Teveel genade? Geplaatst door GCI Weekly Update op 20 november 2013 Door Gary Deddo Soms hoor ik dat de zorg geuit worden dat we teveel de nadruk leggen op genade. De gesuggereerde correctie is dat we het onderwijs over genade in evenwicht zouden moeten brengen door onderwijs over gehoorzaamheid, rechtvaardigheid en andere verplichtingen die in de Bijbel genoemd worden, vooral die in het Nieuwe Testament. Ik heb over deze zorg nagedacht en denk dat ik iets bruikbaars kan bieden wat betreft de aard van genade en onze reactie hierop. Deel één: de aard van genade Een legitieme zorg De mensen die zich zorgen maken over het uitdelen van “teveel genade”, hebben soms een legitieme zorg. Helaas leren sommige mensen dat het geen verschil maakt hoe we leven omdat we gered zijn door genade en niet door werken. Voor hen betekent genade; geen verplichtingen, regels of verwachte patronen voor relaties. Voor hen betekent genade dat bijna alles wel kan omdat het allemaal al van tevoren vergeven is. Deze foutieve benadering ziet genade als een vrijgeleide -‐carte blanche toestemming om alles te doen wat je wilt. Mijn ervaring is, dat de meeste mensen die deze opvatting hebben, of iets wat erop lijkt, niet zo ver gaan – ze lijken te weten dat er grenzen zijn. Maar sommige mensen hebben wel een extreme, en naar wat ik geloof een on-‐Bijbelse kijk op genade. Leven zonder of tegen wetten of regels staat bekend als antinomianisme. Over dit probleem is in de hele kerkgeschiedenis geschreven en gepredikt. Dietrich Bonhoeffe, een christelijke martelaar onder de Nazi’s, noemde het “goedkope genade” in zijn boek The Cost of Discipleship (de Prijs van Discipelschap). Antinomianisme wordt besproken in het Nieuwe Testament. Paulus verwees ernaar toen hij de beschuldiging weerlegde dat zijn nadruk op genade mensen aanmoedigde om te “blijven zondigen om de genade te laten toenemen” (Romeinen 6:1, NBV). Paulus antwoord was kort en krachtig: “Dat in geen geval!” (vers 2). En een paar zinnen later herhaalt hij de beschuldiging tegen hem en antwoordt: “Betekent dit nu dat we vrijuit mogen zondigen omdat we niet onder de wet staan, maar onder de genade leven? Absoluut niet.” (vers 15). Maar wat is het echte probleem en de oplossing? Er zat geen dubbelzinnigheid in Paulus’ reactie op de beschuldiging van antinomianisme. Diegenen die zeggen dat genade betekent dat alles door de beugel kan omdat het allemaal bedekt is, hebben het mis. Maar waarom? Wat is er mis gegaan? Is het probleem echt “teveel genade”? En is de oplossing dat we genade met iets anders in evenwicht moeten brengen? Is dat hoe Paulus en de andere Nieuw Testamentische schrijvers het probleem zagen? Was dat waar
ze een remedie tegen zochten? Ik denk dat het antwoord op beide vragen duidelijk “absoluut niet” is. De hele openbaring van het Nieuwe Testament, gefundeerd op Jezus Christus zelf, identificeert de aard van het probleem en de oplossing heel anders. Paulus veranderde zijn boodschap van genade niet en waarschuwde tegen hen die dat wel deden, vooral in zijn brief aan de Galaten. In plaats van “teveel genade”, was het echte probleem dat zowel genade als gehoorzaamheid verkeerd begrepen werden. Ironisch genoeg, hebben de mensen die zich zorgen maken om “teveel genade”, dezelfde misvatting over genade als de mensen die helemaal geen zorgen hebben en zo vrolijk hun weg gaan zonder verder na te denken over een leven van trouw aan Jezus Christus en de instructies die in het Nieuwe Testament gegeven zijn. Hun misvatting over genade is een struikelblok en ondermijnt hun vermogen om een leven van vreugdevolle gehoorzaamheid in de vrijheid van Christus te leven – een vrijheid en vreugde waar Paulus en Jezus allebei over spraken. Het koste me vele jaren om dit tot de bodem toe uit te zoeken en ik zou er niet gekomen zijn zonder de hulp van anderen waar ik van geleerd heb, sommigen persoonlijk en anderen door wat ze geschreven hebben. Dus laat me nu proberen uiteen te zetten wat ik ontdekt heb. Het probleem is niet teveel genade en de oplossing is niet het in evenwicht brengen van genade door een gelijke nadruk op gehoorzaamheid, werken of dienen. Het echte probleem is denken dat genade betekent dat God een uitzondering op een regel, een vereiste of een verplichting maakt. Dat is een veelvoorkomend, dagelijks misverstand over genade. Als genade alleen maar inhield dat er een uitzondering op regels wordt gemaakt, dan zou veel genade zorgen voor veel uitzonderingen. En als God vol genade is, dan kunnen we verwachten dat God voor elke verplichting of verantwoordelijkheid een uitzondering maakt. Hoe meer genade, hoe meer uitzonderingen op gehoorzaamheid. Hoe minder genade, hoe minder uitzonderingen toegestaan zijn. Een mooie nette verhouding. Als we ruimte moeten maken voor genade in dit schema, dan is de enige vraag, hoe we de balans moeten maken tussen genade en verplichtingen: 25/75? 50/50? 75/25? Zo’n schema is misschien een beschrijving van het beste wat menselijke genade kan bereiken. Maar deze benadering stelt genade tegenover gehoorzaamheid. Het zet ze tegen elkaar op – ze blijven aan elkaar trekken en duwen; naar voren en naar achteren, en vinden nooit echt hun plek omdat ze tegen elkaar strijden. Het één doet het ander teniet of ontkent het. In aanhoudende tegenstelling is er geen hoop dat ze ooit samen zullen gaan. En dus nemen mensen aan dat “dit nou eenmaal de manier is waarop dingen moeten zijn”, een hefboom die dan naar de ene en dan weer naar de andere kant helt. Maar gelukkig is zo’n schema geen weergave van Gods genade. De waarheid over genade maakt ons vrij van deze verkeerde tweedeling. Gods genade in persoon Vraag: Hoe definieert de Bijbel genade eigenlijk? Antwoord: Jezus Christus zelf is Gods genade voor ons. Paulus zegen aan het einde van 2 Corinthiërs verwijst naar “de genade van de Heer Jezus Christus.” Genade is wat God ons vrijuit geeft in Zijn mens geworden Zoon, die op Zijn beurt, genadig Gods liefde naar ons communiceert en onze vriendschap met God herstelt. Wat Jezus doet voor ons laat ons de aard en het karakter van de Vader en de Heilige Geest zien. De Bijbel vertelt ons dat Jezus de afdruk van Gods wezen is (Hebreeën 1:3). Er staat: “Hij is het beeld van de onzichtbare God” en “het heeft de ganse volheid behaagd in Hem woning te maken” (Colossenzen 1:15, 19). Wie Hem heeft
gezien, heeft de Vader gezien en als we Hem kennen, zullen we de Vader kennen (Johannes 14:9, 7). Jezus legt uit dat Hij alleen doet “wat Hij de Vader ziet doen” (Johannes 5:19). Hij vertelt ons dat alleen Hij de Vader kent en dat alleen Hij Hem openbaart (Mattheus 11:27). En Johannes vertelt ons dat dit Woord van God, die vanaf het begin bij God was, een menselijk bestaan aannam en ons “een heerlijkheid als van de eniggeborene des Vaders, vol van genade en waarheid” heeft laten zien. “Want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid zijn door Jezus Christus gekomen.” “Immers uit zijn volheid hebben wij allen ontvangen zelfs genade op genade.” En deze Zoon die voor eeuwig aan het hart van God rust, “heeft Hem doen kennen” (Johannes 1:14-‐18). Jezus is Gods genade voor ons, Hij openbaart in woord en in daad dat God zelf vol van genade is. Genade is niet één van de dingen die God af en toe doet. Genade is wie God is. God geeft ons Zijn genade uit zijn eigen aard, precies hetzelfde karakter dat we in Jezus zien. Hij geeft niet omdat Hij afhankelijk is van ons en ook niet omdat Hij op de een of andere manier verplicht is aan ons uit te delen van Zijn geode gaven. God geeft genade omdat hij een gevende aard heeft. Dat betekent dat God ons Zijn genade in Jezus Christus geeft, vrijuit. Paulus noemt genade een geschenk van God in zijn brief aan de Romeinen (5:15-‐17; 6:23). En in zijn brief aan de Efeziërs verklaarde hij: “Want door genade zijt gij behouden, door het geloof, en dat niet uit uzelf: het is een gave van God; niet uit werken, opdat niemand roeme” (Efeziërs 2:8-‐9). Alles wat God ons geeft, geeft Hij vrij vanuit zijn eigen goedheid, vanuit zijn verlangen om goed te doen aan alles wat minder en anders is dan Hijzelf. Gods daden van genade vinden hun oorsprong in Gods goede, vrijgevige aard. Dus God blijft vrij geven van zijn goedheid, zelfs als Hij tegen weerstand, rebellie en ongehoorzaamheid van zijn schepselen aanloopt. In reactie op zonde, geeft Hij Zijn vergeving en verzoening in en door Zijn Zoons boetedoening. God, die licht is en in wie geen duisternis is, geeft Zichzelf vrijuit aan ons – in de Zoon, door de Geest, zodat wij overvloedig mogen leven (1 Johannes 1:5; Johannes 10:10). Maar was God altijd genadig? Helaas wordt er vaak uitgelegd dat God oorspronkelijk (zelfs al voor de zondeval) besloot alleen van zijn goedheid uit te delen (aan Adam en Eva en daarna aan Israël) als zijn schepselen aan bepaalde voorwaarden (verplichtingen) voldeden die Hij voor hen had opgesteld. Als ze dat niet deden, zou Hij niet veel van zijn goedheid aan hen uitdelen. Hij zou geen vergeving en eeuwig leven geven. Deze verkeerde zienswijze beschouwt de relatie die God heeft met zijn schepselen als contractueel, een als jij-‐dan zal ik relatie. Dat contract heeft voorwaarden en verplichtingen (regels of wetten) waar de mensheid aan moet voldoen om te ontvangen wat God aanbiedt. Volgens dit standpunt, is Gods eerste zorg dat wij ons aan Zijn regels onderwerpen. En als we hier niet aan voldoen, zal God ons het beste wat Hij heeft onthouden. Nog erger, Hij zal ons geven wat niet goed is, wat leidt tot de dood, niet tot het leven; nu en in eeuwigheid. Deze verkeerde zienswijze ziet de wet als het belangrijkste van Gods karakter en het meest fundamentele aspect van Gods relatie met zijn schepselen. Hij wil wat Hij wil en zegent alleen onze vervulling van zijn wil die gespecificeerd is door bepaalde verplichtingen. Deze God is in wezen een contract God die een wettelijke en
voorwaardelijke relatie met zijn schepselen heeft. Hij leidt die relatie op een slaaf-‐ meester manier. Volgens dit standpunt, staat Gods vrijuit geven van zijn goedheid en zegeningen, waaronder vergeving, ver van de essentie of aard van deze God. Vanuit dit oogpunt, wordt Jezus gezien als iemand die ons slechts een bepaald en op zichzelf staand aspect van wie God is, laat zien. Jezus is een uitzondering op Gods regels en wil, aard en karakter, niet de volheid van Gods goddelijkheid. Jezus laat alleen zien wat niet essentieel is aan Gods aard en karakter. Op deze manier naar Jezus kijken, zou ons moeten waarschuwen voor een serieus probleem. Als de wet eigenlijk het belangrijkste kenmerk van God relatie met ons was, dan zou genade natuurlijk alleen een uitzondering op de wet kunnen zijn. Maar het is duidelijk, vooral als je kijkt naar het nieuwe verbond, dat de wet niet de meest fundamentele manier is waarop God nu met ons omgaat. Dat is het ook nooit geweest. God is niet puur wil of wet. Dit wordt het duidelijkst als je kijkt naar Jezus die ons de Vader laat zien en ons de Heilige Geest stuurt. Het wordt duidelijk als we horen van Jezus over zijn eeuwige relatie met de Vader en de Geest. Jezus vertelt ons dat zijn aard en karakter identiek zijn aan die van de Vader. De Vader-‐Zoon relatie is er niet één van regels, verplichtingen of het voldoen aan voorwaarden om voordelen te verdienen. De Vader en Zoon hebben geen wettige relatie met elkaar. Ze hebben geen contract opgesteld waarbij de één niet aan zijn verplichtingen hoeft te voldoen als de ander er niet in slaagt aan zijn verplichtingen te voldoen. Het idee van een contractuele, op de wet gebaseerde relatie tussen de Vader en de Zoon is absurd. De waarheid, aan ons geopenbaard in Jezus, is dat hun relatie er één is van heilige liefde, trouw, zelf-‐gevende en wederzijdse verheerlijking. Jezus’ gebed in Johannes 17 laat krachtig zien dat deze drieenige relaties de basis en bron zijn voor alles wat God doet in elke relatie, omdat God altijd handelt naar wie Hij is – omdat Hij trouw is. Als we de Bijbel zorgvuldig lezen, wordt het duidelijk dat Gods relatie met zijn schepping, en zelfs na de zondeval met Israël, niet contractueel is – het is niet voorwaardelijk. Een belangrijk punt om te onthouden, iets waar Paulus duidelijk over is, is dat Gods relatie met Israël er in de basis niet één van de wet was, geen als-‐dan contract. Gods relatie met Israël begon met een verbond, een belofte. De Wet van Mozes (de Thora) kwam 430 jaar na de inwijding van het verbond. Gezien dat tijdsbestek kan de wet nauwelijks beschouwd worden als de basis voor Gods relatie met Israël. In het verbond, beloofde God Zichzelf en Zijn goedheid vrijuit aan Israël. En zoals je je misschien herinnert, had het absoluut niets te maken met wat Israël God kon bieden (Deuteronomium 7:6-‐8). Abraham kende God niet toen God beloofde hem te zegenen en hem tot een zegen te maken voor alle volken (Genesis 12:2-‐3). Een verbond is een belofte – het wordt vrij gekozen en vrij gegeven. “Ik zal jullie aannemen als mijn volk, en ik zal jullie God zijn” zei God tegen Israël (Exodus 6:7). Gods belofte van zegening was eenzijdig -‐ de belofte kwam alleen van Zijn kant. God gaf het verbond als een uiting van zijn eigen aard, karakter en wezen. De instelling van het verbond met Israël was een daad van genade – ja, genade! Een nauwkeurige studie van de eerste hoofdstukken van Genesis maakt duidelijk dat God niet met zijn schepping omgaat op basis van een soort contractuele overeenkomst. Allereerst was de schepping zelf een daad van vrij geven. Er was niets dat een bestaan verdiende, laat staan een goed bestaan. God Zelf verklaart: “En het was goed,” zelfs “zeer goed.” God geeft zijn goedheid vrijuit aan zijn schepping, aan alles wat minder is dan Hijzelf en geeft het leven. Eva was Gods geschenk van goedheid aan Adam, zodat hij niet
meer alleen zou zijn. Op een zelfde manier, gaf God Adam en Eva de hof en het goede plan om de hof te onderhouden zodat ze een vruchtdragend en overvloedig leven zouden ervaren. Adam en Eva voldeden niet aan voorwaarden voordat deze goede gaven door God gegeven werden. Maar hoe zit dat met na de zondeval, toen de zonde zijn intrede maakte? Wat we zien is dat God zijn goedheid vrij en onvoorwaardelijk blijft geven. Was Gods benadering tot Adam en Eva, waarbij Hij ze de gelegenheid gaf berouw te tonen na hun ongehoorzaamheid, niet een daad van genade? Bedenk ook eens hoe God ze voorzag van dierenhuiden om zich mee te kleden. Zelfs hun verbanning uit de Hof was een daad van genade, om te voorkomen dat ze in hun gevallen staat van de boom des levens zouden eten. Gods bescherming en zorg voor Kain kan alleen maar in hetzelfde licht gezien worden. We zien ook Gods bescherming van Noach en zijn gezin en in Zijn belofte van de regenboog. Dit zijn allemaal daden van genade – vrij gegeven geschenken van Gods goedheid. Het zijn geen van allen beloningen voor het voldoen aan een soort wettige contractuele verplichting. Genade als onverdiende gunst? Er wordt vaak gezegd dat genade Gods onverdiende gunst is. Strikt genomen is dat waar. Maar als we kijken naar wat we denken dat het inhoudt, is het nauwelijks waar. Wat er verkeerd aan is, is de aanname (die altijd op de achtergrond aanwezig is) dat het Gods oorspronkelijke bedoeling was dat wij zijn gunst zouden verdienen. Dat klopt totaal niet. Het was niet zo dat God oorspronkelijk bedoeld had dat wij zijn gunst moesten verdienen, maar het vervolgens opgaf omdat Hij zag dat wij faalden. God gaf zijn Plan A: Verdiende Gunst, niet op voor Plan B: Onverdiende Gunst. Nee – God wilde nooit, vanaf de grondvesting van de aarde, een contractuele, voorwaardelijke relatie met ons. Hij wilde nooit een meester-‐slaaf relatie. [1] Hij wilde al die tijd al dat zijn kinderen een relatie met Hem zouden hebben die zo veel mogelijk een weerspiegeling was van de relatie die God de Vader heeft met zijn Zoon in de Geest. God geeft altijd vrij van zijn goedheid, van Zichzelf aan zijn schepselen. En Hij doet dat om wie Hij is, eeuwig als Vader, Zoon en Heilige Geest. Alles wat Zij doen voor de schepping is een overstroming van hun innerlijke leven samen. Hun handelingen weerspiegelen extern wie God intern is en geven Hem zo glorie. Een wettige en contractuele relatie met God zou de drieenige Schepper en verbond-‐makende God geen glorie geven, maar zou Hem vertroebelen, zelfs ontkennen. Het zou God tot slechts een afgod maken. En afgoden gaan altijd een contractuele relatie aan met hun volgelingen omdat zij hun aanbidders net zo hard nodig hebben als de aanbidders hen. Ze zijn wederzijds afhankelijk van elkaar. Dus ze gebruiken elkaar voor hun eigen zelfgerichte doelen. De enige vraag is welke “kant” er zal winnen. De uitkomst van die competitie is voor een groot deel afhankelijk van welke kant het sterkst, krachtigst, en iets minder afhankelijk is dan de ander. Maar zo’n relatie is precies wat de God van de Bijbel volledig afwijst. God is geen afgod en wil niet het soort contractuele, voorwaardelijke relatie met zijn volk dat afgoden vragen. Afgoden moeten tevreden gesteld worden, maar de God van Israël en van onze Here Jezus Christus niet. [2] De waarheid die verborgen ligt onder de uitspraak dat genade Gods onverdiende gunst is, is eenvoudigweg dat we het niet verdienen. Maar de implicatie die bijna altijd met dit idee gepaard gaat is verkeerd! Gods gunst of zegen (zijn vrij gegeven goedheid) was nooit bedoeld om verdiend te worden. Je kunt Gods zegen “ont-‐verdienen”, maar je kunt
het nooit verdienen. Want als God zijn goedheid aan ons gaf omdat wij het verdienen, zou die daad niet ingegeven zijn door Gods eigen aard en karakter. Zulke goedheid zou niet vrij gegeven worden door een goede God. Gunst die verdiend wordt is geen gunst die vrij gegeven wordt. Het is geen genade! De genadigheid van genade gedemonstreerd Genade komt niet alleen in het spel als er zonde is, als er een uitzondering gemaakt wordt op een wet of verplichting. God is genadig of er nu zonde is of niet. Met andere woorden, God heeft geen zonde nodig om genadig te zijn. Maar genade gaat door als er zonde is. Dus het is waar dat God vrij blijft geven van zijn eigen goedheid aan zijn schepselen, zelfs als ze het niet verdienen. Hij geeft dan vergeving ten koste van zichzelf door verzoenende boetedoening. Zelfs als we zondigen, blijft God trouw omdat Hij trouw is, net zoals Paulus zegt: “indien wij ontrouw zijn, Hij blijft getrouw” (2 Timotheüs 2:13). Omdat God altijd trouw is aan Zichzelf, volhardt Hij in het uitdelen van Zijn liefde en in het nastreven van Zijn heilige doelen voor ons, zelfs als we opstandig zijn en tegenwerken. Deze voortdurende genade laat de grootte van de vrijheid, dat God goed moet zijn voor zijn schepping, zien. “Zo zeker als Christus, toen wij nog zwak waren, te zijner tijd voor goddelozen is gestorven….God echter bewijst zijn liefde jegens ons, doordat Christus, toen wij nog zondaren waren, voor ons gestorven is” (Romeinen 5:6, 8). Het speciale karakter van genade schijnt fel als het in de duisternis schijnt. Daarom spreken we vaak van genade in de context van zonde. Daar is niets mis mee. Maar het probleem ontstaat als we denken dat Gods gunst oorspronkelijk verdiend moest worden door een wettige afspraak met Hem. Zonde kan Gods vrije geven van zijn goedheid niet stopzetten. Hij blijft constant in karakter, aard en doel. God is niet afhankelijk van ons om trouw aan zichzelf te blijven. We kunnen God niet vrijer maken dan Hij is en we kunnen door onze afwijzing van zijn goedheid, Zijn vrijheid om genadig te zijn niet van Hem afnemen. Dus God is genadig in het goed zijn voor zijn schepping en het behouden van zijn goede doelen voor de schepping. En we zien dit het duidelijkst in Jezus, die door alle kwade machten die het tegen Hem opnemen, niet gestopt kan worden in het voltooien van zijn verlossende werk. Deze machten kunnen niet voorkomen dat Hij zijn leven opgaf zodat wij leven kunnen hebben. Geen pijn, lijden en totale vernedering konden Hem ervan weerhouden zijn heilige, liefdevolle doel om de mensheid met God te verzoenen te volbrengen. Gods goedheid vereist niet dat kwaad goed is. Maar als het aankomt op kwaad, weet goedheid wat te doen: het verslaan en overwinnen. Er is dan ook niet zoiets als teveel genade.
Deel twee: onze reactie In deel één keken we naar de aard van genade en zagen dat het een uiting is van Gods eigen wezen zoals te zien is in Jezus Christus. Nu kijken we naar de samenhang tussen genade en onze reactie op Gods goedheid: gehoorzaamheid. Dus waarom de wet (of andere geboden)? Hoe moeten we, met wat we eerder zagen over genade, de Oud Testamentische wet en christelijke gehoorzaamheid zien onder het nieuwe verbond? Als we bedenken dat Gods verbond een eenzijdige belofte is, is het antwoord makkelijker te geven. Een belofte vraagt om een reactie van degene aan wie de belofte gedaan is. Maar het houden van de belofte is niet afhankelijk van deze reactie. [3] Er zijn hier maar twee opties: de belofte vertrouwen (geloven) of niet. De Wet van Mozes (de Thora) gaf voor Israël veel weer van wat vertrouwen hebben in Gods verbond zou moeten zijn in de fase voor de vervulling (voor Jezus Christus). God voorzag Israël genadig in manieren om in zijn verbond te leven (zoals beschreven in het oude verbond). De Wet van Mozes beschreef ook wegen die wantrouwend stonden tegenover Gods verbondsbeloften aan Israël. Maar wat de Thora niet deed, was beschrijven hoe Israël Gods gunst en zegen moest verdienen – het doel was niet om te beschrijven hoe we God een belofte moeten laten doen en hoe we moeten zorgen dat Hij er trouw aan blijft. De Thora werd door God vrij gegeven aan Israël. Het was bedoeld om Israël te helpen. Paulus noemt het een “leermeester” (Galaten 3:24-‐25, Herziene Statenvertaling). En zo moet het gezien worden als een goed geschenk van Gods genade voor Israël. De Wet van Mozes is in en onder het oude verbond gegeven, het verbond van genade in de fase van belofte (wachtend op de vervulling in Christus in het nieuwe verbond). Het was bedoeld om te dienen voor Gods vrij gegeven verbondsdoelen om Israël te zegenen en haar tot een zegen te maken voor alle volken. God, die trouw blijft aan zichzelf, verlangt eenzelfde niet-‐contractuele relatie met diegenen die onder het nieuwe verbond, vervuld in Jezus, leven. Hij geeft ons alle zegeningen van zijn verzoenende leven, dood, wederopstanding en hemelvaart. Wij krijgen al de zegeningen van Zijn komende Koninkrijk aangeboden. En wij krijgen zelfs de zegening van de Heilige Geest die in ons wil wonen aangeboden. Maar het aanbod van deze geschenken van genade van het nieuwe verbond vraagt om een reactie – dezelfde reactie die Israël moest geven: geloof (vertrouwen). Maar onder het nieuwe verbond vertrouwen we op de vervulling van Gods verbond in plaats van op de belofte. Dus wat voor verschil maakt de reactie op genade? Bij het beantwoorden van deze vraag ontstaat vaak verwarring. Als we baat willen hebben bij de belofte, moten we leven op basis van vertrouwen in die belofte. Dit wordt bedoeld met “leven door geloof”. In Hebreeën 11 worden voorbeelden gegeven van “heiligen” uit het Oude Testament die leefden in vertrouwen. Ja, het heeft gevolgen als je niet leeft in vertrouwen op de beloften van het verbond of het vervulde verbond. Wantrouwen in het verbond en in de God van het verbond beperkt de verbondszegeningen heel erg. Israëls wantrouwen sneed haar weg van de bron van haar leven – haar levensonderhoud, gezondheid en vruchtbaarheid. Wantrouwen blokkeerde haar relatie met God tot het punt waar ze bijna niets meer kon ontvangen van God. En God wilde dat niet, omdat hij genadig is! Dus lezen we in de Bijbel strenge waarschuwingen die de gevolgen beschrijven van het
leven op manieren die Gods trouw aan Zijn woord van belofte ontkennen, waardoor zijn volk de vrij gegeven genade van God niet meer kon ontvangen. In plaats van zegeningen, ontvangt zijn trouweloze volk “vloeken”. Maar zelfs zulke waarschuwingen die Hij geeft aan zijn volk, kunnen gezien worden als geschenken van Gods genade. Als God niet om Israël gaf en net zo makkelijk zijn verbond zou verbreken, zou Hij helemaal geen reden hebben om haar te waarschuwen. Hij zou haar gewoon laten begaan en het daar bij laten. Leven alsof je niet onder het verbond bent, maakt het verbond niet ongedaan. Het heft het niet op en het zorgt er niet voor dat God van gedachten verandert en op Zijn belofte terugkomt. God kan niet verleid worden om ontrouw te zijn aan zijn belofte. Paulus vertelt ons dat Gods verbond definitief is. Waarom? Omdat God trouw is en zijn verbond zal houden, zelfs als het Hem alles kost! God zal nooit terugkomen op zijn woord; Hij kan niet gedwongen worden om tegen zijn karakter in te handelen tegenover zijn schepping of zijn volk. Zelfs in ons wantrouwen ten opzichte van de belofte, kunnen we er niet voor zorgen dat God ontrouw is aan Zichzelf. God doet dingen “om Zijns Naams wil.” Israëls ongehoorzaamheid leidde tot nare (zelfs vreselijke) gevolgen. Maar dit alles gebeurde binnen het verbond, onder Gods genade. Onder het oude verbond, verliet God Israël nooit – Hij kwam nooit terug op zijn verbondsbeloften. Van tijd tot tijd vernieuwde God zijn verbond met Israël, waarbij Hij altijd aanstuurde op de vervulling van het verbond in Jezus Christus. En zo is het ook onder het nieuwe verbond. Alle instructies en geboden die we daar zien, zijn bedoeld om gehoorzaamd te worden door geloof in Gods vrij gegeven goedheid en genade. Die genade bereikte zijn hoogtepunt in God die Zichzelf gaf en openbaarde in Jezus. Om ervan te kunnen genieten, moeten Gods goede gaven ontvangen worden, niet afgewezen of genegeerd. De geboden in het Nieuwe Testament beschrijven hoe ontvangen of vertrouwen op Gods genade eruit ziet voor het volk van God dat leeft na de instelling van het nieuwe verbond. Waar komt gehoorzaamheid vandaan? Dus waar komt gehoorzaamheid dan vandaan? Het ontstaat uit een vertrouwen in Gods trouw aan zijn verbondsdoelen, vervuld in Jezus Christus. De enige gehoorzaamheid die God wil is de gehoorzaamheid van geloof – geloof in Gods onveranderlijkheid, in Gods trouw aan Zijn Woord, trouw aan Zichzelf (Romeinen 1:5; 16:26). Gehoorzaamheid was en is nooit een poging om aan voorwaarden te voldoen om ervoor te zorgen dat God trouw is, dat Hij goed is, dat Hij (vrij!) genadig is. Gehoorzaamheid is onze reactie op genade. Paulus is hier duidelijk over – vooral waar hij zegt dat Israëls mislukking niet was dat zij niet voldeed aan bepaalde wettelijke voorwaarden van de Thora, maar “omdat het hierbij niet uitging van geloof, maar van vermeende werken” (Romeinen 9:32). Paulus, een wetsgetrouwe Farizeeër, kwam tot het wonderbaarlijke besef dat God nooit wilde dat hij zijn rechtvaardigheid zelf bewerkte door het houden van de wet. Wat voor zin zou dat hebben, zelfs al was het mogelijk (wat het niet is)? Vergeleken met de rechtvaardigheid die God hem door genade wilde geven, vergeleken bij het delen in Gods eigen rechtvaardigheid, gegeven in Christus, zou het vuilnis (of nog erger!) zijn -‐ zie Filippenzen 3:8.
Het was altijd al Gods bedoeling om zijn eigen gerechtigheid te delen met zijn volk als een geschenk van genade. Waarom? Omdat God genadig is! (Filippenzen 3:8-‐9). Dus hoe kunnen we dit geschenk ontvangen? Door God te vertrouwen, door geloof te hebben in zijn belofte dat Hij erin zal voorzien. Proberen ervoor te werken of het geschenk te verdienen – proberen om te voldoen aan bepaalde wettelijke voorwaarden, proberen om te voldoen aan bepaalde verplichtingen om Gods zegeningen te verdienen, is uiteindelijk een blijk van wantrouwen. Het wijst op ongeloof in Gods vrij gegeven genade. De gehoorzaamheid waar God naar op zoek is, wordt aangestuurd door geloof, hoop en liefde voor God. De oproepen tot gehoorzaamheid die in de hele Bijbel beschreven zijn en de geboden in het oude en nieuwe verbond zijn die van genade. Het zijn geen voorwaarden voor genade. Als we geloven in Gods beloften en vertrouwen op de vervulling daarvan in Christus en daarna in ons, zullen we willen leven in, onder en door deze beloften en ze beschouwen als waar en betrouwbaar. Als we leven op een manier die geen vertrouwen in Gods genade weergeeft – zijn goeddoen aan ons, zelfs als we het niet verdienen – dan hebben we niet echt geloof in Gods genade! Een gehoorzaam leven is een vertrouwend leven. Een ongehoorzaam leven is een leven zonder vertrouwen of misschien een leven van (nog) niet willen wat er beloofd is. Alleen gehoorzaamheid die voortkomt uit geloof, hoop en liefde, geeft God glorie, want alleen die gehoorzaamheid is een getuigenis van de waarheid van wie God werkelijk is, zoals aan ons geopenbaard in Jezus Christus. God zal genadig blijven of we zijn genade nu ontvangen of weigeren. Een deel van zijn genade zal natuurlijk zijn dat Hij onze weerstand tegen zijn genade zal weerstaan! Dat is de aard van Gods toorn als Hij “Nee” zegt tegen ons “Nee” tegen Hem, om Zijn “Ja” aan ons te bevestigen in Christus (2 Corinthiërs 1:19). En Gods “Nee” is net zo sterk als zijn “Ja”, omdat het een uiting is van zijn “Ja”. Zij die Gods genade weigeren, zullen niet kunnen genieten van de voordelen van leven door geloof. Maar ze zullen door dat ongeloof, God er niet van weerhouden om trouw te zijn aan zichzelf, om de genadige God te zijn die Hij is. Genade maakt geen uitzonderingen! Het is belangrijk om te beseffen dat God geen uitzonderingen maakt op zijn goede plannen en heilige doelen voor zijn volk. Omdat Hij trouw is, zal God ons nooit opgeven. In plaats daarvan houdt Hij van ons tot de volmaaktheid – de volmaaktheid van Zijn Zoon. God heeft de bedoeling ons te verheerlijken zodat wij Hem volmaakt vertrouwen en liefhebben met alles wat we zijn en hebben, en zo ons vertrouwen in zijn genade ten volle uitleven. Dit doen betekent dat onze wantrouwende harten afgedaan hebben, zodat onze levens ons vertrouwen in Gods vrij gegeven goedheid volmaakt weergeven. Gods volmaakte liefde zal ons liefhebben tot de voltooiing door ons te rechtvaardigen, heiligen en uiteindelijk te verheerlijken. “Ik ben ervan overtuigd dat hij die dit goede werk bij u begonnen is, het ook zal voltooien op de dag van Christus Jezus” (Filippenzen 1:6). Zou God genadig zijn door ons aan het einde minder dan volmaakt te laten? Wat als de hemel gevuld zou zijn met individuen voor wie uitzonderingen gemaakt waren – waarbij hier een gebrek aan geloof wordt toegestaan, daar een gebrek aan liefde, een beetje onvergevingsgezindheid hier, wat bitterheid en wrok daar, een flintertje jaloezie hier en een stukje zelfzuchtige trots daar? Hoe zou dat zijn? Nou, het zou precies zijn zoals het
hier en nu is, maar dan voor altijd! Zou God echt genadig zijn door ons in zo’n “uitzonderingspositie” te laten voor de eeuwigheid? Nee, dat zou Hij niet zijn! Uiteindelijk staat Gods genade geen uitzonderingen toe op zijn heersende genade, op de regel van zijn liefde, of de soevereiniteit van zijn liefhebbende wil – omdat Hij anders niet genadig zou zijn. Wat kunnen we zeggen tegen hen die Gods genade misbruiken? Welk antwoord kunnen we geven als mensen zeggen dat ze kunnen doen wat ze willen omdat we onder de genade en niet onder de wet vallen? Misschien kunnen we erop wijzen dat het leiden van een wetteloos leven dat verstoken is van vertrouwen in God, de genade van God tegenwerkt. Misschien kunnen we ze helpen begrijpen dat aanspraak maken op genade betekent dat we het niet ontvangen en zo weinig van zijn goede gaven ervaren. Als we mensen onderwijzen zoals Jezus dat deed, moeten we hen helpen Gods genade te begrijpen en te ontvangen in plaats van het verkeerd te begrijpen en trots te weerstaan. We moeten hen helpen te leven in de genade die God op dit moment aan Hen wil geven. We moeten hen helpen te leren dat God trouw aan zichzelf zal blijven en aan zijn goede plannen voor hen, wat ze ook doen. We moeten hen helpen te vertrouwen op het feit dat God van hen houdt en genadig is in zijn eigen aard, karakter en doel en daardoor elke weerstand tegen Zijn genade zal weerstaan zodat we op een dag allemaal zijn genade zullen ontvangen en daardoor zullen leven en zo blijmoedig de “verplichtingen” van het leven in genade op ons nemen, in de wetenschap dat het een voorrecht is een kind van God te zijn met Jezus Christus als onze oudste broer. [1] Een nog slechtere uitleg is dat God wilde dat wij de leugen zouden geloven dat Hij een voorwaardelijke relatie met ons wilde, waarin wij zijn gunst verdienen moesten, zodat wij, als we zouden falen, wat Hij wist dat zou gebeuren, zouden inzien dat we het niet konden verdienen. Op die manier blijkt dan dat Hij nooit echt een voorwaardelijke relatie met ons wilde ook al liet Hij ons geloven dat Hij dat wel wilde. [2] Zie bijvoorbeeld Jesaja hoofdstuk 1 en 66 en Hosea hoofdstuk 4-‐14 voor Gods klacht over offers die aan God gegeven worden om Hem tevreden te stellen alsof Hij een afgod is. [3] Het beeld van een erfenis vraagt om eenzelfde begrip. Het geven van een erfenis is niet afhankelijk van de ontvangst. Het wordt gegeven en is daardoor op een bepaalde manier al in bezit, zelfs voor het ontvangen wordt. Met als basis de gebruiken van Israël, wordt het beeld van een erfenis op vele belangrijke plaatsen ook gebruikt als het gaat over Gods ultieme zegeningen. Zie Galaten 3:18; Efeziërs 1:11-‐14; Kolossenzen 3:24; Hebreeën 9:15.
Te veel Genade?