SYLLABUS PERSOONLIJKHEIDSSTOORNISSEN
© CS Opleidingen Post Bachelor leergang Arbeidsdeskundige
1
INHOUD 1. Inleiding ............................................................................................................................................................... 3 Vuistregels ........................................................................................................................................................... 3 2. Vormen van Persoonlijkheidsstoornissen ........................................................................................................... 4 2.1 Cluster A ........................................................................................................................................................ 4 2.1.1 Paranoïde persoonlijkheidsstoornis ....................................................................................................... 5 2.2 Cluster B ........................................................................................................................................................ 6 2.2.1 Antisociale persoonlijkheidsstoornis ...................................................................................................... 6 2.2.2 Borderline persoonlijkheidstoornis ........................................................................................................ 7 2.2.3 Theatrale persoonlijkheidsstoornis ........................................................................................................ 8 2.2.4 Narcistische persoonlijkheidsstoornis .................................................................................................... 9 2.3 Cluster C ...................................................................................................................................................... 10 2.3.1 Ontwijkende persoonlijkheidstoornis ...................................................................................................... 11 2.3.2 Afhankelijke persoonlijkheidsstoornis ..................................................................................................... 12 2.3.3 Obsessieve-compulsieve persoonlijkheidsstoornis .................................................................................. 13 3. Specifieke werkaanpassingen ........................................................................................................................... 15 3.1 Flexibele werktijden .................................................................................................................................... 15 3.2 Taakaanpassing ........................................................................................................................................... 15 3.3 Communicatie en ondersteuning ................................................................................................................ 15 3.4 Werkplekaanpassingen ............................................................................................................................... 16
© CS Opleidingen Post Bachelor leergang Arbeidsdeskundige
2
1. INLEIDING
Persoonlijkheid kan worden omschreven als een min of meer stabiel patroon van kenmerken, structureel aanwezig vanaf de vroege adolescentie, die consistent gedrag beschrijven en voorspellen, over langere tijd in een verscheidenheid van situaties. Persoonlijkheidsstoornissen openbaren zich meestal in de jeugd of vroege adolescentie en zetten zich voort tot ver in de volwassenheid. Mensen die lijden aan een persoonlijkheidsstoornis lopen telkens op dezelfde manier vast in hun werk, studie, vriendschappen en in intieme relaties. Soms komen ze door hun persoonlijkheid aan geen van deze dingen toe, en blijven ze eenzaam en zonder vast werk. Ze zijn nagenoeg niet in staat hun gedrag aan te passen aan veranderde omstandigheden, waardoor andere mensen hen vaak dwingend en rigide vinden. Persoonlijkheidsstoornissen kenmerken zich met name door extreme varianten van persoonlijkheidstrekken die ook onder de ‘normale’ bevolking voorkomen. Voorbeelden hiervan zijn gevoeligheid voor kritiek, nauwkeurigheid, afhankelijkheid en verlegenheid. Evenals bij andere psychische stoornissen, is er dus sprake van een geleidelijke overgang van normaal/gezond naar abnormaal/ziek. De persoonlijkheid van een persoon is dan gestoord. Bepaalde trekken zijn dan zo overheersend dat aanpassing aan wisselende omstandigheden niet (meer) lukt of het sociaal functioneren wordt belemmerd. Persoonlijkheidsstoornissen worden gekenmerkt door langdurige starre en onaangepaste denk- en gedragspatronen, die privé en op het werk problemen veroorzaken en leiden op disfunctioneren op meerdere niveaus. Vaak verloopt met name de omgang met anderen moeizaam. In tegenstelling tot hun directe omgeving zijn veel patiënten zich niet bewust van hun problematische functioneren. Zij ervaren hun eigen gedrag als ‘bij hun passend’. Vaak geven zij anderen of de omstandigheden de schuld en zijn zij niet bereid zich laten behandelen.
VUISTREGELS Voor het begeleiden van mensen met een persoonlijkheidsstoornis op de werkplek bestaan een aantal vuistregels. Allereerst is een duidelijke, eerlijke en vooral consequente houding noodzakelijk. Het gedrag moet dienen als ingang voor de begeleiding en de eigen verantwoordelijkheid van de medewerker moet worden benadrukt. Personen met een persoonlijkheidsstoornis moeten gestimuleerd worden de consequenties van het eigen handelen te doordenken. De belangrijkste valkuil in de begeleiding van mensen met een persoonlijkheidsstoornis is om net zo geïrriteerd te reageren als anderen in hun omgeving. Voorkomen moet worden dat de begeleider iemand gaat beschouwen als een zeur, querulant of een psychopaat. Zoals gesteld kunnen mensen met een persoonlijkheidsstoornis zich niet aanpassen aan hun omgeving. Daarom is het van belang de omgeving aan te passen aan de persoon. Een goede omschrijving van de sterke en zwakke kanten van de medewerker met een persoonlijkheidsstoornis is hierbij van belang. Is op basis van een sterke/zwakte-analyse een bepaald takenpakket afgesproken, dan dient hier consequent de hand aan te worden gehouden. Bijstelling kan pas plaatsvinden na van te voren afgesproken evaluatiemomenten, bijvoorbeeld na functioneringsgesprekken. Bij de begeleiding van personen met een persoonlijkheidsstoornis is het ook van belang om in een aantal gevallen meerderen of collega’s te instrueren. © CS Opleidingen Post Bachelor leergang Arbeidsdeskundige
3
2. VORMEN VAN PERSOONLIJKHEIDSSTOORNISSEN
Er zijn vele vormen van persoonlijkheidsstoornissen. Deze zijn onder te verdelen in drie clusters: 1. Cluster A (excentriek) 2. Cluster B (dramatisch) 3. Cluster C (angstig)
2.1 CLUSTER A Mensen met deze stoornissen vertonen een opvallend vreemd, excentriek gedrag. Isolatie in de sociale sfeer staat op de voorgrond. Zij mijden contacten en hebben weinig vrienden. De relatie met anderen speelt zich af in hun fantasieën. In een gesprek is moeilijk contact met hen te krijgen. Ze mijden oogcontact. Tevens zijn deze mensen vaak achterdochtig en overgevoelig voor kritiek. In een aantal gevallen kan deze achterdocht aanleiding geven tot agressie. Personen met een cluster-A stoornis kunnen psychotisch ontsporen. Met name ontstaan dan betrekkingswanen. Zij trekken zich hierdoor vaak terug in een beschermend milieu. Op de werkvloer trekken mensen met een cluster-A persoonlijkheidsstoornis zich terug. Hun functioneren wordt ernstig bemoeilijkt door hun vreemde en wantrouwende gedrag. Zij worden ervaren als buitenbeentjes. Zij kunnen moeilijk in teamverband werken. Zij hebben meestal een solistische functie of werken in een beschutte omgeving. Omdat het een groep kwetsbare mensen betreft, is er veelal sprake van óf jonggehandicapt zijn, óf een fragmentarisch arbeidsverleden met herhaalde uitval, leidend tot een definitieve uitval óf mensen in een solistische functie. Belastbaarheid Mensen met een persoonlijkheidsstoornis van het cluster A-type hebben in het algemeen zulke beperkte verdedigingsmechanismen, basale kwetsbaarheid en gestoorde waarneming van de realiteit dat ze vaak niet tot werken in staat zijn. Het betreft vaak jonggehandicapten. Is arbeid mogelijk dan worden personen uit deze cluster vaak als vreemd ervaren. Door hun wantrouwend gedrag zijn zij moeilijk in de omgang. Door hun achtergrond, hun gevoeligheid voor kritiek of hun neiging zich te isoleren, komen personen met een cluster-A persoonlijkheidsstoornis veelal alleen in aanmerking voor louter solistische functies met daarin grote vrijheidsgraden. Binnen cluster A zijn de volgende vormen bekend: 1. paranoïde persoonlijkheid; 2. schizoïde persoonlijkheid; 3. schizotpische persoonlijkheid
© CS Opleidingen Post Bachelor leergang Arbeidsdeskundige
4
2.1.1 PARANOÏDE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS Wantrouwig, argwanend en achterdochtig. Activerende gebeurtenissen op het werk Stressvolle situaties waarin zijn kwetsbaarheid zichtbaar wordt. Relaties die gebaseerd zijn op wederkerigheid en onderling vertrouwen zoals partnerrelaties, vriendschappen werkgever-werknemerrelatie en collega’s. Beelden en opvattingen van de werknemer Beeld van zichzelf: Ik ben kwetsbaar en onschuldig en ik word slecht behandeld. Beeld van anderen: Jij bent boosaardig, vijandig en je wil me vernederen, ondermijnen, oplichten en discrimineren onder het mom van welwillendheid. Strategie: Zoekt naar de verborgen motieven van de ander. Consequenties voor gevoel en gedrag Gevoelens: Woede, rancune en angst. Overontwikkelde gedragspatronen: Waakzaamheid, overal wat achter zoeken, ruzie maken, zich terugtrekken en isoleren. Gevolgen voor werknemers Stressbestendigheid: Weinig vertrouwen in zichzelf en anderen, dus snel overstuur. Psychische klachten: Betrekkingsideeën, wanen, angstklachten PTSS. Conflicten en samenwerking op het werk: TO. Kritisch, opstandig, alles alleen doen, niet samenwerken. Anderen gaan inderdaad vervelend terug doen of negeren. Competentie en motivatie voor het werk: S/Z analyse. Sterk: kritisch, alert, nek uit durven steken, onafhankelijk. Zwak: minder geschikt voor sociale beroepen. Acceptatie van leiding en begeleiding: Altijd kritisch en op zijn hoede, in de tegenaanval gaan na een onschuldige opmerking. Anderen beschuldigen van manipulatie. Te ontwikkelen gedragspatronen door de werknemer Efficacy, (zicht op) zelfredzaamheid, acceptatie, vertrouwen op jezelf en anderen. Aandachtpunten en interventies voor arbeidsdeskundigen Betrekkingsideeën, wanen. Niet verwarren met sociale angst, PTSS en borderline. Hoe bedreigend is selfdisclosure voor deze werknemer? Eventueel doorverwijzen. Geruststellen en vriendelijk doen helpt niet. Wel: bespreken wat hij kan doen tegen de bedreiging. Bij achterdocht naar de begeleider: ‘geloof me niet op mij woorden, maar beoordeel me op mijn daden’.
© CS Opleidingen Post Bachelor leergang Arbeidsdeskundige
5
2.2 CLUSTER B Personen uit cluster B vertonen een sterk extravert gedrag. Bij hen staat dramatisch, emotioneel en impulsief gedrag op de voorgrond. Zij vertonen bejegeningsproblemen. Het gedrag wordt nogal eens gekenmerkt door manipulatie en agressie. Door dit gedrag vallen cluster-B personen op. Zij kunnen verwarring en agressie bij anderen oproepen. Cluster-B personen zijn mensen die ruimte om zich nodig hebben. Zij kunnen zich niet aanpassen aan de ruimte van anderen, aan normen en waarden van anderen. Dit leidt vaak tot problemen in de werksituatie, omdat zij botsen met anderen. Dit omdat personen met cluster-B kenmerken als lastig, druk grillig, driftig of ruziezoekend worden ervaren. Cluster-B gedrag dempt af met de leeftijd. Dit door verlies aan vitaliteit of omdat cluster-B personen reeds uit het arbeidsproces zijn en zich hebben ‘teruggetrokken’ van het maatschappelijk leven. Belastbaarheid De belastbaarheid van mensen met een persoonlijkheidsstoornis van het cluster-B type is moeilijk te beoordelen. Sommigen van hen hebben in hun arbeidsgeschiedenis een redelijke arbeidsprestatie gekend. Anderen echter zijn alleen in aanmerking gekomen voor een beschutte werkplek of hebben gefunctioneerd in een vrij beroep. Een goed onderzoek naar de arbeidsprestatie in het verleden en het verzuim is derhalve aan de orde. De feitelijk geleverde arbeidsprestatie gedurende minimaal een half jaar is hierbij maatgevend. Kortere periodes van arbeid zijn dit in mindere mate. Het gedrag van mensen met een persoonlijkheidsstoornis van het cluster B-type roept in de werkomgeving vaak problemen op. Men ziet hen als lastig, druk, grillig, onmogelijk, ruziezoekend en driftig. Daarom is een meer solistische werkplek in een aantal gevallen verkieslijk. Bovendien kunnen mensen met een persoonlijkheidsstoornis van het cluster B-type moeilijk omgaan met dwang, normen van anderen etc. Dwang op het uitoefenen versterkt hun gedrag. Een dwingend werktempo is derhalve vaak een belastende factor voor hen. Ook kunnen mensen met een dergelijke stoornis geen werk verrichten waarbij een adequate conflicthantering vereist is. Binnen cluster B zijn de volgende vormen bekend: 1. Antisociale persoonlijkheid 2. Borderline persoonlijkheid 3. Theatrale persoonlijkheid 4. Narcistische persoonlijkheid
2.2.1 ANTISOCIALE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS Schendt de rechten van anderen. God noch gebod. Activerende gebeurtenissen op het werk Autoriteiten en regels, veel of juist geen controle. Conflicten. Gedachten Beeld van zichzelf: Einzelgänger, autonoom en sterk, of slachtoffer.
© CS Opleidingen Post Bachelor leergang Arbeidsdeskundige
6
Beeld van anderen: Tegenstanders, die je beletten je eigen gang te kunnen gaan. Roofdieren, die je moet pakken voor ze jou pakken. Zwakke sukkels, die er zijn om gebruik van te maken. Strategie: Geen rekening houden met anderen. Anderen de schuld geven van problemen. Consequenties voor gevoel en gedrag Gevoelens: Onverschillig, agressief, verongelijkt. Overontwikkelde gedragspatronen: Roofzuchtig, parasiterend zijn, manipulatie, intimidatie, pesten, stoken, ruzie maken, delinquentie, machtsmisbruik, externaliseren, onverantwoordelijk zijn, lage frustratietolerantie, afreageren, korte termijn planning, impulsief, schulden maken, ongedisciplineerd, snel opgeven, geen betrokkenheid bij werk en collega’s, tegen werken, ontbreken van spijtgevoelens. Gevolgen voor de werknemer Stressbestendigheid: Is niet groot (LFT). Psychische klachten: Als kind vaak een gedragsstoornis gehad, ADHD, impulscontrole stoornis, verslavingen. Bij lichamelijke klachten komt ziektewinst voor, depressief. Conflicten en samenwerking op het werk: Pesten en intimideren, conflicten en ergernissen komen vaak voor, de lijn trekken, geen verantwoordelijkheid nemen, onverantwoorde risico’s. Competentie en motivatie voor het werk: S/Z analyse. Sterk: weinig scrupules, expansief. Zwak: geen empathie, frustratietolerantie en discipline, snel opgeven. Acceptatie van leiding en begeleiding: Niet conformeren aan het beleid, openlijk of verborgen in verzet, stoken en traineren, liegen en bedriegen.
Te ontwikkelen gedragspatronen door de werknemer Grenzen van anderen accepteren, empathie, rekening houden met een ander, samenwerken, eerlijkheid. Eigen aandeel in moeilijkheden onder ogen willen zien. Voorts verantwoordelijkheid voor het eigen gedrag en voor anderen, op lange termijn leren denken, frustratietolerantie, behoeften uitstellen, werkdiscipline en doorzettingsvermogen aanleren, verzoenen met tegenstanders.
2.2.2 BORDERLINE PERSOONLIJKHEIDSTOORNIS
Instabiliteit in stemming, relaties en identiteit. Activerende gebeurtenissen op het werk Spanningen, onvoorspelbaarheid, onduidelijkheid roepen herinneringen op en angst om ontslagen te worden. Beelden en opvattingen van de werknemer Beeld van zichzelf: Identiteitsverwarring: weet niet wie hij is. Vaak vindt hij zich een slecht mens. Beeld van anderen: De ander wordt geïdealiseerd of gekleineerd. Relaties zijn intens, maar kort. © CS Opleidingen Post Bachelor leergang Arbeidsdeskundige
7
Strategieën: Niet willen voelen en kunnen verdragen van spanning. Consequenties voor gevoel en gedrag Gevoelens: Leegte (verlatings)angst, somberheid, wantrouwen, prikkelbaarheid en woede, hoge arouselniveau. Gevoelens zijn intens en snel wisselend. Overontwikkelde gedragspatronen: Vastklampen, hard werken om niet te hoeven voelen, opofferen en onderwerpen om niet verlaten te worden. Geruststelling zoeken door conflicten aan te gaan. Schuldinductie, manipulatie, ander tot partij maken of tot interventies verleiden. Gedachten lezen, slachtoffergedrag, steeds weer laten mishandelen of misbruiken. Heftige conflicten, vechtpartijen of stoken en splitsen, zelf spanning veroorzaken. Snelle wisselingen van baan, partner, seksuele voorkeur, identiteit. Impulsiviteit, geld verkwisten, seks, middelen misbruik, roekeloosheid, vreetbuien, suïcidaliteit, automutilatie. Gevolgen voor werknemers Stressbestendigheid: Kunnen nauwelijks spanning verdragen, vaak ziek melden ook na drankmisbruik en conflicten thuis of op het werk. Psychische klachten: Problematiek als stemming- en angststoornissen, eetstoornissen, misbruik van middelen, dissociatie, PTSS, (para) suïcide, gevaar voor decompensatie. Zich groot houden. Conflicten en samenwerking op het werk: Splitsen en manipuleren, voor collega’s onvoorspelbaar door wisselende stemmingen, crises veroorzaken. Competentie en motivatie voor het werk: Vooral instabiliteit. Sterke en zwakke kanten wisselen. Te ontwikkelen gedragspatronen door de werknemer Grenzen stellen aan zichzelf en anderen. Grenzen van anderen accepteren. Nuanceren en bij jezelf te rade gaan. Emoties controleren, impulscontrole. Veiligheid creëren en anderen vertrouwen. Taakgericht zijn. Aandachtpunten en interventies voor arbeidsdeskundigen Wees zakelijk, ga niet te snel, stel grenzen, blijf kalm wijzen op eigen verantwoordelijkheid. Niet te veel complimenten geven. Bij crises: ‘hier is de begeleiding niet voor’. Vraag hem het storende gedrag te stoppen. Niet dwingen en verantwoordelijkheden uit handen nemen.
2.2.3 THEATRALE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS
Aandacht vragen en emotionaliteit. Activerende gebeurtenissen op het werk Te weinig aandacht krijgen. Verworpen of buiten gesloten worden. Systematisch werk. Beelden en opvattingen van de werknemer Beeld van zichzelf: Aantrekkelijk en indrukwekkend. Het centrum van belangstelling.
© CS Opleidingen Post Bachelor leergang Arbeidsdeskundige
8
Beeld van anderen: Publiek en bewonderaars. Zijn te verleiden. Strategieën: ik laat me leiden door de aandacht van anderen Consequenties voor gevoel en gedrag Gevoelens: Vrolijk, maar bij gebrek aan aandachtig: angstig, wanhopig, jaloers. Overontwikkelde gedragspatronen: Aandacht vragen, expressie van (onechte) emoties, rol spelen, buitenkantgedrag, representatief. Globale niet gedetailleerde spraak. Suggestief gemakkelijk te beïnvloeden door anderen of door de omstandigheden. Angst spontaniteit te verliezen als er nagedacht moet worden. Gevolgen voor werknemers Stressbestendigheid: Geringe stressbestendigheid. Zal als copingstijl vooral afreageren naar de omgeving gebruiken. Psychische klachten: Stemmingswisselingen, separatieangst, paniekstoornis, conversie, suïcidale gestes. Conflicten en samenwerking op het werk: Dramatiseren: onecht huilen, overstuur reageren, boos worden. Afleiden van collega’s: flirten, veel aandacht vragen, lacherige sfeer, die gaan zich onzeker voelen of nemen hem niet serieus. Competentie en motivatie voor het werk: Aandacht durven vragen en te kunnen verdragen. Representatieve beroepen zijn zeer geschikt en alle kwaliteiten komen dan naar voren. Het wordt echter moeilijk als er systematisch werk moet worden verricht. Te ontwikkelen gedragspatronen door de werknemer Zelfreflectie = wat je weet over jezelf. Nadenken, problem solving, systematisch leren werken. Zichzelf onder controle kunnen houden, perifeer kunnen zijn. Aandachtpunten en interventies voor arbeidsdeskundigen Zie acceptatie van leiding en begeleiding.
2.2.4 NARCISTISCHE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS
Arrogant, hengelend naar waardering en gebrek aan empathie.
Activerende gebeurtenissen op het werk Kritiek krijgen. Niet gewaardeerd worden. Beelden en opvattingen van de werknemer Beeld van zichzelf: Fantaseert over onbeperkte successen, macht, genialiteit, schoonheid en liefde. Ik ben speciaal, uniek, superieur, een prinsje.
© CS Opleidingen Post Bachelor leergang Arbeidsdeskundige
9
Beeld van anderen: Ze zijn inferieur. Ze laten hun waardering en bewondering aan mij blijken. Strategieën: Laten zien hoe geweldig je bent. Zichzelf overschatten en anderen onderschatten. Consequenties voor gevoel en gedrag Gevoelens: Trots, jaloers, gekrenkt, depressie, schaamte. Overontwikkelde gedragspatronen: Zelfoverschatting, competitie, arrogantie, exploiteren van anderen. Gevolgen voor werknemers Stressbestendigheid: Zolang hij geen kritiek krijgt kan hij wel veel aan, maar als het niet loopt zoals hij wil dan kan zijn stressbestendigheid snel afnemen.. Psychische klachten: Depressie, burnout. Conflicten en samenwerking op het werk: BT, rivaliserend. Boven de groep stellen. Niet aan te spreken op zijn gedrag. Vervelende klussen afschuiven. Competentie en motivatie voor het werk: S/Z analyse. Vaak talentvolle en ambitieuze medewerkers, maar moeilijk om mee samen te werken. Gevaar is dat zij zich overschatten. Te ontwikkelen gedragspatronen door de werknemer Kritiek verdragen, om feedback leren vragen. Empathie, rolwisselingen, fouten mogen maken, iets niet kunnen. Gewoon meedoen, gelijkwaardig kunnen zijn, samenwerken. Groepsidentificatie, gewoon meedoen, van ik naar wij. Aandachtpunten en interventies voor arbeidsdeskundigen IQ-test, beroepskeuzetest.
2.3 CLUSTER C Persoonlijkheidsstoornissen uit cluster C worden gekenmerkt door angstig gedrag en introversie. Er bestaat een uitgesproken angst voor de omgeving. Zij proberen zich op allerlei manieren staande te houden in een voor hen beangstigende (werk-)omgeving. Personen met een cluster-C persoonlijkheidsstoornis vallen op door hun subassertief gedrag. Deze groep heeft veel moeite met het zelfstandig nemen van beslissingen. Personen met een cluster-C persoonlijkheidsstoornis hebben meestal langer in het arbeidsproces gezeten dan personen met een cluster-A of cluster-B persoonlijkheidsstoornis. Vaak doen zij daarbij met name wat anderen van hen vragen. Soms roepen personen met een cluster-C persoonlijkheidsstoornis irritatie op in de werksituatie omdat zij uiterst nauwgezet hun werk verrichten en daarbij vasthouden aan procedures. Ze worden dan ervaren als dwarsliggers. Belastbaarheid Mensen met een persoonlijkheidsstoornis in het cluster C-type hebben vaak een goede, te goede, arbeidsprestatie. Gezien hun perfectionistische of ontwijkende gedrag is werken onder tijdsdruk belastend voor deze groep. Omdat het stellen van prioriteiten een probleem is voor mensen met een cluster Cpersoonlijkheid , dienen in een aantal gevallen conflicterende eisen vermeden te worden. Die personen die erop staan dat anderen zich onderwerpen aan hun manier van werken, zoals gezien wordt bij een obsessief© CS Opleidingen Post Bachelor leergang Arbeidsdeskundige
10
compulsieve persoonlijkheidsstoornis, zijn niet in staat tot een adequate conflicthantering. Ook verantwoordelijk werk met een groot afbreukrisico kan voor een aantal mensen met een cluster-C persoonlijkheid te belastend zijn. Daar waar er sprake is van een uitgesproken stoornis, en waarbij therapeutische interventies slechts een beperkt effect hebben, is soms een beperkt aantal uren werken slechts mogelijk. Binnen cluster C zijn de volgende vormen bekend: 1. Ontwijkende persoonlijkheid 2. Afhankelijke persoonlijkheid 3. Obsessief compulsieve persoonlijkheid 4. Passief-agressieve persoonlijkheid
2.3.1 ONTWIJKENDE PERSOONLIJKHEIDSTOORNIS
Geremd, lage zelfwaardering, angst om af te gaan. Activerende gebeurtenissen op het werk Veel sociale contacten of conflicten op het werk, kritiek en afwijzing. In het middelpunt van de belangstelling staan. Beoordeeld worden op prestaties. Beelden en opvattingen van de werknemer Beeld van zichzelf: Ik ben onbekwaam, sociaal onbeholpen, onaantrekkelijk en minderwaardig, niet in staat onplezierige gevoelens te verdragen en kwetsbaar voor vernedering en afwijzing. Beeld van anderen: Ze zijn veel beter. Ze zijn kritisch. Ze zijn veeleisend. Ze kunnen me vernederen. Strategieën: Ik moet geen risico nemen. Ik moet niet opvallen, want dan kan ik door de mand vallen. Ik moet onplezierige gedachten, gevoelens en situaties vermijden. Consequenties voor gevoel en gedrag Gevoelens: Dysfoor, angstig, geremd, bedroefd. Overontwikkelde gedragspatronen: Selectieve aandacht voor fouten, succes over het hoofd zien. Contact- en conflictvermijdend. Lage frustratietolerantie, intern vermijden, ziek melden. Schadelijk gedrag zoals drinken, snoepen als spanningsreductie. Geen aandacht vragen voor eigen wensen en noden. Onder hun niveau functioneren omdat ze geen risico’s durven te nemen. Gevolgen voor werknemers Stressbestendigheid: Door in- en externe vermijding worden problemen voor zich uitgeschoven, waardoor ze dreigen te escaleren. Psychische klachten: Faal- en sociaalfobische- en gegeneraliseerde angstklachten, verslavingen. Dysthymie en vaak trauma in de voorgeschiedenis.
© CS Opleidingen Post Bachelor leergang Arbeidsdeskundige
11
Conflicten en samenwerking op het werk: SO. Aanpassend en zeer sociaal wenselijk. Bij conflicten en angst verzuim. Competentie en motivatie voor het werk: S/Z analyse: Sterke kanten zijn vooral leiding ontvangen, aanpassen, achter de schermen willen werken. Zwakke kanten zijn vooral aandacht vragen, in het middelpunt van de belangstelling staan, zichzelf of de afdeling verkopen. Acceptatie van leiding en begeleiding: Vooral oppassen voor cognitief vermijden, checken of hij zich afgewezen voelt door de begeleider om wegblijven te voorkomen. In algemene zin de nadelen van alcoholmisbruik ter sprake brengen. Te ontwikkelen gedragspatronen door de werknemer Contacten leggen met anderen, gezelligheid, zelfwaardering, risico’s nemen. Verdragen van onplezierige gevoelens, afleren van disfunctionele spanningsreductie. Aandachtpunten en interventies voor arbeidsdeskundigen Trauma’s in voorgeschiedenis, ziekteverzuim navragen.
2.3.2 AFHANKELIJKE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS
Onzelfstandig, verzorgingsbehoeftig, bang om verlaten te worden. Activerende gebeurtenissen op het werk Zelfstandig werken, op zichzelf teruggeworpen zijn en niet geholpen worden. Verantwoordelijkheid moeten dragen, beslissingen nemen. Verlaten worden door steunende personen of overgeplaatst worden. Chef of bedrijfscultuur staat autonomie te veel of te weinig toe. Beelden en opvattingen van de werknemer Beeld van zichzelf: Zwak, hulpeloos, incompetent. Beeld van anderen: Sterk, ondersteunend, competent. Strategieën: Ik moet anderen om hulp en geruststelling vragen. Als ik het niet kan, hoef ik het ook niet te proberen. Consequenties voor gevoel en gedrag Gevoelens: Onzeker en bang, faalangstig moe. Overontwikkelde gedragspatronen: Veel om raad en hulp vragen, collega’s het werk laten doen, irritaties oproepen, vastklampen aan sterke collega’s of chef, persoons- i.p.v. taakgericht werken, onder niveau werken, zich incompetent voordoen, promotie ontlopen, verantwoordelijkheden ontlopen, ziek melden, taken niet afmaken, uitstellen, deadlines niet halen, geen werkplanning, niet productief maar toch moet van het werk door tobben.
© CS Opleidingen Post Bachelor leergang Arbeidsdeskundige
12
Gevolgen voor werknemers Stressbestendigheid: Gering door gebrek aan zelfvertrouwen, vooral als iemand op zich is aangewezen. Psychische klachten: Angststoornissen, dysthymie, verslavingen (medicatie), lichamelijke klachten, overspanning. Conflicten en samenwerking op het werk: OS. Volgend. Irritaties ontstaan door veel om hulp en geruststelling te vragen. Voortdurend naar de bekende weg vragen. Vertraging van het programma. Competentie en motivatie voor het werk: S/Z analyse. Laat zich goed aansturen, geschikt voor werk waarin gehoorzaamheid en discipline is vereist. Minder geschikt voor werk waarin veel zelfstandige beslissingen moeten worden genomen. Acceptatie van leiding en begeleiding: Zeer volgzaam. Te ontwikkelen gedragspatronen door de werknemer Zelfstandig worden. Eerst proberen te doen, van fouten leren. Vaardigheidstrainingen: zelfvertrouwen, zelfwaardering en zelfbekrachtiging: ‘ik kan het’. Aandachtpunten en interventies voor arbeidsdeskundigen Ziekteverzuim nagaan, competentie voor het werk nagaan, bijscholing. Kans op ouderdom depressie omdat te weinig uit leven gehaald. Niet geïrriteerd raken, hulpvaardige collega’s afremmen, laten experimenteren en resultaat bekrachtigen.
2.3.3 OBSESSIEVE-COMPULSIEVE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS
Perfectionisme, moeten en overcontrole. Activerende gebeurtenissen op het werk Desorganisatie, vergissingen, gebreken. Situaties waarin keuze gemaakt moeten worden. Beelden en opvattingen van de werknemer Beeld van zichzelf: Verantwoordelijk voor zichzelf en anderen. Perfectionist. In de kern voelen zij zich inadequaat en hulpeloos, wat gecompenseerd wordt door moeten, systeem en orde. Beeld van anderen: Ze zijn onverantwoordelijk, incompetent, nonchalant, gemakzuchtig, genotzuchtig. Strategieën: Ik moet harden foutloos werken. Mensen zouden meer hun best moeten doen en meer kritiek moeten krijgen. Consequenties voor gevoel en gedrag Gevoelens: Angst, overstuur, irritatie, spijt, teleurstelling, bij falen ‘depressief’. Overontwikkelde gedragspatronen: Perfectionisme, uitstellen, besluiteloosheid, vastlopen in details. Hoge eisen stellen aan zichzelf en anderen, dichotoom denken. Bekritiseren en straffen van anderen en zichzelf. Star, koppig, verkrampt, gierig, oppotten, verzamelen, conservatief, conventioneel. In alles ordening aanbrengen en anderen hun systematiek willen opleggen: ‘jij moet’. Te hard werken en zichzelf uitputten: ‘ik moet’. © CS Opleidingen Post Bachelor leergang Arbeidsdeskundige
13
Gevolgen voor werknemers Stressbestendigheid: Wordt ondermijnd door onvermogen prioriteiten te stellen. Alles is belangrijk. Psychische klachten: Faalangst, depressie, burn-out, gegeneraliseerde angststoornis, lichamelijke klachten en seksuele disfunctie. Traag werken, rituelen etc. kan wijzen op een obsessief-compulsieve stoornis, waarvoor wellicht individuele therapie nodig is. Conflicten en samenwerking op het werk: BS. Zich met alles bemoeien, werkwijze van anderen bekritiseren, het is nooit goed, weinig complimenten geven, anderen opjagen en paniek zaaien. Competentie en motivatie voor het werk: S/Z analyse. Sterkte: Harde werkers met hart voor de zaak en hun collega’s. Zwakten: Niet goed kunnen delegeren en samenwerken. Te ontwikkelen gedragspatronen door de werknemer Spontaniteit, speelsheid en experimenteren, ontspannen, pauzeren, hobby’s. Timemanagement. Leren besluiten en risico’s te nemen, plezier krijgen in het maken van fouten, respect voor de werkwijze van de ander krijgen, delegeren. Aandachtpunten en interventies voor arbeidsdeskundigen Uit de machtsstrijd blijven, kritiek kunnen verdragen en serieus nemen, humor gebruiken, structureren.
© CS Opleidingen Post Bachelor leergang Arbeidsdeskundige
14
3. SPECIFIEKE WERKAANPASSINGEN
Werkaanpassing voor mensen met psychische beperkingen is maatwerk. Gezien de aard van de beperkingen, de ernst en de duur van de aandoening, ligt het voor de hand dat dit geen eenmalig gebeuren is. Rekening dient te worden gehouden met zowel de mogelijkheden en onmogelijkheden van de werknemer, als van de werksetting, de inhoud van het takenpakket, de begeleidingsmogelijkheden en de financiële haalbaarheid van de aanpassing. Met deze werkaanpassingen is nog maar weinig ervaring opgedaan.
3.1 FLEXIBELE WERKTIJDEN Het aanpassen van werktijden aan individuele noden en mogelijkheden van de persoon is een van de belangrijkste mogelijkheden. Verlofmogelijkheden, extra pauzes en werkonderbreking zijn een uitkomst voor mensen die last hebben van vermoeidheid, verminderde energie of concentratieverlies. Moeilijkheden met op gang komen in de ochtend en sufheid is een vaak voorkomend probleem. Een aangepast werkschema, evenals de mogelijkheid om de eigen werklast te verdelen over een bepaalde tijd, kan aan dit probleem tegemoet komen. Flexibele werkcontracten met eventuele terugkeergarantie na ziekte kunnen extra stress of angst voor het verlies van werk wegnemen.
3.2 TAAKAANPASSING Taakaanpassing is een andere mogelijkheid om mensen beter te laten functioneren. Vaak is hun taak te omvangrijk of onoverzichtelijk en is het aanleren van een nieuwe taak teveel gevraagd. Geleidelijke taakaanpassing en training kunnen dan aangewezen zijn. Grondige taakanalyse is hiervoor noodzakelijk. Taken opsplitsen en voorzien van duidelijke instructies is een veel gebruikte aanpassing. Andere mogelijkheden zijn: het veranderen of schrappen van deeltaken of de baan of taken delen met anderen. Als gevolg van een psychische aandoening heeft men soms een langere tijd nodig om te wennen of nieuwe taken of vaardigheden te leren, ondersteuning of supervisie van een ervaren werkmakker kan dan een grote hulp zijn. (Marrone e.c. 1995).
3.3 COMMUNICATIE EN ONDERSTEUNING Aanpassingen voor de communicatie op de werkvloer omvatten alle maatregelen die getroffen worden ter verbetering van de interactie met collega’s en leidinggevenden. Zoals het plannen en ondersteunen van evaluatiegesprekken, het aanleren van nieuwe gespreksvaardigheden en probleemoplossende strategieën, instructie of leiding door een jobcoach tijdens de introductieperiode, ondersteuning bij evaluatiegesprekken. Dagelijkse taakplanning en extra supervisie door een vaste werkmakker of leidinggevende kan nodig zijn. De werkleider coachen in het omgaan met en begrip vragen voor specifiek gedrag is eveneens een waardevolle aanpassing. Positieve feedback is erg belangrijk voor mensen die zich onzeker voelen en moeilijk de onuitgesproken lichaamstaal van andere werknemers kunnen verstaan. De jobcoach kan in moeilijke situaties een uitlaatklep bieden en voorkomen dat situaties uit de hand lopen. © CS Opleidingen Post Bachelor leergang Arbeidsdeskundige
15
3.4 WERKPLEKAANPASSINGEN Naast de veelal materiële aanpassingen zoals bijvoorbeeld de hoogte van de werktafel, het voorzien van ergonomische meubilair enz. kunnen ook andere voorzieningen noodzakelijk zijn. Voor mensen met psychische klachten is concentratie een groot probleem. Aandacht voor lawaai, lichtgevoeligheid en het prikkelarm maken van de werkomgeving is dan een alternatief. Een rustruimte, een ijskast om medicatie in te bewaren en vervoersfaciliteiten behoren eveneens tot de mogelijkheden.
© CS Opleidingen Post Bachelor leergang Arbeidsdeskundige
16