DFG / TFG 540 - 550 Gebruiksaanwijzing
11.09 -
H
51167695 08.12
DFG 540 DFG 545 DFG 550 TFG 540 TFG 545 TFG 550
Verklaring van overeenstemming
Verklaring van overeenstemming
Jungheinrich AG, Am Stadtrand 35, D-22047 Hamburg Producent of in de gemeenschap gevestigde vertegenwoordiger
Jungheinrich AG, Am Stadtrand 35, D-22047 Hamburg Producent of in de gemeenschap gevestigde vertegenwoordiger
Type DFG 540 DFG 545 DFG 550 TFG 540 TFG 545 TFG 550
Optie
Serienummer
Bouwjaar
Type DFG 540 DFG 545 DFG 550 TFG 540 TFG 545 TFG 550
Optie
Serienummer
Bouwjaar
In opdracht
In opdracht
Datum
Datum
H EG-verklaring van overeenstemming
H EG-verklaring van overeenstemming
De ondertekenaars verklaren hiermee, dat het hieronder genoemde energiegedreven interne transportmiddel voldoet aan de Europese richtlijnen 2006/ 42/EG (machinerichtlijn) en 2004/108/EEG (elektromagnetische compatibiliteit – EMC), inclusief de wijzigingen en wetgeving voor de omzetting van de richtlijnen in nationaal recht. Alle ondertekenaars zijn individueel gemachtigd om de technische documenten samen te stellen.
De ondertekenaars verklaren hiermee, dat het hieronder genoemde energiegedreven interne transportmiddel voldoet aan de Europese richtlijnen 2006/ 42/EG (machinerichtlijn) en 2004/108/EEG (elektromagnetische compatibiliteit – EMC), inclusief de wijzigingen en wetgeving voor de omzetting van de richtlijnen in nationaal recht. Alle ondertekenaars zijn individueel gemachtigd om de technische documenten samen te stellen.
08.12 NL
Aanvullende gegevens
08.12 NL
Aanvullende gegevens
3
3
4 4 08.12 NL
08.12 NL
Voorwoord
Voorwoord
Aanwijzingen voor de handleiding
Aanwijzingen voor de handleiding
Voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel is kennis nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in korte, overzichtelijke vorm. De hoofdstukken zijn alfabetisch gerangschikt en de pagina's zijn doorgaand genummerd.
Voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel is kennis nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in korte, overzichtelijke vorm. De hoofdstukken zijn alfabetisch gerangschikt en de pagina's zijn doorgaand genummerd.
In deze handleiding worden verscheidene varianten van het interne transportmiddel beschreven. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat de beschrijving wordt gebruikt die geldt voor het betreffende type interne transportmiddel.
In deze handleiding worden verscheidene varianten van het interne transportmiddel beschreven. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat de beschrijving wordt gebruikt die geldt voor het betreffende type interne transportmiddel.
Onze apparaten worden continu verder ontwikkeld. Wij vragen om uw begrip voor het feit dat wij een voorbehoud moeten maken voor wijzigingen in vorm, uitrusting en techniek. Uit de inhoud van deze handleiding kunnen hierdoor geen claims met betrekking tot bepaalde eigenschappen van het apparaat worden afgeleid.
Onze apparaten worden continu verder ontwikkeld. Wij vragen om uw begrip voor het feit dat wij een voorbehoud moeten maken voor wijzigingen in vorm, uitrusting en techniek. Uit de inhoud van deze handleiding kunnen hierdoor geen claims met betrekking tot bepaalde eigenschappen van het apparaat worden afgeleid.
Veiligheidsaanwijzingen en aanduidingen
Veiligheidsaanwijzingen en aanduidingen
De volgende pictogrammen markeren veiligheidsaanwijzingen en belangrijke uitleg:
De volgende pictogrammen markeren veiligheidsaanwijzingen en belangrijke uitleg:
GEVAAR!
GEVAAR!
Wijst op een buitengewoon gevaarlijke situatie. Als deze aanwijzing niet in acht wordt genomen, kunnen onherstelbaar letsel en zelfs de dood het gevolg zijn.
Wijst op een buitengewoon gevaarlijke situatie. Als deze aanwijzing niet in acht wordt genomen, kunnen onherstelbaar letsel en zelfs de dood het gevolg zijn.
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
Wijst op een buitengewoon gevaarlijke situatie. Als deze aanwijzing niet in acht wordt genomen, kan onherstelbaar of dodelijk letsel het gevolg zijn.
Wijst op een buitengewoon gevaarlijke situatie. Als deze aanwijzing niet in acht wordt genomen, kan onherstelbaar of dodelijk letsel het gevolg zijn.
VOORZICHTIG!
VOORZICHTIG!
Wijst op een gevaarlijke situatie. Als deze aanwijzing niet in acht wordt genomen, kan licht of gemiddeld letsel het gevolg zijn.
Wijst op een gevaarlijke situatie. Als deze aanwijzing niet in acht wordt genomen, kan licht of gemiddeld letsel het gevolg zijn.
AANWIJZING
AANWIJZING
Duidt op gevaar van materiële schade. Als deze aanwijzing niet in acht wordt genomen, kan materiële schade het gevolg zijn.
Z
Duidt op gevaar van materiële schade. Als deze aanwijzing niet in acht wordt genomen, kan materiële schade het gevolg zijn.
Z
Staat voor aanwijzingen en toelichtingen. t o
t o
Duidt op de standaarduitvoering Duidt op de optionele uitvoering
Duidt op de standaarduitvoering Duidt op de optionele uitvoering
Auteursrecht 08.12 NL
Auteursrecht 08.12 NL
Staat voor aanwijzingen en toelichtingen.
Het auteursrecht op deze handleiding is in handen van JUNGHEINRICH AG.
5
Het auteursrecht op deze handleiding is in handen van JUNGHEINRICH AG.
5
Am Stadtrand 35 22047 Hamburg - Deutschland
Am Stadtrand 35 22047 Hamburg - Deutschland
Telefoon: +49 (0) 40/6948-0
Telefoon: +49 (0) 40/6948-0
www.jungheinrich.com
www.jungheinrich.com
6
08.12 NL
Jungheinrich Aktiengesellschaft
08.12 NL
Jungheinrich Aktiengesellschaft
6
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave 11
A
Gebruik volgens bestemming..................................................
11
1 2 3 4 5
Algemeen ................................................................................................ Gebruik volgens bestemming .................................................................. Toegestane gebruiksvoorwaarden .......................................................... Verplichtingen van de exploitant.............................................................. Aanbouwen van aanbouwapparaten en/of toebehoren...........................
11 11 12 13 13
1 2 3 4 5
Algemeen ................................................................................................ Gebruik volgens bestemming .................................................................. Toegestane gebruiksvoorwaarden .......................................................... Verplichtingen van de exploitant.............................................................. Aanbouwen van aanbouwapparaten en/of toebehoren...........................
11 11 12 13 13
B
Beschrijving van het voertuig ..................................................
15
B
Beschrijving van het voertuig ..................................................
15
1 1.1 2 2.1 2.2 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8 3.9 4 4.1 4.2 4.3 5
Beschrijving van de toepassing ............................................................... Voertuigtypen en nominaal hefvermogen................................................ Beschrijving van modules en functies ..................................................... Overzicht modules ................................................................................... Functiebeschrijving.................................................................................. Technische gegevens.............................................................................. Vermogensgegevens............................................................................... Afmetingen .............................................................................................. Gewichten................................................................................................ Hefmastuitvoeringen................................................................................ Banden .................................................................................................... Motorgegevens........................................................................................ EN-normen .............................................................................................. Gebruiksvoorwaarden ............................................................................. Elektrische eisen ..................................................................................... Kentekenplaatsen en typeplaatjes........................................................... Typeplaatje .............................................................................................. Hefvermogenplaatje van het interne transportmiddel .............................. Hefcapaciteitplaatje van het aanbouwapparaat....................................... Stabiliteit ..................................................................................................
15 15 16 16 17 19 19 21 23 24 26 27 28 29 29 30 32 33 34 34
1 1.1 2 2.1 2.2 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8 3.9 4 4.1 4.2 4.3 5
Beschrijving van de toepassing ............................................................... Voertuigtypen en nominaal hefvermogen................................................ Beschrijving van modules en functies ..................................................... Overzicht modules................................................................................... Functiebeschrijving.................................................................................. Technische gegevens.............................................................................. Vermogensgegevens............................................................................... Afmetingen .............................................................................................. Gewichten................................................................................................ Hefmastuitvoeringen................................................................................ Banden .................................................................................................... Motorgegevens........................................................................................ EN-normen .............................................................................................. Gebruiksvoorwaarden ............................................................................. Elektrische eisen ..................................................................................... Kentekenplaatsen en typeplaatjes........................................................... Typeplaatje .............................................................................................. Hefvermogenplaatje van het interne transportmiddel .............................. Hefcapaciteitplaatje van het aanbouwapparaat....................................... Stabiliteit ..................................................................................................
15 15 16 16 17 19 19 21 23 24 26 27 28 29 29 30 32 33 34 34
C
Transport en eerste inbedrijfstelling ........................................
35
C
Transport en eerste inbedrijfstelling ........................................
35
1 2 2.1 2.2 2.3 3 4
Transport ................................................................................................. Intern transportmiddel verladen............................................................... Positie zwaartepunt van het interne transportmiddel............................... Intern transportmiddel met kraan verladen.............................................. Verladen met tweede intern transportmiddel........................................... Borging van het interne transportmiddel tijdens transport ....................... Eerste inbedrijfstelling .............................................................................
35 35 35 36 37 38 39
1 2 2.1 2.2 2.3 3 4
Transport ................................................................................................. Intern transportmiddel verladen............................................................... Positie zwaartepunt van het interne transportmiddel............................... Intern transportmiddel met kraan verladen.............................................. Verladen met tweede intern transportmiddel........................................... Borging van het interne transportmiddel tijdens transport ....................... Eerste inbedrijfstelling .............................................................................
35 35 35 36 37 38 39
08.12 NL
Gebruik volgens bestemming..................................................
08.12 NL
A
7
7
D
Intern transportmiddel tanken .................................................
41
D
Intern transportmiddel tanken .................................................
41
1 1.1 1.2 2 2.1 2.2 3 3.1 3.2 4 4.1 4.2
Algemeen ................................................................................................ Veiligheidsvoorschriften voor de omgang met dieselolie en vloeibaar gas Overdrukventiel LPG-installatie ............................................................... Dieselolie tanken ..................................................................................... Tanken..................................................................................................... Tanken met brandstofreservoirs .............................................................. Gasreservoir ............................................................................................ Gasflessen............................................................................................... Vloeibaar gastank.................................................................................... Vulindicatie brandstof .............................................................................. Scherm .................................................................................................... Niveau-indicatie voor gasflessen (o) ......................................................
41 41 43 44 44 46 47 47 50 51 51 51
1 1.1 1.2 2 2.1 2.2 3 3.1 3.2 4 4.1 4.2
Algemeen ................................................................................................ Veiligheidsvoorschriften voor de omgang met dieselolie en vloeibaar gas Overdrukventiel LPG-installatie ............................................................... Dieselolie tanken ..................................................................................... Tanken..................................................................................................... Tanken met brandstofreservoirs .............................................................. Gasreservoir ............................................................................................ Gasflessen............................................................................................... Vloeibaar gastank.................................................................................... Vulindicatie brandstof .............................................................................. Scherm .................................................................................................... Niveau-indicatie voor gasflessen (o) ......................................................
41 41 43 44 44 46 47 47 50 51 51 51
E
Bediening ................................................................................
53
E
Bediening ................................................................................
53
8
1 2 2.1 2.2 2.3 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8 4.9 4.10 4.11 4.12
Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het interne transportmiddel ... 53 Beschrijving van de indicatie- en bedienelementen ................................ 55 Display..................................................................................................... 57 Schakelaar op het instrumentenpaneel (o) ............................................ 59 Rijrichtingschakelaar/snelheidsschakelaar .............................................. 60 Intern transportmiddel voorbereiden op gebruik...................................... 61 Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling................. 61 In- en uitstappen...................................................................................... 62 Interne transportmiddelen met gereduceerde hoofdruimte X (o) ........... 62 Bestuurdersplaats inrichten ..................................................................... 63 Veiligheidsgordel ..................................................................................... 67 Werken met het interne transportmiddel ................................................. 68 Veiligheidsregels voor het rijden.............................................................. 68 Gebruiksklaar maken............................................................................... 71 Intern transportmiddel veilig parkeren ..................................................... 74 NOODSTOP ............................................................................................ 75 Rijden ...................................................................................................... 76 Sturen ...................................................................................................... 77 Remmen .................................................................................................. 78 Vorktanden instellen ................................................................................ 80 Vorktanden vervangen ............................................................................ 81 Opnemen, transporteren en neerzetten van lasten ................................. 82 Bediening van de hefinrichting en geïtegreerde aanbouwapparatuur ..... 84 Veiligheidsaanwijzingen voor de bediening van extra aanbouwapparaten............................................................................................................ 89 4.13 Bedienen van extra aanbouwapparaten voor SOLO-PILOT ................... 92 4.14 Montage extra aanbouwapparaten.......................................................... 94 5 Aanhangers trekken ................................................................................ 96 6 Extra uitrusting......................................................................................... 98 6.1 Stalen cabine........................................................................................... 98 6.2 Schuifraam .............................................................................................. 98 6.3 Zomerdeur ............................................................................................... 99 6.4 Verlenging rugleuning.............................................................................. 99 6.5 Verwarming ............................................................................................. 100
8
08.12 NL
Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het interne transportmiddel ... 53 Beschrijving van de indicatie- en bedienelementen ................................ 55 Display..................................................................................................... 57 Schakelaar op het instrumentenpaneel (o) ............................................ 59 Rijrichtingschakelaar/snelheidsschakelaar .............................................. 60 Intern transportmiddel voorbereiden op gebruik...................................... 61 Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling................. 61 In- en uitstappen...................................................................................... 62 Interne transportmiddelen met gereduceerde hoofdruimte X (o) ........... 62 Bestuurdersplaats inrichten ..................................................................... 63 Veiligheidsgordel ..................................................................................... 67 Werken met het interne transportmiddel ................................................. 68 Veiligheidsregels voor het rijden.............................................................. 68 Gebruiksklaar maken............................................................................... 71 Intern transportmiddel veilig parkeren ..................................................... 74 NOODSTOP ............................................................................................ 75 Rijden ...................................................................................................... 76 Sturen ...................................................................................................... 77 Remmen .................................................................................................. 78 Vorktanden instellen ................................................................................ 80 Vorktanden vervangen ............................................................................ 81 Opnemen, transporteren en neerzetten van lasten ................................. 82 Bediening van de hefinrichting en geïtegreerde aanbouwapparatuur ..... 84 Veiligheidsaanwijzingen voor de bediening van extra aanbouwapparaten............................................................................................................ 89 4.13 Bedienen van extra aanbouwapparaten voor SOLO-PILOT ................... 92 4.14 Montage extra aanbouwapparaten.......................................................... 94 5 Aanhangers trekken ................................................................................ 96 6 Extra uitrusting......................................................................................... 98 6.1 Stalen cabine........................................................................................... 98 6.2 Schuifraam .............................................................................................. 98 6.3 Zomerdeur ............................................................................................... 99 6.4 Verlenging rugleuning.............................................................................. 99 6.5 Verwarming ............................................................................................. 100
08.12 NL
1 2 2.1 2.2 2.3 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8 4.9 4.10 4.11 4.12
6.11 6.12 6.13 6.14 6.15 6.16 6.17 7 7.1 7.2
Afneembaar lastbeschermrek.................................................................. Brandblusser ........................................................................................... Rockinger koppeling met handhendel of afstandsbediening ................... Camerasysteem ...................................................................................... Optionele uitvoering voor werkzaamheden in sterke vuilbelastende omgevingen .................................................................................................. Neigingshoekindicatie.............................................................................. Snelheidsreductie .................................................................................... Drijfwerkblokkering .................................................................................. Achteruitrijblokkering ............................................................................... Stuurkolombevestiging rijrichtingschakelaar ........................................... Temperatuurcontrolesysteem.................................................................. Bedieningsschema met cardanfunctie..................................................... Storingshulp............................................................................................. Storingzoeken en oplossing .................................................................... Intern transportmiddel zonder eigen aandrijving verplaatsen ..................
F 1 2 3 4 5 5.1 5.2 5.3 6 6.1
08.12 NL
6.2 6.3 6.4 6.5 6.6 6.7 6.8 6.9 6.10 6.11 6.12 7 7.1 7.2 7.3 8 9 10 11 11.1 11.2
102 102 103 104
6.6 6.7 6.8 6.9 6.10 6.11 6.12 6.13 6.14 6.15 6.16 6.17 7 7.1 7.2
Afneembaar lastbeschermrek.................................................................. Brandblusser ........................................................................................... Rockinger koppeling met handhendel of afstandsbediening ................... Camerasysteem ...................................................................................... Optionele uitvoering voor werkzaamheden in sterke vuilbelastende omgevingen .................................................................................................. Neigingshoekindicatie.............................................................................. Snelheidsreductie .................................................................................... Drijfwerkblokkering .................................................................................. Achteruitrijblokkering ............................................................................... Stuurkolombevestiging rijrichtingschakelaar ........................................... Temperatuurcontrolesysteem.................................................................. Bedieningsschema met cardanfunctie..................................................... Storingshulp............................................................................................. Storingzoeken en oplossing .................................................................... Intern transportmiddel zonder eigen aandrijving verplaatsen ..................
Onderhoud van het interne transportmiddel............................ 115
F
Onderhoud van het interne transportmiddel............................ 115
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming.................................................. Veiligheidsvoorschriften voor het onderhoud .......................................... Onderhoud en inspectie .......................................................................... Onderhoudscontrolelijst........................................................................... Bedrijfsmiddelen en smeerplan ............................................................... Veilig werken met bedrijfsmiddelen ......................................................... Smeerschema ......................................................................................... Gebruiksmiddelen.................................................................................... Beschrijving van de onderhoudswerkzaamheden ................................... Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden. ..................................................................................... Motorkap openen..................................................................................... De bevestiging van de wielen controleren............................................... Hydraulische systeem ............................................................................. Motoronderhoud ...................................................................................... Controleer elektrische zekeringen ........................................................... Startbatterij .............................................................................................. Uitlaatgassysteem ................................................................................... Onderhoud van de veiligheidsgordel ....................................................... Drijfwerk................................................................................................... Rem ......................................................................................................... Inbedrijfstelling van het interne transportmiddel na onderhoudswerkzaamheden.............................................................................................. Het interne transportmiddel stilleggen ..................................................... Maatregelen vóór de stillegging............................................................... Maatregelen tijdens de stillegging ........................................................... Opnieuw in gebruik nemen van het interne transportmiddel na stillegging Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone gebeurtenissen Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren.................................................. Meting van lichaamstrillingen .................................................................. Handleiding diesel-deeltjesfilter HUSS FS – MK-serie (o) ..................... Belangrijke algemene tips ....................................................................... Belangrijke veiligheidsaanwijzingen ........................................................
1 2 3 4 5 5.1 5.2 5.3 6 6.1
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming.................................................. Veiligheidsvoorschriften voor het onderhoud .......................................... Onderhoud en inspectie .......................................................................... Onderhoudscontrolelijst........................................................................... Bedrijfsmiddelen en smeerplan ............................................................... Veilig werken met bedrijfsmiddelen ......................................................... Smeerschema ......................................................................................... Gebruiksmiddelen.................................................................................... Beschrijving van de onderhoudswerkzaamheden ................................... Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden. ..................................................................................... Motorkap openen..................................................................................... De bevestiging van de wielen controleren............................................... Hydraulische systeem ............................................................................. Motoronderhoud ...................................................................................... Controleer elektrische zekeringen ........................................................... Startbatterij .............................................................................................. Uitlaatgassysteem ................................................................................... Onderhoud van de veiligheidsgordel ....................................................... Drijfwerk................................................................................................... Rem ......................................................................................................... Inbedrijfstelling van het interne transportmiddel na onderhoudswerkzaamheden.............................................................................................. Het interne transportmiddel stilleggen ..................................................... Maatregelen vóór de stillegging............................................................... Maatregelen tijdens de stillegging ........................................................... Opnieuw in gebruik nemen van het interne transportmiddel na stillegging Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone gebeurtenissen Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren.................................................. Meting van lichaamstrillingen .................................................................. Handleiding diesel-deeltjesfilter HUSS FS – MK-serie (o) ..................... Belangrijke algemene tips ....................................................................... Belangrijke veiligheidsaanwijzingen ........................................................
105 105 106 106 106 106 107 108 109 109 112
115 116 121 122 130 130 132 133 135 135 136 137 138 141 153 158 159 160 160 161 162 163 164 164 165 166 167 167 168 168 168 9
6.2 6.3 6.4 6.5 6.6 6.7 6.8 6.9 6.10 6.11 6.12
08.12 NL
6.6 6.7 6.8 6.9 6.10
7 7.1 7.2 7.3 8 9 10 11 11.1 11.2
102 102 103 104 105 105 106 106 106 106 107 108 109 109 112
115 116 121 122 130 130 132 133 135 135 136 137 138 141 153 158 159 160 160 161 162 163 164 164 165 166 167 167 168 168 168 9
169 170 171 172 173
11.3 11.4 11.5 11.6 11.7
10
Functiebeschrijving.................................................................................. Bediening HUSS-besturing...................................................................... Handleiding HUSS-besturing................................................................... Regeneratie ............................................................................................. Onderhoud...............................................................................................
169 170 171 172 173
08.12 NL
Functiebeschrijving.................................................................................. Bediening HUSS-besturing...................................................................... Handleiding HUSS-besturing................................................................... Regeneratie ............................................................................................. Onderhoud...............................................................................................
08.12 NL
11.3 11.4 11.5 11.6 11.7
10
A Gebruik volgens bestemming
A Gebruik volgens bestemming
1
1
Algemeen Het in deze handleiding beschreven interne transportmiddel is geschikt voor het heffen, neerlaten en vervoeren van lasten. Het interne transportmiddel moet volgens de aanwijzingen in deze handleiding worden gebruikt, bediend en onderhouden. Een ander gebruik is niet volgens de bestemming en kan leiden tot lichamelijk letsel, beschadiging van het interne transportmiddel of andere materiële schade.
2
Algemeen Het in deze handleiding beschreven interne transportmiddel is geschikt voor het heffen, neerlaten en vervoeren van lasten. Het interne transportmiddel moet volgens de aanwijzingen in deze handleiding worden gebruikt, bediend en onderhouden. Een ander gebruik is niet volgens de bestemming en kan leiden tot lichamelijk letsel, beschadiging van het interne transportmiddel of andere materiële schade.
Gebruik volgens bestemming
2
AANWIJZING
Gebruik volgens bestemming AANWIJZING
De maximaal op te nemen last en de maximaal toegestane lastafstand is aangegeven op het lastplaatje. Deze mogen niet worden overschreden. De last moet op het lastopnamemiddel liggen of worden opgenomen met een door de fabrikant toegestaan aanbouwdeel. De last moet tegen de achterkant van de vorkdrager en in het midden tussen de lastvorken liggen.
De maximaal op te nemen last en de maximaal toegestane lastafstand is aangegeven op het lastplaatje. Deze mogen niet worden overschreden. De last moet op het lastopnamemiddel liggen of worden opgenomen met een door de fabrikant toegestaan aanbouwdeel. De last moet tegen de achterkant van de vorkdrager en in het midden tussen de lastvorken liggen.
– – – – – – – –
– – – – – – – –
Heffen en neerlaten van lasten. Transporteren van neergelaten lasten over korte afstanden. Rijden met opgeheven last (>30 cm) is niet toegestaan. Vervoeren en heffen van personen is verboden. Schuiven of trekken van lasten is verboden. Incidenteel trekken van aanhangerlasten. Bij het trekken van aanhangers moet de last op de aanhanger zijn geborgd. De toegestane aanhangerlast mag niet worden overschreden.
08.12 NL
08.12 NL
Heffen en neerlaten van lasten. Transporteren van neergelaten lasten over korte afstanden. Rijden met opgeheven last (>30 cm) is niet toegestaan. Vervoeren en heffen van personen is verboden. Schuiven of trekken van lasten is verboden. Incidenteel trekken van aanhangerlasten. Bij het trekken van aanhangers moet de last op de aanhanger zijn geborgd. De toegestane aanhangerlast mag niet worden overschreden.
11
11
3
Toegestane gebruiksvoorwaarden
3
GEVAAR!
GEVAAR!
De toegestane vlak- en puntbelastingen van de rijwegen mogen niet worden overschreden. Op onoverzichtelijke plaatsen is het nodig dat een tweede persoon assisteert. De bestuurder moet ervoor zorgen dat de laadplaat / laadbrug tijdens het laden en lossen niet wordt verwijderd of losraakt.
De toegestane vlak- en puntbelastingen van de rijwegen mogen niet worden overschreden. Op onoverzichtelijke plaatsen is het nodig dat een tweede persoon assisteert. De bestuurder moet ervoor zorgen dat de laadplaat / laadbrug tijdens het laden en lossen niet wordt verwijderd of losraakt.
– Gebruik in industriële en bedrijfsomgeving. – Toegestaan temperatuurbereik -20 tot 40°C. – Enkel gebruiken op bevestigde en vlakke ondergrond met voldoende draagvermogen. – Enkel gebruiken op overzichtelijke en door de exploitant vrijgegeven rijbanen. – Oprijden van hellingen tot maximaal 15 %. – Hellingen dwars of schuin op- of afrijden is verboden. Last aan bergzijde transporteren. – Gebruik op gedeeltelijk openbare verkeerswegen.
– Gebruik in industriële en bedrijfsomgeving. – Toegestaan temperatuurbereik -20 tot 40°C. – Enkel gebruiken op bevestigde en vlakke ondergrond met voldoende draagvermogen. – Enkel gebruiken op overzichtelijke en door de exploitant vrijgegeven rijbanen. – Oprijden van hellingen tot maximaal 15 %. – Hellingen dwars of schuin op- of afrijden is verboden. Last aan bergzijde transporteren. – Gebruik op gedeeltelijk openbare verkeerswegen.
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
08.12 NL
Extreme omstandigheden XVoor gebruik onder extreme omstandigheden, in het bijzonder in sterk stofhoudende of corrosieveroorzakende omgeving, is voor het interne transportmiddel een speciale uitrusting en toelating vereist. XGebruik in explosiegevaarlijke zones is niet toegestaan. XBij onweer (storm, bliksem) mag het interne transportmiddel niet buiten of in risicozones worden gebruikt.
08.12 NL
Extreme omstandigheden XVoor gebruik onder extreme omstandigheden, in het bijzonder in sterk stofhoudende of corrosieveroorzakende omgeving, is voor het interne transportmiddel een speciale uitrusting en toelating vereist. XGebruik in explosiegevaarlijke zones is niet toegestaan. XBij onweer (storm, bliksem) mag het interne transportmiddel niet buiten of in risicozones worden gebruikt.
12
Toegestane gebruiksvoorwaarden
12
4
Verplichtingen van de exploitant
4
Exploitant in de zin van deze handleiding is iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die het interne transportmiddel zelf gebruikt of in wiens opdracht het wordt gebruikt. In bijzondere situaties (bijvoorbeeld leasen of huren) is de exploitant de persoon die volgens de bestaande overeenkomst tussen eigenaar en gebruiker van het interne transportmiddel de genoemde verplichtingen tijdens het gebruik moet waarnemen. De exploitant moet ervoor zorgen dat het interne transportmiddel uitsluitend wordt gebruikt volgens de bestemming en dat alle gevaren voor leven en gezondheid van de gebruiker en derden worden vermeden. Bovendien moet hij de naleving van de voorschriften voor ongevallenpreventie, overige veiligheidstechnische regels en de gebruiks-, onderhouds- en revisierichtlijnen bewaken. De exploitant moet kunnen garanderen dat alle gebruikers deze handleiding hebben gelezen en begrepen.
Exploitant in de zin van deze handleiding is iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die het interne transportmiddel zelf gebruikt of in wiens opdracht het wordt gebruikt. In bijzondere situaties (bijvoorbeeld leasen of huren) is de exploitant de persoon die volgens de bestaande overeenkomst tussen eigenaar en gebruiker van het interne transportmiddel de genoemde verplichtingen tijdens het gebruik moet waarnemen. De exploitant moet ervoor zorgen dat het interne transportmiddel uitsluitend wordt gebruikt volgens de bestemming en dat alle gevaren voor leven en gezondheid van de gebruiker en derden worden vermeden. Bovendien moet hij de naleving van de voorschriften voor ongevallenpreventie, overige veiligheidstechnische regels en de gebruiks-, onderhouds- en revisierichtlijnen bewaken. De exploitant moet kunnen garanderen dat alle gebruikers deze handleiding hebben gelezen en begrepen.
AANWIJZING
AANWIJZING
Bij het niet naleven van deze handleiding vervalt onze garantie. De garantie vervalt ook wanneer de klant en / of derden onvakkundige werkzaamheden aan het object verrichten, zonder toestemming van de fabrikant.
Bij het niet naleven van deze handleiding vervalt onze garantie. De garantie vervalt ook wanneer de klant en / of derden onvakkundige werkzaamheden aan het object verrichten, zonder toestemming van de fabrikant.
Aanbouwen van aanbouwapparaten en/of toebehoren
5
Aanbouwen van aanbouwapparaten en/of toebehoren Aanbouwen van toebehoren
De aan- of inbouw van extra inrichtingen, waarmee de functies van het interne transportmiddel worden beïnvloed of waarmee deze functies worden uitgebreid, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van de producent. Eventueel moet u toestemming van de plaatselijke autoriteiten hebben. De toestemming van autoriteiten vervangt echter niet de toestemming van de producent.
De aan- of inbouw van extra inrichtingen, waarmee de functies van het interne transportmiddel worden beïnvloed of waarmee deze functies worden uitgebreid, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van de producent. Eventueel moet u toestemming van de plaatselijke autoriteiten hebben. De toestemming van autoriteiten vervangt echter niet de toestemming van de producent.
08.12 NL
Aanbouwen van toebehoren
08.12 NL
5
Verplichtingen van de exploitant
13
13
14 14 08.12 NL
08.12 NL
B Beschrijving van het voertuig
B Beschrijving van het voertuig
1
1
1.1
Beschrijving van de toepassing
Beschrijving van de toepassing
De DFG / TFG 540 - 550 is bij een heftruck met chauffeursstoel in vierwieluitvoering met verbrandingsmotor. Interne transportmiddelen van het type DFG zijn uitgerust met dieselmotor, interne transportmiddelen van het type met ottomotor voor gasaandrijving.
De DFG / TFG 540 - 550 is bij een heftruck met chauffeursstoel in vierwieluitvoering met verbrandingsmotor. Interne transportmiddelen van het type DFG zijn uitgerust met dieselmotor, interne transportmiddelen van het type met ottomotor voor gasaandrijving.
De DFG / TFG 540 - 550 is een vrijdragende contragewicht-vorkheftruck, die met de voor het interne transportmiddel aangebrachte lastopnamemiddel lasten kan opnemen, optillen, transporteren en neerzetten.
De DFG / TFG 540 - 550 is een vrijdragende contragewicht-vorkheftruck, die met de voor het interne transportmiddel aangebrachte lastopnamemiddel lasten kan opnemen, optillen, transporteren en neerzetten.
U kunt ook pallets met gesloten bodemsteun opnemen.
U kunt ook pallets met gesloten bodemsteun opnemen.
De DFG / TFG 540 - 550 is uitgerust met een hydrodynamische aandrijving. Het linkerpedaal is een combinatie van kruipgang en rempedaal, en activeert de snelheffunctie tijdens het langzaam rijden. Het middelste pedaal is een standaard rem en noodrempedaal.
De DFG / TFG 540 - 550 is uitgerust met een hydrodynamische aandrijving. Het linkerpedaal is een combinatie van kruipgang en rempedaal, en activeert de snelheffunctie tijdens het langzaam rijden. Het middelste pedaal is een standaard rem en noodrempedaal.
Voertuigtypen en nominaal hefvermogen
1.1
Voertuigtypen en nominaal hefvermogen
De nominale hefcapaciteit is afhankelijk van het type. De nominale hefcapaciteit kan worden afgeleid uit de type-aanduiding.
De nominale hefcapaciteit is afhankelijk van het type. De nominale hefcapaciteit kan worden afgeleid uit de type-aanduiding.
DFG540
DFG540
DFG Type-aanduiding 5 Serie 40 Nominale hefcapaciteit x 100kg
DFG Type-aanduiding 5 Serie 40 Nominale hefcapaciteit x 100kg De nominale hefcapaciteit komt in het algemeen niet overeen met de toegestane hefcapaciteit. De toegestane hefcapaciteit is vermeld op het op het interne transportmiddel aangebrachte lastdiagram.
08.12 NL
08.12 NL
De nominale hefcapaciteit komt in het algemeen niet overeen met de toegestane hefcapaciteit. De toegestane hefcapaciteit is vermeld op het op het interne transportmiddel aangebrachte lastdiagram.
15
15
2
Beschrijving van modules en functies
2
Beschrijving van modules en functies
2.1
Overzicht modules
2.1
Overzicht modules
14
Pos. 1 t 2 t 3 t 4 t 5 t 6 t 7 t
13
2
12
11
Aanduiding Beschermdak Bestuurderstoel Stuurwiel Hefmast Bedieneenheid en display Vorkdrager Vorktanden
Pos. 8 t 9 t 10 t 11 t 12 t 13 t 14 t
5
4
1
6
16
2
3
5
4
6
7
7
8
8
9
9
10
14
Aanduiding Aandrijving Bedienelement hefinstallatie Motorkap Stuuras Aanhangerkoppeling Contragewicht Gasfles (alleen TFG)
Pos. 1 t 2 t 3 t 4 t 5 t 6 t 7 t
o= Optionele uitvoering
13
12
11
Aanduiding Beschermdak Bestuurderstoel Stuurwiel Hefmast Bedieneenheid en display Vorkdrager Vorktanden
Pos. 8 t 9 t 10 t 11 t 12 t 13 t 14 t
t = Standaarduitvoering
08.12 NL
t = Standaarduitvoering
3
10
Aanduiding Aandrijving Bedienelement hefinstallatie Motorkap Stuuras Aanhangerkoppeling Contragewicht Gasfles (alleen TFG)
o= Optionele uitvoering
08.12 NL
1
16
Functiebeschrijving
2.2
Functiebeschrijving Frame
Het frame vormt in combinatie met het contragewicht de dragende basisstructuur van het interne transportmiddel. Deze is bestemd voor de opname van de hoofdcomponenten.
Het frame vormt in combinatie met het contragewicht de dragende basisstructuur van het interne transportmiddel. Deze is bestemd voor de opname van de hoofdcomponenten.
De hydraulische-olietank bevindt zich aan de rechterzijde en de brandstoftank voor de DFG-serie is aan de linkerzijde opgenomen in het frame.
De hydraulische-olietank bevindt zich aan de rechterzijde en de brandstoftank voor de DFG-serie is aan de linkerzijde opgenomen in het frame.
Bestuurdersplaats en beschermdak
Bestuurdersplaats en beschermdak
Het beschermdak (1) is leverbaar in verschillende uitvoeringen en beschermt de bestuurder tegen vallende voorwerpen en andere invloeden van buitenaf.
Het beschermdak (1) is leverbaar in verschillende uitvoeringen en beschermt de bestuurder tegen vallende voorwerpen en andere invloeden van buitenaf.
Alle bedieningselementen zijn ergonomisch voordelig gepositioneerd. Stuurkolom en bestuurdersstoel kunnen individueel worden ingesteld.
Alle bedieningselementen zijn ergonomisch voordelig gepositioneerd. Stuurkolom en bestuurdersstoel kunnen individueel worden ingesteld.
Met behulp van de besturings- en waarschuwingsindicaties op de displayeenheid (5) kan het systeem tijdens het gebruik worden bewaakt, waardoor een zeer hoge veiligheidsstandaard kan worden gegarandeerd.
Met behulp van de besturings- en waarschuwingsindicaties op de displayeenheid (5) kan het systeem tijdens het gebruik worden bewaakt, waardoor een zeer hoge veiligheidsstandaard kan worden gegarandeerd.
Stuurinrichting
Stuurinrichting
De stuurcilinder van de hydrostatische stuurinrichting is opgenomen in de stuuras (11) en wordt via een stuurservostaat aangestuurd. De stuuras is pendelend in het frame gelagerd, zodat ook bij oneffen rijpaden een goed vloercontact wordt bereikt.
De stuurcilinder van de hydrostatische stuurinrichting is opgenomen in de stuuras (11) en wordt via een stuurservostaat aangestuurd. De stuuras is pendelend in het frame gelagerd, zodat ook bij oneffen rijpaden een goed vloercontact wordt bereikt.
Wielen
Wielen
Alle wielen bevinden zich binnen de heftruckcontour. Als banden zijn naar keuze luchtbanden of superelastische banden verkrijgbaar.
Alle wielen bevinden zich binnen de heftruckcontour. Als banden zijn naar keuze luchtbanden of superelastische banden verkrijgbaar.
Motor
Motor
Sterke, watergekoelde diesel- en gasmotoren met hoge levensduur bij lage verbruiks- en emissiewaarden.
Sterke, watergekoelde diesel- en gasmotoren met hoge levensduur bij lage verbruiks- en emissiewaarden.
Elektrische installatie
Elektrische installatie
12 volt-installatie met draaistroomgenerator. Een blokkering voor herhaaldelijk starten voorkomt een verkeerde bediening bij het starten. Voor dieselmotoren is een snelvoorgloei-inrichting ingebouwd, gasmotoren hebben een elektronisch startsysteem voor snel, probleemloos starten van de motor. U zet de motor uit met behulp van de contactslot.
12 volt-installatie met draaistroomgenerator. Een blokkering voor herhaaldelijk starten voorkomt een verkeerde bediening bij het starten. Voor dieselmotoren is een snelvoorgloei-inrichting ingebouwd, gasmotoren hebben een elektronisch startsysteem voor snel, probleemloos starten van de motor. U zet de motor uit met behulp van de contactslot.
08.12 NL
Frame
08.12 NL
2.2
17
17
Een krachtoverbrenging met overbrengingsoliekoeler en draaimomentomzetter brengt de kracht over op de aandrijfas (8). Met behulp van de rijrichtingsschakelaar op de motorkap wordt vooruit / achteruit rijden respectievelijk de neutraalstand ingesteld. Met deze schakelaar kunt u de beide rijniveaus bij vooruit en achteruit rijden selecteren.
Remmen
Remmen
Met het rempedaal bedient u twee hydraulische trommelremmen die op de aandrijfwielen werken. Een extra langzaam rijden-/rempedal vereenvoudigt de kruipgang – toepassingen. Dit pedaal mag niet voor normale remdoeleinden worden gebruikt. De trommelremmen worden bij slijtage automatisch bijgesteld. De parkeerrem werkt door bediening van de parkeerremhendel mechanisch via Bowden-kabels op de trommelrem.
Met het rempedaal bedient u twee hydraulische trommelremmen die op de aandrijfwielen werken. Een extra langzaam rijden-/rempedal vereenvoudigt de kruipgang – toepassingen. Dit pedaal mag niet voor normale remdoeleinden worden gebruikt. De trommelremmen worden bij slijtage automatisch bijgesteld. De parkeerrem werkt door bediening van de parkeerremhendel mechanisch via Bowden-kabels op de trommelrem.
Hydraulische installatie
Hydraulische installatie
Fijngevoelige bediening van de werkfunctie via bedienelementen door meervoudige regelklep. Het transportvolume van de tandwielpomp wordt door het motortoerental geregeld.
Fijngevoelige bediening van de werkfunctie via bedienelementen door meervoudige regelklep. Het transportvolume van de tandwielpomp wordt door het motortoerental geregeld.
Hefmast
Hefmast
Hefmasten met twee resp. drie niveaus, naar keuze met vrijheffunctie; smalle hefframeprofielen zorgen voor een goed zicht op de vorktanden en aanbouwapparaten. Vorkdragers en hefframes lopen op continu gesmeerde en daarmee onderhoudsvrije steunrollen.
Hefmasten met twee resp. drie niveaus, naar keuze met vrijheffunctie; smalle hefframeprofielen zorgen voor een goed zicht op de vorktanden en aanbouwapparaten. Vorkdragers en hefframes lopen op continu gesmeerde en daarmee onderhoudsvrije steunrollen.
Aanbouwapparaten
Aanbouwapparaten
U kunt de heftruck uitrusten met mechanische en hydraulische aanbouwapparatuur (extra uitrusting).
U kunt de heftruck uitrusten met mechanische en hydraulische aanbouwapparatuur (extra uitrusting).
18
08.12 NL
Rijaandrijving
Een krachtoverbrenging met overbrengingsoliekoeler en draaimomentomzetter brengt de kracht over op de aandrijfas (8). Met behulp van de rijrichtingsschakelaar op de motorkap wordt vooruit / achteruit rijden respectievelijk de neutraalstand ingesteld. Met deze schakelaar kunt u de beide rijniveaus bij vooruit en achteruit rijden selecteren.
08.12 NL
Rijaandrijving
18
3
Technische gegevens
3
Technische gegevens
Alle technische gegevens hebben betrekking op een intern transportmiddel in standaarduitvoering. Alle met *) gekenmerkte waarden kunnen afhankelijk van verschillende uitrustingsvarianten (bijv. hefmast, cabine, banden etc.) verschillen.
Z 3.1
Alle technische gegevens hebben betrekking op een intern transportmiddel in standaarduitvoering. Alle met *) gekenmerkte waarden kunnen afhankelijk van verschillende uitrustingsvarianten (bijv. hefmast, cabine, banden etc.) verschillen.
Z
Technische gegevens volgens VDI 2198. Technische veranderingen en aanvullingen voorbehouden.
Vermogensgegevens
3.1
DFG 540/545/550 Aanduiding DFG 540 Hefcapaciteit Q 4000 (bij C = 500 mm)1) C Zwaartepuntafstand last 500 Rijsnelheid* met / 24/24,5 zonder last Hefsnelheid met / zonder 0,49/0,53 last Daalsnelheid met / 0,51/0,49 zonder last 2) Stijgcapaciteit * 25/26 met / zonder last Acceleratie* met / 5/4,5 zonder last op 15 meter Werkdruk voor 160 aanbouwapparatuur Oliehoeveelheid voor 30 aanbouwapparatuur 1)
Technische gegevens volgens VDI 2198. Technische veranderingen en aanvullingen voorbehouden.
Vermogensgegevens DFG 540/545/550
DFG 545
DFG 550
4500
5000
kg
500
600
mm
23/23,5
22/22,5
km/h
0,49/0,53
0,48/0,53
m/s
0,51/0,49
0,51/0,49
m/s
24/26
23/26
%
5/4,5
5,1/4,5
s
160
160
bar
30
30
l/min
Aanduiding DFG 540 Hefcapaciteit Q 4000 (bij C = 500 mm)1) C Zwaartepuntafstand last 500 Rijsnelheid* met / 24/24,5 zonder last Hefsnelheid met / zonder 0,49/0,53 last Daalsnelheid met / 0,51/0,49 zonder last 2) Stijgcapaciteit * 25/26 met / zonder last Acceleratie* met / 5/4,5 zonder last op 15 meter Werkdruk voor 160 aanbouwapparatuur Oliehoeveelheid voor 30 aanbouwapparatuur 1)
met verticale hefmast.
2)
DFG 550
4500
5000
kg
500
600
mm
23/23,5
22/22,5
km/h
0,49/0,53
0,48/0,53
m/s
0,51/0,49
0,51/0,49
m/s
24/26
23/26
%
5/4,5
5,1/4,5
s
160
160
bar
30
30
l/min
met verticale hefmast.
2)
De aangegeven waarden geven het maximale stijgvermogen aan voor de overbrugging van korte hoogteverschillen en oneffenheden op de rijban (rijbaanranden). Gebruik op hellingen van meer dan 15% is verboden.
08.12 NL
De aangegeven waarden geven het maximale stijgvermogen aan voor de overbrugging van korte hoogteverschillen en oneffenheden op de rijban (rijbaanranden). Gebruik op hellingen van meer dan 15% is verboden.
08.12 NL
DFG 545
19
19
TFG 540/545/550 Aanduiding TFG 540 Hefcapaciteit Q 4000 (bij C = 500 mm)1) C Zwaartepuntafstand last 500 Rijsnelheid* met / 24,4/25,8 zonder last Hefsnelheid met / zonder 0,49/0,53 last Daalsnelheid met / 0,51/0,49 zonder last Stijgcapaciteit 2)* 25/26 met / zonder last Acceleratie* met / 4,8/4,2 zonder last op 15 meter Werkdruk voor 160 aanbouwapparatuur Oliehoeveelheid voor 30 aanbouwapparatuur 1)
TFG 540/545/550 TFG 545
TFG 550
4500
5000
500
600
23,8/25,8
22,3/25,8
0,48/0,53
0,48/0,53
0,51/0,49
0,51/0,49
24/26
23/26
5/4,5
5,5/4,5
160
160
30
30
Aanduiding TFG 540 Hefcapaciteit Q 4000 (bij C = 500 mm)1) C Zwaartepuntafstand last 500 Rijsnelheid* met / 24,4/25,8 zonder last Hefsnelheid met / zonder 0,49/0,53 last Daalsnelheid met / 0,51/0,49 zonder last Stijgcapaciteit 2)* 25/26 met / zonder last Acceleratie* met / 4,8/4,2 zonder last op 15 meter Werkdruk voor 160 aanbouwapparatuur Oliehoeveelheid voor 30 aanbouwapparatuur 1)
met verticale hefmast.
2)
TFG 550
4500
5000
500
600
23,8/25,8
22,3/25,8
0,48/0,53
0,48/0,53
0,51/0,49
0,51/0,49
24/26
23/26
5/4,5
5,5/4,5
160
160
30
30
met verticale hefmast.
2)
08.12 NL
De aangegeven waarden geven het maximale stijgvermogen aan voor de overbrugging van korte hoogteverschillen en oneffenheden op de rijban (rijbaanranden). Gebruik op hellingen van meer dan 15% is verboden.
08.12 NL
De aangegeven waarden geven het maximale stijgvermogen aan voor de overbrugging van korte hoogteverschillen en oneffenheden op de rijban (rijbaanranden). Gebruik op hellingen van meer dan 15% is verboden.
20
TFG 545
20
3.2
Afmetingen
3.2
DFG/TFG 540/545/550
DFG/TFG 540/545/550
Aanduiding a/2 h1 h2 h3 h4 h6 h7 h10 Į ß l1 l2 b1 s/e/l
Veiligheidsafstand Hoogte hefmast ingeschoven* Vrije hef* Hef* Hoogte hefmast uitgeschoven* Hoogte boven dak (cabine)* Zithoogte* Koppelingshoogte Neiging hefmast vooruit* Neiging hefmast achteruit* Totale lengte* Lengte, inclusief vorkrug* Totale breedte* Vorktandmaten*
m1 Bodemvrijheid met last onder hefframe* m2 Bodemvrijheid midden wielstand* Vorkdrager ISO 2328 klasse/type A, B b3 Breedte vorkdrager* Ast Werkgangbreedte bij pallets 800 x 1200 in lengterichting Ast Werkgangbreedte bij pallets 1000 x 1200 in dwarsrichting Wa Draairadius b13 Kleinste draaipuntafstand x Lastafstand* c Lastzwaartepunt y Wielstand
Afmetingen
540 100 2540 150 3500 4215 2375 1255 535/700 7 6 4145 2995 1400/50x125 x1150 190
DFG/TFG 545 550 100 100 2540 2540 150 150 3500 3500 4215 4363 2375 2375 1255 1255 535/700 535/700 7 7 6 6 4145 4260 2995 3110 1450/1450/50x150 60x150 x1150 x1150 190 190
Aanduiding mm mm mm mm mm mm mm mm ° ° mm mm mm mm
a/2 h1 h2 h3 h4 h6 h7 h10 Į ß l1 l2 b1 s/e/l
mm
m1 Bodemvrijheid met last onder hefframe* m2 Bodemvrijheid midden wielstand* Vorkdrager ISO 2328 klasse/type A, B b3 Breedte vorkdrager* Ast Werkgangbreedte bij pallets 800 x 1200 in lengterichting Ast Werkgangbreedte bij pallets 1000 x 1200 in dwarsrichting Wa Draairadius b13 Kleinste draaipuntafstand x Lastafstand* c Lastzwaartepunt y Wielstand
230 3A
230 3A
230 4A
mm
1260 4619
1260 4619
1260 4769
mm mm
4419
4419
4569
mm
2655 900 5641) 500 1985
2655 900 5641) 500 1985
2790 900 5791) 600 1985
mm mm mm mm mm
Veiligheidsafstand Hoogte hefmast ingeschoven* Vrije hef* Hef* Hoogte hefmast uitgeschoven* Hoogte boven dak (cabine)* Zithoogte* Koppelingshoogte Neiging hefmast vooruit* Neiging hefmast achteruit* Totale lengte* Lengte, inclusief vorkrug* Totale breedte* Vorktandmaten*
540 100 2540 150 3500 4215 2375 1255 535/700 7 6 4145 2995 1400/50x125 x1150 190
DFG/TFG 545 550 100 100 2540 2540 150 150 3500 3500 4215 4363 2375 2375 1255 1255 535/700 535/700 7 7 6 6 4145 4260 2995 3110 1450/1450/50x150 60x150 x1150 x1150 190 190
mm mm mm mm mm mm mm mm ° ° mm mm mm mm mm
230 3A
230 3A
230 4A
mm
1260 4619
1260 4619
1260 4769
mm mm
4419
4419
4569
mm
2655 900 5641) 500 1985
2655 900 5641) 500 1985
2790 900 5791) 600 1985
mm mm mm mm mm
*) De in de tabel aangegeven gegevens komen overeen met de standaarduitvoering.
*) De in de tabel aangegeven gegevens komen overeen met de standaarduitvoering.
1)
1)
573 mm bij DZ-mast; bij geïntegreerde SS: x=596 mm (605 mm bij DZ-mast); bij aanbouw SS: x=636 mm (645 mm bij DZ-Mast)
08.12 NL
08.12 NL
573 mm bij DZ-mast; bij geïntegreerde SS: x=596 mm (605 mm bij DZ-mast); bij aanbouw SS: x=636 mm (645 mm bij DZ-Mast)
21
21
22 22 08.12 NL
08.12 NL
3.3
Z
Gewichten
3.3
Z
Alle gegevens in kg. DFG/TFG 540/545/550 Eigen gewicht* Aslast zonder last vooraan / achteraan* Aslast met last vooraan / achteraan*
Gewichten Alle gegevens in kg. DFG/TFG 540/545/550
DFG/TFG 540 6279 2810/3469
DFG/TFG 545 6669 2937/3732
DFG/TFG 550 7434 2795/4639
8954/1325
9869/1300
10762/1673
Eigen gewicht* Aslast zonder last vooraan / achteraan* Aslast met last vooraan / achteraan*
DFG/TFG 545 6669 2937/3732
DFG/TFG 550 7434 2795/4639
8954/1325
9869/1300
10762/1673
*) De in de tabel aangegeven gegevens komen overeen met de standaarduitvoering.
08.12 NL
08.12 NL
*) De in de tabel aangegeven gegevens komen overeen met de standaarduitvoering.
DFG/TFG 540 6279 2810/3469
23
23
3.4
Z
Hefmastuitvoeringen
3.4
Z
Alle gegevens in mm DFG/TFG 540/545 VDI 3596 Aanduiding
ZT
ZZ
DZ
150 150 150 150 150 150 150 150 150 1375 1500 1750 2000 2250 2500 2750 1375 1500 1750 1875 2000 2250
Hefmasttabel Bouwhoogte ingeschoven h1
Bouwhoogte uitgeschoven h4
Gewicht hefmast (kg)
3465 3715 4215 4715 5215 5715 6215 6715 7215 3540 3790 4290 4790 5290 5790 6290 4915 5290 6040 6415 6790 7540
1135 1170 1240 1310 1430 1500 1570 1690 1760 1070 1110 1180 1250 1320 1440 1510 1500 1560 1660 1720 1770 1920
2165 2290 2540 2790 3040 3290 3540 3790 4040 2140 2265 2515 2765 3015 3265 3515 2140 2265 2515 2640 2765 3015
VDI 3596 Aanduiding
ZT
ZZ
DZ
Hef h3 Vrije hef h2 2750 3000 3500 4000 4500 5000 5500 6000 6500 2775 3025 3525 4025 4525 5025 5525 4150 4525 5275 5650 6025 6775
150 150 150 150 150 150 150 150 150 1375 1500 1750 2000 2250 2500 2750 1375 1500 1750 1875 2000 2250
Hefmasttabel Bouwhoogte ingeschoven h1
Bouwhoogte uitgeschoven h4
Gewicht hefmast (kg)
3465 3715 4215 4715 5215 5715 6215 6715 7215 3540 3790 4290 4790 5290 5790 6290 4915 5290 6040 6415 6790 7540
1135 1170 1240 1310 1430 1500 1570 1690 1760 1070 1110 1180 1250 1320 1440 1510 1500 1560 1660 1720 1770 1920
2165 2290 2540 2790 3040 3290 3540 3790 4040 2140 2265 2515 2765 3015 3265 3515 2140 2265 2515 2640 2765 3015
08.12 NL
Speciale uitvoeringen zijn niet opgenomen in dit overzicht.
08.12 NL
Speciale uitvoeringen zijn niet opgenomen in dit overzicht.
24
Alle gegevens in mm DFG/TFG 540/545
Hef h3 Vrije hef h2 2750 3000 3500 4000 4500 5000 5500 6000 6500 2775 3025 3525 4025 4525 5025 5525 4150 4525 5275 5650 6025 6775
Hefmastuitvoeringen
24
DFG/TFG 550 VDI 3596 Aanduiding
ZT
ZZ
DZ
DFG/TFG 550 Hef h3 Vrije hef h2 2750 3000 3500 4000 4500 5000 5500 6000 6500 2725 2975 3475 3975 4475 4975 5475 4050 4425 5175 5550 5925 6675
150 150 150 150 150 150 150 150 150 1225 1350 1600 1850 2100 2350 2600 1225 1350 1600 1725 1850 2100
Hefmasttabel Bouwhoogte ingeschoven h1
Bouwhoogte uitgeschoven h4
Gewicht hefmast (kg)
3613 3863 4363 4863 5363 5863 6363 6863 7363 3640 3890 4390 4890 5390 5890 6390 4965 5340 6090 6465 6840 7590
1200 1240 1310 1380 1500 1570 1640 1760 1820 1140 1170 1240 1310 1385 1500 1580 1570 1620 1730 1780 1835 1990
2165 2290 2540 2790 3040 3290 3540 3790 4040 2140 2265 2515 2765 3015 3265 3515 2140 2265 2515 2640 2765 3015
VDI 3596 Aanduiding
ZT
ZZ
DZ
2750 3000 3500 4000 4500 5000 5500 6000 6500 2725 2975 3475 3975 4475 4975 5475 4050 4425 5175 5550 5925 6675
150 150 150 150 150 150 150 150 150 1225 1350 1600 1850 2100 2350 2600 1225 1350 1600 1725 1850 2100
Hefmasttabel Bouwhoogte ingeschoven h1
Bouwhoogte uitgeschoven h4
Gewicht hefmast (kg)
3613 3863 4363 4863 5363 5863 6363 6863 7363 3640 3890 4390 4890 5390 5890 6390 4965 5340 6090 6465 6840 7590
1200 1240 1310 1380 1500 1570 1640 1760 1820 1140 1170 1240 1310 1385 1500 1580 1570 1620 1730 1780 1835 1990
2165 2290 2540 2790 3040 3290 3540 3790 4040 2140 2265 2515 2765 3015 3265 3515 2140 2265 2515 2640 2765 3015
08.12 NL
Speciale uitvoeringen zijn niet opgenomen in dit overzicht.
08.12 NL
Speciale uitvoeringen zijn niet opgenomen in dit overzicht.
Hef h3 Vrije hef h2
25
25
3.5
Banden
3.5
AANWIJZING
AANWIJZING
Bij verwisselen van de in de fabriek gemonteerde banden/velgen enkel originele reserveonderdelen resp. door de producent vrijgegeven banden gebruiken, anders kan de producentspecificatie niet worden aangehouden. Bij vragen kunt u contact opnemen met de klantenservice van de producent.
Aanduiding SE* Lucht* Banden vooraan Bandenspanning bar Aanhaalmoment NM SE* Lucht* Banden achteraan Bandenspanning bar Aanhaalmoment NM
Bij verwisselen van de in de fabriek gemonteerde banden/velgen enkel originele reserveonderdelen resp. door de producent vrijgegeven banden gebruiken, anders kan de producentspecificatie niet worden aangehouden. Bij vragen kunt u contact opnemen met de klantenservice van de producent.
DFG/TFG 540/545 550 8.25x15 300x15 8.25x15 16PR 300x15 18PR 8,5 8,5 580-620 580-620 28x9-15 28x9-15 28x9-15 28x9-15 8,5 8,5 500-520 500-520
Aanduiding SE* Lucht* Banden vooraan Bandenspanning bar Aanhaalmoment NM SE* Lucht* Banden achteraan Bandenspanning bar Aanhaalmoment NM
DFG/TFG 540/545 550 8.25x15 300x15 8.25x15 16PR 300x15 18PR 8,5 8,5 580-620 580-620 28x9-15 28x9-15 28x9-15 28x9-15 8,5 8,5 500-520 500-520
08.12 NL
*) De in de tabel aangegeven typen komen overeen met de standaarduitvoering. Afhankelijk van de uitrusting van het voertuig kunnen andere banden gemonteerd zijn.
08.12 NL
*) De in de tabel aangegeven typen komen overeen met de standaarduitvoering. Afhankelijk van de uitrusting van het voertuig kunnen andere banden gemonteerd zijn.
26
Banden
26
3.6
Motorgegevens
3.6
DFG 540/545/550 Aanduiding Cilinder/slagvolume Nominaal toerental (onbelast) Motorvermogen Brandstofverbruik 60 VDI werkspeling/h
DFG 540/545/550 DFG 540 4/4400 2200
DFG 545 4/4400 2200
DFG 550 4/4400 2200
cm³ min-1
56 4,7
56 5,2
56 5,7
kW l/h [kg/h]
TFG 540 6/4294 2200
TFG 545 6/4294 2200
TFG 550 6/4294 2200
cm³ min-1
67 6,24
67 6,5
67 6,8
kW l/h [kg/h]
Aanduiding Cilinder/slagvolume Nominaal toerental (onbelast) Motorvermogen Brandstofverbruik 60 VDI werkspeling/h
TFG 540/545/550
DFG 540 4/4400 2200
DFG 545 4/4400 2200
DFG 550 4/4400 2200
cm³ min-1
56 4,7
56 5,2
56 5,7
kW l/h [kg/h]
TFG 540 6/4294 2200
TFG 545 6/4294 2200
TFG 550 6/4294 2200
cm³ min-1
67 6,24
67 6,5
67 6,8
kW l/h [kg/h]
TFG 540/545/550 Aanduiding Cilinder/slagvolume Nominaal toerental (onbelast) Motorvermogen Brandstofverbruik 60 VDI werkspeling/h
08.12 NL
08.12 NL
Aanduiding Cilinder/slagvolume Nominaal toerental (onbelast) Motorvermogen Brandstofverbruik 60 VDI werkspeling/h
Motorgegevens
27
27
3.7
Z
Z
Z
EN-normen
3.7
Gemiddeld geluidsdrukniveau
Gemiddeld geluidsdrukniveau
– DFG 540/545/550: 78 dB (A)* – TFG 540/545/550: 78 dB(A)*
– DFG 540/545/550: 78 dB (A)* – TFG 540/545/550: 78 dB(A)*
*+/- 3 dB(A) afhankelijk van de toesteluitrusting
*+/- 3 dB(A) afhankelijk van de toesteluitrusting
conform EN 12053 in overeenstemming met ISO 4871.
conform EN 12053 in overeenstemming met ISO 4871.
Z
Het gemiddelde geluidsdrukniveau wordt bepaald op basis van de normgegevens en omvat het geluidsdrukniveau bij het rijden, heffen en stationair draaien. Het geluidsdrukniveau wordt gemeten bij het oor van de bestuurder.
Het gemiddelde geluidsdrukniveau wordt bepaald op basis van de normgegevens en omvat het geluidsdrukniveau bij het rijden, heffen en stationair draaien. Het geluidsdrukniveau wordt gemeten bij het oor van de bestuurder.
Trilling
Trilling
– DFG 540/545/550: 0,60 m/s² – TFG 540/545/550: 0,60 m/s²
– DFG 540/545/550: 0,60 m/s² – TFG 540/545/550: 0,60 m/s²
conform EN 13059.
conform EN 13059.
Z
De op het lichaam van een bestuurder in bedieningspositie werkende trillingsacceleratie voldoet aan de voorgeschreven normen voor lineaire geïntegreerde, gewogen acceleratie in het verticale vlak. Deze worden bepaald bij het met constante snelheid rijden over drempels (intern transportmiddel in standaarduitvoering). Deze meetgegevens worden één keer voor het interne transportmiddel gemeten en mogen niet worden verwisseld met de lichaamstrillingen van de richtlijn "2002/44/EG Trillingen" die geldt voor exploitanten. De producent biedt een bijzondere service voor het meten van deze lichaamstrillingen, (zie "Meting van lichaamstrillingen" op pagina 167).
De op het lichaam van een bestuurder in bedieningspositie werkende trillingsacceleratie voldoet aan de voorgeschreven normen voor lineaire geïntegreerde, gewogen acceleratie in het verticale vlak. Deze worden bepaald bij het met constante snelheid rijden over drempels (intern transportmiddel in standaarduitvoering). Deze meetgegevens worden één keer voor het interne transportmiddel gemeten en mogen niet worden verwisseld met de lichaamstrillingen van de richtlijn "2002/44/EG Trillingen" die geldt voor exploitanten. De producent biedt een bijzondere service voor het meten van deze lichaamstrillingen, (zie "Meting van lichaamstrillingen" op pagina 167).
Elektromagnetische comptabiliteit (EMC)
Elektromagnetische comptabiliteit (EMC)
De producent bevestigt de naleving van grenswaarden voor uitgezonden elektromagnetische stoorsignalen en stoorvastheid, maar ook de controle van ontlading van statische elektriciteit conform EN 12895 en de daar genoemde normatieve verwijzingen.
De producent bevestigt de naleving van grenswaarden voor uitgezonden elektromagnetische stoorsignalen en stoorvastheid, maar ook de controle van ontlading van statische elektriciteit conform EN 12895 en de daar genoemde normatieve verwijzingen.
Z
U mag elektrische of elektronische onderdelen uitsluitend veranderen of verplaatsen met schriftelijke toestemming van de producent. WAARSCHUWING!
U mag elektrische of elektronische onderdelen uitsluitend veranderen of verplaatsen met schriftelijke toestemming van de producent. WAARSCHUWING!
08.12 NL
Storing van medische apparatuur door niet-ioniserende straling Elektrische uitrustingen van het interne transportmiddel, die niet-ioniserende stralen afgeven (bijv. draadloze gegevensoverdracht), kunnen de werking van medische apparatuur (pacemakers, gehoorapparatuur e.d.) van de bediener storen en een verkeerde werking veroorzaken. Met een arts of de fabrikant van het medische apparaat moet worden vastgesteld, of een dergelijk apparaat in de omgeving van het interne transportmiddel kan worden gebruikt.
08.12 NL
Storing van medische apparatuur door niet-ioniserende straling Elektrische uitrustingen van het interne transportmiddel, die niet-ioniserende stralen afgeven (bijv. draadloze gegevensoverdracht), kunnen de werking van medische apparatuur (pacemakers, gehoorapparatuur e.d.) van de bediener storen en een verkeerde werking veroorzaken. Met een arts of de fabrikant van het medische apparaat moet worden vastgesteld, of een dergelijk apparaat in de omgeving van het interne transportmiddel kan worden gebruikt.
28
EN-normen
28
3.8
Z 3.9
Gebruiksvoorwaarden
3.8
Gebruiksvoorwaarden
Omgevingstemperatuur
Omgevingstemperatuur
– bij gebruik -20 tot 40°C
– bij gebruik -20 tot 40°C
Z
Bij continu gebruik onder extreme schommelingen in temperatuur of luchtvochtigheid is voor interne transportmiddelen een speciale uitrusting en toestemming vereist.
Elektrische eisen
3.9
Elektrische eisen De producent bevestigt de naleving van de eisen voor het ontwerp en de vervaardiging van de elektrische uitrusting bij gebruik van het interne transportmiddel volgens de bestemming op grond van EN 1175 "Veiligheid van gemotoriseerde transportwerktuigen - Elektrische eisen".
08.12 NL
08.12 NL
De producent bevestigt de naleving van de eisen voor het ontwerp en de vervaardiging van de elektrische uitrusting bij gebruik van het interne transportmiddel volgens de bestemming op grond van EN 1175 "Veiligheid van gemotoriseerde transportwerktuigen - Elektrische eisen".
Bij continu gebruik onder extreme schommelingen in temperatuur of luchtvochtigheid is voor interne transportmiddelen een speciale uitrusting en toestemming vereist.
29
29
4
Kentekenplaatsen en typeplaatjes
Z
4
Z
Waarschuwingsborden en pictogrammen zoals hefcapaciteitplaatjes, bevestigingspunten en typeplaatjes moeten altijd leesbaar zijn, indien nodig vervangen.
15
Kentekenplaatsen en typeplaatjes Waarschuwingsborden en pictogrammen zoals hefcapaciteitplaatjes, bevestigingspunten en typeplaatjes moeten altijd leesbaar zijn, indien nodig vervangen.
17
16
15
18
17
16
18
19
19
20
21
20
21 22
23
22
23 24
24
25
7
26
1 14
27
29
28
31
30
29
28
08.12 NL
30
08.12 NL
31
30
1
27
17
27
2000
2 8
6
152
6
21
26
27
17
1 14
7
9
9
1
152
2000
2 8
10 3
10 3
21
25
30
16 17 18 19 20 21 22 23 24
08.12 NL
25 26 27 28 29 30 31
Aanduiding Rijden met geheven last verboden / mast met geheven last voorover neigen verboden Veiligheidsgordel omdoen Bevestigingspunten voor verladen met kraan Draagvermogen Hefcapaciteit aanbouwapparaat Waarschuwing bij omvallen Brandstof Typeplaatje, heftruck; onder de motorkap (niet afgebeeld) Handleiding naleven Oponthoud op lastopnamemiddel niet toegestaan / oponthoud onder lastopnamemiddel niet toegestaan / beknellingsgevaar bij bewegingen van de hefmast Maximale lichaamsgrootte (o) Inspectieplaatje (o) Bevestigingspunten voor krik Specificatie hydraulische olie Geluidsniveau Typeaanduiding Meerijden van personen verboden Serienummer, in het frame onder de motorkap ingeslagen
Pos. 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24
25 26 27 28 29 30 31
Aanduiding Rijden met geheven last verboden / mast met geheven last voorover neigen verboden Veiligheidsgordel omdoen Bevestigingspunten voor verladen met kraan Draagvermogen Hefcapaciteit aanbouwapparaat Waarschuwing bij omvallen Brandstof Typeplaatje, heftruck; onder de motorkap (niet afgebeeld) Handleiding naleven Oponthoud op lastopnamemiddel niet toegestaan / oponthoud onder lastopnamemiddel niet toegestaan / beknellingsgevaar bij bewegingen van de hefmast Maximale lichaamsgrootte (o) Inspectieplaatje (o) Bevestigingspunten voor krik Specificatie hydraulische olie Geluidsniveau Typeaanduiding Meerijden van personen verboden Serienummer, in het frame onder de motorkap ingeslagen
08.12 NL
Pos. 15
31
31
Typeplaatje
32
Pos. 32 33 34 35 36
33 34
32
Typeplaatje
35
Aanduiding Type Serienummer Nominale hefcapaciteit in kg Aandrijfvermogen in kW Optie
32
Pos. 37 38 39 40 41
33 34
35
36
36
37
37
38
38
39
39
40
40
41
41
Aanduiding Bouwjaar Lastzwaartepuntafstand in mm Leeggewicht in kg Producent Logo van de producent
Pos. 32 33 34 35 36
Z
Bij vragen over het interne transportmiddel of bij het bestellen van reserveonderdelen het serienummer aangeven (33).
08.12 NL
Z
4.1
Aanduiding Type Serienummer Nominale hefcapaciteit in kg Aandrijfvermogen in kW Optie
Pos. 37 38 39 40 41
Aanduiding Bouwjaar Lastzwaartepuntafstand in mm Leeggewicht in kg Producent Logo van de producent
Bij vragen over het interne transportmiddel of bij het bestellen van reserveonderdelen het serienummer aangeven (33).
08.12 NL
4.1
32
4.2
Hefvermogenplaatje van het interne transportmiddel
4.2
VOORZICHTIG!
Hefvermogenplaatje van het interne transportmiddel VOORZICHTIG!
Gevaar voor ongevallen door vervanging van de vorktanden Bij het vervangen van de vorktanden door vorktanden die afwijken van de aflevertoestand verandert de hefcapaciteit. XBij het vervangen van de vorktanden moet een extra hefcapaciteitplaatje worden aangebracht op het interne transportmiddel. XInterne transportmiddelen, die zonder vorktanden worden geleverd, krijgen een hefcapaciteitplaatje voor standaardvorktanden (lengte: 1150 mm).
Gevaar voor ongevallen door vervanging van de vorktanden Bij het vervangen van de vorktanden door vorktanden die afwijken van de aflevertoestand verandert de hefcapaciteit. XBij het vervangen van de vorktanden moet een extra hefcapaciteitplaatje worden aangebracht op het interne transportmiddel. XInterne transportmiddelen, die zonder vorktanden worden geleverd, krijgen een hefcapaciteitplaatje voor standaardvorktanden (lengte: 1150 mm).
Op het hefcapaciteitsplaatje (18) is de hefcapaciteit Q (in kg) van het interne transportmiddel bij verticale hefmast vermeld. In tabelvorm wordt weergegeven, hoe groot de maximale hefcapaciteit is bij een bepaald lastzwaartepunt D (in mm) en de gewenste hefhoogte H (in mm).
Op het hefcapaciteitsplaatje (18) is de hefcapaciteit Q (in kg) van het interne transportmiddel bij verticale hefmast vermeld. In tabelvorm wordt weergegeven, hoe groot de maximale hefcapaciteit is bij een bepaald lastzwaartepunt D (in mm) en de gewenste hefhoogte H (in mm).
Het hefcapaciteitplaatje (18) van het interne transportmiddel vermeld de hefcapaciteit van het interne transportmiddel met de vorktanden in de uitlevertoestand.
Het hefcapaciteitplaatje (18) van het interne transportmiddel vermeld de hefcapaciteit van het interne transportmiddel met de vorktanden in de uitlevertoestand.
Voorbeeld voor het berekenen van het maximale hefvermogen:
Voorbeeld voor het berekenen van het maximale hefvermogen:
h3 (mm) 4250 3600 2900 D (mm)
Q (kg)
h3 (mm)
850 1105 1250
850 1105 1250
600 850 850
500
600
700
4250 3600 2900 D (mm)
Q (kg) 850 1105 1250
850 1105 1250
600 850 850
500
600
700
Bij een lastzwaartepunt D van 600 mm en een maximale hefhoogte h3 van 3600 mm bedraagt de maximale hefcapaciteit Q 1105 kg.
Bij een lastzwaartepunt D van 600 mm en een maximale hefhoogte h3 van 3600 mm bedraagt de maximale hefcapaciteit Q 1105 kg.
Hefhoogtebegrenzing
Hefhoogtebegrenzing De pijlvormige markeringen (42 en 43) aan het binnenste en buitenste mastdeel vertellen de chauffeur, wanneer hij de hefhoogtegrenzen volgens het lastdiagram heeft bereikt.
43
42
43
08.12 NL
42
08.12 NL
De pijlvormige markeringen (42 en 43) aan het binnenste en buitenste mastdeel vertellen de chauffeur, wanneer hij de hefhoogtegrenzen volgens het lastdiagram heeft bereikt.
33
33
4.3
Hefcapaciteitplaatje van het aanbouwapparaat
4.3
Het hefvermogenplaatje voor aanbouwapparaten bevindt zich naast het hefvermogenplaatje van het interne transportmiddel en geeft het hefvermogen Q (in kg) aan van het interne transportmiddel in combinatie met het betreffende aanbouwapparaat. Het op het hefvermogenplaatje voor het aanbouwapparaat aangegeven serienummer moet overeenkomen met het typeplaatje van het aanbouwapparaat.
Z 5
Het hefvermogenplaatje voor aanbouwapparaten bevindt zich naast het hefvermogenplaatje van het interne transportmiddel en geeft het hefvermogen Q (in kg) aan van het interne transportmiddel in combinatie met het betreffende aanbouwapparaat. Het op het hefvermogenplaatje voor het aanbouwapparaat aangegeven serienummer moet overeenkomen met het typeplaatje van het aanbouwapparaat.
Z
Bij lasten met een lastzwaartepunt groter dan 500 mm wordt het hefvermogen evenredig kleiner aan het verschil van het gewijzigde zwaartepunt.
Stabiliteit
5
Bij lasten met een lastzwaartepunt groter dan 500 mm wordt het hefvermogen evenredig kleiner aan het verschil van het gewijzigde zwaartepunt.
Stabiliteit
De stabiliteit van het interne transportmiddel is op basis van de actuele stand van de techniek gecontroleerd. Daarbij wordt rekening gehouden met de dynamische en statische kiepkrachten, die bij gebruik volgens bestemming kunnen ontstaan.
De stabiliteit van het interne transportmiddel is op basis van de actuele stand van de techniek gecontroleerd. Daarbij wordt rekening gehouden met de dynamische en statische kiepkrachten, die bij gebruik volgens bestemming kunnen ontstaan.
De stabiliteit van het interne transportmiddel wordt onder andere beïnvloed door de volgende factoren: – Banden – Hefmast – Aanbouwapparaat – Getransporteerde last (grootte, gewicht en zwaartepunt)
De stabiliteit van het interne transportmiddel wordt onder andere beïnvloed door de volgende factoren: – Banden – Hefmast – Aanbouwapparaat – Getransporteerde last (grootte, gewicht en zwaartepunt)
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
08.12 NL
Gevaar op ongevallen door verlies van stabiliteit Een wijziging van de vermelde componenten leidt tot een wijziging van de stabiliteit.
08.12 NL
Gevaar op ongevallen door verlies van stabiliteit Een wijziging van de vermelde componenten leidt tot een wijziging van de stabiliteit.
34
Hefcapaciteitplaatje van het aanbouwapparaat
34
C Transport en eerste inbedrijfstelling
C Transport en eerste inbedrijfstelling
1
1
Transport
Transport
U kunt het transport afhankelijk van de bouwhoogte van de hefmast en de plaatselijke omstandigheden op twee verschillende manieren uitvoeren:
U kunt het transport afhankelijk van de bouwhoogte van de hefmast en de plaatselijke omstandigheden op twee verschillende manieren uitvoeren:
– staand, met gemonteerde hefmast (bij lage bouwhoogten) – staand, met gedemonteerde hefmast (bij grote heftruckhoogten), alle mechanische verbindingen en alle hydraulische leidingen tussen basistoestel en hefmast zijn losgehaald.
– staand, met gemonteerde hefmast (bij lage bouwhoogten) – staand, met gedemonteerde hefmast (bij grote heftruckhoogten), alle mechanische verbindingen en alle hydraulische leidingen tussen basistoestel en hefmast zijn losgehaald.
2
Intern transportmiddel verladen
2
Intern transportmiddel verladen
2.1
Positie zwaartepunt van het interne transportmiddel
2.1
Positie zwaartepunt van het interne transportmiddel
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING! Gevaar door gewijzigde positie van het zwaartepunt De totale positie van het zwaartepunt kan afhankelijk van de voertuiguitvoering (in het bijzonder de hefmastuitvoering) verschillen. XBij hefmasten met een lage bouwhoogte verplaatst het zwaartepunt in de richting van het contragewicht. XBij hefmasten met hoge bouwhoogte verplaatst het zwaartepunt zich naar het midden van het voertuig.
08.12 NL
08.12 NL
Gevaar door gewijzigde positie van het zwaartepunt De totale positie van het zwaartepunt kan afhankelijk van de voertuiguitvoering (in het bijzonder de hefmastuitvoering) verschillen. XBij hefmasten met een lage bouwhoogte verplaatst het zwaartepunt in de richting van het contragewicht. XBij hefmasten met hoge bouwhoogte verplaatst het zwaartepunt zich naar het midden van het voertuig.
35
35
2.2
Intern transportmiddel met kraan verladen
2.2
VOORZICHTIG!
VOORZICHTIG!
Hefmast kan worden beschadigd XHet laden met kraan is enkel bestemd voor het transport voorafgaande aan de inbedrijfstelling. XHet verladen met kraan moet worden uitgevoerd door speciaal daarvoor geschoold vakpersoneel volgens de aanbevelingen van de richtlijnen VDI 2700 en VDI 2703.
Hefmast kan worden beschadigd XHet laden met kraan is enkel bestemd voor het transport voorafgaande aan de inbedrijfstelling. XHet verladen met kraan moet worden uitgevoerd door speciaal daarvoor geschoold vakpersoneel volgens de aanbevelingen van de richtlijnen VDI 2700 en VDI 2703.
GEVAAR!
GEVAAR!
Gevaar op ongevallen door het breken van hijsmiddelen XUitsluitend hijsmiddelen met voldoende hefcapaciteit gebruiken. XVerlaadgewicht = leeg gewicht van het interne transportmiddel (+ batterijgewicht bij elektrische voertuigen). XDe hefmast moet altijd geheel achterover zijn geneigd. XDe hijsmiddelen aan de mast moeten een minimale vrije lengte van 2 m hebben. XBevestigingsmiddelen van de hijsmiddelen zodanig aanbrengen, dat ze bij het hijsen niet in contact komen met aanbouwdelen of het beschermdak. XNiet onder zwevende lasten gaan staan.
Gevaar op ongevallen door het breken van hijsmiddelen XUitsluitend hijsmiddelen met voldoende hefcapaciteit gebruiken. XVerlaadgewicht = leeg gewicht van het interne transportmiddel (+ batterijgewicht bij elektrische voertuigen). XDe hefmast moet altijd geheel achterover zijn geneigd. XDe hijsmiddelen aan de mast moeten een minimale vrije lengte van 2 m hebben. XBevestigingsmiddelen van de hijsmiddelen zodanig aanbrengen, dat ze bij het hijsen niet in contact komen met aanbouwdelen of het beschermdak. XNiet onder zwevende lasten gaan staan.
Z
Leeggewicht van het interne transportmiddel: (zie "Gewichten" op pagina 23). Intern transportmiddel verladen
met
kraan
44
45
Intern transportmiddel verladen
met
kraan
44
Voorwaarden – Intern transportmiddel veilig geparkeerd, (zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 74).
Voorwaarden – Intern transportmiddel veilig geparkeerd, (zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 74).
Werkwijze • Hijsmiddelen aan de bevestigingspunten (45) en (44) stevig bevestigen. • Intern transportmiddel optillen en verladen. • Intern transportmiddel voorzichtig laten dalen en beveiligd neerzetten, (zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 74). • Het interne transportmiddel met behulp van wiggen tegen onbedoeld wegrollen beveiligen.
Werkwijze • Hijsmiddelen aan de bevestigingspunten (45) en (44) stevig bevestigen. • Intern transportmiddel optillen en verladen. • Intern transportmiddel voorzichtig laten dalen en beveiligd neerzetten, (zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 74). • Het interne transportmiddel met behulp van wiggen tegen onbedoeld wegrollen beveiligen.
Het verladen met kraan is afgesloten.
Het verladen met kraan is afgesloten.
08.12 NL
36
Leeggewicht van het interne transportmiddel: (zie "Gewichten" op pagina 23). 45
08.12 NL
Z
Intern transportmiddel met kraan verladen
36
2.3
Verladen met tweede intern transportmiddel
2.3
WAARSCHUWING!
Verladen met tweede intern transportmiddel WAARSCHUWING!
Intern transportmiddel met tweede intern transportmiddel verladen
Intern transportmiddel met tweede intern transportmiddel verladen
Voorwaarden – Intern transportmiddel veilig geparkeerd, (zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 74).
Voorwaarden – Intern transportmiddel veilig geparkeerd, (zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 74).
Werkwijze • Intern transportmiddel met vorktanden naar de zijkant tussen de assen opnemen. • Intern transportmiddel licht optillen en controleren, of deze veilig op de vorktanden staat, indien nodig corrigeren of vorktanden met bevestigingsmiddelen borgen. • Intern transportmiddel voorzichtig laden of lossen, (zie "Opnemen, transporteren en neerzetten van lasten" op pagina 82). • Intern transportmiddel langzaam op de vloer neerlaten en tegen wegrollen borgen.
Werkwijze • Intern transportmiddel met vorktanden naar de zijkant tussen de assen opnemen. • Intern transportmiddel licht optillen en controleren, of deze veilig op de vorktanden staat, indien nodig corrigeren of vorktanden met bevestigingsmiddelen borgen. • Intern transportmiddel voorzichtig laden of lossen, (zie "Opnemen, transporteren en neerzetten van lasten" op pagina 82). • Intern transportmiddel langzaam op de vloer neerlaten en tegen wegrollen borgen.
Intern transportmiddel is verladen.
Intern transportmiddel is verladen.
08.12 NL
Intern transportmiddel kan worden beschadigd Bij het verladen met een tweede intern transportmiddel kan het te verladen intern transportmiddel beschadigen. XVerlading enkel door geschoold vakpersoneel. XVoor het verladen enkel interne transportmiddelen gebruiken met voldoende hefcapaciteit. XEnkel voor het be- en ontladen toegestaan. XVorktanden van het tweede interne transportmiddel zijn voldoende lang XTransport over langere afstanden is verboden.
08.12 NL
Intern transportmiddel kan worden beschadigd Bij het verladen met een tweede intern transportmiddel kan het te verladen intern transportmiddel beschadigen. XVerlading enkel door geschoold vakpersoneel. XVoor het verladen enkel interne transportmiddelen gebruiken met voldoende hefcapaciteit. XEnkel voor het be- en ontladen toegestaan. XVorktanden van het tweede interne transportmiddel zijn voldoende lang XTransport over langere afstanden is verboden.
37
37
Borging van het interne transportmiddel tijdens transport
3
Borging van het interne transportmiddel tijdens transport
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
Ongecontroleerde bewegingen tijdens het transport Een ondeskundige borging van het interne transportmiddel en de hefmast tijdens het transport kan tot ernstige ongevallen leiden. XHet laden moet worden uitgevoerd door eigen geschoold vakpersoneel volgens de aanbevelingen van de richtlijnen VDI 2700 en VDI 2703. De juiste dimensionering en de realisering van veiligheidsmaatregelen voor het laden gedetailleerd vastleggen. XBij transport op een vrachtwagen of aanhanger moet u het interne transportmiddel vakkundig vastsjorren. XHet laadvlak moet over vastsjor-ring en een houten bodem beschikken, om borgwiggen te kunnen bevestigen. XIntern transportmiddel met behulp van wiggen tegen onbedoeld wegrollen beveiligen. XEnkel spangordels en vastsjorgordels met voldoende nominale sterkte gebruiken.
Ongecontroleerde bewegingen tijdens het transport Een ondeskundige borging van het interne transportmiddel en de hefmast tijdens het transport kan tot ernstige ongevallen leiden. XHet laden moet worden uitgevoerd door eigen geschoold vakpersoneel volgens de aanbevelingen van de richtlijnen VDI 2700 en VDI 2703. De juiste dimensionering en de realisering van veiligheidsmaatregelen voor het laden gedetailleerd vastleggen. XBij transport op een vrachtwagen of aanhanger moet u het interne transportmiddel vakkundig vastsjorren. XHet laadvlak moet over vastsjor-ring en een houten bodem beschikken, om borgwiggen te kunnen bevestigen. XIntern transportmiddel met behulp van wiggen tegen onbedoeld wegrollen beveiligen. XEnkel spangordels en vastsjorgordels met voldoende nominale sterkte gebruiken.
Beveiliging met hefmast
Beveiliging met hefmast
Beveiliging zonder hefmast
45
Beveiliging zonder hefmast
45 46
46 46
46
47
44
38
46
47
44
46
46
46
Intern transportmiddel voor transport borgen
Voorwaarden – Intern transportmiddel veilig op vrachtwagen of trailer geplaatst, (zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 74).
Voorwaarden – Intern transportmiddel veilig op vrachtwagen of trailer geplaatst, (zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 74).
Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – 2 spangordels met spaninrichting – Borgwig.
Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – 2 spangordels met spaninrichting – Borgwig.
Werkwijze • Intern transportmiddel met spangordel (46) aan de bovenste traverse van de hefmast (45) en de aanhangerkoppeling (44) of de voorste spatbord (47) en aan de aanhangerkoppeling (44) vastsjorren. • Spangordel (46) met spaninrichting vasttrekken.
Werkwijze • Intern transportmiddel met spangordel (46) aan de bovenste traverse van de hefmast (45) en de aanhangerkoppeling (44) of de voorste spatbord (47) en aan de aanhangerkoppeling (44) vastsjorren. • Spangordel (46) met spaninrichting vasttrekken.
08.12 NL
Intern transportmiddel voor transport borgen
38
08.12 NL
3
Het interne transportmiddel is beveiligd voor het transport.
4
Het interne transportmiddel is beveiligd voor het transport.
Eerste inbedrijfstelling
4
Veiligheidsaanwijzingen voor de samenstelling en inbedrijfstelling
Eerste inbedrijfstelling Veiligheidsaanwijzingen voor de samenstelling en inbedrijfstelling
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
Gebruiksklaar maken na levering of na transport
Gebruiksklaar maken na levering of na transport
Werkwijze • Uitrusting op volledigheid controleren. • Vulhoeveelheid motorolie controleren. • Vulhoeveelheid hydraulische olie controleren. • Vulhoeveelheid transmissieolie controleren (alleen bij interne transportmiddelen met hydrodynamische rijaandrijving). • Remvloeistofpeil controleren (enkel bij interne transportmiddelen met hydrodynamische rijaandrijving). • Batterij-aansluitingen controleren. • Zuurstand van batterij controleren (niet bij onderhoudsvrije batterijen).
Werkwijze • Uitrusting op volledigheid controleren. • Vulhoeveelheid motorolie controleren. • Vulhoeveelheid hydraulische olie controleren. • Vulhoeveelheid transmissieolie controleren (alleen bij interne transportmiddelen met hydrodynamische rijaandrijving). • Remvloeistofpeil controleren (enkel bij interne transportmiddelen met hydrodynamische rijaandrijving). • Batterij-aansluitingen controleren. • Zuurstand van batterij controleren (niet bij onderhoudsvrije batterijen).
Intern transportmiddel kan nu in gebruik worden genomen, (zie "Intern transportmiddel voorbereiden op gebruik" op pagina 61).
Intern transportmiddel kan nu in gebruik worden genomen, (zie "Intern transportmiddel voorbereiden op gebruik" op pagina 61).
08.12 NL
Gevaar voor ongevallen door verkeerde montage De montage van het interne transportmiddel op de plaats waar hij wordt gebruikt, de inbedrijfstelling en de instructie van de bestuurder mogen alleen worden uitgevoerd door de klantenservice van de producent die getraind is om dergelijke taken te verrichten. XPas nadat de hefmast op de juiste wijze is gemonteerd, mag u de hydraulische leidingen aansluiten op de aansluiting basisvoertuig en hefmast verbinden. XPas daarna mag het interne transportmiddel in bedrijf worden genomen. XWanneer meer interne transportmiddelen zijn geleverd, moet u erop letten, dat uitsluitend lastopnamemiddelen, hefmasten en basisvoertuigen met steeds hetzelfde serienummer worden samengebouwd.
08.12 NL
Gevaar voor ongevallen door verkeerde montage De montage van het interne transportmiddel op de plaats waar hij wordt gebruikt, de inbedrijfstelling en de instructie van de bestuurder mogen alleen worden uitgevoerd door de klantenservice van de producent die getraind is om dergelijke taken te verrichten. XPas nadat de hefmast op de juiste wijze is gemonteerd, mag u de hydraulische leidingen aansluiten op de aansluiting basisvoertuig en hefmast verbinden. XPas daarna mag het interne transportmiddel in bedrijf worden genomen. XWanneer meer interne transportmiddelen zijn geleverd, moet u erop letten, dat uitsluitend lastopnamemiddelen, hefmasten en basisvoertuigen met steeds hetzelfde serienummer worden samengebouwd.
39
39
40 40 08.12 NL
08.12 NL
D Intern transportmiddel tanken
D Intern transportmiddel tanken
1
Algemeen
1
Algemeen
1.1
Veiligheidsvoorschriften voor de omgang met dieselolie en vloeibaar gas
1.1
Veiligheidsvoorschriften voor de omgang met dieselolie en vloeibaar gas
WARNUNG!
WARNUNG!
Gevaar voor ongevallen door niet beveiligd intern transportmiddel Het interne transportmiddel kan zich onbedoeld in beweging zetten. XVoor het tanken resp. het wisselen van de gasfles het interne transportmiddel veilig parkeren, Siehe “Intern transportmiddel veilig parkeren” auf Seite 74.
Gevaar voor ongevallen door niet beveiligd intern transportmiddel Het interne transportmiddel kan zich onbedoeld in beweging zetten. XVoor het tanken resp. het wisselen van de gasfles het interne transportmiddel veilig parkeren, Siehe “Intern transportmiddel veilig parkeren” auf Seite 74.
WARNUNG!
WARNUNG!
Opslag en transport
Opslag en transport
De inrichtingen voor het opslaan en toevoeren van dieselolie en vloeibaar gas moeten voldoen aan de wettelijke eisen.
De inrichtingen voor het opslaan en toevoeren van dieselolie en vloeibaar gas moeten voldoen aan de wettelijke eisen.
Wanneer u niet beschikt over een tankstation, moet u de brandstof opslaan en transporteren in schone, goedgekeurde tanks.
Wanneer u niet beschikt over een tankstation, moet u de brandstof opslaan en transporteren in schone, goedgekeurde tanks.
De inhoud moet duidelijk op de fles gekenmerkt zijn.
De inhoud moet duidelijk op de fles gekenmerkt zijn.
08.12 NL
Gevaar op ongevallen door ontsteken XBrandstoffen en gas kunnen ontsteken. X bij de omgang met brandstoffen en generatorgas moeten in het tankbereik roken, open licht en andere ontstekingsbronnen worden verboden. XBorden, die het bereik markeren, zichtbaar aanbrengen. XHet bewaren van licht brandbare materialen in dit bereik is verboden. XIn het tankbereik moeten altijd goed functionerende poederblussers binnen handbereik ter beschikking staan. XVoor de brandbestrijding bij ontvlamd vloeibaar gas enkel poederblussers van de brandklassen A, B en C gebruiken. XLekkende gasflessen meteen in de buitenlucht brengen, door zichtbare markering beveiligen en melden bij de leverancier.
08.12 NL
Gevaar op ongevallen door ontsteken XBrandstoffen en gas kunnen ontsteken. X bij de omgang met brandstoffen en generatorgas moeten in het tankbereik roken, open licht en andere ontstekingsbronnen worden verboden. XBorden, die het bereik markeren, zichtbaar aanbrengen. XHet bewaren van licht brandbare materialen in dit bereik is verboden. XIn het tankbereik moeten altijd goed functionerende poederblussers binnen handbereik ter beschikking staan. XVoor de brandbestrijding bij ontvlamd vloeibaar gas enkel poederblussers van de brandklassen A, B en C gebruiken. XLekkende gasflessen meteen in de buitenlucht brengen, door zichtbare markering beveiligen en melden bij de leverancier.
41
41
HINWEIS
HINWEIS
Milieuschade door brandstof XUitgestroomde dieselbrandstof moet met een geschikt middel worden gebonden. XGebonden dieselbrandstof en brandstoffilters volgens de geldende milieuvoorschriften afvoeren.
Milieuschade door brandstof XUitgestroomde dieselbrandstof moet met een geschikt middel worden gebonden. XGebonden dieselbrandstof en brandstoffilters volgens de geldende milieuvoorschriften afvoeren.
Personeel voor tanken en vervangen van gasflessen
Personeel voor tanken en vervangen van gasflessen
Personen die tot taak hebben interne transportmiddelen te tanken of gasflessen te verwisselen moeten beschikken over de voor een veilige uitvoering van de handelingen noodzakelijke kennis over de eigenschappen van brandstoffen.
Personen die tot taak hebben interne transportmiddelen te tanken of gasflessen te verwisselen moeten beschikken over de voor een veilige uitvoering van de handelingen noodzakelijke kennis over de eigenschappen van brandstoffen.
VORSICHT!
VORSICHT!
Bevriezing door vloeibaar gas XVloeibaar gas kan op de blote huid bevriezingswonden veroorzaken. XDirecte aanraking met de huid vermijden. XHandschoenen dragen.
Bevriezing door vloeibaar gas XVloeibaar gas kan op de blote huid bevriezingswonden veroorzaken. XDirecte aanraking met de huid vermijden. XHandschoenen dragen.
Tanken van gastanks
Tanken van gastanks
Gastanks blijven verbonden met het interne transportmiddel en worden gevuld getankt op gastanklocaties. Bij het tanken de voorschriften van de producenten van tankinstallatie en gastank, evenals de wettelijke en plaatselijke voorschriften naleven.
Gastanks blijven verbonden met het interne transportmiddel en worden gevuld getankt op gastanklocaties. Bij het tanken de voorschriften van de producenten van tankinstallatie en gastank, evenals de wettelijke en plaatselijke voorschriften naleven.
HINWEIS
HINWEIS
42
08.12 NL
Aanwijzingen voor het veilig gebruik van LPG-installaties XAlle onderhouds- en revisiewerkzaamheden aan LPG-installaties en tanks mogen enkel door gekwalificeerd en voor het werken aan LPG-installaties opgeleid vakpersoneel worden uitgevoerd. XDe exploitant moet de wettelijke voorschriften, technische normen en voorschriften voor ongevallenpreventie voor het gebruik van vloeibaar gas in acht te nemen. XDe bestuurder moet volgens de geldende voorschriften van de betreffende staat voorafgaande aan de dagelijkse inbedrijfstelling eerst controleren of alle toegankelijke onderdelen van de LPG-installatie zich in een goede staat bevinden. XBij beschadiging, corrosie en slijtage van afzonderlijke onderdelen van de LPGinstallatie mag het interne transportmiddel niet in bedrijf worden genomen.
08.12 NL
Aanwijzingen voor het veilig gebruik van LPG-installaties XAlle onderhouds- en revisiewerkzaamheden aan LPG-installaties en tanks mogen enkel door gekwalificeerd en voor het werken aan LPG-installaties opgeleid vakpersoneel worden uitgevoerd. XDe exploitant moet de wettelijke voorschriften, technische normen en voorschriften voor ongevallenpreventie voor het gebruik van vloeibaar gas in acht te nemen. XDe bestuurder moet volgens de geldende voorschriften van de betreffende staat voorafgaande aan de dagelijkse inbedrijfstelling eerst controleren of alle toegankelijke onderdelen van de LPG-installatie zich in een goede staat bevinden. XBij beschadiging, corrosie en slijtage van afzonderlijke onderdelen van de LPGinstallatie mag het interne transportmiddel niet in bedrijf worden genomen.
42
1.2
Overdrukventiel LPG-installatie
1.2
Interne transportmiddelen met gasaandrijving zijn uitgerust met een overdrukventiel. Deze bevindt zich op de achterafdekking naast de gasfles. – In het geval van een storing wordt de druk in de LPG-installatie beperkt tot een 48 maximale waarde. Het overdrukventiel is voorzien van een kunststofafdekking (45). – Bij het activeren van het ventiel ontgrendelt de kunststofafdekking en geeft daarmee duidelijk zichtbaar aan dat er een storing is in de LPG-installatie. – Het interne transportmiddel mag in dit geval niet meer der worden gebruikt. – De LPG-installatie moet door daarvoor gekwalificeerd en opgeleid vakpersoneel worden gecontroleerd. – De gebruiker moet voor ieder gebruik van het interne transportmiddel controleren of de kunststofafdekking aanwezig is.
Overdrukventiel LPG-installatie Interne transportmiddelen met gasaandrijving zijn uitgerust met een overdrukventiel. Deze bevindt zich op de achterafdekking naast de gasfles. – In het geval van een storing wordt de druk in de LPG-installatie beperkt tot een 48 maximale waarde. Het overdrukventiel is voorzien van een kunststofafdekking (45). – Bij het activeren van het ventiel ontgrendelt de kunststofafdekking en geeft daarmee duidelijk zichtbaar aan dat er een storing is in de LPG-installatie. – Het interne transportmiddel mag in dit geval niet meer der worden gebruikt. – De LPG-installatie moet door daarvoor gekwalificeerd en opgeleid vakpersoneel worden gecontroleerd. – De gebruiker moet voor ieder gebruik van het interne transportmiddel controleren of de kunststofafdekking aanwezig is.
GEFAHR!
GEFAHR! Gevaar op uitstromend vloeibaar gas. Vloeibaar gas kan bij defecte gasslangen onbedoeld uitstromen. XEnkel gasflessen met een geïntegreerde leidingbreukbeveiliging gebruiken. XDe gasflesaansluiting is extra voorzien van een leidingbreukbeveiliging, die een onbedoeld uitstromen van het gas tijdens het gebruik voorkomt. XBij het vervangen mag enkel een gasflesaansluiting met geïntegreerde leidingbreukbeveiliging worden gebruikt.
08.12 NL
08.12 NL
Gevaar op uitstromend vloeibaar gas. Vloeibaar gas kan bij defecte gasslangen onbedoeld uitstromen. XEnkel gasflessen met een geïntegreerde leidingbreukbeveiliging gebruiken. XDe gasflesaansluiting is extra voorzien van een leidingbreukbeveiliging, die een onbedoeld uitstromen van het gas tijdens het gebruik voorkomt. XBij het vervangen mag enkel een gasflesaansluiting met geïntegreerde leidingbreukbeveiliging worden gebruikt.
43
43
Dieselolie tanken
2
VORSICHT!
VORSICHT!
Lucht in de brandstofinstallatie leidt tot bedrijfsstoringen. XBrandstoftank nooit helemaal leegrijden!
2.1
Lucht in de brandstofinstallatie leidt tot bedrijfsstoringen. XBrandstoftank nooit helemaal leegrijden!
Tanken
2.1
WARNUNG!
Gevaren door dieselbrandstof XDieselbrandstof kan bij aanraking met de huid irritaties veroorzaken. De betreffende plekken moeten meteen grondig worden gereinigd. XBij aanraking met de ogen meteen met stromend water spoelen en een arts raadplegen. XBij werkzaamheden met dieselbrandstof veiligheidshandschoenen dragen.
HINWEIS
HINWEIS
XHet tanken mag enkel worden uitgevoerd op daarvoor bestemde plaatsen en door opgeleide en bevoegde personen.
XHet tanken mag enkel worden uitgevoerd op daarvoor bestemde plaatsen en door opgeleide en bevoegde personen.
HINWEIS
HINWEIS
XMax. vulhoeveelheid: DFG 540 - 550 = 70 l. XUitsluitend dieselbrandstof volgens DIN EN 590 met een cetaangetal boven 51 gebruiken. Het gebruik van brandstof die niet voldoet aan deze norm kan leiden tot verhoogde slijtage en schade aan de motor en de uitlaatgasinstallatie. Mogelijk worden de vereiste grenswaarden voor het uitlaatgas niet meer nagekomen. De verantwoordelijkheid ligt in dit geval bij de exploitant van het interne transportmiddel.
XMax. vulhoeveelheid: DFG 540 - 550 = 70 l. XUitsluitend dieselbrandstof volgens DIN EN 590 met een cetaangetal boven 51 gebruiken. Het gebruik van brandstof die niet voldoet aan deze norm kan leiden tot verhoogde slijtage en schade aan de motor en de uitlaatgasinstallatie. Mogelijk worden de vereiste grenswaarden voor het uitlaatgas niet meer nagekomen. De verantwoordelijkheid ligt in dit geval bij de exploitant van het interne transportmiddel.
2.1.1 Tanken van de tankinstallatie
49
Vorgehensweise • Intern transportmiddel voor het tanken eerst veilig parkeren, (zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 74). • Tankdop (49) eraf schroeven. • Vulpistool in geopende tankopening plaatsen. • Brandstof vullen. • Tank niet te vol tanken. • Tankdop (49) na het tanken weer stevig sluiten.
08.12 NL
2.1.1 Tanken van de tankinstallatie
44
Tanken WARNUNG!
Gevaren door dieselbrandstof XDieselbrandstof kan bij aanraking met de huid irritaties veroorzaken. De betreffende plekken moeten meteen grondig worden gereinigd. XBij aanraking met de ogen meteen met stromend water spoelen en een arts raadplegen. XBij werkzaamheden met dieselbrandstof veiligheidshandschoenen dragen.
Vorgehensweise • Intern transportmiddel voor het tanken eerst veilig parkeren, (zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 74). • Tankdop (49) eraf schroeven. • Vulpistool in geopende tankopening plaatsen. • Brandstof vullen. • Tank niet te vol tanken. • Tankdop (49) na het tanken weer stevig sluiten.
Dieselolie tanken
44
49
08.12 NL
2
08.12 NL
Tanken is klaar.
08.12 NL
Tanken is klaar.
45
45
2.2
Tanken met brandstofreservoirs Vorgehensweise • Tankdop (49) eraf schroeven en brandstoftank openen. • Uitstroompijp op brandstoftank monteren. • Uitstroompijp in geopende tankvulopening plaatsen. • Controleren of de brandstoftank en de uitstroompijp goed met elkaar zijn verbonden. • Brandstoftank voorzichtig optillen en dieselbrandstof langzaam vullen. • Tank niet te vol tanken. • Tankdop (49) na het tanken weer stevig sluiten.
2.2
Vorgehensweise • Tankdop (49) eraf schroeven en brandstoftank openen. • Uitstroompijp op brandstoftank monteren. • Uitstroompijp in geopende tankvulopening plaatsen. • Controleren of de brandstoftank en de uitstroompijp goed met elkaar zijn verbonden. • Brandstoftank voorzichtig optillen en dieselbrandstof langzaam vullen. • Tank niet te vol tanken. • Tankdop (49) na het tanken weer stevig sluiten.
49
49
08.12 NL
Tanken is klaar.
08.12 NL
Tanken is klaar.
46
Tanken met brandstofreservoirs
46
3
Gasreservoir
Z 3.1
3
Gasreservoir
Z
Er mag enkel vloeibaar gas volgens DIN 51622 of vergelijkbare nationale voorschriften worden gebruikt.
Gasflessen
3.1
GEFAHR!
Er mag enkel vloeibaar gas volgens DIN 51622 of vergelijkbare nationale voorschriften worden gebruikt.
Gasflessen GEFAHR!
Explosiegevaar XUitsluitend hiervoor opgeleid en bevoegd personeel mag de gasfles op de daarvoor bedoelde plaatsen vervangen.
Explosiegevaar XUitsluitend hiervoor opgeleid en bevoegd personeel mag de gasfles op de daarvoor bedoelde plaatsen vervangen.
VORSICHT!
VORSICHT!
Gevaar voor ongevallen door gebruik van onjuiste gasflessen. XUitsluitend toegestane gasflessen gebruiken. XDe gasfles moet bij vastgeklikte fleshouder altijd zo staan, dat de slangaansluiting van het afsluitventiel loodrecht naar onderen wijst. XBij flessoorten uit andere landen de nationale voorschriften in acht nemen. XAanwijzingen en markeringen op de gasfles in acht nemen.
Gevaar voor ongevallen door gebruik van onjuiste gasflessen. XUitsluitend toegestane gasflessen gebruiken. XDe gasfles moet bij vastgeklikte fleshouder altijd zo staan, dat de slangaansluiting van het afsluitventiel loodrecht naar onderen wijst. XBij flessoorten uit andere landen de nationale voorschriften in acht nemen. XAanwijzingen en markeringen op de gasfles in acht nemen.
3.1.1 Gebruik met een gasfles
3.1.1 Gebruik met een gasfles
Gasfles vervangen
Gasfles vervangen Vorgehensweise • Intern transportmiddel voor het verwisselen van de gasfles veilig parkeren, (zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 74) • Afsluitventielen (50) stevig sluiten. • Motor starten en in de neutrale stand laten draaien, totdat het gassysteem leeg is.
50
08.12 NL
50
08.12 NL
Vorgehensweise • Intern transportmiddel voor het verwisselen van de gasfles veilig parkeren, (zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 74) • Afsluitventielen (50) stevig sluiten. • Motor starten en in de neutrale stand laten draaien, totdat het gassysteem leeg is.
47
47
14
Gasfles verwijderen
51
VORSICHT!
51
VORSICHT!
Aansluiting heeft linkse schroefdraad
52
Aansluiting heeft linkse schroefdraad
52
Vorgehensweise • Wartelmoer (54) eraf schroeven, daarbij aan de greep (53) tegenhouden. • Slang (56) verwijderen en ventieldop meteen op de lege gasfles schroeven. • Spansluiting (52) openen en afdekkap (51) eraf nemen. • Gasfles (14) uit de houder (55) tillen en veilig neerzetten.
53
Vorgehensweise • Wartelmoer (54) eraf schroeven, daarbij aan de greep (53) tegenhouden. • Slang (56) verwijderen en ventieldop meteen op de lege gasfles schroeven. • Spansluiting (52) openen en afdekkap (51) eraf nemen. • Gasfles (14) uit de houder (55) tillen en veilig neerzetten.
53
Nieuwe gasfles plaatsen
50
54 55
56
14
Vorgehensweise • Gasfles (14) in de houder (55) plaatsen • Slangaansluiting naar onder uitlijnen. • Afdekking (51) omklappen en met spanriemen vastzetten. Trek de spansluitingen (52) vast. • Ventieldop eraf schroeven. • Slang (56) op voorgeschreven wijze monteren. 56 • Afsluitventiel (50) voorzichtig openen. • Slangaansluiting met schuimvormend middel controleren op lekkage.
51
Nieuwe gasfles plaatsen
50
54
52
55
55
56
14
Vorgehensweise • Gasfles (14) in de houder (55) plaatsen • Slangaansluiting naar onder uitlijnen. • Afdekking (51) omklappen en met spanriemen vastzetten. Trek de spansluitingen (52) vast. • Ventieldop eraf schroeven. • Slang (56) op voorgeschreven wijze monteren. 56 • Afsluitventiel (50) voorzichtig openen. • Slangaansluiting met schuimvormend middel controleren op lekkage.
51
52
55
08.12 NL
Het vervangen is beëindigd.
08.12 NL
Het vervangen is beëindigd.
48
14
Gasfles verwijderen
48
3.1.2 Gebruik met twee gasflessen
3.1.2 Gebruik met twee gasflessen
WARNUNG!
WARNUNG!
Bij achteruit rijden is het zicht beperkt XAan beide zijden van het intern transportmiddel moeten buitenspiegels zijn aangebracht. XEr moet een bijkomende panoramaspiegel boven de gasflessen aanwezig zijn.
Bij achteruit rijden is het zicht beperkt XAan beide zijden van het intern transportmiddel moeten buitenspiegels zijn aangebracht. XEr moet een bijkomende panoramaspiegel boven de gasflessen aanwezig zijn.
Bediening van de installatie met twee gasflessen
Bediening van de installatie met twee gasflessen
HINWEIS Het omschakelen van de gastoevoer vindt plaats via het extra ventiel (57) aan de houder (55). De indeling is te zien aan de hand van de aansluiting van de gasslangen op het afsluitventiel (50) en de plaatsing van de glasflessen (bijv. rechts aan omschakelventiel = boven, links aan omschakelventiel = onder).
55
58
57
Het omschakelen van de gastoevoer vindt plaats via het extra ventiel (57) aan de houder (55). De indeling is te zien aan de hand van de aansluiting van de gasslangen op het afsluitventiel (50) en de plaatsing van de glasflessen (bijv. rechts aan omschakelventiel = boven, links aan omschakelventiel = onder).
50
55
58
57
50
Vorgehensweise • Met de hendel (58) tussen de onderste en bovenste gasfles omschakelen.
Vorgehensweise • Met de hendel (58) tussen de onderste en bovenste gasfles omschakelen.
Gasflessen wisselen
Gasflessen wisselen
Vorgehensweise • (zie "Gebruik met een gasfles" op pagina 47).
Vorgehensweise • (zie "Gebruik met een gasfles" op pagina 47).
Z
Lege gasfles bij de volgende gelegenheid meteen vervangen door een gevulde gasfles.
Lege gasfles bij de volgende gelegenheid meteen vervangen door een gevulde gasfles. Gastoevoer uitzetten
Vorgehensweise • Om de gastoevoer te onderbreken moeten beide afsluitventielen (50) aan de gasflessen worden gesloten.
Vorgehensweise • Om de gastoevoer te onderbreken moeten beide afsluitventielen (50) aan de gasflessen worden gesloten.
08.12 NL
Gastoevoer uitzetten
08.12 NL
Z
HINWEIS
49
49
3.2
50
Vloeibaar gastank
Bijvulbare flessen voor vloeibaar gas zijn uitgerust met een aftapventiel (63), vulstopventiel (61), veiligheidsventiel (62) en een indicatie (59).
Bijvulbare flessen voor vloeibaar gas zijn uitgerust met een aftapventiel (63), vulstopventiel (61), veiligheidsventiel (62) en een indicatie (59).
Tanken van bijvulbare flessen voor vloeibaar gas (optionele uitvoering).
Tanken van bijvulbare flessen voor vloeibaar gas (optionele uitvoering).
59
59
Voraussetzungen – Alle op de pomp voor vloeibaar gas aangebrachte voorschriften over het tanken van vloeibaar gas naleven
Voraussetzungen – Alle op de pomp voor vloeibaar gas aangebrachte voorschriften over het tanken van vloeibaar gas naleven
Vorgehensweise • Aftapventiel (63) sluiten. • Afdekking (60) van het vulstopventiel (61) eraf schroeven. 63 62 61 60 • Vulaansluiting van de gaspomp op het vulstopventiel (61) schroeven. Het tanken wordt automatisch beëindigd, wanneer de maximale vulhoeveelheid van de tank bereikt is. • Na beëindiging van het vullen de vulaansluiting eraf schroeven en de afdekking (60) van het vulstopventiel (61) weer erop schroeven.
Vorgehensweise • Aftapventiel (63) sluiten. • Afdekking (60) van het vulstopventiel (61) eraf schroeven. 63 62 61 60 • Vulaansluiting van de gaspomp op het vulstopventiel (61) schroeven. Het tanken wordt automatisch beëindigd, wanneer de maximale vulhoeveelheid van de tank bereikt is. • Na beëindiging van het vullen de vulaansluiting eraf schroeven en de afdekking (60) van het vulstopventiel (61) weer erop schroeven.
Z
08.12 NL
Z
Vloeibaar gastank
08.12 NL
3.2
50
4
Vulindicatie brandstof
4
Vulindicatie brandstof
4.1
Scherm
4.1
Scherm
64
De niveau-indicatie (64) toont de vulhoeveelheid van de tank aan (slechts bij DFG). Wanneer de indicatie (64) het reservebereik aangeeft, moet u de tank vullen. Dit wordt bovendien door het reservelampje (65) angegeven.
R
R
R
A
R
V
R
Wanneer de indicatie (64) het reservebereik aangeeft, moet u de tank vullen. Dit wordt bovendien door het reservelampje (65) angegeven.
R
+
64
De niveau-indicatie (64) toont de vulhoeveelheid van de tank aan (slechts bij DFG).
A
V
R
+
A
V
65
A
R
65
Niveau-indicatie voor gasflessen (o)
4.2
Niveau-indicatie voor gasflessen (o)
De niveau-indicatie voor generatorgas-flessen (o) gaat branden wanneer de gasfles bijna leeg is.
De niveau-indicatie voor generatorgas-flessen (o) gaat branden wanneer de gasfles bijna leeg is.
De resterende rijtijd bedraagt, afhankelijk omgevingsomstandigheden, ca. 8 tot 12 minuten.
De resterende rijtijd bedraagt, afhankelijk omgevingsomstandigheden, ca. 8 tot 12 minuten.
van
de
gebruiks-
en
Z
Door schommelingen van het gasniveau tijdens het rijden kan de niveau-indicatie kort gaan branden. Enkel duurzaam branden van de niveau-indicatie betekent dat de gasfles leeg is.
08.12 NL
Z
R
V
van
de
gebruiks-
en
Door schommelingen van het gasniveau tijdens het rijden kan de niveau-indicatie kort gaan branden. Enkel duurzaam branden van de niveau-indicatie betekent dat de gasfles leeg is.
08.12 NL
4.2
R
R
R
51
51
52 52 08.12 NL
08.12 NL
E Bediening
E Bediening
1
1
Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het interne transportmiddel
Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het interne transportmiddel Het interne transportmiddel mag alleen worden gebruikt door personen die zijn opgeleid in de bediening van het interne transportmiddel, die hun vaardigheden in het rijden en hanteren van lasten hebben gedemonstreerd aan de exploitant of diens gemachtigde, en die van deze persoon nadrukkelijk opdracht hebben gekregen tot het bedienen van het interne transportmiddel.
Rechten, plichten en gedragregels voor de bestuurder
Rechten, plichten en gedragregels voor de bestuurder
De bestuurder moet zijn opgeleid in de rechten en plichten en in de bediening van het het interne transportmidden en moet vertrouwd zijn met de inhoud van deze handleiding. De vereiste rechten moeten hem worden verleend. Bij interne transportmiddelen waarbij u moet lopen, moet u bij de bediening veiligheidsschoenen dragen.
De bestuurder moet zijn opgeleid in de rechten en plichten en in de bediening van het het interne transportmidden en moet vertrouwd zijn met de inhoud van deze handleiding. De vereiste rechten moeten hem worden verleend. Bij interne transportmiddelen waarbij u moet lopen, moet u bij de bediening veiligheidsschoenen dragen.
Verbod op gebruik door onbevoegden
Verbod op gebruik door onbevoegden
De chauffeur is verantwoordelijk tijdens de gebruikstijd van het interne transportmiddel. U moet onbevoegden verbieden met het interne transportmiddel te rijden of het te bedienen. Er mogen geen personen worden meegenomen of opgetild.
De chauffeur is verantwoordelijk tijdens de gebruikstijd van het interne transportmiddel. U moet onbevoegden verbieden met het interne transportmiddel te rijden of het te bedienen. Er mogen geen personen worden meegenomen of opgetild.
Beschadigingen en gebreken
Beschadigingen en gebreken
Beschadigingen en overige gebreken aan het interne transportmiddel of aanbouwapparaat moeten onmiddellijk aan het toezichthoudend personeel worden gemeld. Bedrijfsonveilige interne transportmiddelen (bijvoorbeeld met versleten wielen of defecte remmen) mogen niet worden gebruikt totdat ze zijn gerepareerd volgens de voorschriften.
Beschadigingen en overige gebreken aan het interne transportmiddel of aanbouwapparaat moeten onmiddellijk aan het toezichthoudend personeel worden gemeld. Bedrijfsonveilige interne transportmiddelen (bijvoorbeeld met versleten wielen of defecte remmen) mogen niet worden gebruikt totdat ze zijn gerepareerd volgens de voorschriften.
Reparaties
Reparaties
De chauffeur mag zonder speciale opleiding en toestemming geen reparaties of veranderingen aan het interne transportmiddel doorvoeren. De werking van de veiligheidsvoorzieningen of schakelaars mag in geen geval worden gewijzigd of geblokkeerd.
De chauffeur mag zonder speciale opleiding en toestemming geen reparaties of veranderingen aan het interne transportmiddel doorvoeren. De werking van de veiligheidsvoorzieningen of schakelaars mag in geen geval worden gewijzigd of geblokkeerd.
08.12 NL
Rijbevoegdheid
Het interne transportmiddel mag alleen worden gebruikt door personen die zijn opgeleid in de bediening van het interne transportmiddel, die hun vaardigheden in het rijden en hanteren van lasten hebben gedemonstreerd aan de exploitant of diens gemachtigde, en die van deze persoon nadrukkelijk opdracht hebben gekregen tot het bedienen van het interne transportmiddel.
08.12 NL
Rijbevoegdheid
53
53
Gevarenzone
Gevarenzone
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
Gevaar voor ongevallen / letsel in de gevarenzone van het interne transportmiddel De gevarenzone is de zone waarbinnen personen gevaar lopen door de rij- en hefbewegingen van het interne transportmiddel, de lastopnamemiddelen (bijvoorbeeld vorktanden of aanbouwapparaten) of de last. Hiertoe behoort ook het bereik waar vallende lasten of een dalende / vallende werkinrichting terecht kunnen komen. XOnbevoegde personen uit de gevarenzone sturen. XBij gevaar voor personen moet er tijdig een waarschuwingsteken worden gegeven. XWanneer onbevoegden ondanks opdracht daartoe de gevarenzone niet verlaten, het interne transportmiddel onmiddellijk tot stilstand brengen.
Gevaar voor ongevallen / letsel in de gevarenzone van het interne transportmiddel De gevarenzone is de zone waarbinnen personen gevaar lopen door de rij- en hefbewegingen van het interne transportmiddel, de lastopnamemiddelen (bijvoorbeeld vorktanden of aanbouwapparaten) of de last. Hiertoe behoort ook het bereik waar vallende lasten of een dalende / vallende werkinrichting terecht kunnen komen. XOnbevoegde personen uit de gevarenzone sturen. XBij gevaar voor personen moet er tijdig een waarschuwingsteken worden gegeven. XWanneer onbevoegden ondanks opdracht daartoe de gevarenzone niet verlaten, het interne transportmiddel onmiddellijk tot stilstand brengen.
GEVAAR!
GEVAAR!
Gevaar voor ongevallen XDe bestuurder moet zich bij het gebruik van het interne transportmiddel in de beveiligde zone van het bestuurdersdak ophouden.
Gevaar voor ongevallen XDe bestuurder moet zich bij het gebruik van het interne transportmiddel in de beveiligde zone van het bestuurdersdak ophouden.
Veiligheidsvoorzieningen en waarschuwingsborden
Veiligheidsvoorzieningen en waarschuwingsborden
De in deze handleiding beschreven veiligheidsvoorzieningen, waarschuwingsborden ((zie "Kentekenplaatsen en typeplaatjes" op pagina 30)) en waarschuwingen beslist in acht nemen.
De in deze handleiding beschreven veiligheidsvoorzieningen, waarschuwingsborden ((zie "Kentekenplaatsen en typeplaatjes" op pagina 30)) en waarschuwingen beslist in acht nemen.
VOORZICHTIG!
VOORZICHTIG!
54
08.12 NL
Letselgevaar door gereduceerde hoofdruimte XInterne transportmiddelen met gereduceerde hoofdruimte zijn uitgerust met een waarschuwingsplaat in het zichtveld van de bestuurder. Beslist op de aanbevolen maximale lichaamsgrootte op dit plaatje letten. XDeze wordt nog eens extra beperkt door het dragen van een veiligheidshelm.
08.12 NL
Letselgevaar door gereduceerde hoofdruimte XInterne transportmiddelen met gereduceerde hoofdruimte zijn uitgerust met een waarschuwingsplaat in het zichtveld van de bestuurder. Beslist op de aanbevolen maximale lichaamsgrootte op dit plaatje letten. XDeze wordt nog eens extra beperkt door het dragen van een veiligheidshelm.
54
Beschrijving van de indicatie- en bedienelementen
67
68
69
70
71
72
Beschrijving van de indicatie- en bedienelementen
66
67
68
69
70
71
72
73
73
74
74
75
75
76
76
77
77
08.12 NL
66
2
08.12 NL
2
55
55
Functie t
69
Rijpedaal
t
70 71
Stuurwiel Rijrichtingschakelaar/ snelheidsschakelaar
t t
72 73
Stuurkolom-instelhendel Parkeerremhendel
t t
Schakelt in noodgevallen de stuurstroom in en uit 1. Bereik: langzaam rijden regelen. 2. Bereik: bedrijfsrem bedienen. Door het intrappen wordt het interne transportmiddel meteen tot stilstand afgeremd. Regelt het motortoerental respectievelijk de rij- en hefsnelheid Sturen van het interne transportmiddel. – Selectie van de rijrichting cq. neutrale stand – Snelheidsselectie De stuurkolomneiging instellen. Parkeerrem activeren resp. lossen:
t
– Hendel aantrekken om te activeren. – Druk de hendel naar voren om te lossen. Bediening van de functies:
74
SOLOPILOT
75
Schakelaaropties
76
Claxon
77
Contactslot
t
t t t
– lastopname heffen / neerlaten – hefmast naar voren / naar achteren laten neigen – Sideshift links / rechts (o) – Extra hydrauliek (o) Opties Activeert een akoestisch waarschuwingssignaal. Stroomtoevoer in- en uitschakelen. De motor starten en uitzetten. O - Alle hoofdstroomkringen zijn uitgeschakeld en u kunt de sleutel verwijderen. I - Alle verbruikers uit II -Alle verbruikers aan pre-heat - Voorgloeien III - De motor starten (keert automatisch terug naar de positie II). o = optionele uitvoering
56
Functie t
69
Rijpedaal
t
70 71
Stuurwiel Rijrichtingschakelaar/ snelheidsschakelaar
t t
72 73
Stuurkolom-instelhendel Parkeerremhendel
t t
Schakelt in noodgevallen de stuurstroom in en uit 1. Bereik: langzaam rijden regelen. 2. Bereik: bedrijfsrem bedienen. Door het intrappen wordt het interne transportmiddel meteen tot stilstand afgeremd. Regelt het motortoerental respectievelijk de rij- en hefsnelheid Sturen van het interne transportmiddel. – Selectie van de rijrichting cq. neutrale stand – Snelheidsselectie De stuurkolomneiging instellen. Parkeerrem activeren resp. lossen:
t
– Hendel aantrekken om te activeren. – Druk de hendel naar voren om te lossen. Bediening van de functies:
74
SOLOPILOT
75
Schakelaaropties
76
Claxon
77
Contactslot
t = standaard
08.12 NL
t = standaard
t
Pos. Bedien- respectievelijk indicatie-element Schakelaar 66 NOODSTOP Pedaal voor langzaam 67 rijden / remmen 68 Rempedaal
t t
t t t
– lastopname heffen / neerlaten – hefmast naar voren / naar achteren laten neigen – Sideshift links / rechts (o) – Extra hydrauliek (o) Opties Activeert een akoestisch waarschuwingssignaal. Stroomtoevoer in- en uitschakelen. De motor starten en uitzetten. O - Alle hoofdstroomkringen zijn uitgeschakeld en u kunt de sleutel verwijderen. I - Alle verbruikers uit II -Alle verbruikers aan pre-heat - Voorgloeien III - De motor starten (keert automatisch terug naar de positie II). o = optionele uitvoering
08.12 NL
Pos. Bedien- respectievelijk indicatie-element Schakelaar 66 NOODSTOP Pedaal voor langzaam 67 rijden / remmen 68 Rempedaal
56
2.1
Display
2.1
Display
Op het display van de bedienconsole worden de bedrijfsgegevens, batterijlading, bedrijfsuren, storingen en informatie weergegeven. Als waarschuwingssymbolen bevinden zich grafische pictogrammen linksboven op de bedieningsconsole met instrumentenpaneel.
Op het display van de bedienconsole worden de bedrijfsgegevens, batterijlading, bedrijfsuren, storingen en informatie weergegeven. Als waarschuwingssymbolen bevinden zich grafische pictogrammen linksboven op de bedieningsconsole met instrumentenpaneel.
2.1.1 Grafische indicaties
78
64
2.1.1 Grafische indicaties
79
80
R
81
R
R
82
83
R
A
84
78
80
81
82
83
R
R
A
R
A
R
V
R
R
R
84
R
91
A
90
Pos.
R
V
89
88
Bedienings- en displayelement
64
R
78
R
87
R
R
86
R
85
+
84
91
Functie
A
90
Pos. 64
Waarschuwingslampj e brandstofvoorraad (DFG)
t Gaat branden wanneer de brandstofvoorraad te laag is.
65
R
Waarschuwingslampj e parkeerrem
t Parkeerrem geactiveerd – Voertuig bedrijfsgereed, parkeerrem actief
78
R
Indicatie koelmiddeltemperatu ur
t Geeft de koelmiddeltemperatuur weer.
79
57
V
89
88
Bedienings- en displayelement
t Grafische weergave van het brandstofniveau.
Brandstofindicatie (DFG)
65
65
V
08.12 NL
+
08.12 NL
79
R
A
R
79
64
Brandstofindicatie (DFG)
65
87
86
85
84
Functie t Grafische weergave van het brandstofniveau.
Waarschuwingslampj e brandstofvoorraad (DFG)
t Gaat branden wanneer de brandstofvoorraad te laag is.
Waarschuwingslampj e parkeerrem
t Parkeerrem geactiveerd – Voertuig bedrijfsgereed, parkeerrem actief
Indicatie koelmiddeltemperatu ur
t Geeft de koelmiddeltemperatuur weer.
57
Pos.
Bedienings- en displayelement
Functie
Pos.
Waarschuwingslampj e remvloeistof
t Gaat branden wanneer het remvloeistofpeil te laag is.
80
R
R
Niet in gebruik
t
81
82
A
Dimlicht
t Dimlicht in- en uitschakelen.
83
R
Oliedrukindicatie motorolie
R
81
85
R
86
R
V
87 88
V
89 90
A
91
R
+
Functie
Waarschuwingslampj e remvloeistof
t Gaat branden wanneer het remvloeistofpeil te laag is.
R
Niet in gebruik
t
82
A
Dimlicht
t Dimlicht in- en uitschakelen.
t Gaat branden als de motoroliedruk te laag is.
83
R
Oliedrukindicatie motorolie
t Gaat branden als de motoroliedruk te laag is.
Niet in gebruik
o
84
Niet in gebruik
o
Waarschuwingslampj e omvormertemperatuu r
t Gaat branden wanneer de olietemperatuur in de versnellingsbak te hoog is.
85
R
Waarschuwingslampj e omvormertemperatuu r
t Gaat branden wanneer de olietemperatuur in de versnellingsbak te hoog is.
Waarschuwingslampj e veiligheidsgordel
o Gaat branden om aan te geven dat de veiligheidsgordel niet correct is aangebracht.
86
R
Waarschuwingslampj e veiligheidsgordel
o Gaat branden om aan te geven dat de veiligheidsgordel niet correct is aangebracht.
Knippercontrolelampje
o Knipperlichten rechts/links geactiveerd.
Knippercontrolelampje
o Knipperlichten rechts/links geactiveerd.
Neutrale stand
t Gaat branden wanneer de rijrichtingschakelaar in de neutrale stand staat.
88
Neutrale stand
t Gaat branden wanneer de rijrichtingschakelaar in de neutrale stand staat.
Tijd-/ bedrijfsurenindicatie
t Geeft de gewerkte tijd respectievelijk de gewerkte bedrijfsuren weer.
89
Tijd-/ bedrijfsurenindicatie
t Geeft de gewerkte tijd respectievelijk de gewerkte bedrijfsuren weer.
Controlelampje voorgloeien
t Motor wordt voorgegloeid (alleen bij DFG).
90
A
Controlelampje voorgloeien
t Motor wordt voorgegloeid (alleen bij DFG).
Waarschuwingslampj e laadstroom
t Batterij wordt niet geladen.
91
R
Waarschuwingslampj e laadstroom
t Batterij wordt niet geladen.
V
+
o = optionele uitvoering
t = standaard
08.12 NL
t = standaard
V
87
o = optionele uitvoering
08.12 NL
80
84
58
Bedienings- en displayelement
58
2.2
Schakelaar op het instrumentenpaneel (o)
Indicatie Ruitenwisser achterruit
Functie Ruitenwisser achterruit in- en uitschakelen.
Indicatie Ruitenwisser achterruit
Functie Ruitenwisser achterruit in- en uitschakelen.
Voorruitsproeier
Voorruitsproeier in- en uitschakelen.
Voorruitsproeier
Voorruitsproeier in- en uitschakelen.
Voorruitwisser
Ruitenwisser in- en uitschakelen.
Voorruitwisser
Ruitenwisser in- en uitschakelen.
Parkeerlicht
Parkeerlicht in- en uitschakelen.
Parkeerlicht
Parkeerlicht in- en uitschakelen.
Werklamp achteraan Werklamp achteraan in- en uitschakelen.
Werklamp achteraan Werklamp achteraan in- en uitschakelen.
Dimlicht
Dimlicht in- en uitschakelen.
Dimlicht
Dimlicht in- en uitschakelen.
Werklamp vooraan
Werklamp vooraan in- en uitschakelen.
Werklamp vooraan
Werklamp vooraan in- en uitschakelen.
Waarschuwingslampj Waarschuwingslampje in- en uitschakelen. e
Waarschuwingslampj Waarschuwingslampje in- en uitschakelen. e
Achterruitverwarming Achterruitverwarming in- en uitschakelen.
Achterruitverwarming Achterruitverwarming in- en uitschakelen.
Z
De plaatsing van de schakelaars en knoppen op het instrumentenpaneel en op de motorkap is individueel afgestemd naar wens van de klant.
08.12 NL
Z
Schakelaar op het instrumentenpaneel (o)
De plaatsing van de schakelaars en knoppen op het instrumentenpaneel en op de motorkap is individueel afgestemd naar wens van de klant.
08.12 NL
2.2
59
59
2.3
Rijrichtingschakelaar/snelheidsschakelaar
2.3
Rijrichtingschakelaar/snelheidsschakelaar
2.3.1 Rijrichtingschakelaar
2.3.1 Rijrichtingschakelaar
AANWIJZING
AANWIJZING
De motor start niet, wanneer de rijrichtingschakelaar in de stand voor vooruit of achteruit rijden staat.
Z
De motor start niet, wanneer de rijrichtingschakelaar in de stand voor vooruit of achteruit rijden staat.
Z
Wanneer de rijrichtingschakelaar in de middenstand staat, bevindt de overbrenging zich in de stationaire stand. Werkwijze • Duw de rijrichtingschakelaar naar voren om vooruit rijden te kiezen. • Rijrichtingschakelaar naar achteren duwen om de achteruit rijden te kiezen.
Werkwijze • Duw de rijrichtingschakelaar naar voren om vooruit rijden te kiezen. • Rijrichtingschakelaar naar achteren duwen om de achteruit rijden te kiezen.
2.3.2 Snelheidsschakelaar
2.3.2 Snelheidsschakelaar
08.12 NL
Gangselectie vindt manueel plaats. Bij het rijden op een helling voor activering een lagere gang 'I' drukken.
08.12 NL
Gangselectie vindt manueel plaats. Bij het rijden op een helling voor activering een lagere gang 'I' drukken.
60
Wanneer de rijrichtingschakelaar in de middenstand staat, bevindt de overbrenging zich in de stationaire stand.
60
3
Intern transportmiddel voorbereiden op gebruik
3
Intern transportmiddel voorbereiden op gebruik
3.1
Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling
3.1
Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
Beschadigingen en overige gebreken aan het interne transportmiddel of aanbouwapparaat (bijzondere uitvoeringen) kunnen tot ongevallen leiden. Wanneer bij de volgende controles beschadigingen of overige gebreken aan het interne transportmiddel of aanbouwapparaat (bijzondere versies) worden vastgesteld, mag het interne transportmiddel niet meer worden gebruikt tot hij correct is gerepareerd. XMeld eventueel vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende. XMarkeer defecte interne transportmiddelen en stel ze buiten bedrijf. XHet interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de storing is gevonden en verholpen.
Beschadigingen en overige gebreken aan het interne transportmiddel of aanbouwapparaat (bijzondere uitvoeringen) kunnen tot ongevallen leiden. Wanneer bij de volgende controles beschadigingen of overige gebreken aan het interne transportmiddel of aanbouwapparaat (bijzondere versies) worden vastgesteld, mag het interne transportmiddel niet meer worden gebruikt tot hij correct is gerepareerd. XMeld eventueel vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende. XMarkeer defecte interne transportmiddelen en stel ze buiten bedrijf. XHet interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de storing is gevonden en verholpen.
VOORZICHTIG!
VOORZICHTIG!
Rijpedaal controleren XDe controle van het rijpedaal enkel uitvoeren bij actieve parkeerrem en in nullast.
Rijpedaal controleren XDe controle van het rijpedaal enkel uitvoeren bij actieve parkeerrem en in nullast. 92
aan
de
dagelijkse
Controle voorafgaande inbedrijfstelling
93
Werkwijze • Het hele interne transportmiddel (met name wielen, wielmoeren en lastopnamemiddelen) op zichtbare beschadigingen controleren. • Vorktandvergrendeling (92) en borging van de vorktanden (93) controleren • Zichtbaar bereik van het hydraulische systeem visueel controleren op beschadigingen en lekkages. • Controleren of de chauffeursstoel goed vergrendeld is. • Controleren of de claxon (o) en eventueel achteruitrijzoemer goed werkt. • Controleren of lastdiagram en waarschuwingsplaatjes goed leesbaar zijn. • Controleren of de bedienings- en displayelementen goed werken. • Stuurinrichting controleren op goede werking. • Controleren of de hefkettingen gelijkmatig zijn gespannen. • Controleren of veiligheidsgordel goed werkt. (Gordeluittrekking moet bij plotseling uittrekken blokkeren.) • Controleren of stoelschakelaar goed werkt: bij lege chauffeursstoel mag het niet mogelijk zijn de werkhydrauliek te bedienen. • Veiligheidssysteem of de claxon (o) controleren op goede werking, • Controleren of de hydraulische functies heffen / neerlaten, neigen en eventueel die van het aanbouwapparaat probleemloos werken. • Controleren of het rijpedaal soepel werkt door deze meerdere keren in te trappen.
61
08.12 NL
08.12 NL
Controle voorafgaande inbedrijfstelling
92 aan
de
dagelijkse
93
Werkwijze • Het hele interne transportmiddel (met name wielen, wielmoeren en lastopnamemiddelen) op zichtbare beschadigingen controleren. • Vorktandvergrendeling (92) en borging van de vorktanden (93) controleren • Zichtbaar bereik van het hydraulische systeem visueel controleren op beschadigingen en lekkages. • Controleren of de chauffeursstoel goed vergrendeld is. • Controleren of de claxon (o) en eventueel achteruitrijzoemer goed werkt. • Controleren of lastdiagram en waarschuwingsplaatjes goed leesbaar zijn. • Controleren of de bedienings- en displayelementen goed werken. • Stuurinrichting controleren op goede werking. • Controleren of de hefkettingen gelijkmatig zijn gespannen. • Controleren of veiligheidsgordel goed werkt. (Gordeluittrekking moet bij plotseling uittrekken blokkeren.) • Controleren of stoelschakelaar goed werkt: bij lege chauffeursstoel mag het niet mogelijk zijn de werkhydrauliek te bedienen. • Veiligheidssysteem of de claxon (o) controleren op goede werking, • Controleren of de hydraulische functies heffen / neerlaten, neigen en eventueel die van het aanbouwapparaat probleemloos werken. • Controleren of het rijpedaal soepel werkt door deze meerdere keren in te trappen.
61
• Werking van de bedrijfs- en de parkeerrem controleren: Voorzichtig optrekken en remwerking van het rempedaal controleren. • Brandstofvoorraad controleren. • Vloeistofpeil van de ruitensproei-installatie (o) controleren, (zie "Vloeistof van de ruitensproei-installatie vullen" op pagina 152). • Controleren of de gasinstallatie goed werkt, (zie "Gasreservoir" op pagina 47)
3.2
In- en uitstappen Werkwijze • Cabinedeur open (o) • Voor in- en uitstappen aan greep (94) vasthouden.
Z 3.3
• Werking van de bedrijfs- en de parkeerrem controleren: Voorzichtig optrekken en remwerking van het rempedaal controleren. • Brandstofvoorraad controleren. • Vloeistofpeil van de ruitensproei-installatie (o) controleren, (zie "Vloeistof van de ruitensproei-installatie vullen" op pagina 152). • Controleren of de gasinstallatie goed werkt, (zie "Gasreservoir" op pagina 47)
3.2
Werkwijze • Cabinedeur open (o) • Voor in- en uitstappen aan greep (94) vasthouden.
94
Z
Bij verhoging chauffeursplaats (o) is er een extra trede aanwezig
Interne transportmiddelen met gereduceerde hoofdruimte X (o)
3.3
WAARSCHUWING!
94
Bij verhoging chauffeursplaats (o) is er een extra trede aanwezig
Interne transportmiddelen met gereduceerde hoofdruimte X (o) WAARSCHUWING!
08.12 NL
Gevaar voor de gezondheid door niet aangepaste werkplek Als de aanbevolen lichaamslengte niet in acht wordt genomen, kan het bedienen van het voertuig een zwaardere belasting en hoger risico voor de bestuurder betekenen. Schade en blijvende schade door een ongezonde houding en te grote lichaamsinspanning van de bestuurder kunnen dan niet worden uitgesloten. XDe exploitant moet ervoor zorgen dat de bedieners van het interne transportmiddel de aangegeven maximale lichaamslengte niet overschrijden. XDe exploitant moet controleren of de betreffende bestuurder normaal en goed kan zitten zonder inspanning. 08.12 NL
Gevaar voor de gezondheid door niet aangepaste werkplek Als de aanbevolen lichaamslengte niet in acht wordt genomen, kan het bedienen van het voertuig een zwaardere belasting en hoger risico voor de bestuurder betekenen. Schade en blijvende schade door een ongezonde houding en te grote lichaamsinspanning van de bestuurder kunnen dan niet worden uitgesloten. XDe exploitant moet ervoor zorgen dat de bedieners van het interne transportmiddel de aangegeven maximale lichaamslengte niet overschrijden. XDe exploitant moet controleren of de betreffende bestuurder normaal en goed kan zitten zonder inspanning.
62
In- en uitstappen
62
3.4
Bestuurdersplaats inrichten
3.4
WAARSCHUWING!
Bestuurdersplaats inrichten WAARSCHUWING!
Gevaar op ongevallen XChauffeursplaats niet instellen tijdens het rijden.
Gevaar op ongevallen XChauffeursplaats niet instellen tijdens het rijden.
Werkwijze • Chauffeursstoel, stuurkolom en eventueel armleuning voordat u gaat rijden zodanig instellen, dat alle bedieningselementen veilig toegankelijk zijn en zonder moeite bediend kunnen worden. • Hulpmiddelen voor de verbetering van het zicht (spiegels, camerasystemen etc.) zo instellen, dat de werkomgeving veilig kan worden overzien.
Werkwijze • Chauffeursstoel, stuurkolom en eventueel armleuning voordat u gaat rijden zodanig instellen, dat alle bedieningselementen veilig toegankelijk zijn en zonder moeite bediend kunnen worden. • Hulpmiddelen voor de verbetering van het zicht (spiegels, camerasystemen etc.) zo instellen, dat de werkomgeving veilig kan worden overzien.
3.4.1 Stoel instellen
3.4.1 Stoel instellen
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen en gevaar voor de gezondheid Bij niet juist ingestelde bestuurdersstoel kunnen er ongevallen worden veroorzaakt. Bovendien is het schadelijk voor de gezondheid. XBestuurdersstoel niet instellen tijdens het rijden. XBestuurdersstoel moet na het instellen vastklikken. XVoor de inbedrijfstelling van het interne transportmiddel moet de individuele instelling op het gewicht van de bestuurder worden gecontroleerd. XHendel voor de instelling van het gewicht (95) uitsluitend vasthouden aan de greep. Niet onder de hendel door grijpen.
08.12 NL
08.12 NL
Gevaar voor ongevallen en gevaar voor de gezondheid Bij niet juist ingestelde bestuurdersstoel kunnen er ongevallen worden veroorzaakt. Bovendien is het schadelijk voor de gezondheid. XBestuurdersstoel niet instellen tijdens het rijden. XBestuurdersstoel moet na het instellen vastklikken. XVoor de inbedrijfstelling van het interne transportmiddel moet de individuele instelling op het gewicht van de bestuurder worden gecontroleerd. XHendel voor de instelling van het gewicht (95) uitsluitend vasthouden aan de greep. Niet onder de hendel door grijpen.
63
63
Bestuurdersgewicht instellen
96
Bestuurdersgewicht instellen
95
AANWIJZING
AANWIJZING
De bestuurdersstoel moet zijn ingesteld op het bestuurdersgewicht om een optimale stoelvering te bereiken. Bestuurdersgewicht instellen bij een belaste stoel.
De bestuurdersstoel moet zijn ingesteld op het bestuurdersgewicht om een optimale stoelvering te bereiken. Bestuurdersgewicht instellen bij een belaste stoel.
Werkwijze • Gewichtsinstelhendel (95) volledig uitklappen in pijlrichting. 97 98 99 100 • Gewichtsinstelhendel (95) omhoog en omlaag bewegen, om de stoel op een hoger gewicht in te stellen. • Gewichtsinstelhendel (95) omlaag en omhoog bewegen, om de stoel op een lager gewicht in te stellen. Het bestuurdersgewicht is ingesteld, wanneer de pijl zich in de middelste stand van het kijkvenster (96) bevindt. Het bereiken van het minimale of maximale gewicht wordt gevoeld aan een lege slag van de hendel. • Gewichtsinstelhendel (95) na het instellen van het gewicht volledig inklappen.
Werkwijze • Gewichtsinstelhendel (95) volledig uitklappen in pijlrichting. 97 98 99 100 • Gewichtsinstelhendel (95) omhoog en omlaag bewegen, om de stoel op een hoger gewicht in te stellen. • Gewichtsinstelhendel (95) omlaag en omhoog bewegen, om de stoel op een lager gewicht in te stellen. Het bestuurdersgewicht is ingesteld, wanneer de pijl zich in de middelste stand van het kijkvenster (96) bevindt. Het bereiken van het minimale of maximale gewicht wordt gevoeld aan een lege slag van de hendel. • Gewichtsinstelhendel (95) na het instellen van het gewicht volledig inklappen.
Z
Het bestuurdersgewicht is ingesteld.
Het bestuurdersgewicht is ingesteld.
Rugleuning instellen
Rugleuning instellen
Werkwijze • Op de bestuurderstoel gaan zitten. • Hendel (98) voor de instelling van de rugleuning trekken. • Neiging van de armleuning instellen. • Hendel (98) weer loslaten. Rugleuning wordt vergrendeld.
Werkwijze • Op de bestuurderstoel gaan zitten. • Hendel (98) voor de instelling van de rugleuning trekken. • Neiging van de armleuning instellen. • Hendel (98) weer loslaten. Rugleuning wordt vergrendeld.
Rugleuning is ingesteld.
Rugleuning is ingesteld.
Z
Hendel voor gewichtsinstelling (95) uitsluitend vasthouden aan de greep, in geen geval onder de hendel grijpen.
64
Hendel voor gewichtsinstelling (95) uitsluitend vasthouden aan de greep, in geen geval onder de hendel grijpen.
Bestuurdersstoel met pneumatische gewichtinstelling (MSG 75) (o)
Bestuurdersstoel met pneumatische gewichtinstelling (MSG 75) (o)
Werkwijze • Gewichtsinstelhendel (95) omhoog bewegen, om de stoel op een hoger gewicht in te stellen. • Gewichtsinstelhendel (95) omlaag bewegen, om de stoel op een lager gewicht in te stellen.
Werkwijze • Gewichtsinstelhendel (95) omhoog bewegen, om de stoel op een hoger gewicht in te stellen. • Gewichtsinstelhendel (95) omlaag bewegen, om de stoel op een lager gewicht in te stellen.
Het bestuurdersgewicht is ingesteld, wanneer de pijl zich in de middelste stand van het kijkvenster (96) bevindt.
Het bestuurdersgewicht is ingesteld, wanneer de pijl zich in de middelste stand van het kijkvenster (96) bevindt. 08.12 NL
Z
95
08.12 NL
Z
96
64
Zitpositie instellen VOORZICHTIG!
Zitpositie instellen 95
96
Gevaar voor verwonding als bestuurderstoel niet is vastgezet Een bestuurderstoel die niet is vastgezet kan tijdens het rijden leiden tot uitglijden en vallen. XBestuurdersstoelvergrendeling moet vastgeklikt zijn. XBestuurderstoel niet instellen tijdens het rijden.
97
VOORZICHTIG!
98
99
Gevaar voor verwonding als bestuurderstoel niet is vastgezet Een bestuurderstoel die niet is vastgezet kan tijdens het rijden leiden tot uitglijden en vallen. XBestuurdersstoelvergrendeling moet vastgeklikt zijn. XBestuurderstoel niet instellen tijdens het rijden.
100
95
96
97
98
99
100
Werkwijze • Op de bestuurderstoel gaan zitten. • Vergrendelingshendel voor het vastzetten van de bestuurdersstoel (97) in de richting van de pijl omhoog trekken. • Bestuurderstoel door vooruit of achteruit schuiven in de juiste zitpositie plaatsen. • Vergrendelingshendel voor het vastzetten van de bestuurdersstoel (97) laten vastklikken.
Werkwijze • Op de bestuurderstoel gaan zitten. • Vergrendelingshendel voor het vastzetten van de bestuurdersstoel (97) in de richting van de pijl omhoog trekken. • Bestuurderstoel door vooruit of achteruit schuiven in de juiste zitpositie plaatsen. • Vergrendelingshendel voor het vastzetten van de bestuurdersstoel (97) laten vastklikken.
Zitpositie is ingesteld.
Zitpositie is ingesteld.
Lendesteun instellen (o)
96
Lendesteun instellen (o)
95
Werkwijze • Handwiel (100) in de gewenste positie draaien. Positie 0 = geen welving in de lendenwervelzone. Positie 1 = welving naar de bovenste lendenwervelzone toenemend. Positie 2 = welving naar de onderste lendenwervelzone toenemend.
96
95
Werkwijze • Handwiel (100) in de gewenste positie draaien. Positie 0 = geen welving in de lendenwervelzone. Positie 1 = welving naar de bovenste lendenwervelzone toenemend. Positie 2 = welving naar de onderste lendenwervelzone toenemend.
Lendenwervelsteun is ingesteld.
Lendenwervelsteun is ingesteld. 97
100
98
100
08.12 NL
98
08.12 NL
97
65
65
3.4.2 Stuurwiel / stuurkolom instellen
3.4.2 Stuurwiel / stuurkolom instellen
VOORZICHTIG!
VOORZICHTIG!
Stuurwiel niet instellen tijdens het rijden.
Z
Stuurwiel niet instellen tijdens het rijden.
Individuele stuurwielinstelling
Z
Het stuurwiel kan in de neiging op de bedienende persoon worden ingesteld. Werkwijze • Instelhendel voor het stuurwiel (101) in de richting van de pijl (103) trekken. • Draai de stuurwiel (3) in de gewenste neiging voor- of achteruit. • Instelhendel stuurwiel in de richting van de (102) duwen.
3
101
Individuele stuurwielinstelling Het stuurwiel kan in de neiging op de bedienende persoon worden ingesteld. Werkwijze • Instelhendel voor het stuurwiel (101) in de richting van de pijl (103) trekken. • Draai de stuurwiel (3) in de gewenste neiging voor- of achteruit. • Instelhendel stuurwiel in de richting van de (102) duwen.
102
3
101
103
103
3.4.3 Armleuning instellen (o) Werkwijze • Bout (104) losdraaien en armleuning omhoog of omlaag neigen. • Bout (104) weer vastdraaien. • Bout (105) losdraaien en armleuning verticaal instellen. • Bout (105) weer vastdraaien. • Bout (106) losdraaien en armleuning horizontaal instellen. • Bout (106) weer vastdraaien.
3.4.3 Armleuning instellen (o)
104
105
Werkwijze • Bout (104) losdraaien en armleuning omhoog of omlaag neigen. • Bout (104) weer vastdraaien. • Bout (105) losdraaien en armleuning verticaal instellen. • Bout (105) weer vastdraaien. • Bout (106) losdraaien en armleuning horizontaal instellen. • Bout (106) weer vastdraaien.
106
104
105
106
08.12 NL
Armleuning is gepositioneerd.
08.12 NL
Armleuning is gepositioneerd.
66
102
66
3.5
Veiligheidsgordel
3.5
GEVAAR!
GEVAAR!
Verhoogd letselgevaar bij het rijden zonder veiligheidsgordel Wanneer de veiligheidsgordel niet wordt omgedaan of wordt veranderd, kunnen personen letsel oplopen. XVeiligheidsgordel omdoen voordat u het interne transportmiddel enige beweging laat maken. XGeen veranderingen aan de veiligheidsgordel aanbrengen. XBeschadigde of niet werkende veiligheidsgordels uitsluitend laten vervangen door vakpersoneel. XVeiligheidsgordels moeten na ieder ongeval worden vervangen. XBij uitrusting achteraf en reparaties uitsluitend originele onderdelen gebruiken.
Z
Veiligheidsgordel beschermen tegen verontreiniging (bijvoorbeeld: afdekken tijdens stilstand) en regelmatig reinigen. Ontdooi een bevroren gordelsluiting of gordelspanner en droog hem om opnieuw bevriezen te vermijden. De temperatuur van de warme lucht mag niet hoger zijn dan +60 °C.
Veiligheidsgordel beschermen tegen verontreiniging (bijvoorbeeld: afdekken tijdens stilstand) en regelmatig reinigen. Ontdooi een bevroren gordelsluiting of gordelspanner en droog hem om opnieuw bevriezen te vermijden. De temperatuur van de warme lucht mag niet hoger zijn dan +60 °C.
Hoe het interne transportmiddel starten wanneer het erg schuin staat
Hoe het interne transportmiddel starten wanneer het erg schuin staat
Bij een sterke schuinstand van het interne transportmiddel blokkeert de blokkeerautomaat de gordelspanner. U kunt de veiligheidsgordel dan niet meer uit het span/oprolmechanisme trekken.
Bij een sterke schuinstand van het interne transportmiddel blokkeert de blokkeerautomaat de gordelspanner. U kunt de veiligheidsgordel dan niet meer uit het span/oprolmechanisme trekken.
Z
Rijd het interne transportmiddel voorzichtig uit de schuine stand en breng de gordel aan.
08.12 NL
Z
Verhoogd letselgevaar bij het rijden zonder veiligheidsgordel Wanneer de veiligheidsgordel niet wordt omgedaan of wordt veranderd, kunnen personen letsel oplopen. XVeiligheidsgordel omdoen voordat u het interne transportmiddel enige beweging laat maken. XGeen veranderingen aan de veiligheidsgordel aanbrengen. XBeschadigde of niet werkende veiligheidsgordels uitsluitend laten vervangen door vakpersoneel. XVeiligheidsgordels moeten na ieder ongeval worden vervangen. XBij uitrusting achteraf en reparaties uitsluitend originele onderdelen gebruiken.
Rijd het interne transportmiddel voorzichtig uit de schuine stand en breng de gordel aan.
08.12 NL
Z
Veiligheidsgordel
67
67
4
Werken met het interne transportmiddel
4
Werken met het interne transportmiddel
4.1
Veiligheidsregels voor het rijden
4.1
Veiligheidsregels voor het rijden
Rijwegen en werkzones
Rijwegen en werkzones
Er mag uitsluitend over wegen worden gereden, die zijn vrijgegeven voor verkeer. Onbevoegde derden mogen niet in het werkbereik komen. U mag de last uitsluitend op de daarvoor bedoelde plaatsen neerzetten. Het interne transportmiddel mag uitsluitend worden bewogen in werkzones, waarin er voldoen licht is, om gevaren voor personen en materiaal te voorkomen. Voor het gebruik van het interne transportmiddel bij onvoldoende licht is een extra uitrusting nodig.
Er mag uitsluitend over wegen worden gereden, die zijn vrijgegeven voor verkeer. Onbevoegde derden mogen niet in het werkbereik komen. U mag de last uitsluitend op de daarvoor bedoelde plaatsen neerzetten. Het interne transportmiddel mag uitsluitend worden bewogen in werkzones, waarin er voldoen licht is, om gevaren voor personen en materiaal te voorkomen. Voor het gebruik van het interne transportmiddel bij onvoldoende licht is een extra uitrusting nodig.
GEVAAR!
GEVAAR!
De toegestane vlak- en puntbelastingen van de rijwegen mogen niet worden overschreden. Op onoverzichtelijke plaatsen is het nodig dat een tweede persoon assisteert. De bestuurder moet ervoor zorgen dat de laadplaat / laadbrug tijdens het laden en lossen niet wordt verwijderd of losraakt.
De toegestane vlak- en puntbelastingen van de rijwegen mogen niet worden overschreden. Op onoverzichtelijke plaatsen is het nodig dat een tweede persoon assisteert. De bestuurder moet ervoor zorgen dat de laadplaat / laadbrug tijdens het laden en lossen niet wordt verwijderd of losraakt.
68
AANWIJZING Lasten mogen niet worden neergezet op verkeer- en vluchtroutes, niet vóór veiligheidsvoorziening en bedrijfsinrichtingen, die op ieder moment toegankelijk moeten zijn.
Gedrag bij het rijden
Gedrag bij het rijden
U moet de rijsnelheid aanpassen aan de plaatselijke omstandigheden. U moet langzaam rijden in bijvoorbeeld bochten en nauwe doorgangen, bij het rijden door strokengordijnen / klapdeuren en op onoverzichtelijke plaatsen. U moet altijd een veilige remafstand bewaren tot de voertuigen die zich in de rijrichting gezien vóór u bevinden, en u dient het interne transportmiddel altijd onder controle te hebben. Onverwacht stoppen (behalve in noodgevallen), snel omkeren, en inhalen op gevaarlijke of onoverzichtelijke plaatsen is verboden. Het is verboden buiten het werk- of bedienbereik te leunen of te grijpen.
U moet de rijsnelheid aanpassen aan de plaatselijke omstandigheden. U moet langzaam rijden in bijvoorbeeld bochten en nauwe doorgangen, bij het rijden door strokengordijnen / klapdeuren en op onoverzichtelijke plaatsen. U moet altijd een veilige remafstand bewaren tot de voertuigen die zich in de rijrichting gezien vóór u bevinden, en u dient het interne transportmiddel altijd onder controle te hebben. Onverwacht stoppen (behalve in noodgevallen), snel omkeren, en inhalen op gevaarlijke of onoverzichtelijke plaatsen is verboden. Het is verboden buiten het werk- of bedienbereik te leunen of te grijpen.
Hoe te handelen bij gevaarlijke situaties
Hoe te handelen bij gevaarlijke situaties
Wanneer het interne transportmiddel dreigt te kanten, nooit de veiligheidsgordel losmaken. De chauffeur mag niet uit het interne transportmiddel springen. De chauffeur moet het bovenlichaam over het stuurwiel buigen en met beide handen vasthouden. Neig het lichaam in tegengestelde richting dan de valrichting.
Wanneer het interne transportmiddel dreigt te kanten, nooit de veiligheidsgordel losmaken. De chauffeur mag niet uit het interne transportmiddel springen. De chauffeur moet het bovenlichaam over het stuurwiel buigen en met beide handen vasthouden. Neig het lichaam in tegengestelde richting dan de valrichting.
Zichtverhoudingen bij het rijden
Zichtverhoudingen bij het rijden
U moet in de rijrichting kijken en altijd voldoende overzicht hebben over het traject dat u rijdt. Wanneer u lasten transporteert die het zicht beïnvloeden, moet de last zich in rijrichting gezien aan de achterkant van het interne transportmiddel bevinden. Wanneer dit niet mogelijk is, moet een tweede persoon als seiner zodanig naast het interne transportmiddel lopen, opdat ze de rijweg inzien en tegelijkertijd oogcontact met de bestuurder kan houden. Daarbij enkel in stapvoetssnelheid en met bijzonder
U moet in de rijrichting kijken en altijd voldoende overzicht hebben over het traject dat u rijdt. Wanneer u lasten transporteert die het zicht beïnvloeden, moet de last zich in rijrichting gezien aan de achterkant van het interne transportmiddel bevinden. Wanneer dit niet mogelijk is, moet een tweede persoon als seiner zodanig naast het interne transportmiddel lopen, opdat ze de rijweg inzien en tegelijkertijd oogcontact met de bestuurder kan houden. Daarbij enkel in stapvoetssnelheid en met bijzonder
08.12 NL
Lasten mogen niet worden neergezet op verkeer- en vluchtroutes, niet vóór veiligheidsvoorziening en bedrijfsinrichtingen, die op ieder moment toegankelijk moeten zijn.
68
08.12 NL
AANWIJZING
voorzichtig rijden. Interne transportmiddel onmiddellijk stopzetten wanneer de visueel contact verloren is.
08.12 NL
08.12 NL
voorzichtig rijden. Interne transportmiddel onmiddellijk stopzetten wanneer de visueel contact verloren is.
69
69
Z
Rijden over hellingen
Rijden over hellingen
U mag uitsluitend op hellingen tot 15% rijden, wanneer deze als verkeersweg zijn bedoeld, schoon en stroef zijn, en veilig kunnen worden bereden volgens de technische voertuigspecificaties. Zodanig rijden dat de last zich altijd aan de hoogste zijde van het interne transportmiddel bevindt. U mag niet omkeren, niet schuin rijden en het interne transportmiddel niet uitschakelen op hellingen. Op hellingen uitsluitend met lage snelheid rijden en altijd klaar zijn om te remmen. U moet bijzonder voorzichtig rijden in de buurt van hellingen en kaaimuren.
U mag uitsluitend op hellingen tot 15% rijden, wanneer deze als verkeersweg zijn bedoeld, schoon en stroef zijn, en veilig kunnen worden bereden volgens de technische voertuigspecificaties. Zodanig rijden dat de last zich altijd aan de hoogste zijde van het interne transportmiddel bevindt. U mag niet omkeren, niet schuin rijden en het interne transportmiddel niet uitschakelen op hellingen. Op hellingen uitsluitend met lage snelheid rijden en altijd klaar zijn om te remmen. U moet bijzonder voorzichtig rijden in de buurt van hellingen en kaaimuren.
In liften en op laadbruggen rijden
In liften en op laadbruggen rijden
U mag uitsluitend in liften rijden, wanneer deze voldoende hefvermogen hebben, constructief geschikt zijn om te worden bereden, en door de eigenaar zijn vrijgegeven om te worden bereden. Dit moet worden gecontroleerd voordat u in de lift of op de laadbrug rijdt. Het interne transportmiddel met de last naar voren de lift in rijden en een positie innemen waarin contact met de schachtwanden uitgesloten is. Personen, die meerijden in de lift, mogen deze pas betreden, wanneer het vloertransportmiddel veilig staat, en ze moeten de lift eerder verlaten dan het vloertransportmiddel. De bestuurder moet controleren, dat tijdens het laden en lossen het laadplatform / de laadbrug niet wordt verwijderd of losgemaakt.
U mag uitsluitend in liften rijden, wanneer deze voldoende hefvermogen hebben, constructief geschikt zijn om te worden bereden, en door de eigenaar zijn vrijgegeven om te worden bereden. Dit moet worden gecontroleerd voordat u in de lift of op de laadbrug rijdt. Het interne transportmiddel met de last naar voren de lift in rijden en een positie innemen waarin contact met de schachtwanden uitgesloten is. Personen, die meerijden in de lift, mogen deze pas betreden, wanneer het vloertransportmiddel veilig staat, en ze moeten de lift eerder verlaten dan het vloertransportmiddel. De bestuurder moet controleren, dat tijdens het laden en lossen het laadplatform / de laadbrug niet wordt verwijderd of losgemaakt.
Toestand van de te transporteren last
Toestand van de te transporteren last
De bediener moet controleren of de lasten correct zijn geplaatst. Hij mag uitsluitend veilig en zorgvuldig geplaatste lasten transporteren. Wanneer het gevaar bestaat dat delen van de last kunnen kantelen of vallen, moet u geschikte veiligheidsmaatregelen nemen. Vloeibare lasten moeten tegen zijn beveiligd tegen morsen.
De bediener moet controleren of de lasten correct zijn geplaatst. Hij mag uitsluitend veilig en zorgvuldig geplaatste lasten transporteren. Wanneer het gevaar bestaat dat delen van de last kunnen kantelen of vallen, moet u geschikte veiligheidsmaatregelen nemen. Vloeibare lasten moeten tegen zijn beveiligd tegen morsen.
Het transport van gloeiende vloeistoffen (bijv. metaalmassa etc.) is enkel met gebruik van een geschikte optionele uitvoering toegestaan. Neem hiervoor contact op met uw klantadviseur van Jungheinrich.
Het transport van gloeiende vloeistoffen (bijv. metaalmassa etc.) is enkel met gebruik van een geschikte optionele uitvoering toegestaan. Neem hiervoor contact op met uw klantadviseur van Jungheinrich.
Z
Veiligheidsaanwijzingen voor de gesteldheid van de transporteren last bij aanbouwapparaten,(zie "Opnemen, transporteren en neerzetten van lasten" op pagina 82). Aanhangers trekken
Aanhangers trekken
Intern transportmiddel slechts incidenteel voor het trekken van aanhangers gebruiken, (zie "Aanhangers trekken" op pagina 96)
Intern transportmiddel slechts incidenteel voor het trekken van aanhangers gebruiken, (zie "Aanhangers trekken" op pagina 96)
GEVAAR!
GEVAAR!
08.12 NL
Uitlaatgasemissie kunnen overlijden veroorzaken XHet interne transportmiddel mag uitsluitend in goed geventileerde zones worden gebruikt. Wanneer het interne transportmiddel in gesloten zones wordt gebruikt, kan dit leiden tot opeenhoping van schadelijke uitlaatgasemissies, die kunnen leiden tot duizeligheid, slaperigheid of zelfs tot de dood! XVoor het gebruik van interne transportmiddelen met verbrandingsmotoren in afgesloten ruimten, dienen de van toepassing zijnde wettelijke voorschriften, technische normen en preventieve maatregelen door de gebruiker in acht te worden genomen. 08.12 NL
Uitlaatgasemissie kunnen overlijden veroorzaken XHet interne transportmiddel mag uitsluitend in goed geventileerde zones worden gebruikt. Wanneer het interne transportmiddel in gesloten zones wordt gebruikt, kan dit leiden tot opeenhoping van schadelijke uitlaatgasemissies, die kunnen leiden tot duizeligheid, slaperigheid of zelfs tot de dood! XVoor het gebruik van interne transportmiddelen met verbrandingsmotoren in afgesloten ruimten, dienen de van toepassing zijnde wettelijke voorschriften, technische normen en preventieve maatregelen door de gebruiker in acht te worden genomen.
70
Veiligheidsaanwijzingen voor de gesteldheid van de transporteren last bij aanbouwapparaten,(zie "Opnemen, transporteren en neerzetten van lasten" op pagina 82).
70
Z
Gebruiksklaar maken
4.2
Voorzieningen vóór het starten
Z
U mag het interne transportmiddel uitsluitend bedienen vanaf de bestuurdersstoel. Laat de motor niet stationair warmdraaien. Bij een matige belasting en wisselend toerental bereikt de motor snel zijn werktemperatuur. Motor pas volledig belasten, wanneer de motor de bedrijfstemperatuur heeft bereikt.
Gebruiksklaar maken Voorzieningen vóór het starten U mag het interne transportmiddel uitsluitend bedienen vanaf de bestuurdersstoel. Laat de motor niet stationair warmdraaien. Bij een matige belasting en wisselend toerental bereikt de motor snel zijn werktemperatuur. Motor pas volledig belasten, wanneer de motor de bedrijfstemperatuur heeft bereikt.
Voorwaarden – Controles en handelingen voorafgaande 107 108 aan de dagelijkse inbedrijfstelling uitgevoerd, (zie "Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling" op pagina 61).
Voorwaarden – Controles en handelingen voorafgaande 107 108 aan de dagelijkse inbedrijfstelling uitgevoerd, (zie "Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling" op pagina 61).
Intern transportmiddel inschakelen
Intern transportmiddel inschakelen Werkwijze • Ontgrendel de schakelaar NOODSTOP (107), hef hiervoor de klep (108) omhoog en trek de schakelaar NOODSTOP omhoog • Parkeerrem aantrekken. • Schakel de rijrichtingschakelaar (71) in de neutraalstand N. De motor kan anders niet starten. • Afhankelijk van de motortype, de betreffende startprocedure controleren, zie 4.2.1 "Startprocedure DFG" of 4.2.2 "Startprocedure TFG".
08.12 NL
Werkwijze • Ontgrendel de schakelaar NOODSTOP (107), hef hiervoor de klep (108) omhoog en trek de schakelaar NOODSTOP omhoog • Parkeerrem aantrekken. • Schakel de rijrichtingschakelaar (71) in de neutraalstand N. De motor kan anders niet starten. • Afhankelijk van de motortype, de betreffende startprocedure controleren, zie 4.2.1 "Startprocedure DFG" of 4.2.2 "Startprocedure TFG".
71
71
08.12 NL
4.2
71
71
4.2.1 Startprocedure DFG
Z
4.2.1 Startprocedure DFG
Werkwijze
Werkwijze
•
•
• Sleutel in het contactslot (77) steken. Contactsleutel in de stand „II“ zetten. • Alle waarschuwingslampjes lichten kort op voor een functiecontrole. Alle waarschuwingslampjes, m.u.v. oliedrukindicatie motorolie (83), parkeerrem waarschuwingslampje (78), controlelampje neutraalstand (88) en waarschuwingslampje laadstroom (110) moeten na een korte tijd weer uitgaan. Wanneer dat niet zo is, moet u het startproces afbreken en de storing verhelpen. • Zet de ontstekings–/startschakelaar in de stand PRE-HEAT en houd hem ca. 4 seconden in deze stand.
• Sleutel in het contactslot (77) steken. Contactsleutel in de stand „II“ zetten. • Alle waarschuwingslampjes lichten kort op voor een functiecontrole. Alle waarschuwingslampjes, m.u.v. oliedrukindicatie motorolie (83), parkeerrem waarschuwingslampje (78), controlelampje neutraalstand (88) en waarschuwingslampje laadstroom (110) moeten na een korte tijd weer uitgaan. Wanneer dat niet zo is, moet u het startproces afbreken en de storing verhelpen. • Zet de ontstekings–/startschakelaar in de stand PRE-HEAT en houd hem ca. 4 seconden in deze stand.
77
Z
•
Z
•
• Draai de ontstekings– / startschakelaar 78 verder naar stand "III". Startknop slechts maximaal 15 seconden zonder onderbreking bedienen. Het interne transportmiddel is uitgerust met een startherhaalblokkering, die het opnieuw starten bij een lopende motor voorkomt. • Laat de sleutel onmiddellijk los, nadat de motor is aangesprongen. Hij gaat automatisch terug naar de stand "II" . Alle waarschuwingslampjes, met uitzondering van Neutraalstand (88) en 109 110 Parkeerrem (78), moeten, bij activering, onmiddellijk uitgaan wanneer de motor start. Wanneer dat niet zo is, moet u de motor onmiddellijk uitzetten en de storing verhelpen. Intern transportmiddel is bedrijfsgereed.
83
Z
R
R
R
A
R
A
R
V
R
R
R
72
R
R
A
R
A
R
V
R
R
R
R
V
+
Z 88
08.12 NL
A
83
A
V
88
08.12 NL
+
• Draai de ontstekings– / startschakelaar 78 verder naar stand "III". Startknop slechts maximaal 15 seconden zonder onderbreking bedienen. Het interne transportmiddel is uitgerust met een startherhaalblokkering, die het opnieuw starten bij een lopende motor voorkomt. • Laat de sleutel onmiddellijk los, nadat de motor is aangesprongen. Hij gaat automatisch terug naar de stand "II" . Alle waarschuwingslampjes, met uitzondering van Neutraalstand (88) en 109 110 Parkeerrem (78), moeten, bij activering, onmiddellijk uitgaan wanneer de motor start. Wanneer dat niet zo is, moet u de motor onmiddellijk uitzetten en de storing verhelpen. Intern transportmiddel is bedrijfsgereed. R
R
Z
77
72
4.2.2 Startprocedure TFG
4.2.2 Startprocedure TFG
GEVAAR!
Z
GEVAAR!
Gevaar door uitstromen vloeibaar gas, wanneer het interne transportmiddel niet start XVeiligheidsvoorschriften in de omgang met vloeibaar gas in acht nemen ((zie "Veiligheidsvoorschriften voor de omgang met dieselolie en vloeibaar gas" op pagina 41)) XHet afsluitventiel voor de gasfles sluiten. XContactsleutel in de stand "O" schakelen. XDe leidinggevende informeren.
Gevaar door uitstromen vloeibaar gas, wanneer het interne transportmiddel niet start XVeiligheidsvoorschriften in de omgang met vloeibaar gas in acht nemen ((zie "Veiligheidsvoorschriften voor de omgang met dieselolie en vloeibaar gas" op pagina 41)) XHet afsluitventiel voor de gasfles sluiten. XContactsleutel in de stand "O" schakelen. XDe leidinggevende informeren.
Werkwijze
Werkwijze
•
•
• Afsluitventiel aan de generatorgasfles langzaam openen. • Sleutel in het contactslot (77) steken. Contactsleutel in de stand „II“ zetten. • Alle waarschuwingslampjes lichten kort op voor een functiecontrole. Alle waarschuwingslampjes, m.u.v. oliedrukindicatie motorolie (83), parkeerrem waarschuwingslampje (78), controlelampje neutraalstand (88) en waarschuwingslampje laadstroom (110) moeten na een korte tijd weer uitgaan. Wanneer dat niet zo is, moet u het startproces afbreken en de storing verhelpen.
• Afsluitventiel aan de generatorgasfles langzaam openen. • Sleutel in het contactslot (77) steken. Contactsleutel in de stand „II“ zetten. • Alle waarschuwingslampjes lichten kort op voor een functiecontrole. Alle waarschuwingslampjes, m.u.v. oliedrukindicatie motorolie (83), parkeerrem waarschuwingslampje (78), controlelampje neutraalstand (88) en waarschuwingslampje laadstroom (110) moeten na een korte tijd weer uitgaan. Wanneer dat niet zo is, moet u het startproces afbreken en de storing verhelpen.
77
Z
•
Z
•
• Draai de ontstekings– / startschakelaar 78 verder naar stand "III". Startknop slechts maximaal 15 seconden zonder onderbreking bedienen. Het interne transportmiddel is uitgerust met een startherhaalblokkering, die het opnieuw starten bij een lopende motor voorkomt. • Laat de sleutel onmiddellijk los, nadat de motor is aangesprongen. Hij gaat automatisch terug naar de stand "II" . Alle waarschuwingslampjes, met uitzondering van Neutraalstand (88) en 110 Parkeerrem (78), moeten onmiddellijk uitgaan wanneer de motor start. Wanneer dat niet zo is, moet u de motor onmiddellijk uitzetten en de storing verhelpen. Intern transportmiddel is bedrijfsgereed.
83
Z
R
R
R
A
R
A
R
V
R
R
R
83
R
R
A
R
A
R
V
R
R
R
R
V
+
Z 88
08.12 NL
A
A
V
88
08.12 NL
+
• Draai de ontstekings– / startschakelaar 78 verder naar stand "III". Startknop slechts maximaal 15 seconden zonder onderbreking bedienen. Het interne transportmiddel is uitgerust met een startherhaalblokkering, die het opnieuw starten bij een lopende motor voorkomt. • Laat de sleutel onmiddellijk los, nadat de motor is aangesprongen. Hij gaat automatisch terug naar de stand "II" . Alle waarschuwingslampjes, met uitzondering van Neutraalstand (88) en 110 Parkeerrem (78), moeten onmiddellijk uitgaan wanneer de motor start. Wanneer dat niet zo is, moet u de motor onmiddellijk uitzetten en de storing verhelpen. Intern transportmiddel is bedrijfsgereed. R
R
Z
77
73
73
Intern transportmiddel veilig parkeren
4.3
GEVAAR!
GEVAAR!
Explosiegevaar XInterne transportmiddelen met gasaandrijving mogen alleen worden gebruikt in gelijkvloerse of hogere ruimten die voldoende geventileerd zijn. Ze mogen niet in de buurt van kelderopeningen, putten, rioleringen, kanaalingangen of andere verdiepingen worden opgesteld, die zich onder het geparkeerde interne transportmiddel bevinden.
Explosiegevaar XInterne transportmiddelen met gasaandrijving mogen alleen worden gebruikt in gelijkvloerse of hogere ruimten die voldoende geventileerd zijn. Ze mogen niet in de buurt van kelderopeningen, putten, rioleringen, kanaalingangen of andere verdiepingen worden opgesteld, die zich onder het geparkeerde interne transportmiddel bevinden.
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
Gevaar op ongevallen door een niet geborgd intern transportmiddel Plaatsing van het interne transportmiddel op hellingen zonder geactiveerde rem of met omhoog gebrachte last of opgeheven lastopnamemiddel is gevaarlijk en is in principe niet toegestaan. XIntern transportmiddel alleen op een vlakke ondergrond parkeren. Borg het interne transportmiddel in speciale gevallen met bijvoorbeeld wiggen. XHefmast en lastopnamemiddel altijd volledig neerlaten. XNeig de hefmast naar voren. XParkeerplaats zodanig kiezen dat niemand letsel kan oplopen aan de neergelaten vorktanden. XHet parkeren en verlaten van het interne transportmiddel op hellingen is verboden.
Gevaar op ongevallen door een niet geborgd intern transportmiddel Plaatsing van het interne transportmiddel op hellingen zonder geactiveerde rem of met omhoog gebrachte last of opgeheven lastopnamemiddel is gevaarlijk en is in principe niet toegestaan. XIntern transportmiddel alleen op een vlakke ondergrond parkeren. Borg het interne transportmiddel in speciale gevallen met bijvoorbeeld wiggen. XHefmast en lastopnamemiddel altijd volledig neerlaten. XNeig de hefmast naar voren. XParkeerplaats zodanig kiezen dat niemand letsel kan oplopen aan de neergelaten vorktanden. XHet parkeren en verlaten van het interne transportmiddel op hellingen is verboden.
Parkeren en verlaten van het voertuig
Parkeren en verlaten van het voertuig
Werkwijze • Parkeerrem aantrekken, (zie "Parkeerrem" op pagina 79). • Lastopnamemiddel neerlaten. • Sleutel in het contactslot (77) in de stand „0“ schakelen. • Sleutel uit het contactslot (77) trekken. • Schakelaar NOODSTOP (107) naar onderen drukken. • Gasfles sluiten (enkel TFG).
Werkwijze • Parkeerrem aantrekken, (zie "Parkeerrem" op pagina 79). • Lastopnamemiddel neerlaten. • Sleutel in het contactslot (77) in de stand „0“ schakelen. • Sleutel uit het contactslot (77) trekken. • Schakelaar NOODSTOP (107) naar onderen drukken. • Gasfles sluiten (enkel TFG).
74
77
Enkel TFG: Als de contactsleutel in de stand "0" wordt gedraaid terwijl de motor loopt, zal de motor nog even doorlopen. Op deze manier wordt gegarandeerd dat het resterende gas in de leidingen tussen de motor en het automatische blokkeerventiel van de gasinstallatie wordt verbruikt. Bij onbedoelde stilstand van de motor, de motor opnieuw starten en na beëindigen van de rit op voorgeschreven wijze uitzetten.
107
Z
08.12 NL
107
Z
Intern transportmiddel veilig parkeren
74
77
Enkel TFG: Als de contactsleutel in de stand "0" wordt gedraaid terwijl de motor loopt, zal de motor nog even doorlopen. Op deze manier wordt gegarandeerd dat het resterende gas in de leidingen tussen de motor en het automatische blokkeerventiel van de gasinstallatie wordt verbruikt. Bij onbedoelde stilstand van de motor, de motor opnieuw starten en na beëindigen van de rit op voorgeschreven wijze uitzetten.
08.12 NL
4.3
4.4
NOODSTOP
4.4
VOORZICHTIG!
VOORZICHTIG!
Gevaar op ongevallen Voorwerpen mogen de werking van de NOODSTOP-schakelaar niet beïnvloeden.
Gevaar op ongevallen Voorwerpen mogen de werking van de NOODSTOP-schakelaar niet beïnvloeden.
107
NOODSTOP indrukken Werkwijze • Schakelaar NOODSTOP (107) onderen duwen.
NOODSTOP
107
NOODSTOP indrukken Werkwijze • Schakelaar NOODSTOP (107) onderen duwen.
naar
08.12 NL
Alle elektrische functies zijn uitgeschakeld. de heftruck rolt uit.
08.12 NL
Alle elektrische functies zijn uitgeschakeld. de heftruck rolt uit.
naar
75
75
4.5
Rijden
4.5
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
Gevaar op ongevallen door ondeskundig rijgedrag XTijdens het rijden niet op van de bestuurderstoel gaan staan. XUitsluitend met gesloten veiligheidsgordel en correct vergrendelde afdekkingen en deuren rijden. XZorg ervoor dat het rijbereik vrij is. XRijsnelheden aan de aard van de rijwegen, de werkomgeving en de last aanpassen. XHefmast terugneigen en vorkdrager ca. 200 mm opheffen. XBij achteruit rijden letten op vrij zicht.
Gevaar op ongevallen door ondeskundig rijgedrag XTijdens het rijden niet op van de bestuurderstoel gaan staan. XUitsluitend met gesloten veiligheidsgordel en correct vergrendelde afdekkingen en deuren rijden. XZorg ervoor dat het rijbereik vrij is. XRijsnelheden aan de aard van de rijwegen, de werkomgeving en de last aanpassen. XHefmast terugneigen en vorkdrager ca. 200 mm opheffen. XBij achteruit rijden letten op vrij zicht.
Rijden
Rijden
Voorwaarden – Gebruiksklaar gemaakt, (zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 71).
Voorwaarden – Gebruiksklaar gemaakt, (zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 71).
Werkwijze • Parkeerrem loszetten. • Rijrichting kiezen rijrichtingschakelaar (71).
Werkwijze • Parkeerrem loszetten. • Rijrichting kiezen rijrichtingschakelaar (71).
met
met
AANWIJZING Verandering van rijrichting alleen bij stilstand van het interne transportmiddel.
69 71 • Om vooruit rijden te selecteren de schakelaar naar voren duwen. • Om achteruit rijden te selecteren de schakelaar naar achteren trekken. • Vorkdrager ca. 200 mm opheffen. • Hefmast naar achteren neigen. • Rijpedaal (69) intrappen. De rijsnelheid wordt met het rijpedaal (69) geregeld.
69 71 • Om vooruit rijden te selecteren de schakelaar naar voren duwen. • Om achteruit rijden te selecteren de schakelaar naar achteren trekken. • Vorkdrager ca. 200 mm opheffen. • Hefmast naar achteren neigen. • Rijpedaal (69) intrappen. De rijsnelheid wordt met het rijpedaal (69) geregeld.
Intern transportmiddel rijdt in de gekozen rijrichting.
Intern transportmiddel rijdt in de gekozen rijrichting.
Neutraal vergrendeling
Neutraal vergrendeling
Bij het verlaten van het interne transportmiddel zonder de rijrichting uit te schakelen wordt het interne transportmiddel automatisch in "Neutraal" gezet. Om weer verder te rijden (zittend op het interne transportmiddel), mogen geen bedieningselementen bediend zijn, de rijrichtingschakelaar in de neutrale stand N worden gebracht en vervolgens de gewenste rijrichting opnieuw worden geselecteerd.
Bij het verlaten van het interne transportmiddel zonder de rijrichting uit te schakelen wordt het interne transportmiddel automatisch in "Neutraal" gezet. Om weer verder te rijden (zittend op het interne transportmiddel), mogen geen bedieningselementen bediend zijn, de rijrichtingschakelaar in de neutrale stand N worden gebracht en vervolgens de gewenste rijrichting opnieuw worden geselecteerd.
08.12 NL
AANWIJZING Verandering van rijrichting alleen bij stilstand van het interne transportmiddel.
08.12 NL
76
Rijden
76
Pedaal voor langzaam rijden / remmen
Pedaal voor langzaam rijden / remmen
67
Voorwaarden – Bedrijfsgereedheid tot stand gebracht, (zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 71).
Voorwaarden – Bedrijfsgereedheid tot stand gebracht, (zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 71).
Werkwijze • Langzaam rijden-/rempedaal (67) voorzichtig indrukken. Het interne transportmiddel rijdt langzaam in de gewenste rijrichting en kan zich goed op een beperkte ruimte rangeren. Het is mogelijk om snel te heffen bij langzaam rijden.
Werkwijze • Langzaam rijden-/rempedaal (67) voorzichtig indrukken. Het interne transportmiddel rijdt langzaam in de gewenste rijrichting en kan zich goed op een beperkte ruimte rangeren. Het is mogelijk om snel te heffen bij langzaam rijden.
AANWIJZING
AANWIJZING
Met het pedaal voor langzaam rijden / remmen kunnen de trommelremmen ook worden bediend. Dit is echter uitsluitend bedoeld voor het rijden met kruipsnelheid. Dit pedaal dient niet als bedrijfsrem gebruikt worden. Deze bedrijfsmodus is bij een hoger motortoerental gedurende maximaal 5 seconden toegestaan.
4.6
Z
Met het pedaal voor langzaam rijden / remmen kunnen de trommelremmen ook worden bediend. Dit is echter uitsluitend bedoeld voor het rijden met kruipsnelheid. Dit pedaal dient niet als bedrijfsrem gebruikt worden. Deze bedrijfsmodus is bij een hoger motortoerental gedurende maximaal 5 seconden toegestaan.
Sturen Intern transportmiddel sturen
67
4.6 70
Sturen Intern transportmiddel sturen
Werkwijze De stuurkracht die moet worden gebruikt is zeer laag, daarom stuurwiel (70) fijngevoelig draaien • Een bocht naar rechts nemen: Draai het stuurwiel (overeenkomstig de gewenste bocht) met de klok mee. • Een bocht naar links nemen: Draai het stuurwiel (overeenkomstig de gewenste bocht) tegen de klok in.
Z
Werkwijze De stuurkracht die moet worden gebruikt is zeer laag, daarom stuurwiel (70) fijngevoelig draaien • Een bocht naar rechts nemen: Draai het stuurwiel (overeenkomstig de gewenste bocht) met de klok mee. • Een bocht naar links nemen: Draai het stuurwiel (overeenkomstig de gewenste bocht) tegen de klok in.
08.12 NL
Intern transportmiddel rijdt in de gewenste rijrichting.
08.12 NL
Intern transportmiddel rijdt in de gewenste rijrichting.
70
77
77
4.7
Remmen
4.7
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
Gevaar voor ongevallen Het remgedrag van het interne transportmiddel hangt in belangrijke mate af van de toestand van de rijweg. XDe bestuurder moet op de toestand van de rijbaan letten en daarmee rekening houden bij het rijgedrag. XRem het voertuig voorzichtig af, zodat de lading niet wegglijdt. XBij ritten met aanhangende last moet u rekenen op een langere remweg.
Gevaar voor ongevallen Het remgedrag van het interne transportmiddel hangt in belangrijke mate af van de toestand van de rijweg. XDe bestuurder moet op de toestand van de rijbaan letten en daarmee rekening houden bij het rijgedrag. XRem het voertuig voorzichtig af, zodat de lading niet wegglijdt. XBij ritten met aanhangende last moet u rekenen op een langere remweg.
4.7.1 Bedrijfsrem Met het rempedaal trommelremmen van hydraulisch.
4.7.1 Bedrijfsrem bedient u de de voorwielen
67
Met het rempedaal trommelremmen van hydraulisch.
bedient u de de voorwielen
Als het rempedaal (68) wordt bediend, worden de trommelremmen bediend zonder de overbrenging te ontkoppelen.
Als het rempedaal (68) wordt bediend, worden de trommelremmen bediend zonder de overbrenging te ontkoppelen.
Door bediening van het pedaal langzaam rijden / remmen (67) wordt de krachtflux in de automatische overbrenging gestuurd. Het is ook mogelijk om met dit pedaal, tijdens activiteiten bij kruipsnelheid, licht te remmen.
Door bediening van het pedaal langzaam rijden / remmen (67) wordt de krachtflux in de automatische overbrenging gestuurd. Het is ook mogelijk om met dit pedaal, tijdens activiteiten bij kruipsnelheid, licht te remmen.
67
08.12 NL
68
08.12 NL
68
78
Remmen
78
4.7.2 Parkeerrem
4.7.2 Parkeerrem
GEVAAR!
GEVAAR!
Gevaar op ongevallen XDe parkeerrem houdt het interne transportmiddel met de toegestane maximale belasting, op een helling tot en met maximaal 15% met schoon bodembeslag. XHet parkeren en verlaten van het interne transportmiddel op hellingen is niet toegestaan! XBij bediening van de parkeerrem tijdens het rijden wordt het interne transportmiddel tot stilstand afgeremd. Daarbij kan de opgenomen last van de vorktanden glijden. Er bestaat een verhoogd gevaar op ongevallen en letsel! XBij het verlaten van het interne transportmiddel moet altijd de parkeerrem worden getrokken. Wanneer de parkeerrem niet is getrokken, klinkt er een akoestisch waarschuwingssignaal.
Z
De parkeerrem kan als noodrem worden gebruikt. 73
111
Werkwijze • Trek de parkeerremhendel (73) over het drukpunt heen tot aan de aanslag naar achteren. De parkeerrem is geactiveerd en de parkeerremhendel is in deze stand vergrendeld. • Ontgrendelknop (111) indrukken en de parkeerremhendel naar voren drukken, om de parkeerrem los te zetten.
08.12 NL
Werkwijze • Trek de parkeerremhendel (73) over het drukpunt heen tot aan de aanslag naar achteren. De parkeerrem is geactiveerd en de parkeerremhendel is in deze stand vergrendeld. • Ontgrendelknop (111) indrukken en de parkeerremhendel naar voren drukken, om de parkeerrem los te zetten.
De parkeerrem kan als noodrem worden gebruikt. 73
111
08.12 NL
Z
Gevaar op ongevallen XDe parkeerrem houdt het interne transportmiddel met de toegestane maximale belasting, op een helling tot en met maximaal 15% met schoon bodembeslag. XHet parkeren en verlaten van het interne transportmiddel op hellingen is niet toegestaan! XBij bediening van de parkeerrem tijdens het rijden wordt het interne transportmiddel tot stilstand afgeremd. Daarbij kan de opgenomen last van de vorktanden glijden. Er bestaat een verhoogd gevaar op ongevallen en letsel! XBij het verlaten van het interne transportmiddel moet altijd de parkeerrem worden getrokken. Wanneer de parkeerrem niet is getrokken, klinkt er een akoestisch waarschuwingssignaal.
79
79
4.8
Vorktanden instellen
4.8
WAARSCHUWING!
Vorktanden instellen WAARSCHUWING!
Beknellinggevaar Bij het uitoefenen van deze activiteit bestaat beknellingsgevaar XWerkhandschoenen en veiligheidsschoenen dragen.
Beknellinggevaar Bij het uitoefenen van deze activiteit bestaat beknellingsgevaar XWerkhandschoenen en veiligheidsschoenen dragen.
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING! 93 Gevaar voor ongevallen door niet vastgezette en onjuist ingestelde vorktanden Voor het instellen van de vorktanden controleren of de borgbouten (93) zijn gemonteerd. XVorktanden zo instellen, dat beide vorktanden dezelfde afstand van de buitenkanten van de vorkdrager hebben. XVergrendelpen in een groef vastklikken om onbedoelde bewegingen van de vorktanden te voorkomen. XHet lastzwaartepunt van de last moet in het midden tussen de vorktanden liggen.
Vorktanden instellen
Vorktanden instellen
Voorwaarden – Intern transportmiddel veilig neerzetten, (zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 74).
Z
93
Gevaar voor ongevallen door niet vastgezette en onjuist ingestelde vorktanden Voor het instellen van de vorktanden controleren of de borgbouten (93) zijn gemonteerd. XVorktanden zo instellen, dat beide vorktanden dezelfde afstand van de buitenkanten van de vorkdrager hebben. XVergrendelpen in een groef vastklikken om onbedoelde bewegingen van de vorktanden te voorkomen. XHet lastzwaartepunt van de last moet in het midden tussen de vorktanden liggen.
Voorwaarden – Intern transportmiddel veilig neerzetten, (zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 74).
112 113
114 Werkwijze • Vergrendelhendel (112) naar boven zwenken. • Vorktanden (113) op de vorkdrager (114) in de juiste stand schuiven. Vorktanden (113) moeten zo ver mogelijk uit elkaar en zo centraal mogelijk op de vorkdrager worden geplaatst, om de last veilig op te nemen. Het lastzwaartepunt moet in het midden tussen de vorktanden (113) liggen. • Vergrendelhendel (112) omlaag zwenken en de vorktanden verschuiven, totdat de vergrendelpen in een gleuf springt.
Z
80
113
114 Werkwijze • Vergrendelhendel (112) naar boven zwenken. • Vorktanden (113) op de vorkdrager (114) in de juiste stand schuiven. Vorktanden (113) moeten zo ver mogelijk uit elkaar en zo centraal mogelijk op de vorkdrager worden geplaatst, om de last veilig op te nemen. Het lastzwaartepunt moet in het midden tussen de vorktanden (113) liggen. • Vergrendelhendel (112) omlaag zwenken en de vorktanden verschuiven, totdat de vergrendelpen in een gleuf springt. 08.12 NL
De vorktanden zijn ingesteld. 08.12 NL
De vorktanden zijn ingesteld.
112
80
4.9
Vorktanden vervangen
4.9
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
Letselgevaar door niet-geborgde vorktanden Bij het vervangen van de vorktanden bestaat letselgevaar voor de benen. XVorktanden nooit naar het lichaam trekken. XVorktanden altijd van het lichaam weg schuiven. XZware vorktanden voor het omlaag schuiven met een bevestigingsmiddel en kraan borgen. XNa het vervangen van de vorktanden borgbouten (93) monteren en controleren of de borgbouten goed vastzitten. Aanhaalmoment van de borgbouten: 85 Nm.
WAARSCHUWING! Beknellinggevaar Bij het uitoefenen van deze activiteit bestaat beknellingsgevaar XWerkhandschoenen en veiligheidsschoenen dragen.
Vorktanden vervangen
Letselgevaar door niet-geborgde vorktanden Bij het vervangen van de vorktanden bestaat letselgevaar voor de benen. XVorktanden nooit naar het lichaam trekken. XVorktanden altijd van het lichaam weg schuiven. XZware vorktanden voor het omlaag schuiven met een bevestigingsmiddel en kraan borgen. XNa het vervangen van de vorktanden borgbouten (93) monteren en controleren of de borgbouten goed vastzitten. Aanhaalmoment van de borgbouten: 85 Nm.
WAARSCHUWING!
92
Beknellinggevaar Bij het uitoefenen van deze activiteit bestaat beknellingsgevaar XWerkhandschoenen en veiligheidsschoenen dragen.
93
92
93
Voorwaarden – Lastopnamemiddel neergelaten en vorktanden raken de vloer niet aan.
Voorwaarden – Lastopnamemiddel neergelaten en vorktanden raken de vloer niet aan.
Werkwijze • Borgbouten (93) demonteren. • Vorkvergrendeling (92) losmaken. • Vorktanden voorzichtig van de vorkdrager schuiven.
Werkwijze • Borgbouten (93) demonteren. • Vorkvergrendeling (92) losmaken. • Vorktanden voorzichtig van de vorkdrager schuiven.
Vorktanden zijn van de vorkdrager gedemonteerd en kunnen worden vervangen.
Vorktanden zijn van de vorkdrager gedemonteerd en kunnen worden vervangen.
08.12 NL
Vorktanden vervangen
08.12 NL
Vorktanden vervangen
81
81
4.10 Opnemen, transporteren en neerzetten van lasten
4.10 Opnemen, transporteren en neerzetten van lasten
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
Lasten opnemen
Lasten opnemen
Voorwaarden – Last correct op pallet geplaatst. – Vorktandafstand is gecontroleerd voor de pallet en indien nodig ingesteld. – Gewicht van de last komt overeen met het hefvermogen van het interne transportmiddel. – Bij zware lasten zijn de tandvorken gelijkmatig belast.
Voorwaarden – Last correct op pallet geplaatst. – Vorktandafstand is gecontroleerd voor de pallet en indien nodig ingesteld. – Gewicht van de last komt overeen met het hefvermogen van het interne transportmiddel. – Bij zware lasten zijn de tandvorken gelijkmatig belast.
Werkwijze • Intern transportmiddel langzaam naar de pallet rijden. • Plaats de hefmast verticaal. • Vorktanden langzaam onder de pallet rijden, totdat de vorkrug tegen de pallet ligt. • Lastopnamemiddel opheffen. • Rijd voorzichtig en langzaam achteruit, tot de last zich buiten het opslaggebied bevindt. Bij achteruit rijden letten op vrije doorrit.
Werkwijze • Intern transportmiddel langzaam naar de pallet rijden. • Plaats de hefmast verticaal. • Vorktanden langzaam onder de pallet rijden, totdat de vorkrug tegen de pallet ligt. • Lastopnamemiddel opheffen. • Rijd voorzichtig en langzaam achteruit, tot de last zich buiten het opslaggebied bevindt. Bij achteruit rijden letten op vrije doorrit.
82
08.12 NL
Gevaar op ongevallen door niet volgens de voorschriften geborgde of geplaatste lasten Voordat u een last opneemt, moet u er zeker van zijn dat deze op juiste wijze op pallets is geplaatst en dat het toegelaten hefvermogen van het interne transportmiddel niet wordt overschreden. XPersonen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel sturen. Alle werkzaamheden met het interne transportmiddel staken, als de personen de gevarenzone niet verlaten. XAlleen volgens de voorschriften geborgde en geplaatste lasten transporteren. Wanneer het gevaar bestaat dat delen van de last kunnen kantelen of vallen, moet u geschikte veiligheidsmaatregelen nemen. XTransporteren van lasten buiten het toegestane lastopnamemiddel is verboden. XBeschadigde lasten mogen niet worden getransporteerd. XWanneer de gestapelde last het zicht naar voren belemmerd moet er achteruit worden gereden. XBij achteruit rijden letten op vrij zicht. XNooit de maximale lasten van het hefvermogenplaatje overschrijden. XNooit onder opgetilde lastopnamemiddelen gaan staan of eronder blijven staan. XHet lastopnamemiddel mag niet door personen worden betreden. XEr mogen geen personen worden opgetild. XReik niet door de hefmast heen. XVorktandafstand controleren voordat de last wordt opgenomen en indien nodig instellen. XVorktanden zo ver mogelijk onder de last rijden.
08.12 NL
Gevaar op ongevallen door niet volgens de voorschriften geborgde of geplaatste lasten Voordat u een last opneemt, moet u er zeker van zijn dat deze op juiste wijze op pallets is geplaatst en dat het toegelaten hefvermogen van het interne transportmiddel niet wordt overschreden. XPersonen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel sturen. Alle werkzaamheden met het interne transportmiddel staken, als de personen de gevarenzone niet verlaten. XAlleen volgens de voorschriften geborgde en geplaatste lasten transporteren. Wanneer het gevaar bestaat dat delen van de last kunnen kantelen of vallen, moet u geschikte veiligheidsmaatregelen nemen. XTransporteren van lasten buiten het toegestane lastopnamemiddel is verboden. XBeschadigde lasten mogen niet worden getransporteerd. XWanneer de gestapelde last het zicht naar voren belemmerd moet er achteruit worden gereden. XBij achteruit rijden letten op vrij zicht. XNooit de maximale lasten van het hefvermogenplaatje overschrijden. XNooit onder opgetilde lastopnamemiddelen gaan staan of eronder blijven staan. XHet lastopnamemiddel mag niet door personen worden betreden. XEr mogen geen personen worden opgetild. XReik niet door de hefmast heen. XVorktandafstand controleren voordat de last wordt opgenomen en indien nodig instellen. XVorktanden zo ver mogelijk onder de last rijden.
82
AANWIJZING
Z
AANWIJZING
Lasten mogen niet worden neergezet op verkeer- en vluchtroutes, niet vóór veiligheidsvoorziening en bedrijfsinrichtingen, die op ieder moment toegankelijk moeten zijn.
Lasten mogen niet worden neergezet op verkeer- en vluchtroutes, niet vóór veiligheidsvoorziening en bedrijfsinrichtingen, die op ieder moment toegankelijk moeten zijn.
Lasten transporteren
Lasten transporteren
Voorwaarden – Last correct opgenomen. – Lastopnamemiddel neergelaten voor correct transporteren (ca. 150 - 200 mm boven de vloer). – Hefmast geheel naar achteren neigen.
Voorwaarden – Last correct opgenomen. – Lastopnamemiddel neergelaten voor correct transporteren (ca. 150 - 200 mm boven de vloer). – Hefmast geheel naar achteren neigen.
Werkwijze • Intern transportmiddel nauwkeurig versnellen en afremmen. • Rijsnelheid aan de toestand van de rijwegen en de getransporteerde last aanpassen. • Bij kruisingen en doorgangen op het overige verkeer letten. • Op onoverzichtelijke plaatsen uitsluitend rijden met een hulppersoon die instructies geef. • Bij het transporteren van lasten over hellingen de last altijd aan hellingszijde transporteren, nooit dwars rijden of keren.
Werkwijze • Intern transportmiddel nauwkeurig versnellen en afremmen. • Rijsnelheid aan de toestand van de rijwegen en de getransporteerde last aanpassen. • Bij kruisingen en doorgangen op het overige verkeer letten. • Op onoverzichtelijke plaatsen uitsluitend rijden met een hulppersoon die instructies geef. • Bij het transporteren van lasten over hellingen de last altijd aan hellingszijde transporteren, nooit dwars rijden of keren.
Lasten neerzetten
Lasten neerzetten
Voorwaarden – Opslagplaats geschikt voor het opslaan van de last.
Voorwaarden – Opslagplaats geschikt voor het opslaan van de last.
Werkwijze • Plaats de hefmast verticaal. • Intern transportmiddel voorzichtig naar de magazijnlocatie rijden. • Lastopnamemiddel zover neerlaten, totdat de vorktanden vrij zijn van de last. Hard neerlaten van de last vermijden, teneinde de last en het lastopnamemiddel niet te beschadigen. • Lastopnamemiddel neerlaten. • Vorktanden voorzichtig uit de pallet rijden.
Werkwijze • Plaats de hefmast verticaal. • Intern transportmiddel voorzichtig naar de magazijnlocatie rijden. • Lastopnamemiddel zover neerlaten, totdat de vorktanden vrij zijn van de last. Hard neerlaten van de last vermijden, teneinde de last en het lastopnamemiddel niet te beschadigen. • Lastopnamemiddel neerlaten. • Vorktanden voorzichtig uit de pallet rijden.
Z
08.12 NL
Last is neergezet.
08.12 NL
Last is neergezet.
83
83
4.11 Bediening van de hefinrichting en geïtegreerde aanbouwapparatuur
4.11 Bediening van de hefinrichting en geïtegreerde aanbouwapparatuur
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
Gevaar op ongevallen tijdens de bediening van de hefinrichting en geïntegreerde aanbouwapparatuur In de gevarenzone van het interne transportmiddel kunnen personen letsel oplopen. De gevarenzone is het gebied waar personen door bewegingen van het interne transportmiddel, inclusief het lastopnamemiddel, aanbouwapparaten, in gevaar worden gebracht. Hiertoe behoort ook de zone waar vallende last, werkinrichtingen, etc. kunnen terechtkomen. In de gevarenzone van het interne transportmiddel mogen er zich naast de bediener (in zijn normale bedieningspositie) geen andere personen ophouden. XPersonen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel sturen. Alle werkzaamheden met het interne transportmiddel staken, als de personen de gevarenzone niet verlaten. XHet interne transportmiddel moet worden beveiligd tegen gebruik door onbevoegden, als de personen ondanks de waarschuwing de gevarenzone niet verlaten. XAlleen volgens de voorschriften geborgde en geplaatste lasten transporteren. Wanneer het gevaar bestaat dat delen van de last kunnen kantelen of vallen, moet u geschikte veiligheidsmaatregelen nemen. XNooit de maximale lasten van het hefvermogenplaatje overschrijden. XNooit onder opgetilde lastopnamemiddelen gaan staan of eronder blijven staan. XHet lastopnamemiddel mag niet door personen worden betreden. XEr mogen geen personen worden opgetild. XReik niet door de hefmast heen. XDe bedienelementen mogen enkel vanuit de chauffeursstoel en nooit plotseling worden bediend. XDe bestuurder moet zijn geïnstrueerd in het gebruik van de hefinrichting en de aanbouwapparatuur.
Gevaar op ongevallen tijdens de bediening van de hefinrichting en geïntegreerde aanbouwapparatuur In de gevarenzone van het interne transportmiddel kunnen personen letsel oplopen. De gevarenzone is het gebied waar personen door bewegingen van het interne transportmiddel, inclusief het lastopnamemiddel, aanbouwapparaten, in gevaar worden gebracht. Hiertoe behoort ook de zone waar vallende last, werkinrichtingen, etc. kunnen terechtkomen. In de gevarenzone van het interne transportmiddel mogen er zich naast de bediener (in zijn normale bedieningspositie) geen andere personen ophouden. XPersonen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel sturen. Alle werkzaamheden met het interne transportmiddel staken, als de personen de gevarenzone niet verlaten. XHet interne transportmiddel moet worden beveiligd tegen gebruik door onbevoegden, als de personen ondanks de waarschuwing de gevarenzone niet verlaten. XAlleen volgens de voorschriften geborgde en geplaatste lasten transporteren. Wanneer het gevaar bestaat dat delen van de last kunnen kantelen of vallen, moet u geschikte veiligheidsmaatregelen nemen. XNooit de maximale lasten van het hefvermogenplaatje overschrijden. XNooit onder opgetilde lastopnamemiddelen gaan staan of eronder blijven staan. XHet lastopnamemiddel mag niet door personen worden betreden. XEr mogen geen personen worden opgetild. XReik niet door de hefmast heen. XDe bedienelementen mogen enkel vanuit de chauffeursstoel en nooit plotseling worden bediend. XDe bestuurder moet zijn geïnstrueerd in het gebruik van de hefinrichting en de aanbouwapparatuur.
84
Wanneer de bestuurdersstoel niet bezet is zijn de stuurhendels mechanisch vergrendeld in de middelste stand.
Wanneer de bestuurdersstoel niet bezet is zijn de stuurhendels mechanisch vergrendeld in de middelste stand.
Wanneer de bestuurder het interne transportmiddel verlaat zonder de rijrichtingschakelaar in de neutrale stand te zetten, blijft het regelblok bij het weer plaatsnemen op de bestuurdersstoel eerst in de middelste stand staan. De stuurhendels worden pas weer vrijgegeven, wanneer de bestuurder de rijrichtingschakelaar één keer in de neutrale stand heeft gebracht. De veiligheidsfunctie treedt in werking, wanneer de bestuurder langer dan 1,5 seconden van de stoel is opgestaan, zonder het voertuig te verlaten. Ook in dit geval moet de versnelling één keur in neutraal worden gezet. Wanneer het interne transportmiddel is voorzien van een gordelslotbewaking (o) moet bovendien de gordel opnieuw worden gesloten, om de stuurhendel vrij te geven.
Wanneer de bestuurder het interne transportmiddel verlaat zonder de rijrichtingschakelaar in de neutrale stand te zetten, blijft het regelblok bij het weer plaatsnemen op de bestuurdersstoel eerst in de middelste stand staan. De stuurhendels worden pas weer vrijgegeven, wanneer de bestuurder de rijrichtingschakelaar één keer in de neutrale stand heeft gebracht. De veiligheidsfunctie treedt in werking, wanneer de bestuurder langer dan 1,5 seconden van de stoel is opgestaan, zonder het voertuig te verlaten. Ook in dit geval moet de versnelling één keur in neutraal worden gezet. Wanneer het interne transportmiddel is voorzien van een gordelslotbewaking (o) moet bovendien de gordel opnieuw worden gesloten, om de stuurhendel vrij te geven.
Na het loslaten van de bedieningselementen gaan deze automatisch terug naar de neutrale positie, en blijft het werkapparaat in de bereikte stand staan.
Z
08.12 NL
Z
AANWIJZING
84
Na het loslaten van de bedieningselementen gaan deze automatisch terug naar de neutrale positie, en blijft het werkapparaat in de bereikte stand staan.
08.12 NL
AANWIJZING
Wanneer bij de betreffende functies, de mechanische eindaanslag bereikt, (stromingsgeluid van het drukbegrenzingsventiel) zijn de hendel onmiddellijk in de basisstand te brengen.
Met het uitslaan van de hendel en het motortoerental wordt de werksnelheid van de hydrauliekcilinder geregeld. Na het loslaten van de hendel (116, 115) gaat deze automatisch terug naar de neutraalstand, en blijft het werkapparaat in de bereikte stand staan.
De snelheid van het werkapparaat regelen
71
Met het uitslaan van de hendel en het motortoerental wordt de werksnelheid van de hydrauliekcilinder geregeld. Na het loslaten van de hendel (116, 115) gaat deze automatisch terug naar de neutraalstand, en blijft het werkapparaat in de bereikte stand staan.
116
69
Z
08.12 NL
Z
Werkwijze • Schakel de rijrichtingschakelaar (71) in de neutraalstand. • Verhoog het motortoerental met het rijpedaal (69) en • hendel verder naar achteren duwen, teneinde de snelheid van het werkapparaat te verhogen. Het motortoerental heeft geen invloed op de daalsnelheid van de vorkdrager.
115
Werkwijze • Schakel de rijrichtingschakelaar (71) in de neutraalstand. • Verhoog het motortoerental met het rijpedaal (69) en • hendel verder naar achteren duwen, teneinde de snelheid van het werkapparaat te verhogen. Het motortoerental heeft geen invloed op de daalsnelheid van de vorkdrager.
115 71
116
69
08.12 NL
De snelheid van het werkapparaat regelen
Wanneer bij de betreffende functies, de mechanische eindaanslag bereikt, (stromingsgeluid van het drukbegrenzingsventiel) zijn de hendel onmiddellijk in de basisstand te brengen.
85
85
4.11.1 Bediening van de hefinrichting met SOLO-PILOT Heffen en neerlaten
4.11.1 Bediening van de hefinrichting met SOLO-PILOT
117
Heffen en neerlaten
S
Voorwaarden – Bedrijfsgereedheid tot stand gebracht, (zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 71). Werkwijze • SOLO-PILOT hendel (117) in de richting H trekken, de last wordt opgeheven. • SOLO-PILOT hendel (117) in de richting S trekken, de last wordt neergelaten.
H
Werkwijze • SOLO-PILOT hendel (117) in de richting H trekken, de last wordt opgeheven. • SOLO-PILOT hendel (117) in de richting S trekken, de last wordt neergelaten.
Z
Werkwijze • SOLO-PILOT hendel (118) in de richting R trekken, hefmast neigt achterover. • SOLO-PILOT hendel (118) in de richting V duwen, hefmast neigt voorover.
R
V
R
Hefmast is achterover of voorover geneigd.
Z
Wanneer de eindaanslag van de werkbeweging is bereikt (geluid van het drukbegrenzingsventiel), hendel loslaten. Hendel gaat automatisch in de neutrale stand.
08.12 NL
Wanneer de eindaanslag van de werkbeweging is bereikt (geluid van het drukbegrenzingsventiel), hendel loslaten. Hendel gaat automatisch in de neutrale stand.
08.12 NL
86
118
Voorwaarden – Bedrijfsgereedheid tot stand gebracht, (zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 71).
V
Hefmast is achterover of voorover geneigd.
Z
Wanneer de eindaanslag van de werkbeweging is bereikt (geluid van het drukbegrenzingsventiel), hendel loslaten. Hendel gaat automatisch in de neutrale stand. Hefmast voor- en achterover neigen
118
Voorwaarden – Bedrijfsgereedheid tot stand gebracht, (zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 71). Werkwijze • SOLO-PILOT hendel (118) in de richting R trekken, hefmast neigt achterover. • SOLO-PILOT hendel (118) in de richting V duwen, hefmast neigt voorover.
H
Last is opgeheven resp. neergelaten.
Wanneer de eindaanslag van de werkbeweging is bereikt (geluid van het drukbegrenzingsventiel), hendel loslaten. Hendel gaat automatisch in de neutrale stand. Hefmast voor- en achterover neigen
S
Voorwaarden – Bedrijfsgereedheid tot stand gebracht, (zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 71).
Last is opgeheven resp. neergelaten.
Z
117
86
Geïntegreerde sideshift (optionele uitvoering)
positioneren
119
Geïntegreerde sideshift (optionele uitvoering)
V
Voorwaarden – Gebruiksklaar gemaakt, (zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 71). Werkwijze • SOLO-PILOT-hendel (119) in richting R trekken, lastopnamemiddel wordt naar rechts verschoven (gezien vanuit de bestuurder). • SOLO-PILOT-hendel (119) in richting V indrukken, lastopnamemiddel wordt naar links verschoven (gezien vanuit de bestuurder).
119
V
Voorwaarden – Gebruiksklaar gemaakt, (zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 71). Werkwijze • SOLO-PILOT-hendel (119) in richting R trekken, lastopnamemiddel wordt naar rechts verschoven (gezien vanuit de bestuurder). • SOLO-PILOT-hendel (119) in richting V indrukken, lastopnamemiddel wordt naar links verschoven (gezien vanuit de bestuurder).
R
Sideshift is gepositioneerd.
R
Sideshift is gepositioneerd.
Z
Wanneer de eindaanslag van de werkbeweging is bereikt (geluid van het drukbegrenzingsventiel), hendel loslaten. Hendel gaat automatisch in de neutrale stand.
08.12 NL
Wanneer de eindaanslag van de werkbeweging is bereikt (geluid van het drukbegrenzingsventiel), hendel loslaten. Hendel gaat automatisch in de neutrale stand.
08.12 NL
Z
positioneren
87
87
Vorktanden met vorkenverstelinstallatie (optionele uitvoering)
geïntegreerde positioneren
Vorktanden met vorkenverstelinstallatie (optionele uitvoering)
120
A
VOORZICHTIG!
geïntegreerde positioneren
Met de vorkverstelinstallatie mogen geen lasten worden ingeklemd.
Z
Z
Voorwaarden – Bedrijfsgereedheid tot stand gebracht, (zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 71).
Voorwaarden – Bedrijfsgereedheid tot stand gebracht, (zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 71).
Vorktanden zijn gepositioneerd.
Vorktanden zijn gepositioneerd.
121 Werkwijze • Omschakelknop (120) indrukken en tegelijkertijd SOLO-PILOT hendel (121) in de richting Z trekken, vorktanden verplaatsen zich naar elkaar toe. • Omschakelknop (120) indrukken en tegelijkertijd SOLO-PILOT hendel (121) in de richting A duwen, vorktanden verplaatsen zich uit elkaar.
Voorwaarden – Bedrijfsgereedheid tot stand gebracht, (zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 71). – Vorktanden lopen niet meer synchroon.
121 Werkwijze • Omschakelknop (120) indrukken en tegelijkertijd SOLO-PILOT hendel (121) in de richting Z trekken, vorktanden verplaatsen zich naar elkaar toe. • Omschakelknop (120) indrukken en tegelijkertijd SOLO-PILOT hendel (121) in de richting A duwen, vorktanden verplaatsen zich uit elkaar.
Synchroniseren van de vorktanden met geïntegreerde vorkenverstelinstallatie (optionele uitvoering)
120
Voorwaarden – Bedrijfsgereedheid tot stand gebracht, (zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 71). – Vorktanden lopen niet meer synchroon.
A
Z
88
120
A
Z
Werkwijze • Omschakelknop (120) indrukken en tegelijkertijd SOLO-PILOT hendel (121) in 121 de richting A duwen en vorktanden uit elkaar bewegen. • Omschakelknop (120) indrukken en tegelijkertijd SOLO-PILOT hendel (121) in de richting Z trekken en vorktanden naar elkaar toe bewegen.
Werkwijze • Omschakelknop (120) indrukken en tegelijkertijd SOLO-PILOT hendel (121) in 121 de richting A duwen en vorktanden uit elkaar bewegen. • Omschakelknop (120) indrukken en tegelijkertijd SOLO-PILOT hendel (121) in de richting Z trekken en vorktanden naar elkaar toe bewegen.
Vorktanden zijn gesynchroniseerd.
Vorktanden zijn gesynchroniseerd.
Z
Wanneer de eindaanslag van de werkbeweging is bereikt (geluid van het drukbegrenzingsventiel), hendel loslaten. Hendel gaat automatisch in de neutrale stand.
08.12 NL
Wanneer de eindaanslag van de werkbeweging is bereikt (geluid van het drukbegrenzingsventiel), hendel loslaten. Hendel gaat automatisch in de neutrale stand.
08.12 NL
Z
A
VOORZICHTIG!
Met de vorkverstelinstallatie mogen geen lasten worden ingeklemd.
Synchroniseren van de vorktanden met geïntegreerde vorkenverstelinstallatie (optionele uitvoering)
120
88
4.12 Veiligheidsaanwijzingen voor de bediening van extra aanbouwapparaten
Z
4.12 Veiligheidsaanwijzingen voor de bediening van extra aanbouwapparaten
Z
Optioneel kunnen de interne transportmiddelen met één of meerdere extra hydraulische systemen voor het gebruik van aanbouwapparaten zijn uitgerust. De extra hydraulische functies zijn gekenmerkt met HF4 en HF5. Extra hydraulische functies voor verwisselbare uitrustingen zijn voorzien van wisselkoppelingen aan de vorkdrager. Montage verwisselbare uitrustingen (zie "Montage extra aanbouwapparaten" op pagina 94). GEVAAR!
GEVAAR!
Gevaar op ongevallen door aanbouw van vervangbare uitrustingen. Bij het aanbouwen van verwisselbare uitrustingen kunnen personen letsel oplopen. Er mogen enkel vervangbare uitrustingen worden gebruikt, die volgens de gevarenanalyse van de exploitant veilig en geschikt zijn. XEnkel aanbouwapparaten met CE-markering gebruiken. XEnkel aanbouwapparaten gebruiken, die door de producent van het aanbouwapparaat voor het gebruik met het betreffende intern transportmiddel ontworpen zijn. XEnkel aanbouwapparaten gebruiken die door de exploitant volgens de bestemming zijn aangebracht. XControleren dat de bediener in de omgang met het aanbouwapparaat is geïnstrueerd en deze volgens de bestemming gebruikt. XDe resterende hefcapaciteit van het interne transportmiddel opnieuw bepalen en bij wijziging door een extra draaglastplaatje op het interne transportmiddel aantonen. XHandleiding van de producent van het aanbouwapparaat in acht nemen. XEnkel aanbouwapparaten gebruiken, die het zicht in de rijrichting niet beperken.
Gevaar op ongevallen door aanbouw van vervangbare uitrustingen. Bij het aanbouwen van verwisselbare uitrustingen kunnen personen letsel oplopen. Er mogen enkel vervangbare uitrustingen worden gebruikt, die volgens de gevarenanalyse van de exploitant veilig en geschikt zijn. XEnkel aanbouwapparaten met CE-markering gebruiken. XEnkel aanbouwapparaten gebruiken, die door de producent van het aanbouwapparaat voor het gebruik met het betreffende intern transportmiddel ontworpen zijn. XEnkel aanbouwapparaten gebruiken die door de exploitant volgens de bestemming zijn aangebracht. XControleren dat de bediener in de omgang met het aanbouwapparaat is geïnstrueerd en deze volgens de bestemming gebruikt. XDe resterende hefcapaciteit van het interne transportmiddel opnieuw bepalen en bij wijziging door een extra draaglastplaatje op het interne transportmiddel aantonen. XHandleiding van de producent van het aanbouwapparaat in acht nemen. XEnkel aanbouwapparaten gebruiken, die het zicht in de rijrichting niet beperken.
Z
Wanneer het zicht in de rijrichting wordt beperkt, moet de exploitant in een gevarenanalyse bepalen, of het interne transportmiddel met geschikte hulpmiddelen, bijv. camerasysteem of spiegels moet worden uitgerust. Wanneer dergelijke hulpmiddelen voor een goed zicht worden gebruik moet er zorgvuldig worden gereden.
08.12 NL
Wanneer het zicht in de rijrichting wordt beperkt, moet de exploitant in een gevarenanalyse bepalen, of het interne transportmiddel met geschikte hulpmiddelen, bijv. camerasysteem of spiegels moet worden uitgerust. Wanneer dergelijke hulpmiddelen voor een goed zicht worden gebruik moet er zorgvuldig worden gereden.
08.12 NL
Z
Optioneel kunnen de interne transportmiddelen met één of meerdere extra hydraulische systemen voor het gebruik van aanbouwapparaten zijn uitgerust. De extra hydraulische functies zijn gekenmerkt met HF4 en HF5. Extra hydraulische functies voor verwisselbare uitrustingen zijn voorzien van wisselkoppelingen aan de vorkdrager. Montage verwisselbare uitrustingen (zie "Montage extra aanbouwapparaten" op pagina 94).
89
89
voor
aanbouwapparaten
sideshift
en
Veiligheidsaanwijzingen vorkenverstelinstallatie
WAARSCHUWING!
aanbouwapparaten
sideshift
en
WAARSCHUWING!
Bij gebruik van meervoudige vorkenverstelinstallaties (meervoudige palletklemmen) kunnen beperkte zichtverhoudingen en verminderde zijwaartse kantelveiligheid tot ongevallen leiden. XRijsnelheden en zichtverhoudingen aan de lading aanpassen. XBij achteruit rijden letten op vrij zicht.
Bij gebruik van meervoudige vorkenverstelinstallaties (meervoudige palletklemmen) kunnen beperkte zichtverhoudingen en verminderde zijwaartse kantelveiligheid tot ongevallen leiden. XRijsnelheden en zichtverhoudingen aan de lading aanpassen. XBij achteruit rijden letten op vrij zicht.
Veiligheidsaanwijzingen voor aanbouwapparaten met klemfunctie (bijv. balenklemmen, vatenkantelaar, grijper etc.)
Veiligheidsaanwijzingen voor aanbouwapparaten met klemfunctie (bijv. balenklemmen, vatenkantelaar, grijper etc.)
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
Gevaar voor ongevallen door vallende lading Er kan een verkeerde bediening plaatsvinden en de lading kan per ongeluk vallen. XDe aansluiting van klemmende aanbouwapparaten is alleen toegestaan bij interne transportmiddelen met een knop voor de vrijgave van extra hydraulische functies. XAanbouwapparaten met klemfuncties mogen enkel met interne transportmiddelen worden gebruikt die zijn voorzien van een extra hydraulisch systeem HF4 of HF5. XBij aansluiting van het aanbouwapparaat erop letten dat de hydraulische leidingen van het aanbouwapparaat met de toegestane aansluitingen zijn verbonden, (zie "Montage extra aanbouwapparaten" op pagina 94).
Gevaar voor ongevallen door vallende lading Er kan een verkeerde bediening plaatsvinden en de lading kan per ongeluk vallen. XDe aansluiting van klemmende aanbouwapparaten is alleen toegestaan bij interne transportmiddelen met een knop voor de vrijgave van extra hydraulische functies. XAanbouwapparaten met klemfuncties mogen enkel met interne transportmiddelen worden gebruikt die zijn voorzien van een extra hydraulisch systeem HF4 of HF5. XBij aansluiting van het aanbouwapparaat erop letten dat de hydraulische leidingen van het aanbouwapparaat met de toegestane aansluitingen zijn verbonden, (zie "Montage extra aanbouwapparaten" op pagina 94).
Veiligheidsaanwijzingen voor aanbouwapparaten met draaifunctie
Veiligheidsaanwijzingen voor aanbouwapparaten met draaifunctie
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
Gevaar op ongevallen door zwaartepunt dat niet in het midden ligt Bij gebruik van draaiapparaten en niet in het midden opgenomen lasten kan het zwaartepunt sterk buiten het midden verplaatsen en zo een verhoogd gevaar op ongevallen veroorzaken. XRijsnelheid aanpassen aan de lading. XLast in het midden opnemen.
Gevaar op ongevallen door zwaartepunt dat niet in het midden ligt Bij gebruik van draaiapparaten en niet in het midden opgenomen lasten kan het zwaartepunt sterk buiten het midden verplaatsen en zo een verhoogd gevaar op ongevallen veroorzaken. XRijsnelheid aanpassen aan de lading. XLast in het midden opnemen.
Veiligheidsaanwijzingen voor telescopeerbare aanbouwapparaten
Veiligheidsaanwijzingen voor telescopeerbare aanbouwapparaten
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door verhoogd kantelgevaar en gereduceerde resterende hefcapaciteit Bij uitgeschoven telescopeerbare aanbouwapparaten (bijv. uitschuifbare vorkdragers, telescoopvorken, telescopeerbare kraanarmen) bestaat er een verhoogd kantelgevaar. XTelescoopfunctie enkel gebruiken bij in- en uitstapelen. XBij transport aanbouwapparaat altijd helemaal inschuiven. XRijsnelheid aanpassen aan het gewijzigde lastzwaartepunt.
08.12 NL
Gevaar op ongevallen door verhoogd kantelgevaar en gereduceerde resterende hefcapaciteit Bij uitgeschoven telescopeerbare aanbouwapparaten (bijv. uitschuifbare vorkdragers, telescoopvorken, telescopeerbare kraanarmen) bestaat er een verhoogd kantelgevaar. XTelescoopfunctie enkel gebruiken bij in- en uitstapelen. XBij transport aanbouwapparaat altijd helemaal inschuiven. XRijsnelheid aanpassen aan het gewijzigde lastzwaartepunt.
90
voor
90
08.12 NL
Veiligheidsaanwijzingen vorkenverstelinstallatie
Veiligheidsaanwijzingen voor aanbouwapparaten en transport van zwevende lasten
Veiligheidsaanwijzingen voor aanbouwapparaten en transport van zwevende lasten
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
Gevaar op ongevallen door pendelende lasten en gereduceerde resterende hefcapaciteit. XRijsnelheid aanpassen aan de lading, langzamer dan stapsnelheid. XPendelende last bijv. met bevestigingsmiddelen borgen. XResterende hefcapaciteit reduceren en door een deskundig rapport aantonen.
Gevaar op ongevallen door pendelende lasten en gereduceerde resterende hefcapaciteit. XRijsnelheid aanpassen aan de lading, langzamer dan stapsnelheid. XPendelende last bijv. met bevestigingsmiddelen borgen. XResterende hefcapaciteit reduceren en door een deskundig rapport aantonen.
Veiligheidsaanwijzingen voor stortgoedbakken als aanbouwapparaat
Veiligheidsaanwijzingen voor stortgoedbakken als aanbouwapparaat
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
Gevaar voor ongevallen door verhoogde belasting van de hefmast. XBij de controles en activiteiten voorafgaande aan de dagelijkse inbedrijfstelling, (zie "Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling" op pagina 61), moeten vooral vorkdragers, mastrails en mastrollen op beschadiging worden gecontroleerd.
Gevaar voor ongevallen door verhoogde belasting van de hefmast. XBij de controles en activiteiten voorafgaande aan de dagelijkse inbedrijfstelling, (zie "Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling" op pagina 61), moeten vooral vorkdragers, mastrails en mastrollen op beschadiging worden gecontroleerd.
Veiligheidsaanwijzingen voor vorktandverlengingen
Veiligheidsaanwijzingen voor vorktandverlengingen
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door niet geborgde en te grote vorktandverlengingen. XBij vorktandverlengingen met geopende doorsnede enkel lasten transporteren, die over de totale lengte van de vorktandverlenging liggen. XEnkel vorktandverlengingen gebruiken, die overeenkomen met de vorkdoorsnede en de minimale vorklengte van het interne transportmiddel en de gegevens op het typeplaatje van de vorktandverlenging. XLengte van de basisvorktanden moet minimaal 60% van de lengte van de vorktandverlenging bedragen. XVorktandverlengingen op de basisvorktanden vergrendelen. XBij controles en activiteiten voorafgaande aan de dagelijkse inbedrijfstelling, (zie "Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling" op pagina 61), ook de vergrendeling van de vorktandverlenging controleren. XVorktandverlenging met onvolledige of defecte vergrendeling kenmerken en stilleggen. XInterne transportmiddelen met onvolledige of defecte vergrendeling van de vorktandverlenging niet in bedrijf nemen. Vorktandverlenging vervangen. XVorktandverlenging mag pas weer in gebruik worden genomen nadat het defect is verholpen. XAlleen vorktandverlenging gebruiken die bij de insteekopening vrij zijn van vuil en vreemd materiaal. Vorktandverlenging indien nodig reinigen.
08.12 NL
08.12 NL
Gevaar voor ongevallen door niet geborgde en te grote vorktandverlengingen. XBij vorktandverlengingen met geopende doorsnede enkel lasten transporteren, die over de totale lengte van de vorktandverlenging liggen. XEnkel vorktandverlengingen gebruiken, die overeenkomen met de vorkdoorsnede en de minimale vorklengte van het interne transportmiddel en de gegevens op het typeplaatje van de vorktandverlenging. XLengte van de basisvorktanden moet minimaal 60% van de lengte van de vorktandverlenging bedragen. XVorktandverlengingen op de basisvorktanden vergrendelen. XBij controles en activiteiten voorafgaande aan de dagelijkse inbedrijfstelling, (zie "Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling" op pagina 61), ook de vergrendeling van de vorktandverlenging controleren. XVorktandverlenging met onvolledige of defecte vergrendeling kenmerken en stilleggen. XInterne transportmiddelen met onvolledige of defecte vergrendeling van de vorktandverlenging niet in bedrijf nemen. Vorktandverlenging vervangen. XVorktandverlenging mag pas weer in gebruik worden genomen nadat het defect is verholpen. XAlleen vorktandverlenging gebruiken die bij de insteekopening vrij zijn van vuil en vreemd materiaal. Vorktandverlenging indien nodig reinigen.
91
91
4.13 Bedienen van extra aanbouwapparaten voor SOLO-PILOT
4.13 Bedienen van extra aanbouwapparaten voor SOLO-PILOT
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
Gevaar op ongevallen door verkeerde symbolen Symbolen op bedienelementen, die niet de werking van de aanbouwapparaten weergeven, kunnen ongevallen veroorzaken. XBedienelementen met symbolen, waarop de werking van het aanbouwapparaat herkenbaar is, markeren. XBewegingsrichtingen van de aanbouwapparaten volgens norm ISO 3691-1 voor de bedieningsrichting van de bedienelementen definiëren.
Gevaar op ongevallen door verkeerde symbolen Symbolen op bedienelementen, die niet de werking van de aanbouwapparaten weergeven, kunnen ongevallen veroorzaken. XBedienelementen met symbolen, waarop de werking van het aanbouwapparaat herkenbaar is, markeren. XBewegingsrichtingen van de aanbouwapparaten volgens norm ISO 3691-1 voor de bedieningsrichting van de bedienelementen definiëren.
4.13.1 SOLO-PILOT met aansturing van de hydraulische aansluiting ZH1 Afhankelijk van de gebruikte aanbouwapparaten is aan de hendel (119) de functie van het aanbouwapparaat toegewezen. Hendels die niet nodig zijn hebben geen functie. Aansluitingen (zie "Montage extra aanbouwapparaten" op pagina 94).
Z
119
V
R
92
Afhankelijk van de gebruikte aanbouwapparaten is aan de hendel (119) de functie van het aanbouwapparaat toegewezen. Hendels die niet nodig zijn hebben geen functie. Aansluitingen (zie "Montage extra aanbouwapparaten" op pagina 94). Werkwijze • Bediening van de hydraulische aansluiting ZH1: Hendel (119) in de richting V of R bewegen.
Functie van het aanbouwapparaat wordt uitgevoerd.
Functie van het aanbouwapparaat wordt uitgevoerd.
119
V
R
08.12 NL
Werkwijze • Bediening van de hydraulische aansluiting ZH1: Hendel (119) in de richting V of R bewegen.
08.12 NL
Z
4.13.1 SOLO-PILOT met aansturing van de hydraulische aansluiting ZH1
92
4.13.2 SOLO-PILOT met aansturing van de hydraulische aansluitingen ZH1 en ZH2
Z
4.13.2 SOLO-PILOT met aansturing van de hydraulische aansluitingen ZH1 en ZH2
Z
120
Afhankelijk van de gebruikte aanbouwapparaten is aan de hendel / knop (119,121, 120) de functie van het aanbouwapparaat toegewezen. Hendels die niet nodig zijn hebben geen functie. Aansluitingen (zie "Montage extra aanbouwapparaten" op pagina 94).
V V R
V V R
R 121 Werkwijze • Bediening van de hydraulische aansluiting ZH1: Hendel (119) in de richting V of R 119 bewegen. • Bediening van de hydraulische aansluiting ZH2: Omschakelknop (120) bedienen en tegelijkertijd hendel (121) in de richting V of R bewegen.
R 121 Werkwijze • Bediening van de hydraulische aansluiting ZH1: Hendel (119) in de richting V of R 119 bewegen. • Bediening van de hydraulische aansluiting ZH2: Omschakelknop (120) bedienen en tegelijkertijd hendel (121) in de richting V of R bewegen.
Functie van het aanbouwapparaat wordt uitgevoerd.
Functie van het aanbouwapparaat wordt uitgevoerd.
4.13.3 SOLO-PILOT met aansturing van de hydraulische aansluitingen ZH1, ZH2 en ZH3 Afhankelijk van de gebruikte aanbouwapparaten zijn aan de hendels / knoppen (119, 121, 120) de functies ervan toegewezen. Hendels die niet nodig zijn hebben geen functie. Aansluitingen (zie "Montage extra aanbouwapparaten" op pagina 94).
4.13.3 SOLO-PILOT met aansturing van de hydraulische aansluitingen ZH1, ZH2 en ZH3
Z
120
V
Afhankelijk van de gebruikte aanbouwapparaten zijn aan de hendels / knoppen (119, 121, 120) de functies ervan toegewezen. Hendels die niet nodig zijn hebben geen functie. Aansluitingen (zie "Montage extra aanbouwapparaten" op pagina 94).
120
V
119 R Werkwijze • Bediening van de hydraulische aansluiting ZH1: Hendel (119) in de richting V of R bewegen. 121 • Bediening van de hydraulische aansluiting ZH2: Hendel (121) in de richting V of R bewegen. • Bediening van de hydraulische aansluiting EH3: Omschakelknop (120) bedienen en tegelijkertijd hendel (121) in de richting V of R bewegen.
Functie van het aanbouwapparaat wordt uitgevoerd.
Functie van het aanbouwapparaat wordt uitgevoerd.
08.12 NL
119 R Werkwijze • Bediening van de hydraulische aansluiting ZH1: Hendel (119) in de richting V of R bewegen. 121 • Bediening van de hydraulische aansluiting ZH2: Hendel (121) in de richting V of R bewegen. • Bediening van de hydraulische aansluiting EH3: Omschakelknop (120) bedienen en tegelijkertijd hendel (121) in de richting V of R bewegen.
08.12 NL
Z
120
Afhankelijk van de gebruikte aanbouwapparaten is aan de hendel / knop (119,121, 120) de functie van het aanbouwapparaat toegewezen. Hendels die niet nodig zijn hebben geen functie. Aansluitingen (zie "Montage extra aanbouwapparaten" op pagina 94).
93
93
4.14 Montage extra aanbouwapparaten
4.14 Montage extra aanbouwapparaten
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
Gevaar op ongevallen door niet correct aangesloten aanbouwapparaten. Door aanbouwapparaten, die hydraulisch niet correct zijn aangesloten kunnen ongevallen worden veroorzaakt. XMontage en inbedrijfstelling van aanbouwapparaten mogen enkel door vakkundig en geschoold personeel worden uitgevoerd. XHandleiding van de producent van het aanbouwapparaat in acht nemen. XVoor de inbedrijfstelling de bevestigingselementen controleren op correct en goed vastzitten en op volledigheid. XVoor de inbedrijfstelling eerst controleren of het aanbouwapparaat goed werkt.
Gevaar op ongevallen door niet correct aangesloten aanbouwapparaten. Door aanbouwapparaten, die hydraulisch niet correct zijn aangesloten kunnen ongevallen worden veroorzaakt. XMontage en inbedrijfstelling van aanbouwapparaten mogen enkel door vakkundig en geschoold personeel worden uitgevoerd. XHandleiding van de producent van het aanbouwapparaat in acht nemen. XVoor de inbedrijfstelling de bevestigingselementen controleren op correct en goed vastzitten en op volledigheid. XVoor de inbedrijfstelling eerst controleren of het aanbouwapparaat goed werkt.
Hydraulische aansluitingen
Hydraulische aansluitingen
Voorwaarden – Drukloze hydraulische slangen. – Beschikbare wisselaansluitingen op het interne transportmiddel zijn gekenmerkt met ZH2 en ZH3. – Bewegingsrichtingen van de aanbouwapparaten voor de bedieningsrichting van de bedienelementen overeenstemmend gedefinieerd.
Voorwaarden – Drukloze hydraulische slangen. – Beschikbare wisselaansluitingen op het interne transportmiddel zijn gekenmerkt met ZH2 en ZH3. – Bewegingsrichtingen van de aanbouwapparaten voor de bedieningsrichting van de bedienelementen overeenstemmend gedefinieerd.
Werkwijze • Vorkdrager tot aan de vloer dalen. • Ontsteking uitschakelen (Ontstekings-/startschakelaar in stand 0 brengen). • Ontsteking weer inschakelen (Ontstekings-/startschakelaar in stand I brengen), motor nog niet starten. • Alle hendels eventueel in beide richtingen tot aan de aanslag bewegen; hiertoe moet de bestuurdersstoel beset zijn, omdat anders de regelhendel in neutraalstand vergrendeld wordt • Steekkoppeling verbinden en vergrendelen. • Bedienelementen met symbolen, waarop de werking van het aanbouwapparaat herkenbaar is, markeren.
Werkwijze • Vorkdrager tot aan de vloer dalen. • Ontsteking uitschakelen (Ontstekings-/startschakelaar in stand 0 brengen). • Ontsteking weer inschakelen (Ontstekings-/startschakelaar in stand I brengen), motor nog niet starten. • Alle hendels eventueel in beide richtingen tot aan de aanslag bewegen; hiertoe moet de bestuurdersstoel beset zijn, omdat anders de regelhendel in neutraalstand vergrendeld wordt • Steekkoppeling verbinden en vergrendelen. • Bedienelementen met symbolen, waarop de werking van het aanbouwapparaat herkenbaar is, markeren.
Aanbouwapparaat is hydraulisch verbonden.
Aanbouwapparaat is hydraulisch verbonden.
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
94
08.12 NL
Hydraulische aansluitingen bij klemmende aanbouwapparaten XDe aansluiting van klemmende aanbouwapparaten is alleen toegestaan bij interne transportmiddelen met een knop voor de vrijgave van extra hydraulische functies. XBij interne transportmiddelen met extra hydraulische installatie EH2 mag de klemfunctie enkel aan het met EH2 gekenmerkte koppelingspaar worden aangesloten. XBij interne transportmiddelen met extra hydraulische installatie EH3 mag de klemfunctie enkel aan het met EH3 gekenmerkte koppelingspaar worden aangesloten. 08.12 NL
Hydraulische aansluitingen bij klemmende aanbouwapparaten XDe aansluiting van klemmende aanbouwapparaten is alleen toegestaan bij interne transportmiddelen met een knop voor de vrijgave van extra hydraulische functies. XBij interne transportmiddelen met extra hydraulische installatie EH2 mag de klemfunctie enkel aan het met EH2 gekenmerkte koppelingspaar worden aangesloten. XBij interne transportmiddelen met extra hydraulische installatie EH3 mag de klemfunctie enkel aan het met EH3 gekenmerkte koppelingspaar worden aangesloten.
94
Z
Uitgestroomde hydraulische olie met geschikte middelen binden en volgens de geldende milieuvoorwaarden afvoeren. Bij aanraking met de huid hydraulische olie grondig met water en zeep afwassen! Bij aanraking met de ogen meteen met stromend water uitspoelen en een arts raadplegen.
08.12 NL
Uitgestroomde hydraulische olie met geschikte middelen binden en volgens de geldende milieuvoorwaarden afvoeren. Bij aanraking met de huid hydraulische olie grondig met water en zeep afwassen! Bij aanraking met de ogen meteen met stromend water uitspoelen en een arts raadplegen.
08.12 NL
Z
95
95
5
Aanhangers trekken
5
GEVAAR!
GEVAAR!
08.12 NL
Gevaar door niet aangepaste snelheid en te hoge aanhangerlast Bij niet aangepaste snelheid en/of te hoge aanhangerlast kan het interne transportmiddel bij het rijden in bochten en tijdens het remmen uitbreken. XIntern transportmiddel slechts incidenteel voor het trekken van aanhangers gebruiken. XHet totale gewicht van de aanhanger mag de op het hefcapaciteitplaatje aangegeven hefcapaciteit niet overschrijden, (zie "Kentekenplaatsen en typeplaatjes" op pagina 30). Als er een extra last op de vorken wordt getransporteerd, moet de aanhangerlast met deze hoeveelheid worden gereduceerd. XMaximale snelheid van 5 km/h niet overschrijden. XEen permanent gebruik met aanhanger is niet toegestaan. XEen steunlast is niet toegestaan. XSleepwerkzaamheden mogen alleen op vlakke, verharde wegen worden uitgevoerd. XGebruik van een aanhanger met de berekende goedgekeurde aanhangerlast, moet door de exploitant worden gecontroleerd aan de hand van een proefrit onder plaatselijke omstandigheden.
08.12 NL
Gevaar door niet aangepaste snelheid en te hoge aanhangerlast Bij niet aangepaste snelheid en/of te hoge aanhangerlast kan het interne transportmiddel bij het rijden in bochten en tijdens het remmen uitbreken. XIntern transportmiddel slechts incidenteel voor het trekken van aanhangers gebruiken. XHet totale gewicht van de aanhanger mag de op het hefcapaciteitplaatje aangegeven hefcapaciteit niet overschrijden, (zie "Kentekenplaatsen en typeplaatjes" op pagina 30). Als er een extra last op de vorken wordt getransporteerd, moet de aanhangerlast met deze hoeveelheid worden gereduceerd. XMaximale snelheid van 5 km/h niet overschrijden. XEen permanent gebruik met aanhanger is niet toegestaan. XEen steunlast is niet toegestaan. XSleepwerkzaamheden mogen alleen op vlakke, verharde wegen worden uitgevoerd. XGebruik van een aanhanger met de berekende goedgekeurde aanhangerlast, moet door de exploitant worden gecontroleerd aan de hand van een proefrit onder plaatselijke omstandigheden.
96
Aanhangers trekken
96
De aanhanger aankoppelen
De aanhanger aankoppelen
VOORZICHTIG!
VOORZICHTIG!
Beknellingsgevaar Bij het aankoppelen van een aanhanger bestaat er beknellingsgevaar. XBij gebruik van speciale aanhangerkoppelingen voorschriften van de producent van de koppeling in acht nemen. XAanhanger voor het aankoppelen tegen wegrollen borgen. XBij het aankoppelen niet tussen het interne transportmiddel en de dissel grijpen. XDe dissel moet horizontaal staan, mag deze maximaal 10° naar onderen geneigd worden en nooit naar boven wijzen.
Beknellingsgevaar Bij het aankoppelen van een aanhanger bestaat er beknellingsgevaar. XBij gebruik van speciale aanhangerkoppelingen voorschriften van de producent van de koppeling in acht nemen. XAanhanger voor het aankoppelen tegen wegrollen borgen. XBij het aankoppelen niet tussen het interne transportmiddel en de dissel grijpen. XDe dissel moet horizontaal staan, mag deze maximaal 10° naar onderen geneigd worden en nooit naar boven wijzen.
De aanhanger aankoppelen
De aanhanger aankoppelen
Voorwaarden – Intern transportmiddel en aanhanger staan op een effen vlak. – Aanhanger tegen wegrollen geborgd.
Voorwaarden – Intern transportmiddel en aanhanger staan op een effen vlak. – Aanhanger tegen wegrollen geborgd.
Werkwijze • Steekpen (123) naar onderen drukken en 90° draaien. • Steekpen naar boven trekken en de dissel van de aanhanger in de opening plaatsen. • Breng de steekpen in, druk hem naar 123 onderen, draai hem 90° en laat hem vastklikken.
Werkwijze • Steekpen (123) naar onderen drukken en 90° draaien. • Steekpen naar boven trekken en de dissel van de aanhanger in de opening plaatsen. • Breng de steekpen in, druk hem naar 123 onderen, draai hem 90° en laat hem vastklikken.
122
Aanhanger is aan het interne transportmiddel gekoppeld.
Aanhanger is aan het interne transportmiddel gekoppeld.
Z
Als extra maatregel voor het veilig gebruik bestaat de mogelijkheid het interne transportmiddel met een elektrische aansluiting voor de aanhanger te voorzien van verlichting.
08.12 NL
Als extra maatregel voor het veilig gebruik bestaat de mogelijkheid het interne transportmiddel met een elektrische aansluiting voor de aanhanger te voorzien van verlichting.
08.12 NL
Z
122
97
97
6
Extra uitrusting
6
Extra uitrusting
6.1
Stalen cabine
6.1
Stalen cabine
Bij interne transportmiddelen met een stalen cabine, kunt u beide deuren sluiten.
Bij interne transportmiddelen met een stalen cabine, kunt u beide deuren sluiten.
VOORZICHTIG!
VOORZICHTIG!
Gevaar voor ongevallen door geopende deur (124) XRijden met geopende deur (124) is verboden. Bij het openen letten op personen die zich binnen de zwenkhoek bevinden. XDeur altijd goed sluiten en controleren of de sluiting goed is afgesloten. XHet sluiten van de deur ontbindt niet van de verplichting een gordel te dragen, (zie "Veiligheidsgordel" op pagina 67).
Gevaar voor ongevallen door geopende deur (124) XRijden met geopende deur (124) is verboden. Bij het openen letten op personen die zich binnen de zwenkhoek bevinden. XDeur altijd goed sluiten en controleren of de sluiting goed is afgesloten. XHet sluiten van de deur ontbindt niet van de verplichting een gordel te dragen, (zie "Veiligheidsgordel" op pagina 67).
Deur openen en sluiten
Deur openen en sluiten
124
Werkwijze • Draai de sleutel tegen de klok in om de cabinedeur te openen. • Draai de sleutel met de klok mee om de cabinedeur te sluiten. • Voor het openen van de cabinedeur maakt u de deur los en trekt u de greep (125) eruit.
124
Werkwijze • Draai de sleutel tegen de klok in om de cabinedeur te openen. • Draai de sleutel met de klok mee om de cabinedeur te sluiten. • Voor het openen van de cabinedeur maakt u de deur los en trekt u de greep (125) eruit.
125
6.2
125
Schuifraam
6.2
VOORZICHTIG!
VOORZICHTIG!
Gevaar op ongevallen door niet vergrendeld schuifraam XDe schuiframen moeten altijd vergrendeld zijn.
Gevaar op ongevallen door niet vergrendeld schuifraam XDe schuiframen moeten altijd vergrendeld zijn.
Raam openen en sluiten
Raam openen en sluiten
Werkwijze • Vergrendeling (126) naar boven drukken. • Raam vooruit of terug schuiven. • Vergrendeling in (127) vastklikken.
Werkwijze • Vergrendeling (126) naar boven drukken. • Raam vooruit of terug schuiven. • Vergrendeling in (127) vastklikken.
126
127
126
08.12 NL
127
08.12 NL
98
Schuifraam
98
6.3
Zomerdeur
6.3
VOORZICHTIG!
VOORZICHTIG!
Gevaar voor ongevallen door geopende deur (124) XRijden met geopende deur (124) is verboden. Bij het openen letten op personen die zich binnen de zwenkhoek bevinden. XDeur altijd goed sluiten en controleren of de sluiting goed is afgesloten. XHet sluiten van de deur ontbindt niet van de verplichting een gordel te dragen, (zie "Veiligheidsgordel" op pagina 67).
Gevaar voor ongevallen door geopende deur (124) XRijden met geopende deur (124) is verboden. Bij het openen letten op personen die zich binnen de zwenkhoek bevinden. XDeur altijd goed sluiten en controleren of de sluiting goed is afgesloten. XHet sluiten van de deur ontbindt niet van de verplichting een gordel te dragen, (zie "Veiligheidsgordel" op pagina 67).
Hoe te handelen bij gevaarlijke situaties
Hoe te handelen bij gevaarlijke situaties
Wanneer het interne transportmiddel dreigt te kanten, nooit de veiligheidsgordel losmaken. De chauffeur mag niet uit het interne transportmiddel springen. De chauffeur moet het bovenlichaam over het stuurwiel buigen en met beide handen vasthouden. Neig het lichaam in tegengestelde richting dan de valrichting.
Wanneer het interne transportmiddel dreigt te kanten, nooit de veiligheidsgordel losmaken. De chauffeur mag niet uit het interne transportmiddel springen. De chauffeur moet het bovenlichaam over het stuurwiel buigen en met beide handen vasthouden. Neig het lichaam in tegengestelde richting dan de valrichting.
Voorwaarden – Bij interne transportmiddelen met deurbewakingssensor wordt de vrijgave enkel gegeven, wanneer de zomerdeur is gesloten (o).
Voorwaarden – Bij interne transportmiddelen met deurbewakingssensor wordt de vrijgave enkel gegeven, wanneer de zomerdeur is gesloten (o).
128 124 Werkwijze • Greep (128) naar bestuurdersplaats trekken, deur zwenkt open. • Deur (124) naar de bestuurder trekken, deur sluit.
6.4
Zomerdeur
128 124 Werkwijze • Greep (128) naar bestuurdersplaats trekken, deur zwenkt open. • Deur (124) naar de bestuurder trekken, deur sluit.
Verlenging rugleuning
6.4
VOORZICHTIG!
Verlenging rugleuning VOORZICHTIG!
Werkwijze • De verlenging rugleuning kan door het wijzigen van de vergrendeling in hoogte worden versteld. • Hiertoe de rugleuning naar boven of beneden drukken.
Werkwijze • De verlenging rugleuning kan door het wijzigen van de vergrendeling in hoogte worden versteld. • Hiertoe de rugleuning naar boven of beneden drukken.
08.12 NL
Gevaar op ongevallen bij instellingen van de rugleuning tijdens het rijden XU mag de verlenging rugleuning niet instellen tijdens het rijden.
08.12 NL
Gevaar op ongevallen bij instellingen van de rugleuning tijdens het rijden XU mag de verlenging rugleuning niet instellen tijdens het rijden.
99
99
6.5
Verwarming
6.5 129
Ventilatiefilter vervangen
Werkwijze • Schroef het deksel (129) los. • Inwendige filtermat reinigen of vervangen.
Z
Filter na 500 bedrijfsuren controleren en uiterlijk na 1000 bedrijfsuren vervangen.
130
Filter na 500 bedrijfsuren controleren en uiterlijk na 1000 bedrijfsuren vervangen.
130
130
131
131
132
132
130
133
133
134
134
135
135
Naam Ruitblazers
Pos 133
131 132
Ventilatortrappen Temperatuurregeling
134 135
Naam Circulatieklep: circuleren van de lucht in de cabine Verwarmingsconsole Beenruimteblazer
Pos 130
Naam Ruitblazers
Pos 133
131 132
Ventilatortrappen Temperatuurregeling
134 135
Naam Circulatieklep: circuleren van de lucht in de cabine Verwarmingsconsole Beenruimteblazer 08.12 NL
Pos 130
08.12 NL
100
129
Ventilatiefilter vervangen
Werkwijze • Schroef het deksel (129) los. • Inwendige filtermat reinigen of vervangen.
Z
Verwarming
100
Werkwijze • Schakelaar (131) schakelen, om de ventilatie uit te schakelen. • De blazers (135 en 130) in de gewenste stand zetten. • Temperatuurregelaar (132) naar rechts draaien, de cabinetemperatuur wordt verhoogd. • Temperatuurregelaar (132) naar links draaien, de cabinetemperatuur wordt verlaagd. • Met de circulatieklep (133) op de verwarmingsconsole (134) kunt u de instelling voor cabinelucht en verse lucht doorvoeren.
Werkwijze • Schakelaar (131) schakelen, om de ventilatie uit te schakelen. • De blazers (135 en 130) in de gewenste stand zetten. • Temperatuurregelaar (132) naar rechts draaien, de cabinetemperatuur wordt verhoogd. • Temperatuurregelaar (132) naar links draaien, de cabinetemperatuur wordt verlaagd. • Met de circulatieklep (133) op de verwarmingsconsole (134) kunt u de instelling voor cabinelucht en verse lucht doorvoeren.
08.12 NL
Bediening verwarming
08.12 NL
Bediening verwarming
101
101
6.6
Afneembaar lastbeschermrek
6.6
VOORZICHTIG!
6.7
Z
VOORZICHTIG!
Beknellingsgevaar en hoog gewicht van het lastbeschermrek XBij het uitvoeren van deze activiteit moeten werkhandschoenen en veiligheidsschoenen worden gedragen. XVoor het afnemen en inhangen van het lastbeschermrek zijn twee personen nodig.
Beknellingsgevaar en hoog gewicht van het lastbeschermrek XBij het uitvoeren van deze activiteit moeten werkhandschoenen en veiligheidsschoenen worden gedragen. XVoor het afnemen en inhangen van het lastbeschermrek zijn twee personen nodig.
Demontage lastbeschermrek
Demontage lastbeschermrek
Werkwijze • Bouten (136) losdraaien • Lastbeschermrek van de vorkdrager nemen en beveiligd neerzetten.
Z
Werkwijze • Bouten (136) losdraaien • Lastbeschermrek van de vorkdrager nemen en beveiligd neerzetten.
114 136
Montage lastbeschermrek
Montage lastbeschermrek
Werkwijze • Lastbeschermrek aan de bovenste rail van de vorkdrager hangen. • Bouten monteren en met een momentsleutel vastdraaien. Aanhaalmoment = 85 Nm
Werkwijze • Lastbeschermrek aan de bovenste rail van de vorkdrager hangen. • Bouten monteren en met een momentsleutel vastdraaien. Aanhaalmoment = 85 Nm
Z
Brandblusser
6.7
Werkwijze • Sluitingen (137) openen • Brandblusser uit de houder trekken Bedieningsaanwijzingen voor het gebruik worden middels pictogrammen op de brandblusser gegeven.
Z
114 136
Brandblusser Werkwijze • Sluitingen (137) openen • Brandblusser uit de houder trekken Bedieningsaanwijzingen voor het gebruik worden middels pictogrammen op de brandblusser gegeven.
08.12 NL
137
08.12 NL
137
102
Afneembaar lastbeschermrek
102
Z
Rockinger koppeling met handhendel of afstandsbediening
Z
De aanwijzingen voor het trekken van aanhangers moeten in acht worden genomen, (zie "Aanhangers trekken" op pagina 96). 138
VOORZICHTIG!
139
Rockinger koppeling met handhendel of afstandsbediening De aanwijzingen voor het trekken van aanhangers moeten in acht worden genomen, (zie "Aanhangers trekken" op pagina 96).
Gevaar op ongevallen door verkeerd gekoppelde aanhanger XVoordat u begint met rijden controleren, of de koppeling is vergrendeld. XControlepen (141) moet met de controlehuls (140) goed afsluiten.
Gevaar op ongevallen door verkeerd gekoppelde aanhanger XVoordat u begint met rijden controleren, of de koppeling is vergrendeld. XControlepen (141) moet met de controlehuls (140) goed afsluiten.
Bediening Rockinger koppeling (aanhanger koppelen)
Bediening Rockinger koppeling (aanhanger koppelen)
141
138
VOORZICHTIG!
140
Werkwijze • Aanhanger tegen wegrollen borgen. • Trekstang van de aanhanger op de hoogte van de koppeling instellen. • Handhendel (138) / afstandsbediening (139) (o) naar boven trekken. De afstandsbediening (139) (o) is afhankelijk van de voertuigvariant in het bereik van het beschermdak ondergebracht. • Intern transportmiddel langzaam terugzetten tot de koppeling vergrendeld. • Handhendel (138) / afstandsbediening (139) (o) naar onderen duwen.
Z
141
139
140
Werkwijze • Aanhanger tegen wegrollen borgen. • Trekstang van de aanhanger op de hoogte van de koppeling instellen. • Handhendel (138) / afstandsbediening (139) (o) naar boven trekken. De afstandsbediening (139) (o) is afhankelijk van de voertuigvariant in het bereik van het beschermdak ondergebracht. • Intern transportmiddel langzaam terugzetten tot de koppeling vergrendeld. • Handhendel (138) / afstandsbediening (139) (o) naar onderen duwen.
Bediening Rockinger koppeling (aanhanger afkoppelen)
Bediening Rockinger koppeling (aanhanger afkoppelen)
Werkwijze • Aanhanger tegen wegrollen borgen. • Handhendel (138) / afstandsbediening (139) (o) naar boven trekken. • Intern transportmiddel naar voren rijden. • Handhendel (138) / afstandsbediening (139) (o) naar onderen duwen.
Werkwijze • Aanhanger tegen wegrollen borgen. • Handhendel (138) / afstandsbediening (139) (o) naar boven trekken. • Intern transportmiddel naar voren rijden. • Handhendel (138) / afstandsbediening (139) (o) naar onderen duwen.
08.12 NL
Z
6.8
08.12 NL
6.8
103
103
6.9
Camerasysteem
6.9
VOORZICHTIG!
VOORZICHTIG!
Gevaar op ongevallen door niet overzienbare werkbereiken XHet camerasysteem dient als hulpmiddel voor het veilige gebruik van het interne transportmiddel. XRijden en werken met camerasysteem zorgvuldig oefenen! XCamera zo uitlijnen, dat het niet zichtbare werkbereik overzien kan worden.
Z
Z
Gevaar op ongevallen door niet overzienbare werkbereiken XHet camerasysteem dient als hulpmiddel voor het veilige gebruik van het interne transportmiddel. XRijden en werken met camerasysteem zorgvuldig oefenen! XCamera zo uitlijnen, dat het niet zichtbare werkbereik overzien kan worden.
Z
Bij gebruik als achteruitrijcamera wordt de monitor door het zetten van de achteruitversnelling automatisch inschakelen.
146 145 144 143 142
Werken met het camerasysteem – Knop (142) op de monitor indrukken, camerasysteem is in- of uitgeschakeld. – Knop (143) indrukken, beeldscherm wordt helderder of donkerder (dag / nacht omschakeling). – Knop (146) indrukken, menu wordt geopend.
Werken met het camerasysteem – Knop (142) op de monitor indrukken, camerasysteem is in- of uitgeschakeld. – Knop (143) indrukken, beeldscherm wordt helderder of donkerder (dag / nacht omschakeling). – Knop (146) indrukken, menu wordt geopend.
Meerdere keren indrukken wisselt het menupunt (contrast, kleurverzadiging, taal, video, spiegeling) of beëindigt het menu.
Z
helderheid,
Meerdere keren indrukken wisselt het menupunt (contrast, kleurverzadiging, taal, video, spiegeling) of beëindigt het menu.
helderheid,
Menupunten instellen – Knop (144) indrukken, stap vooruit. – Knop (145) indrukken, stap achteruit. Vervuild beeldscherm of ventilatiesleuf met een zachte doek of kwast reinigen.
08.12 NL
Z
Vervuild beeldscherm of ventilatiesleuf met een zachte doek of kwast reinigen.
08.12 NL
104
Bij gebruik als achteruitrijcamera wordt de monitor door het zetten van de achteruitversnelling automatisch inschakelen.
146 145 144 143 142
Menupunten instellen – Knop (144) indrukken, stap vooruit. – Knop (145) indrukken, stap achteruit.
Z
Camerasysteem
104
6.10 Optionele uitvoering voor werkzaamheden in sterke vuilbelastende omgevingen
6.10 Optionele uitvoering voor werkzaamheden in sterke vuilbelastende omgevingen
Bij gebruik in werkbereiken met een hoge vuilbelasting (pluizen, spaanders) kan het interne transportmiddel met een optionele pluizenzeef op de radiateur worden uitgerust.
Bij gebruik in werkbereiken met een hoge vuilbelasting (pluizen, spaanders) kan het interne transportmiddel met een optionele pluizenzeef op de radiateur worden uitgerust.
VOORZICHTIG!
VOORZICHTIG!
Gevaar op brand door niet gereinigde pluizenzeef XDe pluizenzeef moet afhankelijk van de belastingsgraad, regelmatig worden gereinigd.
Gevaar op brand door niet gereinigde pluizenzeef XDe pluizenzeef moet afhankelijk van de belastingsgraad, regelmatig worden gereinigd.
Werkwijze • Afdekking (147) na het openen van de sluiting (148) eraf nemen. • Pluizenrooster (149) eruit nemen en reinigen. • Pluizenrooster weer terugzetten en afdekking aanbrengen.
Werkwijze • Afdekking (147) na het openen van de sluiting (148) eraf nemen. • Pluizenrooster (149) eruit nemen en reinigen. • Pluizenrooster weer terugzetten en afdekking aanbrengen. 147
148
149
149
6.11 Neigingshoekindicatie
6.11 Neigingshoekindicatie
AANWIJZING De actuele neigingshoek wordt weergegeven op een extra display, dat rechts naar het instrumentenpaneel is bevestigd.
147
148
AANWIJZING De actuele neigingshoek wordt weergegeven op een extra display, dat rechts naar het instrumentenpaneel is bevestigd.
150
08.12 NL
– Groene LED's (150) geven de verticale stand ten opzichte van de vloer weer.
08.12 NL
– Groene LED's (150) geven de verticale stand ten opzichte van de vloer weer.
150
105
105
6.12 Snelheidsreductie
6.12 Snelheidsreductie
De maximale bereikbare hoogste snelheid wordt op een voraaf ingestelde waarde begrensd, in stand en bij acceleratie staat de volle motortoerental en –vermogen ter beschikking. Bij het overschrijden van het ingesteld maximale snelheid wordt eerst de toerental van motoren teruggeregeld.
De maximale bereikbare hoogste snelheid wordt op een voraaf ingestelde waarde begrensd, in stand en bij acceleratie staat de volle motortoerental en –vermogen ter beschikking. Bij het overschrijden van het ingesteld maximale snelheid wordt eerst de toerental van motoren teruggeregeld.
De waarde van de maximumsnelheid is op de fabriek ingesteld en kan alleen worden gewijzigd door overeenkomstig geschoold en bevoegd klantenservicepersoneel.
De waarde van de maximumsnelheid is op de fabriek ingesteld en kan alleen worden gewijzigd door overeenkomstig geschoold en bevoegd klantenservicepersoneel.
6.13 Drijfwerkblokkering
6.13 Drijfwerkblokkering
De overbrengingsblokkering is een optie die de bestuurder verhindert de heftruck uit de stand te rijden, wanneer er een versnelling is geselecteerd. Bovendien verhindert de blokkering dat de bestuurder de rijrichting verandert, wanneer de heftruck zich in de tweede versnelling bevindt.
Z
Belangrijk: let erop dat, hoewel de stapelaar bij het schakelen van versnellingen stationair mag lopen, het remmen als voorheen mogelijk is.
6.14 Achteruitrijblokkering
6.14 Achteruitrijblokkering
Omschakeling van de rijrichting (achteruit) is alleen mogelijk als de snlheid van het interne transportmiddel lager is dan 3 km/h. Als er geprobeerd wordt om bij hoge snelheid de rijrichting om te schakelen zonder af te remmen, activeert het systeem automatisch stationair bedrijf. Pas als de snelheid overeenkomstig is verlaagd, wordt de gewenste rijtrap geactiveerd.
Omschakeling van de rijrichting (achteruit) is alleen mogelijk als de snlheid van het interne transportmiddel lager is dan 3 km/h. Als er geprobeerd wordt om bij hoge snelheid de rijrichting om te schakelen zonder af te remmen, activeert het systeem automatisch stationair bedrijf. Pas als de snelheid overeenkomstig is verlaagd, wordt de gewenste rijtrap geactiveerd.
De rijaandrijving kan niet van neutraal naar rijbedrijf worden geschakeld, wanneer het motortoerental met meer dan 300 omw/min boven het stationaire toerental ligt. Pas als het toerental onder deze drempel is gekomen, wordt de rijaandrijving geactiveerd.
De rijaandrijving kan niet van neutraal naar rijbedrijf worden geschakeld, wanneer het motortoerental met meer dan 300 omw/min boven het stationaire toerental ligt. Pas als het toerental onder deze drempel is gekomen, wordt de rijaandrijving geactiveerd.
6.15 Stuurkolombevestiging rijrichtingschakelaar
6.15 Stuurkolombevestiging rijrichtingschakelaar
De rijrichtingschakelaar bevindt zich links aan de stuurkolom
De rijrichtingschakelaar bevindt zich links aan de stuurkolom
Wanneer de rijrichtingschakelaar zich in de middenpositie bevindt zich de aandrijving in nullast resp. neutrale stand.
Wanneer de rijrichtingschakelaar zich in de middenpositie bevindt zich de aandrijving in nullast resp. neutrale stand.
Werkwijze • Duw de hendel naar voren om vooruit rijden te kiezen. • Schuif de hendel naar achteren om de achteruit rijden te kiezen.
Werkwijze • Duw de hendel naar voren om vooruit rijden te kiezen. • Schuif de hendel naar achteren om de achteruit rijden te kiezen.
De rijvrijgave vindt op dezelfde manier plaats als bij de standaarduitvoering ((zie "Rijden" in hofdstuk 4.5)).
De rijvrijgave vindt op dezelfde manier plaats als bij de standaarduitvoering ((zie "Rijden" in hofdstuk 4.5)). 08.12 NL
106
Belangrijk: let erop dat, hoewel de stapelaar bij het schakelen van versnellingen stationair mag lopen, het remmen als voorheen mogelijk is.
08.12 NL
Z
De overbrengingsblokkering is een optie die de bestuurder verhindert de heftruck uit de stand te rijden, wanneer er een versnelling is geselecteerd. Bovendien verhindert de blokkering dat de bestuurder de rijrichting verandert, wanneer de heftruck zich in de tweede versnelling bevindt.
106
6.16 Temperatuurcontrolesysteem
6.16 Temperatuurcontrolesysteem
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
In ieder geval moet de oorzaak van de oververhitting worden vastgesteld en verholpen door een geschoolde technicus van de klantendienst!
Een overschrijding van de toegestane koelwatertemperatuur wordt aangegeven door oplichten van het waarschuwingslampje (79) en een akoestisch waarschuwingssignaal. In dit geval kan nog 30s worden gereden met het interne transportmiddel. Vervolgens wordt de rijaandrijving automatisch naar neutraal geschakeld.
R
R
R
A
R
A
R
V
R
R
R
Een overschrijding van de toegestane koelwatertemperatuur wordt aangegeven door oplichten van het waarschuwingslampje (79) en een akoestisch waarschuwingssignaal. In dit geval kan nog 30s worden gereden met het interne transportmiddel. Vervolgens wordt de rijaandrijving automatisch naar neutraal geschakeld.
R
+
A
V
79
R
R
R
A
R
A
R
V
R
R
R
R
+
A
V
Zodra de toegestane koelwatertemperatuur is overschreden moet de volgende werkwijze worden gevolgd:
Zodra de toegestane koelwatertemperatuur is overschreden moet de volgende werkwijze worden gevolgd:
Werkwijze • Intern transportmiddel indien nodig uit de gevarenzone rijden. • Vorkdrager en opgenomen last veilig neerlaten. • Rijaandrijving op neutraal schakelen en parkeerrem vastzetten. • Motor met iets hoger toerental laten draaien (betere koelwerking van de ventilator) totdat de temperatuur weer op het normale niveau is gedaald. Als de temperatuur niet daalt intern transportmiddel veilig parkeren, motor uitschakelen en intern transportmiddel laten controleren. Bij een acuut gevaarlijke situatie kan het interne transportmiddel na afloop van de resterende rijtijd van 30s door uitschakelen van de ontsteking en opnieuw starten van de motor nog een keer 30s rijvaardig worden gemaakt.
Werkwijze • Intern transportmiddel indien nodig uit de gevarenzone rijden. • Vorkdrager en opgenomen last veilig neerlaten. • Rijaandrijving op neutraal schakelen en parkeerrem vastzetten. • Motor met iets hoger toerental laten draaien (betere koelwerking van de ventilator) totdat de temperatuur weer op het normale niveau is gedaald. Als de temperatuur niet daalt intern transportmiddel veilig parkeren, motor uitschakelen en intern transportmiddel laten controleren. Bij een acuut gevaarlijke situatie kan het interne transportmiddel na afloop van de resterende rijtijd van 30s door uitschakelen van de ontsteking en opnieuw starten van de motor nog een keer 30s rijvaardig worden gemaakt.
08.12 NL
Z
79
Z Z
08.12 NL
Z
In ieder geval moet de oorzaak van de oververhitting worden vastgesteld en verholpen door een geschoolde technicus van de klantendienst!
107
107
6.17 Bedieningsschema met cardanfunctie
6.17 Bedieningsschema met cardanfunctie
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
151 Werkwijze • Centrale regelhendel (151) naar voren duwen, de hefmast wordt voorover geneigd. • Centrale regelhendel naar rechts en naar voren duwen, de hefmast wordt voorover geneigd en de last geheven. • Centrale regelhendel naar rechts duwen, de last wordt geheven. • Centrale regelhendel naar rechts, en naar achteren trekken, de hefmast wordt achterover geneigd en de last geheven. • Centrale regelhendel naar achteren trekken, de hefmast wordt achterover geneigd. • Centrale regelhendel naar achteren trekken en naar links duwen, de hefmast wordt achterover geneigd en de last neergelaten. • Centrale regelhendel naar links duwen, de last wordt neergelaten. • Centrale regelhendel naar links en naar voren duwen, de hefmast wordt voorover geneigd en de last neergelaten.
151 Werkwijze • Centrale regelhendel (151) naar voren duwen, de hefmast wordt voorover geneigd. • Centrale regelhendel naar rechts en naar voren duwen, de hefmast wordt voorover geneigd en de last geheven. • Centrale regelhendel naar rechts duwen, de last wordt geheven. • Centrale regelhendel naar rechts, en naar achteren trekken, de hefmast wordt achterover geneigd en de last geheven. • Centrale regelhendel naar achteren trekken, de hefmast wordt achterover geneigd. • Centrale regelhendel naar achteren trekken en naar links duwen, de hefmast wordt achterover geneigd en de last neergelaten. • Centrale regelhendel naar links duwen, de last wordt neergelaten. • Centrale regelhendel naar links en naar voren duwen, de hefmast wordt voorover geneigd en de last neergelaten.
108
08.12 NL
Personen mogen zich niet onder cq. op de geheven last en bestuurderscabine bevinden XHet lastopnamemiddel mag niet door personen worden betreden. XEr mogen geen personen worden opgetild. XPersonen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel sturen. XNooit onder opgetilde en niet geborgde lastopnamemiddelen / bestuurderscabine gaan staan en eronder blijven staan.
08.12 NL
Personen mogen zich niet onder cq. op de geheven last en bestuurderscabine bevinden XHet lastopnamemiddel mag niet door personen worden betreden. XEr mogen geen personen worden opgetild. XPersonen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel sturen. XNooit onder opgetilde en niet geborgde lastopnamemiddelen / bestuurderscabine gaan staan en eronder blijven staan.
108
7
Storingshulp
7
Storingshulp
7.1
Storingzoeken en oplossing
7.1
Storingzoeken en oplossing
Dit hoofdstuk maakt het de gebruiker mogelijk, eenvoudige storingen of de gevolgen van een verkeerde bediening zelf te lokaliseren en te verhelpen. Bij het lokaliseren van de storingen moet u de volgorde van de in de tabel genoemde handelingen aanhouden.
Z
Dit hoofdstuk maakt het de gebruiker mogelijk, eenvoudige storingen of de gevolgen van een verkeerde bediening zelf te lokaliseren en te verhelpen. Bij het lokaliseren van de storingen moet u de volgorde van de in de tabel genoemde handelingen aanhouden.
Z
Wanneer u het interne transportmiddel na het uitvoeren van de volgende „Maatregelen” niet bedrijfsklaar kunt maken, of wanneer een storing of een defect in de elektronica wordt aangegeven met behulp van de betreffende storingcode, moet u contact opnemen met de service van de producent. Uitsluitend vakkundig personeel van de producent mag verder de storingen verhelpen. De producent beschikt over een speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice. De volgende gegevens zijn voor de servicedienst belangrijk en nuttig om snel en doelgericht te kunnen reageren op de storing: - Serienummer van het interne transportmiddel - Storingsnummer op de indicatie-eenheid (indien beschikbaar) - Beschrijving van de storing - Huidige plaats van het interne transportmiddel. Storingsmeldingen tijdens bedrijf Storingen in de werking aangegeven door waarschuwingslampjes: – – – –
Storingsmeldingen tijdens bedrijf
worden de
64
Motoroliedruk (83) Laadstroom (91) Koelmiddeltempartuur (79) Omzettertemperatuur (85)
79
R
Storingen in de werking aangegeven door waarschuwingslampjes:
83
R
R
A
R
A
R
V
R
R
R
– – – –
R
+
A
V
weergegeven.
64
Motoroliedruk (83) Laadstroom (91) Koelmiddeltempartuur (79) Omzettertemperatuur (85)
79
R
83
R
R
A
R
A
R
V
R
R
R
R
+
A
V
WAARSCHUWING! 91
85
Gevaar door motorschade XDe motor moet direct worden uitgezet, het interne transportmiddel indien mogelijk veilig parkeren. XKlantendienst van de producent informeren. XU mag de motor pas weer starten, wanneer de storing is verholpen.
Z
91
85
Brandstofindicatie (64) (bij TFG optie) controleren.
08.12 NL
Brandstofindicatie (64) (bij TFG optie) controleren.
08.12 NL
Z
worden de
weergegeven.
WAARSCHUWING! Gevaar door motorschade XDe motor moet direct worden uitgezet, het interne transportmiddel indien mogelijk veilig parkeren. XKlantendienst van de producent informeren. XU mag de motor pas weer starten, wanneer de storing is verholpen.
Wanneer u het interne transportmiddel na het uitvoeren van de volgende „Maatregelen” niet bedrijfsklaar kunt maken, of wanneer een storing of een defect in de elektronica wordt aangegeven met behulp van de betreffende storingcode, moet u contact opnemen met de service van de producent. Uitsluitend vakkundig personeel van de producent mag verder de storingen verhelpen. De producent beschikt over een speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice. De volgende gegevens zijn voor de servicedienst belangrijk en nuttig om snel en doelgericht te kunnen reageren op de storing: - Serienummer van het interne transportmiddel - Storingsnummer op de indicatie-eenheid (indien beschikbaar) - Beschrijving van de storing - Huidige plaats van het interne transportmiddel.
109
109
Mogelijke oorzaak
Startmotor draait niet
Rijrichtingschakelaar Rijrichtingschakelaar in de neutrale stand staat niet in de neutrale schakelen. stand.
Oplossingen
Mogelijke oorzaak
Startmotor draait niet
Rijrichtingschakelaar Rijrichtingschakelaar in de neutrale stand staat niet in de neutrale schakelen. stand.
Oplossingen
Batterijlading te laag
Batterijlading controleren, indien nodig batterij opladen
Batterijlading te laag
Batterijlading controleren, indien nodig batterij opladen
Batterij-aansluitkabel los respectievelijk poolklemmen geoxideerd.
Poolklemmen reinigen en invetten, aansluitkabel van de batterij vastdraaien.
Batterij-aansluitkabel los respectievelijk poolklemmen geoxideerd.
Poolklemmen reinigen en invetten, aansluitkabel van de batterij vastdraaien.
Startkabel los of gebroken.
Startkabel controleren
Startkabel los of gebroken.
Startkabel controleren
Extra bij generatorgas Afsluitventiel van gasfles gesloten. Gasfles leeg. Verdelerkap vochtig. Bougie vochtig, verontreinigd met olie, of los. Bougie defect Extra bij diesel Brandstoftank leeg, inspuitinrichting heeft lucht aangezogen. Water in de brandstofinstallatie
Luchtfilter reinigen resp. vervangen.
Motor springt Luchtfilter niet aan verontreinigd. Extra bij generatorgas Afsluitventiel van gasfles gesloten. Gasfles leeg. Verdelerkap vochtig.
Afsluitventiel openen. Gasfles vervangen Verdelerkap drogen, indien nodig met contactspray inspuiten. Bougie drogen, reinigen en vastdraaien.
Bougie vochtig, verontreinigd met olie, of los. Bougie defect Extra bij diesel Brandstoftank leeg, inspuitinrichting heeft lucht aangezogen. Water in de brandstofinstallatie
Bougie vervangen Dieselbrandstof tanken en inspuitinrichting ontluchten
Brandstofinstallatie aftappen. Intern transportmiddel tanken Brandstofinstallatie ontluchten Brandstoffilter verstopt. Brandstofdoorstroom controleren, indien nodig brandstoffilter vervangen Dieselbrandstof scheidt Intern transportmiddel in een warme ruimte paraffine uit plaatsen en wachten tot het uitgescheiden (vlokvorming). paraffine is opgelost Indien nodig brandstoffilter vervangen Winterdiesel tanken. Waarschuwin Motoroliepeil te laag. Motoroliepeil controleren, indien nodig gslampje motorolie bijvullen. motoroliedruk brandt tijdens gebruik.
Luchtfilter reinigen resp. vervangen.
Afsluitventiel openen. Gasfles vervangen Verdelerkap drogen, indien nodig met contactspray inspuiten. Bougie drogen, reinigen en vastdraaien.
Bougie vervangen Dieselbrandstof tanken en inspuitinrichting ontluchten
Brandstofinstallatie aftappen. Intern transportmiddel tanken Brandstofinstallatie ontluchten Brandstoffilter verstopt. Brandstofdoorstroom controleren, indien nodig brandstoffilter vervangen Dieselbrandstof scheidt Intern transportmiddel in een warme ruimte paraffine uit plaatsen en wachten tot het uitgescheiden (vlokvorming). paraffine is opgelost Indien nodig brandstoffilter vervangen Winterdiesel tanken. Waarschuwin Motoroliepeil te laag. Motoroliepeil controleren, indien nodig gslampje motorolie bijvullen. motoroliedruk brandt tijdens gebruik.
08.12 NL
Motor springt Luchtfilter niet aan verontreinigd.
110
Storing
110
08.12 NL
Storing
Mogelijke oorzaak
Temperatuuri Motoroliepeil te laag. ndicatie motor komt in het Radiateur rode deel. verontreinigd. Koelmiddelpeil te laag.
Waarschuwin gslampje transmissieoli etemperatuur brandt tijdens gebruik Motor draait maar intern transportmidd el rijdt niet
Storing
Temperatuuri Motoroliepeil te laag. ndicatie motor komt in het Radiateur rode deel. verontreinigd. Koelmiddelpeil te laag.
Radiateur reinigen Motorkoelsysteem op lekkages controleren, indien nodig koelmiddel bijvullen
V-riem van ventilator slipt door
V-riemspanning controleren, indien nodig spannen of vervangen
Transmissieoliepeil te laag. Oliekoeler verontreinigd.
Transmissieoliepeil controleren, indien nodig transmissieolie bijvullen. Oliekoeler reinigen.
Rijrichtingschakelaar staat in de neutrale stand.
Rijrichtingschakelaar in de gewenste rijrichting schakelen
Parkeerrem geactiveerd Intern Oliepeil in drijfwerk te transportmidd laag el bereikt niet zijn maximale snelheid Hefsnelheid Oliepeil in hydraulische te laag olietank te laag Ontluchting hydraulische olietank verontreinigd of verstopt. Stuurspeling Lucht in het te groot stuursysteem
Zekering defect
Waarschuwin gslampje transmissieoli etemperatuur brandt tijdens gebruik Motor draait maar intern transportmidd el rijdt niet
Parkeerrem loszetten
Mogelijke oorzaak
Peil hydraulische olie controleren, indien nodig hydraulische olie bijvullen Ontluchting hydraulische olietank reinigen of vervangen.
Peil hydraulische olie controleren en indien nodig hydraulische olie bijvullen, daarna stuurwiel meerdere keren van eindaanslag tot eindaanslag draaien. Zekeringen controleren, zie hoofdstuk F
Storing in elektrische installatie
Oplossingen Motoroliepeil controleren, indien nodig motorolie bijvullen. Radiateur reinigen Motorkoelsysteem op lekkages controleren, indien nodig koelmiddel bijvullen
V-riem van ventilator slipt door
V-riemspanning controleren, indien nodig spannen of vervangen
Transmissieoliepeil te laag. Oliekoeler verontreinigd.
Transmissieoliepeil controleren, indien nodig transmissieolie bijvullen. Oliekoeler reinigen.
Rijrichtingschakelaar staat in de neutrale stand.
Rijrichtingschakelaar in de gewenste rijrichting schakelen
Parkeerrem geactiveerd Intern Oliepeil in drijfwerk te transportmidd laag el bereikt niet zijn maximale snelheid Hefsnelheid Oliepeil in hydraulische te laag olietank te laag Ontluchting hydraulische olietank verontreinigd of verstopt. Stuurspeling Lucht in het te groot stuursysteem
Transmissieoliepeil controleren, indien nodig transmissieolie bijvullen
08.12 NL
Storing in elektrische installatie
Oplossingen Motoroliepeil controleren, indien nodig motorolie bijvullen.
Zekering defect
Parkeerrem loszetten Transmissieoliepeil controleren, indien nodig transmissieolie bijvullen
Peil hydraulische olie controleren, indien nodig hydraulische olie bijvullen Ontluchting hydraulische olietank reinigen of vervangen.
Peil hydraulische olie controleren en indien nodig hydraulische olie bijvullen, daarna stuurwiel meerdere keren van eindaanslag tot eindaanslag draaien. Zekeringen controleren, zie hoofdstuk F
08.12 NL
Storing
111
111
7.2
Intern transportmiddel zonder eigen aandrijving verplaatsen
7.2
7.2.1 Intern transportmiddel wegslepen
7.2.1 Intern transportmiddel wegslepen
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen Wanneer het interne transportmiddel niet correct wordt weggesleept, kunnen personen letsel oplopen. XIntern transportmiddel enkel met trekvoertuigen wegslepen, die beschikken over voldoende trek- en remkracht voor de ongeremde aanhangerlast. XVoor het wegslepen enkel een trekstang gebruiken. XIntern transportmiddel enkel in reachsnelheid wegslepen. XIntern transportmiddel niet met geloste parkeerrem parkeren. XOp de stoel van het te verslepen interne transportmiddel moet een persoon zitten om het bergingsvoertuig om te sturen en het interne transportmiddel dat moet worden weggesleept.
Intern transportmiddel wegslepen
Intern transportmiddel wegslepen
Voorwaarden – Intern transportmiddel veilig plaatsen.
Voorwaarden – Intern transportmiddel veilig plaatsen.
Werkwijze • Trekstand aan de aanhangerkoppeling (44) van het trekkende voertuig en het interne 44 transportmiddel dat moet worden weggesleept bevestigen. • Parkeerrem lossen, (zie "Parkeerrem" op pagina 79). • Intern transportmiddel naar bestemming slepen. • Parkeerrem activeren, (zie "Parkeerrem" op pagina 79). • Sleepverbinding losmaken.
Werkwijze • Trekstand aan de aanhangerkoppeling (44) van het trekkende voertuig en het interne 44 transportmiddel dat moet worden weggesleept bevestigen. • Parkeerrem lossen, (zie "Parkeerrem" op pagina 79). • Intern transportmiddel naar bestemming slepen. • Parkeerrem activeren, (zie "Parkeerrem" op pagina 79). • Sleepverbinding losmaken.
Intern transport bevindt zich op beveiligd op de bestemming.
Intern transport bevindt zich op beveiligd op de bestemming.
08.12 NL
Gevaar op ongevallen Wanneer het interne transportmiddel niet correct wordt weggesleept, kunnen personen letsel oplopen. XIntern transportmiddel enkel met trekvoertuigen wegslepen, die beschikken over voldoende trek- en remkracht voor de ongeremde aanhangerlast. XVoor het wegslepen enkel een trekstang gebruiken. XIntern transportmiddel enkel in reachsnelheid wegslepen. XIntern transportmiddel niet met geloste parkeerrem parkeren. XOp de stoel van het te verslepen interne transportmiddel moet een persoon zitten om het bergingsvoertuig om te sturen en het interne transportmiddel dat moet worden weggesleept.
08.12 NL
112
Intern transportmiddel zonder eigen aandrijving verplaatsen
112
7.2.2 Neerlaten in noodgevallen
Z
7.2.2 Neerlaten in noodgevallen
Z
Bij het optreden van een storing in de hydraulische regeling kan de hefmast manueel worden neergelaten. WAARSCHUWING!
Bij het optreden van een storing in de hydraulische regeling kan de hefmast manueel worden neergelaten. WAARSCHUWING!
Letselgevaar bij het neerlaten van de hefmast XVerwijder onbevoegde personen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel tijdens het neerlaten bij noodgevallen. XNooit onder opgetilde lastopnamemiddelen gaan staan of eronder blijven staan. XHet nooddaalventiel uitsluitend gebruiken, wanneer u naast het interne transportmiddel staat. XHet nooddalen van de hefmast is niet toegestaan, wanneer het lastopnamemiddel zich in de stelling bevindt. XVastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden. XDefecte interne transportmiddelen markeren en buiten bedrijf stellen. XIntern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen.
Letselgevaar bij het neerlaten van de hefmast XVerwijder onbevoegde personen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel tijdens het neerlaten bij noodgevallen. XNooit onder opgetilde lastopnamemiddelen gaan staan of eronder blijven staan. XHet nooddaalventiel uitsluitend gebruiken, wanneer u naast het interne transportmiddel staat. XHet nooddalen van de hefmast is niet toegestaan, wanneer het lastopnamemiddel zich in de stelling bevindt. XVastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden. XDefecte interne transportmiddelen markeren en buiten bedrijf stellen. XIntern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen.
Werkwijze • NOODSTOP-schakelaar indrukken. • Contactslot in de stand "0" draaien. • Parkeerrem bedienen. • Motorkap openen. • Verwijder de beschermende afdekking van het linker ventiel. • Op het ventielblok vergrendelingsbout (152) naar voren trekken. De stuurhendel wordt vrijgegeven. • Hefmast met hendel neerlaten.
Werkwijze • NOODSTOP-schakelaar indrukken. • Contactslot in de stand "0" draaien. • Parkeerrem bedienen. • Motorkap openen. • Verwijder de beschermende afdekking van het linker ventiel. • Op het ventielblok vergrendelingsbout (152) naar voren trekken. De stuurhendel wordt vrijgegeven. • Hefmast met hendel neerlaten.
Hefmast is neergelaten.
Hefmast is neergelaten.
152
WAARSCHUWING!
152
WAARSCHUWING! Het interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de storing is gevonden en verholpen.
08.12 NL
08.12 NL
Het interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de storing is gevonden en verholpen.
113
113
7.2.3 Starthulp
7.2.3 Starthulp
WAARSCHUWING! Gevaar door oververhitting XGebruik uitsluitend startkabels conform ISO 6722 met volledig geïsoleerde pooltangen en een kabeldoorsnede van minstens 25 mm2 gebruiken.
Gevaar door oververhitting XGebruik uitsluitend startkabels conform ISO 6722 met volledig geïsoleerde pooltangen en een kabeldoorsnede van minstens 25 mm2 gebruiken.
Werkwijze • Eerst met rode kabel de pluspool van de donorbatterij op de pluspool aansluiten. • Verbind minpool van de donorbatterij en de minpool met zwarte kabel. • Voor het starten van de heftruck bij geopende motorkap ontsteking inschakelen. • Motor zoals gebruikelijk starten. • Na aanslaan van de motor eerst minkabel verwijderen, daarna pluskabel verwijderen
Werkwijze • Eerst met rode kabel de pluspool van de donorbatterij op de pluspool aansluiten. • Verbind minpool van de donorbatterij en de minpool met zwarte kabel. • Voor het starten van de heftruck bij geopende motorkap ontsteking inschakelen. • Motor zoals gebruikelijk starten. • Na aanslaan van de motor eerst minkabel verwijderen, daarna pluskabel verwijderen
114
Als de startmotor na verbinden van de batterijpolen de motor niet doordraait, moet u controleren of de poolklemmen goed zitten.
08.12 NL
Z
Als de startmotor na verbinden van de batterijpolen de motor niet doordraait, moet u controleren of de poolklemmen goed zitten.
08.12 NL
Z
WAARSCHUWING!
114
F Onderhoud van het interne transportmiddel
F Onderhoud van het interne transportmiddel
1
1
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming
De in dit hoofdstuk beschreven controles en onderhoudswerkzaamheden moeten worden uitgevoerd volgens de intervallen op de controlelijsten voor het onderhoud.
De in dit hoofdstuk beschreven controles en onderhoudswerkzaamheden moeten worden uitgevoerd volgens de intervallen op de controlelijsten voor het onderhoud.
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
Gevaar op ongevallen en gevaar op beschadiging van onderdelen Iedere verandering aan het interne transportmiddel (vooral veiligheidsvoorzieningen) is verboden. In geen geval mogen de werksnelheden van het interne transportmiddel worden gewijzigd. Er mag niets op de voorruit worden geplakt.
Gevaar op ongevallen en gevaar op beschadiging van onderdelen Iedere verandering aan het interne transportmiddel (vooral veiligheidsvoorzieningen) is verboden. In geen geval mogen de werksnelheden van het interne transportmiddel worden gewijzigd. Er mag niets op de voorruit worden geplakt.
Uitzondering: Exploitanten mogen enkel wijzigingen aan door motorisch aangedreven interne transportmiddel aanbrengen of laten aanbrengen als de producent van het interne transportmiddel zich uit de handel heeft teruggetrokken en er geen opvolger is. De exploitanten moeten echter: – ervoor zorgen, dat de uit te voeren wijzigingen door een vakingenieur voor interne transportmiddelen en de veiligheid ervan gepland, gecontroleerd en uitgevoerd worden – duurzame documentatie van de planning, controle en uitvoering van de wijziging hebben – de betreffende wijzigingen aan de plaatjes voor de informatie over de hefcapaciteit, aan de pictogrammen en stickers, evenals aan de bedienings- en werkplaatshandboeken laten aanbrengen en laten verifiëren – een duurzame en goed zichtbare markering aan de interne transportmiddelen aanbrengen, waaruit de aard van de aangebrachte wijzigingen, de datum van de wijzigingen en naam en adres van de organisatie, aan wie deze taak werd toevertrouwd, blijken.
Uitzondering: Exploitanten mogen enkel wijzigingen aan door motorisch aangedreven interne transportmiddel aanbrengen of laten aanbrengen als de producent van het interne transportmiddel zich uit de handel heeft teruggetrokken en er geen opvolger is. De exploitanten moeten echter: – ervoor zorgen, dat de uit te voeren wijzigingen door een vakingenieur voor interne transportmiddelen en de veiligheid ervan gepland, gecontroleerd en uitgevoerd worden – duurzame documentatie van de planning, controle en uitvoering van de wijziging hebben – de betreffende wijzigingen aan de plaatjes voor de informatie over de hefcapaciteit, aan de pictogrammen en stickers, evenals aan de bedienings- en werkplaatshandboeken laten aanbrengen en laten verifiëren – een duurzame en goed zichtbare markering aan de interne transportmiddelen aanbrengen, waaruit de aard van de aangebrachte wijzigingen, de datum van de wijzigingen en naam en adres van de organisatie, aan wie deze taak werd toevertrouwd, blijken.
AANWIJZING
AANWIJZING
Uitsluitend originele onderdelen vallen onder onze kwaliteitscontrole. Gebruik uitsluitend onderdelen van de producent, teneinde een veilig en betrouwbaar bedrijf te garanderen. Om redenen van veiligheid mogen in de buurt van de computer, de regelingen en de IG-sensoren (antennes) alleen componenten in het interne transportmiddel worden ingebouwd, die speciaal door de fabrikant op dat interne transportmiddel zijn afgestemd. Deze componenten (computer, regelingen, IG-sensor (antenne)) mogen dus ook niet worden vervangen door vergelijkbare componenten uit andere interne transportmiddelen uit dezelfde serie. Voer na de controles en onderhoudswerkzaamheden de handelingen uit die worden beschreven in de paragraaf „Intern transportmiddel weer in gebruik nemen na reinigings- en onderhoudswerkzaamheden“ ((zie "Inbedrijfstelling van het interne transportmiddel na onderhoudswerkzaamheden" op pagina 162)). 115
Z 08.12 NL
08.12 NL
Z
Uitsluitend originele onderdelen vallen onder onze kwaliteitscontrole. Gebruik uitsluitend onderdelen van de producent, teneinde een veilig en betrouwbaar bedrijf te garanderen. Om redenen van veiligheid mogen in de buurt van de computer, de regelingen en de IG-sensoren (antennes) alleen componenten in het interne transportmiddel worden ingebouwd, die speciaal door de fabrikant op dat interne transportmiddel zijn afgestemd. Deze componenten (computer, regelingen, IG-sensor (antenne)) mogen dus ook niet worden vervangen door vergelijkbare componenten uit andere interne transportmiddelen uit dezelfde serie. Voer na de controles en onderhoudswerkzaamheden de handelingen uit die worden beschreven in de paragraaf „Intern transportmiddel weer in gebruik nemen na reinigings- en onderhoudswerkzaamheden“ ((zie "Inbedrijfstelling van het interne transportmiddel na onderhoudswerkzaamheden" op pagina 162)). 115
2
Veiligheidsvoorschriften voor het onderhoud
2
Personeel voor onderhoud en revisie
Personeel voor onderhoud en revisie
Onderhoud en revisie van de interne transportmiddelen mag enkel door geschoold vakpersoneel worden uitgevoerd. De afsluiting van een onderhoudscontract met de producent ondersteunt een storingsvrij gebruik. De serviceorganisatie van de producent beschikt over servicemonteurs die speciaal zijn opgeleid voor deze taken.
Onderhoud en revisie van de interne transportmiddelen mag enkel door geschoold vakpersoneel worden uitgevoerd. De afsluiting van een onderhoudscontract met de producent ondersteunt een storingsvrij gebruik. De serviceorganisatie van de producent beschikt over servicemonteurs die speciaal zijn opgeleid voor deze taken.
Optillen en opbokken
Optillen en opbokken
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
08.12 NL
Veilig optillen en opbokken van het interne transportmiddel Voor het heffen van het interne transportmiddel mogen de bevestigingsmiddelen uitsluitend aan de daarvoor bestemde plaatsen worden bevestigd. Werkzaamheden onder een opgeheven lastopnamemiddel / cabine mogen enkel worden uitgevoerd, wanneer deze zijn vastgezet met een voldoende sterke ketting of met de borgpen. Om het interne transportmiddel op te tillen en op te bokken de volgende stappen nemen: XIntern transportmiddel enkel op een vlakke ondergrond opbokken en beveiligen tegen onbedoelde bewegingen. XUitsluitend een krik met voldoende draagvermogen gebruiken. Bij het opbokken moet met geschikte middelen (wiggen, hardhouten blokken) worden uigesloten dat het voertuig wegglijdt of kantelt. XVoor het optillen van het interne transportmiddel mogen de bevestigingsmiddelen uitsluitend aan de daarvoor bestemde punten worden bevestigd, (zie "Kentekenplaatsen en typeplaatjes" op pagina 30). XBij het opbokken moet met geschikte middelen (wiggen, hardhouten blokken) worden uigesloten dat het voertuig wegglijdt of kantelt.
08.12 NL
Veilig optillen en opbokken van het interne transportmiddel Voor het heffen van het interne transportmiddel mogen de bevestigingsmiddelen uitsluitend aan de daarvoor bestemde plaatsen worden bevestigd. Werkzaamheden onder een opgeheven lastopnamemiddel / cabine mogen enkel worden uitgevoerd, wanneer deze zijn vastgezet met een voldoende sterke ketting of met de borgpen. Om het interne transportmiddel op te tillen en op te bokken de volgende stappen nemen: XIntern transportmiddel enkel op een vlakke ondergrond opbokken en beveiligen tegen onbedoelde bewegingen. XUitsluitend een krik met voldoende draagvermogen gebruiken. Bij het opbokken moet met geschikte middelen (wiggen, hardhouten blokken) worden uigesloten dat het voertuig wegglijdt of kantelt. XVoor het optillen van het interne transportmiddel mogen de bevestigingsmiddelen uitsluitend aan de daarvoor bestemde punten worden bevestigd, (zie "Kentekenplaatsen en typeplaatjes" op pagina 30). XBij het opbokken moet met geschikte middelen (wiggen, hardhouten blokken) worden uigesloten dat het voertuig wegglijdt of kantelt.
116
Veiligheidsvoorschriften voor het onderhoud
116
Reinigingswerkzaamheden
Reinigingswerkzaamheden
VOORZICHTIG!
VOORZICHTIG!
Brandgevaar Het interne transportmiddel mag niet met brandbare vloeistoffen worden gereinigd. Wanneer de motorruimte van het interne transportmiddel met brandbaar materiaal wordt gereinigd, kan het materiaal door aanraking van de te hete onderdelen brand veroorzaken. XVoor aanvang van de reinigingswerkzaamheden moeten eerst alle veiligheidsmaatregelen worden getroffen die nodig zijn om vonkvorming (bijvoorbeeld door kortsluiting) uit te sluiten. XAfzettingen / ophopingen van brandbare materialen in de motorruimte verwijderen.
Brandgevaar Het interne transportmiddel mag niet met brandbare vloeistoffen worden gereinigd. Wanneer de motorruimte van het interne transportmiddel met brandbaar materiaal wordt gereinigd, kan het materiaal door aanraking van de te hete onderdelen brand veroorzaken. XVoor aanvang van de reinigingswerkzaamheden moeten eerst alle veiligheidsmaatregelen worden getroffen die nodig zijn om vonkvorming (bijvoorbeeld door kortsluiting) uit te sluiten. XAfzettingen / ophopingen van brandbare materialen in de motorruimte verwijderen.
VOORZICHTIG!
VOORZICHTIG!
Gevaar op beschadigingen aan de elektrische installatie Het reinigen van de elektrische onderdelen van de installatie met water, kan leiden tot beschadiging aan de elektrische installatie. Reinigen van de elektrische installatie met water is verboden. XReinig de elektrische installatie niet met water. XReinig elektrische installaties met zwakke zuig- of perslucht (compressor met waterafscheider gebruiken) en een niet-geleidende, antistatische kwast.
Gevaar op beschadigingen aan de elektrische installatie Het reinigen van de elektrische onderdelen van de installatie met water, kan leiden tot beschadiging aan de elektrische installatie. Reinigen van de elektrische installatie met water is verboden. XReinig de elektrische installatie niet met water. XReinig elektrische installaties met zwakke zuig- of perslucht (compressor met waterafscheider gebruiken) en een niet-geleidende, antistatische kwast.
VOORZICHTIG!
VOORZICHTIG!
Gevaar op beschadiging van componenten bij het reinigen van het interne transportmiddel Wanneer u het interne transportmiddel reinigt met een waterstraal of hogedrukreiniger, moet u vooraf alle elektrische en elektronische modules zorgvuldig afdekken, omdat vocht kan leiden tot storingen. Reiniging met een stoomstraal is niet toegestaan.
Z
Na reiniging de werkzaamheden uitvoeren die worden beschreven in paragraaf "Intern transportmiddel weer in gebruik nemen na reinigings- en onderhoudswerkzaamheden" ((zie "Inbedrijfstelling van het interne transportmiddel na onderhoudswerkzaamheden" op pagina 162)).
08.12 NL
Na reiniging de werkzaamheden uitvoeren die worden beschreven in paragraaf "Intern transportmiddel weer in gebruik nemen na reinigings- en onderhoudswerkzaamheden" ((zie "Inbedrijfstelling van het interne transportmiddel na onderhoudswerkzaamheden" op pagina 162)).
08.12 NL
Z
Gevaar op beschadiging van componenten bij het reinigen van het interne transportmiddel Wanneer u het interne transportmiddel reinigt met een waterstraal of hogedrukreiniger, moet u vooraf alle elektrische en elektronische modules zorgvuldig afdekken, omdat vocht kan leiden tot storingen. Reiniging met een stoomstraal is niet toegestaan.
117
117
Werkzaamheden aan de elektrische installatie
Werkzaamheden aan de elektrische installatie
VOORZICHTIG!
VOORZICHTIG!
Gevaar op ongevallen door Werkzaamheden aan de elektrische installatie: XWerkzaamheden aan de elektrische installatie mogen enkel door vakkundig personeel worden uitgevoerd. XVoorafgaand aan werkzaamheden moeten alle maatregelen worden getroffen die nodig zijn om elektrische ongevallen uit te sluiten. XDe startbatterij moet door demontage van de aansluitkabels functieloos worden geschakeld.
Gevaar op ongevallen door Werkzaamheden aan de elektrische installatie: XWerkzaamheden aan de elektrische installatie mogen enkel door vakkundig personeel worden uitgevoerd. XVoorafgaand aan werkzaamheden moeten alle maatregelen worden getroffen die nodig zijn om elektrische ongevallen uit te sluiten. XDe startbatterij moet door demontage van de aansluitkabels functieloos worden geschakeld.
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
Gevaar voor ongevallen door elektrische stroom Aan de elektrische installatie mag alleen worden gewerkt in spanningsloze toestand. Voor aanvang van de onderhoudswerkzaamheden aan de elektrische installatie: XIntern transportmiddel veilig neerzetten ((zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 74)). XNOODSTOP-schakelaar indrukken. X Verbinding naar de batterij verbreken. XRingen, metalen armbanden en dergelijke afdoen voordat u werkzaamheden verricht aan elektrische onderdelen.
Gevaar voor ongevallen door elektrische stroom Aan de elektrische installatie mag alleen worden gewerkt in spanningsloze toestand. Voor aanvang van de onderhoudswerkzaamheden aan de elektrische installatie: XIntern transportmiddel veilig neerzetten ((zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 74)). XNOODSTOP-schakelaar indrukken. X Verbinding naar de batterij verbreken. XRingen, metalen armbanden en dergelijke afdoen voordat u werkzaamheden verricht aan elektrische onderdelen.
Verbruiksmaterialen en oude onderdelen
Verbruiksmaterialen en oude onderdelen
VOORZICHTIG!
VOORZICHTIG!
Laswerkzaamheden
Laswerkzaamheden
Verwijder elektrische en elektronische onderdelen uit het interne sportmiddel voordat u laswerkzaamheden uitvoert, om schade te vermijden.
Verwijder elektrische en elektronische onderdelen uit het interne sportmiddel voordat u laswerkzaamheden uitvoert, om schade te vermijden.
Instelwaarden
Instelwaarden
Bij reparaties en bij het vervangen van hydraulische, elektrische en/of elektronische onderdelen moet rekening gehouden worden met de voertuigafhankelijke instelwaarden.
Bij reparaties en bij het vervangen van hydraulische, elektrische en/of elektronische onderdelen moet rekening gehouden worden met de voertuigafhankelijke instelwaarden.
118
08.12 NL
Verbruiksmaterialen en oude onderdelen zijn gevaarlijk voor het milieu Oude onderdelen en gebruiksmiddelen moet u vakkundig afvoeren volgens de geldende milieuvoorschriften. Voor het wisselen van de olie staat de speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice van de producent ter beschikking. XNeem de veiligheidsvoorschriften in acht al u met deze stoffen werkt.
08.12 NL
Verbruiksmaterialen en oude onderdelen zijn gevaarlijk voor het milieu Oude onderdelen en gebruiksmiddelen moet u vakkundig afvoeren volgens de geldende milieuvoorschriften. Voor het wisselen van de olie staat de speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice van de producent ter beschikking. XNeem de veiligheidsvoorschriften in acht al u met deze stoffen werkt.
118
Banden
Banden
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
Gevaar op ongevallen door gebruik van banden, die niet voldoen aan de specificaties van de producent De kwaliteit van de banden beïnvloedt de stabiliteit en het rijgedrag van het interne transportmiddel. Bij een ongelijkmatige slijtage wordt de stabiliteit van het interne transportmiddel minder en wordt de remweg langer. XAls de banden worden vervangen, moet u erop letten dat het interne transportmiddel niet scheef gaat staan. XBanden altijd per paar vervangen, d.w.z. tegelijkertijd links en rechts.
Z
Gevaar op ongevallen door gebruik van banden, die niet voldoen aan de specificaties van de producent De kwaliteit van de banden beïnvloedt de stabiliteit en het rijgedrag van het interne transportmiddel. Bij een ongelijkmatige slijtage wordt de stabiliteit van het interne transportmiddel minder en wordt de remweg langer. XAls de banden worden vervangen, moet u erop letten dat het interne transportmiddel niet scheef gaat staan. XBanden altijd per paar vervangen, d.w.z. tegelijkertijd links en rechts.
Z
In de fabriek gemonteerde velgen en banden uitsluitend vervangen door originele reserveonderdelen van de producent, omdat anders de specificaties van de producent niet in acht worden genomen. Hijskettingen
In de fabriek gemonteerde velgen en banden uitsluitend vervangen door originele reserveonderdelen van de producent, omdat anders de specificaties van de producent niet in acht worden genomen. Hijskettingen
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
Gevaar voor ongevallen door niet gesmeerde of verkeerd gereinigde hijskettingen Hijskettingen zijn veiligheidselementen. Hijskettingen mogen geen wezenlijke verontreiniging laten zien. Hijskettingen en scharnierpennen moeten altijd schoon en goed gesmeerd zijn. XHijskettingen alleen met paraffinederivaten reinigen, zoals petroleum of dieselbrandstof. XHijskettingen nooit met de hogedrukreiniger of chemische reinigers schoonmaken. XNa het reinigen, de hijsketting direct met perslucht drogen en inspuiten in met kettingspray. XHijskettingen alleen na in onbelaste toestand bijsmeren. XHijskettingen vooral in het gebied van de omkeerrollen bijzonder zorgvuldig smeren.
Gevaar voor ongevallen door niet gesmeerde of verkeerd gereinigde hijskettingen Hijskettingen zijn veiligheidselementen. Hijskettingen mogen geen wezenlijke verontreiniging laten zien. Hijskettingen en scharnierpennen moeten altijd schoon en goed gesmeerd zijn. XHijskettingen alleen met paraffinederivaten reinigen, zoals petroleum of dieselbrandstof. XHijskettingen nooit met de hogedrukreiniger of chemische reinigers schoonmaken. XNa het reinigen, de hijsketting direct met perslucht drogen en inspuiten in met kettingspray. XHijskettingen alleen na in onbelaste toestand bijsmeren. XHijskettingen vooral in het gebied van de omkeerrollen bijzonder zorgvuldig smeren.
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING! Gevaren door dieselbrandstof XDieselbrandstof kan bij aanraking met de huid irritaties veroorzaken. De betreffende plekken moeten meteen grondig worden gereinigd. XBij aanraking met de ogen meteen met stromend water spoelen en een arts raadplegen. XBij werkzaamheden met dieselbrandstof veiligheidshandschoenen dragen.
08.12 NL
08.12 NL
Gevaren door dieselbrandstof XDieselbrandstof kan bij aanraking met de huid irritaties veroorzaken. De betreffende plekken moeten meteen grondig worden gereinigd. XBij aanraking met de ogen meteen met stromend water spoelen en een arts raadplegen. XBij werkzaamheden met dieselbrandstof veiligheidshandschoenen dragen.
119
119
Hydraulische slangleidingen
Hydraulische slangleidingen
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
Gevaar voor ongevallen door poreuze hydraulische slangleidingen Slangleidingen moeten na een gebruiksduur van zes jaar worden vervangen. De producent beschikt over een speciaal voor deze taak geschoolde klantenservice.
Gevaar voor ongevallen door poreuze hydraulische slangleidingen Slangleidingen moeten na een gebruiksduur van zes jaar worden vervangen. De producent beschikt over een speciaal voor deze taak geschoolde klantenservice.
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
Gevaar op ongevallen door lekkende hydraulische leidingen Uit lekke of defecte hydraulische leidingen kan hydraulische olie stromen. XVastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden. XDefecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen. XIntern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen. XGemorste, ontsnapte vloeistof direct met geschikt bindmiddel verwijderen. Het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddelen volgens de geldende voorschriften afvoeren.
Gevaar op ongevallen door lekkende hydraulische leidingen Uit lekke of defecte hydraulische leidingen kan hydraulische olie stromen. XVastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden. XDefecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen. XIntern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen. XGemorste, ontsnapte vloeistof direct met geschikt bindmiddel verwijderen. Het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddelen volgens de geldende voorschriften afvoeren.
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
Gevaar voor letsel en infectie door haarfijne scheuren in hydraulische leidingen Onder druk staande hydraulische olie kan door kleine gaatjes of haarfijne scheuren in de hydraulische leiding door de huid dringen en ernstig letsel veroorzaken. XRaadpleeg in geval van letsel direct een arts. XRaak onder druk staande hydraulische leidingen niet aan. XMeld eventueel vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende. XMarkeer defecte interne transportmiddelen en stel ze buiten bedrijf. XHet interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de storing is gevonden en verholpen. XGemorste, ontsnapte vloeistof moet direct met geschikt bindmiddel worden verwijderd. Ruim het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddel volgens de geldende voorschriften op.
Gevaar voor letsel en infectie door haarfijne scheuren in hydraulische leidingen Onder druk staande hydraulische olie kan door kleine gaatjes of haarfijne scheuren in de hydraulische leiding door de huid dringen en ernstig letsel veroorzaken. XRaadpleeg in geval van letsel direct een arts. XRaak onder druk staande hydraulische leidingen niet aan. XMeld eventueel vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende. XMarkeer defecte interne transportmiddelen en stel ze buiten bedrijf. XHet interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de storing is gevonden en verholpen. XGemorste, ontsnapte vloeistof moet direct met geschikt bindmiddel worden verwijderd. Ruim het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddel volgens de geldende voorschriften op.
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
120
08.12 NL
Gevaar door hete vloeistoffen en hete onderdelen! XBedrijfsmiddelen (hydraulische olie, motorolie, koelmiddel) en onderdelen van de aandrijflijn (motor, uitlaat, uitlaatgasinstallatie, turbolader etc.) worden tijdens de werking erg heet. XBij onderhouds- en reparatiewerkzaamheden geschikte beschermende kleding (handschoenen etc.) dragen, om brandwonden te voorkomen.
08.12 NL
Gevaar door hete vloeistoffen en hete onderdelen! XBedrijfsmiddelen (hydraulische olie, motorolie, koelmiddel) en onderdelen van de aandrijflijn (motor, uitlaat, uitlaatgasinstallatie, turbolader etc.) worden tijdens de werking erg heet. XBij onderhouds- en reparatiewerkzaamheden geschikte beschermende kleding (handschoenen etc.) dragen, om brandwonden te voorkomen.
120
3
Onderhoud en inspectie
3
Onderhoud en inspectie
Een grondige en vakkundige onderhoudsdienst is één van de belangrijkste voorwaarden voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel. Verzuim van regelmatig onderhoud kan leiden tot uitval van het interne transportmiddel en vormt bovendien een gevaar voor personen en bedrijf.
Een grondige en vakkundige onderhoudsdienst is één van de belangrijkste voorwaarden voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel. Verzuim van regelmatig onderhoud kan leiden tot uitval van het interne transportmiddel en vormt bovendien een gevaar voor personen en bedrijf.
WAARSCHUWING! De gebruiksomstandigheden van een intern transportmiddel hebben een aanzienlijke invloed op de slijtage van de serviceonderdelen. We adviseren u dat de Jungheinrich klantadviseur ter plekke een toepassingsanalyse verricht en de daarop afgestemde onderhoudsintervallen bepaalt, om schade door slijtage te vermijden. De aangegeven onderhoudsintervallen zijn gebaseerd op een één-ploegdienst en normale werkomstandigheden. Bij hogere belastingen (zoals veel stof, sterke temperatuurschommelingen of gebruik in meer ploegen) moet u de intervallen overeenkomstig verkorten.
De gebruiksomstandigheden van een intern transportmiddel hebben een aanzienlijke invloed op de slijtage van de serviceonderdelen. We adviseren u dat de Jungheinrich klantadviseur ter plekke een toepassingsanalyse verricht en de daarop afgestemde onderhoudsintervallen bepaalt, om schade door slijtage te vermijden. De aangegeven onderhoudsintervallen zijn gebaseerd op een één-ploegdienst en normale werkomstandigheden. Bij hogere belastingen (zoals veel stof, sterke temperatuurschommelingen of gebruik in meer ploegen) moet u de intervallen overeenkomstig verkorten.
De onderstaande onderhoudscontrolelijst geeft de werkzaamheden aan die moeten worden uitgevoerd en het tijdstip waarop deze moeten worden uitgevoerd. Als onderhoudsintervallen zijn gedefinieerd:
De onderstaande onderhoudscontrolelijst geeft de werkzaamheden aan die moeten worden uitgevoerd en het tijdstip waarop deze moeten worden uitgevoerd. Als onderhoudsintervallen zijn gedefinieerd:
W
= Om de 50 bedrijfsuren, echter minimaal een keer per week
W
= Om de 50 bedrijfsuren, echter minimaal een keer per week
A B C t
= = = =
A B C t
= = = =
k
Z
WAARSCHUWING!
Om de 500 bedrijfsuren Om de 1000 bedrijfsuren, echter minimaal een keer per jaar Om de 2000 bedrijfsuren, echter minimaal een keer per jaar Onderhoudsinterval standaard Onderhoudsinterval koelhuis (aanvullend op het onderhoudsinterval = standaard)
k
Z
De onderhoudsintervallen W moeten door de exploitant worden uitgevoerd.
De onderhoudsintervallen W moeten door de exploitant worden uitgevoerd. In de inrijfase - na circa 100 werkuren - van het interne transportmiddel moet de exploitant beslist de wielmoeren en -bouten controleren en ze indien nodig vaster draaien.
08.12 NL
08.12 NL
In de inrijfase - na circa 100 werkuren - van het interne transportmiddel moet de exploitant beslist de wielmoeren en -bouten controleren en ze indien nodig vaster draaien.
Om de 500 bedrijfsuren Om de 1000 bedrijfsuren, echter minimaal een keer per jaar Om de 2000 bedrijfsuren, echter minimaal een keer per jaar Onderhoudsinterval standaard Onderhoudsinterval koelhuis (aanvullend op het onderhoudsinterval = standaard)
121
121
4
Onderhoudscontrolelijst
4
DFG / TFG
DFG / TFG
W A B
Frame/opbouw 1.1 Alle dragende elementen op beschadiging controleren. 1.2 Boutverbinding controleren. 1.3 Beschermdak controleren op beschadiging en bevestiging. 1.4 Aanhangerkoppeling controleren. 1.5 Motorruimte controleren op verontreinigingen, indien nodig reinigen. t Onderhoudsintervallen Standaard = t Aandrijving 2.1 Verbrandingsmotor, zie de speciale controlelijst 2.2 Drijfwerk controleren op geluiden en lekkages 2.3 Controleer het pedaalmechanisme, stel en vet het eventueel in. 2.4 Controleer het transmissieoliepeil 2.5 Transmissieolie verversen 2.6 Reinig de aanzuigzeef van de overbrengingolie en de ontluchting. 2.7 Filter drijfwerkolie vervangen 2.8 Onderzoek de aandrijfas op geluiden en lekkages. 2.9 Aandrijfas - controleer olieniveau (alleen hydrokinetisch) 2.10 Aandrijfas - vervang olie (alleen hydrokinetisch) Controleer het schakelmechanisme aan de schakelhendel op 2.11 slijtage, en vet de glijvlakken in (alleen hydrokinetisch). 2.12 Smeer de aandrijfas / mastdraaias (alleen hydrokinetisch) Onderhoudsintervallen Standaard = t
W Frame/opbouw 1.1 Alle dragende elementen op beschadiging controleren. 1.2 Boutverbinding controleren. 1.3 Beschermdak controleren op beschadiging en bevestiging. 1.4 Aanhangerkoppeling controleren. 1.5 Motorruimte controleren op verontreinigingen, indien nodig reinigen. t
t t t t
Onderhoudsintervallen Standaard = t
W A B C
Aandrijving 2.1 Verbrandingsmotor, zie de speciale controlelijst 2.2 Drijfwerk controleren op geluiden en lekkages 2.3 Controleer het pedaalmechanisme, stel en vet het eventueel in. 2.4 Controleer het transmissieoliepeil 2.5 Transmissieolie verversen 2.6 Reinig de aanzuigzeef van de overbrengingolie en de ontluchting. 2.7 Filter drijfwerkolie vervangen 2.8 Onderzoek de aandrijfas op geluiden en lekkages. 2.9 Aandrijfas - controleer olieniveau (alleen hydrokinetisch) 2.10 Aandrijfas - vervang olie (alleen hydrokinetisch) Controleer het schakelmechanisme aan de schakelhendel op 2.11 slijtage, en vet de glijvlakken in (alleen hydrokinetisch). 2.12 Smeer de aandrijfas / mastdraaias (alleen hydrokinetisch)
t t t t t t t t t t t
Onderhoudsintervallen Standaard = t
W A B C
Reminrichting 3.1 Werking en instellingen controleren 3.2 Controleer slijtage remvoering (alleen hydrokinetisch) Controleer het remmechanisme, en stel en vet het eventueel in 3.3 (alleen hydrokinetisch) Controleer remleidingen, aansluitingen en remvloeistof (alleen 3.4 hydrokinetisch) 3.5 Vervang remvloeistof (alleen hydrokinetisch)
t t t t t
08.12 NL
Reminrichting 3.1 Werking en instellingen controleren 3.2 Controleer slijtage remvoering (alleen hydrokinetisch) Controleer het remmechanisme, en stel en vet het eventueel in 3.3 (alleen hydrokinetisch) Controleer remleidingen, aansluitingen en remvloeistof (alleen 3.4 hydrokinetisch) 3.5 Vervang remvloeistof (alleen hydrokinetisch)
Onderhoudsintervallen Standaard = t
c
A B
c
t t t t
W A B C
t t t t t t t t t t t
W A B C t t t t t
08.12 NL
Onderhoudsintervallen Standaard = t
122
Onderhoudscontrolelijst
122
Wielen 4.1 Wielen op beschadiging en slijtage controleren 4.2 Controleer de lagering en de bevestiging. 4.3 Controleer de luchtdruk. Onderhoudsintervallen Standaard = t
Wielen 4.1 Wielen op beschadiging en slijtage controleren 4.2 Controleer de lagering en de bevestiging. 4.3 Controleer de luchtdruk.
t t t
W A B
Stuurinrichting 5.1 Stuurspeling controleren. Mechanische onderdelen van de stuurkolom controleren, indien 5.2 nodig invetten Stuuras, fusee en bevestigingen op slijtage en vervorming 5.3 controleren. Hydraulische componenten controleren op goede werking en 5.4 dichtheid. 5.5 Stuuras smeren. Onderhoudsintervallen Standaard = t
Onderhoudsintervallen Standaard = t
W A B C
Onderhoudsintervallen Standaard = t
c
t t t t
Onderhoudsintervallen Standaard = t
c
t
W A B
W Hefmast 6.1 Hefmastbevestiging controleren. 6.2 Hefmastlagers controleren en invetten. 6.3 Werking, slijtage en instelling controleren. 6.4 Looprollen, glijstukken en bevestigingen visueel controleren. Hijskettingen en kettinggeleiding op slijtage controleren, instellen en 6.5 invetten. 6.6 Zijwaartse speling en parallelliteit van mastprofielen controleren. 6.7 Vorktanden en vorkdragers op beschadiging en slijtage controleren. Veiligheidsvoorzieningen controleren op bevestiging en 6.8 beschadiging. 6.9 Neigcilinderlagers op bevestiging en beschadiging controleren. 6.10 Neighoek hefmast controleren. Glijvlakken van de mast controleren op slijtage en beschadiging, 6.11 t indien nodig smeren.
t t t t t t t t t t
08.12 NL
Hefmast 6.1 Hefmastbevestiging controleren. 6.2 Hefmastlagers controleren en invetten. 6.3 Werking, slijtage en instelling controleren. 6.4 Looprollen, glijstukken en bevestigingen visueel controleren. Hijskettingen en kettinggeleiding op slijtage controleren, instellen en 6.5 invetten. 6.6 Zijwaartse speling en parallelliteit van mastprofielen controleren. 6.7 Vorktanden en vorkdragers op beschadiging en slijtage controleren. Veiligheidsvoorzieningen controleren op bevestiging en 6.8 beschadiging. 6.9 Neigcilinderlagers op bevestiging en beschadiging controleren. 6.10 Neighoek hefmast controleren. Glijvlakken van de mast controleren op slijtage en beschadiging, 6.11 t indien nodig smeren.
t t
Stuurinrichting 5.1 Stuurspeling controleren. Mechanische onderdelen van de stuurkolom controleren, indien 5.2 nodig invetten Stuuras, fusee en bevestigingen op slijtage en vervorming 5.3 controleren. Hydraulische componenten controleren op goede werking en 5.4 dichtheid. 5.5 Stuuras smeren.
t
W A B
W A B C
c
t t t t t
A B
c
t t t t t t t t t t
08.12 NL
Onderhoudsintervallen Standaard = t
123
123
Hydraulische installatie 7.1 Werking controleren Controleer de verbindingen en aansluitingen op dichtheid en 7.2 beschadiging Hydraulische cilinders controleren op dichtheid, beschadiging en 7.3 bevestiging 7.4 Controleer oliepeil 7.5 Hydraulische olie verversen 7.6 Filterpatroon vervangen 7.7 Reinig aanzuigzeef hydraulische olie en ontluchting 7.8 Werking van de drukbegrenzingsventielen controleren 7.9 Slanggeleiding controleren op goede werking en beschadigingen Onderhoudsintervallen Standaard = t Elektrische installatie 8.1 Werking controleren 8.2 Controleren of de kabels goed vastzitten en niet zijn beschadigd Controleer werking waarschuwingsinrichtingen en 8.3 veiligheidsschakelingen 8.4 Instrumenten en de indicaties controleren op goede werking Onderhoudsintervallen Standaard = t Batterij 9.1 Zuurdichtheid, zuurstand en batterijspanning controleren Controleer of de aansluitklemmen stevig zijn bevestigd, vet ze in met 9.2 poolboutenvet 9.3 Controleer batterijkabel op schade; vervang hem eventueel Onderhoudsintervallen Standaard = t
Hydraulische installatie 7.1 Werking controleren Controleer de verbindingen en aansluitingen op dichtheid en 7.2 beschadiging Hydraulische cilinders controleren op dichtheid, beschadiging en 7.3 bevestiging 7.4 Controleer oliepeil 7.5 Hydraulische olie verversen 7.6 Filterpatroon vervangen 7.7 Reinig aanzuigzeef hydraulische olie en ontluchting 7.8 Werking van de drukbegrenzingsventielen controleren 7.9 Slanggeleiding controleren op goede werking en beschadigingen
t t t t t t t t t
Onderhoudsintervallen Standaard = t
W A B C
Elektrische installatie 8.1 Werking controleren 8.2 Controleren of de kabels goed vastzitten en niet zijn beschadigd Controleer werking waarschuwingsinrichtingen en 8.3 veiligheidsschakelingen 8.4 Instrumenten en de indicaties controleren op goede werking
t t t t
Onderhoudsintervallen Standaard = t
W A B C
Batterij 9.1 Zuurdichtheid, zuurstand en batterijspanning controleren Controleer of de aansluitklemmen stevig zijn bevestigd, vet ze in met 9.2 poolboutenvet 9.3 Controleer batterijkabel op schade; vervang hem eventueel
t t t
Onderhoudsintervallen Standaard = t
W A B C
aanbouwapparaat 10.1 Werking controleren 10.2 Bevestiging aan het apparaat en dragende onderdelen controleren Controleer de lagerpunten, geleidingen en aanslagen op 10.3 beschadiging en slijtage, en vet ze in.
t t t
08.12 NL
aanbouwapparaat 10.1 Werking controleren 10.2 Bevestiging aan het apparaat en dragende onderdelen controleren Controleer de lagerpunten, geleidingen en aanslagen op 10.3 beschadiging en slijtage, en vet ze in.
Onderhoudsintervallen Standaard = t
W A B C
124
W A B C t t t t t t t t t
W A B C t t t t
W A B C t t t
W A B C t t t
08.12 NL
Onderhoudsintervallen Standaard = t
124
Smeerdienst 11.1 Smeer het voertuig volgens het smeerschema Onderhoudsintervallen Standaard = t Algemene metingen 12.1 Rijsnelheid en remweg controleren 12.2 Hef- en daalsnelheid controleren 12.3 Veiligheids- en uitschakelvoorzieningen controleren Onderhoudsintervallen Standaard = t
Smeerdienst 11.1 Smeer het voertuig volgens het smeerschema
t
Onderhoudsintervallen Standaard = t
W A B C
Algemene metingen 12.1 Rijsnelheid en remweg controleren 12.2 Hef- en daalsnelheid controleren 12.3 Veiligheids- en uitschakelvoorzieningen controleren
t t t
Onderhoudsintervallen Standaard = t
W A B C
Demonstratie 13.1 Proefrit met nominale last Laat het voertuig na geslaagd onderhoud aan een bevoegd persoon 13.2 zien
t t
08.12 NL
Demonstratie 13.1 Proefrit met nominale last Laat het voertuig na geslaagd onderhoud aan een bevoegd persoon 13.2 zien
Onderhoudsintervallen Standaard = t
W A B C
W A B C t
W A B C t t t
W A B C t t
08.12 NL
Onderhoudsintervallen Standaard = t
125
125
Onderhoud DFG Onderhoudsintervallen Standaard = t
Motor 1.1 Controleer de motor op geluiden en dichtheid Controleer het pompbegin van de inspuitpomp, stel deze eventueel 1.2 in 1.3 Controleer de druk van de inspuitsproeiers, stel deze eventueel in 1.4 Draai cilinderkopbouten aan 1.5 Controleer de ventielspeling, stel deze eventueel in. 1.6 Controleer het motorolieniveau; vul eventueel motorolie bij. 1.7 Vervang de motorolie. 1.8 Vervang motoroliefilter Controleer de spanning van de V-riem en controleer hem op 1.9 beschadigingen. 1.10 Controleer het maximumtoerental (onbelast), stel het eventueel in. Onderhoudsintervallen Standaard = t Koelvloeistof Controleer het koelmiddelniveau, vul eventueel koelmiddel bij 2.1 (koelmiddel jaarlijks verversen) 2.2 Controleer het antivriesmiddel-gehalte; vul eventueel antivries bij. Onderhoudsintervallen Standaard = t
Luchtfilter 4.1 Reinig luchtfilterpatroon 4.2 Vervang luchtfilterpatroon
t t t t t t t t t
Onderhoudsintervallen Standaard = t
W A B C
Koelvloeistof Controleer het koelmiddelniveau, vul eventueel koelmiddel bij 2.1 (koelmiddel jaarlijks verversen) 2.2 Controleer het antivriesmiddel-gehalte; vul eventueel antivries bij.
t t
Onderhoudsintervallen Standaard = t
W A B C t t
Onderhoudsintervallen Standaard = t
W A B C Luchtfilter 4.1 Reinig luchtfilterpatroon 4.2 Vervang luchtfilterpatroon
t
t
t t t t t t t t t t
W A B C t t
W A B C
W A B C
t
Hydraulische installatie 5.1 Controleer aandrijving hydraulische pomp en vet hem in
126
t t
t
Onderhoudsintervallen Standaard = t
W A B C 08.12 NL
Hydraulische installatie 5.1 Controleer aandrijving hydraulische pomp en vet hem in
W A B C
Uitlaat 3.1 Controleer de uitlaat op dichtheid en schade 3.2 Controleer de uitlaatgaswaarden, corrigeer eventueel
t
Onderhoudsintervallen Standaard = t
126
Motor 1.1 Controleer de motor op geluiden en dichtheid Controleer het pompbegin van de inspuitpomp, stel deze eventueel 1.2 in 1.3 Controleer de druk van de inspuitsproeiers, stel deze eventueel in 1.4 Draai cilinderkopbouten aan 1.5 Controleer de ventielspeling, stel deze eventueel in. 1.6 Controleer het motorolieniveau; vul eventueel motorolie bij. 1.7 Vervang de motorolie. 1.8 Vervang motoroliefilter Controleer de spanning van de V-riem en controleer hem op 1.9 beschadigingen. 1.10 Controleer het maximumtoerental (onbelast), stel het eventueel in.
t
Uitlaat 3.1 Controleer de uitlaat op dichtheid en schade 3.2 Controleer de uitlaatgaswaarden, corrigeer eventueel Onderhoudsintervallen Standaard = t
Onderhoudsintervallen Standaard = t
W A B C
W A B C t
08.12 NL
Onderhoud DFG
Brandstofinstallatie 6.1 Het brandstoffilter vervangen 6.2 Controleer de brandstof-waterafscheider, maak hem eventueel leeg. Controleer de brandstoftank en leidingen op dichtheid en 6.3 beschadiging.
t t t
08.12 NL
Brandstofinstallatie 6.1 Het brandstoffilter vervangen 6.2 Controleer de brandstof-waterafscheider, maak hem eventueel leeg. Controleer de brandstoftank en leidingen op dichtheid en 6.3 beschadiging.
Onderhoudsintervallen Standaard = t
W A B C
W A B C t t t
08.12 NL
Onderhoudsintervallen Standaard = t
127
127
Onderhoud TFG Onderhoudsintervallen Standaard = t
Motor 1.1 Controleer de motor op geluiden en dichtheid 1.2 Controleer de bougies; vernieuw ze eventueel. 1.3 Controleer het ontstekingstijdstip, stel het eventueel in. Controleer de instelling van de verdeler, verander de instelling 1.4 eventueel. 1.5 Controleer de ventielspeling, stel deze eventueel in. 1.6 Controleer het motorolieniveau; vul eventueel motorolie bij. 1.7 Vervang motorolie 1.8 Vervang motoroliefilter Controleer de spanning van de V-riem en controleer hem op 1.9 beschadigingen. 1.10 Controleer het maximumtoerental (onbelast), stel het eventueel in. Onderhoudsintervallen Standaard = t Koelvloeistof Controleer het koelmiddelniveau, vul eventueel koelmiddel bij 2.1 (koelmiddel jaarlijks verversen) 2.2 Controleer het antivriesmiddel-gehalte; vul eventueel antivries bij. Onderhoudsintervallen Standaard = t
Motor 1.1 Controleer de motor op geluiden en dichtheid 1.2 Controleer de bougies; vernieuw ze eventueel. 1.3 Controleer het ontstekingstijdstip, stel het eventueel in. Controleer de instelling van de verdeler, verander de instelling 1.4 eventueel. 1.5 Controleer de ventielspeling, stel deze eventueel in. 1.6 Controleer het motorolieniveau; vul eventueel motorolie bij. 1.7 Vervang motorolie 1.8 Vervang motoroliefilter Controleer de spanning van de V-riem en controleer hem op 1.9 beschadigingen. 1.10 Controleer het maximumtoerental (onbelast), stel het eventueel in.
t t t t t t t t t t
Luchtfilter 4.1 Reinig luchtfilterpatroon 4.2 Vervang luchtfilterpatroon
Koelvloeistof Controleer het koelmiddelniveau, vul eventueel koelmiddel bij 2.1 (koelmiddel jaarlijks verversen) 2.2 Controleer het antivriesmiddel-gehalte; vul eventueel antivries bij.
t t
Onderhoudsintervallen Standaard = t
W A B C t t
Onderhoudsintervallen Standaard = t
W A B C Luchtfilter 4.1 Reinig luchtfilterpatroon 4.2 Vervang luchtfilterpatroon
t
t
t t t t t t t t t t
W A B C t t
W A B C
W A B C
t
Hydraulische installatie 5.1 Controleer aandrijving hydraulische pomp en vet hem in
128
t t
t
Onderhoudsintervallen Standaard = t
W A B C 08.12 NL
Hydraulische installatie 5.1 Controleer aandrijving hydraulische pomp en vet hem in
W A B C
Uitlaat 3.1 Controleer de uitlaat op dichtheid en schade 3.2 Controleer de uitlaatgaswaarden, corrigeer eventueel
t
Onderhoudsintervallen Standaard = t
128
Onderhoudsintervallen Standaard = t
W A B C
Uitlaat 3.1 Controleer de uitlaat op dichtheid en schade 3.2 Controleer de uitlaatgaswaarden, corrigeer eventueel Onderhoudsintervallen Standaard = t
Onderhoudsintervallen Standaard = t
W A B C
W A B C t
08.12 NL
Onderhoud TFG
Generatorgasfles 6.1 Controleer de generatorgasinstallatie op dichtheid en beschadiging 6.2 Laat generatorgasfilter door vakkundig vervangen 6.3 Laat generatorgasinstallatie door vakkundig controleren Een deskundige moet het gehalte van de schadelijke stoffen in het 6.4 uitlaatgas controleren en instellen op de laagst bereikbare waarde. 6.5 Controleer de Impco-eenheden en onderhoud ze.
t t t t t
08.12 NL
Generatorgasfles 6.1 Controleer de generatorgasinstallatie op dichtheid en beschadiging 6.2 Laat generatorgasfilter door vakkundig vervangen 6.3 Laat generatorgasinstallatie door vakkundig controleren Een deskundige moet het gehalte van de schadelijke stoffen in het 6.4 uitlaatgas controleren en instellen op de laagst bereikbare waarde. 6.5 Controleer de Impco-eenheden en onderhoud ze.
Onderhoudsintervallen Standaard = t
W A B C
W A B C t t t t t
08.12 NL
Onderhoudsintervallen Standaard = t
129
129
5
Bedrijfsmiddelen en smeerplan
5
Bedrijfsmiddelen en smeerplan
5.1
Veilig werken met bedrijfsmiddelen
5.1
Veilig werken met bedrijfsmiddelen
Werken met gebruiksmiddelen
Werken met gebruiksmiddelen
Bedrijfsmiddelen moeten altijd vakkundig en in overeenstemming met de aanwijzingen van de fabrikant worden gebruikt.
Bedrijfsmiddelen moeten altijd vakkundig en in overeenstemming met de aanwijzingen van de fabrikant worden gebruikt.
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
Onvakkundige omgang brengt uw gezondheid en leven, en het milieu in gevaar Bedrijfsmiddelen kunnen brandbaar zijn. XBreng bedrijfsmiddelen niet in contact met hete onderdelen of open vuur. XSla gebruiksmiddelen uitsluitend op in vaten die voldoen aan de voorschriften. XVul gebruiksmiddelen uitsluitend in schone vaten. XMeng bedrijfsmiddelen van verschillende kwaliteit niet door elkaar. U mag uitsluitend afwijken van dit voorschrift, wanneer het mengen nadrukkelijk wordt voorgeschreven in deze handleiding.
Onvakkundige omgang brengt uw gezondheid en leven, en het milieu in gevaar Bedrijfsmiddelen kunnen brandbaar zijn. XBreng bedrijfsmiddelen niet in contact met hete onderdelen of open vuur. XSla gebruiksmiddelen uitsluitend op in vaten die voldoen aan de voorschriften. XVul gebruiksmiddelen uitsluitend in schone vaten. XMeng bedrijfsmiddelen van verschillende kwaliteit niet door elkaar. U mag uitsluitend afwijken van dit voorschrift, wanneer het mengen nadrukkelijk wordt voorgeschreven in deze handleiding.
VOORZICHTIG!
VOORZICHTIG!
130
08.12 NL
Gevaar op uitglijden en gevaar voor het milieu door gemorste vloeistoffen Door gemorste vloeistof ontstaat het gevaar dat men kan uitglijden. Dit gevaar wordt in combinatie met water versterkt. XMors niet met vloeistof. XVerwijder gemorste vloeistof direct met geschikt bindmiddel. XRuim het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddel volgens de geldende voorschriften op.
08.12 NL
Gevaar op uitglijden en gevaar voor het milieu door gemorste vloeistoffen Door gemorste vloeistof ontstaat het gevaar dat men kan uitglijden. Dit gevaar wordt in combinatie met water versterkt. XMors niet met vloeistof. XVerwijder gemorste vloeistof direct met geschikt bindmiddel. XRuim het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddel volgens de geldende voorschriften op.
130
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
Olieën (kettingspray / hydraulische olie) zijn brandbaar en giftig. XVerwijder oude olie volgens voorschriften. Bewaar oude olie veilig tot aan verwijdering volgens voorschriften XMors niet met olie. XGemorste en/of ontsnapte vloeistof moet direct met geschikt bindmiddel worden verwijderd. XRuim het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddel volgens de geldende voorschriften op. XNeem de wettelijke voorschriften voor het omgaan met olie in acht. XDraag geschikte veiligheidshandschoenen als u met olie werkt. XZorg ervoor dat er geen olie op hete motordelen komt. XRook niet als u met olie werkt. XVermijd contact en inname. Bij inslikken geen braken veroorzaken, maar direct een arts raadplegen. XNa idamenen van olienevel of dampen, frisse lucht toevoeren. XAls er olie met de huid in contact is gekomen moet u de huid met water afspoelen. XAls er olie met de ogen in contact is gekomen moet u de ogen met water uitspoelen en direct een arts raadplegen. XVervang doordrenkte kleding en schoenen direct.
Olieën (kettingspray / hydraulische olie) zijn brandbaar en giftig. XVerwijder oude olie volgens voorschriften. Bewaar oude olie veilig tot aan verwijdering volgens voorschriften XMors niet met olie. XGemorste en/of ontsnapte vloeistof moet direct met geschikt bindmiddel worden verwijderd. XRuim het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddel volgens de geldende voorschriften op. XNeem de wettelijke voorschriften voor het omgaan met olie in acht. XDraag geschikte veiligheidshandschoenen als u met olie werkt. XZorg ervoor dat er geen olie op hete motordelen komt. XRook niet als u met olie werkt. XVermijd contact en inname. Bij inslikken geen braken veroorzaken, maar direct een arts raadplegen. XNa idamenen van olienevel of dampen, frisse lucht toevoeren. XAls er olie met de huid in contact is gekomen moet u de huid met water afspoelen. XAls er olie met de ogen in contact is gekomen moet u de ogen met water uitspoelen en direct een arts raadplegen. XVervang doordrenkte kleding en schoenen direct.
Verbruiksmaterialen en oude onderdelen
Verbruiksmaterialen en oude onderdelen
VOORZICHTIG!
VOORZICHTIG! Verbruiksmaterialen en oude onderdelen zijn gevaarlijk voor het milieu Oude onderdelen en gebruiksmiddelen moet u vakkundig afvoeren volgens de geldende milieuvoorschriften. Voor het wisselen van de olie staat de speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice van de producent ter beschikking. XNeem de veiligheidsvoorschriften in acht al u met deze stoffen werkt.
08.12 NL
08.12 NL
Verbruiksmaterialen en oude onderdelen zijn gevaarlijk voor het milieu Oude onderdelen en gebruiksmiddelen moet u vakkundig afvoeren volgens de geldende milieuvoorschriften. Voor het wisselen van de olie staat de speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice van de producent ter beschikking. XNeem de veiligheidsvoorschriften in acht al u met deze stoffen werkt.
131
131
5.2
Smeerschema
5.2
Smeerschema
D
D
Ö K
DFG
E/P
E/P TFG
M E K
K
TFG
g s S c
Expansievat koelmiddel Smering stuuras Vulopening motorolie
132
Glijvlakken Smeernippels Vulopening hydraulische olie Aftapbout hydraulische olie
M E K
Ö
K
Expansievat koelmiddel Smering stuuras Vulopening motorolie
08.12 NL
Glijvlakken Smeernippels Vulopening hydraulische olie Aftapbout hydraulische olie
Ö
08.12 NL
g s S c
Ö K
DFG
132
5.3
Gebruiksmiddelen
5.3
DFG/TFG 540-550
DFG/TFG 540-550
Code Bestelnumm Hoevee Vulhoeveelhei Aanduiding er lheid d A 51132827 5l 80 l Jungheinrich hydraulische olie D 00002832 0,3 l Remvloeistof SAE J 1703 E 50055726 Smeervet K-P-2K G 29201280 400 ml Kettingspray N P
05099205 51050011
20 l
K
51094056
5l
M
51115303
1l
7,3 l 4,5 l 6,9 l (DFG) 4,7 l (TFG) 16 l
Toepassing
Code Bestelnumm Hoevee Vulhoeveelhei Aanduiding er lheid d A 51132827 5l 80 l Jungheinrich hydraulische olie D 00002832 0,3 l Remvloeistof SAE J 1703 E 50055726 Smeervet K-P-2K G 29201280 400 ml Kettingspray
Hydraulische installatie Reminstallatie
Hefmastketting en Drijfwerk As
ATF Dexron II D Titan Supergear 80W-90 Titan UNIC PLUS Motorolie SAE 10W-40 Fricofin S Koelmiddel *
* Koelmiddel bestaat in de mengverhouding 1:1 uit Fricofin S en water.
Z
N P
05099205 51050011
20 l
K
51094056
5l
M
51115303
1l
7,3 l 4,5 l 6,9 l (DFG) 4,7 l (TFG) 16 l
Toepassing Hydraulische installatie Reminstallatie
Hefmastketting en Drijfwerk As
ATF Dexron II D Titan Supergear 80W-90 Titan UNIC PLUS Motorolie SAE 10W-40 Fricofin S Koelmiddel *
* Koelmiddel bestaat in de mengverhouding 1:1 uit Fricofin S en water.
Z
De aangegeven hoeveelheden zijn benaderingen. WAARSCHUWING!
De aangegeven hoeveelheden zijn benaderingen. WAARSCHUWING!
Gevaar door verkeerde hydraulische olie XHet gebruik van hydraulische olie met een andere specificatie of viscositeit en het bijmengen van additieven is verboden!
Gevaar door verkeerde hydraulische olie XHet gebruik van hydraulische olie met een andere specificatie of viscositeit en het bijmengen van additieven is verboden!
Vet-richtwaarden
Vet-richtwaarden
Code Verzeeptype Druppelpun Walkpenetratie t °C bij 25 °C E Lithium 185 265-295
NLG1-klasse Bedrijfstemperat uur °C 2 -35/+120
Code Verzeeptype Druppelpun Walkpenetratie t °C bij 25 °C E Lithium 185 265-295
NLG1-klasse Bedrijfstemperat uur °C 2 -35/+120
Koelmiddelspecificatie
Koelmiddelspecificatie
De kwaliteit van het gebruikte koelmiddel kan een grote invloed hebben op de effectiviteit en het leven van het koelsysteem. De hieronder gegeven adviezen kunnen helpen bij het onderhoud van een goed koelsysteem met vorst- en/of corrosiebescherming.
De kwaliteit van het gebruikte koelmiddel kan een grote invloed hebben op de effectiviteit en het leven van het koelsysteem. De hieronder gegeven adviezen kunnen helpen bij het onderhoud van een goed koelsysteem met vorst- en/of corrosiebescherming.
Z
Altijd schoon, zacht water gebruiken. Geen gedestilleerd water gebruiken.
08.12 NL
Altijd schoon, zacht water gebruiken. Geen gedestilleerd water gebruiken.
08.12 NL
Z
Gebruiksmiddelen
133
133
GEVAAR!
GEVAAR!
Antivriesmiddel is giftig XAntivriesmiddel bevat ethyleenglycol en andere bestanddelen, die tot dodelijke vergiftingen kunnen leiden, wanneer ze worden ingenomen. XOok kunnen door langer of herhaaldelijke aanraking met de huid giftige hoeveelheden worden opgenomen. XReinigingsvoorschriften van de producent in acht nemen.
Antivriesmiddel is giftig XAntivriesmiddel bevat ethyleenglycol en andere bestanddelen, die tot dodelijke vergiftingen kunnen leiden, wanneer ze worden ingenomen. XOok kunnen door langer of herhaaldelijke aanraking met de huid giftige hoeveelheden worden opgenomen. XReinigingsvoorschriften van de producent in acht nemen.
U moet de kwaliteit van het antivriesmiddel minstens eenmaal per jaar controleren; bijvoorbeeld aan het begin van de koudeperiode.
U moet de kwaliteit van het antivriesmiddel minstens eenmaal per jaar controleren; bijvoorbeeld aan het begin van de koudeperiode.
Wanneer u niet de juiste procedure toepast, kunt u de producent niet verantwoordelijk stellen voor vorst- of corrosieschade.
Wanneer u niet de juiste procedure toepast, kunt u de producent niet verantwoordelijk stellen voor vorst- of corrosieschade.
AANWIJZING
AANWIJZING
Beschadiging door corrosie XOok wanneer op grond van de gebruiksvoorwaarden bevriezing van koelmiddel is uitgesloten, mag niet worden afgezien van het bijmengen van antivriesmiddel. Het antivriesmiddel biedt bescherming tegen corrosie en verhoogt het kookpunt van het koelmiddel.
Beschadiging door corrosie XOok wanneer op grond van de gebruiksvoorwaarden bevriezing van koelmiddel is uitgesloten, mag niet worden afgezien van het bijmengen van antivriesmiddel. Het antivriesmiddel biedt bescherming tegen corrosie en verhoogt het kookpunt van het koelmiddel.
AANWIJZING
AANWIJZING
134
08.12 NL
Mengverhouding antivriesmiddel/water: X1: 1 (antivries tot -35 °C) XNooit antivriesmiddel met verschillende specificaties mengen.
08.12 NL
Mengverhouding antivriesmiddel/water: X1: 1 (antivries tot -35 °C) XNooit antivriesmiddel met verschillende specificaties mengen.
134
6
Beschrijving van de onderhoudswerkzaamheden
6
Beschrijving van de onderhoudswerkzaamheden
6.1
Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden.
6.1
Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden.
Alle vereiste veiligheidsmaatregelen nemen voor het voorkomen van ongevallen bij onderhouds- en revisiewerkzaamheden. De volgende voorwaarden realiseren:
Alle vereiste veiligheidsmaatregelen nemen voor het voorkomen van ongevallen bij onderhouds- en revisiewerkzaamheden. De volgende voorwaarden realiseren:
Werkwijze • Intern transportmiddel veilig neerzetten, (zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 74). • Laat het lastopnamemiddel volledig neer. • Sleutel uit het contactslot (77) en zo het interne transportmiddel tegen ongewilde inbedrijfstelling beveiligen.
Werkwijze • Intern transportmiddel veilig neerzetten, (zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 74). • Laat het lastopnamemiddel volledig neer. • Sleutel uit het contactslot (77) en zo het interne transportmiddel tegen ongewilde inbedrijfstelling beveiligen. 77
77
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen bij werkzaamheden onder het lastopnamemiddel, bestuurderscabine en intern transportmiddel XBij werkzaamheden onder het opgetilde lastopnamemiddel, bestuurderscabine of intern transportmiddel, moet u deze zodanig beveiligen, dat dalen, kantelen of wegglijden van het interne transportmiddel is uitgesloten. XBij het heffen van het interne transportmiddel moeten de vermelde aanwijzingen worden nageleefd, (zie "Intern transportmiddel met kraan verladen" op pagina 36). Intern transportmiddel beveiligen tegen onbedoeld wegrollen (bijv. door wiggen), wanneer u aan de parkeerrem werkt.
08.12 NL
08.12 NL
Gevaar voor ongevallen bij werkzaamheden onder het lastopnamemiddel, bestuurderscabine en intern transportmiddel XBij werkzaamheden onder het opgetilde lastopnamemiddel, bestuurderscabine of intern transportmiddel, moet u deze zodanig beveiligen, dat dalen, kantelen of wegglijden van het interne transportmiddel is uitgesloten. XBij het heffen van het interne transportmiddel moeten de vermelde aanwijzingen worden nageleefd, (zie "Intern transportmiddel met kraan verladen" op pagina 36). Intern transportmiddel beveiligen tegen onbedoeld wegrollen (bijv. door wiggen), wanneer u aan de parkeerrem werkt.
135
135
Motorkap openen
6.2
Voorwaarden – Bij interne transportmiddelen met gesloten cabine voor het optillen van de motorkap beide cabinedeuren openen (o).
Voorwaarden – Bij interne transportmiddelen met gesloten cabine voor het optillen van de motorkap beide cabinedeuren openen (o).
153
Werkwijze • Voordat de motorkap wordt geopend, moet de stuurkolom volledig naar voren worden gedrukt en moet de stoel over zijn geleidingsrails volledig naar achteren worden geschoven. • Om de motorkap te openen, moet er een geschikt hulpmiddel (b.v. schroevendraaier) door het toegangsgat worden gestoken en op de blokkeerinrichting (153) van de motorkap worden gedrukt. • Til de motorkap helemaal op. Een gasveer houdt de motorkop in de hoge stand vast. • Controleer of de motorkap goed vastklikt voordat u het interne transportmiddel gebruikt.
Werkwijze • Voordat de motorkap wordt geopend, moet de stuurkolom volledig naar voren worden gedrukt en moet de stoel over zijn geleidingsrails volledig naar achteren worden geschoven. • Om de motorkap te openen, moet er een geschikt hulpmiddel (b.v. schroevendraaier) door het toegangsgat worden gestoken en op de blokkeerinrichting (153) van de motorkap worden gedrukt. • Til de motorkap helemaal op. Een gasveer houdt de motorkop in de hoge stand vast. • Controleer of de motorkap goed vastklikt voordat u het interne transportmiddel gebruikt.
Motorkap sluiten
Motorkap sluiten
Werkwijze • Motorkap iets optillen en onderste deel (154) van de gasdrukveerdemper in de pijlrichting tot aan de aanslag tegen de gasdrukdemper bovendeel schuiven. • Motorkap omlaag drukken en laten vastklikken, chauffeursstoel naar achteren schuiven en vergrendelen. • Zitpositie en stuurwielstand volgens eigen behoeften instellen, (zie "Stoel instellen" op pagina 63).
Werkwijze • Motorkap iets optillen en onderste deel (154) van de gasdrukveerdemper in de pijlrichting tot aan de aanslag tegen de gasdrukdemper bovendeel schuiven. • Motorkap omlaag drukken en laten vastklikken, chauffeursstoel naar achteren schuiven en vergrendelen. • Zitpositie en stuurwielstand volgens eigen behoeften instellen, (zie "Stoel instellen" op pagina 63).
154
08.12 NL
136
Motorkap openen 153
154
08.12 NL
6.2
136
6.3
De bevestiging van de wielen controleren
6.3
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
Gevaar voor ongevallen door verschillende banden De kwaliteit van de banden beïnvloedt de stabiliteit en het rijgedrag van het interne transportmiddel. XDe diameters van de wielen mogen niet meer dan 15 mm verschillen. XBanden enkel per paar vervangen. Na het vervangen van de banden na 10 bedrijfsuren controleren of de wielmoeren goed vastzitten. XEnkel banden gebruiken van hetzelfde fabricaat, type en profiel.
Gevaar voor ongevallen door verschillende banden De kwaliteit van de banden beïnvloedt de stabiliteit en het rijgedrag van het interne transportmiddel. XDe diameters van de wielen mogen niet meer dan 15 mm verschillen. XBanden enkel per paar vervangen. Na het vervangen van de banden na 10 bedrijfsuren controleren of de wielmoeren goed vastzitten. XEnkel banden gebruiken van hetzelfde fabricaat, type en profiel.
Wielbevestiging controleren
Wielbevestiging controleren
155
Voorwaarden – Bereid het interne transportmiddel voor op onderhoudwerkzaamheden ((zie "Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden." op pagina 135)).
Voorwaarden – Bereid het interne transportmiddel voor op onderhoudwerkzaamheden ((zie "Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden." op pagina 135)).
Benodigd werktuig (gereedschap) en materi aal – Momentsleutel
Benodigd werktuig (gereedschap) en materi aal – Momentsleutel
Werkwijze • Wielmoeren (155) kruislings aan met een aanhaalmomenten (zie "Banden" op pagina 26).
momentsleutel
Werkwijze • Wielmoeren (155) kruislings aan met een aanhaalmomenten (zie "Banden" op pagina 26).
vastdraaien,
Wielbevestiging gecontroleerd.
155
momentsleutel
vastdraaien,
Wielbevestiging gecontroleerd.
Z
Bij gebruik van luchtbanden, bandenspanning controleren, bandenspanning (zie "Banden" op pagina 26)
08.12 NL
Bij gebruik van luchtbanden, bandenspanning controleren, bandenspanning (zie "Banden" op pagina 26)
08.12 NL
Z
De bevestiging van de wielen controleren
137
137
6.4
Hydraulische systeem
6.4
VOORZICHTIG!
VOORZICHTIG!
De hydraulische olie staat tijdens het bedrijf onder druk en is gevaarlijk voor gezondheid en milieu. XRaak onder druk staande hydraulische leidingen niet aan. XVerwijder oude olie volgens voorschriften. Bewaar oude olie veilig tot aan verwijdering volgens voorschriften. XMors niet met hydraulische olie. XGemorste en/of ontsnapte vloeistof moet direct met geschikt bindmiddel worden verwijderd. XRuim het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddel volgens de geldende voorschriften op. XNeem de wettelijke voorschriften voor het omgaan met hydraulische olie in acht. XDraag geschikte veiligheidshandschoenen als u met hydraulische olie werkt. XZorg ervoor dat er geen hydraulische olie op hete motordelen komt. XRook niet als u met hydraulische olie werkt. XVermijd contact en inname. Bij inslikken geen braken veroorzaken, maar direct een arts raadplegen. XNa idamenen van olienevel of dampen, frisse lucht toevoeren. XAls er olie met de huid in contact is gekomen moet u de huid met water afspoelen. XAls er olie met de ogen in contact is gekomen moet u de ogen met water uitspoelen en direct een arts raadplegen. XVervang doordrenkte kleding en schoenen direct.
De hydraulische olie staat tijdens het bedrijf onder druk en is gevaarlijk voor gezondheid en milieu. XRaak onder druk staande hydraulische leidingen niet aan. XVerwijder oude olie volgens voorschriften. Bewaar oude olie veilig tot aan verwijdering volgens voorschriften. XMors niet met hydraulische olie. XGemorste en/of ontsnapte vloeistof moet direct met geschikt bindmiddel worden verwijderd. XRuim het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddel volgens de geldende voorschriften op. XNeem de wettelijke voorschriften voor het omgaan met hydraulische olie in acht. XDraag geschikte veiligheidshandschoenen als u met hydraulische olie werkt. XZorg ervoor dat er geen hydraulische olie op hete motordelen komt. XRook niet als u met hydraulische olie werkt. XVermijd contact en inname. Bij inslikken geen braken veroorzaken, maar direct een arts raadplegen. XNa idamenen van olienevel of dampen, frisse lucht toevoeren. XAls er olie met de huid in contact is gekomen moet u de huid met water afspoelen. XAls er olie met de ogen in contact is gekomen moet u de ogen met water uitspoelen en direct een arts raadplegen. XVervang doordrenkte kleding en schoenen direct.
VOORZICHTIG!
VOORZICHTIG!
08.12 NL
Verbruiksmaterialen en oude onderdelen zijn gevaarlijk voor het milieu Oude onderdelen en gebruiksmiddelen moet u vakkundig afvoeren volgens de geldende milieuvoorschriften. Voor het wisselen van de olie staat de speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice van de producent ter beschikking. XNeem de veiligheidsvoorschriften in acht al u met deze stoffen werkt.
08.12 NL
Verbruiksmaterialen en oude onderdelen zijn gevaarlijk voor het milieu Oude onderdelen en gebruiksmiddelen moet u vakkundig afvoeren volgens de geldende milieuvoorschriften. Voor het wisselen van de olie staat de speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice van de producent ter beschikking. XNeem de veiligheidsvoorschriften in acht al u met deze stoffen werkt.
138
Hydraulische systeem
138
6.4.1 Peil hydraulische olie controleren
Z
6.4.1 Peil hydraulische olie controleren
Voorwaarden – Plaats het interne transportmiddel op een vlakke vloer. – Motor starten en mast door volledig heffen en dalen een keer bedienen. – Zet de motor weer uit.
Voorwaarden – Plaats het interne transportmiddel op een vlakke vloer. – Motor starten en mast door volledig heffen en dalen een keer bedienen. – Zet de motor weer uit.
Werkwijze • Peilstok hydraulische olie (156) op de boring trekken, met een schone doek afvegen en weer volledig inzetten. • Peilstok hydraulische olie er weer uittrekken en hydraulische oliepeil controleren. Bij koude olie: het oliepeil moet tussen de 156 markeringen MIN en MAX liggen. Bij hete olie: het oliepeil moet net boven de markering MAX liggen. • Indien nodig hydraulische olie bijvullen. • Controle herhalen. • Wanneer het juiste oliepeil is bereikt, peilstok hydraulische olie (156) weer volledig erin zetten.
Werkwijze • Peilstok hydraulische olie (156) op de boring trekken, met een schone doek afvegen en weer volledig inzetten. • Peilstok hydraulische olie er weer uittrekken en hydraulische oliepeil controleren. Bij koude olie: het oliepeil moet tussen de 156 markeringen MIN en MAX liggen. Bij hete olie: het oliepeil moet net boven de markering MAX liggen. • Indien nodig hydraulische olie bijvullen. • Controle herhalen. • Wanneer het juiste oliepeil is bereikt, peilstok hydraulische olie (156) weer volledig erin zetten.
Z
6.4.2 Hydraulische olie bijvullen
Z
Werkwijze • Afsluitdeksel (157) van de vulopening van de hydraulische installatie losschroeven. • Vul hydrauliekolie bij tot de markering MAX op de hydrauliekoliepeilstok. Enkel hydraulische olie gebruiken die volgens de bedrijfsmiddelentabel is goedgekeurd. • Controleer peil hydraulische olie met de hydrauliekoliepeilstok, corrigeer eventueel. • Schroef het deksel er weer op. • Steek de hydrauliekoliepeilstok er weer helemaal in.
157
08.12 NL
157
08.12 NL
Z
Werkwijze • Afsluitdeksel (157) van de vulopening van de hydraulische installatie losschroeven. • Vul hydrauliekolie bij tot de markering MAX op de hydrauliekoliepeilstok. Enkel hydraulische olie gebruiken die volgens de bedrijfsmiddelentabel is goedgekeurd. • Controleer peil hydraulische olie met de hydrauliekoliepeilstok, corrigeer eventueel. • Schroef het deksel er weer op. • Steek de hydrauliekoliepeilstok er weer helemaal in.
6.4.2 Hydraulische olie bijvullen
139
139
6.4.3 Hydraulische oliefilter vervangen
6.4.3 Hydraulische oliefilter vervangen
VOORZICHTIG!
VOORZICHTIG! Als de drukindicatie (158) op het filter voor hydraulische olie in de rode zone staat, moet u het filter onmiddellijk vervangen.
Werkwijze • Snelsluiting aan klemband van de uchtfilter losmaken en het luchtfilterhuis naar de zijkant schuiven. • Afsluitdeksel (159) eraf schroeven. • Neem het hydrauliekoliefilter uit het deksel. • Plaats een nieuw hydrauliekoliefilter en schroef het deksel er weer op. • Luchtfilter weer bevestigen.
Werkwijze • Snelsluiting aan klemband van de uchtfilter losmaken en het luchtfilterhuis naar de zijkant schuiven. • Afsluitdeksel (159) eraf schroeven. • Neem het hydrauliekoliefilter uit het deksel. • Plaats een nieuw hydrauliekoliefilter en schroef het deksel er weer op. • Luchtfilter weer bevestigen.
158 159
Z
Uitstromende hydraulische olie opvangen. Hydraulische olie en hydraulische oliefilter afvoeren volgens de geldende milieuvoorschriften.
6.4.4 Be- en ontluchtfilter van de hydraulische tank vervangen Werkwijze • Be-/ontluchtingsfilter (160) eraf schroeven. • Visuele controle van het filter. • Bij vervuiling nieuwe filter plaatsen. • Schroef het ventilatie-/ontluchtingsfilter er weer op.
140
159
Uitstromende hydraulische olie opvangen. Hydraulische olie en hydraulische oliefilter afvoeren volgens de geldende milieuvoorschriften.
6.4.4 Be- en ontluchtfilter van de hydraulische tank vervangen Werkwijze • Be-/ontluchtingsfilter (160) eraf schroeven. • Visuele controle van het filter. • Bij vervuiling nieuwe filter plaatsen. • Schroef het ventilatie-/ontluchtingsfilter er weer op.
160
Z
Uitstromende hydraulische olie opvangen. Hydraulische olie en hydraulische oliefilter afvoeren volgens de geldende milieuvoorschriften.
08.12 NL
Z
158
160
Uitstromende hydraulische olie opvangen. Hydraulische olie en hydraulische oliefilter afvoeren volgens de geldende milieuvoorschriften.
08.12 NL
Z
Als de drukindicatie (158) op het filter voor hydraulische olie in de rode zone staat, moet u het filter onmiddellijk vervangen.
140
6.5
Motoronderhoud
6.5
GEVAAR!
GEVAAR!
Gevaar door draaiende motor. XBij geopende kap en draaiende motor bestaat er een hoger letselgevaar. XNiet in bewegende onderdelen (bijv. ventilator, riemaandrijving etc.) grijpen. XOnderhoud en revisie van de motor mag enkel worden uitgevoerd door vakkundig vakpersoneel dat hiertoe door de exploitant opdracht heeft gekregen. XAndere personen mogen zich niet ophouden in de gevarenzone.
Gevaar door draaiende motor. XBij geopende kap en draaiende motor bestaat er een hoger letselgevaar. XNiet in bewegende onderdelen (bijv. ventilator, riemaandrijving etc.) grijpen. XOnderhoud en revisie van de motor mag enkel worden uitgevoerd door vakkundig vakpersoneel dat hiertoe door de exploitant opdracht heeft gekregen. XAndere personen mogen zich niet ophouden in de gevarenzone.
6.5.1 Motoronderhoud DFG
6.5.1 Motoronderhoud DFG
AANWIJZING
AANWIJZING
Oude olie verontreinigt het milieu XOude olie en gebruikte motoroliefilters milieuvoorschriften worden afgevoerd.
moeten
volgens
de
Oude olie verontreinigt het milieu XOude olie en gebruikte motoroliefilters milieuvoorschriften worden afgevoerd.
geldende
VOORZICHTIG!
moeten
volgens
de
geldende
VOORZICHTIG!
Verbrandingsgevaar door warme olie. XBij het verversen van olie of het vervangen van het oliefilter geschikte veiligheidshandschoenen dragen.
Verbrandingsgevaar door warme olie. XBij het verversen van olie of het vervangen van het oliefilter geschikte veiligheidshandschoenen dragen.
AANWIJZING
AANWIJZING
Bij koude motor kan de motorolie dikvloeibaar zijn. XMotorolie uitsluitend bij een warme motor en een horizontaal staand intern transportmiddel vervangen. Motorolie en motoroliefilter altijd samen vervangen.
Bij koude motor kan de motorolie dikvloeibaar zijn. XMotorolie uitsluitend bij een warme motor en een horizontaal staand intern transportmiddel vervangen. Motorolie en motoroliefilter altijd samen vervangen.
Motorolieniveau controleren
Motorolieniveau controleren
Voorwaarden – Intern transportmiddel op een vlakke vloer geborgd parkeren (zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 74)
Voorwaarden – Intern transportmiddel op een vlakke vloer geborgd parkeren (zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 74)
Werkwijze • Oliepeilstok (161) eruit trekken. 161 • Veeg de oliepeilstok af met een pluisvrije doek en breng hem weer helemaal in de opening. • Trek de oliepeilstok er nogmaals uit en controleer of het oliepeil tussen de markeringen MIN en MAX ligt. • Wanneer het motoroliepeil daalt tot onder de onderste markering MIN, moet de motorolie volgens het overzicht bedrijfsstoffen ((zie "Gebruiksmiddelen" op pagina 133)) worden bijgevuld.
Werkwijze • Oliepeilstok (161) eruit trekken. 161 • Veeg de oliepeilstok af met een pluisvrije doek en breng hem weer helemaal in de opening. • Trek de oliepeilstok er nogmaals uit en controleer of het oliepeil tussen de markeringen MIN en MAX ligt. • Wanneer het motoroliepeil daalt tot onder de onderste markering MIN, moet de motorolie volgens het overzicht bedrijfsstoffen ((zie "Gebruiksmiddelen" op pagina 133)) worden bijgevuld.
141
08.12 NL
08.12 NL
Motoronderhoud
141
Motoroliepeil is gecontroleerd.
Motoroliepeil is gecontroleerd.
Motorolie aftappen
Motorolie aftappen
Werkwijze • Vuldop eraf schroeven. • Olieaftapbout (162) en omgeving van de aftapboring grondig reinigen. • Olieaftapbout eruit schroeven. • Uitstromende olie opvangen • Schroef de olieaftapbout er weer in met een nieuwe afdichtring.
Werkwijze • Vuldop eraf schroeven. • Olieaftapbout (162) en omgeving van de aftapboring grondig reinigen. • Olieaftapbout eruit schroeven. • Uitstromende olie opvangen • Schroef de olieaftapbout er weer in met een nieuwe afdichtring.
162
162
Vervang motoroliefilter
Vervang motoroliefilter
Werkwijze • Oliefilter (163) met een filtersleutel losdraaien en met de hand eraf schroeven. • Reinig de afdichtvlakken aan de oliefilterflens grondig. • Pakking van het nieuwe oliefilter licht insmeren met motorolie. • Draai het oliefilter handvast aan.
Werkwijze • Oliefilter (163) met een filtersleutel losdraaien en met de hand eraf schroeven. • Reinig de afdichtvlakken aan de oliefilterflens grondig. • Pakking van het nieuwe oliefilter licht insmeren met motorolie. • Draai het oliefilter handvast aan. 163
Motorolie bijvullen
163
164
Motorolie bijvullen
Werkwijze • Verse motorolie in de vulopening vullen volgens de bedrijfsmiddelentabel (164). • Motoroliepeil met oliepeilstok (161) controleren en indien nodig corrigeren, (zie "Gebruiksmiddelen" op pagina 133). • Vuldop weer opschroeven.
Werkwijze • Verse motorolie in de vulopening vullen volgens de bedrijfsmiddelentabel (164). • Motoroliepeil met oliepeilstok (161) controleren en indien nodig corrigeren, (zie "Gebruiksmiddelen" op pagina 133). • Vuldop weer opschroeven.
08.12 NL
161
08.12 NL
161
142
164
142
83
83
AANWIJZING Verkeerde oliehoeveelheid beschadigt de motor XNa oliever verversen en oliefilter vervangen met het proefdraaien van de motor op oliedrukindicatie motorolie (83) letten. XDichtheid van de olieaftapbout en het oliefilterhuis controleren.
AANWIJZING
R
R
A
R
A
R
V
R
R
R
Verkeerde oliehoeveelheid beschadigt de motor XNa oliever verversen en oliefilter vervangen met het proefdraaien van de motor op oliedrukindicatie motorolie (83) letten. XDichtheid van de olieaftapbout en het oliefilterhuis controleren.
6.5.2 Het brandstoffilter vervangen
A
R
A
R
V
R
R
R
AANWIJZING
Milieuschade door brandstof XUitgestroomde dieselbrandstof moet met een geschikt middel worden gebonden. XGebonden dieselbrandstof en brandstoffilters volgens de geldende milieuvoorschriften afvoeren.
Milieuschade door brandstof XUitgestroomde dieselbrandstof moet met een geschikt middel worden gebonden. XGebonden dieselbrandstof en brandstoffilters volgens de geldende milieuvoorschriften afvoeren.
Werkwijze • Laat de brandstof uit het filter in een geschikt vat stromen. • Draai het filterhuis los met de filtersleutel; schroef hem er handmatig af. • Draai het filterelement naar links los, en neem het eruit. • Breng een nieuw filterelement aan en vergrendel het. • Reinig de afdichtvlakken aan de filterflens grondig. • Bevochtig de afdichting van het nieuwe brandstoffilter (165) licht met dieselolie. • Vul het filterhuis op voorhand met zuivere dieselolie. • Schroef het filterhuis op en draai handvast aan. • Het brandstoffilter ontlucht automatisch na het inschakelen van de ontsteking.
Werkwijze • Laat de brandstof uit het filter in een geschikt vat stromen. • Draai het filterhuis los met de filtersleutel; schroef hem er handmatig af. • Draai het filterelement naar links los, en neem het eruit. • Breng een nieuw filterelement aan en vergrendel het. • Reinig de afdichtvlakken aan de filterflens grondig. • Bevochtig de afdichting van het nieuwe brandstoffilter (165) licht met dieselolie. • Vul het filterhuis op voorhand met zuivere dieselolie. • Schroef het filterhuis op en draai handvast aan. • Het brandstoffilter ontlucht automatisch na het inschakelen van de ontsteking.
165
Controleer bij het proefdraaien van de motor de dichtheid aan het brandstoffilter en aan de borgmoeren van de inspuitsproeiers.
143
08.12 NL
08.12 NL
R
6.5.2 Het brandstoffilter vervangen
AANWIJZING
Z
R
Z
165
Controleer bij het proefdraaien van de motor de dichtheid aan het brandstoffilter en aan de borgmoeren van de inspuitsproeiers.
143
6.5.3 Controleer V-riem op beschadiging
6.5.3 Controleer V-riem op beschadiging
Werkwijze • V-snaar controleren op scheuren, vervormingen en slijtageverschijnselen.
Werkwijze • V-snaar controleren op scheuren, vervormingen en slijtageverschijnselen.
AANWIJZING
AANWIJZING
Een beschadigde V-snaar leidt tot storingen tijdens de werking XAls de V-riem niet volledig in orde is, mag het interne transportmiddel pas weer in bedrijf worden gesteld als de schade is verholpen.
Een beschadigde V-snaar leidt tot storingen tijdens de werking XAls de V-riem niet volledig in orde is, mag het interne transportmiddel pas weer in bedrijf worden gesteld als de schade is verholpen.
6.5.4 De spanning van de V-riem controleren
6.5.4 De spanning van de V-riem controleren
Werkwijze • Druk de V-riem tussen de Vriemschijf van de ventilator (166) en deze van de generator (167) in met een kracht van 45 N. U moet de V-riem circa 10 mm kunnen indrukken.
Werkwijze • Druk de V-riem tussen de Vriemschijf van de ventilator (166) en deze van de generator (167) in met een kracht van 45 N.
166
U moet de V-riem circa 10 mm kunnen indrukken.
167
6.5.5 De V-riemspanning instellen
167
6.5.5 De V-riemspanning instellen
Werkwijze • Draai de bouten (169) los en trek aan de draaistroomgenerator (168), tot de voorgeschreven Vriemspanning is bereikt. 168 • Draai de bouten weer vast. • Controleer de V-riemspanning nogmaals, herhaal de instelprocedure eventueel.
Werkwijze • Draai de bouten (169) los en trek aan de draaistroomgenerator (168), tot de voorgeschreven Vriemspanning is bereikt. 168 • Draai de bouten weer vast. • Controleer de V-riemspanning nogmaals, herhaal de instelprocedure eventueel.
08.12 NL
169
08.12 NL
169
144
166
144
6.5.6 Motoronderhoud TFG
6.5.6 Motoronderhoud TFG
AANWIJZING
AANWIJZING
Oude olie verontreinigt het milieu XOude olie en gebruikte motoroliefilters milieuvoorschriften worden afgevoerd.
moeten
volgens
de
Oude olie verontreinigt het milieu XOude olie en gebruikte motoroliefilters milieuvoorschriften worden afgevoerd.
geldende
VOORZICHTIG!
moeten
volgens
de
geldende
VOORZICHTIG!
Verbrandingsgevaar door warme olie. XBij het verversen van olie of het vervangen van het oliefilter geschikte veiligheidshandschoenen dragen
Verbrandingsgevaar door warme olie. XBij het verversen van olie of het vervangen van het oliefilter geschikte veiligheidshandschoenen dragen
AANWIJZING
AANWIJZING
Motorolieniveau controleren
Motorolieniveau controleren
Voorwaarden – Intern transportmiddel op een vlakke vloer geborgd parkeren (zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 74)
Voorwaarden – Intern transportmiddel op een vlakke vloer geborgd parkeren (zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 74)
Werkwijze • Oliepeilstok (161) eruit trekken. 161 • Veeg de oliepeilstok af met een pluisvrije doek en breng hem weer helemaal in de opening. • Trek de oliepeilstok er nogmaals uit en controleer of het oliepeil tussen de markeringen MIN en MAX ligt. • Wanneer het motoroliepeil daalt tot onder de onderste markering MIN, moet de motorolie volgens het overzicht bedrijfsstoffen ((zie "Gebruiksmiddelen" op pagina 133)) worden bijgevuld.
Werkwijze • Oliepeilstok (161) eruit trekken. 161 • Veeg de oliepeilstok af met een pluisvrije doek en breng hem weer helemaal in de opening. • Trek de oliepeilstok er nogmaals uit en controleer of het oliepeil tussen de markeringen MIN en MAX ligt. • Wanneer het motoroliepeil daalt tot onder de onderste markering MIN, moet de motorolie volgens het overzicht bedrijfsstoffen ((zie "Gebruiksmiddelen" op pagina 133)) worden bijgevuld.
Motoroliepeil is gecontroleerd.
Motoroliepeil is gecontroleerd.
08.12 NL
Bij koude motor kan de motorolie dikvloeibaar zijn. XMotorolie uitsluitend bij een warme motor en een horizontaal staand intern transportmiddel vervangen. Motorolie en motoroliefilter altijd samen vervangen.
08.12 NL
Bij koude motor kan de motorolie dikvloeibaar zijn. XMotorolie uitsluitend bij een warme motor en een horizontaal staand intern transportmiddel vervangen. Motorolie en motoroliefilter altijd samen vervangen.
145
145
Motorolie aftappen
Motorolie aftappen
Werkwijze • Vuldop (164) eraf schroeven. • Olieaftapbout (162) en omgeving van de aftapboring grondig reinigen. • Olieaftapbout eruit schroeven. • Uitstromende olie opvangen • Schroef de olieaftapbout er weer in met een nieuwe afdichtring.
Werkwijze • Vuldop (164) eraf schroeven. • Olieaftapbout (162) en omgeving van de aftapboring grondig reinigen. • Olieaftapbout eruit schroeven. • Uitstromende olie opvangen • Schroef de olieaftapbout er weer in met een nieuwe afdichtring.
162
162
Vervang motoroliefilter
Vervang motoroliefilter
Werkwijze • Oliefilter (163) met een filtersleutel losdraaien en met de hand eraf schroeven. • Reinig de afdichtvlakken aan de oliefilterflens grondig. • Pakking van het nieuwe oliefilter licht insmeren met motorolie. • Draai het oliefilter handvast aan.
Werkwijze • Oliefilter (163) met een filtersleutel losdraaien en met de hand eraf schroeven. • Reinig de afdichtvlakken aan de oliefilterflens grondig. • Pakking van het nieuwe oliefilter licht insmeren met motorolie. • Draai het oliefilter handvast aan. 163
Motorolie bijvullen
163
164
Motorolie bijvullen
Werkwijze • Verse motorolie in de vulopening vullen volgens de bedrijfsmiddelentabel (164). • Motoroliepeil met oliepeilstok (161) controleren en indien nodig corrigeren, (zie "Gebruiksmiddelen" op pagina 133). • Vuldop weer opschroeven.
Werkwijze • Verse motorolie in de vulopening vullen volgens de bedrijfsmiddelentabel (164). • Motoroliepeil met oliepeilstok (161) controleren en indien nodig corrigeren, (zie "Gebruiksmiddelen" op pagina 133). • Vuldop weer opschroeven.
08.12 NL
161
08.12 NL
161
146
164
146
83
83
AANWIJZING Verkeerde oliehoeveelheid beschadigt de motor XNa oliever verversen en oliefilter vervangen met het proefdraaien van de motor op oliedrukindicatie motorolie (83) letten. XDichtheid van de olieaftapbout en het oliefilterhuis controleren.
AANWIJZING
R
R
A
R
A
R
V
R
R
R
Verkeerde oliehoeveelheid beschadigt de motor XNa oliever verversen en oliefilter vervangen met het proefdraaien van de motor op oliedrukindicatie motorolie (83) letten. XDichtheid van de olieaftapbout en het oliefilterhuis controleren.
6.5.7 De bougie vervangen
Z
R
R
A
R
A
R
V
R
R
R
6.5.7 De bougie vervangen
Werkwijze • Bougiestekker (170) eraf trekken. • Reinig de omgeving van de bougie aan de cilinderkop grondig. • Schroef de bougie eruit. • Elektrodenafstand van de nieuwe bougie met een voelermaat controleren. Gewenste waarde: 0,8 mm ± 0,1 mm. • Schroef de bougies er handmatig in en draai ze vervolgens vast met een moment van 20 Nm.
Z
08.12 NL
170
08.12 NL
170
Werkwijze • Bougiestekker (170) eraf trekken. • Reinig de omgeving van de bougie aan de cilinderkop grondig. • Schroef de bougie eruit. • Elektrodenafstand van de nieuwe bougie met een voelermaat controleren. Gewenste waarde: 0,8 mm ± 0,1 mm. • Schroef de bougies er handmatig in en draai ze vervolgens vast met een moment van 20 Nm.
147
147
6.5.8 Controleer V-riem op beschadiging
6.5.8 Controleer V-riem op beschadiging
AANWIJZING
AANWIJZING
Een beschadigde V-snaar leidt tot storingen tijdens de werking XAls de V-riem niet volledig in orde is, mag het interne transportmiddel pas weer in bedrijf worden gesteld als de schade is verholpen.
Een beschadigde V-snaar leidt tot storingen tijdens de werking XAls de V-riem niet volledig in orde is, mag het interne transportmiddel pas weer in bedrijf worden gesteld als de schade is verholpen.
Werkwijze • V-snaar controleren op scheuren, vervormingen en slijtageverschijnselen.
Werkwijze • V-snaar controleren op scheuren, vervormingen en slijtageverschijnselen.
6.5.9 De spanning van de V-riem controleren
Z
6.5.9 De spanning van de V-riem controleren
Z
De spanning van de V-riem wordt door een automatische V-riemspaninrichting (171) goed gehouden. Handmatige instelling is niet nodig. Werkwijze • Als de bevestigingsindicator (172) zich buiten de indexmarkering bevindt, moet er een nieuwe riem worden gemonteerd.
Werkwijze • Als de bevestigingsindicator (172) zich buiten de indexmarkering bevindt, moet er een nieuwe riem worden gemonteerd. 172
171
172
VOORZICHTIG!
171
VOORZICHTIG!
08.12 NL
Een correcte geleiding van de V-riem is absoluut noodzakelijk. XRiemen moeten door gekwalificeerde en daartoe bevoegde personen worden vervangen.
08.12 NL
Een correcte geleiding van de V-riem is absoluut noodzakelijk. XRiemen moeten door gekwalificeerde en daartoe bevoegde personen worden vervangen.
148
De spanning van de V-riem wordt door een automatische V-riemspaninrichting (171) goed gehouden. Handmatige instelling is niet nodig.
148
6.5.10 Koelinstallatie
6.5.10 Koelinstallatie
AANWIJZING
AANWIJZING
Storing in de werking door ontbrekend koelmiddel XKoelmiddel moet tussen de markeringen MIN en MAX van het expansievat staan. XWanneer het koelmiddel onder de markering MIN staat, is dit een aanwijzing voor een eventuele lekkage in het koelsysteem. XHet is niet toegestaan het interne transportmiddel nog verder te gebruiken. XHet interne transportmiddel mag pas na het verhelpen van de oorzaak weer worden gebruikt.
Storing in de werking door ontbrekend koelmiddel XKoelmiddel moet tussen de markeringen MIN en MAX van het expansievat staan. XWanneer het koelmiddel onder de markering MIN staat, is dit een aanwijzing voor een eventuele lekkage in het koelsysteem. XHet is niet toegestaan het interne transportmiddel nog verder te gebruiken. XHet interne transportmiddel mag pas na het verhelpen van de oorzaak weer worden gebruikt.
VOORZICHTIG!
VOORZICHTIG!
Letselgevaar door heet koelmiddel. XIndien nodig de motor voldoende laten afkoelen om te voorkomen dat hete gassen/ vloeistoffen ontsnappen bij het openen van de vuldop.
Letselgevaar door heet koelmiddel. XIndien nodig de motor voldoende laten afkoelen om te voorkomen dat hete gassen/ vloeistoffen ontsnappen bij het openen van de vuldop.
Koelmiddelniveau controleren
Koelmiddelniveau controleren
Werkwijze • Intern transportmiddel op een vlakke vloer geborgd parkeren. • Motorkap openen. • Koelmiddelpeil in expansievat (173) controleren.
Werkwijze • Intern transportmiddel op een vlakke vloer geborgd parkeren. • Motorkap openen. • Koelmiddelpeil in expansievat (173) controleren.
173
173
AANWIJZING
AANWIJZING
08.12 NL
Storingen in de werking door verkeerd koelmiddel XHet koelsysteem moet het hele jaar door zijn gevuld met een mengsel van water en antivriesmiddel met corrosiewerende toevoegingen, teneinde kalkafzetting en vorst- en corrosieschade te vermijden en het kookpunt te verhogen. XHet controleren en vullen mag enkel door geschoold vakpersoneel plaatsvinden.
08.12 NL
Storingen in de werking door verkeerd koelmiddel XHet koelsysteem moet het hele jaar door zijn gevuld met een mengsel van water en antivriesmiddel met corrosiewerende toevoegingen, teneinde kalkafzetting en vorst- en corrosieschade te vermijden en het kookpunt te verhogen. XHet controleren en vullen mag enkel door geschoold vakpersoneel plaatsvinden.
149
149
Koelmiddelconcentratie controleren
Koelmiddelconcentratie controleren
174
Benodigd werktuig (gereedschap) en materia al – Antivriescontroleur voor koelmiddel
Benodigd werktuig (gereedschap) en materia al – Antivriescontroleur voor koelmiddel
Werkwijze • Vuldop (174) op het expansievat (173) voorzichtig eraf schroeven. • Controleer antivriesgehalte van koelvloeistof met antivriestester.
Werkwijze • Vuldop (174) op het expansievat (173) voorzichtig eraf schroeven. • Controleer antivriesgehalte van koelvloeistof met antivriestester.
AANWIJZING Storingen in de werking door verkeerde koelmiddelconcentratie XBij te laag antivriesgehalte moet de juiste mengverhouding door geschoold vakpersoneel weer worden gecorrigeerd.
173
AANWIJZING Storingen in de werking door verkeerde koelmiddelconcentratie XBij te laag antivriesgehalte moet de juiste mengverhouding door geschoold vakpersoneel weer worden gecorrigeerd.
• Vuldop weer opschroeven. • Motorkap sluiten.
150
173
• Vuldop weer opschroeven. • Motorkap sluiten.
Radiateur en ventilator controleren en reinigen
Radiateur en ventilator controleren en reinigen Voor deze werkzaamheden de klantendienst waarschuwen.
08.12 NL
Z
Voor deze werkzaamheden de klantendienst waarschuwen.
08.12 NL
Z
174
150
6.5.11 Vervang luchtfilterpatroon
6.5.11 Vervang luchtfilterpatroon
GEVAAR!
GEVAAR!
Gevaar door draaiende motor XVoer alle onderhoudswerkzaamheden uitsluitend bij stilstaande motor uit. XStart de motor niet bij gedemonteerde luchtfilterpatroon.
Gevaar door draaiende motor XVoer alle onderhoudswerkzaamheden uitsluitend bij stilstaande motor uit. XStart de motor niet bij gedemonteerde luchtfilterpatroon.
Vervang luchtfilterpatroon
Vervang luchtfilterpatroon
Werkwijze • Twee bevestigingsklemmen (176) losmaken en stofverzamelkap verwijderen. • Luchtfilterpatroon voorzichtig uit het filterhuis trekken.
Werkwijze • Twee bevestigingsklemmen (176) losmaken en stofverzamelkap verwijderen. • Luchtfilterpatroon voorzichtig uit het filterhuis trekken.
176
175
Luchtfilterhuis reinigen
Luchtfilterhuis reinigen
Werkwijze
Werkwijze
AANWIJZING Storing in de werking door defecte motor XHet is verboden het luchtfilterhuis met perslucht te reinigen. XVoor het reinigen van het luchtfilterhuis enkel een stevige schone doek gebruiken.
AANWIJZING Storing in de werking door defecte motor XHet is verboden het luchtfilterhuis met perslucht te reinigen. XVoor het reinigen van het luchtfilterhuis enkel een stevige schone doek gebruiken.
• Luchtfilterpatroon verwijderen. • Stofverzamelpot grondig reinigen; daartoe het stofstortventiel (175) verwijderen. • Luchtfilterhuis zorgvuldig reinigen met een schone doek. Er mogen geen restanten van het doek in het luchtfilterhuis blijven. • Luchtfilterpatronen weer in het filterhuis plaatsen. Beschadig de luchtfilterpatronen bij het monteren niet. • Plaats stofstortventiel weer in de stofverzamelpot. • Stofverzamelpot plaatsen en 2 bevestigingsklemmen (176) bevestigen.
• Luchtfilterpatroon verwijderen. • Stofverzamelpot grondig reinigen; daartoe het stofstortventiel (175) verwijderen. • Luchtfilterhuis zorgvuldig reinigen met een schone doek. Er mogen geen restanten van het doek in het luchtfilterhuis blijven. • Luchtfilterpatronen weer in het filterhuis plaatsen. Beschadig de luchtfilterpatronen bij het monteren niet. • Plaats stofstortventiel weer in de stofverzamelpot. • Stofverzamelpot plaatsen en 2 bevestigingsklemmen (176) bevestigen.
08.12 NL
Z
176
Z Z
08.12 NL
Z
175
151
151
6.5.12 Vloeistof van de ruitensproei-installatie vullen
6.5.12 Vloeistof van de ruitensproei-installatie vullen
Werkwijze • Motorkap openen. • Controleren of er voldoende ruitensproeivloeistof in het reservoir zit. • Indien nodig ruitensproeivloeistof met antivries bijvullen.
152
Vullen met weerafhankelijke additieven.
08.12 NL
Z
Vullen met weerafhankelijke additieven.
08.12 NL
Z
Werkwijze • Motorkap openen. • Controleren of er voldoende ruitensproeivloeistof in het reservoir zit. • Indien nodig ruitensproeivloeistof met antivries bijvullen.
152
Controleer elektrische zekeringen
6.6
Controleer elektrische zekeringen Elektrische zekeringen controleren
Voorwaarden – Intern transportmiddel voorbereiden op onderhouds- en revisiewerkzaamheden ((zie "Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden." op pagina 135)).
Voorwaarden – Intern transportmiddel voorbereiden op onderhouds- en revisiewerkzaamheden ((zie "Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden." op pagina 135)).
Werkwijze • Motorkap openen. • Zekeringen volgens de tabel op de juiste waarde en beschadiging controleren. • Beschadigde zekeringen volgens tabel vervangen. • Motorkap sluiten.
Werkwijze • Motorkap openen. • Zekeringen volgens de tabel op de juiste waarde en beschadiging controleren. • Beschadigde zekeringen volgens tabel vervangen. • Motorkap sluiten.
Elektrische zekeringen zijn gecontroleerd.
Elektrische zekeringen zijn gecontroleerd.
08.12 NL
Elektrische zekeringen controleren
08.12 NL
6.6
153
153
4
5
6
10
11
12
grün
18
2
3 9
1
8
7
23
24
21
rot
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
16
17
18
16
17
24
23
15
14
13
22
21
20
19
6
5
4
3
2
1
Zekeringbezetting basistoestel (zwarte zekeringdoos)
Pos. Stroomkring 1 t Werklamp 2 t Rijrichting / achteruitrijschijnwerper / achteruitrijzoemer 3 t Verlichting set A/ remlicht 4 t Neutraal relais / verlichting indicatie 5 t Claxon / zwaailamp 6 t Reserve
Pos. Stroomkring 1 t Werklamp 2 t Rijrichting / achteruitrijschijnwerper / achteruitrijzoemer 3 t Verlichting set A/ remlicht 4 t Neutraal relais / verlichting indicatie 5 t Claxon / zwaailamp 6 t Reserve
Waarde (A) 20 7,5 20 7,5 10
20 7,5 10
Zekeringbezetting uitsluitend bij cabine (groene zekeringdoos)
Pos. 7 8 9 10 11 12
Pos. 7 8 9 10 11 12
o = optionele uitvoering
08.12 NL
t = standaard
Waarde (A) 15 10 10 15 10 10
o o o o o o
Stroomkring Verwarming Ruitenwisser vooraan Ruitenwaspomp Achterruitverwarming Ruitenwisser achteraan Radio
t = standaard
154
rot
Waarde (A) 20 7,5
Zekeringbezetting uitsluitend bij cabine (groene zekeringdoos) Stroomkring Verwarming Ruitenwisser vooraan Ruitenwaspomp Achterruitverwarming Ruitenwisser achteraan Radio
grün
Waarde (A) 15 10 10 15 10 10 o = optionele uitvoering
08.12 NL
12 18
rot
15
11 17
13
10 16
9 15
8 14
7 13
grün
Zekeringbezetting basistoestel (zwarte zekeringdoos)
o o o o o o
schwarz (Grundgerät)
schwarz (Optionen 1)
14
16
17
24
15
14
23
22
21
20
19
schwarz (Grundgerät)
schwarz (Optionen 1)
154
schwarz (Grundgerät)
schwarz (Optionen 1)
13
schwarz (Optionen 1)
22
12 18
rot
20
6
10
grün
19
4
5
schwarz (Grundgerät)
11
2
3 9
1
8
7
23
6.6.1 Zekeringwaarden
24
22
19
20
21
6.6.1 Zekeringwaarden
Zekeringdoos uitsluitend bij verlichting vergelijkbaar met wegenverkeersreglement met betrekking tot technische eisen en rijvaardigheidseisen (rode zekeringdoos)
Zekeringdoos uitsluitend bij verlichting vergelijkbaar met wegenverkeersreglement met betrekking tot technische eisen en rijvaardigheidseisen (rode zekeringdoos)
Pos. 13 14 15 16 17 18
Pos. 13 14 15 16 17 18
Stroomkring Dimlicht Knipperlicht / parkeerlicht Knipperlicht Parkeerlicht / achterlicht rechts Parkeerlicht / achterlicht links Remlicht
Waarde (A) 15 20 15 7,5 7,5 7,5
Zekeringdoos opties 1 (zwarte zekeringdoos) Stroomkring Reserve Stoelverwarming Reserve Reserve Reserve Reserve
Waarde (A)
Pos. 19 20 21 22 23 24
t t t t t t
Stroomkring Reserve Stoelverwarming Reserve Reserve Reserve Reserve
Waarde (A) 10
25
10
Zekeringdoos TFG Waarde (A) 5 5
Pos. Stroomkring 25 t Gasafsluitventiel 26 t Gasafsluitventiel 08.12 NL
08.12 NL
t = standaard
Waarde (A) 15 20 15 7,5 7,5 7,5
Zekeringdoos opties 1 (zwarte zekeringdoos)
Zekeringdoos TFG Pos. Stroomkring 25 t Gasafsluitventiel 26 t Gasafsluitventiel
Stroomkring Dimlicht Knipperlicht / parkeerlicht Knipperlicht Parkeerlicht / achterlicht rechts Parkeerlicht / achterlicht links Remlicht
26
t t t t t t
25
Pos. 19 20 21 22 23 24
o o o o o o
26
o o o o o o
o = optionele uitvoering
155
t = standaard
Waarde (A) 5 5 o = optionele uitvoering
155
27
27
28
28
Zekeringdoos DFG
Pos. Stroomkring 27 t Voorgloeien 28 t Brandstofpomp
o = optionele uitvoering
t = standaard
08.12 NL
t = standaard
Waarde (A) 100 15
156
Waarde (A) 100 15 o = optionele uitvoering
08.12 NL
Pos. Stroomkring 27 t Voorgloeien 28 t Brandstofpomp
Zekeringdoos DFG
156
31
31
30
30
29
29
Zekeringdoos Noodstop Pos. Stroomkring 29 t Geheel voertuig 30 t Zetelbewaking 31 o StVZO t = standaard
Zekeringdoos Noodstop Waarde (A) 50 7,5 30
Pos. Stroomkring 29 t Geheel voertuig 30 t Zetelbewaking 31 o StVZO
o = optionele uitvoering
t = standaard
WAARSCHUWING!
Waarde (A) 50 7,5 30 o = optionele uitvoering
WAARSCHUWING! Gebruik uitsluitend zekeringen met de aangegeven waarden, teneinde schade aan de elektrische installatie te vermijden.
08.12 NL
08.12 NL
Gebruik uitsluitend zekeringen met de aangegeven waarden, teneinde schade aan de elektrische installatie te vermijden.
157
157
6.7
Z
Startbatterij
6.7
Toestand, zuurstand** en zuurdichtheid* van de batterij controleren
Z
*niet bij onderhoudsarme batterijen VOORZICHTIG!
158
*niet bij onderhoudsarme batterijen VOORZICHTIG!
Gevaar door batterijzuur XBatterijzuur is sterk corrosief. XDaarom altijd contact met batterijzuur vermijden. XWanneer kleding, huid of ogen toch in contact komen met batterijzuur, de betreffende delen onmiddellijk afspoelen met veel water. XBij contact met de ogen onmiddellijk een arts raadplegen! XGemorst batterijzuur onmiddellijk neutraliseren!
Gevaar door batterijzuur XBatterijzuur is sterk corrosief. XDaarom altijd contact met batterijzuur vermijden. XWanneer kleding, huid of ogen toch in contact komen met batterijzuur, de betreffende delen onmiddellijk afspoelen met veel water. XBij contact met de ogen onmiddellijk een arts raadplegen! XGemorst batterijzuur onmiddellijk neutraliseren!
Controleer de batterij
Controleer de batterij
Werkwijze • Batterijhuis op schuren en uitgelopen zuur controleren. Oxydatieresten aan de batterijpolen verwijderen. Batterijpolen met zuurvrij vet invetten. Zuurstand controleren.
Werkwijze • Batterijhuis op schuren en uitgelopen zuur controleren. Oxydatieresten aan de batterijpolen verwijderen. Batterijpolen met zuurvrij vet invetten. Zuurstand controleren.
Z
Het zuurniveau moet tussen de bovenste en onderste markering staan.
Het zuurniveau moet tussen de bovenste en onderste markering staan.
Zuurdichtheid controleren
Zuurdichtheid controleren
Werkwijze • Reinig het gedeelte van de doppen. Schroefdoppen uitschroeven. Indien nodig gedestilleerd water bijvullen tot aan de bovenste markering. Controleer de zuurdichtheid met een batterijgalvanometer. De zuurdichtheid van een voldoende geladen batterij bedraagt 1,24 tot 1,28 kg/l. • Indien nodig batterij bijladen, schroefdoppen weer inschroeven.
Werkwijze • Reinig het gedeelte van de doppen. Schroefdoppen uitschroeven. Indien nodig gedestilleerd water bijvullen tot aan de bovenste markering. Controleer de zuurdichtheid met een batterijgalvanometer. De zuurdichtheid van een voldoende geladen batterij bedraagt 1,24 tot 1,28 kg/l. • Indien nodig batterij bijladen, schroefdoppen weer inschroeven.
Z
De batterij afvoeren
De batterij afvoeren
De batterijen mogen uitsluitend met het afval worden afgevoerd onder inachtneming en naleving van de nationale milieuvoorschriften of afvalverwijderingswetten. Leef beslist de gegevens na die de producent verstrekt over het afvoeren.
De batterijen mogen uitsluitend met het afval worden afgevoerd onder inachtneming en naleving van de nationale milieuvoorschriften of afvalverwijderingswetten. Leef beslist de gegevens na die de producent verstrekt over het afvoeren.
08.12 NL
Z
Toestand, zuurstand** en zuurdichtheid* van de batterij controleren
08.12 NL
Z
Startbatterij
158
6.8
Uitlaatgassysteem
6.8
Uitlaatgassysteem
Uitlaatgassysteem regelmatig op dichtheid controleren.
Uitlaatgassysteem regelmatig op dichtheid controleren.
Werkwijze • Motorkap openen. • Motor bij geopende motorkap starten. • Uitlaatgasinstallatie controleren op opstijgende uitlaatgasrook en een gewijzigd geluidsvolume van de motor. • Bij opstijgende uitlaatgasrook en gewijzigd geluidsvolume van de motor uitlaatgasinstallatie door vakpersoneel laten controleren.
Werkwijze • Motorkap openen. • Motor bij geopende motorkap starten. • Uitlaatgasinstallatie controleren op opstijgende uitlaatgasrook en een gewijzigd geluidsvolume van de motor. • Bij opstijgende uitlaatgasrook en gewijzigd geluidsvolume van de motor uitlaatgasinstallatie door vakpersoneel laten controleren.
Uitlaatgasinstallatie gecontroleerd op dichtheid.
Uitlaatgasinstallatie gecontroleerd op dichtheid.
AANWIJZING
AANWIJZING Emissies regelmatig controleren XDe uitlaatgassen van de verbrandingsmotor regelmatig controleren op emissie aan de hand van nationale voorschriften. XZwarte of blauwe uitlaatgasrook is een teken van verhoogde emissies door beschadiging of slijtage aan de verbrandingsmotor. XIn dit geval moet het interne transportmiddel door vakpersoneel worden gecontroleerd.
08.12 NL
08.12 NL
Emissies regelmatig controleren XDe uitlaatgassen van de verbrandingsmotor regelmatig controleren op emissie aan de hand van nationale voorschriften. XZwarte of blauwe uitlaatgasrook is een teken van verhoogde emissies door beschadiging of slijtage aan de verbrandingsmotor. XIn dit geval moet het interne transportmiddel door vakpersoneel worden gecontroleerd.
159
159
6.9
Z
Onderhoud van de veiligheidsgordel
6.9
Controle van de veiligheidsgordel
Controle van de veiligheidsgordel
Werkwijze • Trek de veiligheidsgordel helemaal uit en controleer hem op rafels • Controleer de werking van de gordelsluiting en controleer of het oprol/spanmechanisme de gordel probleemloos intrekt • Controleer de afdekking op beschadiging
Werkwijze • Trek de veiligheidsgordel helemaal uit en controleer hem op rafels • Controleer de werking van de gordelsluiting en controleer of het oprol/spanmechanisme de gordel probleemloos intrekt • Controleer de afdekking op beschadiging
Blokkeerautomaat testen
Blokkeerautomaat testen
Werkwijze • Intern transportmiddel op een vlakke ondergrond neerzetten • Veiligheidsgordel er met een ruk uittrekken De automaat moet de gordelafgifte blokkeren.
Werkwijze • Intern transportmiddel op een vlakke ondergrond neerzetten • Veiligheidsgordel er met een ruk uittrekken De automaat moet de gordelafgifte blokkeren.
Z
De veiligheidsgordel is onderhouden.
De veiligheidsgordel is onderhouden.
GEVAAR!
GEVAAR!
Letselgevaar door defecte veiligheidsgordel Het gebruik van een defecte veiligheidsgordel kan letsel veroorzaken. XIntern transportmiddel enkel met een intacte veiligheidsgordel gebruiken. Defecte veiligheidsgordel meteen laten vervangen. XHet interne transportmiddel mag niet meer worden gebruikt totdat er een goed werkende veiligheidsgordel is gemonteerd.
Letselgevaar door defecte veiligheidsgordel Het gebruik van een defecte veiligheidsgordel kan letsel veroorzaken. XIntern transportmiddel enkel met een intacte veiligheidsgordel gebruiken. Defecte veiligheidsgordel meteen laten vervangen. XHet interne transportmiddel mag niet meer worden gebruikt totdat er een goed werkende veiligheidsgordel is gemonteerd.
6.10 Drijfwerk Controleer oliepeil
6.10 Drijfwerk 177
Controleer oliepeil
177
08.12 NL
Werkwijze • Motorkap openen. • Oliepeilstok (177) uittrekken en afvegen. • Oliepeilstok opnieuw insteken en uittrekken. Het oliepeil moet tussen de markeringen liggen. • Oliepeilstok opnieuw insteken. Let hierbij op correcte sluiting.
08.12 NL
Werkwijze • Motorkap openen. • Oliepeilstok (177) uittrekken en afvegen. • Oliepeilstok opnieuw insteken en uittrekken. Het oliepeil moet tussen de markeringen liggen. • Oliepeilstok opnieuw insteken. Let hierbij op correcte sluiting.
160
Onderhoud van de veiligheidsgordel
160
6.11 Rem
6.11 Rem
6.11.1 Parkeerrem controleren
6.11.1 Parkeerrem controleren
De parkeerrem moet de heftruck met de toegestane maximale belasting, op een helling van 15% houden. Wanneer dat niet zo is, moet u de parkeerrem instellen. Neem in dit geval contact op met de klantservice van Jungheinrich.
De parkeerrem moet de heftruck met de toegestane maximale belasting, op een helling van 15% houden. Wanneer dat niet zo is, moet u de parkeerrem instellen. Neem in dit geval contact op met de klantservice van Jungheinrich.
6.11.2 Het niveau van de remvloeistof controleren
6.11.2 Het niveau van de remvloeistof controleren
08.12 NL
Werkwijze • Draai de bouten van de linker bekleding los. • De linker bekleding eraf nemen. • Controleer remvloeistofstand in remvloeistofhouder. • Het niveau in de tank moet tussen de markeringen MIN en MAX liggen. • Vul eventueel remvloeistof bij. Volume: 0,25 l • Na het vullen monteert u de bekleding weer.
08.12 NL
Werkwijze • Draai de bouten van de linker bekleding los. • De linker bekleding eraf nemen. • Controleer remvloeistofstand in remvloeistofhouder. • Het niveau in de tank moet tussen de markeringen MIN en MAX liggen. • Vul eventueel remvloeistof bij. Volume: 0,25 l • Na het vullen monteert u de bekleding weer.
161
161
6.12 Inbedrijfstelling van het interne transportmiddel na onderhoudswerkzaamheden
Z
162
Werkwijze • Intern transportmiddel grondig reinigen. • Intern transportmiddel smeren volgens het smeerschema, (zie "Smeerschema" op pagina 132). • Batterij reinigen, de batterijdoppen met poolvet invetten en de batterij aansluiten. • Transmissieolie op condenswater controleren, indien nodig de transmissieolie vervangen (enkel bij interne transportmiddelen met hydrodynamische aandrijving). • Hydraulische olie controleren op condenswater, indien nodig hydraulische olie verversen. De producent beschikt over een speciaal voor deze taak geschoolde klantenservice.
WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door defecte remmen Onmiddellijk na de inbedrijfstelling de rem verschillende keren proefremmen, om de werking van de rem te controleren. XVastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden. XDefect intern transportmiddel kenmerken en buiten bedrijf stellen. XIntern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen.
WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door defecte remmen Onmiddellijk na de inbedrijfstelling de rem verschillende keren proefremmen, om de werking van de rem te controleren. XVastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden. XDefect intern transportmiddel kenmerken en buiten bedrijf stellen. XIntern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen.
• Intern transportmiddel in gebruik nemen, (zie "Intern transportmiddel voorbereiden op gebruik" op pagina 61). Bij schakelproblemen in de elektronica moeten de vrijliggende contacten worden ingespoten met contactspray en een mogelijke oxidelaag op de contacten van de bedieningselementen worden verwijderd door deze meerdere keren te bedienen.
• Intern transportmiddel in gebruik nemen, (zie "Intern transportmiddel voorbereiden op gebruik" op pagina 61). Bij schakelproblemen in de elektronica moeten de vrijliggende contacten worden ingespoten met contactspray en een mogelijke oxidelaag op de contacten van de bedieningselementen worden verwijderd door deze meerdere keren te bedienen.
Z
08.12 NL
Z
Werkwijze • Intern transportmiddel grondig reinigen. • Intern transportmiddel smeren volgens het smeerschema, (zie "Smeerschema" op pagina 132). • Batterij reinigen, de batterijdoppen met poolvet invetten en de batterij aansluiten. • Transmissieolie op condenswater controleren, indien nodig de transmissieolie vervangen (enkel bij interne transportmiddelen met hydrodynamische aandrijving). • Hydraulische olie controleren op condenswater, indien nodig hydraulische olie verversen. De producent beschikt over een speciaal voor deze taak geschoolde klantenservice.
08.12 NL
Z
6.12 Inbedrijfstelling van het interne transportmiddel na onderhoudswerkzaamheden
162
7
Het interne transportmiddel stilleggen
Z
7
Het interne transportmiddel stilleggen
Z
Als het interne transportmiddel bijvoorbeeld om bedijfsredenen - langer dan een maand wordt stilgelegd, mag hij uitsluitend in een vorstvrije en droge ruimte worden opgeslagen. De maatregelen voor, tijdens en na stillegging uitvoeren, zoals hieronder beschreven. WAARSCHUWING!
Als het interne transportmiddel bijvoorbeeld om bedijfsredenen - langer dan een maand wordt stilgelegd, mag hij uitsluitend in een vorstvrije en droge ruimte worden opgeslagen. De maatregelen voor, tijdens en na stillegging uitvoeren, zoals hieronder beschreven. WAARSCHUWING!
Het interne transportmiddel moet tijdens de stillegging zodanig worden opgebokt dat de wielen geen contact meer hebben met de ondergrond. Alleen zo is gegarandeerd, dat de wielen en wiellagers niet beschadigen.
Het interne transportmiddel moet tijdens de stillegging zodanig worden opgebokt dat de wielen geen contact meer hebben met de ondergrond. Alleen zo is gegarandeerd, dat de wielen en wiellagers niet beschadigen.
Wanneer het interne transportmiddel langer dan zes maanden wordt stilgelegd, moeten verdergaande maatregelen worden afgesproken met de klantenservice van de producent.
Wanneer het interne transportmiddel langer dan zes maanden wordt stilgelegd, moeten verdergaande maatregelen worden afgesproken met de klantenservice van de producent.
08.12 NL
Veilig optillen en opbokken van het interne transportmiddel Voor het heffen van het interne transportmiddel mogen de bevestigingsmiddelen uitsluitend aan de daarvoor bestemde plaatsen worden bevestigd. Werkzaamheden onder een opgeheven lastopnamemiddel / cabine mogen enkel worden uitgevoerd, wanneer deze zijn vastgezet met een voldoende sterke ketting of met de borgpen. Om het interne transportmiddel op te tillen en op te bokken de volgende stappen nemen: XIntern transportmiddel enkel op een vlakke ondergrond opbokken en beveiligen tegen onbedoelde bewegingen. XUitsluitend een krik met voldoende draagvermogen gebruiken. Bij het opbokken moet met geschikte middelen (wiggen, hardhouten blokken) worden uigesloten dat het voertuig wegglijdt of kantelt. XVoor het optillen van het interne transportmiddel mogen de bevestigingsmiddelen uitsluitend aan de daarvoor bestemde punten worden bevestigd, (zie "Transport" op pagina 35). XBij het opbokken moet met geschikte middelen (wiggen, hardhouten blokken) worden uigesloten dat het voertuig wegglijdt of kantelt.
08.12 NL
Veilig optillen en opbokken van het interne transportmiddel Voor het heffen van het interne transportmiddel mogen de bevestigingsmiddelen uitsluitend aan de daarvoor bestemde plaatsen worden bevestigd. Werkzaamheden onder een opgeheven lastopnamemiddel / cabine mogen enkel worden uitgevoerd, wanneer deze zijn vastgezet met een voldoende sterke ketting of met de borgpen. Om het interne transportmiddel op te tillen en op te bokken de volgende stappen nemen: XIntern transportmiddel enkel op een vlakke ondergrond opbokken en beveiligen tegen onbedoelde bewegingen. XUitsluitend een krik met voldoende draagvermogen gebruiken. Bij het opbokken moet met geschikte middelen (wiggen, hardhouten blokken) worden uigesloten dat het voertuig wegglijdt of kantelt. XVoor het optillen van het interne transportmiddel mogen de bevestigingsmiddelen uitsluitend aan de daarvoor bestemde punten worden bevestigd, (zie "Transport" op pagina 35). XBij het opbokken moet met geschikte middelen (wiggen, hardhouten blokken) worden uigesloten dat het voertuig wegglijdt of kantelt.
163
163
7.1
Z 7.2
Maatregelen vóór de stillegging
7.1
Werkwijze • Interne transportmiddel grondig reinigen. • Controleer de werking en de rem. • Controleer het peil van de hydraulische olie en vul indien nodig hydraulische olie bij, (zie "Peil hydraulische olie controleren" op pagina 139). • Een dunne olie- of vetfilm aanbrengen op alle mechanische onderdelen van de machine die niet zijn voorzien van een verflaag. • Intern transportmiddel volgens het smeerschema smeren, (zie "Smeerschema" op pagina 132). • Maak de batterijklemmen los, reinig de batterij, en vet de poolbouten in met poolvet. Leef bovendien de gegevens van de producent van de batterij na. • Alle vrijliggende elektrische contacten inspuiten met een geschikte contactspray.
Z
Maatregelen tijdens de stillegging
7.2
AANWIJZING
Werkwijze • Interne transportmiddel grondig reinigen. • Controleer de werking en de rem. • Controleer het peil van de hydraulische olie en vul indien nodig hydraulische olie bij, (zie "Peil hydraulische olie controleren" op pagina 139). • Een dunne olie- of vetfilm aanbrengen op alle mechanische onderdelen van de machine die niet zijn voorzien van een verflaag. • Intern transportmiddel volgens het smeerschema smeren, (zie "Smeerschema" op pagina 132). • Maak de batterijklemmen los, reinig de batterij, en vet de poolbouten in met poolvet. Leef bovendien de gegevens van de producent van de batterij na. • Alle vrijliggende elektrische contacten inspuiten met een geschikte contactspray.
Maatregelen tijdens de stillegging AANWIJZING
08.12 NL
Beschadiging van de batterij door diepontlading Door zelfontlading van de batterij kan er diepontlading voorkomen. Door diepontlading gaat de batterij minder lang mee. XBatterij minimaal om de 2 maanden opladen.
08.12 NL
Beschadiging van de batterij door diepontlading Door zelfontlading van de batterij kan er diepontlading voorkomen. Door diepontlading gaat de batterij minder lang mee. XBatterij minimaal om de 2 maanden opladen.
164
Maatregelen vóór de stillegging
164
Z
7.3
Werkwijze • Intern transportmiddel grondig reinigen. • Intern transportmiddel aan de hand van het smeerschema smeren, (zie "Smeerschema" op pagina 132). • Batterij reinigen, de poolbouten met poolvet invetten en de batterij aansluiten. • Batterij opladen, (zie "Startbatterij" op pagina 158). • Transmissieolie op condenswater controleren, indien nodig de transmissieolie vervangen (enkel bij interne transportmiddelen met hydrodynamische aandrijving). • Motorolie controleren op condenswater, indien nodig motorolie verversen. • Hydraulische olie controleren op condenswater, indien nodig hydraulische olie verversen. De fabrikant beschikt over een speciaal voor deze taak geschoolde klantenservice.
Z
Opnieuw in gebruik nemen van het interne transportmiddel na stillegging Werkwijze • Intern transportmiddel grondig reinigen. • Intern transportmiddel aan de hand van het smeerschema smeren, (zie "Smeerschema" op pagina 132). • Batterij reinigen, de poolbouten met poolvet invetten en de batterij aansluiten. • Batterij opladen, (zie "Startbatterij" op pagina 158). • Transmissieolie op condenswater controleren, indien nodig de transmissieolie vervangen (enkel bij interne transportmiddelen met hydrodynamische aandrijving). • Motorolie controleren op condenswater, indien nodig motorolie verversen. • Hydraulische olie controleren op condenswater, indien nodig hydraulische olie verversen. De fabrikant beschikt over een speciaal voor deze taak geschoolde klantenservice.
WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door defecte remmen Onmiddellijk na de inbedrijfstelling de rem verschillende keren proefremmen, om de werking van de rem te controleren. XVastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden. XDefect intern transportmiddel kenmerken en buiten bedrijf stellen. XIntern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen.
WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door defecte remmen Onmiddellijk na de inbedrijfstelling de rem verschillende keren proefremmen, om de werking van de rem te controleren. XVastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden. XDefect intern transportmiddel kenmerken en buiten bedrijf stellen. XIntern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen.
• Intern transportmiddel in gebruik nemen, (zie "Intern transportmiddel voorbereiden op gebruik" op pagina 61). Bij schakelproblemen in de elektronica de vrijliggende contacten inspuiten met contactspray en een mogelijke oxidelaag op de contacten van de bedieningselementen verwijderen door deze meerdere keren te bedienen.
• Intern transportmiddel in gebruik nemen, (zie "Intern transportmiddel voorbereiden op gebruik" op pagina 61). Bij schakelproblemen in de elektronica de vrijliggende contacten inspuiten met contactspray en een mogelijke oxidelaag op de contacten van de bedieningselementen verwijderen door deze meerdere keren te bedienen.
08.12 NL
Z
Opnieuw in gebruik nemen van het interne transportmiddel na stillegging
Z
08.12 NL
7.3
165
165
Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone gebeurtenissen
Z
Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone gebeurtenissen
Z
Er moet een veiligheidscontrole volgens de nationale voorschriften worden uitgevoerd. Jungheinrich adviseert een controle volgens FEM-richtlijn 4.004. Jungheinrich biedt voor deze controles een speciale garantieservice met overeenkomstig opgeleide medewerkers.
166
Er moet een veiligheidscontrole volgens de nationale voorschriften worden uitgevoerd. Jungheinrich adviseert een controle volgens FEM-richtlijn 4.004. Jungheinrich biedt voor deze controles een speciale garantieservice met overeenkomstig opgeleide medewerkers.
Een persoon die hier speciaal voor is opgeleid, moet het interne transportmiddel na bijzondere gebeurtenissen of minstens een maal per jaar (nationale voorschriften in acht nemen) controleren. Deze persoon moet zijn beoordeling uitsluitend geven vanuit veiligheidsoogpunt en moet niet zijn beïnvloed door bedrijfskundige of economische omstandigheden. Deze persoon moet bewijzen voldoende kennis en ervaring te hebben om de toestand van een intern transportmiddel en de effectiviteit van de beschermende inrichting volgens de regels van de techniek en de principes voor de controle van interne transportmiddelen te kunnen beoordelen.
Een persoon die hier speciaal voor is opgeleid, moet het interne transportmiddel na bijzondere gebeurtenissen of minstens een maal per jaar (nationale voorschriften in acht nemen) controleren. Deze persoon moet zijn beoordeling uitsluitend geven vanuit veiligheidsoogpunt en moet niet zijn beïnvloed door bedrijfskundige of economische omstandigheden. Deze persoon moet bewijzen voldoende kennis en ervaring te hebben om de toestand van een intern transportmiddel en de effectiviteit van de beschermende inrichting volgens de regels van de techniek en de principes voor de controle van interne transportmiddelen te kunnen beoordelen.
Daarbij moet hij de technische toestand van het interne transportmiddel ten aanzien van veiligheid volledig controleren. Daarnaast moet hij het interne transportmiddel ook grondig onderzoeken op beschadigingen, die kunnen zijn veroorzaakt door eventueel ondeskundig gebruik. Hij moet een controleprotocol opstellen. Bewaar de resultaten van de controle minstens twee volgende controles.
Daarbij moet hij de technische toestand van het interne transportmiddel ten aanzien van veiligheid volledig controleren. Daarnaast moet hij het interne transportmiddel ook grondig onderzoeken op beschadigingen, die kunnen zijn veroorzaakt door eventueel ondeskundig gebruik. Hij moet een controleprotocol opstellen. Bewaar de resultaten van de controle minstens twee volgende controles.
De exploitant moet ervoor zorgen dat gebreken onmiddellijk worden verholpen.
De exploitant moet ervoor zorgen dat gebreken onmiddellijk worden verholpen.
Z
Als optisch bewijs wordt het interne transportmiddel na een geslaagde controle voorzien van een controle-plakplaat. Deze plakplaat geeft weer in welke maand van welk jaar de volgende controle plaatsvindt.
08.12 NL
Z
8
Als optisch bewijs wordt het interne transportmiddel na een geslaagde controle voorzien van een controle-plakplaat. Deze plakplaat geeft weer in welke maand van welk jaar de volgende controle plaatsvindt.
08.12 NL
8
166
9
Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren
Z
9
Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren
Z
Bij definitieve buitenbedrijfstelling moet u het interne transportmiddel vakkundig buiten bedrijf stellen en afvoeren volgens de betreffende geldende voorschriften van uw land. Met name de voorschriften voor het afvoeren van de batterij, de verbruiksmaterialen, de elektronica en de elektrische installatie naleven. De demontage van het interne transportmiddel mag enkel door geschoold en gekwalificeerd vakkundig personeel volgens de door de fabrikant voorgeschreven werkwijze plaatsvinden. De in het servicedocumentatie voorgeschreven veiligheidsaanwijzingen in acht nemen.
Meting van lichaamstrillingen
10
Z
Trillingen die tijdens het rijden gedurende de dag op de chauffeur inwerken, worden omschreven als lichaamstrillingen. Te hoge lichaamstrillingen veroorzaken bij de chauffeur op lange termijn schade voor de gezondheid. Ter bescherming van de chauffeur is derhalve de Europese exploitantenrichtlijn "2002/44/EG/Trilling" van kracht geworden. Om de exploitant te helpen bij het inschatten van de toepassingssituatie, biedt de fabrikant meting van deze lichaamstrillingen aan als dienstverlening.
08.12 NL
Z
De demontage van het interne transportmiddel mag enkel door geschoold en gekwalificeerd vakkundig personeel volgens de door de fabrikant voorgeschreven werkwijze plaatsvinden. De in het servicedocumentatie voorgeschreven veiligheidsaanwijzingen in acht nemen.
Meting van lichaamstrillingen Trillingen die tijdens het rijden gedurende de dag op de chauffeur inwerken, worden omschreven als lichaamstrillingen. Te hoge lichaamstrillingen veroorzaken bij de chauffeur op lange termijn schade voor de gezondheid. Ter bescherming van de chauffeur is derhalve de Europese exploitantenrichtlijn "2002/44/EG/Trilling" van kracht geworden. Om de exploitant te helpen bij het inschatten van de toepassingssituatie, biedt de fabrikant meting van deze lichaamstrillingen aan als dienstverlening.
08.12 NL
10
Bij definitieve buitenbedrijfstelling moet u het interne transportmiddel vakkundig buiten bedrijf stellen en afvoeren volgens de betreffende geldende voorschriften van uw land. Met name de voorschriften voor het afvoeren van de batterij, de verbruiksmaterialen, de elektronica en de elektrische installatie naleven.
167
167
11
Handleiding diesel-deeltjesfilter HUSS FS – MK-serie (o)
11
11.1 Belangrijke algemene tips
Z
11.1 Belangrijke algemene tips
Lees, vóór inbedrijfstelling van het roetdeeltjesfilter, zorgvuldig de handleiding.
Lees, vóór inbedrijfstelling van het roetdeeltjesfilter, zorgvuldig de handleiding.
Neem in principe de algemene ongevallenpreventievoorschriften evenals de overige algemeen erkende veiligheidstechnische en bedrijfsgeneeskundige regels in acht.
Neem in principe de algemene ongevallenpreventievoorschriften evenals de overige algemeen erkende veiligheidstechnische en bedrijfsgeneeskundige regels in acht.
Het gebruik van brandstoffen met additieven kan negatieve gevolgen hebben voor de uitlaatgassen en zodoende voor de standtijd van de dieselpartikelfilter. Gebruik derhalve uitsluitend dieselolie volgens DIN EN 590 met een cetaangetal onder 50.
Het gebruik van brandstoffen met additieven kan negatieve gevolgen hebben voor de uitlaatgassen en zodoende voor de standtijd van de dieselpartikelfilter. Gebruik derhalve uitsluitend dieselolie volgens DIN EN 590 met een cetaangetal onder 50.
Z
Het HUSS-dieselpartikelfilter voldoet aan de eisen van de TRGS 554, TA lucht en VERT (Zwitserland)
Het HUSS-dieselpartikelfilter voldoet aan de eisen van de TRGS 554, TA lucht en VERT (Zwitserland)
Toepassingsbereik van de TRGS 554 (technische regels voor gevaarlijke stoffen), de TA lucht en VERT:
Toepassingsbereik van de TRGS 554 (technische regels voor gevaarlijke stoffen), de TA lucht en VERT:
– Deze technische regels gelden voor werkgebieden waar dieselmotoremissies in de lucht op de werkplek kunnen komen. – Door VERT worden in Zwitserland vooral de eisen op het gebied van tunnelbouw en grote bouwplaatsen vastgelegd.
– Deze technische regels gelden voor werkgebieden waar dieselmotoremissies in de lucht op de werkplek kunnen komen. – Door VERT worden in Zwitserland vooral de eisen op het gebied van tunnelbouw en grote bouwplaatsen vastgelegd.
11.2 Belangrijke veiligheidsaanwijzingen
11.2 Belangrijke veiligheidsaanwijzingen
VOORZICHTIG!
VOORZICHTIG!
Een probleemloos en veilig gebruik van het dieselpartikelfilter vereist een zorgvuldige bediening en onderhoud.
Een probleemloos en veilig gebruik van het dieselpartikelfilter vereist een zorgvuldige bediening en onderhoud.
VOORZICHTIG!
VOORZICHTIG!
Bedrijf en regeneratie: XBedrijf en regeneratie van het dieselpartikelfilter mogen alleen worden verricht door personen die getraind zijn in filterregeneratie en bekend zijn met de gevaren die eventueel kunnen optreden. XWerkzaamheden aan het dieselpartikelfilter mogen uitsluitend door geschoold en bevoegd personeel worden verricht. XBij zichtbare beschadigingen of functiestoringen moet het dieselpartikelfilter direct buiten bedrijf worden gesteld. Voorkom dat brandbare stoffen in de buurt van het filter worden opgeslagen.
Bedrijf en regeneratie: XBedrijf en regeneratie van het dieselpartikelfilter mogen alleen worden verricht door personen die getraind zijn in filterregeneratie en bekend zijn met de gevaren die eventueel kunnen optreden. XWerkzaamheden aan het dieselpartikelfilter mogen uitsluitend door geschoold en bevoegd personeel worden verricht. XBij zichtbare beschadigingen of functiestoringen moet het dieselpartikelfilter direct buiten bedrijf worden gesteld. Voorkom dat brandbare stoffen in de buurt van het filter worden opgeslagen.
GEVAAR!
GEVAAR!
08.12 NL
Verbrandingsgevaar! Tijdens de regeneratie wordt het hele dieselpartikelfiltersysteem warm en komen er hete uitlaatgassen uit de uitlaatpijp.
08.12 NL
Verbrandingsgevaar! Tijdens de regeneratie wordt het hele dieselpartikelfiltersysteem warm en komen er hete uitlaatgassen uit de uitlaatpijp.
168
Handleiding diesel-deeltjesfilter HUSS FS – MK-serie (o)
168
Heftrucks in een gevaarlijke situatie starten (wanneer startblokkering actief is):
Heftrucks in een gevaarlijke situatie starten (wanneer startblokkering actief is):
Werkwijze • Druk op de HUSS-bediening op beide toetsen "M" en "F" en houd ze ingedrukt, start tegelijkertijd het interne transportmiddel.
Werkwijze • Druk op de HUSS-bediening op beide toetsen "M" en "F" en houd ze ingedrukt, start tegelijkertijd het interne transportmiddel.
11.3 Functiebeschrijving
11.3 Functiebeschrijving
Hoe langer de dieselmotor heeft gedraaid, hoe hoger het vulniveau van het dieselpartikelfilter en zodoende de tegendruk op de uitlaatgassen.
Hoe langer de dieselmotor heeft gedraaid, hoe hoger het vulniveau van het dieselpartikelfilter en zodoende de tegendruk op de uitlaatgassen.
Het vulniveau van het dieselpartikelfilter wordt aangegeven op het display van de HUSS-bediening, zodat tijdig een regeneratie kan worden uitgevoerd.
Het vulniveau van het dieselpartikelfilter wordt aangegeven op het display van de HUSS-bediening, zodat tijdig een regeneratie kan worden uitgevoerd.
Als een bepaald maximaal tegendruk resp. beladingstijd wordt bereikt, geeft de HUSS-besturing het alarm „Filter vol“.
Als een bepaald maximaal tegendruk resp. beladingstijd wordt bereikt, geeft de HUSS-besturing het alarm „Filter vol“.
Om de in het filterelement verzamelde roetdeeltjes te verbranden, wordt bij uitgeschakelde motor de regeneratie met de HUSS-besturing gestart.
Om de in het filterelement verzamelde roetdeeltjes te verbranden, wordt bij uitgeschakelde motor de regeneratie met de HUSS-besturing gestart.
Ter bescherming van de motor en het dieselpartikelfilter is er een startblokkering en gedwongen motoruitschakeling in de besturing geïntegreerd.
Ter bescherming van de motor en het dieselpartikelfilter is er een startblokkering en gedwongen motoruitschakeling in de besturing geïntegreerd.
08.12 NL
Als de motor loopt stromen de uitlaatgassen van de dieselmotor door het filterelement, dat vrijwel alle schadelijke roetdeeltjes tegenhoudt.
08.12 NL
Als de motor loopt stromen de uitlaatgassen van de dieselmotor door het filterelement, dat vrijwel alle schadelijke roetdeeltjes tegenhoudt.
169
169
11.4 Bediening HUSS-besturing
11.4 Bediening HUSS-besturing
Het dieselpartikelfilter wordt bediend met de HUSS-besturing. Deze regeleenheid staat in het zicht van de bediener.
Z
De HUSS-Control werkt alleen als de ontsteking is ingeschakeld.
170
De HUSS-Control werkt alleen als de ontsteking is ingeschakeld.
Scherm
In de bovenste regel ziet u de functiestappen, in de onderste regel geeft een balk de filtertoestand aan (tegendruk resp. regeneratieduur).
In de bovenste regel ziet u de functiestappen, in de onderste regel geeft een balk de filtertoestand aan (tegendruk resp. regeneratieduur).
Knoppen
Knoppen
08.12 NL
Scherm
08.12 NL
Z
Het dieselpartikelfilter wordt bediend met de HUSS-besturing. Deze regeleenheid staat in het zicht van de bediener.
170
11.5 Handleiding HUSS-besturing normaal bedrijf Schakel ontsteking in. De zoemer wordt min. 1 seconde geactiveerd, tegelijkertijd lichten beide LED’s op. Als een melding is opgeslagen, wordt deze weergegeven, daarnaast knippert het rode LED. Opgeslagen melding: Voordat er de laatste keer werd uitgeschakeld, heeft de uitlaatgastegendruk de bovenste grens gedurende minstens 20 seconden overschreden of is een regeneratie afgebroken. De zoemer is zonder onderbreking actief. Aanwijzing bij deze melding: Het interne transportmiddel kan niet worden gestart, er moet een regeneratie worden uitgevoerd. Als er geen melding is opgeslagen, kan de motor worden gestart.
11.5 Handleiding HUSS-besturing
Indicatie in het display Zelftest
LED-functie groene en rode LED branden
b.v. Alarm / filter vol HHHHHHHHHHH
rode LED knippert
normaal bedrijf Schakel ontsteking in. De zoemer wordt min. 1 seconde geactiveerd, tegelijkertijd lichten beide LED’s op. Als een melding is opgeslagen, wordt deze weergegeven, daarnaast knippert het rode LED. Opgeslagen melding: Voordat er de laatste keer werd uitgeschakeld, heeft de uitlaatgastegendruk de bovenste grens gedurende minstens 20 seconden overschreden of is een regeneratie afgebroken. De zoemer is zonder onderbreking actief. Aanwijzing bij deze melding: Het interne transportmiddel kan niet worden gestart, er moet een regeneratie worden uitgevoerd. Als er geen melding is opgeslagen, kan de motor worden gestart.
ATTENTIE: Bij gevaarlijke situaties kan het interne transportmiddel worden gestart door de toetsencombinatie „M“ en „F“ ingedrukt te houden. Motor gereed
Indicatie in het display Zelftest
LED-functie groene en rode LED branden
b.v. Alarm / filter vol HHHHHHHHHHH
rode LED knippert
ATTENTIE: Bij gevaarlijke situaties kan het interne transportmiddel worden gestart door de toetsencombinatie „M“ en „F“ ingedrukt te houden. Motor gereed
Meldingen bij normaal bedrijf, die de toestand van het dieselpartikelfilter aangeven:
Meldingen bij normaal bedrijf, die de toestand van het dieselpartikelfilter aangeven:
bij deze melding>>>normaal bedrijf mogelijk bij deze melding>>> regeneratie noodzakelijk Binnen de maximale beladingstijd zou er 10 maal geregenereerd moeten worden, de JH-service moet worden aangevraagd Onderhoud aan dieselpartikelfilter noodzakelijk, raadpleeg de JH-service.
bij deze melding>>>normaal bedrijf mogelijk bij deze melding>>> regeneratie noodzakelijk Binnen de maximale beladingstijd zou er 10 maal geregenereerd moeten worden, de JH-service moet worden aangevraagd Onderhoud aan dieselpartikelfilter noodzakelijk, raadpleeg de JH-service.
groene LED knippert rode LED knippert
Filtertoestand HHHHHHHH Regenereren HHHHHHHH Haal de service erbij / witte as
groene LED knippert rode LED knippert
Onderhoud
08.12 NL
Onderhoud
08.12 NL
Filtertoestand HHHHHHHH Regenereren HHHHHHHH Haal de service erbij / witte as
171
171
11.6 Regeneratie
Z
Een keer per dag regenereren, ook als het filter nog niet vol is. GEVAAR!
GEVAAR!
Brand- en explosiegevaar XGa voorzichtig om met brandstof. XVermijd bij omgang met brandstof open vuur. XNiet roken, dat geldt ook voor plekken waar de brandstof alleen door de kenmerkende geur wordt waargenomen.
Brand- en explosiegevaar XGa voorzichtig om met brandstof. XVermijd bij omgang met brandstof open vuur. XNiet roken, dat geldt ook voor plekken waar de brandstof alleen door de kenmerkende geur wordt waargenomen.
GEVAAR!
GEVAAR!
Verbrandings- en vergiftigingsgevaar Bij iedere verbranding ontstaan er hoge temperaturen en uitlaatgassen met giftige bestanddelen. De totale uitlaatgasgeleiding is tijdens en direct na het bedrijf zeer heet.
Plaats de heftruck op een vlakke bodem. Schakel de motor uit. Ontstekeing “AAN”: HUSS-besturing wordt van spanning voorzien. Houd de toets „M“ 5 seconden ingedrukt. De regeneratie start na afloop van de 5 seconden. Verdere indicaties na afloop van de 5 seconden. Voor de voorkoeling wordt de ventilatie ingeschakeld. De gloeibougie wordt ingeschakeld. Het brandstof/lucht-mengsel wordt ontstoken. De regeneratie van dit dieselpartikelfilter wordt uitgevoerd. In het display staat de resterende tijd van de regeneratie weergegeven. De regeneratie is beëindigd. Deze indicatie verschijnt 3 minuten in het display.
Verbrandings- en vergiftigingsgevaar Bij iedere verbranding ontstaan er hoge temperaturen en uitlaatgassen met giftige bestanddelen. De totale uitlaatgasgeleiding is tijdens en direct na het bedrijf zeer heet.
Indicatie in het display LED-functie
Regeneratie Plaats de heftruck op een vlakke bodem. Schakel de motor uit. Ontstekeing “AAN”: HUSS-besturing wordt van spanning voorzien. Houd de toets „M“ 5 seconden ingedrukt. De regeneratie start na afloop van de 5 seconden. Verdere indicaties na afloop van de 5 seconden. Voor de voorkoeling wordt de ventilatie ingeschakeld. De gloeibougie wordt ingeschakeld.
Regeneratie starten in 5 sec. >>>>>>>>groene LED Gloeibougie voorkoeling
Regeneratie Start gloeibougie Regeneratie Start ontsteking Regenereren aan
Het brandstof/lucht-mengsel wordt ontstoken. De regeneratie van dit dieselpartikelfilter wordt uitgevoerd. In het display staat de resterende tijd van de regeneratie weergegeven. De regeneratie is beëindigd. Deze indicatie verschijnt 3 minuten in het display.
Regeneratie uitgevoerd
Regeneratie onderbreken Een gestarte regeneratie kan door stilzetting van Alarm „Filter vol“ >>rode LED de ontsteking met behulp van de knippert voertuigontstekingssleutel of door drukken op de toets „F“ aan de besturing worden onderbroken. Hierbij wordt in het display tot uitschakeling van de regeneratie vanaf 5 seconden terug geteld. De zoemer is zonder onderbreking actief.
Indicatie in het display LED-functie
Regeneratie starten in 5 sec. >>>>>>>>groene LED Gloeibougie voorkoeling
Regeneratie Start gloeibougie Regeneratie Start ontsteking Regenereren aan
Regeneratie uitgevoerd
Regeneratie onderbreken Een gestarte regeneratie kan door stilzetting van Alarm „Filter vol“ >>rode LED de ontsteking met behulp van de knippert voertuigontstekingssleutel of door drukken op de toets „F“ aan de besturing worden onderbroken. Hierbij wordt in het display tot uitschakeling van de regeneratie vanaf 5 seconden terug geteld. De zoemer is zonder onderbreking actief.
08.12 NL
Regeneratie
172
Een keer per dag regenereren, ook als het filter nog niet vol is.
172
08.12 NL
Z
11.6 Regeneratie
Regeneratie onderbreken BELANGRIJK: Door de toetsen „M“ en „F“ tegelijkertijd ingedrukt te houden, kan de motor van het interne transportmiddel bij gevaarlijke situaties ook bij „Alarm/filter vol“ worden gestart Storingen Tijdens de regeneratie worden de afzonderlijke functies in de hard- en software gecontroleerd. Storingen leiden tot afbreken van de regeneratie. De storing wordt in het display van de HUSSbesturing weergegeven. Tegelijkertijd wordt de batterijspanning gecontroleerd. Als de minimale spanning niet wordt bereikt, wordt de regeneratie afgebroken. Wanneer een van de hiernaast staande storingen wordt weergegeven, moet – teneinde de storing te verhelpen – de servicedienst van JH worden benaderd.
Regeneratie onderbreken BELANGRIJK: Door de toetsen „M“ en „F“ tegelijkertijd ingedrukt te houden, kan de motor van het interne transportmiddel bij gevaarlijke situaties ook bij „Alarm/filter vol“ worden gestart Storingen Tijdens de regeneratie worden de afzonderlijke functies in de hard- en software gecontroleerd.
Storing gloeibougie Storing brandstofpomp
Storingen leiden tot afbreken van de regeneratie. De storing wordt in het display van de HUSSbesturing weergegeven. Tegelijkertijd wordt de batterijspanning gecontroleerd. Als de minimale spanning niet wordt bereikt, wordt de regeneratie afgebroken. Wanneer een van de hiernaast staande storingen wordt weergegeven, moet – teneinde de storing te verhelpen – de servicedienst van JH worden benaderd.
Storing magneetventiel Storing ventilator Storing temperatuursensor Storing regeneratie Regeneratie onderbroken Te lage spanning
11.7 Onderhoud
Storing brandstofpomp Storing magneetventiel Storing ventilator Storing temperatuursensor Storing regeneratie Regeneratie onderbroken Te lage spanning
11.7 Onderhoud
In het display van de HUSS-besturing onderhoudswerkzaamheden weergegeven. Raadpleeg de serviceafdeling onderhoudswerkzaamheden.
Storing gloeibougie
van
JH
wordt voor
het
het
tijdstip
van
de
In het display van de HUSS-besturing onderhoudswerkzaamheden weergegeven.
uitvoeren
van
de
Raadpleeg de serviceafdeling onderhoudswerkzaamheden.
JH
voor
het
het
tijdstip
van
de
uitvoeren
van
de
De HUSS-besturing is op de fabriek ingesteld voor het interne transportmiddel. Deze instellingen mogen alleen worden gewijzigd door overeenkomstig geschoold servicepersoneel van JH.
08.12 NL
08.12 NL
De HUSS-besturing is op de fabriek ingesteld voor het interne transportmiddel. Deze instellingen mogen alleen worden gewijzigd door overeenkomstig geschoold servicepersoneel van JH.
van
wordt
173
173
174 174 08.12 NL
08.12 NL