Tentamen Corporate Finance 2006 I
Vraag 1. In de praktijk worden bij fusies en overnames voornamelijk twee waarderingsmethoden gebruikt: DCF (discounted cash flows) en comparables (i.e. waardering op basis van multiples ten opzichte van vergelijkbare ondernemingen; bijvoorbeeld als de winst van onderneming A 10 maal de winst van onderneming B bedraagt, dan is de waarde van A ook 10 maal de waarde van B). Waarom is de comparables methode problematisch? a.
De referentieondernemingen zijn door altijd overgewaardeerd omdat zij langer bestaan.
b.
Er zijn nooit referentieondernemingen te vinden die vergelijkbaar zijn in omvang en activiteiten.
c.
Zelfs al zijn de referentieondernemingen juist gewaardeerd, dan zullen ze nog altijd verschillen in risico, investeringsmogelijkheden, groei van omzet en kasstromen, concurrentiedruk, etc.
d.
Uit onderzoek met gorilla‟s blijkt dat comparables in efficiënte markten niet werken.
Vraag 2. Welke van de volgende kenmerken wordt gezien als een voordeel van het CAPM model? a.
Het CAPM model bestaat slechts uit één risico factor.
b.
In het CAPM model wordt geen onderscheid gemaakt tussen systematisch en niet systematisch risico.
c.
Het CAPM model werkt niet in de praktijk.
d.
Het verwachte rendement wordt in het CAPM model verklaard door de grootte van een onderneming.
Vraag 3. Welke van de volgende stellingen geeft een verklaring voor het feit dat bedrijven die in de eerste samenstelling van een aandelen index (bijvoorbeeld de S&P 500 Index) voorkwamen een beter beleggingsresultaat laten zien dan bedrijven die later in de index gekomen zijn? a.
Er zijn sinds het ontstaan van de index per saldo meer slechte dan goede ondernemingen opgestart.
b.
Beleggers houden meer van risicovolle aandelen en deze zijn daarom in de index geselecteerd. Deze aandelen hebben een slechter rendement.
c.
De methode die bepaalt hoe een index wordt samengesteld is gevoelig voor het selecteren van ondernemingen die het onlangs zeer goed gedaan hebben (qua beurskoers). Door een overreactie komt een aandeel in de index en later valt het rendement tegen omdat het koersniveau zich weer herstelt.
d.
Omdat beleggers invloed hebben op de samenstelling van een index en omdat beleggers op de lange termijn aandelen niet goed kunnen selecteren blijkt dat er voornamelijk slechte aandelen gekozen worden door de beleggers.
Vraag 4. Welke van de volgende optie contracten voor bestuurders brengt de belangen van aandeelhouders en bestuurders van ondernemingen het meest in lijn? a.
Een call optie.
b.
Een put optie.
c.
Een combinatie van zowel een put als een call.
d.
Geen idee (dit antwoord bij voorkeur niet kiezen).
Pagina 1 van 11 (exclusief voorblad).
Tentamen Corporate Finance 2006 I Vraag 5. Welke factoren verklaren voornamelijk de waarde ontwikkeling van voetbal aandelen op lange termijn? a.
De risico-vrije rente en het aantal toeschouwers dat in het stadion kan.
b.
De verkoop van top spelers.
c.
Onverwachte overwinningen op veel hoger geplaatste teams.
d.
Niet-voetbal gerelateerde inkomsten zoals het eigendom van een stadion en merchandising.
Vraag 6. Veronderstel dat bekend is dat staatsobligaties een yield (het equivalent van rendement) van 4% hebben. De risicopremie op de S&P500 index, de marktportefeuille, is 9%. Verder is bekend dat de correlatie tussen de rendementen van het aandeel 3M en de marktportefeuille gelijk is aan 0,80. De volatiliteit van 3M bedraagt 7% en de volatiliteit van de marktportefeuille 4%. Het CAPM model geldt. Wat is het verwachte rendement van aandeelhouders op aandelen 3M? a.
13,5%
b.
9,3%
c.
16,6%
d.
11,2%
Vraag 7. Meneer de Boer heeft een bedrag van €25.000 in de Staatsloterij gewonnen. Hij heeft besloten om dit geld te beleggen. Hij zet €5.000 op een spaarrekening tegen 4% rente, voor €10.000 belegt hij in aandelen Ahold met een beta van 0,95 en de rest van zijn portefeuille bestaat uit aandelen Shell met een beta van 1,1. Wat is de beta van zijn gehele portefeuille? a.
1,025
b.
1,000
c.
0,820
d.
0,975
Vraag 8. Na twee jaar is de waarde van de portefeuille van meneer De Boer (uit de vorige opgave) gewijzigd. De waarde van de aandelen Ahold is gegroeid naar €11.000 en de waarde van de aandelen Shell is gegroeid naar €11.450. Aangezien meneer De Boer meer verdiend heeft op zijn aandelen dan op zijn staatsobligaties, haalt hij al zijn geld van bank (hij heeft nooit iets opgenomen) en investeert alles in aandelen Heineken. Heineken heeft een beta van 1,15. Veronderstel dat het marktrendement 13% en het risicovrije rendement 4% is. Wat is het verwachte rendement op de nieuwe portefeuille? a.
12,30%
b.
11,44%
c.
13,00%
d.
13,45%
Pagina 2 van 11 (exclusief voorblad).
Tentamen Corporate Finance 2006 I Vraag 9. Univan is een onderneming die volledig met eigen vermogen is gefinancierd. De onderneming heeft in totaal 600.000 uitstaande aandelen en een jaarlijkse winst van €750.000. Deze winst groeit met 1,5% per jaar. Univan kondigt aan te investeren in een fabriek met een kostprijs van €60.000, waar met ingang van dit jaar jaarlijks €12.000 extra winst mee gegenereerd wordt. Deze winst groeit met 2% per jaar. Het verwachte rendement van aandeelhouders is 15%. Univan hoeft geen belasting te betalen. Wat is de waarde van een aandeel Univan? a.
€9,31
b.
€10,00
c.
€7.69
d.
€9,41
Vraag 10. Welke van de volgende uitspraken met betrekking tot het CAPM model is juist? a.
Kritiek op het CAPM model is dat het model theoretisch niet voldoende is onderbouwd.
b.
Het gebruik van een marktportefeuille, zoals de AEX index, voor de berekening van de beta van een aandeel geeft een correcte weergave van de grootte van de onderneming.
c.
Met het CAPM model kun je de kosten van het eigen vermogen berekenen.
d.
De beta van een aandeel kan niet negatief zijn.
Vraag 11. Volgens propositie II van Modigliani en Miller geldt dat in een wereld met belastingen: a.
Het geëist rendement van aandeelhouders stijgt naarmate de hoeveelheid vreemd vermogen stijgt.
b.
Het geëist rendement van obligatiehouders stijgt naarmate de hoeveelheid eigen vermogen stijgt.
c.
De waarde van een onderneming toeneemt naarmate de onderneming meer vreemd vermogen heeft.
d.
De kosten van het kapitaal onafhankelijk zijn van de kapitaalstructuur.
Vraag 12. Apple verhoogt de debt/equity ratio van haar onderneming van 1 tot 1,5 om te profiteren van de lage rentestanden. Apple opereert in een wereld met belastingen. Welke van de onderstaande gevolgen van de debt/equity ratio verhoging is niet juist? a.
De waarde van de onderneming stijgt na de verhoging van de debt/equity ratio.
b.
Het geëist rendement van aandeelhouders neemt toe door de verhoging.
c.
Het risico op de investering in aandelen Apple was hoger nadat Apple haar debt/equity ratio verhoogde.
d.
Alle antwoorden zijn niet juist.
Vraag 13. Vuurvast is een onderneming die zich richt op de vernieuwing van brandveilige producten. Vuurvast heeft een debt/equity ratio van 1,1 en een gemiddelde vermogenskostenvoet van 9%. Daarnaast betaalt de onderneming 5% over het bankkrediet. Wat is het geëiste rendement op het eigen vermogen? a.
13,4% Pagina 3 van 11 (exclusief voorblad).
Tentamen Corporate Finance 2006 I b.
12,64%
c.
6,90%
d.
7,10%
Vraag 14. Ordanna heeft jaarlijks een EBIT (Earnings Before Interest and Taxes) van €750.000. Als de onderneming volledig gefinancierd zou zijn met eigen vermogen, zou het geëiste rendement van aandeelhouders 15% zijn. Echter, de onderneming heeft ook vreemd vermogen ter waarde van €1.500.000. De kosten van het vreemde vermogen zijn 5%. Daarnaast is het belastingtarief 35%. Wat is de waarde van het eigen vermogen van Vuurvast? a.
€3.775.000
b.
€2.275.000
c.
€1.776.250
d.
€3.250.000
Vraag 15. Motoport fabriceert en verkoopt motorfietsen en onderdelen van motorfietsen. De onderneming is volledig gefinancierd met eigen vermogen met een geëist rendement van 10%. De winst van Motoport bedraagt jaarlijks €25 miljoen. De onderneming heeft 12,5 miljoen aandelen uitstaan. Nu kondigde Motoport op 2 april aan dat zij nieuwe aandelen zal uitgeven om een nieuwe fabriek te openen. Hiervoor is een investering van €5 miljoen nodig. De jaarlijkse toename in de winst die hieruit voort vloeit bedraagt €1,5 miljoen. Op 1 mei vindt de aandelenuitgave werkelijk plaats. Hoeveel aandelen zal de onderneming uitgegeven hebben voor de benodigde investering? a.
245.098 aandelen
b.
235.849 aandelen
c.
250.000 aandelen
d.
240.385 aandelen
Vraag 16. Welke van onderstaande beweringen is juist? Volgens propositie I van Modigliani en Miller geldt in een wereld zonder belastingen dat: a.
De waarde van een onderneming onafhankelijk is van de kapitaalstructuur.
b.
Iedere onderneming zich zou moeten financieren met zoveel mogelijk vreemd vermogen.
c.
De tax shield ervoor zorgt dat de waarde van een onderneming toeneemt door het financieren met meer vreemd vermogen.
d.
Het door de aandeelhouders geëiste rendement hoger is naarmate de debt-equity ratio van een onderneming hoger is.
Vraag 17. VNR is van plan om obligaties van € 300.000 nominaal uit te geven. De interestkosten van deze obligaties zijn 10%. Deze lening moet na een jaar weer worden terugbetaald. De kans dat VNR goed presteert is 50%, de
Pagina 4 van 11 (exclusief voorblad).
Tentamen Corporate Finance 2006 I waarde van VNR € 500.000 zal zijn. Echter, er is 50% kans dat VNR slecht presteert. In dit geval heeft de onderneming een waarde van € 250.000. Als de onderneming de lening na een jaar niet in zijn geheel kan terug betalen, zijn de faillissementskosten € 50.000. Wat is het totale bedrag dat obligatiehouders over hebben voor de obligaties van VNR (afgerond in hele euro‟s)? a.
€ 300.000
b.
€ 272.727
c.
€ 227.273
d.
€ 250.000
Vraag 18. Op 20 mei maakt de overheid bekend dat ze strafmaatregelen (een miljardenboete) neemt tegen een grote beursgenoteerde onderneming. Hierdoor keldert de koers van het aandeel van dat bedrijf op die dag met 25%. Een ambtenaar komt dit op 19 mei te weten en hoopt van deze „inside information‟ (voorkennis) te profiteren. Hoe kan hij dat doen? a.
Dat kan hij niet, want handel met voorkennis is verboden
b.
Dat kan hij niet, want in semi-sterk efficiënte markt kun je niet profiteren van inside information
c.
Hij neemt een short positie in, dat wil zeggen: hij verkoopt de aandelen van de onderneming op 19 mei om ze een dag later weer terug te kopen.
d.
Hij koopt diezelfde dag nog call-opties op het betreffende aandeel
Vraag 19. Een beursanalist (die niet goed heeft opgelet bij zijn colleges corporate finance) gaat bij het samenstellen van zijn portefeuille uit van „technische analyse‟: op basis van historische koersen probeert hij patronen in koersen te herkennen en voorspelt hij toekomstige koersen. Welke van de volgende stellingen is onjuist? a.
Net als de gorilla‟s verslaat hij waarschijnlijk zo nu en dan de markt.
b.
Volgens de zwakke vorm van marktefficiëntie is alle publiek beschikbare informatie al in de prijzen verwerkt en kan hij dus met technische analyse de markt niet systematisch verslaan.
c.
Volgens de semi-sterke vorm van marktefficiëntie is technische analyse zinloos.
d.
Zijn aanpak kan werken als er voldoende andere analisten zijn die in die patronen geloven, waardoor het een self-fulfilling prophecy wordt (een voorspelling die uitkomt omdat je erin gelooft).
Vraag 20. Op 3 juli kondigen de twee grootste farmaciebedrijven ter wereld aan te gaan fuseren. Als de fusie doorgaat zullen ze door hun gezamenlijke marktpositie veel hogere marges halen. De synergievoordelen worden dan ook op maar liefst 50% geschat. Beide groepen aandeelhouders zouden hiervan profiteren. Echter, de bedrijven hebben voor de fusie wel de toestemming van de mededingingsautoriteiten nodig. Op 22 juli beslissen de mededingingsautoriteiten dat de fusie mag doorgaan. Op 19 december wordt de fusie formeel afgerond. Wat valt er te zeggen over de koersreacties van de aandelen in beide bedrijven, als je uitgaat van een semi-sterk efficiënte markt? a.
Er vinden sterk positieve koersreacties plaats op alledrie genoemde data
b.
Naarmate de kans op toestemming a priori lager is, zal de koersreactie op 3 juli positiever zijn
Pagina 5 van 11 (exclusief voorblad).
Tentamen Corporate Finance 2006 I c.
Naarmate de kans op toestemming a priori lager is, zal de koersreactie op 22 juli positiever zijn
d.
Geen reactie, want alle informatie is al in de koersen verwerkt
Vraag 21. Ondernemingen kennen verschillende belanghebbenden („stakeholders‟). Met welke prioriteit (in welke volgorde) ontvangen deze belanghebbenden doorgaans hun uitkeringen? a.
Eerst werknemers en leveranciers, dan vreemd vermogen verschaffers, dan de belastingdienst en ten slotte aandeelhouders.
b.
Eerst aandeelhouders, dan vreemd vermogen verschaffers, dan de belastingdienst en ten slotte werknemers en leveranciers.
c.
Eerst vreemd vermogen verschaffers (interest), dan de belastingdienst (winstbelasting), dan werknemers en leveranciers en ten slotte aandeelhouders (dividend).
d.
Eerst werknemers en leveranciers, dan de belastingdienst, dan aandeelhouders en ten slotte vreemd vermogen verschaffers.
Vraag 22. Welke van de volgende stellingen over dividenden is onjuist? a.
Volgens MM is dividendbeleid niet relevant: beleggers kunnen zelf dividenden creëren door aandelen te verkopen.
b.
Dividendverlagingen worden doorgaans als slecht nieuws gezien.
c.
Ondernemingen met een lage winst en veel investeringsprojecten keren doorgaans lage dividenden uit.
d.
Het clientèle-effect impliceert dat investeerders die in hogere belastingtarieven zitten een voorkeur hebben voor hoge dividenden.
Vraag 23. Er gebeurt weer veel in de mediasector: Watskeburt.nl neemt HirsiAli.com over. Vlak voor de aankondiging heeft Watskeburt.nl 20 miljoen aandelen uitstaan tegen een koers van € 3,50. HirsiAli.com is dan € 40 miljoen waard, verspreid over 8 miljoen aandelen. Watskeburt.nl betaalt een premie van 12% over de aandelen HirsiAli.com. Stel dat de synergie-effecten € 7 miljoen bedragen en dat al deze informatie bij aankondiging onmiddellijk en volledig in de koersen verwerkt worden. Wat is dan de waarde van het aandelenpakket van de oorspronkelijke Watskeburt.nl aandeelhouders? a.
€ 44,8 miljoen
b.
€ 72,2 miljoen
c.
€ 117 miljoen
d.
Dat is met deze gegevens niet te zeggen
Vraag 24. Twee bedrijven, Boswouter NV en Halszaak Ontgroeningen, besluiten te fuseren. Boswouter heeft voor de aankondiging een marktwaarde van € 120 miljoen (6 miljoen aandelen) en Halszaak van € 80 miljoen (20 miljoen aandelen). De synergievoordelen zijn € 20 miljoen. De fusie wordt ondernomen door middel van een aandelenruil: aandelen Halszaak worden omgezet in aandelen Boswouter. Onder het motto „eerlijk delen‟
Pagina 6 van 11 (exclusief voorblad).
Tentamen Corporate Finance 2006 I besluiten de bedrijven de ruilverhouding zo te kiezen dat beide groepen aandeelhouders hetzelfde rendement behalen. Neem aan dat al deze informatie bij aankondiging onmiddellijk en volledig in de koersen verwerkt wordt. Wat wordt de ruilverhouding? a.
1/5 aandeel Boswouter voor ieder aandeel Halszaak
b.
6/20 aandeel Boswouter voor ieder aandeel Halszaak
c.
2/3 aandeel Boswouter voor ieder aandeel Halszaak
d.
die valt met deze gegevens niet te berekenen
Vraag 25. Stel een belegger gaat nu short voor DKK (is Deense kronen) 5 miljoen aan Deense staatsobligaties en investeert het bedrag in Italiaanse staatsobligaties (genoteerd in euro). Na een jaar verkoopt zij de Italiaanse staatsobligaties. De opbrengst van deze verkoop gebruikt zij om de short-positie in Deense staatsobligaties op te heffen. De huidige 1-jaars rentestanden zijn 6,4% in Denemarken en 3,3% in de EU. Na een jaar bedragen deze rentestanden respectievelijk 5% en 3,5%. De huidige wisselkoers is DKK 7,00 / €. Bij welke wisselkoers over een jaar heeft ze geen winst of verlies behaald op de positie? a.
7,00 DKK/euro
b.
7,10 DKK/euro
c.
7,21 DKK/euro
d.
het juiste antwoord wijkt meer dan 0,1 DKK/euro af van bovenstaande mogelijkheden
Vraag 26. Welke van de volgende stellingen is juist? a.
Een onderneming die omzet heeft in een vreemde valuta kan zich hedgen door een obligatie in diezelfde valuta uit te geven (voor dienovereenkomstige bedragen).
b.
Vanwege het valutarisico hebben obligaties in vreemde valuta een lagere credit rating dan obligaties in de eigen valuta.
c.
Interest pariteit betekent dat in alle landen de rentestand even snel verandert.
d.
Een eurobond is een off-shore obligatie die in euro genoteerd is.
Vraag 27. Beschouw twee obligaties: Obligatie 1 is van een mijnbouwbedrijf uit Verweggistan, genoteerd in de locale valuta; het bedrijf zelf is zeer betrouwbaar, maar de valuta van Verweggistan heeft te maken met hyperinflatie. Obligatie 2 is van een Belgische voetbalvereniging, genoteerd in euro; de club heeft al eerder niet aan z‟n betalingsverplichtingen voldaan en is nu in een omkoopschandaal verwikkeld. Waarschijnlijk is dat: a.
de credit rating van obligatie 1 hoog is en die van obligatie 2 laag.
b.
de credit ratings van beide obligaties laag zijn.
c.
het renterisico afhangt van de “thuis valuta” van de investeerder.
d.
het renterisico van beide obligaties laag is.
Pagina 7 van 11 (exclusief voorblad).
Tentamen Corporate Finance 2006 I Vraag 28. Neem aan dat de rente in Japan 2% is, in de EU 2,2% is en in de VS 5,9% is. Ga er verder vanuit dat er geen arbitragemogelijkheden zijn en dat de huidige wisselkoersen voor de yen 140 yen per euro en 109 yen per dollar bedragen. Wat is dan de verwachte wisselkoers tussen euro en dollar over een jaar? a.
0,78 dollar per euro
b.
1,28 dollar per euro
c.
1,33 dollar per euro
d.
dat is niet te berekenen met deze gegevens
Vraag 29. Aan het begin van 2006 heeft een aandeel een verwacht rendement gelijk aan 6%. De risico vrije rente bedraagt 4%. Uit een onafhankelijk onderzoek is gebleken dat er drie systematische risico factoren bestaan die het rendement op een specifiek aandeel beschrijven. Deze factoren zijn de groei in export volume, inflatie en de groei in industriële productie. Aan het begin van 2006 zijn inschattingen gemaakt voor elk van deze factoren. De groei in export volume is geraamd op –1%, de verwachte inflatie is 2,5% en de groei in industriële productie is naar verwachting 3,5%. Aan het einde van 2006 zijn de werkelijke waarden van deze factoren bekend: respectievelijk 1%, -2% en 2%. De beta‟s voor elk van deze systematische risico factoren zijn voor het aandeel gelijk aan respectievelijk 1,8 (beta voor de groei in export volume), 0,7 (inflatie beta) en 1,0 (beta voor de groei in industriële productie). Er zijn geen onverwachte nieuwberichten geweest voor dit aandeel over 2006.
Wat is het rendement van het aandeel over het jaar 2006? a.
4,95%
b.
6,00%
c.
-1,05%
d.
8,40%
Vraag 30. Welke van de volgende uitspraken over het verschil tussen het CAPM en het APT is juist? a.
Het CAPM kan alleen worden gebruikt voor goed gediversificeerde portefeuilles en het APT kan juist worden gebruikt voor een specifiek aandeel.
b.
In het CAPM wordt een risico factor gebruikt, terwijl in het APT meerdere risico factoren gebruikt kunnen worden die het rendement op een aandeel verklaren.
c.
In het CAPM wordt een markt rendement gebruikt, terwijl deze nooit een rol speelt in het APT.
d.
Het APT is het aantal factoren dat men moet gebruiken bekend, in het CAPM niet.
Vraag 31. Welke van de volgende uitspraken is juist? a.
Zowel call opties als put opties zijn in-the-money als de koers van het onderliggende aandeel hoger is dan de uitoefenprijs van de opties.
b.
Zowel call opties als put opties zijn in-the-money als de koers van het onderliggende aandeel lager is dan de uitoefenprijs van de opties. Pagina 8 van 11 (exclusief voorblad).
Tentamen Corporate Finance 2006 I c.
Call opties zijn in-the-money als de koers van het aandeel hoger is dan de uitoefenprijs van de call optie. Put opties zijn in-the-money als de koers van het aandeel lager is dan de uitoefenprijs van de put optie.
d.
Call opties zijn in-the-money als de koers van het aandeel lager is dan de uitoefenprijs van de call optie. Put opties zijn in-the-money als de koers van het aandeel hoger is dan de uitoefenprijs van de put optie.
Vraag 32. De koers van een aandeel is vandaag gelijk aan 50. Er worden twee call opties verhandeld op dit aandeel; beide met dezelfde looptijd. De ene call optie heeft een uitoefenprijs van 40 en de ander heeft een uitoefenprijs van 50. Welke van de volgende uitspraken is juist? a.
De premie van de call met een uitoefenprijs van 40 is hoger dan de call met een uitoefenprijs van 50.
b.
De premie van de call met een uitoefenprijs van 40 is lager dan de call met een uitoefenprijs van 50.
c.
Het verschil in uitoefenprijs leidt niet tot een verschil in premie.
d.
Als de premie van de call met een uitoefenprijs van 40 hoger is dan premie van de call met een uitoefenprijs van 50, zal de koers van het aandeel moeten dalen.
Vraag 33. Een belegger koopt een call optie en verkoopt, op hetzelfde moment, een put optie. Beide zijn opties op hetzelfde onderliggende aandeel, hebben beide dezelfde looptijd van exact twee jaar en hebben beide dezelfde uitoefenprijs van 60. De koers van het aandeel bedraagt 50 en heeft een volatiliteit dat gelijk is aan 25%. De risico vrije rente in de markt is gelijk aan 4%. Wat is het totaal aan premie dat de belegger betaalt of ontvangt als gevolg van bovenstaande transactie? a.
Zij ontvangt 5.47 euro.
b.
Zij betaalt 5.47 euro.
c.
Zij ontvangt 7.69 euro.
d.
Zij betaalt 7.69 euro.
Vraag 34. De koers van een aandeel Koninklijke Olie is op dit moment 25. Een belegger wil een put optie kopen op aandelen Koninklijke Olie met een uitoefenprijs van 25 met een looptijd van exact 1 jaar. De koers van een aandeel Koninklijke Olie zal over exact 1 jaar of 30 bedragen of 20. De 1-jaars rente is gelijk aan 5%. Welke van de onderstaande antwoorden ligt het dichtst bij de waarde (premie) van deze put optie? a.
2,14
b.
3,14
c.
2,50
d.
1,79
Pagina 9 van 11 (exclusief voorblad).
Tentamen Corporate Finance 2006 I Vraag 35. De koers van een aandeel Koninklijke Olie is gelijk aan 25. Koninklijke Olie heeft een converteerbare obligatie uitgegeven met een nominale waarde van 1.000 die over exact 1 jaar afloopt. De conversie ratio is gelijk aan 40. De marktprijs van een zero-coupon obligatie van Koninklijke Olie met een looptijd van exact 1 jaar en een nominale waarde van €1.000,- is gelijk aan €952,-. Welke van de onderstaande portefeuilles bootst de converteerbare obligatie na? a.
De genoemde obligatie van Koninklijke Olie plus een investering van €48,- in aandelen Koninklijke Olie.
b.
De genoemde obligatie van Koninklijke Olie plus een investering van €48,- in put opties op aandelen Koninklijke Olie met een looptijd van exact 1 jaar en een uitoefenprijs van 25.
c.
De genoemde obligatie van Koninklijke Olie plus een investering van €48,- in call opties op aandelen Koninklijke Olie met een looptijd van exact 1 jaar en een uitoefenprijs van 25.
d.
De genoemde obligatie van Koninklijke Olie plus een investering van €48,- in call opties op aandelen Koninklijke Olie met een looptijd van exact 1 jaar en een uitoefenprijs van 40.
Vraag 36. Beschouw opnieuw de converteerbare obligatie van Koninklijke Olie uit de vorige vraag. Wat is de conversieprijs van deze converteerbare obligatie? a.
40,00
b.
25,00
c.
38,08
d.
23,81
Vraag 37. Welke van de volgende uitspraken geeft het verschil weer tussen een warrant en een call optie en de implicatie van dit verschil? a.
Warrants zijn put opties en dat verklaart het verschil.
b.
Call opties worden uitgegeven (geschreven) door de onderneming in tegenstelling tot warrants. Hierdoor treedt een verwateringseffect op voor bestaande aandeelhouders.
c.
Warrants worden uitgegeven door de onderneming in tegenstelling tot call opties. Hierdoor treedt een verwateringseffect op voor bestaande aandeelhouders.
d.
Warrants worden uitgegeven door de onderneming in tegenstelling tot call opties. Hierdoor hoeft een onderneming minder put opties uit te geven.
Vraag 38. De AEX Index staat vandaag op 440. Zoals bekend stijgen aandelen gemiddeld met 10% op jaarbasis bij een risico (volatiliteit) van 20%. Dit betekent dat men er vanuit kan gaan dat in 95 van de 100 jaren het rendement zal liggen tussen –30% en +50%. De rente in de markt is gelijk aan 5% op jaar basis. Wat is de prijs van een futures contract op de AEX Index met een looptijd van exact 1 jaar?
a.
660,00 Pagina 10 van 11 (exclusief voorblad).
Tentamen Corporate Finance 2006 I b.
485,10
c.
440,00
d.
462,00
Vraag 39. Een olieraffinaderij koopt olie in en verkoopt de geraffineerde producten aan klanten. De raffinaderij maakt zich zorgen over de huidige hoge olie prijs en is bang dat deze in de toekomst verder zal stijgen. Verder denkt de raffinaderij dat de verkoopprijs van hun olie produkten niet één-op-één zal stijgen met de stijging van de inkoop prijs van olie. Wat kan de raffinaderij doen om zich te beschermen tegen een mogelijk verdere stijging van de olie prijs. a.
Een futures contract kopen op olie.
b.
Een put optie kopen op olie.
c.
Een call optie schijven op olie.
d.
Een forward contract verkopen op olie.
Vraag 40. Veronderstel dat de raffinaderij uit de vorige vraag met een bank een swap contract afgesproken heeft om de olieprijs te fixeren op een niveau van 80 per vat. De swap omvat een volume van 1 miljoen vaten olie te leveren op 1 januari 2007. Welke cash flow uitwisseling vindt plaats vanuit de swap als blijkt dat de prijs van olie 90 bedraagt op 1 januari 2007? a.
De bank betaalt aan de raffinaderij een bedrag gelijk aan 10 miljoen.
b.
De bank betaalt aan de raffinaderij een bedrag gelijk aan 90 miljoen.
c.
De raffinaderij betaalt aan de bank een bedrag gelijk aan 80 miljoen.
d.
De raffinaderij betaalt aan de bank een bedrag gelijk aan 90 miljoen.
--- einde ---
Pagina 11 van 11 (exclusief voorblad).