DFG/TFG 316s-320s Gebruikershandleiding 51105429 07.08
04.08 -
H
Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel is kennis nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in korte, overzichtelijke vorm. De hoofdstukken zijn alfabetisch gerangschikt. Ieder hoofdstuk begint met pagina 1. De pagina-aanduiding wordt gevormd door een hoofdstukletter en paginanummer. Voorbeeld: pagina B 2 is de tweede pagina in hoofdstuk B. Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de beschrijving voor het juiste voertuigtype gebruikt.
De volgende pictogrammen markeren veiligheidsaanwijzingen en belangrijke uitleg.
F M Z
Staat voor veiligheidsinstructies die u moet opvolgen, om gevaren voor mensen te vermijden. Staat voor instructies die u moet opvolgen, om materiële schade te vermijden. Staat voor aanwijzingen en toelichting.
t Duidt op de standaarduitvoering. o Duidt op de optionele uitvoering. Onze apparaten worden continu verder ontwikkeld. Wij vragen om uw begrip voor het feit dat wij een voorbehoud moeten maken voor wijzigingen in vorm, uitrusting en techniek. Uit de inhoud van deze handleiding kunnen op grond hiervan geen claims met betrekking tot bepaalde eigenschappen van het apparaat worden afgeleid. Auteursrecht Het auteursrecht voor deze handleiding blijft in het bezit van JUNGHEINRICH AG.
Jungheinrich Aktiengesellschaft Am Stadtrand 35 22047 Hamburg - DUITSLAND Telefoon: +49 (0) 40/6948-0
0108.NL
www.jungheinrich.com
0108.NL
0708.NL
Inhoudsopgave A
Reglementair gebruik
B
Beschrijving van het voertuig
1 2 2.1 2.2 3 3.1 4 4.1 4.2 4.3
Beschrijving van de toepassing ........................................................... B 1 Beschrijving van modules en functies ................................................. B 2 Voertuig ............................................................................................... B 3 Lastopnamemiddel .............................................................................. B 4 Technische gegevens van de standaarduitvoering ............................. B 5 Technische gegevens - DFG/TFG 316s/320s ..................................... B 8 Kentekenplaatsen en typeplaatjes ...................................................... B 11 Typeplaatje, voertuig ........................................................................... B 12 Lastdiagram voertuig ........................................................................... B 13 Lastdiagram aanbouwapparaat ........................................................... B 14
C
Transport en eerste inbedrijfstelling
1 2 3 4 5
Transport ............................................................................................. C Laden met een kraan .......................................................................... C Het intern transportmiddel vastzetten wanneer hij zelf wordt vervoerd C Eerste inbedrijfstelling ......................................................................... C Het interne transportmiddel zonder eigen aandrijving verplaatsen ..... C
D
De heftruck tanken
1 2 3
Veiligheidsrichtlijnen voor de omgang met dieselolie en vloeibaar gas D 1 Dieselolie tanken ................................................................................. D 2 Vervang de generatorgasfles. ............................................................. D 3
E
Bediening
1 2 3 4 5 6 6.1 6.2 6.3 7 7.1 7.2 7.3 7.4
Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het interne transportmiddel E 1 Beschrijving van de bedien- en indicatie-elementen ........................... E 3 Bediening van de hefinrichting en neiging (o) .................................... E 8 Dubbelpedaalbediening (o) ................................................................ E 9 Controles en handelingen vóór iedere inbedrijfstelling ....................... E 14 Voertuig in gebruik nemen .................................................................. E 19 De stoel instellen ................................................................................. E 20 Stuurkolom instellen. ........................................................................... E 21 Veiligheidsgordel ................................................................................. E 21 Intern transportmiddel starten ............................................................. E 22 Startprocedure TFG ............................................................................ E 23 Startprocedure DFG ............................................................................ E 24 Storingsmeldingen tijdens bedrijf ........................................................ E 26 Schakel de motor uit ........................................................................... E 26
1 1 2 3 3
I1
I2
Werken met het interne transportmiddel ............................................. E 27 Veiligheidsregels voor het rijden ......................................................... E 27 Rijden .................................................................................................. E 29 Sturen .................................................................................................. E 31 Remmen .............................................................................................. E 31 Bediening van hefmast en aanbouwapparaat ..................................... E 33 De snelheid van het werkapparaat regelen ......................................... E 35 Opnemen, transporteren en wegzetten van lasten ............................. E 36 Last transporteren ............................................................................... E 39 Hoe te handelen bij gevaarlijke situaties ............................................. E 41 De hefwagen veilig neerzetten ............................................................ E 42 Motorkap en onderhoudsafdekkingen ................................................. E 43 Onderhoudsafdekkingen ..................................................................... E 44 Voertuig wegslepen ............................................................................. E 45 Aanhangers trekken ............................................................................ E 45 Storingshulp ........................................................................................ E 46
F
Onderhoud van het voertuig
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 10.1 11 11.1 11.2 11.3 11.4 11.5 11.6 11.7 11.8 11.9 11.10 11.11 12 13 14 14.1 14.2
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming ............................................. F 1 Veiligheidsvoorschriften voor het onderhoud ...................................... F 1 Onderhoud en inspectie ...................................................................... F 3 Onderhouds-controlelijst DFG/TFG .................................................... F 4 Onderhouds-controlelijst DFG ............................................................. F 6 Onderhouds-controlelijst TFG ............................................................. F 7 Koelmiddelspecificatie ......................................................................... F 8 Gebruiksmiddelen ............................................................................... F 9 Gegevens over de brandstof - DGF .................................................... F 9 Smeertabel .......................................................................................... F 10 Smeerschema - DFG/TFG .................................................................. F 11 Beschrijving van de onderhoudswerkzaamheden ............................... F 12 Voertuig voorbereiden ten behoeve van de onderhoudswerkzaamheden F 12 Starthulp .............................................................................................. F 12 Motoronderhoud TFG 316s/320s ........................................................ F 13 Motoronderhoud DFG 316s/320s ........................................................ F 16 De koelmiddelconcentratie controleren ............................................... F 19 Het koelsysteem vullen ....................................................................... F 19 De luchtfilterpatroon reinigen / vervangen .......................................... F 20 Bevestiging en lulchtdruk van de wielen controleren .......................... F 21 Hydraulische installatie ....................................................................... F 22 Elektrische installatie ........................................................................... F 23 Relaisverdeling .................................................................................... F 26 Uitlaatgassysteem ............................................................................... F 27 Weer in gebruik nemen na reiniging of onderhoudswerkzaamheden . F 27 Het interne transportmiddel stilleggen ................................................. F 27 Maatregelen vóór de stillegging .......................................................... F 27 Maatregelen tijdens de stillegging ....................................................... F 28
0708.NL
8 8.1 9 9.1 9.2 10 10.1 10.2 11 12 12.1 13 13.1 13.2 13.3 14
Het interne transportmiddel na de stillegging weer in gebruik nemen F 28 Veiligheidscontrole naar tijd en buitengewone gebeurtenissen .......... F 29 Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren ............................................. F 29 Handleiding diesel-deeltjesfilter HUSS FS – MK-serie ....................... F 30 Belangrijke algemene tips ................................................................... F 30 Belangrijke veiligheidsaanwijzingen .................................................... F 30 Functiebeschrijving ............................................................................. F 31 Bediening HUSS-besturing ................................................................. F 32 Handleiding HUSS-besturing .............................................................. F 33 Regeneratie ......................................................................................... F 34 Onderhoud .......................................................................................... F 37
0708.NL
14.3 15 16 17 17.1 17.2 17.3 17.4 17.5 17.6 18
I3
I4
0708.NL
A Reglementair gebruik Z
De leveromvang van dit apparaat omvat de "richtlijn voor correct gebruik van vloertransportmiddelen" (VDMA). De richtlijn is onderdeel van de handleiding en moet onvoorwaardelijk worden opgevolgd. Landelijke voorschriften zijn zonder beperking van toepassing. U moet hem gebruiken, bedienen en onderhouden volgens de gegevens in deze gebruiksaanwijzing. Een andere toepassing is niet reglementair en kan leiden tot persoonlijk letsel en tot schade aan het vloertransportmiddel of voorwerpen van waarde. Vermijd in de eerste plaats overbelasting of belasting door eenzijdig opgenomen lasten. Het typeschildje of het lastdiagram dat aangebracht is op het voertuig, is bindend voor de maximaal op te nemen last. U mag het interne transportmiddel niet in vuurgevaarlijke omgevingen en niet in corrosie veroorzakende of zeer stoffige omgevingen gebruiken. Verplichtingen van de exploitant: Exploitant in de zin van deze handleiding is elke natuurlijke of juridische persoon die het interne transportmiddel zelf gebruikt of in wiens opdracht het wordt gebruikt. In bijzondere situaties (bijvoorbeeld leasen of huren) is de exploitant de persoon die overeenkomstig de bestaande contractovereenkomst tussen eigenaar en gebruiker van het interne transportmiddel de genoemde bedrijfsplichten moet waarnemen. De exploitant moet ervoor zorgen dat het interne transportmiddel uitsluitend reglementair wordt gebruikt, en dat allerlei soorten gevaren voor leven en gezondheid van de gebruiker en derden worden vermeden. Bovendien moet hij de naleving van veiligheidsvoorschriften, overige veiligheidstechnische regels en de bedrijfs- en onderhoudsrichtlijnen bewaken. De exploitant moet kunnen garanderen dat alle gebruikers deze handleiding hebben gelezen en begrepen.
M
Bij het niet naleven van deze handleiding vervalt onze garantie. De garantie vervalt ook wanneer de klant en / of derden ondeskundige werkzaamheden aan het object verrichten, zonder toestemming van de klantendienst van de producent. Aanbouwen van toebehoren: de aan- of inbouw van extra inrichtingen, die de functies van het interne transportmiddel beïnvloeden of uitbreiden, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van de producent. Eventueel moet u toestemming van de plaatselijke autoriteiten hebben. De toestemming van autoriteiten vervangt echter niet de toestemming van de producent. Aanhangers wegtrekken zie hoofdstuk E, paragraaf 13.3
03.08.NL
Z
A1
A2
03.08.NL
B Beschrijving van het voertuig 1
Beschrijving van de toepassing Vorkheftrucks van de serie DFG/TFG zijn heftrucks met een bestuurderszitplaats, en ze hebben vier wielen en een verbrandingsmotor. Heftrucks van de serie DFG hebben een dieselmotor, en heftrucks van de serie TFG een benzinemotor voor generatorgas. De DFG/TFG 316-320s is voorzien van een hydrostatische aandrijving. De verbrandingsmotor drijft een hoge-drukpomp voor de hydraulische functies en twee hydraulische motoren voor de aandrijving van de wielen aan. Voertuigtypen en maximale hefcapaciteit. Hefcapaciteit (kg)*)
Wielstand (mm)
DFG/TFG 316s
Model
1600
1400
DFG/TFG 320s
2000
1400
04.08.NL
*) De lastdiagrammen die aan de heftruck zijn bevestigd, bepalen de hefcapaciteit.
B1
2
Beschrijving van modules en functies
t t t t t t t
Omschrijving Hefcilinder Lastketting Hefmast Instrumentenpaneel Stuurkolom Bestuurdersdakdak Bestuurderstoel
Pos. 8 9 10 11 12 13 14
t t t t t t t
Omschrijving Aanhangerkoppeling Contragewicht Stuuras Motorafdekking Hydrostatische aandrijfas Vorkdrager Lastvork
04.08.NL
Pos. 1 2 3 4 5 6 7
B2
2.1
Voertuig Frame en opbouw: een stabiel, buigstijf frame, waarin aggregaten en bedieningselementen veilig zijn ingebouwd, verleent de heftruck een grote statische veiligheid. De bestuurdersplaats heeft een verende lagering, waardoor trillingen en lawaai worden gedempt. Een kap die ver kan worden geopend en de twee zijbekledingen van de motorafdekking (11) maken onderhoudswerkzaamheden eenvoudiger. De hydrauliekolietank bevindt zich aan de rechter zijde en de brandstoftank voor de DFG-serie is aan de tegenoverliggende zijde opgenomen in het frame. De generatorgasfles voor de TFGserie wordt op het contragewicht (9) in een houder bevestigd. De uitlaatgasinstallatie met de uitlaatpijp verhindert dat uitlaatgassen doordringen naar de bestuurdersplaats en reduceert het geluid van de uitlaat. Bestuurdersplaats: slipvaste treden en een handgreep aan de post van het dak zorgen voor een gemakkelijke in- en afstap. Het dak (6) beschermt de bestuurder. Aan de bestuurdersstoel (7) kunt u stoeldemping en zitpositie en aan de stuurkolom (5) de hoek van het stuurwiel instellen. Een eenvoudige bediening door ergonomisch geplaatste regelaars en een vrijwel trillingsvrije bestuurderscabine betekenen dat de bestuurder slechts aan een minimale belasting is blootgesteld. Met behulp van de regel- en waarschuwingsindicaties aan het instrumentenpaneel (4) kunt u het systeem bewaken tijdens het bedrijf, waardoor er een zeer hoge veiligheidsstandaard kan worden gegarandeerd. Motor: geluidsarm draaiende, watergekoelde motoren met een hoge capaciteit bij een gering gebruik. In de DFG- serie zijn dieselmotoren geplaatst die onder alle omstandigheden de brandstof zeer schoon verbranden hetgeen leidt tot roetwaarden die onder de zichtbaarheidsgrens blijven. De TFG- serie heeft benzinemotoren met zeer geringe rest- uitlaatgaswaarden. Rij-aandrijving: De beide aandrijfwielen worden ieder door afzonderlijke hydraulische motoren aangedreven, die op hun beurt weer worden aangedreven door een hydraulische pomp. Met behulp van de rijrichtingshendel aan het bedieningspaneel wordt vooruit / achteruit rijden respectievelijk de neutraalstand ingesteld. Stuurinrichting: hydrostatische besturing met een stuurcilinder die in de stuuras (10) is opgenomen. De stuuras is pendelend in het frame gelagerd, zodat ook bij oneffen rijpaden een goed bodemcontact wordt bereikt. Remmen: het voertuig wordt over de hydraulische motoren tot stilstand afgeremd, waardoor het energieverbruik wordt geminimaliseerd. De parkeerrem is een automatisch bediende lamellenrem.
04.08.NL
Hydraulische installatie: u kunt alle functies gevoelig, proportioneel en simultaan gebruiken. De hydraulische functies worden via de regelhendel geregeld door een meervoudig regelventiel.
B3
Elektrische installatie: 12 Volt- installatie met startmotorbatterij en draaistroomgenerator met geïntegreerde regelaar. Een blokkering voor herhaaldelijk starten verhindert een verkeerde bediening bij het starten en een veiligheidsschakeling zorgt ervoor dat u de motor uitsluitend kunt starten in de neutraalstand van de rijrichtinghendel. Voor dieselmotoren is een snelvoorgloei-inrichting ingebouwd; generatorgasmotoren hebben een contactloos elektronisch startsysteem voor snel, probleemloos starten van de motor. U zet de motor uit met behulp van de ontstekings-/startschakelaar. 2.2
Lastopnamemiddel Hefmast: ons doel is optimaal zicht. De hoogvaste staalprofielen zijn smal, hetgeen duidelijk leidt tot een goed zicht op de vorken bij het drietraps-hefframe. Dezelfde goede resultaten worden verkregen voor de vorkdrager. Het hefframe en de vorkdrager lopen op permanent gesmeerde en daarmee onderhoudsvrije, schuin geplaatste steunrollen.
04.08.NL
Aanbouwapparatuur: u kunt de heftruck uitrusten met mechanische en hydraulische aanbouwapparatuur (extra uitrusting).
B4
Technische gegevens van de standaarduitvoering
Z
Technische gegevens volgens VDI 2198, technische veranderingen en aanvullingen voorbehouden.
04.08.NL
3
B5
Specificatieblad voor vorkheftruck DFG 316s/320s
B6
Beschrijving
1
Producent
1.2
Modelaanduiding
1.3
Code (Eenheid)
AH-J Jungheinrich
Jungheinrich
DFG 316s
DFG 320s
Aandrijving: elektrisch, diesel, benzine, generatorgas, overig
Diesel
Diesel
1.4
Besturing: manueel, vorkheftruck met bediening door voetganger, staand, zittend, orderpick-hefwagen
zittend
zittend
1.5
Draagcapaciteit
Q (t)
1,6
2,0
1.6
Lastzwaartepunt
c(mm)
500
500
1.8
Lastafstand
x(mm)
395
395
1.9
Wielrand
y(mm)
1400
1400
2:1
Gewicht – niet beladen
(kg)
3020
3270
2.2
Asbelasting, beladen, voor/achter
(kg)
4000/620
4600/670
Asbelasting, niet beladen, voor/achter
(kg)
1320/1700
1240/2030
2.3
Stabiliteit in de lengte 3.1
Bandtype: hoogelastische, superelastische, persluchtpolyurethaanbanden
1,66
1,59
SE(L)/SE(L)
SE(L)/SE(L)
3.2
Bandenmaat: voor
6.50-10 (14PR)
6.50-10 (14PR)
3.3
Bandenmaat: achter
18x7-8 (16PR)
18x7-8 (16PR)
3.5
Wielen, aantal voor/achter (x = mechanische trekkracht)
2x/2
2x/2
3.6
Spoorbreedte, voor
b10(mm)
895
895
3.7
Spoorbreedte, achter
b11(mm)
870 (offset)
870 (offset)
4.1
Neiging van mast/frame, vooruit/achteruit
graden.
7/10
7/10
4.2
Masthoogte, gedaald
h1(mm)
2080
2080
4.3
Vrije hef
h2(mm)
100
100
4.4
Hefhoogte
h3(mm)
3090
3090 3670
4.5
Hoogte uitgeschoven mast
h4(mm)
3670
4.7
Hoogte beschermdak (cabine)
h6(mm)
2130
2130
4.8
Zithoogte/kopafstand (SIP 100 nn)
h7(mm)
1005/1065
1005/1065
4.12
Koppelhoogte
h10(mm)
375/545
375/545
4.19
Totaallengte
l1(mm)
3245
3300
4.20
Lengte tot vorkoppervlak
l2(mm)
2245
2300
4.21
Totaalbreedte
b1/b2(mm)
1070
1070
4.22
Vorkafmetingen
s/e/l(mm)
40/100/1000
40/100/1000
4.23
Frame DIN 15173, ISO 2328, klasse/vorm A,B
4.24
Breedte vorkframe/buitenste vorken
ISO 2A
ISO 2A
b3(mm)
1000/849
1000/849 115
4.31
Afstand tot vloer onder mast beladen
m1(mm)
115
4.32
Afstand tot vloer in midden wielstand
m2(mm)
135
135
4.33
Gangbreedte bij pallets 1000 x 1200 in dwarsrichting
Gang(mm)
3570
3615
4.34
Gangbreedte bij pallets 800 x 1200, pallets in lengterichting
Gang(mm)
3770
3815
4.35
Draaicirkel
Wa(mm)
1975
2020
5.1
Rijsnelheid beladen/niet beladen
(km/h)
18,5/19
18,5/19
5.2
Hefsnelheid beladen/niet beladen
(m/s)
0,61/0,65
0,60/0,65
5.3
Daalsnelheid beladen/niet beladen
(m/s)
0,55/0,52
0,55/0,53
5.5
Trekkracht beladen/niet beladen
(kN)
16,5/8,4
16,2/7,6
5.7
Stijgvermogen beladen/niet beladen
(%)
36/28
29/22
5.9
Versnellingstijd beladen/niet beladen
s
5,1/4,8
5,3/5,0
hydrostatisch
hydrostatisch
404D.22
404D.22
5.10
Type bedrijfsrem
7.1
Motor: fabrikant/model
7.2
Motorvermogen volgens ISO 1585
7.3
Toerental
7.4
Aantal cilinders/slagvolume
( /cm3)
4/2216
4/2216
Maximale koppel
Nm/rpm
143/1800
143/1800
(kw)
34.1
34.1
(1/min)
2400
2400
8.1
Type aandrijfregeling
hydrostatisch
hydrostatisch
8.2
Druk hydrauliekolie voor extra apparaten
(bar)
160
160
8.3
Oliedoorstroom voor extra apparaten
l/min
45
45
04.08.NL
Overig
Motor
Vermogen
Afmetingen
Banden/carrosserie Gewicht
Specificatie
Nr.
Specificatieblad voor vorkheftruck TFG 316s/320s
Overig
04.08.NL
Motor
Vermogen
Afmetingen
Banden/carrosserie Gewicht
Specificatie
Nr.
Beschrijving
1
Producent
1.2
Modelaanduiding
1.3
Code (Eenheid)
AH-J Jungheinrich
Jungheinrich
TFG 316s
TFG 320s
Aandrijving: elektrisch, diesel, benzine, generatorgas, overig
generatorgas
generatorgas
1.4
Besturing: manueel, vorkheftruck met bediening door voetganger, staand, zittend, orderpick-hefwagen
zittend
zittend
1.5
Draagcapaciteit
Q (t)
1,6
2,0
1.6
Lastzwaartepunt
c(mm)
500
500
1.8
Lastafstand
x(mm)
395
395
1.9
Wielrand
y(mm)
1400
1400
2:1
Gewicht – niet beladen
(kg)
3000
3250
2.2
Asbelasting, beladen, voor/achter
(kg)
4030/570
4630/620
Asbelasting, niet beladen, voor/achter
(kg)
1270/1730
1190/2060
2.3
Stabiliteit in de lengte 3.1
Bandtype: hoogelastische, superelastische, persluchtpolyurethaanbanden
1,69
1,61
SE(L)/SE(L)
SE(L)/SE(L)
3.2
Bandenmaat: voor
6.50-10 (14PR)
6.50-10 (14PR)
3.3
Bandenmaat: achter
18x7-8 (16PR)
18x7-8 (16PR)
3.5
Wielen, aantal voor/achter (x = mechanische trekkracht)
2x/2
2x/2
3.6
Spoorbreedte, voor
b10(mm)
895
895
3.7
Spoorbreedte, achter
b11(mm)
870 (offset)
870 (offset)
4.1
Neiging van mast/frame, vooruit/achteruit
graden.
7/10
7/10
4.2
Masthoogte, gedaald
h1(mm)
2080
2080
4.3
Vrije hef
h2(mm)
100
100
4.4
Hefhoogte
h3(mm)
3090
3090 3670
4.5
Hoogte uitgeschoven mast
h4(mm)
3670
4.7
Hoogte beschermdak (cabine)
h6(mm)
2130
2130
4.8
Zithoogte/kopafstand (SIP 100 nn)
h7(mm)
1005/1065
1005/1065
4.12
Koppelhoogte
h10(mm)
375/545
375/545
4.19
Totaallengte
l1(mm)
3245
3300
4.20
Lengte tot vorkoppervlak
l2(mm)
2245
2300
4.21
Totaalbreedte
b1/b2(mm)
1070
1070
4.22
Vorkafmetingen
s/e/l(mm)
40/100/1000
40/100/1000
4.23
Frame DIN 15173, ISO 2328, klasse/vorm A,B
4.24
Breedte vorkframe/buitenste vorken
ISO 2A
ISO 2A
b3(mm)
1000/849
1000/849 115
4.31
Afstand tot vloer onder mast beladen
m1(mm)
115
4.32
Afstand tot vloer in midden wielstand
m2(mm)
135
135
4.33
Gangbreedte bij pallets 1000 x 1200 in dwarsrichting
Gang(mm)
3570
3615
4.34
Gangbreedte bij pallets 800 x 1200, pallets in lengterichting
Gang(mm)
3770
3815
4.35
Draaicirkel
Wa(mm)
1975
2020
5.1
Rijsnelheid beladen/niet beladen
(km/h)
18,0/18,5
18,0/18,5
5.2
Hefsnelheid beladen/niet beladen
(m/s)
0,56/0,65
0,55/0,65
5.3
Daalsnelheid beladen/niet beladen
(m/s)
0,55/0,52
0,55/0,53
5.5
Trekkracht beladen/niet beladen
(kN)
14,6/7,4
14,5/7,1
5.7
Stijgvermogen beladen/niet beladen
(%)
32/25
28/22
5.9
Versnellingstijd beladen/niet beladen
s
4,8/4,6
4,9/4,7
hydrostatisch
hydrostatisch
FE 2.0
FE 2.0
5.10
Type bedrijfsrem
7.1
Motor: fabrikant/model
7.2
Motorvermogen volgens ISO 1585
7.3
Rotatievermogen
7.4
Aantal cilinders/verplaatsing
( /cm3)
4/1998
4/1998
Maximale koppel
Nm/rpm
120/1600
120/1600
(kw)
26
26
(1/min)
2400
2400
8.1
Type aandrijfregeling
hydrostatisch
hydrostatisch
8.2
Druk hydrauliekolie voor extra apparaten
(bar)
160
160
8.3
Oliedoorstroom voor extra apparaten
l/min
45
45
B7
3.1
Technische gegevens - DFG/TFG 316s/320s Stuursysteem TYPE
Volledig hydrostatisch
POMP
Als hoofd hydraulisch systeem
AANTAL ROTATIES AANSLAG TOT AANSLAG
5
Aandrijfas TYPE
Sterzuigeras
MODEL
ESE 02
SMEERMIDDELCAPACITEIT
Niet van toepassing
Motor - DFG 316s/320s TYPE
404D.22 viercilinder
ONTSTEKINGSVOLGORDE
1342
REGELTOERENTAL
2400 omw/min (onbelast) / 880 omw/min (stationair)
VENTIELSPELING (inlaat/uitlaat)
0,20mm koud
OLIEDRUK
4,5 bar @ 2300 omw/min
OLIEHOEVEELHEID
8,9 liter
BRANDSTOFTANK
42 liter
VULHOEVEELHEID KOELMIDDEL
9,0 liter
Motor - TFG 316s/320s TYPE
FE 2.0 viercilinder
ONTSTEKINGSVOLGORDE
1342
SLAGVOLUME
1998cc
REGELTOERENTAL
3100 omw/min (onbelast) / 830 omw/min (stationair)
OLIEDRUK
3,0 bar @ 2300 omw/min
BOUGIETYPE
NGK BPR 2E of DENSO W9EXR-U
ELEKTRODEAFSTAND VAN DE BOUGIE
0,80mm
OLIEHOEVEELHEID
4,3 liter
BRANDSTOFTANK
Niet van toepassing
VULHOEVEELHEID KOELMIDDEL
9,0 liter
Luchtfilter TYPE
Cyclopac - droogelement
Remsysteem Lamellenrem
PARKEERREM
Schijf werkt door een hydraulisch perssysteem 04.08.NL
TYPE
B8
Wielen en banden BANDFORMAAT
zie spec.-blad
BANDENDRUK 6,50-10
Model
Aandrijfas - bar
Stuuras -bar
DFG/TFG 316s/320s
7,75
9,0
23x9-10
DFG/TFG 316s/320s
9,0
9,0
Model
Aandrijfas - Nm
Stuuras - Nm
DFG/TFG 316s/320s
210
176
DRAAIMOMENT WIELMOER
Banden
Z
TOEPASSINGSBEREIK
BANDFORMAAT
Aandrijfas
6.50x10 10PR
Stuuras
18x7-8 14PR
Aandrijfas
6.50x10
Stuuras
18 x 7-8
Aandrijfas
23x9x10 18PR
Stuuras
18x7-8 14PR
Aandrijfas
23x9x10
Stuuras
18 x 7-8
TYPE
MODEL
Luchtbanden diagonaal DFG/TFG 316s/320s Massiefrubberen profiel DFG/TFG 316s/320s Luchtbanden diagonaal DFG/TFG 316s/320s Massiefrubberen profiel DFG/TFG 316s/320s
Toelaatbare bandtypes: Er mogen alleen banden worden gebruikt die zijn goedgekeurd door de fabrikant van de heftruck. Neem bij twijfel contact op met de lokale serviceafdeling van JH. Geluidsemissie CONTINU GELUIDSDRUKNIVEAU conform EN 12053 in overeenstemming met ISO 4871.
<80 dB(A) Cyclopac - droogelement Het gemiddelde geluidsdrukniveau wordt bepaald conform de normgegevens, en omvat het geluidsdrukniveau bij het rijden, heffen en het stationair draaien. Het geluidsdrukniveau wordt gemeten bij het oor van de bestuurder.
Trilling 0,57 m/s De slingeracceleratie die op het lichaam in zijn bedienpositie werkt, is volgens de normgegevens de lineair geïntegreerde, gewogen acceleratie in het verticale vlak. Deze wordt bepaald bij het met constante snelheid passeren van drempels.
04.08.NL
TRILLING VAN HET HELE LICHAAM - GEMIDDELDE WAARDE volgens EN 13059
B9
Elektrische installatie SYSTEEM
12 volt negatieve aarding
ELEKTROMAGNETISCHE COMPATIBILITEIT (EMC)
Naleving van de volgende grenswaarden volgens productnorm “Elektromagnetische compatibiliteit van interne transportmiddelen 9/95)”:. t Stoorzendingen (EN 50081-1) t Stoorvastheid (EN 50 082-2) t Elektrostatische ontlading (EN 61000-4-2)
Hydraulisch systeem HYDRAULISCHE POMP
1PX serie
REGELVENTIEL
5000 serie
STUURDRUK
106 bar
HOOFDDRUK
215 bar
TANKVOLUME
46 liter
CAPACITEIT HYDRAULISCH SYSTEEM
51 liter
Gebruiksvoorwaarden OMGEVINGSTEMPERATUUR t bij bedrijf
Bij voortdurend gebruik onder 0°C wordt geadviseerd de hydraulische installatie te vullen met vorstbestendige olie in overeenstemming met de aanwijzingen van de fabrikant. Bij voortdurende inzet in het koelhuis cq. bij extreme temperatuur- of luchtvochtigheidswisselingen is voor vloertransportmiddelen een speciale uitrusting en toelating vereist.
04.08.NL
Z
-15°C tot+40°C
B 10
4
Kentekenplaatsen en typeplaatjes
04.08.NL
22
Pos 15 16 17.1 17.2 18 19 20 21 22
Omschrijving Verbodsplaatje “Verboden onder last te verblijven” Bevestigingspunten voor heffen met een kraan Verbodsplaatje “Rijden met geheven last verboden” Verbodsplaatje “Mast voorover neigen met geheven last verboden” Lastdiagram vork, hefcapaciteit / lastzwaartepunt / hefhoogte Lastdiagram sideshift, hefcapaciteit / lastzwaartepunt / hefhoogte Typeplaatje, voertuig Plaatje, hefpunten dommekracht Plaatje „Maximale lichaamsgrootte“ B 11
4.1
Typeplaatje, voertuig
23
32 31
24
30
25
29
26 28 27
Pos Omschrijving 23
Type
28
Producent
24
Serienummer
29
Eigengewicht in kg
25
Nominale hefcapaciteit in kg
30
Lastzwaartepunt-afstand in mm
26
Nominaal aandrijfvermogen in kW
31
Bouwjaar
27
Logo fabrikant
32
Optie
Vermeld bij vragen over het voertuig of bij het bestellen van onderdelen het serienummer (24).
04.08.NL
Z
Pos Omschrijving
B 12
4.2
Lastdiagram voertuig Het lastdiagram voor de heftruck (16) geeft de hefcapaciteit Q van de heftruck in kg bij verticaal staande hefmast. De hoedanigheid van het diagram is afhankelijk van de constructie van de gebruikte hefmast. In tabelvorm wordt weergegeven, hoe groot de maximale hefcapaciteit is bij een bepaalde lastzwaartepunt-afstand D (in mm) en de gewenste hefhoogte H (in mm). Het lastdiagram geeft de hefcapaciteit van het interne transportmiddel aan, met de geleverde vorktanden. Dat betekent dat u vanaf een vorklengte van 1300 mm een lagere last moet tillen. Heftrucks die zonder vorktanden worden geleverd, hebben een standaard plaatje. Voorbeeld: 16
4250 3600 2900
850 1105 1250
850 1105 1250
600 850 850
500
600
700
38
39
04.08.NL
De pijlvormige markeringen (38 en 39) aan de binnenste en buitenste mast vertellen de bestuurder, wanneer hij de hefhoogtegrenzen volgens het lastdiagram heeft bereikt. Deze pijlen zijn aangebracht bij alle hefmasten, die een hefhoogte-afhankelijke gradatie in de hefcapaciteit hebben.
B 13
4.3
Lastdiagram aanbouwapparaat Het lastdiagram aanbouwapparaat geeft de hefcapaciteit Q van het voertuig in combinatie met het betreffende aanbouwapparaat in kg aan. Het serienummer dat in het lastdiagram voor het aanbouwapparaat is aangegeven, moet overeenstemmen met het typeplaatje van het aanbouwapparaat, omdat de hefcapaciteit meestal speciaal wordt aangegeven door de producent. Deze wordt op dezelfde manier aangegeven als de hefcapaciteit van het voertuig; u moet het overeenkomstig bepalen. Bij lasten met een lastzwaartepunt van meer dan 500 mm naar boven wordt de hefcapaciteit evenredig kleiner met het verschil van het veranderde zwaartepunt.
04.08.NL
Z
B 14
C Transport en eerste inbedrijfstelling 1
Transport U kunt het transport afhankelijk van de bouwhoogte van de hefmast en de plaatselijke omstandigheden op twee verschillende manieren uitvoeren: – staand, met gemonteerde hefmast (bij lage bouwhoogten). – staand, met gedemonteerde hefmast (bij grote heftruckhoogten), alle hydraulische leidingen tussen basistoestel en hefmast zijn losgehaald.
Veiligheidsaanwijzingen voor de samenstelling en inbedrijfstelling
F
Uitsluitend personeel dat is geschoold en bevoegd door de producent mag het voertuig op de plaats van toepassing samenbouwen en in bedrijf stellen, en de bestuurder inwerken. Pas nadat de hefmast op de juiste wijze is gemonteerd, mag u de hydraulische leidingen aansluiten op de aansluiting basistoestel / hefmast, en mag u de heftruck in bedrijf nemen.
2
Laden met een kraan
M
Gebruik uitsluitend hefhulpmiddelen met voldoende draagcapaciteit (raadpleeg het typeplaatje van het voertuig voor het laadgewicht). – Intern transportmiddel veilig plaatsen (zie hoofdstuk E). – Bevestig de kraanhulpmiddelen aan de dwarsbalk van de hefmast (1) en aan de aanhangerkoppeling (2). Hang de kraan-draagband of -ketting uitsluitend in het bovenste oog van het contragewicht en aan de ogen van de bovenste dwarsbalk van de hefmast. De hefmast moet altijd geheel achterover zijn geneigd. De kraan-draagband of -ketting aan de mast moet een vrije minimale lengte van 2 meter hebben.
M
Breng de bevestigingsmiddelen zodanig aan, dat ze bij het heffen niet in contact komen met aangebouwde delen of het dak.
04.08.NL
M
C1
3
F M
Het intern transportmiddel vastzetten wanneer hij zelf wordt vervoerd Bij transport op een vrachtwagen of aanhanger moet u het interne transportmiddel vakkundig vastzetten met wiggen, en vastsjorren. De vrachtwagen of aanhanger moet vastsjor-ringen en een houten vloer hebben. Vakpersoneel dat speciaal daarvoor is opgeleid, moet het voertuig laden volgens de aanbevelingen van de richtlijnen VDI 2700 en VDI 2703. Leg de juiste dimensionering en de realisering van veiligheidsmaatregelen voor het laden gedetailleerd vast. – Gebruik voor het vastsjorren van de truck met gemonteerde hefmast de ogen aan de bovenste dwarsbalk van de mast en de aanhanger-pen.
– Wanneer u de heftruck zonder hefmast moet transporteren, sjort u hem aan het voorste deel van het frame vast.
04.08.NL
De afbeelding hiernaast toont de globale positie van het zwaartepunt.
C2
4
F
Eerste inbedrijfstelling Uitsluitend overeenkomstig geschoold personeel mag de eerste inbedrijfstelling verrichten en de bestuurder inwerken. Wanneer meer voertuigen zijn geleverd, moet u erop letten, dat uitsluitend lastopnamemiddelen, hefmasten en basisheftruck met steeds hetzelfde serienummer worden samengebouwd. Verricht de volgende werkzaamheden, om het voertuig na uitlevering of na een transport bedrijfsgereed te maken. – – – – –
Controleer de volledigheid en de toestand van de uitrusting. Controleer het motorolieniveau. Oliepeil hydrostatische aandrijfas Controleer oliepeil hydraulische inrichting. Controleer de batterijaansluitingen en het zuurniveau.
Neem de heftruck in gebruik zoals voorgeschreven.
5
Het interne transportmiddel zonder eigen aandrijving verplaatsen Het remsysteem is zo aangebracht, dat bij stilstand van het interne transportmiddel de lamellenrem automatisch wordt geactiveerd. Daarom moet de rem worden gelost, zoals hierna beschreven, voordat het voertuig kan worden weggesleept.
F
Voordat er onder de heftruck kan worden gewerkt, moeten hefmast en wagen op blokken worden gesteund. Mechanische rem lossen Als de vorkheftruck moet worden weggesleept, moet de volgende procedure worden gevolgd:
Componenten 73
Kogel
74
Schroefplug
75
Vulschijf
76
O-ring
04.08.NL
– Positie van schroefplug (74)
C3
– Haal de vier schroefpluggen (74) van de hydrostatische aandrijfas.
M
Laat de kogels in de aandrijfasbehuizing op hun plaats zitten. – Trek de vulschijven (75) en o-ringen (76) eruit. – Breng de schroefpluggen (74) weer in paren aan en draai ze aan met een draaimoment van 30 Nm. – Sleep de vorkheftruck langzaam af. Bij de eerste kwart draai van de wielen kan men eventueel een weerstand waarnemen, wat afhankelijk is van de vraag hoe lang de motor niet in bedrijf is geweest.
M
Wegslepen met een buiten bedrijf gestelde motor veroorzaakt oververhitting van de hydrostatische aandrijfas. Om dat te verhinderen, mag de vorkheftruck alleen met een maximale snelheid van 4 km/h over een kort traject worden versleept.
04.08.NL
– Na het wegslepen is het beslist noodzakelijk, dat de vulschijven en o-ringen weer worden aangebracht. Als deze instructie niet wordt opgevolgd, zal de nood- cq. parkeerrem niet werken. – Verwijder de schroefpluggen (74) en breng de vulschijven (75) en nieuwe o-ringen (76) weer aan. Draai de schroefpluggen aan met een draaimoment van 60 ±6 Nm.
C4
Trekpunt Bij het verplaatsen van de vorkheftruck moet u een starre trekstang gebruiken. Het sleeppunt van de vorkheftruck is gemarkeerd met (77). Het sleeppunt gebruiken – Druk de trekpen (78) naar onderen en draai hem 90°. – Trek de trekpen naar boven en breng het sleepoog respectievelijk de dissel van de aanhanger in de opening (79). – Breng de trekpen in, druk hem naar onderen, draai hem 90° en laat hem vastklikken.
Op de stoel van de te verslepen heftruck moet een persoon zitten om te sturen. Sleep het voertuig stapvoets!
Z
De hulpstuurinrichting is niet in bedrijf, en daarom kunt u de heftruck uitsluitend met een verhoogde krachtinspanning sturen.
04.08.NL
F
C5
C6
04.08.NL
D De heftruck tanken 1
Veiligheidsrichtlijnen voor de omgang met dieselolie en vloeibaar gas Voor het tanken respectievelijk het wisselen van de generatorgasfles moet u de heftruck veilig plaatsen (zie hoofdstuk E). Brandpreventiemaatregelen: bij de omgang met brandstoffen en generatorgas moet in het tankbereik roken, open licht en andere ontstekingsbronnen verbieden. U moet goed zichtbaar plaatjes aanbrengen, die het gevarenbereik kenmerken. U mag in dit bereik geen licht brandbare materialen bewaren. In het tankbereik moeten altijd goed functionerende brandblusapparaten binnen handbereik ter beschikking staan.
F
Gebruik voor het bestrijden van vloeibaar-gasbranden koolzuurpoederblussers of koolzuurgasblussers.
uitsluitend
Opslag en transport: de inrichtingen voor het opslaan en toevoeren van dieselolie en vloeibaar gas moeten voldoen aan de wettelijke eisen. Wanneer u niet beschikt over een tankstation, moet u de brandstof opslaan en transporteren in schone, goedgekeurde tanks. De inhoud moet duidelijk afleesbaar zijn aan de tanks. Breng lekkende generatorgasflessen onmiddellijk in de open lucht, plaats ze op een goed geventileerde locatie en informeer de leverancier. Bind gemorste dieselolie met behulp van geschikte middelen en verwijder al dit materiaal overeenkomstig de geldende milieuvoorschriften. Personeel voor het tanken en het vervangen van de generatorgasfles: personen, die met vloeibaar gas werken, moeten ten behoeve van het gevaarloos werken met dit vloeibaar gas de eigenschappen van dit gas goed kennen. De generatorgastanks vullen: de generatorgastanks blijven verbonden met de heftruck en worden gevuld op de generatorgastanklocaties. Leef bij het tanken de voorschriften van de producent van de tankinstallatie en de generatorgastank na, maar ook de wettelijke en plaatselijke voorschriften. Slang-/leidingbreukbeveiliging
M
Let op: Voor gebruik met vloeibaar gas, moet er een slang-/leidingbreukbeveiliging aanwezig zijn, die voorkomt dat het gas abrupt naar buiten stroomt als een toevoerleiding kapot is. – maak uitsluitend gebruik van gasflessen met een geïntegreerde slang-/ leidingbreukbeveiliging – de flesaansluiting bij het voertuig moet met een slang-/leidingbreukbeveiliging zijn uitgerust (bij levering vanaf de fabriek is deze aanwezig) De exploitant dient de van toepassing zijnde wettelijke voorschriften, technische normen en voorschriften voor de preventie van ongevallen voor het gebruik van vloeibaar gas in acht te nemen. Vloeibaar gas geeft op de blote huid bevriezingswonden.
04.08.NL
F
D1
2
Dieselolie tanken
F
U mag de heftruck uitsluitend op de daarvoor bedoelde plekken tanken. – Plaats de heftruck voor het tanken veilig (zie hoofdstuk E). – Open het tankdeksel (1). – Tank zuivere dieselolie.
Z
Doe de tank niet te vol. Volume: DFG 316s/320s:42 l
M
Gebruik uitsluitend dieselolie volgens DIN EN 590 met een cetaangetal boven 50.
De brandstofmeter (2) geeft het brandstofniveau weer.Wanneer de indicatie in het rode bereik komt, moet u de tank vullen.
M
Rijd de tank nooit helemaal leeg! Lucht in de brandstofinstallatie leidt tot bedrijfsstoringen.
04.08.NL
– Sluit het tankdeksel na het tanken weer stevig.
D2
3
Vervang de generatorgasfles.
F
Uitsluitend hiervoor opgeleid en bevoegd personeel mag de generatorgasfles op de daarvoor bedoelde plaatsen vervangen. – Plaats de heftruck voor het tanken veilig (zie hoofdstuk E). – Sluit afsluiter (3) stevig. – Start de motor en draai het generatorgassysteem in de neutraalstand leeg. – Schroef de borgmoer (4) er met een passende sleutel af, en houd daarbij greep (6) tegen. – Neem slang (5) eraf en schroef de ventiel-afdekkap onmiddellijk op de lege generatorgasfles. – Maak de afsluitbanden (8) los en haal de afdekplaat (7) eraf. – Neem de generatorgasfles voorzichtig uit de houder en plaats hem veilig.
F
U mag uitsluitend 18 kg (29 liter) generatorgas-wisselflessen gebruiken.
04.08.NL
– Plaats de nieuwe generatorgasfles in de houder en draai hem zodanig, dat de steun van de afsluiter naar beneden staat. – Maak de generatorgasfles met stevig vast met de afsluitbanden. – Bevestig de slang weer volgens de voorschriften. – Open de afsluiter voorzichtig en controleer de dichtheid van de aansluiting met behulp van een schuimvormend middel.
D3
o Navulbare vloeibaar-gasfles met vulinrichting in het midden
F
Z
Navulbare vloeibaar-gasflessen zijn 10 12 11 uitgerust met een afnameventiel (10), vulstopventiel (11), veiligheidsventiel (12) en een niveau-aanwijzer (13). Voor het vullen van de tank moet u het afnameventiel sluiten, de afdekking van het vulstopventiel eraf schroeven en het mondstuk van de vloeibare-gasmpomp in de vulopening brengen. Het vulstopventiel stop het vulproces automatisch, wanneer de fles het maximale niveau heeft bereikt. Schroef na afloop van het vulproces de afsluiting er weer op.Neem alle richtlijnen en voorschriften voor het vullen van vloeibaar-gasflessen in acht die eventueel aan de vloeibaar-gaspomp zijn aangebracht.
13
Veiligheidsinstructies: – de tank en de armaturen moeten regelmatig volgens de geldende landelijke voorschriften opnieuw op mechanische beschadigingen, corrosie en overige beschadigingen worden gecontroleerd, – Reparaties aan de tanks mogen alleen door speciaal opgeleid personeel worden uitgevoerd.
o Heftruck met twee generatorgasflessen
F
Het gebruik van een dubbele-gasfleshouder is alleen toegestaan, wanneer het voertuig is uitgerust met een goed werkend achteruitrijcamerasysteem en buitenspiegels aan beide zijden. Naast de aan beide gasflessen aanwezige afsluitventielen, zit er ook een voedingsventiel aan het apparaat. Met dit ventiel kan er worden gekozen uit welke van de twee flessen het gas wordt gehaald. Het op elkaar aansluiten van de twee gastanks is niet mogelijk en ook niet toegestaan. Om de gastoevoer te onderbreken moeten beide sluitventielen aan de gasflessen worden gesloten.
04.08.NL
M
D4
E Bediening 1
Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het interne transportmiddel Rijbewijs: uitsluitend daartoe geschikte personen mogen het interne transportmiddel gebruiken. Deze personen moeten zijn opgeleid in de bediening van het interne transportmiddel, moeten hun vaardigheden in het rijden en handhaven van lasten hebben gedemonstreerd aan de exploitant of diens gemachtigde, en moeten van deze persoon nadrukkelijk opdracht hebben gekregen tot het bedienen van het interne transportmiddel. Rechten, plichten en gedragregels voor de bestuurder: de bestuurder moet zijn ingelicht over zijn rechten en plichten, zijn onderricht in de bediening van het interne transportmiddel, en de inhoud van de gebruiksaanwijzing kennen. De vereiste rechten moeten hem worden verleend. Bij interne transportmiddelen waarbij u moet lopen, moet u bij de bediening veiligheidsschoenen dragen. Verbod op gebruik door onbevoegden: de bestuurder is tijdens de gebruikstijd verantwoordelijk voor het interne transportmiddel. Hij moet onbevoegden verbieden, met het interne transportmiddel te rijden of het te bedienen. U mag geen personen meenemen of optillen. Beschadigingen en gebreken: beschadigingen en overige gebreken aan het interne transportmiddel of aanbouwapparaat moet u onmiddellijk melden aan de toezichthouder. U mag bedrijfsonveilige interne transportmiddelen (bijvoorbeeld met versleten wielen of defecte remmen) niet gebruiken voordat ze zijn gerepareerd volgens de voorschriften. Reparaties: de bestuurder mag zonder speciale opleiding en toestemming geen reparaties of veranderingen aan het interne transportmiddel doorvoeren. U mag het functioneren van de veiligheidsvoorzieningen of schakelaars in geen geval veranderen of blokkeren. Gevarenbereik: het bereik waarbinnen rij- en hefbewegingen van het interne transportmiddel, diens lastopnamemiddelen (bijvoorbeeld vorktanden of aanbouwapparaten) of de last een gevaar betekenen voor personen. Hiertoe behoort ook het bereik waar vallende last of een dalende / vallende werkinrichting kan terechtkomen.
F
U moet onbevoegden uit het gevarenbereik sturen. Bij gevaar voor personen moet op tijd een waarschuwingssignaal worden gegeven. Wanneer onbevoegden ondanks opdracht daartoe het gevarenbereik niet verlaten, moet u het interne transportmiddel onmiddellijk tot stilstand brengen. Veiligheidsvoorzieningen en waarschuwingsplaten: leef de hier beschreven veiligheidsvoorzieningen, waarschuwingsplaten en -aanwijzingen beslist na. Voertuigen met gereduceerde hoofdruimte zijn uitgerust met een waarschuwingsplaat in het zichtveld van de bestuurder. Houd de aanbevolen maximale lichaamsgrootte op deze plaat beslist aan.
04.08.NL
M
E1
E2
04.08.NL
2
Beschrijving van de bedien- en indicatie-elementen Pos. 1
Bedien- en indicatie-element Waarschuwingslamp Parkeerrem
Functie
t Gaat branden wanneer de parkeerrem is bediend.
Brandstofindicatie (DFG)
t Geeft aan, hoeveel brandstof nog in
3
Koelmiddeltemperatuurindicatie
t Geeft de koelmiddeltemperatuur weer
4
Neutraalstand
t Gaat branden wanneer de rijrichting-
2
de tank zit
schakelaar in de neutraalstand staat.
o Geen toepassing
5
6
7
Waarschuwingslampje o Gaat branden wanneer de hydrostatische aandrijving defect is. voor hydrostatische aandrijving Langzaam knipperen wijst op een kleine storing bij de hydrostatische aandrijving, zoals b.v. rijpedaal-potentiometer, masthendel of motorstelaandrijving. Snel knipperen wijst op een ernstige storing bij de hydrostatische aandrijving (voertuig wordt gedwongen geremd), zoals b.v. pomp-potentiometer, rempedaal, storing in 5-volt-circuit. Continu branden van het lampje tijdens het rijden wijst op een storing in de motortoerentalsensor. Licht o Geeft aan of de voorlampen zijn ingeschakeld.
8
Waarschuwingslamp - t Gaat branden wanneer de smeeroliemotoroliedruk druk van de motor te laag is.
9 10
Niet in gebruik Niet in gebruik
04.08.NL
o o
E3
E4
04.08.NL
Pos.
Bedien- en indicatie-element
Functie
11
t geen functie
12
Waarschuwingslampje o Gaat branden wanneer de veiligheidsgordel niet correct is aangebracht. - veiligheidsgordel
13
Controlelampje rijrichtingindicatie
o Geeft de functie van de rijrichting-
Waarschuwingslamp brandstofvoorraad (DFG)
t Gaat branden wanneer de brandstof-
14
schakelaar rechts/links aan.
voorraad te laag is.
15
Tijd-/werkuren-indicatie t Geeft de gewerkte tijd respectievelijk de gemaakte werkuren weer
16
Controlelampje voorgloeien (DFG)
t Geeft de functie van de koudstartin-
Waarschuwingslamp laadstroom
t Gaat branden wanneer de batterij niet
Stuurwiel
t De heftruck in de gewenste rijrichting
17
18
richting aan.
wordt geladen.
sturen. Verwarmings-/luchtaansluiting instellen
o
20
Stuurkolom-instelhendel
t De stuurkolomneiging instellen.
04.08.NL
19
E5
E6
04.08.NL
Pos. 21
Bedien- en indiFunctie catie-element Verwarming o Bediening van de verwarming(pagina E13)
22
Rijpedaal
t Regelt het motortoerental respectievelijk de rij- en hefsnelheid.
23
24
Regelhendel heffen / dalen
t Vorkdrager heffen resp. dalen. Vorkdrager
Regelhendel hefmast neigen
t Neig de hefmast naar voren respectievelijk
25
Schakelaar
26
Ontstekings-/ startschakelaar
27
28
29 30
31
achteren De hefmast naar voren neigen: druk de hendel naar voren. De hefmast naar achteren neigen: trek de hendel naar achteren. o Lampen, nevelbestrijder, etc.
t Stroomtoevoer in- en uitschakelen.
De motor starten en uitzetten. Door de contactsleutel uit het slot te trekken, is de heftruck beveiligd tegen inschakelen door onbevoegden. Hoofdschaket De hoofdstroomkring wordt onderbroken; alle laar (NOODelektrische functies schakelen uit. STOP) De motor wordt uitgezet. Het interne transportmiddel wordt sterk geremd. Gebruik deze schakelaar alleen om te stoppen bij een noodgeval. Onder normale omstandigheden moet u voor het stoppen de aanwijzingen op pagina E 25 in acht nemen. Toets waarschu- t Akoestisch waarschuwingssignaal activeren. wingssignaal Rijrichtingshen- t Rijrichting selecteren. del Pedaal voor lang- t 1. Bereik: langzaam rijden regelen. zaam rijden / 2. Bereik: bedrijfsrem bedienen. remmen Parkeerremt De parkeerrem aantrekken of lossen: schakelaar Draai de schakelaar op positie 1 om hem te laten vastklikken. Draai de schakelaar op positie 0 om hem te lossen. 5-traps keuzes- t Iedere trap verhoogt of reduceert de accelerachakelaar tie- en remsnelheid.
04.08.NL
32
heffen: trek de hendel naar achteren. Vorkdrager dalen: druk de hendel naar voren.
E7
3
Bediening van de hefinrichting en neiging (o)
Centraalregelinrichting
Centrale regelhendel
Extra regelhendel
Symbool Doel 1. Voorwaarts neigen van de mast.
Symbool Doel 5. Achterwaarts neigen van de mast.
6. Dalen van de vorktanden en achterwaarts neigen van de mast.
3. Heffen van de vorktanden.
7. Neerlaten van de vorktanden.
4. Heffen van de vorktanden en achterwaarts neigen van de mast.
8. Neerlaten van de vorktanden en voorwaarts neigen van de mast. 04.08.NL
2. Heffen van de vorktanden en voorwaarts neigen van de mast.
E8
4
Dubbelpedaalbediening (o) Invoering Deze optie stelt de bestuurder in staat de rijrichting met twee pedalen te regelen. Het systeem biedt een nauwkeurige regeling van de snelheids en rijrichting middels twee licht te bedienen pedalen: Rechter voet: vooruit. Linker voet: achteruit. Dubbelpedaal
Rem-/angzaam rijden pedaal
Achteruit-./ rijpedaal
Vooruit-/ rijpedaal
Rijrichting-/rijpedaal Door bediening van de rijrichtingpedaal worden toerental en rijsnelheid verhoogd. Als de voet van het pedaal wordt afgenomen, gaat het interne transportmiddel langzamer rijden. Het plotseling verwijderen van de voet van het pedaal, zorgt ervoor dat de vorkheftruck op een gecontroleerde wijze vaart vermindert en vervolgens stopt. Rem-/langzaam rijden pedaal
04.08.NL
Als het pedaal rem/langzaam rijden samen met een rijrichting- of rijpedaal wordt gebruikt, vindt er een nauwkeurige regeling plaats van de snelheid en de rijrichting van de vorkheftruck.
E9
t Schakelhendel
Z
Wanneer de schakelhendel in de middenstand staat, bevindt de overbrenging zich in de stationaire stand. – Duw de hendel naar voren om vooruit rijden te kiezen. – Schuif de hendel naar achteren om de achteruit rijden te kiezen. De motor start niet, wanneer de schakelhendel in de stand voor vooruit of achteruit rijden staat.
04.08.NL
Z
E 10
o Aan stuurkolom bevestigde snelheidsschakelaar Bij interne transportmiddelen die met een stuurkolomhendel zijn uitgerust, beschikken niet over de standaard snelheidsschakelaar.
Z
Wanneer de stuurkolomhendel in de middenstand staat, bevindt de overbrenging zich in de stationaire stand. – Duw de hendel naar voren om vooruit rijden te kiezen. – Schuif de hendel naar achteren om de achteruit rijden te kiezen.
Z
De motor start niet, wanneer de hendel in de stand voor vooruit of achteruit rijden staat.
t 5-traps schakelaar voor Rijmodus
5-traps selectieschakelaar Parkeerremschakelaar
04.08.NL
Het Total Control System (TCS) kan 36 prestatieparameters regelen. Dat zorgt voor een groot aantal instelmogelijkheden. Om deze complexiteit te vereenvoudigen, kunnen vijf voorgeprogrammeerde combinaties door de schakelaar worden geselecteerd. De softwareparameters zijn zo ontwikkeld, dat zij geschikt zijn voor vijf kenmerkende heftrucktoepassingen. Door het eenvoudig omzetten van de 5-traps schakelaar kan zodoende het voertuigkarakteristiek optimaal worden ingesteld voor de desbetreffende toepassing.
E 11
Op- / afladen: hoogste vermogen en productiviteit bij het intensief laden en lossen op korte trajecten en met geringe hefhoogten. Toepassing in de buitenlucht: snelle werkprocessen in de buitenlucht op korte tot middellange trajecten, met gemiddelde hefhoogten. Snel reagerende extra hydrauliek. Gemengde toepassing: goede algemene prestatie voor gemengde toepassingen. Intern gebruik: Reduceerd motortoerental. Mindere rij-eigenschappen, hoge hefsnelheid. Voor gecontroleerd werken binnen een beperkte ruimte. Veiligheid: gereduceerd vermogen en gereduceerde uitlaatgassen, evenals minder brandstofverbruik. Voor werkzaamheden met breekbare ladingen, in voetgangerszones, ’s nachts of in lawaaigevoelige gebieden.
Breng het interne transportmiddel tot stilstand en activeer de parkeerrem, kies de gewenste rijmodus.
Z
De rijmodus kan alleen in stilstand worden gewijzigd.
F
Bedrijf van het interne transportmiddel is alleen toegestaan met een correct ingestelde rijmodus.
Z
Bij interne transportmiddelen die niet met een 5-traps schakelaar zijn uitgerust, zijn de rijkenmerken van de heftruck op de fabriek ingesteld.
04.08.NL
M
E 12
o Verwarmingsregelaar – Draai de thermostaatregelknop (41) linksom, om de temperatuur in de cabine te verlagen. – Draai de ventilatieregelknop (42) rechtsom, om de luchtdoorvoer te regelen. Draai, om hem uit te schakelen, de ventilatieregelknop naar de stand O.
04.08.NL
– Schuif de luchtstroomregelaar (43) zo ver mogelijk naar beneden, om de luchtstroom op de cabinevloer te richten. Schuif de luchtstroomregelaar (43) zo ver mogelijk naar boven, om de luchtstroom naar de cabinevloer af te stellen. De luchtstroom naar de voorruit wordt onafhankelijk door deze hendel geregeld.
E 13
Claxon – Druk op de knop (25) om de claxon te activeren.
5
Controles en handelingen vóór iedere inbedrijfstelling Voertuig
M
Controleer de gehele heftruck (met name wielen en lastopnamemiddelen) op zichtbare beschadigingen. – Controleer stoelgordel op werking (zie pagina E21). – Controleer of de lastkettingen gelijkmatig zijn gespannen.
Controleer het motoroliepeil - TFG
04.08.NL
– Open de motorkap (zie pagina E 43) – Trek de oliepeilstok eruit (44 cq. 46 cq. 48). – Veeg de oliepeilstok af met een pluisvrije doek en breng hem weer helemaal in de opening. – Trek de oliepeilstok er nogmaals uit en controleer of het oliepeil tussen de markeringen ‘MIN’ en ‘MAX’ ligt. – Wanneer het niveau onder het middelste punt ligt, moet u de vuldop (43) verwijderen en olie met de juiste specificatie inbrengen, tot het niveau de markering ‘MAX’ op de oliepeilstok heeft bereikt.
E 14
Motoroliepeil controleren - DFG – Trek de oliepeilstok (50) eruit. – Veeg de oliepeilstok af met een pluisvrije doek en breng hem weer helemaal in de opening. – Trek de oliepeilstok er nogmaals uit en controleer of het oliepeil tussen de markeringen ‘MIN’ en ‘MAX’ ligt.
04.08.NL
– Wanneer het niveau onder het middelste punt ligt, moet u de vuldop (49) verwijderen en olie met de juiste specificatie inbrengen, tot het niveau de markering ‘MAX’ op de oliepeilstok heeft bereikt.
E 15
Peil hydraulische olie controleren Wanneer de olie koud is – Laat de mast volledig uit- en inschuiven. – Zet de motor uit.
– Trek de oliepeilstok (53) eruit en veeg hem af met een schone doek. Controleer het hydrauliekolieniveau. Het niveau moet tussen de markeringen ‘MIN’ en ‘MAX’ op de oliepeilstok liggen. Wanneer dat nodig is, vult u bij tot aan de markering ‘MIN’ op de oliepeilstok.
Wanneer de olie heet is – Laat de mast volledig uit- en inschuiven. – Zet de motor uit. – Trek de oliepeilstok (53) eruit en veeg hem af met een schone doek. Controleer het hydrauliekolieniveau. Hetniveau moet precies op de markering ‘MAX’ op de oliepeilstok liggen. Wanneer dat nodig is, vult u bij tot iets boven de markering ‘MAX’ op de oliepeilstok. Wanneer bij een geheven mast de motor afslaat of onrustig loopt, moet u de mast langzaam laten dalen.
04.08.NL
Z
E 16
Koelmiddelniveau controleren – Controleer het koelmiddelniveau aan het compensatievat (56). Het koelmiddel moet tussen de markeringen “MIN” en “MAX” staan.
M
F
Wanneer het koelmiddel onder de markering “MIN” staat, kan dit een aanwijzing voor een eventuele lekkage in het koelsysteem zijn. In dit geval mag u de heftruck pas weer gebruiken wanneer de oorzaak is verholpen. Wanneer de motor heet is, staat het koelsysteem onder druk. Het deksel van het compensatievat gaat langzaam open, tot de druk is afgenomen. Voeg bij het vullen een vooraf gemengde oplossing van water en antivriesmiddel met dezelfde concentratie, als in het voertuig, toe. Het koelsysteem legen U kunt het systeem legen door de aftapkranen in de koeler en aan de zijde van het cilinderblok te openen. Bij het legen moet u het deksel van het compensatievat halen. Beveilig het interne transportmiddel tegen onbevoegd bedrijf De brandstofvoorraad controleren – (DFG)
04.08.NL
– Plaats de ontstekings- /startschakelaar (26) in de stand “I”. – Bepaal de brandstofvoorraad op de brandstofmeter (2). – Tank eventueel dieselolie (zie hoofdstuk D, paragraaf 2).
E 17
Niveau ruitensproeiervloeistof controleren – Controleer of er voldoende ruitensproeiervloeistof in de tank zit (1). Wanneer dat nodig is, vult u bij. – Gebruik bij bedrijf in de winter een ruitensproeiervloeistof met antivriesmiddel.
1
Wielen en banden
04.08.NL
– Controleer de wielen en banden op slijtage (zie hoofdstuk F). Controleer de bandendruk (alleen voor luchtbanden) (bandendruktabel in hoofdstuk B).
E 18
6
Voertuig in gebruik nemen
F
De bestuurder moet, voordat hij het voertuig in gebruik neemt of bedient of voordat hij een last heft, zich ervan overtuigen dat zich niemand in het gevarenbereik bevindt.
o Voertuigen met gereduceerde hoofdruimte X Als de aanbevolen lichaamslengte niet in acht wordt genomen, kan het bedienen van het voertuig een zwaardere belasting en risico voor de bestuurder betekenen. Schade en duurschade door een ongezonde houding en te grote lichaamsinspanning van de bestuurder kunnen dan niet worden uitgesloten. De exploitant moet ervoor zorgen dat de bedieners van het voertuig de aangegeven lichaamslengte niet overschrijden. Bovendien moet de exploitant controleren of de betrokken bestuurder normaal en goed zit zonder inspanning.
04.08.NL
M
E 19
6.1
De stoel instellen
Z
De stoel moet zijn ingesteld op het gewicht van de bestuurder, teneinde een optimale vering te bereiken. De stoel instellen op het gewicht van de bestuurder
59
1
3
2
– Neem plaats op de stoel. Bij de correcte gewichtinstelling staat de pijl van de indicatie (59) van het bestuurdersgewicht boven de ijkstreep. Wanneer de pijl te ver naar links of rechts staat, moet u de stoel instellen op het gewicht van de bestuurder. – Klap hiertoe de gewichtinstelhendel (1) circa 90° naar voren. – Druk de gewichtinstelhendel (1) naar onderen, om de stoel op een lager bestuurdersgewicht in te stellen. – Druk de gewichtinstelhendel (1) naar boven, om de stoel op een hoger bestuurdersgewicht in te stellen. – Na de instelling klapt u de hendel weer in de uitgangspositie. De rugleuning instellen: – Neem plaats op de stoel. – Trek de instelling van de rugleuning (2) omhoog en stel de hoek van de rugleuning in. – Laat de instelling van de rugleuning (2) weer los; de rugleuning wordt vergrendeld. De zitpositie instellen: – Trek de langsinstelling (3) naar boven, en breng de stoel in de juiste zitpositie door deze voor- of achteruit te schuiven. – Laat de langsinstelling (3) weer in de groef springen. De langsinstelling moet in de ingestelde positie stevig in de railgroef zijn gesprongen. U mag de stoel niet instellen tijdens het rijden!
04.08.NL
F
E 20
6.2
Stuurkolom instellen. – Maak de stuurkolominstelhendel (20) in de pijlrichting (L) naar de bestuurdersstoel los. – Draai de stuurkolom (62) in de gewenste neiging voor- of achteruit. – Druk de stuurkolominstelhendel in de pijlrichting (F).
6.3
F
Veiligheidsgordel Breng de gordel aan voordat u het interne transportmiddel enige beweging laat maken. De gordel beschermt tegen zwaar letsel! Bescherm de veiligheidsgordel tegen verontreiniging (bijvoorbeeld: afdekken tijdens stilstand) en reinig hem regelmatig. Ontdooi een bevroren gordelsluiting of gordelspanner en droog hem, om opnieuw bevriezen te vermijden.
Z
F
De droogtemperatuur van de warme lucht mag niet hoger zijn dan + 60 °C! Breng geen veranderingen aan de veiligheidsgordel aan! Verhoogd risico door functiestoringen. – Vervang de veiligheidsgordel na ieder ongeval. – Gebruik bij nalevering en reparaties uitsluitend originele onderdelen.
F
Laat beschadigde of niet functionerende veiligheidsgordels uitsluitend vervangen door de dealer of filialen. – Trek de gordel helemaal uit en controleer hem op rafels. – Controleer de werking van de gordelsluiting en controleer of het oprolmechanisme de gordel probleemloos intrekt. Controleer de afdekking op beschadiging. De blokkeerautomaat testen: – Plaats het vloertransportmiddel horizontaal. – Trek de gordel er plotseling uit.
M
De automaat moet de gordelafgifte blokkeren. – Open de motorkap ca. 30°.
M
De automaat moet de gordelafgifte blokkeren. Hoe u het interne transportmiddel moet starten wanneer het erg schuin staat
04.08.NL
Bij een sterke schuinstand van het interne transportmiddel blokkeert de blokkeerautomaat de gordelspanner. U kunt de gordel dan niet meer uit het span/oprol-mechanisme trekken.
Z
Rijd het interne transportmiddel voorzichtig uit de schuine stand en breng de gordel aan.
E 21
7
Intern transportmiddel starten Voorzieningen vóór het starten.
F
Voordat u het interne transportmiddel start, moet u het dak controleren op scheuren. Indien het is beschadigd, moet u het repareren of vervangen. Wanneer de motor verscheidene weken lang niet heeft gedraaid, of wanneer het oliefilter is vervangen, start u de motor (zie paragraaf 4.1 of 4.2) en laat u hem een paar minuten lang stationair draaien voordat u de heftruck gebruikt.
Motor starten
F
U mag de heftruck uitsluitend bedienen vanaf de bestuurdersstoel.
Z
De motor kan alleen worden gestart, als de rijrichtingshendel in de neutrale stand staat en de parkeerremschakelaar in de strand I staat.
– Zet de parkeerremschakelaar in de stand I. – Schakel de rijrichtingshendel in de neutraalstand “N”.
Ontstekingsschakelaar met een sleutel Functie van sleutelposities
Positie
Functie
O=O°
Alle hoofdstroomkringen zijn uitgeschakeld, en u kunt de sleutel verwijderen. Alle verbruikers uit Alle verbruikers aan
pre-heat
Voorgloeien
III=90°
Starten
04.08.NL
I=30° II=60°
E 22
7.1
F
Startprocedure TFG Neem de veiligheidsvoorschriften in de omgang met vloeibaar gas in acht (zie hoofdstuk D, paragraaf 1). – Open de afsluiter (63) aan de generatorgasfles langzaam. – Steek de sleutel in de ontstekings- / startschakelaar (26). – Schakel de ontstekings- /startschakelaar in de stand “II”. – Bedien de knop van het waarschuwingssignaal (28) en controleer de werking van de claxon. De waarschuwingslampjes Laadstroom (17), Motoroliedruk (8), Neutraalstand (4) en Parkeerrem (1) branden. – Druk het rijpedaal (22) iets in. – Schakel de ontstekings- /startschakelaar verder in de stand „III“.
M
Bedien de startknop slechts maximaal 15 seconden zonder onderbreking. Wacht 30-60 seconden vóór een nieuwe startpoging en schakel de ontstekings-/ startschakelaar eerst terug naar de stand 0. – Laat de sleutel onmiddellijk los, nadat de motor is aangesprongen. Hij gaat automatisch terug naar de stand „II“.
F
Het is uitermate belangrijk dat u bij alle werkzaamheden met vloeibaar-gasvoertuigen de volgende veiligheidsvoorschriften naleeft. Doe het volgende wanneer het interne transportmiddel niet wil starten:
04.08.NL
– Sluit de afsluiter voor de gasfles. – Draai de ontstekings-/startschakelaar op O. – Haal er een geschoolde, bevoegde servicemonteur bij.
E 23
M
Alle waarschuwingslampjes, met uitzondering van Neutraalstand (4) en Parkeerrem (1) moeten onmiddellijk uitgaan wanneer de motor start. Wanneer dat niet zo is, moet u de motor onmiddellijk uitzetten en de storing verhelpen.
7.2
Startprocedure DFG – Steek de sleutel in de ontstekings- / startschakelaar (26). – Schakel de ontstekings- /startschakelaar in de stand “II”. – Bedien de knop van het waarschuwingssignaal (28) en controleer de werking van de claxon. – Wanneer de ontstekings-/startschakelaar (26) in de stand „II“ is geplaatst, branden de waarschuwingslampjes Laadstroom (17), Motoroliedruk (8), Neutraalstand (4) en Parkeerrem (1). – Draai de sleutel langzaam verder, tot het controlelampje Voorgloeien (16) oplicht.
Bij de modellen DFG 316s/320s dooft het gloeilampje niet, draai hier na ca. 4 seconden de contactsleutel naar de positie „III“.
04.08.NL
Z
E 24
M
Bedien de startknop slechts maximaal 15 seconden zonder onderbreking. Wacht 30-60 seconden vóór een nieuwe startpoging en schakel de ontstekings-/ startschakelaar eerst terug naar de stand 0. – Laat de sleutel onmiddellijk los, nadat de motor is aangesprongen. Hij gaat automatisch terug naar de stand „II“.
M
F
Alle waarschuwingslampjes, met uitzondering van Neutraalstand (4) en Parkeerrem (1) moeten onmiddellijk uitgaan wanneer de motor start. Wanneer dat niet zo is, moet u de motor onmiddellijk uitzetten en de storing verhelpen. Voer, nadat de motor is gestart, een proefrit en de volgende functiecontroles uit: – Controleer de remwerking van de parkeerrem (31) en de bedrijfsrem (30). – Regel het motortoerental met het gaspedaal (22) in verscheidene bereiken; controleer daarbij of het pedaal licht loopt. – Controleer of de hydrauliekregelfuncties Heffen / Dalen (23), Neigen (24) en eventueel die van het aanbouwapparaat probleemloos werken. – Draai het stuurwiel (18) in beide eindposities en controleer of de stuurinrichting goed werkt.
23
24
M
Laat de motor niet stationair warmdraaien. Bij een matige belasting en wisselend toerental bereikt de motor snel zijn werktemperatuur. Belast de motor pas volledig, wanneer de indicatie Koelmiddeltemperatuur motor (3) de werktemperatuur (horizontale stand van wijzer) weergeeft.
3
04.08.NL
Wanneer u alle functiecontroles storingsvrij kunt uitvoeren en de werktemperatuur is bereikt, is de heftruck klaar voor gebruik.
E 25
7.3
Storingsmeldingen tijdens bedrijf Wanneer de waarschuwingslampjes: – – – –
Motoroliedruk (8), Laadstroom (17), Koelmiddeltemperatuur (3), en Hydrostatische aandrijving (6)
gaan branden, moet u de motor onmiddellijk uitzetten.
M
U mag de motor pas weer starten, wanneer de storing is verholpen.
Z
Zie paragraaf 6 voor het opzoeken en verhelpen van storingen. Controleer de brandstofmeter (3) (DFG) tijdens bedrijf.
7.4
Schakel de motor uit
M
Zet de motor niet onder volle belasting uit, maar laat hem nog korte tijd verder draaien om af te koelen. – Zet de heftruck stil. – Schakel de rijrichtingschakelaar (29) in de neutraalstand. – Bedien de parkeerremhendel (31). – Plaats de ontstekings– /startschakelaar (26) in de stand 0.
M
Extra bij de TFG: Sluit de afsluiter (63) aan de generatorgasfles langzaam.
04.08.NL
Als de contactsleutel in de stand “O“ wordt gedraaid terwijl de motor loopt, zal de motor nog even doorlopen. Op deze manier wordt gegarandeerd dat het resterende gas in de leidingen tussen de motor en het automatische blokkeerventiel van de gasinstallatie wordt verbruikt.
E 26
8
Werken met het interne transportmiddel
8.1
Veiligheidsregels voor het rijden Rijpaden en werkbereiken: rijd uitsluitend op de paden die zijn vrijgegeven voor verkeer. Onbevoegde derden mogen niet in het werkbereik komen. U mag de last uitsluitend op de daarvoor bedoelde locaties neerzetten. Gedrag bij het rijden: u moet de rijsnelheid aanpassen aan de plaatselijke omstandigheden. U moet bijvoorbeeld langzaam rijden in bochten, bij en in nauwe doorgangen, bij het rijden door strokengordijnen / draaideuren, en op onoverzichtelijke plekken. U moet steeds een veilige remafstand ten opzichte van heftrucks vóór u handhaven, en de heftruck altijd onder controle hebben.Onverwacht stoppen (behalve in noodgevallen), snel omkeren, en inhalen op gevaarlijke of onoverzichtelijke plaatsen is verboden. Het is verboden buiten het werk- of bedienbereik te leunen of te grijpen. Zichtverhoudingen bij het rijden: u moet in de rijrichting kijken en steeds voldoende overzicht hebben over de weg die u wilt rijden. Wanneer u lasten transporteert die het zicht belemmeren, moet u het interne transportmiddel met de lading aan de achterzijde rijden. Wanneer dit niet mogelijk is, moet een tweede persoon als uitkijk voor het interne transportmiddel uitgaan. Rijden op glooiingen en hellingen: u mag uitsluitend op hellingen rijden, wanneer deze als verkeersweg zijn bedoeld, schoon en stroef zijn en u er volgens de technische hefwagenspecificaties veilig op kunt rijden. Rijd zodanig dat de last zich altijd aan de hoogste zijde van het interne transportmiddel bevindt. U mag niet omkeren, niet schuin rijden en het interne transportmiddel niet uitschakelen op hellingen. Rijd op hellingen uitsluitend met lage snelheid, en wees altijd gereed om te remmen. In liften en op laadbruggen rijden: u mag uitsluitend in liften en op laadbruggen rijden wanneer deze voldoende hefcapaciteit hebben, constructief geschikt zijn om te worden bereden, en door de exploitant zijn vrijgegeven om te worden bereden. Controleer dit voordat u in de lift of op de laadbrug rijdt. Rijd het interne transportmiddel met de lading vooraan in de lift, en neem een positie in die het onmogelijk maakt de schachtwanden aan te raken. Personen, die meegaan in de lift, mogen de lift pas betreden, wanneer het vloertransportmiddel veilig staat, en ze moeten de lift eerder verlaten dan het vloertransportmiddel.
04.08.NL
Conditie van de te transporteren last: de bediener moet controleren of de lasten correct zijn geplaatst. Hij mag uitsluitend veilig en zorgvuldig geplaatste lasten transporteren. Wanneer het gevaar bestaat dat delen van de last kantelen of eraf vallen, moet u geschikte veiligheidsmaatregelen nemen, bijvoorbeeld een lastbeschermtralie gebruiken.
E 27
Aanhangers trekken (zie pagina E46)
F
Voor het gebruik van heftrucks met verbrandingsmotoren in afgesloten ruimten, dienen de van toepassing zijnde wettelijke voorschriften, technische normen en preventieve maatregelen door de gebruiker in acht te worden genomen.
04.08.NL
M
Uitlaatgasemissies: u mag de heftruck uitsluitend in goed geventileerde bereiken gebruiken. Wanneer u de heftruck in gesloten bereiken gebruikt, kan dit leiden tot opeenhoping van schadelijke uitlaatgasemissies, die kunnen leiden tot duizeligheid, slaperigheid of zelfs tot de dood!
E 28
9
F
Rijden Pas de rijsnelheid aan aan de aard van de rijwegen, de werkomgeving en de last! – Schakel de rijrichtingshendel (29) in de neutraalstand. – Hef de vorkdrager circa 200 mm, zodat de vorktanden vrij zijn van de vloer. – Neig de hefmast geheel naar achteren. – Los de parkeerrem.
Vooruit rijden – Schakel de rijrichtingshendel (29) naar voren.
M
Zet hoofdschakelaar (27) bij normaal bedrijf niet vanuit max. snelheid in stand „Uit“. Heftruck wordt afgeremd. (Vol remmen) – Bedien het rijpedaal (22) langzaam, tot de gewenste rijsnelheid is bereikt. De rijrichting veranderen
04.08.NL
– Schakel de rijrichtingshendel (29) via de neutraalstand in de gewenste rijrichting. – Bedien het rijpedaal (22) langzaam, tot de gewenste rijsnelheid is bereikt.
E 29
Achteruit rijden
F
Controleer of het achteruit-rijbereik vrij is. – Schakel de rijrichtingshendel (29) naar achteren.
Voertuig accelereren – Bedien het rijpedaal (22) langzaam, tot de heftruck gaat rijden. – Druk het rijpedaal verder in. Motortoerental en rijsnelheid nemen toe.
Voertuig afremmen
F
Het remgedrag van het voertuig hangt wezenlijk af van de bodemgesteldheid. U moet daar rekening mee houden bij het bepalen van uw rijgedrag. Rem de heftruck voorzichtig af, opdat de lading niet wegglijdt.
Afremmen
04.08.NL
– Haal de voet van het rijpedaal (22). De heftruck wordt licht afgeremd. – Trap het rempedaal (30) om de remwerking te verhogen.
E 30
9.1
F
9.2
Sturen U hoeft slechts licht te sturen (vanwege de hydraulische stuurbekrachtiging), draai het stuurwiel (26) daarom gevoelig rond.
Remmen Bedrijfsrem De parkeerremschakelaar werkt via een hydraulisch druksysteem op de lamellenrem. Dit systeem is beveiligd tegen uitvallen, omdat bij verlies van druk de parkeerremmen autoamtisch worden bediend. – Haal de voet van het rijpedaal (22). Het interne transportmiddel wordt afhankelijk van het actieve rijprogramma hydrostatisch geregeld afgeremd. Extra remmen kan door indrukken van het rem-/ langzaam rijden pedaal (30) worden gerealiseerd. Bij het laatste deel van de beweging van het rem-/langzaam rijden pedaal, wordt de parkeerrem geactiveerd. Parkeerrem Met de parkeerremschakelaar wordt de automatische lamellenrem in de remstand geborgd. Om de parkeerrem aan te trekken, moet u de schakelaar (31) in de positie I zetten.
04.08.NL
Om de parkeerrem te lossen, moet u de schakelaar (31) in de positie O zetten.
E 31
Z
Bij een schoon betonoppervlak, houdt de parkeerrem het voertuig, met de toegestane maximale belasting, op een helling van 15%.
04.08.NL
F
Activeer de parkeerrem en schakel de motor uit voordat u de heftruck verlaat. Als de parkeerrem niet is geactiveerd, klinkt er een akoestisch waarschuwingssignaal.
E 32
10
Bediening van hefmast en aanbouwapparaat
F
U mag de regelhendel uitsluitend bedienen vanaf de stoel. U bedient de hefinrichting met behulp van de regelhendels rechts naast de stoel. Vorkdrager heffen / dalen
F
Reik niet door de hefmast heen! – Trek de regelhendel (23) naar achteren, om de vorkdrager te heffen. – Druk de regelhendel (23) naar voren, om de vorkdrager te laten zakken.
Hefmast voor-/achterover neigen
F
Breng bij het achterover neigen geen lichaamsdelen tussen hefmast en frontwand. – Trek de regelhendel (24) naar achteren, om de hefmast naar achteren te neigen. – Druk de regelhendel (24) naar voren, om de hefmast naar voren te neigen.
Bediening van een aanbouwapparaat
1
U bedient de aanbouwapparaten met behulp van de regelhendels (25,26) rechts naast de regelhendel neigen (24).
F
Neem de handleiding van de fabrikant en het draagvermogen van het aanbouwapparaat in acht. Extra hydrauliek EH1
04.08.NL
Met de extra hydrauliek EH 1 (regelhendel 25) kunnen hydraulische aanbouwapparaten (b.v. sideshift) worden aangestuurd. De bediening vindt plaats door de hendel naar voren te drukken of naar achteren te trekken.
E 33
Extra hydrauliek EH2 +EH3 Bediening van de extra hydrauliek EH2 (b.v. voor tandverplaatsapparatuur) vindt analoog ten aanzien van EH1 plaats, door bediening van de regelhendel (26). Met behulp van de schakelaar (1) kan van EH2 naar EH3 worden omgeschakeld.
1
o Geïntegreerde sideshift ISS Met de geïntegreerde sideshift kan de vorkdrager zijwaarts worden verschoven. – Sideshift naar links: duw de regelhendel (25) naar voren – Sideshift naar rechts: trek de regelhendel (25) naar achteren
F
Houd rekening met de verminderde hefcapaciteit bij het verschuiven (zie hoofdstuk B, pagina 14).
o Geïntegreerd tandenverstelapparaat Met het geïntegreerde tandenverstelapparaat kan de afstand tussen de vorktanden worden gewijzigd. – Hendel duwen (26): afstand tussen vorktanden wordt vergroot – Hendel trekken (26): afstand tussen vorktanden wordt verkleind Om gelijkloop van de vorktanden te synchroniseren, moet u de vorken een keer tot de aanslag openen en vervolgens weer sluiten. Overige aanbouwapparaten Bij het gebruik van overige aanbouwapparaten moet u de handleiding van de fabrikant in acht nemen.
Z
De bedienhendels moeten zijn voorzien van symbolen die aangeven hoe het aanbouwapparaat werkt.
M
De aanbouwapparaten moeten e-conform zijn. Het gereduceerde resterende hefvermogen moet opnieuw worden vastgesteld en met een afzonderlijk draaglastplaatje worden aangeduid.
04.08.NL
Z
E 34
10.1
De snelheid van het werkapparaat regelen Met het uitslaan van de regelhendel (23-26) en het motortoerental wordt de werksnelheid van de hydrauliekcilinder geregeld. Na het loslaten van de regelhendel (23-26) gaat deze automatisch terug naar de neutraalstand, en blijft het werkapparaat in de bereikte stand staan.
M
De regelhendel is altijd gevoelig, bedien hem niet schokkerig. Laat bij het bereiken van de eindaanslag onmiddellijk de regelhendel los. – Breng de rijrichtingschakelaar (23) in de neutraalstand. – Duw de regelhendel verder naar achteren, teneinde de snelheid van het werkapparaat te verhogen. Bij hydrostatische aandrijving wordt het motortoerental overeenkomstig de stuurhoek van de regelhendel automatisch verhoogd. (grotere hoek = hoger toerental)
Z
Het motortoerental heeft geen invloed op de daalsnelheid van de vorkdrager.
F
Het is verboden personen te heffen met de hefinrichting.
04.08.NL
Z
E 35
10.2
Opnemen, transporteren en wegzetten van lasten
F
U mag de regelhendel uitsluitend bedienen vanaf de stoel.
M
Voordat een last wordt opgenomen, moet u er zeker van zijn, dat deze op juiste wijze in / op pallets is geplaatst, en dat de hefcapaciteit van het voertuig niet wordt overschreden. Neem hefcapaciteitschema in acht!
Lastvorken instellen
F
Stel de vorktanden zodanig in, dat zij dezelfde afstand tot de buitenkant van de vorkdrager hebben, en dat het lastzwaartepunt midden tussen de vorktanden ligt. – Zwenk de vergrendelhendel (65) naar boven. – Schuif de vorktanden (66) op de vorkdrager (67) in de juiste stand. – Draai de vergrendelhendel naar onderen en verschuif de tanden, tot de hendel in een gleuf springt.
De last opnemen
04.08.NL
– Rijd voorzichtig naar de last die u wilt opnemen. – Schakel de rijrichtingshendel (29) in de neutraalstand. – Hef de vorktanden tot aan de juiste hoogte ten opzichte van de last. – Schakel de rijrichtingshendel in Vooruit rijden.
E 36
– Steek voorzichtig onder de last, zo mogelijk tot de last tegen de vorkrug ligt.
F
De vork moet minstens tweederde van diens lengte onder de last steken. – Rijrichtingshendel (29) in de neutraalstand. – Hef de vorktanden, tot de last vrij op de vorktanden ligt.
– Schakel de rijrichtingshendel in Achteruit rijden.
F
Let naar achteren toe op een vrije rijruimte.
04.08.NL
– Rijd voorzichtig en langzaam achteruit, tot de last zich buiten het opslaggebied bevindt.
E 37
F
Personen mogen zich niet onder de geheven last bevinden!
– Neig de hefmast geheel naar achteren. – Laat de last zo ver dalen als beslist nodig is voor het transport (bodemvrijheid circa 150…200 mm). Hoe hoger u de last transporteert, des te kleiner is de stabiliteit.
04.08.NL
F
E 38
11
F
Last transporteren Wanneer de last zo hoog is gestapeld, dat het zicht naar voren is belemmerd, rijd dan achteruit. – Versnel de heftruck gevoelig met behulp van het rijpedaal (22) en rem hem voorzichtig af met het langzaamrijden-/rempedaal (30), sta daarbij altijd gereed om te remmen. – Pas de rijsnelheid aan aan de aard van de rijwegen en de getransporteerde last. – Let vooral bij kruisingen en doorgangen op ander verkeer. – Rijd op onoverzichtelijke plaatsen uitsluitend met een seiner. Transporteer de last op hellingen altijd aan de “bovenzijde” van de heftruck; rijd nooit dwars over de helling en draai nooit om.
04.08.NL
F
E 39
De last wegzetten – Rijd de heftruck voorzichtig naar de stelling. – Schakel de rijrichtingshendel (29) in de neutraalstand.
– Hef de vorktanden tot aan de juiste hoogte ten opzichte van de stellinglocatie. – Plaats de hefmast verticaal. – Schakel de rijrichtingshendel in Vooruit rijden. – Rij de last voorzichtig in de stellinglocatie. – Last langzaam neerlaten, tot de vorktanden vrij zijn.
M
Vermijd het hard neerzetten van de last, teneinde de last en het lastopnamemiddel niet te beschadigen.
Afzonderlijk hangende lasten verwerken Bij het transport van hangende lasten mag u maximaal stapvoets rijden. Bij het verwerken van hangende lasten moet de stabiliteit door een expertiserapport individueel worden aangetoond. De hefcapaciteit wordt circa 1/3 minder. U MAG DE NOMINALE HEFCAPACITEIT VAN DE HEFTRUCK EN EXTRA APPARATUUR NIET OVERSCHRIJDEN.
04.08.NL
F
E 40
12
F
Hoe te handelen bij gevaarlijke situaties Wanneer het interne transportmiddel dreigt te kantelen, maak dan nooit de gordel los en probeer niet van de heftruck te springen, maar doe het volgende. Wanneer u eraf springt, is er een hoger letselgevaar! Het juiste gedrag: – Buig het bovenlichaam over het stuurwiel.
– Houd het stuurwiel met beide handen vast en zet u schrap met beide voeten.
04.08.NL
– Neig het lichaam in tegengestelde richting dan de valrichting.
E 41
12.1
F M
De hefwagen veilig neerzetten Plaats de heftruck veilig wanneer u hem verlaat, ook wanneer de afwezigheid slechts van korte duur is. Bij een geheven last mag u het voertuig nooit uitschakelen en verlaten. – Rijd het voertuig op een vlakke vloer.
F
Heftrucks die op vloeibaar gas lopen, mag u niet gebruiken op de begane grond, wanneer het gebouw een kelder heeft. Vloeibaar gas is kleurloos, zwaarder dan lucht en het laat zich niet gemakkelijk verspreiden. Het neigt ertoe naar het laagste punt te zakken en kan zich verzamelen in putten, rioleringen, kelders of andere dieptes. Daarmee kan het gas ophopen in bereiken die van de heftruck zijn verwijderd en vormt zodoende een gevaar voor personen, die zich niet bewust zijn van het explosie- en bevriezingsgevaar.
04.08.NL
– Laat de vork volledig dalen, en neig de hefmast voorover. – Schakel de rijrichtingshendel (29) in de neutraalstand. – Schakel de parkeerremschakelaar (31) in de stand I.
E 42
13
Motorkap en onderhoudsafdekkingen Motorkap
Z
Voordat de motorkap wordt geopend, moet de stuurkolom volledig naar voren worden gedrukt en moet de stoel over zijn geleidingsrails volledig naar achteren worden geschoven. – Om de motorkap te openen, moet er een geschikt hulpmiddel (b.v. schroevendraaier (68) door het toegangsgat worden gestoken en op de blokkeerinrichting van de motorkap (69) worden gedrukt. – Til de motorkap helemaal op. Een gasdrukveer houdt de motorkop in de hoge stand vast.
M
Wanneer de heftruck een stalen cabine heeft, moet u vóór het optillen van de motorkap beide cabinedeuren openen.
M
Controleer of de motorkap goed vastklikt voordat u de heftruck gebruikt.
04.08.NL
Voor een beter overzicht, wordt de vorkheftruck zonder beschermingsplaat afgebeeld.
E 43
13.1
Onderhoudsafdekkingen Nadat de motorkap is geopend, kunnen de onderhoudsafdekkingen (70) als volgt worden verwijderd. Afnemen: – Kantel het bovenste deel van de afdekplaat van de vorkheftruck af en til de onderhoudsafdekking eraf. Inbouwen: – Breng de onderste houder van de afdekplaat in de voorziene opnamen. – Druk het bovenste deel van de onderhoudsafdekking in de richting van de vorkheftruck, tot hij vastklinkt.
o Stalen cabine Bij heftrucks met een stalen cabine, kunt u beide deuren sluiten. – Draai de sleutel tegen de klok in om de cabinedeur te openen. – Draai de sleutel met de klok mee om de cabinedeur te sluiten.
04.08.NL
– Voor het openen van de cabinedeur doet u de deur los en trekt u de handgreep (71) eruit.
E 44
13.2
Voertuig wegslepen – zie hoofdstuk C punt 5
13.3
Aanhangers trekken U kunt het voertuig incidenteel gebruiken voor het slepen van een aanhanger op een droge, vlakke en goed onderhouden vloer.
Z
De max. aanhangerlast is gelijk aan het op het hefcapaciteit-plaatje aangegeven hefvermogen (zie schema met plaatjes in hoofdstuk B). De aanhangerlast wordt bepaald aan de hand van het gewicht van de aanhanger en het aangegeven hefvermogen. Als er een last op de vorken wordt getransporteerd, moet de aanhangerlast met deze hoeveelheid worden gereduceerd. Belangrijke aanwijzingen voor een veilig bedrijf tijdens het slepen •
Een permanent bedrijf met aanhanger is niet toegestaan.
•
Een steunlast is niet toegestaan.
•
De maximale snelheid is 5km/h.
•
Sleepwerkzaamheden mogen alleen op vlakke, verharde wegen worden uitgevoerd.
•
Wanneer u speciale aanhangerkoppelingen gebruikt, moet u ook de voorschriften van de producent van de koppeling naleven.
•
gebruik van een aanhanger met de vastgestelde goedgekeurde aanhangerlast, moet door de exploitant worden gecontroleerd aan de hand van een proefrit onder plaatselijke omstandigheden.
04.08.NL
F
E 45
14
Storingshulp Met behulp van dit hoofdstuk kan de gebruiker eenvoudige storingen of de gevolgen van een verkeerde bediening zelf lokaliseren en verhelpen. Bij het lokaliseren van de storing moet u de volgorde van de in de tabel genoemde handelingen aanhouden.
Z
Wanneer u de storing na het uitvoeren van de "maatregelen" niet kon verhelpen, neemt u contact op met de klantendienst van Jungheinrich, omdat uitsluitend correct geschoold en gekwalificeerd servicepersoneel de storingen verder kan verhelpen. Storing
Mogelijke oorzaak
Startmotor draait niet.
yDe rijrichtingshendel staat niet yZet de rijrichtingshendel in de neutraalstand.
Maatregelen
in de neutraalstand.
yBatterijcapaciteit te gering.
yControleer de batterijcapaciteit, laad de batterij eventueel op.
yBatterij-aansluitkabel los respectievelijk poolklemmen geoxideerd.
yStartmotorkabel los of gebroken
yReinig de poolklemmen en vet ze in; draai de batterij-aansluitkabel vast.
yControleer de startmotorkabel; draai hem eventueel vast of vervang hem eventueel.
yMagneetschakelaar van start- yControleer of de magneetschakelaar hoorbaar motor blijft hangen. Motor springt niet aan.
yLuchtfilter verontreinigd.
schakelt.
yReinig respectievelijk vervang het luchtfilter.
Extra bij generatorgas
yAfsluiter van de generatorgas- yOpen de afsluiter. fles gesloten.
yGeneratorgasfles leeg.
yVervang generatorgasfles
yVerdelerkap vochtig.
yMaak de verdelerkap droog; sproei hem eventueel in met contactspray.
yBougie vochtig, verontreinigd met olie, of los.
yBougie defect.
yMaak de bougie droog; reinig hem en draai hem vast
yVervang bougie
Extra bij diesel
yBrandstoftank leeg; inspuitin-
yTank dieselolie en ontlucht de inspuitinrichting
richting heeft lucht aangezogen.
yWater in de brandstofinstallatie. yMaak de brandstofinstallatie leeg, tank de heftruck, ontlucht de brandstofinstallatie. Motor springt niet aan (vervolg).
yBrandstoffilter verstopt
yControleer de brandstofdoorstroom; vervang event. brandstoffilter.
yParaffine-afscheiding van de
yPlaats de heftruck in een warme ruimte en wacht, tot de paraffine-afscheiding is opgelost. Vervang eventueel het brandstoffilter. Tank winterdiesel. 04.08.NL
dieselolie (vlokvorming)
E 46
Storing
Mogelijke oorzaak
Maatregelen
Waar-schuwings-lampje motoroliedruk brandt tijdens gebruik. Temperatuurmeter motor gaat in het rode gedeelte
yMotorolieniveau te laag
yControleer het motorolieniveau, vul eventueel motorolie bij
yMotorolieniveau te laag
yControleer het motorolieniveau, vul eventueel motorolie bij
yKoeler verontreinigd. yKoelmiddelniveau te laag yV-riem van ventilator slipt door.
yReinig koeler yControleer het motorkoelsysteem op lekkages, vul eventueel koelmiddel bij.
yControleer de spanning van de V-riem; span hem eventueel of vervang hem eventueel.
Waarschuwingslampje temperatuur overbrenging-olie brandt tijdens gebruik De motor draait, maar de heftruck rijdt niet.
yNiveau overbrengingsolie te
De heftruck bereikt niet zijn maximale snelheid. Hefsnelheid te gering.
yOlieniveau in de overbrenging yControleer het overbrengingoliepeil, vul even-
laag
yControleer het overbrengingoliepeil, vul eventueel overbrengingolie bij.
yOliekoeler verontreinigd
yReinig oliekoeler
yRijrichtingshendel in de neu-
ySchakel de rijrichtingshendel in de gewenste rij-
traalstand
yParkeerrem aangetrokken. te laag.
yOlieniveau in de hydrauliekolietank te laag.
richting.
yParkeerrem lossen tueel overbrengingolie bij.
yControleer het hydrauliekolieniveau, vul eventueel hydrauliekolie bij.
yOntluchting van hydrauliekolie- yReinig respectievelijk vervang ontluchting van tank verontreinigd of verstopt. U kunt de last niet heffen tot de maximale hoogte. De stuurinrichting gaat stroef.
yOlieniveau in de hydraulie-
Stuurspeling te groot.
yLucht in het stuursysteem.
kolietank te laag.
hydrauliekolietank
yControleer het hydrauliekolieniveau, vul eventueel hydrauliekolie bij.
yBandenluchtdruk van stuuras- yControleer de bandendruk, pomp ze eventueel op tot de juiste druk.
yControleer het hydrauliekolieniveau en vul eventueel hydrauliekolie bij. Draai vervolgens het stuurwiel enkele malen van eindaanslag tot eindaanslag.
04.08.NL
banden te laag
E 47
E 48
04.08.NL
F Onderhoud van het voertuig 1
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming Verricht de controles en onderhoudswerkzaamheden die in dit hoofdstuk worden vermeld, volgens de intervallen van de onderhoudscontrolelijsten.
F M
Iedere verandering aan het interne transportmiddel (met name veiligheidsvoorzieningen) is verboden. Verander de werksnelheden van het interne transportmiddel in geen geval. Uitsluitend originele onderdelen vallen onder onze kwaliteitscontrole. Gebruik uitsluitend onderdelen van de producent, teneinde een veilig en betrouwbaar bedrijf te garanderen. Oude onderdelen en gebruiksmiddelen moet u vakkundig afvoeren volgens de geldende milieuvoorschriften. De olieservice van de producent staat u ter beschikking voor het verversen van de olie. Na afloop van controle-, reinigings- en onderhoudswerkzaamheden moeten de in paragraaf 14 “Controle bij aanvang en controle na grotere reparatiewerkzaamheden of wijzigingen” genoemde procedures worden verricht.
2
Veiligheidsvoorschriften voor het onderhoud Personeel voor het onderhoud: uitsluitend vakkundig personeel van de producent mag de interne transportmiddelen onderhouden en repareren. De service-organisatie van de producent beschikt over speciaal voor deze taken geschoolde buitendienstmedewerkers. Wij adviseren u daarom een onderhoudscontract te sluiten met het desbetreffende service-steunpunt van de producent. Heffen en opbokken: bevestig bij het heffen van het interne transportmiddel de bevestigingsmiddelen uitsluitend aan de daarvoor bestemde plaatsen. Bij het opvijzelen moet u wegglijden of –zakken verhinderen door middel van geschikte hulpmiddelen (keggen, houten blokken).U mag uitsluitend werkzaamheden onder een geheven last uitvoeren, wanneer deze is afgevangen met een voldoende sterke ketting.
Z
Voor hefpunten zie hoofdstuk B. Reinigingswerkzaamheden: reinig het interne transportmiddel niet met brandbare vloeistoffen. Tref vóór het begin van de reinigingswerkzaamheden alle vereiste veiligheidsmaatregelen voor het vermijden van vonkvorming (bijvoorbeeld door kortsluiting). Bij elektrisch aangedreven interne transportmiddelen met batterij moet u de batterijstekker eruit trekken. Reinig elektrische en elektronische modules met zwakke zuig- of perslucht en een niet-geleidende, antistatische kwast.
M
Zet de motor uit en verwijder de contactsleutel, voordat er deuren of kappen worden geopend of afdekkingen worden verwijderd. Er mogen pas onderhouds- en reparatiewerkzaamheden worden verricht nadat de motor is afgekoeld.
07.08.NL
F
Wanneer u het interne transportmiddel reinigt met een waterstraal of hogedrukreiniger, moet u vooraf alle elektrische en elektronische modules zorgvuldig afdekken, omdat vocht kan leiden tot storingen. Reiniging met een stoomstraal is niet toegestaan.
F1
Werkzaamheden aan de elektrische installatie: uitsluitend elektrotechnisch geschoolde vakmensen mogen werkzaamheden uitvoeren aan de elektrische installatie. Vóór het begin van de werkzaamheden moeten ze alle maatregelen nemen die nodig zijn om een elektrisch ongeluk te vermijden. Laswerkzaamheden: Om schade aan elektrische of elektronische componenten te verhinderen, moeten de batterij(en) en de dynamo voorafgaand aan alle laswerkzaamheden worden losgekoppeld. Bij hydrostatische vorkheftrucks moet het computerregelsysteem worden losgetrokken. Laswerkzaamheden aan de vorkheftruck mogen uitsluitend door speciaal voor dit werk gekwalificeerd personeel worden uitgevoerd. Instelwaarden: bij reparaties en bij het vervangen van hydraulische / elektrische / elektronische onderdelen moet u de voertuigafhankelijke instelwaarden handhaven. Banden: de kwaliteit van de banden heeft invloed op de stabiliteit en het rijgedrag van het interne transportmiddel. Veranderingen mag u uitsluitend aanbrengen na overleg met de producent. Bij het vervangen van wielen of banden moet u er op letten dat het interne transportmiddel niet scheef komt te staan (dat wil zeggen: vervang de wielen links en rechts gelijktijdig). Hefkettingen: de hefkettingen slijten snel bij onvoldoende smering. De in de onderhouds-checklist aangegeven intervallen gelden voor normaal gebruik. Onder zwaardere omstandigheden (stof, temperatuur) moet de nasmering vaker plaatsvinden. Gebruik de voorgeschreven kettingspray volgens de voorschriften. Met het uitwendig aanbrengen van vet bereikt u geen voldoende smering. Hydraulische slangleidingen: vervang de slangleidingen na een gebruiksduur van zes jaar. Vervang bij het vervangen van hydraulische onderdelen ook de slangleidingen in dit hydraulische systeem.
07.08.NL
De startmotorbatterij afvoeren: het afvoeren van batterijen is uitsluitend toegestaan onder naleving van de nationale milieuvoorschriften of wetten voor het afvoeren van afval. Lege batterijen mogen niet bij het gewone afval worden gedaan. Leef beslist de gegevens na die de producent verstrekt over het afvoeren. Zowel particuliere als zakelijke eindverbruikers zijn wettelijk verplicht lege startmotorbatterijen voor auto’s via de handel – dat wil zeggen overal waar batterijen worden verkocht – of via de verantwoordelijke instanties terug te geven aan de fabrikant. Neem bij twijfel contact op met de serviceafdeling van Jungheinrich.
F2
3
Onderhoud en inspectie Een grondige en vakkundige onderhoudsdienst is één van de belangrijkste voorwaarden voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel. Verzuim van regelmatig onderhoud kan leiden tot uitval van het interne transportmiddel, en vormt bovendien een gevaar voor personen en bedrijf.
M
De gebruiksomstandigheden van een intern transportmiddel hebben een aanzienlijke invloed op de slijtage van de serviceonderdelen. Wij adviseren om ter plekke een adviseur van Jungheinrich een toepassingsanalyse te laten maken en op basis daarvan de juiste onderhoudsintervallen te laten bepalen. Op deze manier worden beschadigingen als gevolg van slijtage voorkomen. De aangegeven onderhoudsintervallen zijn gebaseerd op een één-ploegdienst en normale werkomstandigheden. Bij hogere belastingen (zoals veel stof, sterke temperatuurschommelingen of gebruik in meer ploegen) moet u de intervallen overeenkomstig verkorten. De onderstaande onderhoudscontrolelijst geeft de werkzaamheden aan die u moet verrichten en het tijdstip waarop u ze moet verrichten. De volgende onderhoudsintervallen zijn gedefinieerd. W= A = B = C =
Z
alle 50 alle 500 alle 1000 alle 2000
werkuren, echter minstens een maal per week werkuren werkuren, echter minstens een maal per jaar werkuren, echter minstens een maal per jaar
De exploitant moet de onderhoudsintervallen W verrichten.
07.08.NL
– In de inrijfase (na circa 100 werkuren) van het vloertransportmiddel moet de exploitant beslist de wielmoeren en -bouten controleren en ze eventueel vaster draaien.
F3
Onderhouds-controlelijst DFG/TFG
Frame / opbouw:
Aandrijving:
1.1 1.2 1.3 1.4 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8 2.9 2.10 2.11
Reminrichting:
2.12 3.1 3.2 3.3 3.4
Wielen:
Besturing:
3.5 4.1 4.2 4.3 5.1 5.2 5.3 5.4
Hefmast:
6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 6.6 6.7 6.8 6.9 6.10
F4
Onderhoudsintervallen Standaard = z W A B C Koelhuis = 7 Controleer alle dragende elementen op beschadiging z Controleer de schroefverbinding. z Controleer het dak op beschadiging en bevestiging. z Controleer de aanhangerkoppeling. z Verbrandingsmotor - zie de speciale controlelijst Controleer de overbrenging op geluiden en lekkages z Controleer het pedaalmechanisme, stel en vet het eventueel in. z Controleer het olieniveau van de overbrenging z Vervang de olie van de overbrenging z Reinig de aanzuigzeef van de overbrengingolie en de ontluchz ting. Vervang het overbrengingoliefilter. z Onderzoek de aandrijfas op geluiden en lekkages. z Aandrijfas - controleer olieniveau (alleen hydrokinetisch) z Aandrijfas - vervang olie (alleen hydrokinetisch) z Controleer het schakelmechanisme aan de schakelhendel op z slijtage, en vet de glijvlakken in (alleen hydrokinetisch). Smeer de aandrijfas / mastdraaias (alleen hydrokinetisch). z Controleer werking en instellingen z Controleer slijtage remvoering (alleen hydrokinetisch) z Controleer het remmechanisme, en stel en vet het eventueel z in (alleen hydrokinetisch Controleer remleidingen, aansluitingen en remvloeistof z (alleen hydrokinetisch) Vervang remvloeistof (alleen hydrokinetisch) z Controleer de wielen op beschadiging en slijtage z Controleer de lagering en de bevestiging. z Controleer de luchtdruk. z Controleer de speling van de stuurinrichting z Controleer de mechanische onderdelen van de stuurkolom; z vet ze eventueel in. Controleer de stuuras, fusees en aanslagen op slijtage en verz vorming. Controleer de werking en dichtheid van de hydraulische z onderdelen. Controleer de hefmastbevestiging z Controleer de hefmastlagering en vet hem in. z Controleer de werking en instelling, en controleer op slijtage z Controleer de looprollen, glijstukken en aanslagen visueel z Controleer de hefkettingen en kettinggeleiding op slijtage, stel z ze in en vet ze in Controleer de zijspeling en parallelliteit van de mastprofielen z Controleer de vorktanden en vorkdragers op beschadiging en z slijtage Controleer de bevestiging van de bescherminrichtingen en z controleer ze op schade Controleer de lagering en de bevestiging van de neigcilinder z Controleer de neighoek van de hefmast z
07.08.NL
4
Onderhoudsintervallen Standaard = z W
A
B
C
Koelhuis = 7 Controleer werking
t
Controleer de verbindingen en aansluitingen op dichtheid en beschadiging
t
7.3
Controleer de dichtheid en bevestiging van de hydraulische cilinders, en controleer op schade
t
7.4
Controleer oliepeil
t
7.5
Vervang hydraulische olie
7.6
Vervang filterpatroon
t
7.7
Reinig aanzuigzeef hydraulische olie en ontluchting
t
7.8
Controleer de werking van de drukbegrenzingsventielen
7.9
Controleer de werking van de slanggeleiding en controleer op beschadigingen
t
Controleer werking
t
Controleer de bevestiging van de kabelaansluitingen en controleer de kabels op schade
t
8.3
Controleer werking waarschuwingsinrichtingen en veiligheidsschakelingen
t t t
Hydr. installa- 7.1 tie: 7.2
Elektr. instal- 8.1 latie: 8.2
Batterij:
Aanbouwapparaat:
t
t
8.4
Controleer de werking van de instrumenten en de indicaties.
9.1
Controleer de zuurdichtheid, het zuurniveau en de batterijspanning.
9.2
Controleer of de aansluitklemmen stevig zijn bevestigd, vet ze in met poolboutenvet
t
9.3
Controleer batterijkabel op schade; vervang hem eventueel
t t t
10.1 Controleer werking 10.2 Controleer de bevestiging aan het apparaat en dragende onderdelen. 10.3 Controleer de lagerpunten, geleidingen en aanslagen op beschadiging en slijtage, en vet ze in.
Smeerdienst: 11.1 Smeer het voertuig volgens het smeerschema Algemene metingen:
12.1 Controleer de rijsnelheid en remweg
Demonstratie:
13.1 Proefrit met nominale last
t t t t
12.2 Controleer de hef- en daalsnelheid 12.3 Controleer de veiligheids- en uitschakelvoorzieningen
07.08.NL
13.2 Laat het voertuig na geslaagd onderhoud aan een bevoegd persoon zien
t t t
F5
5
Onderhouds-controlelijst DFG Onderhoudsintervallen Standaard = z W
A
B
C
Koelhuis = 7 Motor:
1.1
Controleer de motor op geluiden en dichtheid
1.2
Controleer het pompbegin van de inspuitpomp, stel deze eventueel in
1.3
Controleer de druk van de inspuitsproeiers, stel deze eventueel in
z z z z
1.4
Draai cilinderkopbouten aan
1.5
Controleer de ventielspeling, stel deze eventueel in.
1.6
Controleer het motorolieniveau; vul eventueel motorolie bij.
1.7
Vervang de motorolie.
z
1.8
Vervang motoroliefilter
z
1.9
Controleer de spanning van de V-riem en controleer hem op beschadigingen.
z
z z
1.10 Controleer het maximumtoerental (onbelast), stel het eventueel in.
z
2.1
Controleer het koelmiddelniveau, vul eventueel koelmiddel bij z
2.2
Controleer het antivriesmiddel-gehalte; vul eventueel antivries bij.
z
3.1
Controleer de uitlaat op dichtheid en schade
z
3.2
Controleer de uitlaatgaswaarden, corrigeer eventueel
Luchtfilter
4.1
Reinig luchtfilterpatroon
4.2
Vervang luchtfilterpatroon
Hydrauliek:
5.1
Controleer aandrijving hydraulische pomp en vet hem in
z
Brandstofinstallatie:
6.1
Vervang brandstoffilter
z
6.2
Controleer de brandstof-waterafscheider, maak hem eventueel leeg.
z
6.3
Controleer de brandstoftank en leidingen op dichtheid en beschadiging.
z
Koelmiddel
Uitlaat:
z z z
07.08.NL
d) Vernieuw het koelmiddel ieder jaar.
F6
6
Onderhouds-controlelijst TFG Onderhoudsintervallen Standaard = z W
A
B
C
Koelhuis = 7 Motor:
1.1
Controleer de motor op geluiden en dichtheid
l
1.2
Controleer de bougies; vernieuw ze eventueel.
l
1.3
Controleer het ontstekingstijdstip, stel het eventueel in.
l
1.4
Controleer de instelling van de verdeler, verander de instelling eventueel.
l
1.5
Controleer de ventielspeling, stel deze eventueel in.
1.6
Controleer het motorolieniveau; vul eventueel motorolie bij.
l
1.7
Vervang motorolie
1.8
Vervang motoroliefilter
l
1.9
Controleer de spanning van de V-riem en controleer hem op beschadigingen.
l
l
1.10 Controleer het maximumtoerental (onbelast), stel het eventueel in. Koelmiddel:
l
l
2.1
Controleer het koelmiddelniveau, vul eventueel koelmiddel bij l
2.2
Controleer het antivriesmiddel-gehalte; vul eventueel antivries bij.
3.1
Controleer de uitlaat op dichtheid en schade
l
3.2
Controleer de uitlaatgaswaarden, corrigeer eventueel
l
4.1
Reinig luchtfilterpatroon
4.2
Vervang luchtfilterpatroon
Hydrauliek:
5.1
Controleer aandrijving hydraulische pomp en vet hem in
l
Generatorgasfles:
6.1
Controleer de generatorgasinstallatie op dichtheid en beschadiging
l
6.2
Laat generatorgasfilter door vakkundig vervangen
l
6.3
Laat generatorgasinstallatie door vakkundig controleren
6.4
Een deskundige moet het gehalte van de schadelijke stoffen in het uitlaatgas controleren en instellen op de laagst bereikbare waarde.
6.5
Controleer de Impco-eenheden en onderhoud ze.
Uitlaat: Luchtfilter:
l
l l
l l
l
07.08.NL
d) Vernieuw het koelmiddel ieder jaar.
F7
7
Koelmiddelspecificatie De kwaliteit van het gebruikte koelmiddel heeft invloed op de werkzaamheid en de levensduur van het koelsysteem. De volgende gegevens dienen voor een optimaal onderhoud met betrekking tot bescherming tegen vorst en corrosie. – Gebruik altijd schoon, zacht water. – Gebruik, om vorst- en corrosieschade te voorkomen, een antivriesmengsel op basis van ethyleenglycol. Gebruik een in de handel verkrijgbaar antivriesmiddel met een pH-waarde van 7,0 - 8,5. U.S.A. ASTM D4985 of SAE J1941
Motorkoelmiddel op ethyleenglycolbasis
– Let bij gebruik van een antivriesmiddel op de juiste mengverhouding. De vorstbescherming moet voldoen aan de hierboven genoemde norm. Laagste temperatuur waarvoor bescherming nodig is -37 °C
% volume antivries
50
Volumeverhouding antivries: water 1:1
Bij verkeerd gebruik, kunt u de producent niet verantwoordelijk stellen voor vorst- of corrosieschade.
F
Antivriesmiddel bevat ethyleenglycol en overige giftige bestanddelen. Deze kunnen bij langer of herhaald huidcontact in grote hoeveelheden in het menselijk lichaam worden opgenomen. Pas bij het gebruik van antivries altijd de volgende voorzichtigheidsmaatregelen toe. – Neem het antivriesmiddel NOOIT in. Wanneer u antivries abusievelijk inslikt, moet u ONMIDDELLIJK een arts raadplegen. – Vermijd langer huidcontact met antivries. – U moet spatten onmiddellijk van de huid afwassen. – Wanneer u antivriesspatten in de ogen krijgt, moet u dit onmiddellijk afwassen. – Kleding met antivriesspatten moet u uittrekken en wassen, voordat u de kleding weer kunt dragen. – Wanneer u regelmatig en vaak met antivries werkt, moet u beschermende kleding dragen (kunststof of rubber handschoenen, laarzen en ondoorlaatbare overalls of schorten). Mengsels met corrosiewerende middelen bevatten toevoegingen die giftig zijn wanneer u ze inneemt. Tevens kunt u deze bestanddelen binnenkrijgen wanneer u uw huid langer of herhaaldelijk blootstelt aan giftige hoeveelheden. Neem dezelfde voorzichtigheidsmaatregelen in acht als bij antivriesmiddelen.
07.08.NL
F
F8
8
Gebruiksmiddelen Omgang met gebruiksmiddelen: u moet altijd vakkundig omgaan met gebruiksmiddelen, en de voorschriften van de producent naleven.
F
Onvakkundige omgang brengt uw gezondheid en leven, en het milieu in gevaar. Sla gebruiksmiddelen uitsluitend op in vaten die voldoen aan de voorschriften. De gebruiksmiddelen kunnen brandbaar zijn; breng ze daarom niet in contact met hete onderdelen of open vuur. Gebruik bij het toevoegen van gebruiksmiddelen uitsluitend schone vaten. U mag geen gebruiksmiddelen van verschillende kwaliteit mengen. U mag uitsluitend afwijken van dit voorschrift, wanneer het mengen nadrukkelijk wordt voorgeschreven in deze handleiding. Ruim gemorste vloeistof onmiddellijk op met geschikte bindmiddelen, en verwijder dit mengsel van gebruiks- en bindmiddel volgens de voorschriften. Code Bestelnummer A B
50055726
C
29201280
D
Z Z
52017728
51094056
Volume 55 l
Omschrijving
Toepassing Hydraulische installatie
HVLP46 Smeervet K-P-2K Kettingspray
Kettingen
4,3 l TFG Titan Unic Plus SAE 10W-40 8,2 l DFG
Motorolie
De aangegeven hoeveelheden zijn benaderingen. Bio-olie Het gebruik van biologisch afbreekbare hydraulische olie is alleen toegestaan na afspraak met de verantwoordelijke serviceafdeling van JH.
Vet-richtwaarden Code Verzeeptype E
9
Lithium
Druppelpunt °C 185
Walkpenetratie bij 25°C 265-295
NLG1-klasse 2
Gebruikstemperatuur °C -35/+120
Gegevens over de brandstof - DGF
07.08.NL
Gebruik uitsluitend dieselolie volgens DIN EN 590 met een cetaangetal boven 50.
F9
10
Smeertabel Code voor smeerschema 10.1 - DFG/TFG
Pos. Omschrijving
Smeermiddel
1.
Kettingrollen
B
2.
Hefketting
C
3.
Mastkanalen
B
4.
Neigcilinderbout
B
5.
Hydrostatische aandrijfas.
A
6.
Hydropomp
A
Verstelpomp
A
8.
Hydraulische olie en filter
A
9.
Scharnieren en sloten
B
10.
Stuurasnaaf
B
11.
Fuseepennen
B
12.
Scharnierpen
B
13.
Motorolie en filter
D
14.
Pedalen
B
15.
Mast- en vorkdragerrollen
B
07.08.NL
7.
F 10
Smeerschema - DFG/TFG
07.08.NL
10.1
F 11
11
Beschrijving van de onderhoudswerkzaamheden
11.1
Voertuig voorbereiden ten behoeve van de onderhoudswerkzaamheden Tref alle vereiste veiligheidsmaatregelen voor het vermijden van ongevallen bij service- en onderhoudswerkzaamheden. Realiseer de volgende voorwaarden: – Plaats het voertuig veilig (zie hoofdstuk E, paragraaf 5.8). – Trek de sleutel uit de contact-/ startschakelaar (2) en beveilig het voertuig op deze manier tegen abusievelijk in gebruik nemen. – Schakel hoofdschakelaar (1) uit. – Bij werkzaamheden met geheven vork of opgevijzeld voertuig moet u deze zodanig beveiligen, dat afzakken, afglijden of wegglijden is uitgesloten.
F
Let bij het heffen van de heftruck op het volgende.
M
Gebruik uitsluitend hefhulpmiddelen met voldoende draagcapaciteit (raadpleeg het typeplaatje van het voertuig voor het laadgewicht). – Plaats het voertuig veilig (zie hoofdstuk E, paragraaf 5.8). – Bevestig de kraanhulpmiddelen op de gemarkeerde locaties aan de hefmast. – Bevestig de kraanhulpmiddelen aan het contragewicht van de aanhangerkoppeling.
M
Breng de bevestigingsmiddelen zodanig aan, dat ze bij het heffen niet in contact komen met aangebouwde delen of het dak.
11.2
Starthulp
M
Gebruik uitsluitend startkabels conform ISO 6722 met volledig geïsoleerde pooltangen en een kabeldoorsnede van minstens 25 mm2. Werkwijze: – Verbind eerst de pluspool met de rode kabel. – Verbind minpool van de donorbatterij en massapunt aan het motorblok met de zwarte kabel. – Start de motor via de contactsleutel. – Na aanslaan van de motor eerst minkabel verwijderen-pluskabel verwijderen. Aanwijzing: Als de startmotor na verbinden van de batterijpolen de motor niet doordraait, moet u controleren of de poolklemmen goed zitten.
07.08.NL
Z
F 12
11.3
Motoronderhoud TFG 316s/320s Vervang motorolie en motoroliefilter
M
Vervang de motorolie uitsluitend bij een warme motor en een horizontaal staand voertuig. Vervang de motorolie en het motoroliefilter altijd samen.
Motorolie aftappen – Schroef het deksel (3) los. – Reinig de olieaftapbout (4) en omgeving van de aftapboring grondig. – Draai de olieaftapbout eruit en laat de olie in een geschikt vat lopen.
F
Verbrandingsgevaar olie.
door
warme
– Schroef de olieaftapbout er weer in met een nieuwe afdichtring.
F
Verwijder de oude olie volgens de milieuvoorschriften. Vervang motoroliefilter – Draai het oliefilter (5) los met een filtersleutel; schroef hem er handmatig af.
F
Vang de olie die naar buiten stroomt op en voer oliefilter en olie af volgens de milieuvoorschriften.
07.08.NL
– Reinig de afdichtvlakken aan de oliefilterflens grondig.
F 13
– Olie de afdichting van het nieuwe oliefilter licht in met nieuwe motorolie.Draai het oliefilter handvast aan. Motorolie bijvullen – Vul nieuwe motorolie in de vulopening bij volgens de gebruiksmiddelentabel (zie paragraaf 8). Volume:
4,3 l
– Meet het motorolieniveau met de oliepeilstok (6), corrigeer eventueel (zie hoofdstuk E, paragraaf 3). – Schroef het deksel er weer op. – Steek de oliepeilstok er weer helemaal in. Laat na het vervangen van olie en oliefilter de motor proefdraaien en let daarbij op het waarschuwingslampje van de motoroliedruk (7) en controleer de dichtheid aan de olieaftapbout en aan het oliefilter.
07.08.NL
M
F 14
Vervang de bougie. – Trek de bougiestekker (8) eraf. – Reinig de omgeving van de bougie aan de cilinderkop grondig. – Schroef de bougie eruit. – Controleer de elektrodeafstand van de nieuwe bougie met een voelermaat, stel deze eventueel in. Gewenste waarde: 0,8 mm.
M
Gebruik uitsluitend originele bougies. – Schroef de bougies er handmatig in en draai ze vervolgens vast met een moment van 20 Nm.
Spanning V-riem controleren – Druk de V-riem tussen de V-riemschijven van de ventilator (9) en de generator (10) in met een kracht van 45 N. U moet de V-riem circa 11 mm kunnen indrukken.
V-riemspanning instellen
07.08.NL
– Draai de bouten (11) los en trek aan de draaistroomgenerator (12) in pijlrichting, tot de voorgeschreven V-riemspanning is bereikt. – Draai de bouten weer vast. – Controleer de V-riemspanning nogmaals, herhaal de instelprocedure eventueel.
F 15
11.4
Motoronderhoud DFG 316s/320s Motorolie en motoroliefilter vervangen
M
Vervang de motorolie uitsluitend bij een warme motor en een horizontaal staand voertuig. Vervang de motorolie en het motoroliefilter altijd samen. Motorolie aftappen – Schroef het deksel (13) los. – Reinig de olieaftapbout (14) en omgeving van de aftapboring grondig. – Draai de olieaftapbout eruit en laat de olie in een geschikt vat lopen.
F
Verbrandingsgevaar olie.
door
warme
– Schroef de olieaftapbout er weer in met een nieuwe afdichtring.
F
Verwijder de oude olie volgens de milieuvoorschriften.
Vervang motoroliefilter – Draai het oliefilter (15) los met een filtersleutel; schroef hem er handmatig af.
F
Vang de olie die naar buiten stroomt op en voer oliefilter en olie af volgens de milieuvoorschriften.
07.08.NL
– Reinig de afdichtvlakken aan de oliefilterflens grondig. – Olie de afdichting van het nieuwe oliefilter licht in met nieuwe motorolie. – Draai het oliefilter handvast aan.
F 16
Motorolie bijvullen – Vul nieuwe motorolie in de vulopening (16) bij volgens de gebruiksmiddelentabel (zie paragraaf 8). Volume: 8,2 l – Meet het motorolieniveau met de oliepeilstok (6), corrigeer eventueel (zie hoofdstuk E, paragraaf 3). – Schroef het deksel er weer op. – Steek de oliepeilstok er weer helemaal in.
M
Laat na het vervangen van olie en oliefilter de motor proefdraaien en let daarbij op het waarschuwingslampje van de motoroliedruk (18) en controleer de dichtheid aan de olieaftapbout en aan het oliefilter.
Spanning V-riem controleren – Druk de V-riem tussen de V-riemschijven van de ventilator (19) en de generator (20) in met een kracht van 100 N. U moet de V-riem circa 5 mm kunnen indrukken.
07.08.NL
V-riemspanning instellen – Draai de bouten (21) los en trek aan de draaistroomgenerator (22) in pijlrichting, tot de voorgeschreven V-riemspanning is bereikt. – Draai de bouten weer vast. – Controleer de V-riemspanning nogmaals, herhaal de instelprocedure eventueel.
F 17
Vervang brandstoffilter – Laat de brandstof uit het filter in een geschikt vat stromen. – Draai het brandstoffilter (23) los met de filtersleutel; schroef hem er handmatig af.
F
Verwijder het brandstoffilter en de brandstof volgens de milieuvoorschriften. – Plaats een nieuwe O-ring in het nieuwe brandstoffilter en schroef het filter er weer in. – Bevochtig de O-ring vóór de montage met dieselolie. – Reinig de afdichtvlakken aan de filterflens grondig. – Bevochtig de afdichting van het nieuwe brandstoffilter licht met dieselolie. – Draai het brandstoffilter er handmatig in, tot de afdichting tegen de filterflens ligt. – Draai het brandstoffilter nogmaals met 1/3 omwenteling vast. – Ontlucht de brandstofinstallatie. De brandstofinstallatie ontluchten
F
Vang de brandstof die naar buiten stroomt op en voer deze af volgens de milieuvoorschriften.
07.08.NL
– Open de ontluchtbout (24). – Bedien de handpomphendel aan de brandstofpomp (25), tot er aan de ontluchtbout bellenvrije brandstof uitkomt.
F 18
– Draai de ontluchtbout vast. – Draai de ontstekings- /startschakelaar circa 10 seconden in stand I. – Wacht 10 seconden. – Herhaal het proces, tot de motor aanspringt.
M
Controleer bij het proefdraaien van de motor de dichtheid aan het brandstoffilter, aan het overstroomventiel en aan de borgmoeren van de inspuitsproeiers.
Z
Wanneer de motor niet aanslaat of na korte tijd weer afslaat, moet u het ontluchten herhalen.
11.5
De koelmiddelconcentratie controleren
F
Open het koelmiddeldeksel niet bij een hete motor. Het koelsysteem moet het hele jaar door zijn gevuld met een mengsel van water en antivriesmiddel met corrosiewerende toevoegingen, teneinde kalkafzetting en vorsten corrosieschade te vermijden en de kooktemperatuur te verhogen. – Bij een te lage vorstbescherming moet u koelvloeistof aftappen en zoveel antivriesmiddel in het compensatievat (68) bijvullen, tot de juiste mengverhouding is bereikt.
M
Gebruik een antivriesmiddel volgens de bedrijfsmiddeltabel (zie paragraaf 7).
Bij het antivriesmiddel leest u de gegevens over de mengverhouding water / antivries en de daarmee te realiseren vorstbescherming. Volume koelsysteem: DFG 316s/320s: 9,0 l TFG 316s/320s: 9,0 l 11.6
07.08.NL
F
Het koelsysteem vullen Laat de motor afkoelen, teneinde koelvloeistof te kunnen bijvullen. Open de afsluiting langzaam; er kan gevaarlijk hete koelvloeistof uitkomen, wanneer het koelsysteem nog onder druk staat. Vul niet te veel koelvloeistof bij in het systeem. De sluiting heeft een veiligheidsventiel, dat opent en hete koelvloeistof laat ontwijken wanneer het vloeistofniveau te hoog is.
F 19
M
Wanneer u tijdens onderhoud koelvloeistof bijvult, moet deze aan dezelfde eisen voldoen als de originele koelvloeistof (zie paragraaf 7). Wanneer u te haastig bijvult of bijvult terwijl de heftruck niet waterpas staat, komt lucht in het koelsysteem terecht. Wanneer u de motor gebruikt met lucht in het koelsysteem, treden te hoge werktemperaturen op en kan er schade aan de motor optreden.
M
De heftruck moet horizontaal staan. Open de sluiting van het compensatievat langzaam. Vul het koelsysteem met behulp van een trechter tot het niveau dat is aangegeven in de handleiding van de producent. De trechter zorgt voor de druk die nodig is om lucht uit het koelsysteem te verdringen. Wacht tot alle luchtbellen zijn ontsnapt, en plaats de sluiting er dan weer op. Start de motor. Schakel de motor uit wanneer deze zijn bedrijfstemperatuur heeft bereikt, en laat hem afkoelen. Open de sluiting van het compensatievat langzaam en vul desgewenst koelmiddel bij volgens de aanwijzingen uit het handboek, tot het juiste niveau is bereikt. Plaats de afsluiting weer.
11.7
De luchtfilterpatroon reinigen / vervangen
M
Voer alle onderhoudswerkzaamheden uitsluitend bij stilstaande motor uit. Start de motor niet bij gedemonteerde luchtfilterpatroon. – Draai de twee bevestigingsklemmen (70) los en neem de stofverzamelkap (71) eraf. – Trek de binnenste (72)en buitenste luchtfilterpatroon (73) voorzichtig uit de filterbehuizing (69). – Blaas de buitenste patroon (73) van binnen naar buiten uit met droge perslucht, tot er geen stof meer uitkomt. – Veeg de binnenste patroon (72) voorzichtig af met een pluisvrije doek.
M
Blaas het filterhuis niet uit met perslucht, maar veeg hem uit met schone doeken. – Vervang beschadigde of te sterk verontreinigde luchtfilterpatronen. – Reinig de stofverzamelpot grondig; neem daartoe het rubber element eruit. – Plaats de luchtfilterpatronen weer in de filterbehuizing en bevestig ze.
M
Beschadig de luchtfilterpatronen bij het monteren niet.
Z F 20
Sommige modellen zijn uitgerust met het buitenluchtfilterelement (73).
07.08.NL
– Plaats de stofverzamelpot en bevestig hem met de twee bevestigingsklemmen.
11.8
Bevestiging en lulchtdruk van de wielen controleren Controleer bevestiging. – Plaats het interne transportmiddel veilig (zie hoofdstuk E). – Draai de wielmoeren (29) kruislings aan met een momentsleutel. Vastdraaimoment Aandrijfwielen:
210 Nm
Stuurwielen:
176 Nm
07.08.NL
29
F 21
11.9
Hydraulische installatie Het hydrauliekoliefilter vervangen – Open sluiting (74) van hydraulische filter. – Haal de hydraulische filter eruit en vervang hem. – Plaats een hydrauliekoliefilter en schroef het deksel er weer op.
F
Vang uitstromende hydrauliekolie op. Verwijder de hydrauliekolie en het hydrauliekoliefilter volgens de milieuvoorschriften. Ontluchting hydrauliektank reinigen / vervangen – Schroef ontluchting hydrauliektank (75) van de hydrauliekolie-vulopeningen. – Reinig ontluchting hydrauliektank. Wanneer u het vuil niet kunt verwijderen door te reinigen, vervangt u ontluchting hydrauliektank.
07.08.NL
M
F 22
11.10 Elektrische installatie De toestand, zuurdichtheid en het zuurniveau van de batterij controleren
F
Het batterijzuur is sterk bijtend. Daarom moet u beslist ieder contact met batterijzuur vermijden. Wanneer kleding, huid of ogen toch in contact komen met batterijzuur, moet u de betreffende partijen onmiddellijk afspoelen met ruim water. Bij contact met de ogen moet u onmiddellijk een arts raadplegen! Neutraliseer gemorst batterijzuur onmiddellijk! – Controleer de behuizing van de batterij (78) op scheuren en op uitgelopen zuur. – Verwijder oxidatiresten aan de batterijpolen (76). – Vet de batterijpolen in met zuurvrij vet. – Controleer het zuurniveau. Het zuurniveau moet tussen de bovenste en onderste markering staan. – Schroef de plug met schroefdraad (77) eruit. – Vul eventueel gedestilleerd water bij tot aan de bovenste markering. – Controleer de zuurdichtheid met een batterijgalvanometer. De zuurdichtheid van een voldoende geladen batterij bedraagt 1,24 tot 1,28 kg/l. – Laad de batterij eventueel bij. – Schroef de doppen er weer in. Bij onderhoudsvrije batterijen hoeven het zuurniveau en de zuurdichtheid niet te worden gecontroleerd.
Z
De startmotorbatterij afvoeren: het afvoeren van batterijen is uitsluitend toegestaan onder naleving van de nationale milieuvoorschriften of wetten voor het afvoeren van afval. Lege batterijen mogen niet bij het gewone afval worden gedaan. Leef beslist de gegevens na die de producent verstrekt over het afvoeren. De exploitant is wettelijk verplicht lege startmotorbatterijen voor auto’s via de handel of via de verantwoordelijke instanties terug te geven aan de fabrikant. Neem bij twijfel contact op met de serviceafdeling van Jungheinrich.
07.08.NL
Z
F 23
11.10.1 Controleer elektrische zekeringen In geval van storingen in het elektrische systeem, moeten de zekeringen onder de motorkap worden gecontroleerd. – Open de motorkap en de afdekking van de zekeringenkast. – Controleer de toestand en de juiste waarde van de zekeringen; vervang ze eventueel. – Monteer de afdekking.
ZWART
ROOD
GROEN
t Standaard zekeringenkast (zwart) Pos.
Ter bescherming van:
Nominaal vermogen
1
Werklampen S5 & S6/stoelverwarming (alleen A&B)
20 A
2
Schakelhendel/ achteruitrijlamp/ waarschuwingszoemer achteruit rijden/zwaailicht/dieseldeeltjesfilter
7,5 A
3
Verlichtingsintallatie set A/ remlicht (relais)
20 A
4
Neutrale gang (relais) regeling/instrumentenpaneel
7,5 A
5
Claxon, bobine, dieselblokkeerventiel
10 A
6
Niet in gebruik
o Zekeringenkast voor optionele uitrusting (rood) Pos.
Ter bescherming van:
Nominaal vermogen
Knipperlichten/lamprelais
15 A
2
Waarschuwingslamp, zijlampen (Master)
15 A
3
Lamp
15 A
4
Zijlampen rechts
5A
5
Zijlampen links
5A
6
Remlampen
5A
07.08.NL
1
F 24
o Zekeringenkast voor optionele uitrusting 3 (groen) - Cabine Zwart
Groen
Rood
Pos.
Ter bescherming van:
Nominaal vermogen
1
Verwarmingsventilator
15 A
2
Voorste ruitenwissermotor
10 A
3
Ruitenwasserinstallatie/stoelverwarming
7,5 A
4
Achterruitverwarming
15 A
5
Achterste ruitenwissermotor
7,5 A
6
Binnenverlichting
10 A
Vvliegende zekering Pos.
Ter bescherming van: Claxon (parkeerrem geactiveerd)
Nominaal vermogen 50 A
Zekeringenkast(zwart) voor nieuwe opties
Pos.
Ter bescherming van:
Nominaal vermogen
Stekker-nr.
1=XB285 2=XB286 3=XB286
07.08.NL
4=XB286 5=XB287
Stoelverwarming alleen C-rij
10 A
6=XB287
HUSS uitlaatgasreiniger
40 A
F 25
Zekering NOODSTOP Pos. 1
F
Naam:
1
Nominaal vermogen
Zekering
50 A
Gebruik uitsluitend zekeringen met de aangegeven waarden, teneinde schade aan de elektrische installatie te vermijden. 1
11.11 Relaisverdeling
2
1
3
4
Pos.
Omschrijving: Zekering 36 V vorm C
100 A
2
Sluiterrelais 12 V
50 A
3
Sluiterrelais 12 V
50 A
4
Prestatierelais 12 1S 180
180 A
07.08.NL
1
F 26
12
Uitlaatgassysteem U moet het uitlaatgassysteem in regelmatige afstanden controleren op emissies. Een zwarte of blauwe uitlaatgasrook is een teken van een verhoogde emissie en dan moet u vakpersoneel raadplegen. Onderhoud van het roetfilter zoals de producent heeft beschreven.
13
Weer in gebruik nemen na reiniging of onderhoudswerkzaamheden U mag het voertuig na reiniging of onderhoudswerkzaamheden pas weer in gebruik nemen nadat u de volgende werkzaamheden hebt verricht: – – – –
14
Controleer de werking van de claxon. Controleer de werking van de hoofdschakelaar. Controleer de werking van de rem. Smeer het interne transportmiddel volgens het smeerschema.
Het interne transportmiddel stilleggen Wanneer het interne transportmiddel langer dan twee maanden wordt stilgelegd (bijvoorbeeld uit bedrijfskundige overwegingen), mag u het uitsluitend in een vorstvrije en droge ruimte parkeren en moet u de maatregelen vóór, tijdens en na de stillegging verrichten zoals beschreven.
M
Bok het interne transportmiddel tijdens de stillegging zodanig op dat alle wielen vrij van de grond zijn. Uitsluitend op deze manier is gewaarborgd dat wielen en wiellagers niet worden beschadigd. Wanneer u het interne transportmiddel langer dan zes maanden stillegt, moet u verdergaande maatregelen afspreken met de servicedienst van de producent.
14.1
Maatregelen vóór de stillegging – – – –
Reinig het interne transportmiddel grondig. Controleer de remmen. Controleer het niveau van de hydraulische olie, vul eventueel bij (zie hoofdstuk F). Voorzie alle mechanische onderdelen van de machine die niet zijn voorzien van een verflaag, van een dunne olie- of vetfilm. – Smeer het interne transportmiddel volgens het smeerschema (zie hoofdstuk F). – Laad de batterij. – Maak de batterijklemmen los, reinig de batterij, en vet de poolbouten in met poolvet.
Z
Leef bovendien de gegevens van de producent van de batterij na.
07.08.NL
– Besproei alle vrij liggende elektrische contacten met een geschikte contactspray.
F 27
14.2
Maatregelen tijdens de stillegging Alle twee maanden: – Laad de batterij.
14.3
Het interne transportmiddel na de stillegging weer in gebruik nemen
Z
We adviseren dat een monteur van de producent de heftruck weer in gebruik neemt na de stillegging. – Reinig het interne transportmiddel grondig. – Smeer het interne transportmiddel volgens het smeerschema (zie hoofdstuk F). – Reinig de batterij, vet de batterijpolen en poolbouten in met poolvet en bevestig de batterijklemmen. – Laad de batterij. – Controleer de motorolie op condenswater; vervang de olie eventueel (zie hoofdstuk F). – Controleer de hydraulische olie op condenswater; vervang de olie eventueel (zie hoofdstuk F). – Neem het interne transportmiddel in gebruik (zie hoofdstuk E). Onmiddellijk na de ingebruikname probeert u de rem verscheidene malen.
07.08.NL
F
F 28
15
Veiligheidscontrole naar tijd en buitengewone gebeurtenissen
Z
Er moet een veiligheidscontrole volgens de nationale voorschriften worden uitgevoerd. Jungheinrich adviseert een controle volgens FEM-richtlijn 4.004. Jungheinrich biedt voor deze controles een speciale garantieservice met overeenkomstig opgeleide medewerkers. Een persoon die hier speciaal voor is opgeleid, moet het interne transportmiddel na bijzondere gebeurtenissen of minstens een maal per jaar (nationale voorschriften in acht nemen) controleren. Deze persoon moet zijn beoordeling uitsluitend geven vanuit veiligheidsoogpunt en moet niet zijn beïnvloed door bedrijfskundige of economische omstandigheden. Deze persoon moet bewijzen voldoende kennis en ervaring te hebben om de toestand van een intern transportmiddel en de effectiviteit van de beschermende inrichting volgens de regels van de techniek en de principes voor de controle van interne transportmiddelen te kunnen beoordelen. Daarbij moet hij de technische toestand van het interne transportmiddel ten aanzien van veiligheid volledig controleren. Daarnaast moet hij het interne transportmiddel ook grondig onderzoeken op beschadigingen, die kunnen zijn veroorzaakt door eventueel ondeskundig gebruik. Hij moet een controleprotocol opstellen. Bewaar de resultaten van de controle minstens twee volgende controles. De exploitant moet ervoor zorgen dat gebreken onmiddellijk worden verholpen. Als optisch bewijs wordt het interne transportmiddel na een geslaagde controle voorzien van een controle-plakplaat. Deze plakplaat geeft weer in welke maand van welk jaar de volgende controle plaatsvindt.
16
Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren
Z
Bij definitieve buitenbedrijfstelling moet u het interne transportmiddel vakkundig buiten bedrijf stellen en afvoeren volgens de betreffende geldende voorschriften van uw land. Leef met name de voorschriften voor het afvoeren van de batterij, de verbruiksmaterialen, de elektronica en de elektrische installatie na.
07.08.NL
Z
F 29
o Optioneel 17
Handleiding diesel-deeltjesfilter HUSS FS – MK-serie
17.1
Belangrijke algemene tips Lees, vóór inbedrijfstelling van het roetdeeltjesfilter, zorgvuldig de handleiding. Neem in principe de algemene ongevallenpreventievoorschriften evenals de overige algemeen erkende veiligheidstechnische en bedrijfsgeneeskundige regels in acht. Het gebruik van brandstoffen met additieven kan negatieve gevolgen hebben voor de uitlaatgassen en zodoende voor de standtijd van de dieselpartikelfilter. Gebruik derhalve uitsluitend dieselolie volgens DIN EN 590 met een cetaangetal onder 50.
Z
Het HUSS-dieselpartikelfilter voldoet aan de eisen van de TRGS 554, TA lucht en VERT (Zwitserland). Toepassingsbereik van de TRGS 554 (technische regels voor gevaarlijke stoffen), de TA lucht en VERT: – Deze technische regels gelden voor werkgebieden waar dieselmotoremissies in de lucht op de werkplek kunnen komen. – Door VERT worden in Zwitserland vooral de eisen op het gebied van tunnelbouw en grote bouwplaatsen vastgelegd.
17.2
Belangrijke veiligheidsaanwijzingen
M
Pas op! Een probleemloos en veilig gebruik van het dieselpartikelfilter vereist een zorgvuldige bediening en onderhoud.
M
Bedrijf en regeneratie: Bedrijf en regeneratie van het dieselpartikelfilter mogen alleen worden verricht door personen die getraind zijn in filterregeneratie en bekend zijn met de gevaren die eventueel kunnen optreden. Werkzaamheden aan het dieselpartikelfilter mogen uitsluitend door geschoold en bevoegd personeel worden verricht. Bij zichtbare beschadigingen of functiestoringen moet het dieselpartikelfilter direct buiten bedrijf worden gesteld. Voorkom dat brandbare stoffen in de buurt van het filter worden opgeslagen.
M
Verbrandingsgevaar!
07.08.NL
Tijdens de regeneratie wordt het hele dieselpartikelfiltersysteem warm en komen er hete uitlaatgassen uit de uitlaatpijp.
F 30
M
Heftrucks in een gevaarlijke situatie starten (wanneer startblokkering actief is): Druk op de HUSS-bediening op beide toetsen "M" en "F" en houd ze ingedrukt, start tegelijkertijd de heftruck.
17.3
Functiebeschrijving Als de motor loopt stromen de uitlaatgassen van de dieselmotor door het filterelement, dat vrijwel alle schadelijke roetdeeltjes tegenhoudt. Hoe langer de dieselmotor heeft gedraaid, hoe hoger het vulniveau van het dieselpartikelfilter en zodoende de tegendruk op de uitlaatgassen. Het vulniveau van het dieselpartikelfilter wordt aangegeven op het display van de HUSS-bediening, zodat tijdig een regeneratie kan worden uitgevoerd. Als een bepaald maximaal tegendruk resp. beladingstijd wordt bereikt, geeft de HUSS-besturing het alarm „Filter vol“. Om de in het filterelement verzamelde roetdeeltjes te verbranden, wordt bij uitgeschakelde motor de regeneratie met de HUSS-besturing gestart.
07.08.NL
Ter bescherming van de motor en het dieselpartikelfilter is er een startblokkering en gedwongen motoruitschakeling in de besturing geïntegreerd.
F 31
17.4
Bediening HUSS-besturing Het dieselpartikelfilter wordt bediend met de HUSS-besturing. Deze regeleenheid staat in het zicht van de bediener.
Scherm In de bovenste regel ziet u de functiestappen, in de onderste regel geeft een balk de filtertoestand aan (tegendruk resp. regeneratieduur).
F 32
Control
Mode
Function
(Regeltoets)
(Modustoets)
(Functietoets)
07.08.NL
Knoppen
17.5
Handleiding HUSS-besturing Normaal bedrijf Schakel ontsteking in. De zoemer wordt min. 1 seconde geactiveerd, tegelijkertijd lichten beide LED’s op. Als een melding is opgeslagen, wordt deze weergegeven, daarnaast knippert het rode LED.
Indicatie in het display LED-functie Zelftest groene en rode LED branden
b.v. Alarm / filter vol HHHHHHHHHHH
rode LED knippert
Opgeslagen melding: Voordat er de laatste keer werd uitgeschakeld, heeft de uitlaatgastegendruk de bovenste grens gedurende minstens 20 seconden overschreden of is een regeneratie afgebroken. De zoemer is zonder onderbreking actief. Aanwijzing bij deze melding: De heftruck kan niet worden gestart, er moet een regeneratie worden uitgevoerd.
Attentie
Bij gevaarlijke situaties kan de heftruck worden gestart door de toetsencombinatie „M“ en „F“ ingedrukt te houden. Motor gereed
07.08.NL
Als er geen melding is opgeslagen, kan de motor worden gestart.
M
F 33
Meldingen bij normaal bedrijf, die de toestand van het dieselpartikelfilter aangeven: bij deze melding>>> normaal bedrijf mogelijk bij deze melding>>> regeneratie mogelijk Binnen de maximale beladingstijd zou er 10 maal geregenereerd moeten worden, de JH-service moet worden aangevraagd. Onderhoud aan dieselpartikelfilter noodzakelijk, raadpleeg de JH-service.
Filtertoestand HHHHHHHH
groene LED knippert
Regenereren HHHHHHHH Haal de service erbij / witte as
rode LED knippert
17.6
Regeneratie
Z
Een keer per dag regenereren, ook als het filter nog niet vol is.
M
Brand- en explosiegevaar
Onderhoud
Ga voorzichtig om met brandstof Vermijd bij omgang met brandstof open vuur. Niet roken, dat geldt ook voor plekken waar de brandstof alleen door de kenmerkende geur wordt waargenomen.
M
Verbrandings- en vergiftigingsgevaar Bij iedere verbranding ontstaan er hoge temperaturen en uitlaatgassen met giftige bestanddelen.
07.08.NL
De totale uitlaatgasgeleiding is tijdens en direct na het bedrijf zeer heet.
F 34
Regeneratie
Indicatie in het display ------------------functie LED
Plaats de heftruck op een vlakke bodem. Schakel de motor uit. Ontstekeing “AAN”: HUSS-besturing wordt van spanning voorzien. Houd de toets „M“ 5 seconden ingedrukt. De regeneratie start na afloop van de 5 seconden.
Regeneratie starten in 5 sec. >>>>>>>>groene LED
Verdere indicaties na afloop van de 5 seconden. Voor de voorkoeling wordt de ventilatie ingeschakeld. De gloeibougie wordt ingeschakeld.
Het brandstof/lucht-mengsel wordt ontstoken.
Gloeibougie voorkoeling
Regeneratie Start gloeibougie
Regeneratie start ontsteking Regenereren aan
De regeneratie is beëindigd. Deze indicatie verschijnt 3 minuten in het display.
Regeneratie uitgevoerd
07.08.NL
De regeneratie van dit dieselpartikelfilter wordt uitgevoerd. In het display staat de resterende tijd van de regeneratie weergegeven.
F 35
Regeneratie onderbreken
Een gestarte regeneratie kan door stilzetting van de ontsteking met behulp van de voertuigontstekingssleutel of door drukken op de toets „F“ aan de besturing worden onderbroken. Hierbij wordt in het display tot uitschakeling van de regeneratie vanaf 5 seconden terug geteld. De zoemer is zonder onderbreking actief.
M
Indicatie in het display ------------------functie LED
Alarm „Filter vol“ >>rode LED knippert
Belangrijk
Door de toetsen „M“ en „F“ tegelijkertijd ingedrukt te houden, kan de motor van de heftruck bij gevaarlijke situaties ook bij „Alarm/filter vol“ worden gestart
M
Storingen Storing gloeibougie Storing brandstofpomp Storing magneetventiel Storing ventilator Storing temperatuursensor Storing regeneratie Regeneratie onderbroken Te lage spanning
07.08.NL
Tijdens de regeneratie worden de afzonderlijke functies in de hard- en software gecontroleerd. Storingen leiden tot afbreken van de regeneratie. De storing wordt in het display van de HUSS-besturing weergegeven. Tegelijkertijd wordt de batterijspanning gecontroleerd. Als de minimale spanning niet wordt bereikt, wordt de regeneratie afgebroken. Wanneer een van de hiernaast staande storingen wordt weergegeven, moet – teneinde de storing te verhelpen – de service-dienst van JH worden benaderd
F 36
18
Onderhoud In het display van de HUSS-besturing wordt het tijdstip van de onderhoudswerkzaamheden weergegeven. Raadpleeg de serviceafdeling van JH voor het uitvoeren van de onderhoudswerkzaamheden.
07.08.NL
De HUSS-besturing is op de fabriek ingesteld voor de heftruck. Deze instellingen mogen alleen worden gewijzigd door overeenkomstig geschoold servicepersoneel van JH.
F 37
F 38
07.08.NL