020 een half miljoen extra mensen nodig zijn (uitbreidingsvraag). Boven op dit aantal komen dan nog de banen die vrijvallen als gevolg van pensioen (vervangingsvraag). Ook in het onderwijs is de vervangingsvraag als gevolg van de vergrijzing hoog. In de verschillende onderwijssectoren is 32 procent tot soms 52 procent van het personeel 50 jaar of ouder. Dit betekent dat tot 2020 260.000 tot ruim 420.000 werknemers uit de onderwijssector op termijn vervangen zullen moeten worden. Niet alleen het arbeidsaanbod verandert, ook de samenstelling van de werkgelegenheid verandert. De onzekerheden over de toekomst zijn groot. Onder druk van lagelonenlanden en de opkomst van nieuwe economieën zoals China en India ontwikkelt Nederland zich steeds meer naar een kenniseconomie waar een hoog opleidingsniveau van belang is. Aan de andere kant zien we dat dienstverlening (zorg, huishoudelijk werk) sterk toeneemt. Sociale vaardigheden worden daarom steeds belangrijker. De dynamiek die te zien is tussen functies en gewenste kwalificaties komt ook terug in een diversiteit van werkvormen. Uit een Europese studie van Cedefop blijkt dat de ontwikkeling op Europees niveau met name voor laagopgeleiden ongunstig is. Cedefop gaat er van uit dat binnen de Europese Unie het aantal banen voor hoogopgeleiden zal toenemen met 12,5 miljoen en voor middelbaaropgeleiden met 9,5 miljoen. Het aantal banen voor laagopgeleiden daarentegen daalt met 8,5 miljoen.
Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 27 van 88
Vrijwilligerswerk Bijna twee op de vijf vrijwilligersorganisaties geven aan dat er bij hen een tekort aan vrijwilligers bestaat. Het sterkst wordt dit tekort gevoeld in organisaties op het terrein van de zorg en de hulpverlening (bijna de helft) gevolgd door het sociaalcultureel werk en de levensbeschouwelijke organisaties. Van de organisaties in de sector sport en recreatie geeft ruim eenderde aan dat men over onvoldoende vrijwilligers beschikt. Vooral sportverenigingen met veel jeugdleden hebben een tekort aan vrijwilligers. Het tekort aan vrijwilligers wordt niet veroorzaakt door het feit dat vrijwilligers slechts korte tijd bij een organisatie werkzaam (willen) zijn. Bijna twee op de vijf vrijwilligers is vijf tot tien jaar voor één en dezelfde organisatie werkzaam, terwijl een derde van de vrijwilligers twee tot vijf jaar aan een organisatie verbonden is. De levensbeschouwelijke organisaties hebben op dit punt het minst te klagen, aangezien een kwart van hun vrijwilligers maar liefst tien tot twintig jaar aan de organisatie verbonden blijft. Relatief kort zijn vrijwilligers werkzaam in de sectoren ‘sociaalcultureel werk’ en ‘onderwijs en vorming’. Naast een algemeen tekort aan vrijwilligers geven organisaties ook aan dat zij voor specifieke functies een gebrek aan vrijwilligers hebben. Dat geldt bijvoorbeeld voor het vervullen van bestuursfuncties in bepaalde sectoren. Gemiddeld de helft van alle organisaties heeft problemen met de werving van vrijwilligers voor bestuursfuncties. Die problemen zijn het geringst in de sectoren ‘zorg en hulpverlening’ en ‘onderwijs en vorming’. De helft van de organisaties is overigens tevreden is met het huidige vrijwilligersbestand. Er zijn echter ook organisaties die aangeven nog behoefte te hebben aan specifieke typen vrijwilligers. Zo geeft de sector ‘zorg of hulpverlening’ aan dat men daar behoefte heeft aan meer mannelijke vrijwilligers tussen de 30 en 50 jaar en in iets mindere mate aan meer allochtone vrijwilligers. De eerste vraag komt voort uit de oververtegenwoordiging van vrouwen in deze sector, de tweede uit een toenemend aantal cliënten met een allochtone achtergrond. In het algemeen zijn er geen grote veranderingen in de behoefte aan vrijwilligers te verwachten. Duidelijk is wel dat er vooral in de zorgsector niet van uit kan worden gegaan dat het wel goed gaat. Er zijn nu al tekorten aan vrijwilligers en die tekorten zullen toenemen, vanwege zowel de aanbodkant (meer betaald werkende vrouwen) als de vraagkant (meer zorgbehoefte door vergrijzing) als het overheidsbeleid (streven naar meer vrijwillige zorg). Mantelzorg De vraag naar mantelzorgers zal de komende jaren toenemen door de sterke vergrijzing en door vermaatschappelijking van de zorg. De vraag naar zorg neemt onder meer toe vanwege het ouder worden van de omvangrijke babyboomgeneratie, terwijl het aanbod juist afneemt door versobering van regelingen en diensten, maar ook door afname van de beroepsbevolking. Er ligt meer nadruk op eigen verantwoordelijkheden van burgers en zorg in eigen kring. De behoefte aan mantelzorg is daarmee ook sterk toegenomen. De behoefte aan mantelzorgers wordt op twee manieren gevoed. Allereerst door de toename van het aandeel ouderen, waardoor meer zorg nodig is en ten tweede doordat de professionele zorgsector de grotere zorgvraag niet kan opvangen. Wat betreft de consequenties van de vergrijzing ontbreekt het aan overkoepelende cijfers Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 28 van 88
over de toenemende zorgvraag. Hierdoor is het niet mogelijk de behoefte exact te duiden. Voor bepaalde groepen zijn de consequenties van de vergrijzing echter wel in kaart gebracht, zoals de verwachte toename van dementie en suikerziekte. De verwachting is dat in 2020 350.000 mensen in Nederland aan dementie zullen leiden, en in 2050 ruim 580.000. Dit is een stijging van 40% in de komende 10 jaar, en meer dan verdubbeling in de komende 40 jaar. De toename van het aantal mensen dat aan dergelijke ziektes lijdt, verhoogt het beroep op mantelzorgers. Rekening houdend met het gegeven dat ruim 75% van de zorgtaken wordt verleend door mantelzorgers, wordt het beroep op familieleden en naasten met 30% toe. Daarnaast zal de professionele zorgsector in de toekomst niet aan de zorgvraag kunnen voldoen door de krimpende beroepsbevolking. Jaarlijks zou één op de zes schoolverlaters voor een baan in de zorg moeten kiezen om aan de vraag op langere termijn te kunnen voldoen, terwijl de instroom de laatste jaren juist afneemt. Het negatieve imago en de lage status van het werk in de zorg zijn hier debet aan. Door de afname van het aantal professionals is de verwachting dat het beroep op mantelzorgers verder zal toenemen. Het professionele aanbod aan zorg is de laatste 15 jaar afgenomen, terwijl het beroep op zorg juist toeneemt. De meerderheid van de hulpbehoevenden is vrouw en/of 65-plusser. Daarnaast is de helft laag opgeleid en/of heeft een laag inkomen. Meestal woont deze persoon zelfstandig (58%), maar een deel (16%) woont in een tehuis of woonvoorziening. Een gedeelte van alle zelfstandig wonende hulpbehoevenden (in- of uitwonend bij de mantelzorger) heeft van het Centrum Indicatiestelling Zorg (ciz) een indicatie gekregen voor permanent verblijf in een tehuis (10%). Wanneer we meer specifiek naar de hulpbehoefte van de hulpontvangers kijken dan blijkt dat een ruime meerderheid (70%) van de hulpontvangers ernstige fysieke beperkingen heeft en twee op de vijf (41%) voortdurend of met regelmaat bedlegerig zijn. Bronnen en meer informatie • Advies Commissie Arbeidsparticipatie (SZW 2008) • Vrijwilligersorganisaties Onderzocht (SCP 2005) • Mantelzorg (SCP 2009)
Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 29 van 88
Bouwstenen brede participatievisie Factsheet 3: Aanbod van participatie Door Kosha Schipper, Nautus Om in te spelen op de participatiebehoefte kan geput worden uit een participatiepotentieel. Maar hoe groot is dat potentieel eigenlijk? En wat verwachten we van het potentieel in de komende jaren? Helaas kunnen we op basis van beschikbare cijfers alleen een beeld geven ten aanzien van arbeidsparticipatie. Cijfers over participatiepotentieel in brede zin – dus inclusief maatschappelijke participatie, vrijwilligerswerk en mantelzorg – zijn niet beschikbaar. Het is, juist wanneer men een brede participatievisie wil ontwikkelen, van belang om op deze eenzijdigheid van de informatie bedacht te zijn. Werkenden Onder werkenden kan sprake zijn van onbenut potentieel, namelijk wanneer iemand met een deeltijdbaan liever meer uren zou willen werken. Het merendeel van de beroepsbevolking (60%) heeft een voltijdbaan van minimaal 35 uur per week. In de afgelopen jaren is het aantal deeltijders (12 tot 35 uur) duidelijk toegenomen. In 1996 werkte nog 72% van de werkzame beroepsbevolking voltijd. In 2006 was dit nog 63%. Dit hangt vooral samen met de gestegen arbeidsparticipatie van vrouwen die vooral in deeltijdwerk tot uitdrukking is gekomen. Het grootste deel van de werkenden is in loondienst. Ongeveer 12 % wordt tot de zelfstandigen gerekend. Het aandeel zelfstandigen in de werkzame beroepsbevolking is vrij stabiel. Niet werkenden In 2006 waren er in totaal 879.300 mensen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Dit aantal is in 2008 gedaald naar 842.100 mensen. Hierin zijn alle uitkeringen op grond van WAO, WIA, WAZ en Wajong meegerekend. Daarnaast waren er 279.700 mensen (2006) en in 2008 174.600 mensen met een werkloosheidsuitkering (WW). En waren er 345.300 (2006) en 299.900 (2008) mensen met een bijstandsuitkering. Daarnaast waren er 1,8 miljoen niet-uitkeringsgerechtigden. In totaal meer dan 3 miljoen mensen die niet werken. Aandachtsgroep: vrouwen De netto participatie van vrouwen ligt een stuk lager dan die van mannen. In het achterliggende decennium is de arbeidsparticipatie van vrouwen toegenomen: van 45% in 1996 (een minderheid) tot 56% in 2006 (een meerderheid). De laatste jaren lijkt de groei echter wat te stagneren: in 2003, 2004 en 2005 had 54% van de vrouwen van 15 tot 65 jaar een baan van 12 uur of meer per week. Kenmerkend voor Nederland is het grote aantal vrouwen dat in deeltijd werkt. In 2005 had driekwart van de werkende vrouwen een baan van minder dan 35 uur per week en in 2009 werken zelfs 78% van de vrouwen in deeltijd. Het werken in deeltijd is niet voorbehouden aan vrouwen met jonge kinderen; ook als er geen minderjarige kinderen (meer) zijn, werken Nederlandse vrouwen meestal niet voltijds. Er is een duidelijke relatie tussen de arbeidsdeelname van vrouwen en hun opleidingsniveau. Niet alleen zijn hoger opgeleide vrouwen, ook na de geboorte van kinderen, vaker actief op de arbeidsmarkt, ze werken gemiddeld bovendien meer uren per week.
Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 30 van 88
Aandachtsgroep: jongeren De jeugdwerkloosheid daalde de laatste jaren tot 11% in 2006 maar is in 2009 weer licht gestegen naar 12%. In vergelijking met een decennium eerder is de nettoparticipatie van jongeren gedaald, omdat jongeren tegenwoordig langer op school blijven. De werkloosheid onder niet westerse allochtone jongeren ligt substantieel hoger, namelijk op 22%. Een andere groep waarbij sprake is van onbenut potentieel is de groep jongeren met een functiebeperking (Wajong). Voor de toekomst wordt een verdubbeling van het aantal Wajongers verwacht oplopend tot 300.000 in 2040. Aandachtsgroep: ouderen De arbeidsdeelname van ouderen (55-64 jaar) steeg vanaf 1996 continu, tot 42% in 2006 en 46% in 2009. De werkloosheid onder ouderen is traditioneel laag. In de periode 1990-2003 kwam deze niet boven de 4%. Echter in de jaren daarna liep zij op tot 6% in 2006. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat ouderen voorheen tijdens een laagconjunctuur de arbeidsmarkt verlieten via de regelingen voor arbeidsongeschiktheid en vervroegde uittreding, waardoor ze uit de beroepsbevolking verdwenen. De mogelijkheden daartoe zijn de afgelopen jaren echter beperkt. Dit kan ertoe leiden dat de werkloosheid onder ouderen ten tijde van de recessie sterker gaat oplopen dan voorheen. In 2009 is er weer een lichte daling te zien en komt de werkeloosheid onder ouderen uit op 4%. Aandachtsgroep: etnische minderheden In 2009 bedraagt de nettoparticipatie van niet-westerse allochtonen 54%, in 2006 was er sprake van een participatie van 49%. De participatiegraad is sinds het midden van de jaren negentig gestegen, maar ondanks deze stijging blijft de participatie van allochtonen sterk achter bij het algemeen gemiddelde. De kwetsbare positie van deze groep komt ook tot uitdrukking in het werkloosheidspercentage, dat ongeveer drie keer zo hoog is als bij de autochtonen. Aandachtsgroep: laagopgeleiden Laagopgeleiden nemen minder vaak aan het arbeidsproces deel dan hoogopgeleiden. De netto participatiegraad van mensen met alleen basisonderwijs is ongeveer een derde. Van degenen met een diploma in het lager voorgezet onderwijs heeft circa de helft een betaalde baan van enige omvang. Het werkloosheidspercentage onder laagopgeleiden, met name onder ongediplomeerden, is hoger dan onder hoogopgeleiden. Tabel: netto participatie
Totaal Vrouwen Jongeren (15-24 jaar) Ouderen (55-64 jaar) Niet-westerse allochtonen Basisonderwijs Lager secundair onderwijs
1996 59% 45%
2001 65% 53%
2006 65% 56%
2009 68% 60%
40%
45%
39%
40%
25%
35%
42%
47%
40%
50%
49%
54%
29%
36%
35%
35%
49%
54%
45%
48%
Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 31 van 88
Tabel: werkloosheid
Totaal Vrouwen Jongeren (15-24 jaar) Ouderen (55-64 jaar) Niet-westerse allochtonen Basisonderwijs Lager secundair onderwijs *Cijfer uit 2008.
1996 8% 11%
2001 4% 5%
2006 6% 7%
2009 5% 5%
13%
7%
11%
12%
4%
2%
6%
4%
22%
9%
16%
11%
16%
8%
13%
14% *
9%
5%
7%
-
Bronnen en meer informatie • Verkenning participatie (RMO 2008) • Wel of niet aan het werk (SCP 2008) • Advies Commissie Arbeidsparticipatie (SZW 2008)
Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 32 van 88
Bouwstenen brede participatievisie Factsheet 4: Beïnvloedende factoren Door Kosha Schipper, Nautus In Nederland zijn er zo’n drie miljoen mensen in de leeftijd van 15 tot 65 jaar die niet participeren op de arbeidsmarkt. Wat zijn de motieven van deze mensen om niet te participeren op de arbeidsmarkt? Kunnen zij simpelweg geen baan vinden, of spelen er ook andere factoren mee die hen ervan weerhouden een baan te aanvaarden? Redenen om (meer) te willen werken Waarom kiezen mensen er voor (meer) te willen werken? En wat maakt werk belangrijk voor mensen, met andere woorden wat motiveert hen te participeren op de arbeidsmarkt? De volgende motieven zijn denkbaar: • • •
Financiële voordelen Sociale voordelen (sociale contacten, carrière, benutten opleiding, zinvolle tijdsbesteding) Verplichtingen / verwachtingen (sollicitatieplicht, wensen werkgever, wensen partner, sociale normen, arbeidsethos)
Voor werkenden en niet-werkenden blijken zowel sociale als financiële aspecten een belangrijke rol te spelen bij de wens om (meer) te werken. Niet-werkende werkwilligen noemen daarbij iets vaker de sociale voordelen, zoals het hebben van een zinvolle tijdbesteding en sociale contacten, als reden voor hun wens om te werken. Bij mensen die al werken en hun arbeidsduur willen uitbreiden liggen financiële overwegingen iets vaker aan deze wens ten grondslag. De sollicitatieplicht speelt voor werkwillige niet-werkenden een bescheiden rol als motief om te willen werken. Belemmeringen om (meer) te werken In de literatuur wordt ook een aantal redenen genoemd die belemmerend kunnen werken op de arbeidsparticipatie: • Lage arbeidsmarktkansen (geen geschikt werk, niet meer uren mogelijk) • Gezondheidsproblemen • Financiële nadelen (geen financiële vooruitgang, armoedeval) • Zorgtaken (zorg voor kinderen, mantelzorg) • Verplichtingen / verwachtingen (sociale normen, arbeidsethos) De motieven van niet-werkwilligen om niet te participeren op de arbeidsmarkt liggen op het vlak van gepercipieerde kansen op de arbeidsmarkt en gezondheid. Voor werkenden zonder minderjarige kinderen die hun arbeidsduur willen uitbreiden, blijken slechte gepercipieerde arbeidsmarktkansen de belangrijkste belemmering te zijn: een baan met meer uren (elders of bij de huidige werkgever) is moeilijk te verkrijgen. Vooral ex-werklozen hebben hiermee te maken. Van de werkenden met kinderen jonger dan 18 jaar geeft ruim een derde als reden aan dat het beter is om thuis te zijn voor de kinderen. Zorgtaken en de combinatie van arbeid en zorg spelen voor mensen met en zonder kinderen verder een geringe rol.
Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 33 van 88
Willen werken Uit onderzoek blijkt dat 92% van de werklozen, 19% van de volledig arbeidsongeschikten en 57% van de gedeeltelijk arbeidsongeschikten die nu niet werken betaald werk zou willen verrichten. Het merendeel van deze werkwilligen zegt binnen drie maanden aan de slag te kunnen. Van de arbeidsongeschikten die al een baan hebben zou 15% méér willen werken. Onder werkenden (die niet arbeidsongeschikt zijn) is dit percentage 11%. Ex-werklozen werken relatief weinig uren, maar veel van hen (40%) wil de arbeidsduur uitbreiden. Bij (werkende en nietwerkende) arbeidsongeschikten, werklozen en ex-werklozen is de grote deeltijdbaan (12 tot 35 uur per week) het meest populair. Bij werkenden heeft de meerderheid (59%) de voorkeur voor een voltijdbaan, al zou deze groep vaker dan ze nu doen in grote deeltijdbanen willen werken. Transitiebenadering Een andere benadering voor het benoemen van beïnvloedende factoren is de ‘transitionele arbeidsmarkt’. Bij het formuleren van maatregelen draait het om het stimuleren van de positieve transities naar werk en het afremmen van de negatieve transities naar inactiviteit. Als de transities soepel en in de juiste richting verlopen, stijgt de arbeidsparticipatie en neemt de langdurige werkloosheid af. Werklozen, schoolverlaters en herintreedsters vinden dan snel een baan.
QuickTime™ and a decompressor are needed to see this picture.
De commissie arbeidsparticipatie heeft bij elk van deze transities aandachtspunten benoemd en maatregelen voorgesteld. Combineren van zorgtaken, vrijwilligerswerk en arbeid Voor mensen met kinderen is de zorg voor kinderen een belangrijke belemmering om de arbeidsduur niet uit te breiden. Dat geldt voor 35% van de mensen met kinderen jonger dan 18 jaar. Daarbij is het opvallend dat ook bij inzet van gratis kinderopvang die belemmering niet wordt weggenomen. Verder lijkt de combinatie van zorg en arbeid of de combinatie van vrijwilligerswerk en arbeid nauwelijks een rol te spelen bij de afweging om (meer uren) te gaan werken. Andere factoren spelen bij die afweging een veel grotere rol. Sterker nog, mensen die de drie vormen van participatie combineren ervaren het sterkste gevoel van meetellen in de Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 34 van 88
samenleving. Uit onderzoek onder mantelzorgers blijkt dat de participatie van mantelzorgers jonger dan 65 jaar hoog is. Drie op de vier (71%) heeft naast de zorgtaak een betaalde baan (≥1 uur per week) en een op de drie (35%) doet aan vrijwilligerswerk. Vergeleken met niet-werkende mantelzorgers zijn werkende mantelzorgers gemiddeld jonger en hoger opgeleid. Ook hebben ze vaker jonge kinderen en zijn ze gezonder. Deelname aan vrijwilligerswerk hangt niet samen met sociaaldemografische kenmerken, sociale relatie of de geboden hulp. Er is wel een relatie tussen het verlenen van mantelzorg en betaald werk, maar niet tussen mantelzorg en vrijwilligerswerk. Het lijkt er op dat vrijwilligerswerk en mantelzorg makkelijker te combineren zijn dan mantelzorg en betaalde arbeid. Mantelzorgers zijn actieve participanten in de samenleving. De overgrote meerderheid (84%) verricht betaald werk en/of vrijwilligerswerk. Een op de vier combineert de zorgtaak met zowel een betaalde baan als vrijwilligerswerk. Wel geven zij minder intensieve en langdurige hulp. De relatie tussen participatie en gezondheid Movisie heeft ooit op basis van Mackenbach (1994, pp. 141-148) en Stronks (1999, pp. 89-97) onderstaand model gemaakt. Hierbij wordt de relatie gelegd tussen de sociaal-economische status en gezondheid.
In het boek van Stronks en Hulshof ‘De kloof verkleinen’ wordt dit verder toegelicht. Via
vindt u een paper van Movisie uit 2008 over gezondheidsbevordering bij uitkeringsgerechtigden.
Bronnen en meer informatie • Wel of niet aan het werk (SCP 2008) • Advies Commissie Arbeidsparticipatie (SZW 2008) • Mantelzorg (SCP 2008)
Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 35 van 88
Bouwstenen voor brede participatievisie: Portretten van burgers Door Herma Scholten, Fred Nilsen, Kosha Schipper, Joost Cornielje, Joop Wikkerink, Henk Grooten, Fedor Heida en Alinda van Bruggen Perspectief van de mens Bij het ontwikkelen van een visie op participatie is het van belang om de mensen waar het uiteindelijk om gaat in het oog te houden. Welke normen en waarden hanteren zij ten aanzien van het begrip participatie? Welke rol zien zij voor zichzelf weggelegd en hoe kijken wij daar tegenaan? Bij het ontwikkelen van een participatievisie is het raadzaam om op een of meer momenten bewust even uit de vanzelfsprekendheid van het staande beleid te stappen en zich te verplaatsen in de logica en de vraagstukken van de burgers in onze gemeenten. Met een aantal fictieve portretten willen we een andere invalshoek bieden. We maken daarbij ‘losjes’ gebruik van het Mentality-model. Dit model groepeert mensen naar hun levensinstelling / leefstijl. Nederland kent acht sociale milieus. We definiëren deze sociale milieus op basis van persoonlijke opvattingen en waarden die aan de levensstijl van mensen ten grondslag liggen. De mensen uit hetzelfde sociale milieu delen bijvoorbeeld waarden ten aanzien van werk, vrije tijd en politiek, en tonen overeenkomstige ambities en aspiraties. Ieder milieu heeft een eigen leefstijl en consumptiepatroon, die tot uiting komen in concreet gedrag.
De verschillende sociale milieus met hun eigen karakteristieke waardeprofielen kunnen globaal worden ingedeeld aan de hand van drie waardeoriëntaties: • een traditionele waardeoriëntatie gekenmerkt door de waarde 'behouden' Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 36 van 88
• een moderne waardeoriëntatie gekenmerkt door de waarden 'bezitten' en 'verwennen' • een postmoderne waardeoriëntatie gekenmerkt door de waarden 'ontplooien' en 'beleven'. Deze drie waardeoriëntaties zijn bij de schematische weergave van de sociale milieus (zie onderstaand figuur) als uitgangspunt genomen en zijn bepalend voor de horizontale as van de milieu-index. De verticale as van de milieu-index is samengesteld op basis van sociaal-economische status. Traditionele burgerij (16%) De moralistische, plichtsgetrouwe en op de status-quo gerichte burgerij die vasthoudt aan tradities en materiële bezittingen. Gemaksgeoriënteerden (10%) De impulsieve en passieve consument die in de eerste plaats streeft naar een onbezorgd, plezierig en comfortabel leven. Moderne burgerij (22%) De conformistische, statusgevoelige burgerij die het evenwicht zoekt tussen traditie en moderne waarden als consumeren en genieten. Nieuwe conservatieven (8%) De liberaal-conservatieve maatschappelijke bovenlaag die alle ruimte wil geven aan technologische ontwikkeling, maar zich verzet tegen sociale en culturele vernieuwing. Kosmopolieten (10%) De open en kritische wereldburgers die postmoderne waarden als ontplooien en beleven integreren met moderne waarden als maatschappelijk succes, materialisme en genieten. Opwaarts mobielen (13%) De carrièregerichte individualisten met een uitgesproken fascinatie voor sociale status, nieuwe technologie, risico en spanning. Postmaterialisten (10%) De maatschappijkritische idealisten die zichzelf willen ontplooien, stelling nemen tegen sociaal onrecht en opkomen voor het milieu. Postmoderne hedonisten (11%) De pioniers van de beleveniscultuur, waarin experiment en het breken met morele en sociale conventies doelen op zichzelf zijn geworden. Opbouw van de portretten De portretten schetsen een beeld van een persoon, een gezin of huishouding binnen elk van deze sociale milieus. Vervolgens gaan we in op wat de geportretteerde doet, kan en wil. We kijken naar de wisselwerking met de directe fysieke omgeving (de buurt) en we benoemen bij elk van de portretten risico’s en vraagstukken. Disclaimer, bronnen en meer informatie De portretten zijn fictief. Alle overeenkomsten met bestaande personen berusten op toeval. Meer informatie over de leefstijlen is te vinden via www.motivaction.nl. Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 37 van 88
PORTRET 1a Traditionele burgers Volgens het Motivaction leefstijlen model gaat het bij deze leefstijl om de moralistische, plichtsgetrouwe en op de status-quo gerichte burgerij die vasthoudt aan tradities en materiele bezittingen en sterk locaal georiënteerd en gebonden is. Ontmoet de traditionele burgers: het gezin Vollebregt Frits (42 jaar) en Paula (38 jaar) Vollebregt zijn 14 jaar getrouwd en wonen met hun kinderen Bert-Jan (13) en Heleen (7) in een ruime tussenwoning in een jaren ’70 wijk in Zwolle. Wat doen, kunnen en willen ze? Frits werkt al 15 jaar fulltime als technisch monteur bij een groot installatie- en onderhoudsbedrijf. Hij staat daar bekend om zijn vakkennis en betrouwbaarheid. Frits is trots op zijn vakbekwaamheid maar ziet zijn werk toch primair als middel om inkomen te verdienen. Hij heeft zijn MTS niet afgemaakt, omdat hij kort voor het examen al een baan aangeboden kreeg bij het bedrijf waar hij toen stage liep. In zijn vrije tijd knutselt Frits graag met een paar vrienden aan oude motoren. En hij hoort bij de vaste ploeg chauffeurs bij uitwedstrijden van het voetbalteam van BertJan. Paula heeft voor haar huwelijk drie jaar als bejaardenverzorgster gewerkt bij een verzorgingshuis in een nabijgelegen wijk van Zwolle, maar is na de geboorte van Bert-Jan tijdelijk gestopt met werken. Toen Heleen 4 was en naar school ging, is Paula weer parttime gaan werken, als alfahulp. Zij werkt vier ochtenden per week. Dit werk kan zij goed combineren met de zorg voor haar ouders en Frits’ vader, die ook in Zwolle resp. in het nabijgelegen Hattem wonen en licht hulpbehoevend zijn. Paula helpt hen met de boodschappen, het onderhoud van de tuin en af en toe met het huishouden. Ze neemt Bert-Jan en Heleen vaak mee als ze naar haar ouders of schoonvader gaat, want ze vindt de BSO te duur en bovendien vinden de Vollebregts dat je je kinderen zelf moet opvoeden en dat niet door anderen in de BSO moet laten doen. De Vollebregts vinden het belangrijk dat ook hun kinderen leren dat zorg voor je ouders erbij hoort. Bert-Jan zit in de tweede klas van het VMBO, theoretische leerweg. Na de basisschool kreeg hij een Havo-advies en ook in de brugklas werd dat bevestigd. Bert-Jan wil echter liever niet teveel huiswerk hoeven maken, want hij heeft sinds een jaar een baantje bij de buurtsuper, dat hij leuk vindt en waar hij een mooi zakcentje verdient. Zijn ouders vinden ook dat je van hard werken meer leert dan van boekenwijsheid, dus zij stonden achter Bert-Jans keuze om niet naar de Havo te gaan. Echt hard werken hoeft hij bij de buurtsuper trouwens niet: een flink deel van de tijd hangt hij bij de achterdeur rond samen met een maat die daar ook werkt. Op zaterdag speelt Bert-Jan voetbal, maar niet al te fanatiek. Heleen is een slim maar nogal verlegen meisje, dat in groep 4 van de basisschool zit. Op school is zij onopvallend, meer een volger dan een gangmaker. Buiten schooltijd speelt Heleen graag met haar cavia. Ze houdt ook van tekenen, en dat doet ze vaak op de middagen en zondagen waarop ze naar haar grootouders gaan.
Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 38 van 88
De blik van de buurt In de buurt hebben de Vollebregts een niet erg opvallende rol; zij zijn niet het type dat het initiatief neemt voor een buurtfeest of inspraakavond. Hun rol voor de sociale samenhang en stabiliteit van de buurt is echter wel groot: zij kennen iedereen doordat ze zelf al vanaf de bouw van de buurt daar wonen. De Vollebregts zijn degenen die in de vakanties bij hun buurtgenoten voor de post en plantjes zorgen, waar buurtkinderen geregeld tussen de middag kunnen overblijven en waar men vaak terecht kan voor andere kleine burendiensten. Voor de (schoon)ouders van Frits en Paula betekent het feit dat zij zo dichtbij wonen en zo regelmatig inspringen, dat ze nog zelfstandig kunnen blijven wonen, zonder professionele hulp; hetgeen anders al jaren geleden afgelopen zou zijn. Risico’s en vraagstukken Als Frits door reorganisatie of faillissement van zijn werkgever werkloos zou worden, zou hij een doorsnee cliënt voor het werkbedrijf zijn: wel vakkennis, ervaring en wil om te werken, maar geen diploma’s en geen sterke presentatie. Een groter probleem zou ontstaan wanneer Frits fysieke klachten krijgt en arbeidsongeschikt raakt. Maar ook dan past hij in het reguliere beleid en de reguliere aanpak van de werkbedrijven. Als Frits’ inkomen geheel of gedeeltelijk zou wegvallen, heeft het hele gezin wel een probleem. Heleen en de kinderen zijn financieel erg afhankelijk van Frits’ inkomen, want Heleen verdient niet veel. Heleen bouwt als alfahulp ook geen pensioen op. Als Heleen meer zou willen of moeten werken betekent dat het einde van het zelfstandig wonen van haar (schoon)ouders. Hier manifesteert zich heel duidelijk frictie tussen de beleidsambities ten aanzien van bevordering van arbeidsparticipatie en de beleidsambities van de Wmo rond mantelzorg en zorgzaamheid van de samenleving. Voor Bert-Jan is het enigszins achterhaalde arbeidsethos van de Vollebregts een risicofactor: hij wordt niet gestimuleerd om een havo-opleiding te doen of op school zijn capaciteiten te benutten en de waarde van vroege werkervaring wordt door hem en zijn ouders erg overschat. Door de keuzes die zij nu maken worden Bert-Jan’s arbeidsmarktkansen voor de toekomst geschaad. Voor Heleen is nog niet te zeggen hoe het zal gaan. Alertheid is wel op zijn plek waar het gaat om haar zelfvertrouwen en sociale vaardigheden: dat is op dit moment een zwak punt en wordt niet geholpen door het feit dat ze een groot deel van haar vrije tijd bij haar hulpbehoevende grootouders doorbrengt. Trigger voor interventies Een trigger voor interventies kan liggen in de betrokkenheid bij de buurt en in het wijzen op beroepsrisico’s.
PORTRET 1b Traditionele burgers Volgens het Motivaction leefstijlen model gaat het bij deze leefstijl om de moralistische, plichtsgetrouwe en op de status-quo gerichte burgerij die vasthoudt aan tradities en materiele bezittingen en sterk locaal georiënteerd en gebonden is. Ontmoet de traditionele burgers: Ben en Ans Albers Ben (68) en Ans (66) Albers, hebben een zoon (36) en een dochter (34). Zij wonen in een eigen huis (vrij van hypotheek ) in Dordrecht.
Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 39 van 88
De zoon is getrouwd met een Amerikaanse vrouw en zij wonen samen in New York. De dochter is getrouwd, heeft 2 kleine kinderen en woont in Venlo. Wat doen, kunnen en willen Ben en Ans? Ben heeft 40 jaar als hoofd kraanmachinist in de Rotterdamse haven gewerkt. Ans is huisvrouw en is lid van de Unie van Vrouwelijke Vrijwilligers; zij deelt fruit uit in het Havenziekenhuis, 3 x per week. Zij zijn Nederlands Hervormd; zij onderschrijven de christelijke leer, maar gaan steeds minder vaak naar de kerk, omdat zij moeite hebben met een aantal vernieuwingen. Ben is nu thuis en wijt zich aan zijn grote hobby: duiven. Achter het huis waar ze al bijna 40 jaar wonen, staat een hok voor zijn duiven. Hij ergert zich enorm aan zijn Turkse buren, die er over klagen dat de duiven veel overlast geven (roekoe, poep enz.). Hij ergert zich sowieso aan de meeste buren, want de buurt is er in zijn ogen snel op achteruit gegaan. Er wonen bijna geen Nederlanders meer in zijn straat. Ans staat er iets genuanceerder in, zij maakt nog wel eens een praatje met de Turkse buurvrouw. Maar ze ergert zich wel enorm aan de troep op straat. Beiden maken ze zich zorgen over de auto, omdat de kinderen die op straat spelen er misschien krassen op maken. Ans mist haar kinderen. Zelfs met de feestdagen en de verjaardagen is het afwachten of de kinderen langskomen. De zoon komt maar één keer per jaar voor een paar dagen. De dochter komt hooguit 4 keer per jaar voor een dagje. Ans en Ben vinden dat op zichzelf heel eg leuk, maar het is toch altijd wel een drukke dag. De kleinkinderen worden in hun ogen veel te vrij opgevoed. Ook vinden Ben en Ans dat de dochter veel te lichtzinnig met geld omspringt. Zij vraagt bijv. een lening aan haar ouders voor een vakantie. De dochter is ze niet voor de kerk getrouwd met een katholieke Limburger, die naar hun mening veel te bourgondisch in het leven staat. De blik van de buurt De familie leeft geïsoleerd in de buurt. Behalve de sporadische contacten die Ans heeft met de Turkse buurvrouw hebben ze geen omgang met de rest van de buren. De buren hebben een hekel aan de duiven van Ben. De buren voelen de afkeuring van Ben en Ans, omdat zij niet dezelfde leefwijze, godsdienst, taal e.d. hebben. Risico’s en vraagstukken Ben en Ans lopen het risico dat ze geïsoleerd raken. Omdat ze niet willen verhuizen, zij hebben indertijd in een nette buurt een huis gekocht, dat ze keurig hebben afbetaald. Ben is zeker niet van plan om het voor een mindere prijs te verkopen omdat de buurt zo achteruit is gegaan. Als Ben zijn hobby niet meer kan uitoefenen heeft hij niks meer omhanden. Ans doet nog wel mee, zolang ze haar vrijwilligerswerk kan blijven doen. Het risico bestaat echter dat zij wordt meegezogen in de negatieve visie van Ben op hun buurtgenoten. Het contact met de kinderen zal de komende jaren zeker niet beter worden, omdat er toch wel spanningen zijn omdat deze een heel ander leven zijn gaan leiden. Als er ziekte of ander ongemak optreedt in dit oudere gezin zijn zij aangewezen op de hulp van professionals. Trigger voor interventies In het geval van Ben en Ans zou investeren in de leefbaarheid en de voorzieningen in de buurt een goede kans bieden om hun participatie in de eigen buurt te bevorderen. Als zij hun buurtgenoten vaker ontmoeten zal naar verwachting het wantrouwen en Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 40 van 88
de ergernis over en weer afnemen. Zowel via welzijnswerk als ook via de fysieke aanpak (schoon, heel en veilig) zouden de condities voor ontmoetingen sterk verbeterd kunnen worden. Ook de ‘Belgische’ benadering van nieuwkomers, waarbij nieuwe immigranten direct na hun komst, zo nodig in de eigen taal, worden geïnformeerd over sociale normen en verwachtingen, zou een positief effect kunnen hebben.
PORTRET 2a Gemaksgeoriënteerden
Volgens het Motivaction leefstijlen model gaat het bij deze leefstijl om de impulsieve en passieve consument die in de eerste plaats streeft naar een onbezorgd, plezierig en comfortabel leven. Ontmoet de gemaksgeoriënteerde burgers: Thea, Rob en de kinderen. Thea Wegink (32) en Rob Kappers (34) zijn al 16 jaar samen en hebben 2 kinderen Debby (12) en Wesley (11). Het gezin woont in een volkswijk in Almelo. Wat doen, kunnen en willen Thea, Rob en de kinderen? Rob heeft geen baan en heeft al 3 jaar een WWB uitkering. Hij heeft geen diploma’s (LTS niet afgemaakt). Hij is welbespraakt en street wise. Hij zet deze vaardigheden in door “zwart” als kelner te werken, waarmee hij behoorlijk verdient. Hij moet solliciteren, maar doet niet zijn best. Het zwarte werken bevalt hem goed. Thea heeft 4 werkhuizen bij 2 bejaarde echtparen en bij 2 yuppen. Het is een hartelijke vrouw die voor veel gezelligheid zorgt. Ze heeft het aanbod gehad om bij de Thuiszorg te gaan werken, maar geeft er de voorkeur aan om haar eigen gang te gaan. De kinderen gaan nog naar de basisschool, groep 8 en 7. Debby heeft de CITO toets niet al te best gedaan en gaat naar het VMBO. Het ziet ernaar uit dat Wesley dezelfde weg zal gaan. De ouders zijn niet erg geïnteresseerd in de schoolprestaties van hun kinderen. De kinderen worden niet aangemoedigd om hun talenten te ontwikkelen. Zij worden wel verwend; ze hebben veel speelgoed en spullen. Door het zwarte werken en de uitkering is het gezinsinkomen redelijk. Het gaat allemaal op. Er is zelfs al een schuld van € 20.000 ontstaan, die is ontstaan omdat ze bijna iedere week wel iets bij een postorderbedrijf bestellen. Vaak wordt vergeten om bijv. kleren die bij nader inzien niet passen, of niet leuk zijn op tijd te ruilen. Ieder weekend gaat het gezin naar de camping, lekker niets doen en barbecuen. Er komen vaak vrienden en familie langs om samen een biertje te drinken. De kinderen eten en drinken ongezond. Zij doen niet aan sport, zitten heel veel achter de pc en spelen met de game boy. Thea en Rob voelen zich politiek niet vertegenwoordigd (“die lui trekken zich toch niets aan van ons soort mensen”). Ze hebben slecht zicht op de consequenties van hun eigen gedrag en hebben een beperkt verantwoordelijkheidsgevoel, ook tegenover zichzelf.
Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 41 van 88
De blik van de buurt De familie staat goed bekend in de buurt. Ze nemen vaak het voortouw in het versieren van de straat voor het EK of WK voetbal. Rob sleutelt net als zijn buren graag de auto; dat gebeurt in een gemoedelijk sfeertje. De kinderen hebben vriendinnetjes en vriendjes in de straat. Risico’s en vraagstukken Thea en Rob zijn vriendelijke mensen voor elkaar en voor hun omgeving. Rob zou natuurlijk een reguliere baan moeten hebben, maar in zijn omgeving is het geaccepteerd dat je langdurig bijstand trekt en daarbij zwart werkt. Als hij tot een reïntegratie traject gedwongen wordt door de gemeente, valt er een deel van het inkomen weg. Hij kan dan nog maar beperkt zwart werken en maar hopen dat hij niet gesnapt wordt. Thea is voor het bejaarde echtpaar zeer waardevol als schoonmaakhulp. Deze mensen zouden echter ook een beroep op de thuiszorg kunnen doen en een vergoeding krijgen. Nu betalen ze € 10.—uur per uur, dat is wel ca € 180 per maand. Een groot bedrag als je alleen maar AOW hebt. Als bij Thea deze inkomsten wegvallen, ontstaat er ook een probleem en zullen de schulden wellicht nog hoger oplopen. De kinderen zullen als er niet wordt ingegrepen een vergelijkbare loopbaan als hun ouders krijgen. Geen diploma’s, gemakkelijk gebruik maken van gemeenschapsgeld en daarbij een bijverdienste in het zwarte circuit. Hun ambities zijn laag en ze zijn niet gewend om ergens voor te werken of te leren. Trigger voor interventies Een trigger voor interventies kan liggen in het imago van de familie in de buurt en in het eigen netwerk, en in het domein van schuldhulpverlening in samenwerking met de sociale dienst.
PORTRET 2b Gemaksgeoriënteerden
Volgens het Motivaction leefstijlen model gaat het bij deze leefstijl om de impulsieve en passieve consument die in de eerste plaats streeft naar een onbezorgd, plezierig en comfortabel leven. Ontmoet nog een gemaksgeoriënteerde burger: John Meinesz. John Meinesz (31) is vrijgezel en woont in een goedkope huurwoning in een Emmermeer, een wijk aan de noordrand van Emmen. Wat doet, kan en wil John? John is een gespierde en vrij atletisch ogende man. Hij is officieel werkzoekend en staat ingeschreven bij enkele uitzendbureaus. De laatste paar jaar werkt John af en aan: soms klussen van een of enkele dagen, zoals verhuisklussen of opbouw voor evenementen; soms enkele weken in de bouw of in de horeca en een keer heeft hij tweeëneenhalve maand aaneengesloten gewerkt als onderhoudsmedewerker op een van de Landal vakantieparken in de regio. John is niet lui; hij houdt wel van fysiek Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 42 van 88
uitdagend werk, zeker als dat gepaard gaat met de nodige lol en gezelligheid met zijn maten. Hij heeft echter een hekel aan wat hij ‘gedoe’ noemt en zodra ergens problemen ontstaan of als hij wordt aangesproken op zijn gedrag (te laat komen na een avond doorzakken of een keer een biertje tijdens het werk, wat hij zelf volkomen normaal vindt), dan houdt hij het voor gezien. Hij gaat problemen en moeilijke situaties liever uit de weg, want “ik laat mijn leven toch niet verzieken door die lui? Ik bouw die steigers voor ze en daar betalen ze me voor en verder hebben ze niets over mij te zeggen.” John vindt het ook niet zijn schuld dat hij dan weer tijdelijk zonder werk zit, immers “zíj maken de problemen, ik niet”. In zijn veelvuldige maar altijd zeer vluchtige relaties heeft hij eigenlijk dezelfde houding: geen verplichtingen en geen gedoe. Hij is daar ook heel open in: een relatie is vrijwillig, dus op het moment dat het niet leuk meer is dan kap je ermee. Deze houding vertaalt zich trouwens niet in een zorgvuldig gebruik van voorbehoedsmiddelen: dat vindt John “een zaak van de vrouwtjes zelf, of ze een kind van hem willen of niet”. John heeft door zijn onregelmatige werk ook een wisselend inkomen. Zijn gemiddeld jaarinkomen ligt maar weinig boven bijstandsniveau, maar er zijn korte perioden dat hij ineens relatief veel geld in handen heeft. Dat viert hij dan doorgaans met uitgaan en met de aanschaf van leuke dingen die hij zich normaal niet kan veroorloven: “Je moet er immers ook van genieten?” Opzij zetten van een deel van zijn inkomsten voor als het werk weer afgelopen is doet John niet. Hij koopt ook geregeld op afbetaling, vooral als hij net weer aan een nieuwe klus begonnen is en nog denkt dat hij dit best wel eens voor een langere tijd kan gaan doen. De schulden van John zijn inmiddels opgelopen tot bijna 30.000 euro. John’s vader leeft nog en woont in Klazienaveen. Hij heeft ook twee broers waarvan een in Emmen en een in Erica woont. John’s vader wordt langzamerhand wat minder zelfredzaam. Helemaal in lijn met zijn algemene levenshouding is John best bereid om geregeld wat voor zijn vader te doen, maar als er woorden zijn of zijn vader bemoeit zich teveel met John dan vertrekt John stante pede weer naar huis om soms pas na weken weer iets van zich te laten horen. De blik van de buurt De buren en overige buurtbewoners vinden John een relaxte vent, die niet te beroerd is om incidenteel eens een handje te helpen als er wat gesjouwd moet worden of een ander klusje is. Als John een van zijn buren hulp zou vragen, zouden ze best wat voor hem willen doen – mits het niet al te moeilijk en te veel is en zolang het gezellig is en er bier bij is. John’s kleine voortuintje ligt er weliswaar verwaarloosd bij, maar dat geldt wel voor meer tuinen in de buurt, en John maakt zelf nooit ergens een probleem van, dus waarom zouden ze hem dan lastigvallen om wat brandnetels en zevenblad? Omdat John af en toe wel vertelt dat hij weer een nieuwe klus heeft, hebben zijn buren de indruk dat hij best veel werkt. Dat vindt hij zelf eigenlijk ook. Dat hij toch in financiële problemen zit wijt hij aan de overheid die wel “elke allochtoon in de watten legt, maar niets doet voor gewone lui zoals ik”. In de buurt waar hij woont wordt hij in deze ideeën bevestigd. Risico’s en vraagstukken John vindt nu nog elke keer gemakkelijk nieuwe klussen naar zijn zin omdat hij gezond en sterk is, maar als hij fysiek minder zou worden dan zal hij veel moeilijker aan de slag komen en zal het soort werk wat hij kan doen hem ook veel minder bevallen. Langdurige werkloosheid is dan een serieus risico. Ook nu bouwt hij al erg weinig op: geen spaargeld, geen of vrijwel geen aanspraken op sociale Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 43 van 88
verzekeringen, geen pensioen, zeer weinig netwerk van opdrachtgevers waar hij nog eens terug kan komen en geen kwalificaties. Intussen lopen John’s schulden op en dreigt over enige tijd huisuitzetting. Trigger voor interventies Een trigger voor interventies zou John’s hang naar gezelligheid in combinatie met lekker fysiek bezig zijn kunnen zijn aan de positieve kant, met aan de negatieve kant drang en dwang vanuit het domein van schuldhulpverlening.
PORTRET 3a Moderne burgers
Volgens het Motivaction leefstijlen model gaat het bij deze leefstijl om de conformistische, statusgevoelige burgerij die het evenwicht zoekt tussen traditie en moderne waarden als consumeren en genieten. Ontmoet de moderne burgers: het gezin Vos. Jan (44) en Ellen (36) Vos zijn 10 jaar getrouwd, nadat ze vier jaar hadden samengewoond. Hun kinderen Willemijn (10) en Joris (8) zitten op de basisschool en bezoeken 3 dagen de buitenschoolse opvang. Ze wonen in een twee-ondereenkapper in de Muziekwijk te Almere; het huis is 15 jaar oud en ze hebben het 11 jaar gelden van de eerste eigenaar gekocht met een tophypotheek. Wat doen, kunnen en willen ze. Jan werkt bij de belastingdienst Ondernemingen in Amsterdam. Hij heeft zich door interne cursussen opgewerkt tot controleur omzetbelasting mkb. Hij vindt zijn werk erg leuk en zinvol en schept er een eer in ieder bedrijf het juiste bedrag aan omzetbelasting te laten betalen; de aangiftes moeten kloppend zijn. Hij is gezien en getapt bij zijn collega’s. De mannenmoppen vliegen dagelijks over tafel. Hij ziet in zijn werk veel al of niet onbedoelde pogingen tot belastingontwijking. Daar treedt hij streng tegen op. Immers: “geef de keizer wat des keizers is” is zijn favoriete spreuk uit de Bijbel, nog overgenomen van zijn vader die dominee is in het hoge noorden. Hij heeft zichzelf losgemaakt van de kerk. Zijn grote passie is de auto(sport). Hij houdt van mooie auto’s en gaat met een groepje vrienden zeker 4 keer per jaar naar races op Zandvoort of Francorchamps. Veel weekenden is hij met zijn vrouw en kinderen te vinden op camping “Mooi Veluwe”, waar hij een bescheiden sta-caravan heeft. Ook op de camping is hij een geziene gast, altijd in voor een bbq of feestavond. Ellen werkt als onderwijzeres in de laagste groepen van de basisschool in Almerebuiten. Ze gaat 3 dagen per week op de fiets naar haar werk. Ze houdt van de kinderen, maar kan soms niet zo goed meekomen met allerlei onderwijsvernieuwingen. Ze zou eigenlijk aan bijscholing moten doen, maar daarvoor ontbreekt het volgens haar aan tijd. Ze houdt van koormuziek en zingt in een popkoor. Ze zou eigenlijk wel meer naar concerten en theater willen, maar Jan houdt daar niet zo van en ze is 's avonds ook blij dat ze thuis is. Ontspanningst.v. is dan haar hobby. Ze heeft zelfs al eens meegedaan met een collega aan Lingo. Ze is ook druk met de kinderen die ze naar hockey, muziekles en voetbal moet brengen. Soms kan ze dat met de mooie 4wheeldrive doen, maar meestal heeft Jan die mee
Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 44 van 88
naar het werk: hij moet immers volgens hem klanten bezoeken. Ellen houdt van wandelen op de Veluwe. Haar vader en moeder zijn kortgeleden snel achter elkaar overleden, het waren hardwerkende middenstanders uit het Oosten des lands. Een van haar vier broers heeft de zaak voortgezet. Haar andere broer heeft met zijn gezin ook een huisje op dezelfde camping. Er is veel familiebezoek over en weer. Haar motto is: als je hard werkt mag je ook genieten. Willemijn (10) zit op de basisschool in de buurt. Ellen en Jan hebben hoge verwachtingen van haar: toen ze geboren werd hebben ze meteen een of andere studieverzekering afgesloten. Het lijkt er echter op dat ze geen hoogvlieger is. Ze moet wel naar muziekles, maar dat vindt ze eigenlijk niet zo leuk. Ze gaat liever winkelen, buiten struinen en is vaak met haar vriendinnen uit een “iets beter milieu” op het hockeyveld te vinden. Ze vindt school maar bijzaak en geniet van het weekend op de camping in de natuur. Ze voelt zich door haar ouders wel een beetje onder druk gezet om leerprestaties te leveren; vooral het rekenen gaat haar moeilijk af. Drie middagen in de week gaat ze met haar broer Joris naar de buitenschoolse opvang tot een uur of 6. Eigenlijk hoeft dat niet zo nodig, maar Ellen wil op de dagen dat ze werkt de handen vrij hebben en de BSO is daar toch voor. Ze maakt daar wel wat huiswerk, maar meestal speelt ze met vriendinnen. Joris (8) zit op dezelfde school als zijn zus. Hij vindt school leuk en houdt vooral van rekenen en de creatieve vakken. Hij is ook veel buiten te vinden: hutten bouwen, waterspelletjes enzovoort. Op de BSO verveelt hij zich soms en zou liever met vriendjes buiten gaan spelen. Hij vindt trouwens al die familiebezoekjes maar niks en mocht al één keer met zijn vader mee naar Zandvoort. Hij houdt ook van raceauto’s en speelt graag met zijn uitgebreide collectie. Ellen en Jan denken dat hij wel de techniek in kan. De blik van de buurt Het gezin Vos neemt sporadisch deel aan allerlei buurtactiviteiten. Zo heeft Jan pas nog een verhaal over autoracen op de buurtwebsite gezet en heeft Ellen wat medekoorleden in de buurt. Maar doordat ze veel weg zijn, ook in de weekends, moeten ze zich nogal eens afmelden bij activiteiten. Door hun mooie huis en auto genieten ze wel aanzien in de buurt; sommigen weten ook dat beiden uit gegoede families komen. Dus ze zijn het eerst aan de buurt als er loten verkocht moeten worden of als er een lijst rondgaat voor het Astmafonds. De buurt verkleurt enigszins. Jan en Ellen doen geen moeite om in contact te komen met de nieuwe Nederlanders. Dat komt waarschijnlijk door hun moeite met deze groep vanwege het werk van Jan bij de belastingdienst waar hij veel etnische ondernemers ontmoet en het feit dat de school van Ellen in Almere-Buiten last heeft van baldadige jongens van Marokkaanse afkomst. Ze worden in hun reserves bevestigd door hun familie en medecampinggasten. De kinderen gaan op sportclubs buiten de buurt en vinden hun vriendjes en vriendinnetjes ook in de wat hogere milieus. Ze hebben het voorzichtig wel eens over verhuizen naar een nieuwere buurt, maar ja de kredietcrisis en de financiën. Risico’s en vraagstukken. Bij de Belastingdienst worden regelmatig reorganisaties doorgevoerd; het is nog maar de vraag of Jan zijn functie blijft bestaan en of zijn reiskostenvergoeding gehandhaafd wordt. Hij heeft een eenzijdige opleiding en is bijna 45+, dus enig gevaar voor de toekomst is er zeker. De “schande van werkloosheid” voor de buurt en de familie zal zwaar wegen. Omdat Jan weinig aan vrijwilligerswerk doet, zal het moeilijk zijn in de buurt een sociaal netwerk op te bouwen. De eventuele Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 45 van 88
inkomensachteruitgang zal zijn weerslag hebben op de relatief dure hobby’s van het gezin, wat statusverlies in de omgeving met zich mee zal brengen. Ellen zou in dat geval meer uren kunnen gaan werken, maar haar psychische belasting en moeite met de veranderende omstandigheden in het onderwijs laat dat eigenlijk niet toe. Er is bij haar zekere kans op uitval vanwege psychische belasting, zeker als het binnen het gezin niet allemaal op rolletjes loopt. Hun levensstijl brengt redelijk grote risico’s met zich mee: doordat ze hun status willen ophouden en “mee willen doen” met de groten, is er het gevaar van overkreditering. De auto en het huis zijn al gefinancierd; hobby’s en weekend kosten relatief veel geld. Het zou kunnen zijn dat er schulden ontstaan; budgetbewaking en beheersing is eigenlijk nu al noodzakelijk. Met als uitkomst snijden in de uitgaven en terug in levensstijl. Als de kinderen verder opgroeien, zal hen geleerd moeten worden dat niet alles vanzelf gaat. Voor Willemijn is het verwachtingspatroon van haar ouders een probleem. Ze zal een moeilijke puberteit krijgen als ze merkt dat ze niet aan de verwachtingen kan voldoen en wellicht verkeerde groepen vrienden opzoeken. Joris zal z’n basisschool wel probleemloos afmaken, maar kan een terugslag krijgen als het inkomen in het gezin minder wordt of dat er schulden gaan ontstaan. Voor de korte termijn zal wellicht de BSO moeten worden beëindigd en zullen ouders zelf meer met hun kinderen moeten gaan doen. Opvoedingshulp is dan misschien wel nodig. Het grootste risico voor dit gezin is dat bij dreigende tegenslagen en inkomensachteruitgang de levensstijl zal moeten worden aangepast en dat dat statusverlies binnen buurt en familie zal opleveren. Dat zou gecompenseerd kunnen worden door actief in de buurt binnen de daar aanwezige welzijnsvoorzieningen aan de slag te gaan. Triggers voor interventies Vanuit de participatiedoelstelling gezien zal het gezin Vos de dreigende problemen waarschijnlijk binnen de eigen kring oplossen. Vraag is of de signalen tijdig worden opgepakt: dat zou een pleidooi rechtvaardigen voor enige regie op de ketenvorming en netwerkvorming: weten huisartsen, school en werkgever tijdig de signalen op te pakken en door te verwijzen. Vanwege de stress is bij Ellen uitvalrisico aanwezig: een minder stressvolle bestaan zou kunnen worden bereikt door deelname aan wmoachtige activiteiten (vrijwilligerswerk) in plaats van een baan. Voorzieningen in de buurt zouden verlichting kunnen geven bij dit soort “drukke gezinnen”.
PORTRET 3b Moderne burgers Volgens het Motivaction leefstijlen model gaat het bij deze leefstijl om de conformistische, statusgevoelige burgerij die het evenwicht zoekt tussen traditie en moderne waarden als consumeren en genieten. Ontmoet de moderne burgers: de familie Aktun Ayfer (44) en Sabri (46) Aktun zijn al 23 jaar samen en hebben een tweeling van 16 Gabi en Zeki. Het gezin woont Utrecht in de wijk Leidse Rijn. Wat doen, kunnen en willen Ayfer, Sabri en de kinderen? Sabri is zelfstandig horeca ondernemer. Ayfer is huisvrouw. De kinderen hebben
Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 46 van 88
allebei de HAVO afgemaakt en gaan nu naar het HBO. De familie is oorspronkelijk van Aramese afkomst en zij zijn trouw lid van de Syrische Orthodoxe gemeenschap (Suryoye). Dit betekent dat Sabri zijn vrije tijd veelal in ontmoetingsruimte van de kerk doorbrengt (praten en kaarten met alleen maar mannen). Hij spreekt goed Nederlands. Ayfer trekt veel met de buurvrouwen op. Zij kan eigenlijk haar puberkinderen niet aan. Naar buiten toe houdt ze de schijn omhoog. Haar Nederlands is zwak. Ze doet ook nooit alleen boodschappen, altijd samen met een buurvrouw. De zoon Zeki heeft veel op straat gespeeld tot ’s avonds laat. Dit is gelukkig niet ten koste gegaan van zijn schoolprestaties; zijn vader heeft hem (soms zelfs met harde hand) gewezen op zijn verantwoordelijkheden. Het is de bedoeling dat hij de zaak van zijn vader overneemt. Gabi lijkt een braaf meisje, maar behoort wel tot een meisjesgroep die op school vooral moslimsmeisjes pest. Sabri is een harde werker. Zijn producten betrekt hij voornamelijk van kerkgenoten. Hij verdient geld maar hecht ook zeer aan status, net als zijn collega’s rijdt hij in een grote Mercedes. De blik van de buurt Het gezin bewoont een twee onder één kapper van ca € 350.000. Het huis oogt aan de buitenkant “westers”. De contacten beperken zich tot die met mensen die zij van de kerk kennen. Er zijn vrijwel geen contacten met de Nederlandse buren in de wijk. Risico’s en vraagstukken Dit gezin leeft tussen twee culturen. Enerzijds strak aan de kerk verbonden, anderzijds een moderne ondernemer die ogenschijnlijk perfect is geïntegreerd. Zijn vrouw is geïsoleerd en volkomen afhankelijk van de andere Suryoye vrouwen in haar omgeving. Maar ook zij weet de schijn goed op te houden. De kinderen worden gezien als kroonprins en prinsesje, mede door hun goede schoolprestaties. Door de mate waarin zij thuis worden opgehemeld bestaat het risico dat de kinderen een vertekend zelfbeeld ontwikkelen. Materieel hoeft deze familie zich geen zorgen te maken omdat ze altijd door de leden van de kerk worden geholpen. Maar daarmee beperken ze ook hun integratie, omdat er weinig ruimte is voor meedoen in de ‘Nederlandse’ samenleving. Trigger voor interventies Een trigger voor interventies kan liggen in de vraagstukken die het opgroeien van de kinderen gaat opleveren: gezien de goede schoolprestaties ligt een vervolgopleiding voor de hand, waarbij de kinderen mogelijk elders op kamers zullen gaan en terecht komen buiten de beschermde omgeving. Om zich hierop voor te bereiden en om te gaan met eventuele problemen en conflicten die hierdoor ontstaan zou het aanbieden van inburgering-op-maat of een benadering via het hoofd van de kerk geschikt kunnen zijn.
PORTRET 4 Nieuwe conservatieven Volgens het Motivaction leefstijlen model gaat het bij deze leefstijl om de liberaalconservatieve maatschappelijke bovenlaag die alle ruimte wil geven aan
Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 47 van 88
technologische ontwikkeling, maar geen voorstander is van sociale en culturele vernieuwing. Ontmoet de nieuwe conservatieven: de familie Houtman Wim (63 jaar) en Riet (58 jaar) Houtman zijn 36 jaar getrouwd en wonen in een 2onder-1 kapwoning in een nieuwbouwwijk van Arnhem. Hun dochters Anneloes (34 jaar) en Marjet (31 jaar) zijn al jaren het huis uit en hebben zich na hun studies gevestigd in Rotterdam en Zaanstad. Wat doen, kunnen en willen ze? Wim is eigenaar van een herenmodezaak in Nijmegen, die inmiddels twee nevenvestigingen heeft: een in een buitenwijk van Nijmegen en een in Velp. Hij wilde bewust niet in dezelfde stad wonen waar hij zijn zaak heeft, want hij vindt het niet prettig om klanten ook prive tegen te komen. Wim is een selfmade man: hij is na de Mulo als bediende in de voorloper van de huidige zaak komen te werken en heeft zichzelf opgewerkt. Hij doet veel zelf: niet alleen het algemeen management en de boekhouding van het bedrijf, maar hij staat ook nog 6 dagen per week zelf in de zaak. Hij is trots op zijn werk en op wat hij bereikt heeft. Hij vindt zichzelf het levende bewijs dat hard werken loont en dat mensen zelf verantwoordelijk zijn voor hun succes of gebrek daaraan. Wim wil de zaak over twee jaar verkopen; misschien aan een van zijn filiaalmanagers of aan iemand van buiten. Daarna wil hij van zijn welverdiende rust genieten. In zijn schaarse vrije tijd is Wim penningmeester van de lokale ondernemersvereniging of ontspant hij lekker met een glaasje wijn bij de tv. Vakanties brengen Wim en Riet meestal door in een eigen chaletje in Zwitserland. Riet heeft Wim ontmoet toen haar beste vriendin trouwde met Wims broer. Ze heeft tot de geboorte van hun dochters gewerkt als kleuterleidster. Toen de beide meisjes naar de middelbare school gingen wilde Riet weer parttime gaan werken. Wim had toen net de zaak van zijn baas overgenomen, dus het lag voor de hand dat Riet als verkoopster in de zaak ging helpen. Dat doet ze nu nog steeds, zij het niet meer dan enkele uren per dag, omdat het vele staan haar fysiek zwaar valt. Riet heeft geen formele aanstelling. Haar vrije tijd besteedt Riet aan diverse dingen: bloemschikken, met vriendinnen de stad in en ze is bezoekdame voor de kerk. De blik van de buurt In de buurt kent men Wim wel van gezicht, maar verder eigenlijk niet: hij is er nooit en is nergens bij betrokken. Riet kent men wel, althans de mensen van de kerk kennen haar. Erg spontaan of informeel zijn de contacten echter niet: Riet is echt de bezoekdame, die vooraf een afspraak maakt als ze langskomt. Riet weet wel vrij veel van wat er bij anderen speelt; omgekeerd weten anderen dat niet van haar. Omdat Wim en Riet overdag zelden thuis zijn is er zelden spontane aanloop. Het buurtcomité heeft wel eens een beroep op Wim gedaan toen ze een penningmeester nodig hadden, maar door zijn drukke werk kon Wim dat er niet bij doen. De buurtgenoten beschouwen Wim en Riet als keurige, nette buren, die zichzelf wel kunnen redden. Risico’s en vraagstukken Als Wim over 2 jaar erin slaagt de zaak te verkopen (en dan ook aftreedt als penningmeester van de ondernemersvereniging), bestaat het risico dat hij in een gat valt: hij heeft eigenlijk geen hobbies of interesses buiten zijn werk. Ook Riet zal dan niet meer in de zaak staan. Veel idee van hoe zij hun tijd zullen gaan besteden hebben ze nog niet. Vrijwilligerswerk lijkt Wim in ieder geval niets: hij heeft immers Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 48 van 88
al zo lang hard moeten werken, en lange dagen gemaakt: laat huisvrouwen of werklozen dat onbetaalde werk maar doen. Wim heeft er geen idee van dat zijn kennis en ervaring heel waardevol zouden kunnen zijn voor startende ondernemers en dat men hem dolgraag zou willen inschakelen als (betaald of onbetaald) docent/begeleider voor startende ondernemers. Ook sociaal kan Wim in een gat vallen: hij kent natuurlijk veel mensen: klanten uit zijn zaak, maar geen mensen in zijn eigen woonplaats. En de dochters wonen ver weg en hebben het druk met hun banen en gezinnen. Als Wim of Riet iets zou overkomen en ze zouden hulpbehoevend worden, dan kunnen hun dochters geen mantelzorg verlenen: daarvoor wonen ze te ver weg. Op veel hulp van mensen uit de buurt kunnen Wim en Riet waarschijnlijk niet rekenen: men weet dat ze “een tweede huis” in Zwitserland hebben, dus gaat men ervan uit dat ze eventuele hulp best kunnen inkopen. Het pensioen van Wim en Riet moet uit de verkoop van de zaak komen. Naar verwachting levert dat genoeg op om straks lekker van te leven. Maar als het tegenzit, hebben zij niets om op terug te vallen. Zeker Riet ook niet, die nog 7 jaar van haar AOW af is en formeel al 34 jaar niet meer gewerkt heeft. Riet heeft vanwege haar huwelijk met Wim wel recht op de helft van het vermogen en heeft via haar man wel sociale premies afgedragen; maar ze heeft geen zelfstandig extra pensioen opgebouwd. Trigger voor interventies Trigger voor interventies kan de betrokkenheid bij de ondernemersvereniging zijn.
PORTRET 5 Kosmopolieten Volgens het Motivaction leefstijlen model gaat het bij deze leefstijl om de open en kritische wereldburgers die postmoderne waarden als ontplooien en beleven integreren met moderne waarden als maatschappelijk succes, materialisme en genieten. Ontmoet de kosmopolitische burger: Joost van Zanten Joost is een alleenstaande dertiger. Hij woont in de binnenstad van Utrecht in een loft dat hij vorig jaar heeft gekocht. De ouders van Joost wonen in Maastricht. De vader van Joost is daar wethouder. Zijn moeder heeft geen betaalde baan, maar is zeer actief in de organisatie van cultuurevenementen in de stad en levert mantelzorg aan haar zieke schoonmoeder. De zus van Joost studeert bedrijfskunde in de VS. Wat doet, kan en wil Joost? Joost is na zijn VWO Europese Studies gaan doen aan de Universiteit van Amsterdam. Hij heeft daar ook op kamers gewoond. Tijdens zijn studie is hij ook politiek actief geworden voor D66 en heeft hij de redactie gedaan van het Universiteitsblad. Na zijn studie heeft hij nog een promotie overwogen, maar op dat moment kwam de kans om als trainee in Brussel aan de slag te gaan. Joost maakte veel indruk en heeft toen een switch gemaakt naar een adviesbureau, waar hij nu twee jaar werkt. Joost is ambitieus en werkt hard. Hij staat bekend om zijn snelheid en flexibiliteit. Hij vindt het geen probleem om in de avonduurtjes veel te doen als het om uitdagende Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 49 van 88
klussen gaat waar hij verantwoordelijkheid voor draagt. Ook studeren en vakliteratuur doet hij veelal buiten de normale werktijden. Joost heeft een brede interesse en leest veel. Op de momenten dat Joost niet werkt of studeert gaat hij graag uit. Hij gaat dan met vrienden naar de nieuwste kroegen en jazzconcerten. Daarnaast doet hij mee in een hardloopgroepje dat 1 keer per week samen traint en af en toe aan wedstrijden meedoet. Met vrienden en collega’s discussieert Joost graag over hoe het in Nederland gaat en hoe het beter zou kunnen. Eén keer per jaar maakt hij een grote rondreis door Afrika, Azië of Zuid-Amerika. Joost onderhoud veel contacten via internet en ontmoet er ook regelmatig nieuwe mensen, ook in het buitenland. Via internet verzamelt hij jazzalbums en neemt hij deel aan een politieke discussiegroep. In die groep heeft hij ook Maria ontmoet, een Argentijnse studente sociologie aan de Universiteit van Buenos Aires. Met haar heeft hij regelmatig mailcontact. De blik van de buurt In het appartementencomplex wonen relatief veel alleenstaanden. De sfeer in het complex is prettig en losjes. De inwoners besteden veel aandacht aan stijl en interieur. Joost is het liefst zoveel mogelijk vrij en ongebonden ten opzichte van zijn omgeving. Hij heeft geen huisdieren en zo min mogelijk plantjes. Als hij een langere reis gaat maken, dan regelt hij voor de post de vakantieservice van TNT. En zijn mail kan hij immers overal ter wereld checken. Risico’s en vraagstukken Het gaat goed zolang zijn eigen gezondheid dat toelaat. Als Joost bijvoorbeeld een tijdje ziek zou worden, dan is er geen nabije sociale omgeving die voor hem kan zorgen. En kan de buurt op hem rekenen in noodsituaties? Omdat Joost geen beroep kan doen op de zorg van bijvoorbeeld zijn zus of ouders ontstaat er druk op de professionele zorg of ontstaat juist het risico van zorgmijdend gedrag. Joost is immers iemand met een hoog arbeidsethos. Hij zou zich al snel schuldig voelen. Een alternatief voor Joost is om tijdelijk weer in de buurt van Maastricht te gaan wonen, maar dat betekent dat het aanhouden van zijn geliefde loft en baan moeilijk wordt. Ook ontstaat er dan een domino-effect, want de mantelzorg zou dan op de schouders van zijn moeder neerkomen. En dat betekent dat haar vrijwilligerswerk en de mantelzorg voor haar schoonmoeder weer onder druk komen te staan. Trigger voor interventies Een trigger voor eventuele interventies is het rationeel aanspreken op eigen belangen.
PORTRET 6a Opwaarts mobielen Volgens het Motivaction leefstijlen model gaat het bij deze leefstijl om carrièregerichte individualisten met een uitgesproken fascinatie voor sociale status, nieuwe technologie, risico en spanning. Ontmoet de opwaarts mobielen: Arnold van der Poel, Caroline Merkx en hun kinderen Arnold van der Poel (45) en Caroline Merkx (36) hebben elkaar drie jaar geleden bij een promotiefeestje ontmoet, beiden net weer vrijgezel na een relatie die zij
Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 50 van 88
ontgroeid waren. Arnold is na enkele maanden bij Caroline ingetrokken, wat geen grote overgang was omdat hij toch zelden thuis was. Na de geboorte van Frederik (nu 2 jaar) hebben ze Caroline’s luxe appartement in de binnenstad van Rotterdam verruild voor een vrijstaande villa aan de rand van Amersfoort, vlakbij Caroline’s ouders. Drie maanden geleden is hun tweede zoontje, Rutger, geboren. Wat doen, kunnen en willen ze? Arnold heeft na zijn studie bedrijfsinformatica aan de TU Eindhoven kort gewerkt bij een informatiseringsadviesbureau waarvoor hij ook zijn afstudeeropdracht had gedaan. Na twee jaar is hij voor zichzelf begonnen. Eerst als zzp-er, maar inmiddels is het bedrijf uitgegroeid tot een bureau met 35 werknemers. Het bedrijf is gevestigd in Leiden. Arnold is nog steeds volledig eigenaar-directeur. Hij werkt, al sinds de opbouwfase van zijn bedrijf, erg veel: meestal tussen de 60 en 70 uur per week. Kort na zijn afsturen is Arnold getrouwd, maar dat huwelijk heeft geen stand gehouden. Hij heeft daarna een aantal jaren een relatie gehad, maar mede omdat zijn bedrijf op de eerste plaats kwam, is dat doodgebloed. Arnold is vanuit zijn bedrijf ook zeer actief in diverse landelijke netwerken en brancheverenigingen en hij publiceert regelmatig in vakbladen. Hij heeft nog altijd geregeld contact met vrienden vanuit de studentenvereniging. Arnold heeft het, als zoon van een onderwijzersechtpaar, ver geschopt. Doordeweeks is hij vaak voor 6 uur ’s ochtends de deur uit en meestal na 21 uur thuis. Gemiddeld 1x per week overnacht hij in een hotel in Leiden, omdat het te laat geworden is om nog naar huis te gaan. Arnold zegt wel eens dat hij op zijn 50e stopt met werken en van het leven gaat genieten. Die grens schuift echter langzamerhand naar boven op, niet omdat het financieel nog niet zou kunnen maar omdat Arnold nog zoveel plannen en ambities heeft in zijn werk. Arnold is liefhebber van allerlei nieuwe technologisch snufjes en geniet van de geavanceerde geluidsapparatuur en domotica die zij hebben geïnstalleerd.. Caroline is opgegroeid in de orchideeënkwekerij van haar ouders. Zij heeft medicijnen gestudeerd in Leiden en heeft zich gespecialiseerd tot cardioloog. Ze werkt in een cardiologen-maatschap in Utrecht. Ook Caroline werkt hard en maakt lange dagen. Arnold en zij begrijpen elkaars ambitie en gedrevenheid. De weekenden nachtdiensten vallen Caroline echter wel zwaar, vooral nu ze twee kleine kinderen heeft. Omdat Arnold zo weinig thuis is, heeft Caroline vaak het gevoel dat ze overal alleen voor staat. Dat is ook de reden dat ze in Amersfoort zijn gaan wonen, vlak bij Caroline’s ouders. Zij passen twee dagen per week op hun kleinzoons en springen ook vaak bij door de jongens van de crèche te halen, een maaltijd te koken of andere kleine probleempjes op te lossen als Caroline in tijdnood komt. Ook als Frederik of Rutger ziek zijn passen Caroline’s ouders op. Ze doen dat graag maar zeggen soms wel bang te zijn dat ze dit niet meer zo lang volhouden, ook omdat ze ook veel inspringen in het gezin van hun andere dochter. De kinderen zijn twee dagen in de week bij Caroline’s ouders. Hun neefjes, de zoontjes van Caroline’s zus, zijn er dan ook. De andere drie dagen gaan Frederik en Rutger naar de crèche. Arnold en Caroline besteden huishoudelijke taken zoveel mogelijk uit. Twee ochtenden in de week hebben ze een huishoudelijke hulp en eens in de drie weken komt de tuinman. Vanzelfsprekend hebben ze een abonnement bij de glazenwasser. Ze eten vaak buiten de deur. De blik van de buurt
Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 51 van 88
In de villabuurt waar Arnold en Caroline wonen hebben de meeste mensen een vergelijkbaar leef- en werkritme. Alleen een aantal gepensioneerde stellen zijn overdag meer thuis. Om erbij te horen in de buurt is het belangrijk om wel bij een aantal social events aanwezig te zijn en bijvoorbeeld een kennismakingsborrel en verjaardagsborrels te organiseren. Bij deze borrels wordt scherp opgelet of men qua smaak, stijl, omgangsvormen en niveau ‘past’ in de buurt. Arnold en Caroline zijn glansrijk geslaagd voor deze test. Buiten de borrels is er zelden contact tussen de buren. In geval van nood zou men elkaar echter best willen helpen, mits men thuis is natuurlijk. Het huishouden van Arnold en Caroline maakt ruim gebruik van inkoop van diensten (huishoudelijke hulp, crèche, tuinman, cateraar, etc). Risico’s en vraagstukken Als Caroline’s ouders het niet meer volhouden om zo intensief bij te springen in de gezinnen van hun twee dochters, loopt het systeem van Arnold en Caroline direct spaak. De kinderen kunnen natuurlijk vaker naar de crèche, maar Arnold en Caroline zullen dan een andere oplossing moeten vinden voor het halen en brengen van de kinderen. Wellicht een nanny. Als Caroline’s ouders zelf hulp en verzorging nodig krijgen is het bijna ondenkbaar dat Caroline of Arnold meer dan incidenteel mantelzorg zouden verrichten. Dat kunnen ze niet inpassen. Als Caroline of Arnold zelf iets zou overkomen, is hun financiële situatie altijd wel toereikend om oplossingen in te kopen. Daarmee verschaffen ze ook werkgelegenheid. In de opvoeding van de kinderen zouden zich problemen kunnen gaan voordoen. Ze worden weliswaar met veel liefde en materieel met het beste van het beste omringd, maar hun ouders zijn vaak te moe of te druk bezet om echt aandacht aan hen te besteden. Vooral Caroline reageert op gejengel meestal door toe te geven, omdat ze gewoon te moe is om de confrontatie aan te gaan. De leidsters op de crèche geven aan dat Frederik vaak slecht luistert en duidelijk gewend is om zijn zin te krijgen. Trigger voor interventies Een trigger voor eventuele interventies is het aanspreken op imago en normen, met name ten aanzien van de opvoeding en ontwikkeling van de kinderen.
PORTRET 6b Opwaarts mobielen Volgens het Motivaction leefstijlen model gaat het bij deze leefstijl om carrièregerichte individualisten met een uitgesproken fascinatie voor sociale status, nieuwe technologie, risico en spanning. Ontmoet de opwaarts mobiele: Jasper van Maasdonk Jasper is 17 jaar oud. Hij woont bij zijn ouders in Nijmegen. Zijn vader werkt al jaren als onderhoudsmonteur voor een installatiebedrijf, dat gespecialiseerd is in het installeren en onderhouden van CV ketels. Zijn moeder werkte eerst in de thuiszorg, maar heeft inmiddels zelf een aantal vaste adressen waar ze schoonmaakt. Jasper heeft geen broers of zussen. Wat doen, kunnen en willen ze? Jasper is een sportieve jongen. Voetbal is alles voor hem. Ondanks zijn leeftijd speelt hij al in het eerste elftal van zijn vereniging. Hij staat in de spits en is een klassieke
Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 52 van 88
pingelaar. Vorig jaar heeft hij zijn VMBO-T afgerond. De opleiding heeft hij betrekkelijk eenvoudig doorlopen. Zijn moeder is ervan overtuigd dat hij ook de havo aan had gekund, als hij iets meer tijd aan school had besteed. Jasper heeft zich er echter nooit druk om gemaakt. Voor de opleiding die hij wilde gaan doen was het VMBO voldoende. Hij wil namelijk de sportwereld in. Wat het precies moet worden weet hij nog niet, als het maar met sport te maken heeft. Hij is toegelaten op het CIOS in Arnhem en zit daar nu in zijn eerste jaar. Zijn studie neemt hij serieus. Een zesje is niet voldoende. Op de middelbare school was dat wel anders. Daar was hij een aanwezige jongen, die zich met van alles bezighield behalve de lessen. Leraren hadden de handen vol aan Jasper. Hij was toen en is nog steeds erg populair. Hij heeft een vlotte babbel, gaat goed gekleed en heeft altijd de nieuwste gadgets. Zowel op school als bij de voetbalvereniging kent vrijwel iedereen hem. Hij gaat om met veel jongens en meisjes, maar echte vriendschappen gaat hij niet aan. Hij vindt het prettig om ongebonden te zijn en iedere avond of weekend zijn handen vrij te hebben om te kiezen wat hij gaat doen. Af en toe heeft hij een vriendinnetje, maar dit houdt meestal niet lang stand. Jasper houdt van zijn vrijheid en ongebondenheid. Rekening moeten houden met iemand anders gaat hem na verloop van tijd irriteren. Hij wordt als enig kind door zijn ouders verwend, maar werkt zelf ook voor zijn geld. Eerst had hij een krantenwijk, maar sinds hij zijn brommercertificaat heeft is hij twee à drie avonden in de week bezorger bij New York Pizza. Hij vindt het een enorme kick om met zijn brommertje tussen het verkeer in het centrum van Nijmegen te jagen. Vooral het Keizer Karelplein is een uitdaging. Naast zijn werk als bezorger is hij af en toe betrokken bij het doorverkopen van horloges of telefoontjes, die door anderen ergens zijn gevonden of die ze goedkoop op de kop hebben getikt. Al met al verdiend Jasper een aardig zakcentje bij. Hij geeft zijn geld vooral uit aan dure merkkleding, een abonnement op de Voetbal International, een nieuwe scooter, de laatste CD’s, horloges, de nieuwste mobieltjes en uitgaan. De blik van de buurt Jasper woont nog bij zijn ouders. Hij denkt er wel over om een plekje voor zichzelf te gaan zoeken, want de laatste tijd botst hij steeds vaker met zijn moeder. Die wil graag dat Jasper wat meer rekening houdt met zijn ouders, terwijl Jasper van mening is dat hij nu oud genoeg is om wat meer zijn eigen gang te mogen gaan. Jasper is niet veel thuis. Zit hij niet op school, dan is hij wel aan het voetballen of pizza’s aan het bezorgen. De buurt hoort hem vaak komen of gaan, als hij vol gas met zijn scooter de oprit van zijn ouders op- of afrijdt. Bij de oudere mensen die links van zijn ouders wonen wekt die herrie nogal eens wat wrevel. Ook als hij ’s avonds nog met wat anderen op straat hangt na een training. Jasper is zich niet van bewust van deze irritaties. Hij heeft, behalve met zijn ouders, met niemand in de straat contact. Zijn team- en klasgenoten wonen allemaal ergens anders in de stad of de regio. Risico’s en vraagstukken Jasper is ambitieus en wil de sportwereld in. Maar wat gaat er gebeuren als hij na zijn opleiding daar geen werk vindt? Het is een populaire sector, waar eigenlijk te veel jongeren voor kiezen, gelet op de vraag van de arbeidsmarkt. Is er werk voor hem? Zo ja, kan de eerste baan aan zijn hoge verwachtingen voldoen? En zo niet, is het voor Jasper acceptabel om iets anders te gaan doen? Te kiezen voor een andere opleiding? Nog langer te leven op een aantal bijbaantjes? Nog langer te leven bij zijn ouders thuis? Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 53 van 88
Daarnaast is de nabije sociale omgeving broos. Jasper kent veel mensen, maar niemand staat heel dichtbij hem. Het is de vraag of er mensen zijn die kunnen (en willen) bijspringen wanneer Jasper bijvoorbeeld ziek zou worden. Hij is dan waarschijnlijk volledig op zijn ouders aangewezen. Jasper zal dit zelf echter niet een aantrekkelijk perspectief vinden en het is de vraag of zijn ouders, naast hun werk, veelomvattend zorgtaken voor een langere periode kunnen opvangen. Jasper levert op dit moment economisch gezien een bijdrage aan de samenleving, maar dat is vooral op zijn eigen (toekomstige) carrière en consumeren gericht. Op momenten neemt hij het niet zo nauw met wet en regelgeving. Het zijn nu nog geen zware criminele activiteiten, maar goed is het zeker niet. Jasper is behoorlijk individualistisch ingesteld en lijkt weinig naar anderen om te kijken. Hij zet zich niet in als vrijwilliger of mantelzorger en heeft daar ook geen enkele behoefte aan.
PORTRET 7 Post materialisten Volgens het Motivaction leefstijlen model gaat het bij deze leefstijl om de maatschappij-kritische idealisten die zichzelf willen ontplooien, stelling nemen tegen sociaal onrecht en opkomen voor het milieu. Ontmoet de postmaterialistische burgers: Klaas, Riet en de kinderen Jaap Groeneveld (54) en Riet de Jong (38) zijn inmiddels 10 jaar samen en hebben vijf kinderen. Anne (17), Job (16), Teun(8), Mies (6) en Nienke (3). Anne en Job zijn uit een eerder huwelijk van Jaap. Het gezin woont in een oude boerderij in de omgeving van Assen. Wat doen, kunnen en willen Klaas, Riet en de kinderen? Jaap is 3 dagen per week maatschappelijk werker bij de stichting Focus. Riet werkt 3 dagen per week als lerares op Dalton basisschool ‘De Tandem’. Anne is bezig met het afronden van haar VWO en wil psychologie gaan studeren. Job heeft moeite met leren, maar kan erg mooi tekenen. Teun heeft het Downsyndroom. Zijn moeder verzorgt hem zoveel mogelijk zelf. Anne helpt haar daarbij. Mies zit op de basisschool. En Nienke is nog thuis. Buurvrouw Toos past één dag per week op. Jaap en Riet zijn vegetarisch en leven zoveel mogelijk zelfvoorzienend. Ze verbouwen hun eigen groente biologisch. Jaap en Riet hebben vanuit hun familie een behoorlijk kapitaal op de bank staan maar kiezen voor een sobere levensstijl. Ze besteden zoveel mogelijk tijd aan hun kinderen en geven weinig geld uit aan luxe zaken. Jaap is raadslid voor Groen Links. En Riet is actief binnen de regionale afdeling van de stichting Downsyndroom Nederland en de cliëntenraad voor de WMO. Anne werkt iedere zaterdag bij een winkel in tweedehands kleding. Job bezorgt iedere ochtend kranten. Er wordt niet veel aan sport gedaan. Wel wordt er veel gewandeld en worden er in huiselijke kring dingen gedaan, zoals spelletjes en muziek maken. Anne heeft haar eigen kamer. Job en Teun delen een kamer. En Mies en Nienke delen een kamer. Jaap en Riet hebben een hechte kring met vrienden die regelmatig langskomen. Ook geeft het gezin soms tijdelijk onderdak aan pleegkinderen. Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 54 van 88
De blik van de buurt Jaap en Riet staan bekend om hun betrokkenheid. Zij kennen veel mensen in de buurt en helpen veel mensen die het wat moeilijker hebben. Vaak gaat het dan om praktische hulp, zoals het regelen van een voedselpakket. Jaap is natuurlijk ook bekend als raadslid en hij wordt vaak aangesproken op onrechtsituaties, die hij dan in raadsvergaderingen aan de orde stelt. En Riet is als lerares veel betrokken bij wat er in de buurt gebeurt. Vorig jaar heeft zij zich ingezet voor een alleenstaande moeder, die aan het werk moest van de sociale dienst, terwijl haar zoontje van 6 problemen had op school. Risico’s en vraagstukken Jaap en Riet zijn betrokken mensen die veel over hebben voor hun kinderen en omgeving. Om daarvoor tijd te hebben werken zij in deeltijd. Ook leveren zij een belangrijk deel van de zorg in het gezin zelf en zijn ze op veel terreinen zelfvoorzienend. Dit gaat goed zolang er niemand wegvalt. Als dat wel gebeurt, ontstaat er een domino-effect. Als Jaap of Riet ziek worden valt er een zorgverlener weg en komt er een zorgontvanger bij, wat moeilijk op te vangen zal zijn binnen het gezin. Ook in de ontwikkeling van de kinderen bestaat een zeker risico. Als Anne inderdaad psychologie wil gaan studeren zal ze naar een andere stad moeten. Haar mantelzorg voor Teun valt dan weg, en dat doet haar aarzelen om het huis uit te gaan. Misschien dan toch maar een baan of opleiding dichter in de buurt zoeken? Voor de arbeidsmarkt is het jammer dat Jaap en Riet hun oplossingen in eigen kring blijven organiseren. Als zij meer zouden werken, zouden zij een hoger inkomen hebben en zouden zij anderen kunnen betrekken bij hun oplossingen (arbeidsdeling). Trigger voor interventies Triggers voor eventuele interventies kunnen gezocht worden in ideële argumenten, zoals de ontplooiingskansen voor de kinderen en hun mogelijkheden om op langere termijn een waardevolle bijdrage aan de wereld te leveren. Aanspreken op zakelijke of materiële belangen of op conventies zal minder opleveren.
PORTRET 8 Postmoderne hedonisten Volgens het Motivaction leefstijlen model gaat het bij deze leefstijl om de ‘pioniers van de beleveniscultuur’, waarin experiment en het breken met morele en sociale conventies doelen op zichzelf zijn geworden. Ontmoet de postmoderne hedonist: Coryanne (‘Co’) Tefkens Co is een slanke vrouw van 25 jaar. Ze kleedt zich opvallend en vaak zelfs extreem, in wisselende stijlen: van punk tot sexy, van gothic tot fifties, van bitchy tot stoer, van ultravrouwelijk tot ultramannelijk. Co woont in een klein tweekamer appartement in Dordrecht.
Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 55 van 88
Wat doet, kan en wil Co? Officieel is Co student: ze staat nog altijd ingeschreven bij de Erasmus universiteit, waar ze ooit begonnen is aan een studie Spaans, na een jaar is overgestapt naar Film- en TV wetenschappen en sindsdien af en toe wat colleges volgt. Haar ouders betalen nog steeds haar collegegeld in de hoop dat Co haar studie nog zal afmaken. Co is dat ook nog wel van plan, maar heeft het er nu gewoon te druk voor. Te druk met werken, met uitgaan, met relaties en reizen. Al in haar eerste studiejaar is Co om bij te verdienen gaan werken als barkeeper in een hippe kroeg in Dordrecht. Gaandeweg heeft dat bijbaantje haar studie naar de achtergrond verdrongen. Co werkt 5 avonden per week en geniet intens van vooral de ‘special nights’: avonden waarop bijzondere bands, dj’s en vj’s optreden, waarbij vaak speciale thema’s centraal staan waarvoor ook de kroeg volledig gerestyled wordt en waar speciale kleding vereist is. Tijdens de feestjes wordt natuurlijk veel gedronken en ook wordt er frequent met ‘middelen’ geëxperimenteerd. Co gebruikt zelf ook regelmatig verschillende (soft)drugs, maar heeft dat goed in de hand. Ze beschouwt het als een verrijking van haar beleving en voorstellingsvermogen. Co heeft geen vaste relatie, daar heeft ze ook nog geen behoefte aan. Ze is biseksueel en is nog aan het ontdekken waar haar uiteindelijke voorkeur ligt. Ze heeft wel veel wisselende relaties. Soms meerdere tegelijk, maar dat moet ook kunnen, vindt ze: het is immers toch niet bedoeld om serieus te worden. Co vindt een verzorgd uiterlijk en een fit en strak lichaam erg belangrijk. Ze gaat vaak naar de kapper en de sauna. Ze heeft enkele bijzondere piercings en draagt soms een opvallende kleur contactlenzen. Om fit te blijven gaat Co soms hardlopen, maar ze houdt ook van ‘adrenaline’-sporten zoals kitesurfen, boulderen en motorracen. Co is niet zo bezig met later of met plannen. Dat vindt ze burgerlijk en daar vindt ze zichzelf nog te jong voor. Co bezoekt haar ouders geregeld, meestal eens per maand. Ze kan het goed met hen vinden, zeker nu het onderwerp ‘studie en toekomstplannen’ niet meer besproken wordt (beide partijen zijn inmiddels wijzer geworden). Als ze bij haar ouders is, valt Co direct in haar oude gedragspatroon van een thuiswonend kind: ze helpt met tafeldekken en afwassen en kijkt ’s avonds samen met haar 15 jarige broertje televisie. De blik van de buurt In de buurt waar zij woont kennen de meeste mensen Co wel van verschijning, maar heeft vrijwel niemand haar ooit gesproken. Haar vaak extreme outfits worden door veel mensen een beetje intimiderend gevonden en nodigen niet echt uit tot een spontaan praatje. Ook Co’s leefritme (werken tot diep in de nacht, vaak daarna nog zelf stappen of doorzakken en dan slapen tot in de middag) draagt niet bij aan contacten met buurtgenoten. Alleen met de bakker en de groenteman in het winkelcentrum, waar Co dagelijks komt, heeft ze goed contact en kletst ze bij het afrekenen veel. Een aantal mensen in de buurt vraagt zich af of Co ‘aan de drugs’ is en mijdt haar daarom liever. Men vindt echter wel dat Co ondanks haar afwijkende leefwijze nooit overlast veroorzaakt en daar heeft men wel waardering voor. Als Co vanuit de buurt gevraagd zou worden om mee te doen aan een of andere actie, zou ze waarschijnlijk enthousiast ja zeggen, als het maar geen saai en langdurig traject met veel vergaderingen zou zijn. Ze is zelf echter te weinig op haar buurt georiënteerd om ooit zelf een initiatief te nemen.
Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 56 van 88
Risico’s en vraagstukken Het grootste risico van Co’s huidige leefwijze is dat ze niet investeert in de toekomst. Ze rondt haar studie niet af en haar werk in de kroeg is ook niet het soort werkervaring waarmee ze later een baan op HBO+ niveau (waar ze eigenlijk thuishoort) zal kunnen krijgen. Over een paar jaar zal ze te oud worden voor haar huidige baan: haar baas wil liever geen dertigers in dienst vanwege de uitstraling als hippe tent en zelf zal ze dit werk en het leefritme dat daarbij hoort ook geen jaren kunnen volhouden. Het is onzeker wat dan Co’s kansen op de arbeidsmarkt zullen zijn. Het zal in ieder geval van haarzelf een grote aanpassing vergen om weer in een regulier leefwerkritme te komen. Ook haar uiterlijk zal ze mogelijk flink moeten aanpassen om in sollicitatiegesprekken een kans te maken. Als Co ziek wordt en verzorging nodig heeft, zal ze naar haar ouders moeten gaan. Op mensen uit haar directe omgeving (buurt, werk, vrienden) kan ze nauwelijks een beroep doen. Qua gezondheid is Co’s levenswijze enigszins riskant. Aan de ene kant zorgt ze goed voor zichzelf, aan de andere kant neemt ze behoorlijke risico’s met (combinaties van) genotsmiddelen en ook in haar seksuele activiteiten. Als haar ouders ziek zouden worden en hulp nodig zouden hebben zou Co waarschijnlijk direct voor hen klaar staan. Als Co vanuit de buurt gevraagd zou worden om mee te doen aan een of andere actie, zou ze waarschijnlijk enthousiast ja zeggen, als het maar geen saai en langdurig traject met veel vergaderingen zou zijn. Voor haar buurt zou Co best veel kunnen betekenen. De kans dat ze ooit actief betrokken wordt is echter gering. Jammer van haar potentieel. Trigger voor interventies Triggers voor eventuele interventies zijn niet moeilijk te vinden: Co zal open staan voor rationele argumenten die haar eigen toekomstmogelijkheden betreffen, zowel in financiële zin als wat betreft keuzemogelijkheden en kansen om haar leven naar eigen voorkeuren in te richten.
Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 57 van 88
Bouwstenen voor brede participatievisie: De life events benadering van participatie Door Frans Kuiper, Stimulansz Deze bouwsteen is te gebruiken om de schijnbare vanzelfsprekendheid van beleidsvorming en –uitvoering vanuit wet- en regelgeving te doorbreken. Als we de burger meer centraal stellen in plaats van regels en wetten, kan dat onder meer door een meer op life events gebaseerd beleid te voeren. Door te onderkennen dat mensen in bepaalde periodes in hun leven, of bij bepaalde gebeurtenissen extra ondersteuning nodig hebben kan voorkomen worden dat er onnodig lang sprake is van non-participatie of hulpbehoevendheid. Hier ligt duidelijk een relatie met het investeringsdenken, zoals aangegeven in de bouwsteen prioriteren binnen participatiebeleid. Door tijdig te investeren ontstaat later een groter rendement. Over de life cycle approach, waarmee in Ierland ruime ervaring is opgedaan kunt u hier (doorklikken) meer info vinden.
Life events als ordeningsprincipe van communicatie en participatiebeleid Bij het ontwikkelen van nieuw beleid is de focus vaak in eerste instantie gericht op doelgroepen, middelen, de uitvoering en de te bereiken doelen. Bij de komst van de Wmo en recentelijk het participatiebudget is de focus ook in eerste instantie gericht op doelgroepen en middelen. Bij het verder ontwikkelen van een integrale participatievisie zou het nuttig kunnen zijn om eens buiten de bekende paden te treden en wat afstand te nemen van alle vanzelfsprekendheden. Door te kijken naar verschillende leefstijlen, maar ook naar belangwekkende gebeurtenissen in het leven van mensen (life events) zou beleid wellicht veel betere aansluiting kunnen vinden bij de belevingswereld van mensen. Het is ook een manier om maatschappelijke organisaties, die vaak op een deelterrein actief zijn in de hulpverlening een bredere kijk op participatie te laten krijgen. De mate waarin burgers kunnen participeren in de samenleving houdt nauw verband met de beschikbare energie die men heeft om in te zetten. Dit is geen vast gegeven, maar varieert afhankelijk van de omstandigheden waarin men op dat moment in de privé situatie verkeerd. Interessant is het om naar de top 20 van de Life Event Scale van Holmes & Rahe te kijken. Hierin zijn spanningsvolle veranderingen van mensen in een mensleven in rangorde van ernst vastgelegd. Hoe hoger de score, hoe meer energie de verandering kost. Maar ook, hoe meer het beleid zich richt op ondersteuning in deze fases, hoe meer effect dit heeft op de participatiemogelijkheden. dood van een partner
100
echtscheiding
73
scheiding van tafel en bed
65
gevangenisstraf
63
dood van een naast familielid
63
Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 58 van 88
persoonlijk letsel of ziekte
53
trouwen
50
ontslag
47
echtelijke verzoening
45
met pensioen gaan
45
ziekte in gezin of familie
44
zwangerschap
40
seksuele problemen
39
gezinsuitbreiding
39
verandering van baan
39
financiële problemen
38
dood van een goede vriend
37
veranderingen in de functie
36
toenemende huwelijksproblemen
35
zware hypotheeklasten
31
Wijzigingen in de gezinssituatie of omstandigheden scoren erg hoog. Bundeling van en gericht beleid op ondersteuning van mensen in deze fases kan uitval en sociale uitsluiting voorkomen. Niet de burger die zich richt naar bestaand beleid, maar het beleid dat zich richt naar de omstandigheden van de burger zou uitgangspunt moeten zijn. Daarbij moet vooral oog zijn voor het netwerk, of het ontbreken daarvan, bij mensen. Een netwerk rondom iemand kan veel betekenen, daar waar mensen zonder netwerk zwaarder zijn aangewezen op de georganiseerde hulp en dienstverlening. Niet voor niets heeft GGZ Nederland in haar beleidsvisie (2009) gesteld dat een belangrijke voorwaarde voor mensen met psychische problematiek om gewoon ‘als burger’ te kunnen blijven participeren in werk en maatschappij, de aanwezigheid is van ‘Maatschappelijke Steun Systemen’. Ook gemeenten onderschrijven dit: om stapeling van problemen en op termijn uitval te voorkomen is het cruciaal dat iedere burger bij belastende life events en andere problemen een maatschappelijke steunsysteem om zich heen weet; waar mogelijk met informele steun en hulp, waar nodig met professionele ondersteuning. Naast het netwerk is een aandachtspunt eveneens de leefomgeving van de burger. In welke buurt woont hij, is er sprake van aandachtswijk, renovatie etc. Juist de cumulatie van omstandigheden kan een situatie scheppen die een stevige interventie noodzakelijk maakt. Omdat veranderingen in de persoonlijke levenssfeer zich gedurende een heel mensenleven voordoen is koppeling aan de life cycle benadering een interessante. Hierbij 1. 2. 3. 4.
kan gedacht worden aan een onderverdeling van 4 life cycle fases: Kinderen 0-18 jaar Volwassenen 18-65 jaar Bejaarden > 65 jaar Gehandicapten van wieg tot graf
Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 59 van 88
In Ierland heeft men deze methodiek ingevoerd en zijn op het terrein van kinderen de volgende beleidsterreinen in beeld gebracht. Hoe meer samenhang in het beleid, hoe hoger de positieve resultaten.
Voorbeelden van aanpassing participatiebeleid aan life events en ln life cycles: 1. Bij de Centra voor jeugd en gezin (vanuit prestatieveld 2 WMO) komen veel jongeren tot 23 jaar in beeld. Niet alleen via consultatiebureaus, maar ook door samenwerking met onderwijs, justitie en hulpverlening. Daarnaast functioneren er tal van jongerenloketten op het terrein van werk en inkomen. Integratie van die 2 loketten is tot op heden nergens gerealiseerd, terwijl in belangrijke mate dezelfde doelgroep bediend moet worden. Zeker nu de gemeente de plicht heeft op grond van de WIJ tot een werkleeraanbod te komen en daarmee bijvoorbeeld ook een doelgroep tienermoeders moet bereiken, of voortijdig schoolverlaters. Jongeren komen vaak met een CJG in contact als er sprake is van wijzigingen in de gezinsomstandigheden. Koppeling van een participatiecoach aan een CJG kan een interessante toevoeging zijn om het participatiebeleid aansluiting te laten vinden bij de omstandigheden van de jongere van dat moment en kan leiden tot een betere afstemming tussen zorg en arbeid.
Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 60 van 88
2. Veel ouderen zijn vitaal en in staat om een bijdrage te leveren aan de maatschappij. Daarnaast is er door de vergrijzing een toenemende vraag naar zorg en persoonlijke dienstverlening door ouderen. Ouderen nemen in het reintegratie en participatiebeleid van gemeenten zelden een prominente plaats in, terwijl er alle reden is om aan te nemen dat de toenemende zorgvraag niet alleen beroepsmatig opgelost kan worden. De geringe aandacht komt omdat er weinig perspectief is voor ouderen op de betaalde arbeidsmarkt. Door een actief participatiebeleid voor 60+ te ontwikkelen (incentives ipv verplichtingen) voor mensen die in hun post arbeidszame leven verkeren, kunnen veel meer ouderen betrokken worden bij maatschappelijk nuttige activiteiten, ook in niet betaalde functies.
Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 61 van 88
Bouwstenen voor brede participatievisie: Scenario’s voor de rol van de gemeente Door Kosha Schipper, Nautus, met bijdragen van Henk Grooten, Suzanne Konijnendijk en Alinda van Bruggen Achtergronden Wij staan als gemeenten voor de uitdaging om meer mensen te laten meedoen in de samenleving. Op lange termijn hebben we te maken met maatschappelijke ontwikkelingen zoals vergrijzing en ontgroening. En op korte termijn kampen we met een economische recessie. Er is bovendien sprake van toenemende druk op gemeenten om de ondersteuning bij participatie vorm te geven. De verwachtingen zijn hooggespannen nu regels en budgetten gemeenten steeds meer ruimte laten, maar tegelijk ook zorgen voor meer sociale en financiële verantwoordelijkheid. Kijken we naar het tijdsbeeld, dan is duidelijk dat we ons bevinden in een beweging van verzorgingsstaat naar participatiemaatschappij. Uitgangspunten als ‘iedereen doet mee’ en ‘iedereen is nodig’ zijn doorgesijpeld in alle overheidslagen en verdringen de traditionele principes van de verzorgingsstaat, gericht op verzorging en bescherming van de burger. Dit gebeurt niet alleen in Nederland. Ook in de meeste andere westerse democratieën is deze beweging zichtbaar.
Ontwikkelingstraject Gemeenten richten beleid en uitvoering zelf in, maar er zijn wel gemeenschappelijke vraagstukken. Doel van het ontwikkelingstraject participatievisie van de G27 is het ontwikkelen van voor gemeenten bruikbare bouwstenen voor een brede visie op participatie, waarin de domeinen van WMO tot en met WWB worden gedekt. De eerdere bouwstenen binnen het ontwikkelingstraject richtten zich op de definitie van participatie en de empirische onderbouwing voor uiteenlopende beleidsargumenten om in te zetten op participatie en op het bieden van inzicht in cijfers rondom participatie en dilemma’s op het niveau van mensen. De dilemma’s op het niveau van de individuele burger leiden tot vragen over de rolopvatting van de gemeente. Dat gemeenten het tot hun taak rekenen iets te doen voor werkzoekende werklozen is misschien evident, maar is er ook reden te interveniëren wanneer burgers werken of naar school gaan, maar daarbij lang niet ‘eruit halen wat er in zit’ of vrijwel niet investeren in hun eigen toekomstmogelijkheden? Is er reden te interveniëren wanneer een gepensioneerde met een levenslange ervaring als ondernemer geen idee heeft wat hij met zijn vrije tijd moet? En dat terwijl er tal van startende ondernemers zijn die best een coach zouden kunnen gebruiken? Is er reden om af te zien van interventies als een bijstandsontvanger in eigen buurt zeer actief is en eigenlijk onmisbaar is geworden voor de sociale cohesie en leefbaarheid van de buurt? Deze bouwsteen richt zich op de rol van de gemeente. We verkennen hoe breed of hoe smal de gemeente haar rol kan invullen. Welke alternatieven zijn er voor gemeenten? En wat zijn de implicaties van die alternatieven voor burgers? Tot slot houden we via een tweetal scenario’s de alternatieven tegen het licht van ontwikkelingen die de keuzes van gemeenten kunnen gaan beïnvloeden.
Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 62 van 88
Dimensie 1: breedte van de doelgroep In de eerste plaats zal de gemeente zich moeten afvragen hoe ver zij wil gaan in het bedienen van doelgroepen. Wil de gemeente zich richten op alle burgers of wil de gemeente toch prioriteiten stellen? En welke groepen hebben dan prioriteit? Vanzelfsprekend zijn hierop allerlei nuanceringen mogelijk, maar 3 varianten zijn prominent.
Variant 1: alleen wettelijke doelgroepen
In deze variant richt de gemeente zich met haar participatiebeleid op de doelgroepen waarvoor de gemeente een wettelijke taak heeft, oftewel de mensen die een beroep doen op collectieve voorzieningen zoals de Wet werk en bijstand en de Wet sociale werkvoorziening.
Variant 2: alle kwetsbare groepen
In deze variant beperkt de gemeente zich niet meer uitsluitend tot haar wettelijke taken, maar de gemeente stelt wel een belangrijke prioriteit. Zij richt zich op groepen die om verschillende redenen kwetsbaar zijn en zonder ondersteuning niet op eigen benen kunnen staan in onze samenleving.
Variant 3: ook niet-kwetsbare groepen
In deze variant beperkt de gemeente zich niet meer uitsluitend tot de kwetsbare groepen, maar richt zij zich ook op niet-kwetsbare groepen. Zij richt zich dan ook op groepen die in principe op eigen benen kunnen staan, maar die hun talenten nog beperkt ontwikkelen en aanwenden ten behoeve van de samenleving.
Dimensie 2: rolopvatting van de gemeente De tweede dimensie gaat over de rolopvatting van de gemeente. Wil de gemeente een uitgebreid ondersteuningsaanbod organiseren? Of wil de gemeente dit zoveel mogelijk overlaten aan de samenleving en burgers zelf? Ook hier zijn verschillende nuanceringen mogelijk, maar 3 varianten zijn dominant.
Variant 1: poortwachter
Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 63 van 88
In deze variant richt de gemeente zich op de toegang tot de voorzieningen. De gemeente stelt middelen beschikbaar en stelt voorwaarden aan het gebruik van die middelen, maar bemoeit zich zo min mogelijk met de inhoud van de ondersteuning. Dit is een zaak van de samenleving en van burgers zelf. De burger is zelf verantwoordelijk voor zijn participatie en het organiseren van eventuele ondersteuning daarbij. De burger is hier ‘cliënt’.
Variant 2: dienstverlener
In deze variant kiest de gemeente een andere rol, namelijk die van dienstverlener. De gemeente stelt geen middelen beschikbaar, maar organiseert de ondersteuning, zodat burgers er gebruik van kunnen maken. De gemeente bemoeit zich dan dus ook met de inhoud van de ondersteuning, maar probeert zich eventueel wel te laten leiden door de vraag. De burger is hier ‘klant’.
Variant 3: dwingende dienstverlener
In deze variant kiest de gemeente een rol van dwingende dienstverlener. De gemeente organiseert ook hier allerlei vormen van ondersteuning, maar zet de dienstverlening in, ongeacht de vraag van burgers. De gemeente bepaald de inhoud van de ondersteuning en laat zich vooral leiden door collectieve doelen. De burger is hier vooral ‘patiënt’.
Varianten in relatie tot het participatiestreven Gemeenten hebben onder andere de participatie van burgers als doel. Gemeenten kunnen daarbij (eventueel situationeel) verschillende rolopvattingen hanteren en kunnen prioriteiten stellen ten aanzien van de doelgroepen die zij willen bereiken, zoals we hiervoor hebben gezien. Welke invloed hebben deze varianten op de uitkomsten van het participatiestreven? Uitgaan van verplichtingen of van problematiek? Gemeenten moeten zich afvragen of zij bij het benoemen van doelgroepen willen uitgaan van de wettelijke regeling waar mensen voor in aanmerking komen of van de problematiek waar mensen mee te maken hebben. De eerste optie betekent dat wordt uitgegaan van wat uit hoofde van de wettelijke regeling kan worden geboden. Wat niet kan worden geboden vanuit de wettelijke regeling is niet de zorg van de gemeente. De tweede optie betekent dat de gemeente uitgaat van wat nodig is en desnoods ook buiten haar wettelijke regelingen aan oplossingen werkt. In principe zijn beide opties legitiem. Gemeenten hebben beperkte middelen om in te zetten op hun participatiebeleid en moeten prioriteiten stellen. En gemeenten zijn nu eenmaal financieel risicodrager ten aanzien van wettelijke regelingen zoals de Wwb. Een euro ingezet op een andere doelgroep is een euro niet besteed aan een Wwb’er. Bovendien zijn andere organisaties risicodrager ten aanzien van andere wettelijke
Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 64 van 88
regelingen. Dat geldt bijvoorbeeld voor het UWV, als het gaat om mensen die gebruik maken van Ww, Wia en Wajong. Dus waarom zou de gemeente zich druk maken om andere doelgroepen? Deze benadering kan echter ook als ‘kortzichtig’ worden gezien. De behoeften van mensen laten zich niet volledig vatten in wetten. Wie vandaag tot de doelgroep van de Wajong wordt gerekend staat morgen op de wachtlijst van de sociale werkvoorziening. Wie gisteren nog een Ww-uitkering ontving, vraagt morgen een bijstandsuitkering aan. Wie een Aow ontvangt van de SVB, maakt gebruik van huishoudelijke hulp vanuit de Wmo. En wie arbeidsongeschikt is, doet vrijwilligerswerk met bemiddeling van de gemeente. Gemeenten die uitgaan van de eigen wettelijke taken moeten zich realiseren dat zij dus ook een beperkte rol vervullen en een beperkte verantwoordelijkheid kunnen nemen binnen het participatiestreven. Een voordeel is dat zij zich kunnen focussen op de eigen doelgroepen, maar hebben als nadeel dat hun oplossingen beperkt zijn tot wat zij zelf kunnen bieden. Gemeenten die uitgaan van de problematiek van burgers kunnen een grotere rol vervullen en meer verantwoordelijkheid nemen, maar moeten zich realiseren dat zij daartoe veel meer samenwerking zullen moeten organiseren. Een voordeel is dat zij daardoor minder beperkt worden in hun oplossingen (ook niet voor de eigen doelgroepen). Een nadeel is dat zij ook andere doelgroepen gaan ondersteunen, waarbij geen direct financieel voordeel ontstaat. Bedacht kan worden dat het uitgaan van de problematiek niet alleen meer oplossingsmogelijkheden biedt, maar dat het ook efficiënter is. Dat hangt echter zeer af van de wijze waarop de samenwerking wordt vormgeven. Wel is de kans groter dat de aanpak effectiever en duurzamer is, omdat de benadering minder eenzijdig is. Kwetsbaren, kansrijken of ook niet-kwetsbaren? Als gemeenten minder willen uitgaan van wettelijke doelgroepen, dan is de volgende vraag of zij niet alsnog prioriteiten willen stellen. Het leggen van de prioriteit bij de kwetsbare groepen ligt dan al snel voor de hand. Als kwetsbaar beschouwen we dan de mensen die zonder ondersteuning niet op eigen benen kunnen staan. Ook deze benadering kan als ‘kortzichtig’ worden gezien. Het voorkomen en verduurzamen van participatie komt tot stand door ook aandacht te hebben voor mensen die niet (meer) als kwetsbaar worden beschouwd. Ook het doorbreken van overdracht van sociale uitsluiting op volgende generaties wordt mede gerealiseerd door focus op de minder kwetsbaren. Bovendien, en niet in de laatste plaats, zijn het juist de niet-kwetsbaren van wie actief burgerschap mag worden verwacht en wiens talenten een bijdrage kunnen leveren aan sociale samenhang. Zij zijn het die zich kunnen inzetten voor anderen, waaronder ook de kwetsbaren in de samenleving. Zonder dat potentieel aan te spreken zal het vooral de gemeente zijn die zich moet inzetten voor de kwetsbaren in de samenleving en blijven talenten van niet-kwetsbaren onbenut. Een ander aspect is het stellen van prioriteiten binnen de groep kwetsbaren. Gaan we voor de kansrijken onder de kwetsbaren of zetten we juist in op de minder kansrijken? De kans op succes bij de eerste groep is natuurlijk groter, maar de kans dat mensen net zover (of zelfs verder) waren gekomen met minder ondersteuning is Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 65 van 88
ook sterk aanwezig. Kiezen voor de kansrijken kan betekenen dat de beperkte middelen niet terecht komen bij de groep die ze misschien wel het hardste nodig heeft. Op korte termijn levert het inzetten op kansrijken misschien wel het meeste op, zeker als het gaat om de wettelijke doelgroepen waarvoor de gemeente risicodrager is. Op langere termijn is dit twijfelachtig, omdat tegelijkertijd groepen op achterstand zijn gebleven die niet alleen zelf langdurig aangewezen blijven op ondersteuning, maar dus ook niet deelnemen, geïsoleerd raken, een risico vormen en ongewenste normen en waarden op volgende generaties overbrengen. Rechtmatigheid of doelmatigheid centraal? Een belangrijk aspect van de rolopvatting richt zich op de opstelling die de gemeente kiest ten opzichte van de samenleving en individuele burgers. Typerend in dat kader is de invulling van de poortwachtersrol. Die rol kan op verschillende manieren worden ingevuld, zoals we bijvoorbeeld zien binnen de uitvoering van de Wwb en de Wmo. Binnen de Wwb zijn gemeenten sterk gericht op het effect van de inspanningen die zij zelf en de burger doen. Binnen de Wmo was die gerichtheid op het effect aanvankelijk minder sterk. Bij de Wwb levert werkloosheid niet automatisch toegang tot de bijstand op. Wij vragen van burgers om actief aan de slag te gaan met re-integratie en gebruik te maken van daartoe beschikbare voorzieningen. De gemeente treedt binnen de Wwb coachend op en stimuleert mensen, met ondersteuning enerzijds en dreigende maatregelen anderzijds, om weer onafhankelijk van de voorziening te geraken. Dit laatste is bij de Wmo ook steeds vaker de inzet. Onder andere door middel van project De Kanteling maken gemeenten de omslag van het afhandelen van aanvragen naar het bespreken van vragen. Immers een burger die een aanvraag komt doen, weet zelf al welke oplossing hij wil. De gemeente kan dan alleen nog toetsten op rechtmatigheid. Wanneer gemeente en burger bespreken welke beperkingen een burger ondervindt en voor welke beperkingen een oplossing gevonden zou moeten worden, ontstaat een gesprek waarin ook de eigen verantwoordelijkheid en mogelijkheden een rol spelen. Een dergelijke kritische invulling van de poortwachtersrol kan effectief zijn, omdat het mensen nadrukkelijker uitdaagt om zelf verantwoordelijkheid te nemen en alleen in te zetten op ondersteuning die echt nodig is. Maar er kunnen ook negatieve effecten ontstaan. Sommige burgers zullen zich niet meer melden en zullen benodigde ondersteuning gaan mijden. En burgers voor wie de poort stelt dat ze het op eigen kracht moeten oplossen kunnen falen en uitgesloten raken. Gemeenten die doelmatigheid centraal stellen moeten zich bovendien realiseren dat het gelijkheidsprincipe in belangrijke mate wordt losgelaten. Het gaat immers niet meer om de vraag of iemand wel of niet recht heeft op een voorziening op grond van een aantal verifieerbare criteria, maar om de vraag of een bepaalde voorziening in een bepaalde situatie wel voldoende effect heeft in relatie tot zijn participatie. Het gaat dan om ongelijke gevallen die ook ongelijk worden behandeld. Dit is de lijn in de uitvoering van de Wmo.
Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 66 van 88
Ondersteunen of juist niet? De gemeente kan zich beperken tot een rol als poortwachter, maar kan ook verder gaan en de benodigde dienstverlening organiseren. Deze bemoeienis komt meestal voort uit de visie dat de burger en de samenleving (soms) niet in staat zijn om de ondersteuning zelf goed te organiseren. Of dat het dan niet goed gebeurt, dat er dan te weinig zicht op is, dat dan de beoogde resultaten niet worden gehaald of dat het dan te duur wordt. Ook kan er sprake zijn van angst voor de negatieve effecten van de poortwachtersrol. Dit kan leiden tot een ‘doenerige’ houding van de gemeente. De gemeente pakt veel op, neemt het initiatief en tracht de dienstverlening te stroomlijnen. Er ontstaat vaak een mentaliteit van ‘u vraagt wij draaien’. “U bent niet mobiel? Wij zorgen dat er morgen een scootmobiel bij u op de stoep staat”. “U heeft schulden? Maandag starten wij uw schuldhulpverleningstraject.” “U kunt geen wasmachine betalen? Wij regelen bijzondere bijstand voor u.” “Een stoeptegel los? Volgende week lossen we het op”. Deze visie kan ook betekenen dat de gemeente zo ver gaat in haar bemoeienis dat zij daarmee de keuzevrijheid van de burger inperkt. Dit gebeurt vooral als er sprake is van collectieve belangen, zoals het beroep op collectieve voorzieningen, overlastsituaties, gezondheid en onveiligheid. De burger moet zich dan steeds meer schikken. De gemeente kan zelfs zo ver gaan dat er feitelijk geen keuze meer is en het gebruik van bepaalde ondersteuning wordt verplicht, wat vaak met vergaande maatregelen wordt ondersteund. In de Wwb is dit volop aan de orde. Het logische effect van deze rolopvatting is dat het ‘probleem’ van burgers niet meer het probleem van deze burgers is, en ook niet van de samenleving, maar het probleem van de gemeente wordt. ‘U hebt een probleem en de gemeente lost het op’. En dat een eventueel beroep op het probleemoplossend vermogen van burgers (en de samenleving) minder kracht heeft. Er is immers altijd een gemeente die zich verantwoordelijk voelt en die bereid is om zich extra in te zetten. Dus waarom zou je je druk maken? De gemeente moet vooral aan het werk. Bij gebrek aan vraagsturing vanuit de burger zelf, ontstaan hierdoor allerlei van bovenaf gestuurde pogingen om te komen tot meer integratie, signalering, afstemming, uitwisseling en coördinatie. De gemeente wil zelfs ‘achter de voordeur’ omdat de burger zelf niet altijd achter zijn voordeur vandaan komt. En hoewel de gemeente de burger hierbij voor ogen heeft, lijkt de laatste zich nog het minst druk te maken. Dus hoewel de dienstverlenende gemeente vaak als rolopvatting wordt gehanteerd is het de vraag of deze rolopvatting wel het gewenste effect (een actieve en participerende burger) tot gevolg heeft, of dat er vooral een actieve gemeente ontstaat, tegenover een burger die vooral een consumerende opstelling heeft ten opzichte van de gemeente.
Kansen en bedreigingen In de komende jaren krijgen gemeenten te maken met een aantal dominante bedreigingen:
Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 67 van 88
• • •
•
Op langere termijn is sprake van vergrijzing en ontgroening. Er zijn minder schouders om de groeiende collectieve lasten te dragen. Door de recessie is op korte termijn sprake van toename van groepen die gebruik maken van voorzieningen van de gemeente. Deregulering en ontschotting van budgetten legt een grotere verantwoordelijkheid bij gemeenten om te presteren binnen het eigen participatiebeleid. Mede onder druk van de recessie is de rijksoverheid op korte termijn geneigd tot het doorvoeren van bezuinigingen, waaronder ook bezuinigingen op de participatiebudgetten van de gemeenten.
Deze ontwikkelingen betekenen echter ook kansen voor de gemeenten: • De tekorten op de arbeidsmarkt bieden op langere termijn kansen om ook doelgroepen die nu nog niet profiteren te laten deelnemen op de arbeidsmarkt, bijvoorbeeld in de zorgsector. • Deregulering en ontschotting van budgetten biedt kansen op een aanpak die minder wordt bepaald door wetten en regels en meer is afgestemd op lokale en individuele omstandigheden. • Onder de druk van bezuinigingen ontstaan ook kansen om burgers en de samenleving uit te dagen tot het leveren van een grotere bijdrage.
Scenario’s Op basis van deze toekomstbeelden en in combinatie met de genoemde dimensies hebben gemeenten verschillende keuzemogelijkheden. Scenario 1: Prioriteren van doelgroepen Op grond van de bezuinigingen op de participatiebudgetten kan voor veel gemeenten het prioriteren van doelgroepen het meest voor de hand liggende scenario vormen. De gemeente kiest dan bijvoorbeeld voor focus op de eigen wettelijke doelgroepen. Of iets minder vergaand: voor focus op kwetsbare groepen. Voordeel is dat de beperkte middelen worden ingezet op de groepen waar de gemeente ook financieel risicodrager is (eigen wettelijke doelgroepen) of dat de beperkte middelen uitsluitend worden ingezet in situaties waarin de nood het hoogst is (kwetsbare groepen). Nadeel is echter dat het participatiepotentieel van nietkwetsbaren niet wordt ontwikkeld en aangewend en vooral de gemeente aan zet is. Binnen deze prioritering is ook nadere prioritering mogelijk op de meest kansrijken onder de kwetsbaren. Het financieel voordeel op de eigen wettelijke doelgroepen is dan mogelijk het grootst, maar daar staat tegenover dat het veronachtzamen van minder kansrijken op langere termijn voor hogere kosten zorgt en de kans op sociale uitsluiting van deze groepen vergroot. In dit kader is de Wet participatiebudget relevant. Als gevolg van die wet zijn verschillende budgetten onder één noemer gebracht. Daar waar de afzonderlijke budgetten eerst een oormerking kenden voor besteding van de middelen ten behoeve van bepaalde doeleinden en doelgroepen, is die oormerking min of meer verdwenen. De gemeente bepaalt nu zelf de prioriteiten. Daar waar specifieke Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 68 van 88
doeleinden en doelgroepen eerst werden beschermd door de oormerking vanuit de regeling (educatie, inburgering en bijstandsgerechtigden), gaat die bescherming steeds meer verdwijnen. Als gemeente bescherming van doeleinden of doelgroepen willen behouden of verleggen, dan zullen zij die zelf moeten instellen.
Scenario 2: Verleggen van de rolopvatting Een alternatief voor het eerste scenario is verleggen van de rolopvatting van de gemeente. In plaats van de huidige dominante rolopvatting van de gemeente (die van dienstverlener), kan de gemeente in veel situaties ook kiezen voor een rolopvatting als kritische poortwachter die nauwkeurig kijkt naar wat in specifieke situaties nodig is, waarbij het oplossend vermogen van burgers en de samenleving wordt aangesproken. In combinatie met de rol van kritische poortwachter kan de gemeente een rol vervullen als stimulator en ondersteuner van niet-kwetsbaren die hun talenten willen ontwikkelen en inzetten voor anderen in de samenleving, waaronder vooral de kwetsbare doelgroepen. Op deze wijze ontstaat een beweging waarbij niet de gemeente veel ‘doet’, maar burgers en maatschappelijk middenveld worden geactiveerd. Deze rolopvatting kan eventueel ook situationeel worden afgestemd. Bijvoorbeeld in situaties van onveiligheid, gezondheidsrisico’s en overlast kan de gemeente blijven kiezen voor (dwingende vormen van) dienstverlening. Die dienstverlening kan dan ook meer kracht krijgen omdat er meer focus is op die situaties. Ten aanzien van de kansrijken onder de kwetsbaren kan de gemeente daartegenover meer een rol van kritische poortwachter aannemen. Voordelen van deze benadering zijn dat er aandacht is voor zowel de kwetsbaren als de niet-kwetsbaren. De voordelen hiervan zijn eerder genoemd. Nadeel is dat gemeenten moeten terugkomen op de groei in de dienstverlening in de afgelopen jaren. In bepaalde situaties zullen gemeenten ook een andere manier van werken moeten ontwikkelen die andere eisen stelt aan de organisatie (cultuur, structuur, leiderschap, inzet van middelen, etc.). Ook vraagt een kritische poortwachtersrol om veel beheersing en vertrouwen van de politiek. Het scenario biedt kansen, maar zal ook veel vragen van gemeenten.
Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 69 van 88
Bouwstenen brede participatievisie Prioriteren binnen participatiebeleid: een handreiking met benaderingen Door Alinda van Bruggen, G32 / gemeente Almelo Deze handreiking voor het stellen van prioriteiten en maken van keuzes binnen het participatiebeleid wanneer financiële beperkingen daartoe dwingen is gebaseerd op een brainstorm met de deelnemers aan dit ‘bouwstenen-traject’. Vanuit een consistente visie op participatie kunnen min of meer logisch benaderingen worden afgeleid voor hoe te prioriteren en waar nodig te schrappen in wat wij als gemeenten doen. Een aantal benaderingen is mogelijk als er onder financiële druk keuzes gemaakt moeten worden. Elke benadering of manier van denken heeft zijn eigen merites en valkuilen. Daarom is het verstandig – zelfs als de druk om met bezuinigingsvoorstellen te komen groot is – vanuit elk van deze denkwijzen naar de bezuinigingsopgave te kijken: a. Doelgroepdenken: wie moeten en willen wij bedienen? Welke doelgroepen wil je (blijven) bedienen? - Alleen de wettelijke doelgroepen? Dit is hetgeen waarop gemeenten zich in ieder geval naar de eigen raad en richting rijk moeten verantwoorden. De bottomline, het minimale niveau van wat de gemeente moet (blijven) doen. - Alle kwetsbare burgers? Over het algemeen geldt dat gemeenten ambities en afspraken hebben met de raad en met het rijk over ondersteuning van kwetsbare groepen. Ook al betreft dat gedeeltelijk geen wettelijk verplichte taken, de druk is – ook moreel - groot om een behoorlijk vangnet en ondersteuning te blijven bieden aan de meest kwetsbare groepen burgers. - Ook niet kwetsbaren (bijvoorbeeld groepen waar onbenut potentieel zit)? Het lijkt en blijkt in de praktijk logisch dat gemeenten in perioden van financiële of personele krapte het eerst afzien van bemoeienis met of bedienen van groepen die noch een wettelijke doelgroep noch kwetsbaar zijn. Investeren in mensen waarvoor de gemeente geen wettelijke verantwoordelijkheid heeft en die niet in een kwetsbare positie zitten lijkt luxe. Het is echter de vraag of dat zo is. Als met een kleine investering een groot onbenut potentieel kan worden aangeboord, met spin-off voor de lokale samenleving, kan dat heel efficiënt zijn. (Zie onder d.: economisch denken). b. Subsidiariteitsdenken: noodzaak van uitvoering door gemeente? Welke dingen doe je zelf, wat laat je aan anderen over? Als je moet bezuinigen is het zinvol na te denken of er zaken zijn die je als gemeente doet, maar die je (bijna) net zo goed of beter aan andere partijen zou kunnen overlaten. Daarbij kun je je afvragen: - is er een partij die natuurlijke prikkels heeft om dit te doen? Zo ja, dan kan de gemeente het loslaten
Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 70 van 88
-
zijn er partijen die je, via toch al bestaande subsidierelaties, prikkels kunt geven om inspanningen te leveren? Kun je ook niet meer aan burgers/cliënten zelf overlaten? Wellicht kunnen sommige dingen die de gemeente nu doet even goed of beter via informele zorg en hulp gerealiseerd kunnen worden. Belangrijker nog is na te denken hoe de gemeente de energie en ambitie van burgers zelf kan aanboren. In de gedachtenlijn van het rapport Stad en Stijging: als de gemeente er in slaagt te regisseren dat alle burgers in de eigen omgeving stijgingsmogelijkheden kunnen zien, dan gaan veel van die burgers vanzelf wel klimmen.
c. Aerodynamisch denken: vermijden van weerstand Welke werkwijze levert meer op met minder inspanningen? Een mogelijkheid om te bezuinigen kan ook zijn om alle aanpakken en projecten van de gemeente kritisch onder de loep te nemen: met welke aanpakken slaagt de gemeente er in om met de nodige inspanning iets op gang te brengen dat vervolgens goed loopt, en welke aanpakken blijken eigenlijk, oneerbiedig gezegd, “trekken aan een dood paard”? Een rode draad in de meest succesvolle projecten en aanpakken van de afgelopen jaren blijkt te zijn om aan te sluiten op de ambities van de burger/cliënt, aan te sluiten op wat hij zelf wil. In die projecten en aanpakken ontstaat partnerschap met de burger. Wie veel meters wil maken met weinig brandstof, moet wegen met veel weerstand mijden. Alleen iets doen als er partnerschap met de burger is. De methodiek van Waarderend Vernieuwen, zoals door bijvoorbeeld de gemeente Breda breed is ingevoerd, kan helpen hiervoor een passende benadering te vinden. d. Investeringsdenken: overall lange termijn rendement Welke interventies hebben op langere termijn de hoogste economische rendement? Dit investeringsdenken verzet zich tegen doelgroepdenken (ad a.) en kijkt voorbij de vraag of een gemeente goed scoort ten opzichte van verplichtingen en afspraken naar de vraag wat het economisch en maatschappelijk rendement van de geïnvesteerde middelen is. Algemeen wordt wel erkend, zoals ook aangegeven in het omstreden CSI rapport over de besteding van reïntegratiemiddelen, dat bemiddeling van kansrijke werkzoekenden weliswaar mooie cijfers oplevert maar vrijwel nihil maatschappelijk en economisch rendement (immers deze mensen zouden op eigen kracht ook vlot werk gevonden hebben). Desondanks blijft het moeilijk (of zijn we te bang dat het moeilijk is) om bestuurders en publiek te overtuigen van het rendement van inspanningen om mensen onderaan de participatieladder een tree omhoog te helpen, zolang zich dat niet vertaald in uitstroom naar arbeid. Toch is er onder professionals en beleidsadviseurs op dit terrein een grote consensus dat investeren aan de onderkant – mits goed gedaan – veel rendement oplevert. Rendement in termen van terugdringen van het beroep op andere voorzieningen zoals zorg. Diverse berekeningen wijzen uit dat sociale activering, waarmee mensen aan de onderkant van de participatieladder één trede omhoog worden geholpen, zichzelf ruimschoots terugverdienen in termen van lagere kosten op andere beleidsterreinen. Daarmee is echter het maatschappelijk rendement nog niet gemeten. We willen als gemeenten heel graag duidelijk maken wat precies het maatschappelijk rendement is van investeringen in mensen, zowel aan de onderkant van de participatieladder als aan de bovenkant. Dit blijft echter nog steeds moeilijk, niet eens alleen kwantitatief (een geldwaarde hangen aan Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 71 van 88
effecten) maar ook kwalitatief (welke effecten zijn er allemaal, hoe ver moet je gaan in het meenemen daarvan in de modellen). Toch proberen we maatschappelijk rendement steeds meer en beter in zicht te brengen. Een drietal mogelijkheden om daarin nog een stap vooruit te zetten: - analoog aan de redenering in het rapport van de Commissie-De Vries zouden we kunnen proberen om ook voor de laagste treden van de participatieladder een stijging op die ladder te relateren aan een schatting van de stijging in loonwaarde; - wellicht zijn de parameters die woningcorporaties hebben ontwikkeld om maatschappelijk rendement van investeringen uit te drukken ook voor gemeenten bruikbaar; - we kunnen veel meer dan nu leren van elkaar en kennis delen. Zo hebben medewerkers van de gemeente Almelo in Munster een opleiding MKBA gevolgd, waar andere gemeenten wellicht veel van zouden kunnen oppikken. Zelfs al zijn wij (nog) niet in staat om maatschappelijk en economisch rendement van interventies adequaat uit te drukken en te becijferen, toch kunnen we in veel gevallen al wel behoorlijk goed beredeneren waarom de ene interventie een groter maatschappelijk rendement zal opleveren dan de andere. Dat is een belangrijke overweging in het kader van bezuinigingsbeslissingen. Een groot risico bij bezuinigingen is dat gemeenten van investeringsdenken belanden in kostendenken. Volgorde van beantwoording bezuinigingsopgaven Er lijkt een logische / aanbevelenswaardige volgorde te zijn in de vragen die tot een antwoord kunnen leiden op een bezuinigingsopgave: 1. SLIMMER WERKEN Waar zitten mogelijkheden voor de gemeente om slimmer, dwz efficiënter te werken, zonder keuzes te hoeven maken in de eigen ambities en beleidsdoelstellingen, doelgroepen et cetera? Voor beantwoording van deze vraag zijn in het bovenstaande twee handvaten aangereikt: - waar kunnen we met minder middelen meer bereiken, door meer samen met de burger/cliënt in plaats van voor (of tegen) hem te worden? - waar kunnen we de realisatie van onze beleidsdoelstellingen aan andere partijen overlaten, omdat zij van nature al belang erbij hebben om dat te doen, of door ze via regie of subsidiebepalingen daartoe prikkels te geven? Een zeer bruikbaar hulpmiddel om efficiencywinst te boeken en te besparen zonder te snijden in de eigen ambities, biedt het participatiewiel van Movisie. Het participatiewiel, dat overigens ook op andere manieren te gebruiken is, biedt een inzichtelijke manier om het totale gemeentelijke aanbod aan interventies en producten in beeld te brengen en te ordenen naar beoogde opbrengst voor de cliënt. Een dergelijk overzicht maakt het mogelijk te snoeien in dubbelingen, waarbij de meest efficiënte interventies en producten behouden worden. Ook een benadering als Waarderend vernieuwen en andere vormen waarin de ambities van de burger als vertrekpunt worden genomen kunnen efficiëntiewinst opleveren omdat de inzet van burger en gemeente gelijkgericht zijn. 2. SUBSTITUTIE EN SLUIPROUTES ONDERZOEKEN Zijn er andere financieringsbronnen voor dit beleidsterrein te vinden die wij nog niet aanboren? Maken we optimaal gebruik van bijvoorbeeld ESF gelden? Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 72 van 88
En kan samenwerking met andere partners ook andere financieringsbronnen aanboren, zoals bijvoorbeeld de O&O-fondsen? Kunnen we een aantal zaken niet toch overeind houden wanneer we daarin gaan samenwerken met bijvoorbeeld UWV, ondernemers et cetera? In dat laatste geval is het overigens belangrijk om de gewenste partners zo vroeg mogelijk bij de beleids- en planvorming te betrekken, om gezamenlijkheid te creëren. 3. SELECTEREN Als er dan toch gekozen moet gaan worden, als taken moeten worden afgestoten, vormen de wettelijke taken en verplichtingen van de gemeente de bottom line. Voor alle keuzes die boven deze ondergrens gemaakt moeten of kunnen worden, dient zich als overheersend principe het investeringsperspectief aan: waar levert ingezet budget het meeste maatschappelijk en economisch rendement op? Daarnaast doen gemeenten er echter goed aan om ook een moreel / politiek perspectief mee te nemen, namelijk de vraag bij welke mensen in de samenleving de pijn van de bezuinigingen neerdaalt. Het is belangrijk om bij de beantwoording van deze vraag over de grenzen van het eigen beleidsterrein heen te kijken.
Twee strategische adviezen 1. Veel energie, geld en capaciteit op het terrein van participatie gaat verloren doordat de wijze waarop gemeenten georganiseerd zijn en werken nog gestoeld is op het mensbeeld van de verzorgingsstaat. Dat mensbeeld past niet meer bij het ‘empowerde’ mensbeeld waarop de doelstellingen en inhoud van ons participatiebeleid zijn gestoeld. Advies: kies in geval van bezuinigingen voor afschaffen van aanpakken en interventies die geen gebruik maken van de kracht en ambities van burgers en van de samenleving; behoud of begin aanpakken die zoeken naar gezamenlijke beweging. 2. Een gevaarlijke reflex bij bezuinigingsopgaven is om in een dominant kostendenken te schieten. Met een uitsluitende focus op kostendekkend lukt het echter wellicht de sommetjes en de begroting kloppend te krijgen, maar riskeren gemeenten dat – onnodig! - reële waarde verloren gaat en mogelijke winsten niet gerealiseerd worden. Advies: blijf denken vanuit een investeringsperspectief en formuleer daarvoor een strategisch perspectief: wat wil je wel blijven doen?
Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 73 van 88
Bouwstenen voor brede participatievisie: De participatieladder Door Fedor Heida, VNG Meedoen is het devies van dit kabinet en ook van menig college. Er is een Participatiebudget gecreeerd om het gemeenten mogelijk te maken zoveel mogelijk burgers 'mee te laten doen' in de samenleving. Over het principe is iedereen het eens, maar hoe geven we dit 'meedoen' concreet handen en voeten? Wat is Participatie eigenlijk? En hoe meten we of dat beleid dan ergens toe heeft geleid? Doel van het project is gemeenten te stimuleren en ondersteunen bij de implementatie van de Participatieladder. Tot nu toe gaat het heel goed. Er zijn veel geïnteresseerde gemeenten. De ladder is een goed en eenvoudig product. De druk die de crisis en bezuinigingen leggen op het ontwikkelen van Participatiebeleid en doorontwikkelen van de kwaliteit in de uitvoering vormen een mogelijke bedreiging, maar tegelijkertijd is er veel te doen over de (landelijk en lokaal) gewenste transparantie over de effectiviteit van participatiebeleid: Wie worden bereikt en met welk resultaat? Nut van de participatieladder De ladder geeft een duidelijk en eenduidig beeld van de mate van 'meedoen' in de samenleving, geredeneerd vanuit de kernfuncties van het Participatiebudget. De doelgroep wordt geplaatst op een schaal van 1 tot 6: van een teruggetrokken bestaan tot betaald werk. De ladder kan daarnaast, door de bewegingen van klanten te meten, ook vragen beantwoorden over de effectiviteit van bepaalde instrumenten voor bepaalde doelgroepen. Niet alleen gemeentelijke klantmanagers hebben daar wat aan, ook het management en het gemeentebestuur kunnen er hun voordeel mee doen. De Participatieladder levert zowel uitvoerders als beleidsmakers stof tot nadenken en munitie voor nieuwe strategieën. • • • •
meer duidelijkheid over de samenstelling van het klantenbestand en over de caseload van de individuele medewerker materiaal voor vergelijking met collega's, maar ook met de bestanden van ROC’s of andere afdelingen meer zicht op de resultaten van het participatiebeleid: aanknopingspunten voor nieuw beleid of specifieke aandacht voor bepaalde klanten
In iedere gemeente spelen, naast interne relaties tussen Sociale Zaken, Inburgering en Educatie, de contacten met uitvoerders (taalscholen, ROC's, reintegratiebedrijven). Ook wordt de samenwerking gezocht met externe partners zoals het UWV-Werkbedrijf en, als gemeenten daarvoor kiezen, voorzieningen als GG&GD en Welzijnsorganisaties (ook in de WMO ligt immers een participatievraagstuk). In een veld met zoveel spelers is een goede communicatie en afstemming onontbeerlijk.
Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 74 van 88
Werkwijze Momenteel zijn 19 koplopergemeenten aan de slag met (de voorbereidingen op) het plaatsen op de ladder voor klanten die een voorziening uit net participatiebudget ontvangen. Zij zullen de participatieladder in 2010 volledig invoeren. Voor deze wegbereiders is beperkte inhoudelijke, financiële en procesmatige ondersteuning beschikbaar. Tevens wordt gezamenlijk opgetrokken bij de inbedding van de ladder in de werkprocessen. Daartoe willen wij eigen invoersoftware laten ontwikkelen die aansluiting mogelijk maakt op alle diverse klantvolgsystemen. Alle resultaten en producten van en voor de 19 koplopers komen gratis beschikbaar op de website. Na de eerste koplopers zal een tweede groep van circa 45 gemeenten van start gaan die zich in 2010 voorbereidt en vanaf 2011 gaat werken met de Participatieladder. Zij kunnen daarbij gebruik maken van de ervaringen, instrumenten en (ICT) oplossingen die de eerste koplopers hebben ontwikkeld. D eerste twee voorlichtingsbijeenkomsten voor deze gemeenten waren zeer goed bezocht. Ook melden zich gemeenten aan via de website. Vanuit het project Participatieladder is door de VNG een vervolgsubsidie aangevraagd bij ‘Erop af; Doen en delen!’. Wanneer deze subsidie wordt toegekend kan het project ook in 2010 inhoudelijke steun blijven bieden aan gemeenten die met de ladder aan de slag willen. Tevens zullen bijeenkomsten worden georganiseerd rond thema’s die bij de invoering en het gebruik van de ladder spelen. Hierbij zal ook een beroep worden gedaan op de 19 koplopers om bij te dragen aan de olievlekwerking. Resultaat Het uiteindelijke resultaat van het project Participatieladder is dat in heel Nederland met 1 taal wordt gesproken over Participatie en participatie-resultaten. 1 taal tussen verschillende sectoren die tot nu toe los van elkaar met vrijwel dezelfde burgers, en vrijwel dezelfde doelstellingen bezig zijn. Deze ene taal maakt samenwerken makkelijker mogelijk. Binnen, maar ook tussen gemeenten. En daarnaast tussen gemeenten en hun partners en uitvoerders op het terrein van participatie. Dit geeft overzicht en inzicht in de gemeentelijke opgave en maakt duidelijke effectrapportages mogelijk naar het gemeentebestuur en in de toekomst eventueel de landelijke politiek en de vakdepartementen. Informatie www.participatieladder.nl Projectleiders [email protected] [email protected] Koplopers uit de G32: 1. Alkmaar 2. Deventer 3. Eindhoven 4. Enschede 5. Haarlem 6. Heerlen 7. Leeuwarden 8. Schiedam 9. Venlo 10. Zoetermeer 11. Zwolle Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 75 van 88
Bouwstenen voor een brede participatievisie Het participatiewiel Door: Marjet van Houten, Movisie Meedoen in de samenleving in de breedste zin van het woord, dat is wat onder participeren in het participatiewiel verstaan wordt. Het begrip participeren slaat een brug tussen enerzijds de wereld van arbeidsactivering en re-integratie met de focus op economische zelfstandigheid en anderzijds sociale activering en de welzijnskant van meedoen, met de focus op welbevinden op individueel en collectief niveau. Met de komst van de Wmo en de wet Participatiebudget is een klimaat ontstaan waarin meer verbinding wordt gelegd tussen de verschillende domeinen waarin mensen maatschappelijk participeren en de ondersteuning daarbij. De roep om een meer integrale werkwijze is in vele werkvelden hoorbaar. Het participatiewiel helpt gemeenten en organisaties tot een compleet en samenhangend aanbod te komen. 1. Waarom een participatiewiel? “Mensen met problemen zijn in Nederland doorgaans aangewezen op meerdere vormen van maatschappelijke hulp- en dienstverlening. Die hulp- en dienstverlening wordt verzorgd door een groot aantal verschillende organisaties in verschillende beleidsvelden. Die beleidsvelden worden ook nog eens aangestuurd vanuit verschillende bestuurslagen. Dit alles heeft tot fragmentatie van de welvaartstaat geleid. Dat wordt vooral duidelijk bij mensen met meerdere problemen: hoewel hun situatie in hun eigen beleving bestaat uit allerlei problemen die nauw met elkaar samenhangen, richten de meeste instanties zich steeds op een deel van de problemen, namelijk dat deel waar zij verantwoordelijk voor zijn of gespecialiseerd in zijn. Het leveren van integraal maatwerk wordt hierdoor bemoeilijkt. In plaats van de vraag ‘Wat is er nodig?’ heeft de vraag ‘Wat kunnen wij bieden?’ de overhand (De Rotonde van Hamed. A.J Kruiter, 2008 ) In deze beschrijving wordt precies de kern verwoord van het vraagstuk waar we in het sociale domein voor staan. Hoe zorgen we er voor dat de vraag van mensen weer centraal komt te staan, dat mensen zelf de regie (kunnen) nemen over hun leven en dat de steun die zij ontvangen op maat is. We zoeken naar oplossingen om de fragmentatie tussen de beleidsterreinen en organisaties die werken voor en met kwetsbare mensen te verkleinen . Hoe kan je ervoor zorgen dat de cliënt zelf weer de touwtjes in handen krijgt? Hoe brengen we organisaties ertoe beter samen te werken? Hoe kan je ervoor zorgen dat de cliënt een pakket op maat krijgt, bestaande uit ondersteuning vallend onder verschillende beleidsterreinen en uitgevoerd door verschillende organisaties, zonder dat hij last ervaart van de organisatie daarachter? Hoe geven we integraal beleid vorm? Om de samenhang in beeld te brengen te brengen is het participatiewiel ontwikkeld. Het participatiewiel schept helderheid in het brede terrein van participatiebevordering en biedt aanknopingspunten om fragmentatie tegen te gaan. Het wiel stimuleert samenwerking tussen verschillende instellingen en gemeentelijke afdelingen en maakt praktische haken en ogen samenhangend met de verschillende wettelijke kaders zichtbaar. Het wiel maakt de noodzaak tot samenwerking in één oogopslag duidelijk. Alleen met een goede samenwerking is een compleet en
Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 76 van 88
samenhangend aanbod voor kwetsbare mensen mogelijk: binnen elk doel de juiste ondersteuningsmogelijkheden, een goede onderlinge afstemming en toegankelijkheid voor iedereen. Zodat de vraag “wat heeft u nodig” weer gesteld en beantwoord kan worden. 2. Uitgangspunten van het participatiewiel De cliënt centraal Participatiebevordering richt zich in de praktijk op een breed palet. Het kan gaan om mensen met een complexiteit van problemen die als onderdeel van hun hulpverlening werken aan hun zelfstandig functioneren, het verbeteren van sociale contacten of het gaan meedoen aan sociaalrecreatieve activiteiten. Het kan gaan om mensen die door omstandigheden in sociaal isolement zijn geraakt en mee willen gaan doen aan activiteiten buitenshuis. Het kan gaan om mensen die zich nuttig willen maken via vrijwilligerswerk, maar het moeilijk vinden om dat zelfstandig te realiseren. En het kan gaan om mensen die willen toewerken naar betaald werk. Maar vaak gaat het ook om een combinatie van die verschillende doelen. Uitgaan van de drijfveren van de cliënt kan alleen als maatwerk ook daadwerkelijk geboden wordt. In de praktijk blijkt dit vaak lastig te realiseren, door, hoe afgezaagd ook, schotten op uitvoerend, beleidsmatig en wettelijk niveau: - De begeleiding bij activering wordt uitgevoerd door bijvoorbeeld reintegratiebureaus, vrijwilligerscentrales, welzijnsinstellingen en zorginstellingen. Elk van deze typen instellingen wordt anders gefinancierd en heeft andere afspraken over de manier van werken. - De beleidsmatige verantwoordelijkheid ligt bij afdelingen welzijn, sociale zaken en inburgering van de gemeente en voor wat betreft de AWBZ bij de provincie. Elk van deze afdelingen heeft eigen beleidsdoelstellingen en prioriteiten. - De financiering en wettelijke kaders zijn geregeld in de Wmo, het participatiebudget, de AWBZ, de Wet werk en inkomen en de Wet Publieke Gezondheid. Elk van deze wettelijke kaders kent criteria, contra-indicaties en voorwaarden. Zie hier in a nutshell de complexiteit waar burgers en activeerders mee geconfronteerd worden. In alle gemeenten is een uitgebreid aanbod aan activiteiten om mensen te ondersteunen. De toegankelijkheid van die ondersteuning is echter beperkt. Allerlei toegangscriteria versperren de weg. Dit komt enerzijds doordat de informatie niet op één plek beschikbaar is, maar verspreid over verschillende uitvoerders en beleidsdomeinen. Met name de scheiding tussen de welzijnskant en de inkomens/uitkeringskant is een groot en gekend probleem. Elk domein heeft een eigen logica. Anderzijds is het vaak door regelgeving of financieringsafspraken niet mogelijk om vanuit het ene domein aanbod uit het andere domein in te zetten. Doelen als leidend principe Kern van het participatiewiel is de cliënt/burger. Om deze burger heen zijn de zes doelen waar activering of participatiebevordering op gericht in een cirkel gerangschikt. Het participatiewiel is gebaseerd op de gedachte dat alle doelgebieden voor iedere burger belangrijk zijn en dat kwetsbare mensen steun nodig hebben bij het realiseren van één of meerdere van die doelen. Deze steun kan tijdelijk of permanent zijn. Een indeling in doelen sluit het meest aan bij het proces van de burger, meer dan wettelijke kaders /uitkeringen, type beperkingen, uiteindelijke kansen op betaald werk of aanbieders van trajecten. Het maakt zichtbaar welk aanbod, ontwikkeld voor een bepaalde doelgroep of binnen een bepaald wettelijk
Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 77 van 88
kader, ook in te zetten is voor andere doelgroepen of te financieren is vanuit andere wettelijke regelingen. Het wiel ordent aanbod, geen mensen. Veel gemeenten en dan met name de afdelingen sociale zaken, werken in hun activeringsen arbeidstoeleidingsaanbod met behulp van zogenaamde participatieladders. De analyse van verschillende van deze ladders door de RWI (Verveen e.a., 2005) was een belangrijk startpunt voor de ontwikkeling van het wiel. Vooral voor cliënten en cliëntenorganisaties heeft een ladder een negatieve normatieve lading: een ladder suggereert dat de hoogste treden meer waardevol zijn dan de lagere. Een ladder suggereert ook dat je je maar op één trede tegelijk kan bevinden en maakt daarmee het denken in combinaties van aanbod op verschillende treden onmogelijk. Een wiel heeft deze negatieve lading niet en ondersteunt de visie dat elke burger op zijn eigen manier maatschappelijk kan participeren en zich daarin kan ontwikkelen. Het participatiewiel deelt geen mensen in, maar wordt daarentegen gebruikt om aanbod te ordenen op basis van het doel waar het op gericht is. Niet alleen betaald werk De meeste ladders zijn gemaakt voor cliënten bij sociale diensten. Logischerwijs ligt de focus dus op (uiteindelijke) toeleiding naar betaald werk. De focus van het participatiewiel ligt bij de kwetsbare burgers. Dat betekent dat ook andere vormen van ondersteuning en begeleiding bij maatschappelijke participatie relevant zijn. Het wiel kent dan ook twee doelen die in ladders niet gedifferentieerd voorkomen • ondersteuning gericht op zelfstandig functioneren • ondersteuning gericht op het verkrijgen van sociale contacten. 3.
De opbouw van het wiel: doelen, activiteiten en wetten
In het wiel worden zes typen doelen (binnenste cirkel) van activering of participatiebevordering onderscheiden. Mensen komen met heel verschillende vragen bij een activeerder. Die vragen worden verhelderd en vervolgens vertaald in een of meer doelen in het wiel. Dit maakt het inrichten van steun op maat makkelijker. Het pakket op maat bestaat vaak uit een combinatie van coaching of begeleiding, het (mee)doen van-aan activiteiten en vaardighedentrainingen. Deze activiteiten staan in de tweede cirkel van het wiel. In de buitenste cirkel van het wiel staan de verschillende wettelijke kaders waarmee activiteiten, ondersteuning en trainingen gefinancierd worden.
4. Het participatiewiel voor gemeenten Belangrijk is het participatiewiel in de praktijk te laten draaien. Het participatiewiel is een model, dat naar gelang de toepassing op verschillende manieren ingevuld moet worden. • Grofweg kan het participatiewiel op drie manieren worden toegepast: ontwikkelen van visie en beleid • ordenen van aanbod en organiseren van samenwerking • bieden van maatwerk aan cliënten 1. Hulpmiddel voor een integrale visie en integraal beleid op participatie Het participatiewiel kan gebruikt worden als hulpmiddel om een integrale visie op participatie te ontwikkelen. Dit kan bijvoorbeeld door bijeenkomsten met verschillende beleidsafdelingen te organiseren. Startvraag kan zijn wat de stad kwetsbare burgers wil bieden of het aanbod dat er nu ligt daarvoor voldoende is. Ook
Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 78 van 88
kan aan de hand van een bepaalde groep of een geografisch gebied gewerkt worden. Zo kan worden besproken op welke manier verbindingen gelegd kunnen worden
tussen het beleid en de uitvoering van de verschillende afdelingen. Het participatiewiel maakt de breedte van het begrip participatie duidelijk en maakt duidelijk op welke onderdelen de verschillende beleidsafdelingen met elkaar moeten samenwerken. 2. Sturen op een compleet en samenhangend aanbod Op basis van een overzicht in vraag en aanbod kan een gemeente bij het inkopen van trajecten en het subsidiëren van instellingen heel gericht sturen op compleetheid van het aanbod door te focussen op hiaten in het aanbod en dubbelingen te voorkomen. Ook kan de gemeente sturen op samenhang door expliciet in inkoop/ of subsidievoorwaarden te benoemen dat samenwerking vereist is. 3. Raakvlakken en overlap helder Het wiel maakt in een oogopslag helder welke participatiewetten elkaar raken en overlappen. De Wmo en het participatiebudget raken elkaar zelfs op vijf van de zes
Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 79 van 88
doelen in het wiel. Dit maakt duidelijk dat samenwerking tussen gemeentelijke afdelingen veel oplevert, bijvoorbeeld het voorkomen van dubbel aanbod en hiaten in het aanbod. Het wiel is een eye-opener voor de noodzaak van samenwerking. 4. Het aanbod overzichtelijk in beeld Participatiebeleid wordt vaak door twee of drie verschillende afdelingen binnen een gemeente uitgevoerd en valt ook vaak onder meerdere wethouders. De afdeling sociale zaken koopt individuele trajecten in die uiteindelijk gericht moeten zijn op betaald werk. De afdeling welzijn of maatschappelijke ontwikkeling subsidieert allerlei organisaties die delen van het Wmo/beleid uitvoeren. Ook afdelingen wijkzaken en onderwijs (voor zover geen onderdeel van in de eerder genoemde afdelingen) voeren beleid uit gericht op participatiebevordering. Vaak is het aanbod van de verschillende afdelingen deels gericht op dezelfde doelgroepen. Het participatiewiel kan door beleidsmedewerkers van gemeenten ingezet worden om samenhang in de activiteiten van verschillende afdelingen te brengen. Verschillende gemeenten hebben het participatiewiel al voor dit doel gebruikt. De gemeente Hengelo heeft het wiel gebruikt om te ordenen welke activiteiten, trajecten of programma’s vanuit verschillende beleidsafdelingen worden gefinancierd. Vervolgstap is een analyse te maken van het aanbod en vast te stellen waar verandering gewenst is. In de gemeente Veldhoven wordt het participatiewiel gebruikt om de sociaal-maatschappelijke structuurvisie vorm te geven. MOVISIE ondersteunt gemeenten bij het toepassen van het participatiewiel. Voor meer informatie: www.movisie.nl/activering
Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 80 van 88
Bouwstenen voor brede participatievisie: Waarderend vernieuwen Door Jan van den Heijkant, gemeente Breda
Via stadgesprekken op zoek naar nieuwe bronnen en ideeën en naar een nieuwe manier van praten: waarderend vernieuwen. Waarom gebeurt het? Het college heeft in het coalitie akkoord afgesproken om beter, meer en anders te communiceren met mensen in de stad. Ook al doet Breda het goed op het terrein van informatie verstrekking er is nog genoeg ruimte om de kwaliteit van de relatie met de stad te verbeteren. Mensen willen meepraten en betrokken worden, maar krijgen in hun beleving daar weinig gelegenheid voor. “De gemeente beseft heel goed dat meer bronnen in de stad moet zien aan te boren dan het selecte gezelschap waar traditioneel mee gepraat wordt.” Dat gegeven staat aan de basis van een hele reeks initiatieven die de gemeente in 2008 en 2009 heeft ontvouwd. Waarbij nadrukkelijk ingezet is op andere, vernieuwende vormen van interactie. Communicatie wordt steeds moeilijker. Mensen worden overspoeld door informatie. De afzender wordt steeds minder als vanzelfsprekend herkend. Bovendien is de vraaggestuurde 24- uurs economie op stoom gekomen, de maatschappij gewend geraakt aan informatie op afroep en op maat. Je moet dus investeren in persoonlijk contact in nieuwe prikkelende manieren van communicatie. Je moet de onderlinge communicatie wezenlijk veranderen. Achtergrond Waarderend vernieuwen betekent communiceren op een waarderende toon, met een onderzoekende grondhouding en een actiegerichte blik. Deze drie aspecten zijn systematisch verwerkt in een methode met vier fasen: 1) Verkennen: verken wat wordt gewaardeerd, 2) Verlangen: onderzoek naar welk verlangen de combinatie van deze waarderingen leidt, 3) Vormgeven: ga na hoe dit verlangen het beste kan worden vormgegeven, wat en wie daarvoor nodig zijn, en 4) Vernieuwen: realiseer het verlangen en zet daarmee een vernieuwing neer.
Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 81 van 88
Fases van waarderend vernieuwen Verkennen
Verlangen
Vernieuwen
Vormgeven Deze vier fasen kunnen in één gesprek aan de orde komen en kunnen de fasen aangeven van een compleet vernieuwingsproces. Hoe klein of groot het proces ook is, het is goed om tussen de fasen regelmatig en flexibel te schakelen, al naar gelang wat er opkomt in het gesprek of in het vernieuwingsproces. Het belang van een eerste actie Waarderend vernieuwen is principiëler dan een gesprekstechniek. Maar elke verandering begint met een eerste actie en de directe ervaring van het gesprek met een belangrijke persoon is dan een goed begin. Een waarderend gesprek is in feite de kleinste eenheid van waarderend vernieuwen, maar in het voeren van een waarderend gesprek blijkt al hoe anders het is en hoe lastig om het ook anders te doen. Bovendien kan een waarderend gesprek het begin zijn van een compleet en grootschalige vernieuwing. Dit is niet het geval omdat de ideeën en ervaringen er niet waren, maar omdat deze in het waarderende gesprek helder naar boven worden gehaald, worden gewaardeerd, worden gecombineerd met de ideeën en ervaringen van de gesprekspartner, en ten slotte, worden omgezet in gezamenlijke actie. Een waarderend gesprek leren voeren Voor een waarderend gesprek is het belangrijk dat er een bepaalde stemming ontstaat in het gesprek. Deze stemming is er één van een band creëren, mogelijkheden bedenken en acties bedenken. Hieronder is dit uitgebeeld in een figuur. De stemming is beïnvloedbaar. Hoe de stemming van een gesprek te beïnvloeden, daarvoor hebben we zeven “spelregels” voor een waarderend gesprek geformuleerd. Deze spelregels staan hieronder vermeld met een toelichting. Zeven spelregels voor een waarderend gesprek 1) Wees jezelf door geïnteresseerd te zijn in de ander. 2) Vraag naar positieve herinneringen en goede voorbeelden. 3) Geef terug wat jou aanspreekt in het verhaal van de ander, ga na wat werkte. Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 82 van 88
4) Help de ander zijn of haar ideeën goed te verwoorden. Wat zou je nog meer willen? 5) Verken mogelijkheden en zoek de ruimte. Wat wil jij graag? Kan hier iemand op aansluiten? 6) Hoor waar de ander warm voor loopt en vraag hierop door 7) Ga samen na wat de eerste stappen zijn die jullie kunnen zetten. Spreek de eerste twee of drie stappen met elkaar af. Dit is al voldoende om aan de slag te gaan. Betuig, als het kan, je steun door een daad te stellen. Wat vraagt het van de organisatie? Het vraagt om vaardigheden waarmee je gesprekspartner ervaart dat je belangstelling hebt voor hem/haar. Je bent instaat om het contact persoonlijk te maken en uitnodigend te zijn. Het is een attitude en een houding. Daarmee geven we aan dat het zeker niet alleen in te zetten is door medewerkers binnen een directie Maatschappelijke Ontwikkeling (welzijn, zorg, cultuur, jeugd en onderwijs) maar ook binnen Sociale Zaken en Ruimtelijke Ordening kunnen ermee uit de voeten. Immers abtenaren legitimeren toch hun bestaansrecht uit het feit dat er burgers zijn in een stad? Hoewel aanvankelijk vooral ingezet om met burgers om te gaan, wordt het steeds duidelijker dat het ook zijn effecten heeft tussen ambtenaren onderling (binnen het gehele concern). De organisatie moet bereid zijn de nodige energie in de voorbereiding te investeren. Het ontwikkelen van een bepaalde attitude, het afleren van ingesleten gewoonten vraagt tijd. Bereid je hierop goed voor, besteed veel aandacht aan het inrichten van het proces en ben voorbereid op tegenwerpingen. Wat levert deze aanpak op? Het is een manier om interactief met burgers in de stad om te gaan. Niet zoals traditioneel vaak nog inspraak wordt georganiseerd op het eind van een beleidsontwikkeling proces. Je creëert draagvlak waarmee je samen (burger en gemeente) een proces vlot trekt en een duurzame relatie aangaat. Omdat je zoveel ideeën op doet door met burgers in gesprek te zijn, kan het niet anders dat je ook snel aanloopt tegen je eigen grenzen om mensen te faciliteren op weg naar een oplossing. Je heb hiervoor collega’s uit andere afdelingen of directies nodig. Gezien het feit dat “waarderend vernieuwen” als werkwijze binnen het gehele concern wordt geïmplementeerd, realiseer je op een vanzelfsprekendere manier afstemming en een integralere aanpak. De ambtenaar stelt zich niet uitsluitend op als materie deskundige maar creëert ruimte voor de professional uit het maatschappelijk middenveld en burgers van de stad. De ambtenaren onderling zijn steeds meer elkaars interne klanten. Integraal samenwerken wordt steeds eenvoudiger. Het is een intensieve manier van werken die veel energie oplevert en genereert om zaken mogelijk te maken voor bewoners uit de stad. En als zaken niet gerealiseerd kunnen worden is de kans op begrip veel groter. Wat is nog lastig? Inmiddels ruim een jaar verder en hebben op verschillende terreinen ervaring opgedaan om deze manier van werken in te zetten. De fases van “verkennen”en “verlangen” worden steeds vanzelfsprekender gehanteerd. Twijfelaars aan de Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 83 van 88
meerwaarde van de methode geven aan dat het toch niet zo kan zijn dat burgers alles maar kunnen zeggen(dromen). Wellicht heeft het te maken met je eigen onzekerheid omdat je het gevoel zou kunnen krijgen overvallen te worden door inwoners die het idee hebben alles zelf te kunnen bepalen. Niets is minder waar en doe aan verwachting management. De gemeente is en blijft de regisseur (en dat wordt ook van haar verwacht). Om dromen op een waarderende manier om te zetten in daden en concrete acties, is soms lastig. Het aanbrengen van een prioritering, het vaststellen van uitgangspunten, het toetsen van dromen, het vertalen in SMART doelstellingen/resultaten op een waarderende manier gaat steeds meer collega’s goed af. Zowel ambtelijk als politiek moeten we ons realiseren dat er situaties kunnen zijn waarin we de controle verliezen.
“Bredanaars moeten hun eigen agenda bepalen” 2020, het klinkt nog ver weg. Maar als je wilt dat Breda er over 10 jaar nog mooier bijligt en dat alle Bredanaars volop kansen hebben om mee te doen in onze samenleving, dan moet je nu plannen maken. En daar wil de gemeente alle inwoners bij betrekken. Zomaar een donderdag avond in juni 2009. Burgers, vertegenwoordigers van tientallen verenigingen en organisaties melden zich in een gebouw (niet het stadkantoor) voor een gesprek met de gemeente. Deze avond gaat de discussie over “diversiteit”. Een paar weken eerder gaat het bij een soortgelijke gelegenheid over de hoe de Bredase buitenruimte er in 2020 uit zou moeten zien, en een avond ervoor over de sociale toekomst van Breda. Onlangs is het tweede gesprek gevoerd over het thema “meedoen naar vermogen”.
Waarderend vernieuwen Band
Acties
INITIATIEF
Mogelijkheden
Stemming
Zo op het eerste gezicht zijn het gewoon gesprekken tussen de gemeente en belangen groepen, zoals die heel vaak plaatsvinden. Toch is er iets ongewoons aan deze bijeenkomsten. Niet alleen komen er veel meer organisaties aan het woord dan
Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 84 van 88
normaal, maar ook verlopen de gesprekken anders dan normaal. En de gesprekken staan niet op zich. Als het aan de gemeente ligt, zijn ze het startsein van voor een stadsgesprek waar alle Bredanaars zich in kunnen mengen. Op inspirerende plekken in de stad organiseert de gemeente gesprekken over diverse onderwerpen waarvoor iedereen is uitgenodigd en die dan ook op internet zijn te volgen. Het is allemaal onderdeel van de nieuwe manier van communiceren waar Breda in gelooft; WAARDEREND VERNIEUWEN. De essentie ervan; niet gelijk over problemen, klachten of obstakels praten. Eerst naar elkaar luisteren en vertellen waar we enthousiast over zijn. Wat zijn onze dromen voor de toekomst. En hoe je ze met elkaar voor elkaar krijgt; gemeente, bewoners, bedrijven en instellingen. Het draait dus niet alleen om wat de gemeente moet gaan doen, het gaat over wat we in Breda met elkaar kunnen gaan doen. Het is geen vrijblijvende oefening. De insteek is wezenlijk anders. Het gaat niet om welke plannen de gemeente in haar nota’s zet, we willen mensen prikkelen om zelf initiatieven te ontplooien. Dus hoe meer partrijen zich in het gesprek mengen, hoe groter de kans dat partijen met dezelfde ideeën elkaar vinden en iets tot stand kunnen brengen. “Het gaat immers niet om procedures waarin je input verzamelt. Je bent bezig je contact en verstandhouding met mensen te verstevigen” Het belang van waarderend vernieuwen Uit bovenstaande spelregels blijkt al de bedoeling van een waarderend gesprek. Met een waarderend gesprek probeer je te komen tot vernieuwende activiteiten. Dit doe je door te waarderen wat er is (geweest). De ideeën voor vernieuwende activiteiten zijn en blijven van je gesprekspartner, maar je kunt steun betuigen door bijvoorbeeld je waardering voor het initiatief te uiten, kennis te delen of een behulpzaam contact te noemen. Behalve dat je met voorbedachten rade iemand kunt opzoeken om een waarderend gesprek te voeren, kun je tevens al een lopend gesprek proberen om te buigen naar een waarderend gesprek. Dan geef je letterlijk aan dat je het over een andere boeg wilt gooien, of je vraagt bijvoorbeeld: ‘Maar zeg eens, wanneer was het voor jou wél goed?’.
*Bij de totstandkoming van bovenstaande tekst is dankbaar gebruik gemaakt van eerder verschenen teksten van o.a. Maureen Baarspul (gemeente Breda) en Sandra Kensen van het SIOO.
Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 85 van 88
Bouwstenen voor brede participatievisie: Advies richting gemeenteraadsverkiezingen en collegevorming Door Joop Wikkerink, Herma Scholten, Jan van den Heijkant, Frans Kuiper, Henk Grooten, Lex schoonen, Kosha Schipper, Liesbeth Sjouw, Ilona Goessens en Alinda van Bruggen
Geachte (kandidaat) bestuurders,
Participatie werkt. Participatie brengt individueel welzijn en collectieve welvaart. En participatie is meer dan werk: participatie betekent dat iemand je mist als je ziek bent, is je lot in eigen hand hebben, jezelf ontplooien en steun krijgen als dat nodig is. De komende jaren zullen gemeenten met minder middelen voor een grotere opgave staan om participatie te bevorderen. Wij willen u oproepen de verleiding te weerstaan om in die situatie te kiezen voor korte termijn rendementen. Want dan betaalt u, betaalt uw gemeente over enkele jaren de rekening. Het maatschappelijk rendement van interventies waarmee burgers van trede 1 naar trede 2 van de participatieladder worden geholpen zijn minder makkelijk meetbaar dan het rendement van interventies waarmee mensen van trede 5 naar trede 6 gaan. Maar dat betekent niet dat het rendement in de onderste regionen minder groot is, integendeel. Ook in de komende jaren is het, juist in relatie tot de bezuinigingsopgaven, van belang krachtig te investeren in de groepen op de onderste treden van de participatieladder, de groep van sociaal kwetsbare burgers. Dat betekent kiezen voor een moeilijker doelgroep, die meer hulp nodig heeft dan de mensen op trede 5. Het betekent echter niet dat hogere kosten hiervan het gevolg moeten zijn. Ook met krimpende budgetten is een keuze om te investeren in de onderste treden van de participatieladder haalbaar, mits er slimmer wordt gewerkt. Slimmer werken houdt in: verduurzamen; ontschotting van de gemeentelijke organisatie; meer samen met in plaats van tegen de burger; slimme(re) arrangementen zoeken met andere partijen; niet zelf alles willen doen als gemeente maar gebruik maken van de ambities, kracht en prikkels die burgers en andere partijen al in beweging brengen. We moeten een omslag maken van de dienstverlenende en verzorgende rol naar een faciliterende, kaderstellende en complementaire rol. In aanpakken zoals Welzijn Zorg en Service in de Wijk (WZSW, onder meer in Tilburg) en Koersen op eigen Kompas (Schiedam) blijkt de winst van slimmer werken. De energie en inzet van burgers en maatschappelijke
Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 86 van 88
organisaties enerzijds en van de gemeente anderzijds versterken elkaar omdat ze gelijkgericht zijn. Als u durft te kiezen om te blijven investeren in de mensen die ondersteuning en hulp het hardst nodig hebben, zult u de omslag naar een andere rol moeten maken. Een rolopvatting van de gemeente die past in de huidige tijd. Van verzorgende overheid naar regisseur en facilitator. Het aanleren en effectief maken van die nieuwe rol is niet eenvoudig. De omslag naar een werkwijze waarin u meer samen met de burger en maatschappelijke partijen werkt betekent ook durven loslaten. Het idee loslaten dat je als overheid het allemaal zelf kunt regelen. Als regisseur verbindingen leggen tussen de doelen van andere partijen en burgers, maar ook accepteren dat deze divergeren. Uw grootste uitdaging voor de komende beleidsperiode is wellicht niet ‘hoe houden we alles overeind wat we gewend waren te doen’, maar ‘hoe nodigen we andere partijen uit om samen in de gewenste richting te werken?’ Voor de effectieve invulling van deze regierol zou het helpen als traditionele schotten binnen beleid en bestuur doorbroken worden. Benoeming van een wethouder Participatie zou een doorbraak kunnen zijn; een stevige ambtelijke verankering hoort daarbij. Deze uitdaging willen wij graag onder uw aandacht brengen.
Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 87 van 88
Participatie is je ‘deel’ nemen. Participatie brengt individueel welzijn en collectieve welvaart. Participatie betekent dat iemand je mist als je ziek bent. Participatie is zelf regie voeren, meedoen, ontmoeten, gewaardeerd worden en nodig zijn. Participatie is voor mij "in eigen hand dat lot!" Daar past zelfstandig ondernemerschap bij. Weg van de geraniums en actief in het maatschappelijk leven. Participatie doe je zelf. Werk maken van participatie is een tegenstelling in zichzelf. Als je voor een dubbeltje geboren bent kun je best wel een kwartje worden. Vraag niet wat gemeenten kunnen doen voor kwetsbare burgers, maar wat sterke burgers kunnen doen voor anderen. Participatie is goed voor iedereen. Participatie werkt. Kan niet ligt op het kerkhof en wil niet ligt er naast. Ieder mens kan ‘iets’. Inburgeringsresultaten moet je met een hoofdletter-P schrijven. Duurzaam participeren geeft energie. Schoenmaker blijf bij je leest! Doe geen dingen die de markt beter doet! Burgers participeren alleen in dingen die hen raken. De kosten van participatie gaan voor de baat uit. Wie nu kiest voor snel rendement betaalt over vier jaar de rekening. De taak van de gemeente is ondersteuning en wegwijs maken van mensen. In mijn geval: coachen naar ondernemerschap. Gemeenten zijn de uitgestoken hand van de overheid. Organisaties in zorg en welzijn hebben geen andere bestaansgrond dan te zorgen dat burgers optimaal kunnen meedoen aan de samenleving. Een stijging op de onderste treden van de participatieladder is niet te meten en levert dus niets op. Investeren in de eigen productiecapaciteit van mensen, in de vaardigheid om aan zichzelf te bouwen. Het belang van de wettelijke opdracht en budgetcontrole overstijgt het belang van de burger! Mogen we van de meest kwetsbaren in onze samenleving mogen verwachten dat zij eerst iets doen voor een ander en dan pas voor zichzelf? We moeten niet van alle kamelen werkpaarden willen maken; een kameel is ook een leuk dier. Waar de verantwoordelijkheid van de gemeente ophoudt? De insteek is andersom: de burger is verantwoordelijk en de gemeente ondersteunt waar de burger tegen zijn grenzen aanloopt. Investeer alleen nog maar in duurzame uitstroom! Verbinden, verbinden en nog eens verbinden. Steun bieden aan hen die het nodig hebben om mee te blijven doen. Zorgen voor een compleet en samenhangend aanbod aan kwetsbare mensen, dat klinkt simpeler dan het is. Het gaat om verleiding, niet om klantgerichtheid. Beleidsruimte is mooi, maar wat doe je met die ruimte? Prioriteren kan op verschillende manieren, denk ook eens aan uw eigen rolopvatting! In moeilijke tijden worden de beste ideeën geboren. Geen drie pijlers meer maar wel één integrale visie. Wat mag participatie kosten? De gemeente moet ophouden met bemoeien, de burger kan het zelf wel. Wie wordt de nieuwe wethouder Participatie? Reader themabijeenkomst G32-Sociale Pijler Bouwstenen voor een brede participatievisie
Pagina 88 van 88