Studie Stadslandbouw Leuven in opdracht van Stad Leuven
Pepijn De Snijder, Tessa Avermaete, Erik Mathijs Departement Aard- en Omgevingswetenschappen Afdeling bio-economie
Maart 2015
Foto: De Wijnpers, © Mario Kicken
Disclaimer
Deze publicatie werd door de afdeling bio-economie van de KU Leuven met de meeste zorg en nauwkeurigheid opgesteld. Er wordt evenwel geen enkele garantie gegeven omtrent de juistheid of de volledigheid van de informatie in deze publicatie. De gebruiker van deze publicatie ziet af van elke klacht tegen de KU Leuven of zijn medewerkers, van welke aard ook, met betrekking tot het gebruik van de via deze publicatie beschikbaar gestelde informatie. In geen geval zal de KU Leuven of zijn medewerkers aansprakelijk gesteld kunnen worden voor eventuele nadelige gevolgen die voortvloeien uit het gebruik van de via deze publicatie beschikbaar gestelde informatie.
Inhoud Samenvatting .......................................................................................................................................... 3 1. Inleiding............................................................................................................................................... 5 2. Stadslandbouw en lokale voedselstrategieën ................................................................................... 6 2.1. Landbouw in de stad: een historisch overzicht .......................................................................... 6 2.2. Stadslandbouw ............................................................................................................................ 8 2.3. Stedelijke voedselstrategie en -beleid ...................................................................................... 10 3. Een veranderend klimaat ................................................................................................................. 13 3.1. Klimaatverandering ................................................................................................................... 13 3.2. (Grondstof)schaarste ................................................................................................................. 14 3.3. Voedselzekerheid en voedselconsumptie ................................................................................ 14 3.3.1. Demografische uitdagingen ............................................................................................... 17 3.3.2. Landbouw en voeding ........................................................................................................ 20 3.4. Conclusie .................................................................................................................................... 20 4. Leuven en lokale landbouw.............................................................................................................. 22 4.1. Landbouwcijfers Leuven ............................................................................................................ 22 4.2. Biologische landbouw................................................................................................................ 25 4.3. Privétuinen................................................................................................................................. 27 4.4. Tuinprojecten............................................................................................................................. 30 4.5. Lokale voeding ........................................................................................................................... 33 4.6. Gronden in openbare eigendom ............................................................................................... 34 4.7. Korte keten ................................................................................................................................ 36 4.8. Voedselverspilling...................................................................................................................... 37 4.9. Beleidsdocumenten en ruimtelijk structuurplan ..................................................................... 39 5. Empirisch onderzoek ........................................................................................................................ 42 5.1. Inventaris van voedselgerelateerde initiatieven in Leuven en omgeving ............................... 42 5.2. Enquête ...................................................................................................................................... 44 5.3. Interviews/gesprekken .............................................................................................................. 52 5.3.1. Thema 1: Grond en landbouw ............................................................................................ 53 5.3.2. Thema 2: Nieuwe initiatieven ............................................................................................ 55 5.3.3. Thema 3: Korte keten ......................................................................................................... 56 5.3.4. Thema 4: Socio-cultureel .................................................................................................... 57 5.3.5. Thema 5: Rol van de stad ................................................................................................... 59 1
5.3.6. Thema 6: Algemene bemerkingen ..................................................................................... 62 6. Aanbevelingen voor een Leuvense voedsel- en landbouwstrategie .............................................. 63 6.1.
Inleiding................................................................................................................................. 63
6.2.
Bewustwording ..................................................................................................................... 64
6.3.
Kennis .................................................................................................................................... 66
6.4.
Infrastructuur ........................................................................................................................ 67
Referenties ............................................................................................................................................ 70 Bijlagen....................................................................................................................................................iii Bijlage 1: Agenda van de gesprekken in het kader van de studie Stadslandbouw. .........................iii Bijlage 2: Inventaris ............................................................................................................................iii Bijlage 3: Nulmeting ......................................................................................................................... xiv Bijlage 4: IPO advies lokale voedselstrategieën (ingekort) ........................................................... xviii Bijlage 5: Leuven Klimaatneutraal: wetenschappelijk rapport ..................................................... xxiv
2
Samenvatting De stad Leuven engageert zich om vorm te geven aan een stadslandbouwbeleid. Deze studie is een aanzet voor een voedsel- en landbouwstrategie in Leuven. Het actieplan geeft concreet aan wat stadslandbouw zou kunnen betekenen voor Leuven. Dit rapport is tevens een bron van inspiratie voor het opzetten van concrete initiatieven en experimenten rond stadslandbouw en voeding. Stadslandbouw wordt breed geïnterpreteerd en naast de lokale producenten worden ook sociale en educatieve projecten, door consument georganiseerde initiatieven en distributiekanalen opgenomen. De studie omvat een inventarisatie van de bestaande initiatieven en een peiling van de noden en kansen met betrekking tot het Leuvense beleid rond stadslandbouw. De Stad Leuven beschouwt stadslandbouw als een motor voor de ontwikkeling van een lokale voedselstrategie. Concrete initiatieven moeten leiden tot een grotere afzet van lokale producten in de stad en tot het uitbouwen van het aanbod van deze producten, zowel commercieel als niet-commercieel. Voedsel wordt naast een levensnoodzakelijke hulpbron echter ook meegenomen in het beleid als een hefboom voor sociale doeleinden. Op basis van de inventarisatie van bestaande initiatieven en gesprekken met verschillende actoren worden drie categorieën van aanbevelingen geformuleerd die een stap betekenen in de richting van een duurzaam en lokaal landbouw- en voedselsysteem. De aanbevelingen zijn een beperkte selectie van mogelijke actiepunten en de thema’s die tijdens de gesprekken naar boven zijn gekomen en zijn voer voor veel meer acties in Leuven, waarvan er vele op het conto zouden moeten komen te staan van ondernemers en burgers in het Leuvense. Uiteraard zal de toekomst nieuwe prioriteiten aanreiken door het organisch groeien van bedrijven en initiatieven en door de onvoorspelbaarheid van de verschillende lokale en internationale ontwikkelingen.
1. Bewustwording. Enkel door de bevolking en de bedrijven in Leuven goed te informeren en in verbinding te stellen met voedselproductie, kunnen zij hun verantwoordelijkheid erkennen en hun keuzes heroriënteren naar een meer duurzaam consumptie- en productiepatroon. Leuven kan kennis aanreiken aan zijn inwoners door informatie- en sensibiliseringscampagnes. Dit kan door het opstellen van een gecombineerde folder, die samen met een website, alles rond voeding en landbouw in Leuven samenbrengt. Naast het vergroten van de zichtbaarheid van de korte keten, staan in deze publicaties de verschillende projecten die mogelijk zijn, van scholen en instellingen tot de kompostmeesters en de wetgeving rond geveltuinen en daktuinen. Via deze campagnes worden burgers, bedrijven en instellingen aangemoedigd om hun voedselpatronen te verduurzamen en komen ze in aanraking met de positieve effecten van tuinwerking voor henzelf en hun organisatie. Ook het thema voedselverspilling en acties hieromtrent kunnen hierin opgenomen worden. Leuven kan inzetten om kinderen zo vroeg mogelijk in contact te brengen met voedselproductie en gezonde voeding. Bewustzijn rond wat gezond is begint thuis, maar moet op school geformaliseerd worden. Dit heeft ook tot gevolg dat de keuzes die op de school kunnen gemaakt worden wat voeding en drank betreft moeten passen binnen een opvoedkundig kader dat gezondheid en duurzaamheid promoot. Informatie kan ook aangeboden worden door socio-culturele projecten met als thema voeding te organiseren en evenementen die al plaatsvinden als katalysator te gebruiken om het thema voeding en landbouw dichter bij de bevolking te brengen. De lokale afzet kan gestimuleerd worden bij scholen, ziekenhuizen, stadsinstellingen en de Leuvense horeca. Meer aanbod genereren kan door de vraag serieus te doen stijgen en een lange termijn engagement aan te tonen, waardoor verschillende lokale spelers zich kunnen gaan heroriënteren naar de lokale markt. 3
2. Kennis. Eens actoren bewust zijn van het belang van een gezonde voeding en een duurzame landbouw hebben zij de gepaste kennis nodig om aan de slag te gaan. Kennis is voldoende aanwezig, maar moet vooral ontsloten worden voor verschillende doelgroepen. Het volwassenenonderwijs kan een aanbod aanbieden rond de mogelijkheden en voordelen van lokale voedselproductie. Ook het aanbieden van demonstratieprojecten kan inspirerend en aanmoedigend werken. Zo kunnen de kringloopwerkers verder in de aandacht gebracht worden en kan een voedseltuin of educatieve leertuin vorm krijgen bijvoorbeeld binnen de groendienst. Het aanstellen van een stadsboer maakt het mogelijk de ondersteuning, onderhoud en opvolging van tuinbouwprojecten bij één bevoegd persoon onder te brengen of er kan gekozen worden om bij land- en tuinbouwers te rade te gaan en hen in te huren voor advies en ondersteuning. De opleiding van jonge landbouwers kan ook verder in Leuven opgebouwd worden door de aanwezigheid van de provinciale tuinbouwschool De Wijnpers, de KU Leuven en de mogelijke komst van een opleiding biologische landbouw naar Leuven. Deze kansen moeten benut worden en de verschillende scholen moeten de kans krijgen om op de gronden dichtbij Leuven aan de slag te gaan met hun praktijkopleidingen. Het ondersteunen van couveusebedrijven en het promoten van stages bij lokale landbouwers moet toekomstige landbouwers ondersteunen die open staan voor de korte keten. Ook andere actoren in de voedselketen, zoals koks, restaurants, cateraars, enz. dienen toegang te hebben tot relevante kennis om hun aanbod te verduurzamen. Hiertoe kan aangesloten worden op projecten zoals duurzame catering en het topkokbeleid in Vlaanderen.
3. Infrastructuur. Voedselproductie vereist grond die in de stad zelf kan liggen, aan de rand van de stad of buiten de stad. Een korte-ketenaanpak heeft nood aan logistieke oplossingen die de korte afstand tussen producent en consument in ere houden. Zowel tijdens de gesprekken, in de enquête als doorheen de wetenschappelijke en grijze literatuur is het belang van ruimte voor landbouw het belangrijkste thema. Het huidige engagement om het huidige areaal landbouwgrond voor landbouw te behouden kan best aangehouden worden, maar kan nog versterkt worden door landbouwers en burgers die actief op zoek zijn naar grond voor korteketeninitiatieven of moestuinen te begeleiden. Landbouwers en burgers kunnen ondersteund worden bij het vinden van groepen of organisaties die gebruik willen maken van een deel van hun gronden voor kleinschalige niet-commerciële projecten. De gebieden rond de Abdij van ’t Park nu en eventueel enkele andere plaatsen in Leuven later zijn de uithangborden van het ontwikkelend lokaal voedselbeleid. De gronden hier moeten dan ook prioritair behouden worden als ankerpunten voor de uitbouw van het voedselbeleid aangezien op deze plaatsen landbouw en stad verbonden kunnen worden. Deze plaatsen bieden ook ruimte voor experimenteren onder andere met multifunctioneel ruimtegebruik. We bevelen aan dat de Stad Leuven de realisatie van een verzamelpunt voor voedsel- en landbouwgerelateerde afzetkanalen en initiatieven ondersteunt. Twee centra kunnen hierbij ontwikkeld of ondersteund worden. Enerzijds wordt de Abdij van het Park uitgebouwd tot een verzamelpunt van stadsnabije en inclusieve voedselproductie met educatie van zowel startende landbouwers als de brede bevolking. Anderzijds werkt Leuven samen met partners aan de oprichting van een centrale Food Hub, een centrum voor de organisatie van de logistiek en distributie van lokaal geproduceerd voedsel. Dit centrum is naast de organisatorische draaischijf ook een verkooppunt van deze producten en kan daarmee een toeristische trekpleister worden.
4
1. Inleiding De stad Leuven engageert zich om vorm te geven aan een stadslandbouwbeleid. Deze studie is een aanzet voor een voedsel- en landbouwstrategie in Leuven. Het actieplan geeft concreet aan wat stadslandbouw zou kunnen betekenen voor Leuven. Dit rapport is tevens een bron van inspiratie voor het opzetten van concrete initiatieven en experimenten rond stadslandbouw en voeding. Stadslandbouw wordt breed geïnterpreteerd en naast de lokale producenten worden ook sociale en educatieve projecten, consument georganiseerde initiatieven en distributiekanalen opgenomen. De studie omvat een inventarisatie van de bestaande initiatieven en een peiling van de noden en kansen met betrekking tot het Leuvense beleid rond stadslandbouw. De Stad Leuven beschouwt stadslandbouw als een motor voor de ontwikkeling van een lokale voedselstrategie. Concrete initiatieven moeten leiden tot een grotere afzet van lokale producten in de stad en tot het uitbouwen van het aanbod van deze producten, zowel commercieel als nietcommercieel. Voedsel wordt naast een levensnoodzakelijke hulpbron echter ook meegenomen in het beleid als een hefboom voor sociale doeleinden. Dit rapport weerspiegelt de diversiteit aan visies en verwachtingen omtrent stadslandbouw in Leuven. Het is belangrijk om landbouw als een economische sector te zien die op een duurzame manier voedsel voor iedereen produceert. Naast deze professionele invulling van stadslandbouw is er ook de sociaal-culturele rol van landbouw en voeding, die ook binnen het concept stadslandbouw meegenomen wordt. Hierbij zijn gezonde voeding, ontspanning, milieubewustzijn en sociale cohesie enkele van de voornaamste beweegredenen. Kortom, Leuven ziet een opportuniteit voor stadslandbouw als middel om sociale doelstellingen te bereiken, de lokale economie te versterken en de leefbaarheid van de stad te vergroten. Stadslandbouw komt op die manier tegemoet aan de huidige noden en uitdagingen. Het rapport is als volgt opgebouwd. Hoofdstuk 2 geeft een inleiding op voedselstrategieën en een korte geschiedenis van de rol van landbouw in Leuven. Het geeft aan dat Leuven verder wil gaan dan het ondersteunen van losse initiatieven, maar zich wil inzetten voor het realiseren van een volwaardige voedsel- en landbouwstrategie die op termijn de gehele voedselketen omvat. In hoofdstuk 3 gaan we in op enkele voedselgerelateerde uitdagingen voor Leuven. Hoofdstuk 4 schetst de verschillende deelaspecten van stadslandbouw in Leuven. Hoofdstuk 5 gaat in op het empirisch onderzoek. Hoofdstuk 6 bundelt de aanbevelingen voor een voedsel- en landbouwstrategie voor de Stad Leuven.
5
2. Stadslandbouw en lokale voedselstrategieën Leuven wil de kaart trekken van een sterke lokale landbouw en van de promotie van gezonde en duurzame voedingsgewoonten en voedselproductie. Leuven kent - net zoals vele Vlaamse steden die zich in de middeleeuwen ontwikkelden - een sterke ruimtelijke band met landbouw en voedsel, vaak uit noodzaak, maar later ook als economische stimulans voor de regionale ontwikkeling. 2.1. Landbouw in de stad: een historisch overzicht Doorheen de geschiedenis speelde landbouw en de verwerking van landbouwproducten een belangrijke rol voor Leuven, met de lakenhallen en de bierbrouwers als gekend voorbeelden. Zoals in de meeste steden verwijzen verschillende straatnamen nog naar de nauwe band tussen stad en voedselproductie rond de stad. Zo zijn er in Leuven onder andere de Schapenstraat met de Wolvenpoort, de Vismarkt en de Parijsstraat waarbij parijs het dialect zou kunnen zijn voor prei en die zo zou kunnen verwijzen naar de groentenmarkt die vlakbij was. Veel straten kregen ondertussen echter een nieuwe naam, waardoor de directe link met landbouw letterlijk uit het straatbeeld verdwijnt. Op Figuur 1 is op een schets te zien hoe Leuven zich ontwikkelde langs de Dijle in de 12de eeuw.
1
Figuur 1: Leuven in de 12de eeuw (Marika Ceunen) Deels door de aanwezigheid van vruchtbare gronden en door de mogelijkheid om handel te drijven via de bevaarbare Dijle kende Leuven zijn bloei in de middeleeuwen. Op het eilandje tussen de kleine en de grote Dijlearm (1), waar nu het Dijlepark ligt, stond in de middeleeuwen een groot aantal watermolens die vooral werden ingezet voor het malen van graan en koren (CAG, 2013). Ook op de Ferrariskaart, de Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden van 1777, is te zien hoe er in de achttiende eeuw nog intensief aan land- en tuinbouw werd gedaan binnen de stadsomwalling van Leuven (Figuur 2). Deze stedelijke landbouwzone bleef lang bestaan en bood de mogelijkheid om de invoerrechten te ontlopen die betaald moesten worden op alle grondstoffen die de stad binnenkwamen (CAG, 2013).
6
Figuur 2: Leuven in 1777, Ferrariskaart Oostenrijkse Nederlanden De Dijle was tot in de achttiende eeuw bevaarbaar voor rivierschepen en aan de Vismarkt was er een aanlegplaats. In 1750 werd begonnen met de aanleg van de Vaart, waardoor de haven aan de Dijle haar functie verloor. In 1879 werd de Dijle vanaf het Craenendonck overwelfd en op de vrijgekomen ruimte trok men in 1884 een grote vishal op. Deze vishal bleef bestaan tot 1971, maar werd al niet meer gebruikt sinds de Tweede Wereldoorlog (CAG, 2013). Rond Leuven werd er aan intensieve tuinbouw gedaan op de vruchtbare gronden. De groenten werden lokaal vermarkt maar onder andere ook naar Wallonië getransporteerd per trein. Door de aanwezigheid van de groenteproducenten ontstonden ook twee conservenfabrieken rond Leuven, waarna vervolgens ook veilingen ontstonden, de Leuvense Groente- en Fruitveiling op de KardinaalMercierlaan ende Centrale Tuinbouwveiling in de Ijzermolenstraat (Merckx, 2013). Leuven telde aan het begin van de negentiende eeuw drie veemarkten: elke maandagvoormiddag was er op het Sint-Jacobsplein de gewone veemarkt, er was een varkensmarkt en op vrijdag werd het Margarethaplein omgevormd tot kalver- en schapenmarkt. De veemarkt was de ontmoetingsplaats bij uitstek voor landbouwers, veehandelaars en slagers. Vanaf het interbellum verloren de veemarkten hun centrale rol. Veehandelaars kochten de dieren op de boerderij en brachten ze rechtstreeks naar het slachthuis. Vandaag kent Leuven nog maar één veemarkt, die een keer per jaar plaats vindt op de maandag van Leuven Kermis. Traditiegetrouw wordt de jaarmarkt en de ‘foor’ plechtig ingezet door de Leuvense burgemeester op de eerste maandag van Leuven Kermis in het café ‘In den Vetten Os’ (CAG, 2013). De laatste landbouwrestanten waren tot de jaren 1970 te vinden rond de Broekstraat, die nu gekend staat als de Janseniusstraat. Met de loop van de Dijle en de Voer vlakbij was dit gedeelte van de stad erg overstromingsgevoelig, maar waardoor het ook over troeven beschikte om aan landbouw te doen (CAG, 2013). Leuven heeft een unieke band met landbouw en voeding door de aanwezigheid van een brede waaier aan organisaties en bedrijven die een rol spelen in het moderne landbouwverhaal in Vlaanderen. In 1890 werd de Belgische Boerenbond opgericht door twee katholieke politici, Joris Helleputte en Frans Schollaert, en de priester Jacob-Ferdinand Mellaerts. Zij wilden de boerenstand organiseren en ervoor zorgen dat boeren, landbouw en platteland niet ten onder zouden gaan aan de toenmalige heersende landbouwcrisis (CAG, 2013). De hoofdzetel van de Boerenbond is nog steeds gevestigd in Leuven, tegenwoordig aan de Diestsevest en de organisatie viert in 2015 zijn 125 jarig bestaan.
7
Ten gevolge van de Europese landbouwcrisis in de 19de eeuw werd in 1878 het Agronomisch Instituut opgericht aan de KU Leuven binnen de faculteit wetenschappen. Dit instituut streefde een omschakeling na van akkerbouw naar andere teelten en een optimalisatie van de productiemethoden. In 1965 werd ten slotte de volwaardige Faculteit der Landbouwwetenschappen aan de KU Leuven opgericht. Leuven lag door zijn ideale zandleem ondergrond in het hart van de Brabantse groenteregio. Het Brabantse provinciebestuur besliste mede daardoor in 1911 tot de oprichting van de Provinciale Groente- en Moesteeltschool, De Wijnpers. Er werd nadruk gelegd op praktijkgericht onderwijs en naast de technische tuinbouwafdeling kwam er ook een beroepslandbouwafdeling. Vandaag zijn er onder andere de opleidingen tuinaanleg en bosbeheer (CAG, 2013). Ook wat innovaties of niches betreft heeft Leuven een sterke geschiedenis. In de jaren 80 werd één van de eerste coöperatieven producentenwinkels opgericht in Leuven, Biotoop aan het Groot Begijnhof, nu een biowinkel. De laatste jaren zagen nieuwe initiatieven voor het eerst het licht in Leuven, zoals de voedselpakketten van de Voedselteams en de eerste CSA boerderijen. Allerlei organisaties die werken rond landbouw en belangen van plattelandsbewoners zijn in Leuven gevestigd. Zo is het Centrum voor Agrarische Geschiedenis (CAG) in Leuven gevestigd net als De Landelijke Gilden, KVLV-Agra, KVLV, vzw Plattelandsklassen, Steunpunt Hoeveproducten en de Bodemkundige Dienst van België. De NGO Vredeseilanden werkt bovendien vanuit Leuven rond de thema’s duurzame en rechtvaardige landbouw en voedselvoorziening in het Noorden en het Zuiden. 2.2. Stadslandbouw Stadslandbouw kent verschillende benaderingen en definities. In deze studie werd een definitie gebruikt waarin stadslandbouw gezien wordt als stadsnabije of peri-urbane landbouw: “De productie van plantaardige en dierlijke landbouwproducten in een stedelijke of stadsnabije context, veelal bedoeld voor lokale consumptie” (Mougeot, 2005). Stadslandbouw is uiteraard niets nieuws en zeker in vele ontwikkelingslanden heeft de productie van voedsel in steden nog een groot belang voor de voedselvoorziening. In de verstedelijkte gebieden van Europa is de voedselproductie echter nagenoeg volledig uitbesteed aan het omliggende platteland of overzeese gebieden. Het herintroduceren van een relatie tussen stadsbewoner en voedselproductie is dan ook iets relatiefs nieuw in Vlaamse steden. Nochtans bevindt meer dan 25% van het landbouwareaal in Vlaanderen zich in een stadsgewest (Danckaert, Cazaux, Bas, & Van Gijseghem, 2010). Kenmerken van stadslandbouw zijn, naast de ruimtelijke nabijheid van landbouwactiviteiten en de stad, ook de relatie tussen landbouwer en stedeling, producent en consument en het ontstaan van de zogenaamde prosument. Voedselproductie in en buiten de stad biedt een waaier aan ecosysteemdiensten aan de stad en een multifunctionele bijdrage aan de stedelijke behoeften (VMM, 2012). Door de brede invulling van het concept vallen er uiteraard allerlei vormen van professionele en niet-professionele landbouw onder dezelfde noemer. Figuur 3 geeft verschillende deelaspecten van stadslandbouw weer, zoals voorgesteld door het Nederlandse Platform Aarde, Boer Consument.
8
Figuur 3: Voorstelling en toekomstbeeld van stadslandbouw (Gemeente Groningen, tekening Marcel Leuning) In een topicrapport rond het verduurzamen van het Vlaamse landbouw en voedselsysteem worden vijf verschillende niches als onderdeel van stadslandbouw gezien (VMM, 2012): 1) Uitbreiding functionaliteit van de stedelijke ruimte Ontwikkelingen en vernieuwing op het regelgevend, stedenbouwkundig, architecturaal en technologisch vlak om op onderbenutte plaatsen in de stad plaats te bieden aan voedselproductie en educatie. 2) Intensieve productie-eenheden met minimale ruimtelijke voetafdruk Innovatieve productiemethoden voor culturen met een hoge toegevoegde waarde die werken met een beperkt of ander ruimtegebruik en efficiënt gebruik van natuurlijke hulpbronnen. 3) Korte keten Afzetkanalen met een korte afstand tussen producent en consument met bijhorende voordelen voor beide en de hele samenleving. 4) Functionele verbreding van landbouw Verbreding in de stad met stadslandbouw als middel tot integratie, sociale cohesie, zelfredzaamheid, maar ook als middel voor recreatie en natuurbeleving. Professionele landbouwverbreding met toerisme, landschapsbeheer, educatie en zorg. 5) Landbouw als leverancier van ecosysteemdiensten en gesloten kringlopen Klimaat verandering gerelateerde effecten zoals hogere neerslag, warmere zomers kunnen deels gecompenseerd worden door de ontwikkeling van de stedelijke groene ruimte. Ook kunnen kringlopen van afval, water en nutriënten gesloten worden door de integratie van voedselproductie in de stad.
9
Zoals aangehaald in het voorstel voor een strategie voor stadslandbouw in Gent, kent stadslandbouw troeven op verschillende vlakken voor een duurzame stedelijke ontwikkeling. Crivits et al. (2012) stellen dat stadslandbouw een verbindend karakter kan hebben, kan doen ondernemen, kan vernieuwen en kan herstellen. Samengevat komt het erop neer de vele kansen die stadslandbouw met zich mee brengt maximaal te benutten door de ontplooiing van de lokale voedseleconomie de nodige ruimte en ondersteuning te geven. 2.3. Stedelijke voedselstrategie en -beleid Een voedselstrategie of voedselbeleid is elke beslissing, project of initiatief dat door een overheid, een bedrijf of een organisatie ondersteund wordt en dat betrekking of effect heeft op hoe voedsel geproduceerd, verwerkt, gedistribueerd, gekocht, beschermd en verwijderd wordt. Dit kan op verschillende schalen gebeuren, van de globale beslissingen van de Wereld Handelsorganisatie, de Europese Unie tot de aankoopbeslissingen in een school of crèche (City of Vancouver, 2013). De landbouw blijft hier in relatie staan met de producent in de eigen regio met zijn sociale, culturele, ecologische en economische eigenschappen. Lokale voedselstrategieën brengen voedselproducenten en consumenten dichter bij elkaar en bevorderen sociale cohesie en integratie. Waar mogelijk worden in deze strategie kringlopen van energie, water en grondstoffen lokaal gesloten (IPO, 2015). Een stedelijke voedsel- en landbouwstrategie omvat de stedelijke visie op landbouw en voeding en het operationeel plan om aan deze visie invulling te geven. Op stedelijk niveau omvat het hier dan ook beslissingen met betrekking tot vergunningen, gebruik van openbare gronden, groenbeheer, markten, openbare aanbestedingen, sociale catering, schoolprojecten, enz. Het voordeel voor steden om te werken rond voeding doorheen nagenoeg alle beleidsdomeinen is de unieke rol die voeding en eetcultuur speelt in de samenleving. Slechts weinig aspecten in de maatschappij zijn zo universeel en levensnoodzakelijk, tastbaar en alomtegenwoordig. Via voeding kunnen allerlei thema’s, doelgroepen en doelen worden verenigd. In Tabel 1 is een overzicht gegeven van beleidsdomeinen die voeding als hefboom kunnen gebruiken om hun doelen te bereiken en zo een duurzame, weerbare en toekomstgerichte stad te realiseren. In de zoektocht naar een meer duurzame en veerkrachtige samenleving kan voedsel een doel op zich zijn, maar ook een uitstekend middel om andere doelen te bereiken. Hiervoor is het wel noodzakelijk dat er een verandering komt in denken over het beleid. Er moet worden afgestapt van het denken in hokjes en strikt afgescheiden sectoren en er zou meer moeten geïnvesteerd worden in integrale manieren om de naar de dingen te kijken en de zaken aan te pakken. Als er rond voedsel wordt gewerkt, kan men dit niet los zien van thema’s zoals bodembeheer, grond- en watergebruik, klimaat, sociale gelijkheid, onderwijs en gezondheid (Stuiver & Schrijver, 2010). Voor een stad is het dus de uitdaging om de linken te zien en de kansen aan te grijpen die verduurzaming van het voedselsysteem lokaal met zich mee kunnen brengen. Tabel 1: 12 beleidsdomeinen waarin stadslandbouw een bijdrage kan leveren (Veen et al. 2012)
10
Het interbestuurlijk plattelandsoverleg (IPO) werkte het afgelopen jaar rond lokale voedselstrategieën en meer bepaald rond aanbevelingen naar steden en gemeenten toe, dit om een antwoord te bieden aan de toename van alternatieve voedselsystemen en de noden en kansen die hierbij naar voor komen. Het IPO advies legt een aantal knelpunten voor en formuleert aanbevelingen voor lokale voedselstrategieën met oog op de ontwikkeling van een duurzaam voedselbeleid. De noodzaak van het samenwerken van verschillende partijen en beleidsniveaus wordt hierbij als cruciaal beschouwd om tot duurzame lange-termijn oplossingen te komen. Binnen het advies wordt gefocust op de korte keten (lokale afzet en consumptie) en op functionele verbreding van de landbouw (zingeving, zorg, gemeenschapsvorming …). Er wordt een groot potentieel toegekend aan het werken aan lokale voedselstrategieën en in het advies worden de volgende punten naar voren gebracht die de kracht van lokale voedselstrategieën onderstrepen (IPO, 2015): ·
·
·
·
·
·
Lokale voedselstrategieën versterken de sociale cohesie: Lokale voedselstrategieën brengen producent en consument dichter bij elkaar, en kan in deze context ook een middel zijn in de strijd tegen eenzaamheid en isolatie van kansarmen. Er zijn mooie voorbeelden van stadslandbouwprojecten die de positieve impact van lokale voedselstrategieën op sociale cohesie aantonen. Lokale voedselstrategieën confronteren burgers met hun consumptiepatroon en biedt potentieel een basis voor een gezonder dieet: Lokale voedselstrategieën bieden voedsel dat niet of slechts beperkte verwerkt werd. Lokale seizoensgebonden groenten en fruit nemen een centrale plaats in binnen dergelijke niches, die dan ook passen binnen het begrip 'gezonde consumptiepatroon'. Lokale voedselstrategieën bieden een opportuniteit voor onderwijs - op alle niveaus, van kleuterschool tot volwassen onderwijs: Gezondheidspromotie is een vaste waarde in lokaal beleid alsook in het onderwijs. In Vlaanderen zijn geen wetenschappelijke studies beschikbaar over de impact van schooltuinen op gezondheidspromotie. Buitenlandse studies (Bontrager Yoder et al. 2014) tonen aan dat lokale voedselproductie (bijvoorbeeld door schooltuinen) bijdragen tot de kennis en een positieve impact hebben op het consumptiepatroon. Lokale voedselstrategieën maken consumenten bewust van de problematiek van voedselverspilling: Consumenten bewust maken van de oorsprong van hun voedsel kan bijdragen tot een vermindering van de voedselverspilling. Lokale voedselstrategieën als bron van nieuwe economie en toeristische uitstraling van de regio: Lokale voedselstrategieën bieden een waaier aan mogelijkheden voor lokaal innovatief ondernemerschap en exploitatie van ecotoerisme. Ecotoerisme staat in Vlaanderen nog in de kinderschoenen. Lokale voedselstrategieën biedt mogelijkheden voor een meer milieuvriendelijke landbouw: Deze niches laten toe om ervaring op te bouwen met het waarderen van ecosysteemdiensten. Lokale productie en consumptie biedt perspectieven om kringlopen van nutriënten en organisch afval te sluiten en draagt bij tot het welzijn en de gezondheid van stadsbewoners. De kleinschalige opzet van deze initiatieven faciliteren de stap naar biologische voedselproductie.
De aandacht voor voeding en landbouw in Leuven komt niet vanuit het niets. Al bijna 10 jaar, en allicht ook al daarvoor, wordt door Leuvenaars gedacht over hoe we omgaan met voeding en wat de gevolgen zijn van ons aankoopgedrag voor het milieu en voor de landbouwers bij ons en in Zuiden. In 11
Figuur 4 zijn verschillende van deze initiatieven weergegeven. Deze projecten en werkgroepen verzamelden een groot aantal suggesties over hoe de stad Leuven kan omgaan met voedsel en landbouw, vaak in de context van klimaatverandering. Veel tijd, energie en engagement is dus reeds door verschillende Leuvenaars in deze materie gestoken. Figuur 4 geeft een grafisch overzicht van enkele initiatieven rond voedselbeleid reeds plaatsvonden in Leuven.
Figuur 4: Leuvense initiatieven met een focus op of een bijdrage aan een voedsel- en landbouwstrategie voor Leuven
12
3. Een veranderend klimaat De toekomst brengt uitdagingen met zich mee die zich zowel globaal als lokaal zullen doen gelden en die ook hun effecten zullen hebben op Leuven. De productie en consumptie van voedsel is onlosmakelijk verbonden met verschillende van deze uitdagingen waarmee de mensheid geconfronteerd wordt en zal worden in de toekomst. Enkele van deze uitdagingen zijn de bevolkingstoename, de stijgende wereldwijde voedselvraag, klimaatverandering, toenemende schaarsheid van natuurlijke hulpbronnen, toenemende wereldhandel, verdere globalisering van de voedselketens, bodemdegradatie, dalende landbouwinkomens, honger, armoede, slechtere gezondheid en stijgende medische kosten (OVAM 2012; Platteau et al. 2011). Op enkele van deze uitdagingen gaan we wat verder in. 3.1. Klimaatverandering Eén van de uitdagingen die ons in de toekomst te wachten staat is het veranderende klimaat en onder andere de impact hiervan op ons water en onze voedselvoorziening. De gevolgen van de klimaatverandering voor Vlaanderen zullen zichtbaar zijn door een stijging van de winter- en zomertemperaturen van +1.5°C tot +7.2°C, een verhoging van de windsnelheden, een ander neerslagpatroon en een stijging van de zeespiegel van 20 cm tot 2 meter tegen 2100 (VMM, n.d.). Enerzijds worden er in de zomer hogere temperaturen en minder neerslag voorspeld waardoor de kans op watertekorten aanzienlijk zal toenemen. Anderzijds zullen door de mindere maar fellere regenbuien de kansen op wateroverlast toenemen (VMM, n.d.). Bovendien kent Vlaanderen de 4de laagste waterbeschikbaarheid van Europa (per capita) en internationaal wordt onze regio dan ook aanschouwd als een regio met waterschaarste (Peeters, 2013). Aangezien onder andere de landbouw sterk afhankelijk is van de beschikbaarheid van water, zal er nagedacht moeten worden hoe minder water gebruikt kan worden en meer water gerecycleerd kan worden. Op diverse beleidsniveaus wordt ingezet op mitigatie van klimaatverandering en de adaptatie aan de effecten van klimaatverandering. Door de samenwerking van verschillende organisaties wordt in Leuven ingezet op het realiseren van een klimaatneutrale stad tegen 2030. Dit werd geconcretiseerd door de oprichting in 2012 van de vzw Leuven Klimaatneutraal 2030. De provincie Vlaams Brabant zet zich ook volop in voor klimaatneutrale steden en gemeenten. Verschillende gemeenten in de regio ondertekenden het Covenant of Mayors, een vrijwillig engagement om de energie-efficiëntie te verhogen en meer gebruik te maken van hernieuwbare energie om zo de doelstellingen van Europa, om tegen 2020 de CO2 uitstoot met 20% te doen dalen, te helpen behalen (“Covenant of Mayors,” n.d.). Bij deze initiatieven wordt echter meestal de focus gelegd op de isolatie van gebouwen en de transportsector en zo wordt de rol en de impact van de voedselproductie en -consumptie meestal onvoldoende meegenomen. De ecologische voetafdruk is een maat voor het gebruik van de biologisch productieve landoppervlakte en wordt uitgedrukt in globale hectare (gha)1. De Leuvense vzw Ecolife schreef een rapport over hoe we een halvering van de Belgische voetafdruk tegen 2035 kunnen bekomen (Ecolife 2014). In 2009 had de Belg een ecologische voetafdruk van ongeveer 7,3 gha, dit terwijl er bij een eerlijke verdeling over de hele wereldbevolking slechts 1,8 gha persoon beschikbaar is. Ambitieuze maatregelen zijn dan ook nodig om de Belgische ecologische voetafdruk op z’n minst met de helft te
1
Een globale hectare is een virtuele hectare die dezelfde biologische productiviteit heeft als de wereldgemiddelde hectare vruchtbare grond- of wateroppervlak gedurende één jaar (Ecolife, 2014).
13
doen dalen tegen 2035 (Ecolife vzw, 2014). In Figuur 5 zijn de wereldwijde ecologische voetafdrukken afgebeeld.
Figuur 5: Ecologische voetafdruk per land (aangepast van Global Footprint Network) Het totale aandeel van de voeding in de ecologische voetafdruk van de Belg bedraagt 2,3 gha. De ecologische voetafdruk halveren zou lukken moesten we een resem besparingen doorvoeren. Op het vlak van voedsel zou er vooral winst geboekt kunnen worden door gedeeltelijk vervangen van dierlijke producten door plantaardige alternatieven (-0,69 gha), door het tegengaan van voedselverspilling (-0,66 gha) en door minder maar wel lokaal en seizoensgebonden te consumeren (- 0,12 gha) (Ecolife 2014). Het is opmerkelijk dat de Belgische voetafdruk beduidend hoger is dan die in de ons omringende buurlanden en dit zou vooral te wijten zijn aan het hoge huishoudelijk energieverbruik en het veelvuldig gebruik van de auto. Voor voedselgerelateerde invloeden op de hoge Belgische voetafdruk, in vergelijking met de buurlanden, zijn er eveneens sterke aanwijzingen (Bruers & Vandenberghe, 2014). 3.2. (Grondstof)schaarste Ook wereldwijde bevolkingstoename, globale economische ontwikkeling en uitputting van reserves, hebben een grote invloed op de beschikbaarheid van natuurlijke hulpbronnen in de toekomst. Op het vlak van landbouw wordt geschat dat de productie in de toekomst met 60% zal moeten stijgen om aan de toenemende vraag naar voedsel te voldoen. Er is een directe en noodzakelijke relatie tussen voedselproductie en het gebruik van verschillende natuurlijke hulpbronnen. Door de afname in de voorraden van fossiele brandstoffen, vruchtbaar land, water en minerale meststoffen, maar ook de afname van biodiversiteit en de ecosysteemdiensten die geleverd worden door natuurlijke landschappen staat de relatie echter onder druk (Freibauer et al., 2011). In de toekomst zal op verschillende niveaus gewerkt moeten worden aan een weldoordacht gebruik en strategisch beleid rond de verschillende schaarse grondstoffen. 3.3. Voedselzekerheid en voedselconsumptie Naast een directe invloed van de landbouw- en voedselsector op de broeikasemissies zelf, zullen de landbouw- en voedselsector afgaande op de verwachtte effecten van de klimaatverandering een enorm grote invloed ondervinden van de klimaatsverandering. Hoewel de effecten in eerste instantie 14
in West-Europa nog relatief beperkt zullen blijven, ondervinden andere regio’s van de wereld hiervan nu al grote gevolgen en die zullen in de toekomst alleen nog toenemen (IPCC, 2014). De toenemende afhankelijkheid van import van voedsel en specifiek van veevoer, waarvan 70% uit andere continenten komt, betekent een risico voor onze voedselzekerheid. Dit lijkt momenteel nog ver weg, met gevulde rekken in de winkels en het merendeel van de bevolking dat de mogelijkheid heeft om een meerprijs te betalen voor toenemende voedselkosten. Wat het International Panel on Climate Change (IPCC) voorspelt, is echter eerder somber en indien er geen gevolg wordt gegeven aan de veranderingen die op socio-economisch vlak zullen resulteren uit de effecten van de klimaatverandering, zullen de consequenties zwaar zijn. Voedselonzekerheid is iets wat we in onze gebieden nagenoeg niet meer kennen, maar wereldwijd leven er nu nog 805 miljoen mensen of 11% van de wereldbevolking met ondervoeding (FAO, 2014). Dit tekort aan voedsel komt in eerste instantie echter niet door een gebrek aan voedselproductie, want theoretisch produceren we genoeg voeding voor 9 miljard mensen, zelfs met het huidige consumptiepatroon, maar door structurele problemen met de voedselvoorziening hebben miljoenen mensen geen toegang tot voldoende voedsel. Naast een groot aantal mensen in de wereld die lijden door een tekort aan voeding, neemt het aantal mensen die ziektebeelden vertonen door overmatige voedselconsumptie of verkeerde voedselpatronen dramatisch toe. De kosten hiervan voor de gezondheidszorg zijn enorm hoog en vormen dan ook een directe aanleiding voor het belang van een gedegen voedselbeleid op alle beleidsniveaus. Obesitas, hart- en vaatziekten, chronische aandoeningen zoals Diabetes Type II om er enkele te noemen vertonen een groot verband met het voedselpatroon van de patiënten. In België lijdt 15% van de bevolking aan obesitas en heeft 1 op 2 overgewicht. Door in te zetten op preventie en educatie, om een evenwichtig en gezond voedselpatroon ingang te doen vinden, kunnen nodeloze kosten vermeden worden en kan de levenskwaliteit stijgen. Rapporten over de impact van landbouw en voedselproductie op de klimaatsverandering verschillen wat percentages betreft, maar stellen duidelijk dat de manier waarop we voedsel produceren, maar vooral ook hoe we voedsel consumeren een negatieve invloed heeft op het klimaat en de biodiversiteit. Onze voedselsystemen zouden in 2008 voor 19 tot 29% verantwoordelijk zijn geweest voor de globale uitstoot van broeikasgassen (Vermeulen et al. 2012). De meting van de directe uitstoot gekoppeld aan de landbouwproductie in Leuven werd geraamd op 4% in de nulmeting voor Leuven Klimaatneutraal (Vandevyvere et al. 2013). Aangezien het vooral de impact is van veevoer, dat in grote mate verbouwd wordt op gronden in het Zuiden, werd het aandeel van de categorie voedsel hierbij onderschat. Wanneer ook deze indirecte effecten worden meegerekend, wordt het aandeel van de CO2-impact van de categorie voeding in Leuven ingeschat op ongeveer 16.5% (Vandevyvere et al. 2013). Om aan enkele van de uitdagingen tegemoet te komen zal het belangrijk zijn in de toekomst te kiezen voor meer duurzame productiemethoden en consumptiepatronen. De Organisatie voor Voedsel en Landbouw van de Verenigde Naties (FAO) heeft de volgende definitie voor duurzame voeding: “Duurzame voeding is voeding met een lage impact op het milieu, die bijdraagt tot voedselzekerheid en voedselveiligheid en een goede gezondheid garandeert voor huidige en toekomstige generaties. Het gaat om een eetpatroon dat de biodiversiteit en de ecosystemen respecteert en cultureel aanvaardbaar is. Het is een dieet dat openstaat voor iedereen, rechtvaardig en betaalbaars is en economisch haalbaar. Het is voedzaam, veilig en gezond en maakt optimaal gebruik van de natuurlijke grondstoffen en de menselijke hulpbronnen” (FAO, 2012). Hier kan ook 15
aan toegevoegd worden dat een duurzaam voedselsysteem lokale productie en distributie aanmoedigt (APHA, 2007; VIGeZ, 2013). Veel van de lasten en kosten verbonden aan het verduurzamen van het voedselsysteem komen op de schouders van de landbouwers terecht, van wie het merendeel een arbeidsinkomen heeft dat beduidend lager ligt dan het gemiddeld arbeidsinkomen in België en zo zorgt voor een bijkomende socio-economische druk. Een garantie van een eerlijke prijs voor de producent is dus het vertrekpunt om alle noodzakelijke inspanningen mogelijk te maken. Transparantie doorheen de hele voedselketen kan hierbij een eerste aanzet zijn. Verspilling van voedsel is zowel wat de milieu-impact als de ethische aspecten een erg belangrijke problematiek. Per Belg kan er geschat worden dat het voedselaanbod 1017 kg/persoon/jaar bedraagt, wat overeen zou komen met 3690 kcal/persoon/dag. Volgens studies uit Nederland wordt er 2400 kcal/persoon/dag geconsumeerd en dit zal allicht vergelijkbaar zijn in België. Dit komt neer op 35% van de beschikbare calorieën die niet geconsumeerd worden (Ecolife vzw, 2014). Bij een vergelijking van verschillende studies werd in 2011 door OVAM een gemiddeld percentage voedselverlies gevonden van 25% (OVAM, 2011). Een klimaatvriendelijk en cultureel aanvaard dieet werd door WWF ontwikkeld in hun Livewell project. Kernaspecten van het dieet zijn een beperkte daling in de vlees- en zuivelconsumptie (-25%) aangevuld met voldoende groenten en peulen (Thompson et al., 2013). In de studie van WWF werd ook nagegaan wat de bereidheid van mensen is om over te schakelen naar een duurzamer voedselpatroon. De grootste motivatie vonden ze bij bezorgdheden omtrent de gezondheid en het bewustzijn over gezond eten. Anderzijds is de hedendaagse consument erg veeleisend en wilt men de hoogste kwaliteit op de meest ethische manieren geproduceerd, maar wel tegen de laagste prijs. In de omschakeling helpt de perceptie niet dat gezonde duurzame diëten per definitie duurder zouden zijn. Voor mensen met een laag inkomen kan het echter een barrière vormen (WWF, 2012). Naast de voor het gemiddelde huishoudbudget gepercipieerde kostenbarrière, is er ook nog de onzekerheid bij consumenten over wat nu een duurzame voedselproductie en -consumptie inhoud. Gewoonten zijn daarenboven moeilijk te veranderen en zo worden goede intenties vaak overschaduwd door een automatische aankoopgedrag (WWF, 2012). Ook in België is toegang tot voldoende en gezond voedsel geen evidentie. Het aantal minderbedeelden dat geholpen werd steeg van 106.500 in 2005 naar 122.135 in 2013 of eens stijging met 14,6%. In Vlaams Brabant werden in 2013 2.848 mensen geholpen door de voedselbanken. Fruit en groenten zijn goed voor 31% van het bedeelde voedsel. Hiernaast zijn er nog andere verenigingen in de voedselbedeling of initiatieven om de toegankelijkheid tot kwaliteitsvolle voeding te vergroten, zoals de sociale kruideniers. Vanaf 2014 veranderde er allerlei zaken in de voedselhulp: vanaf dan werd het Europees Fonds voor hulp aan de minderbedeelden opgestart ter vervanging van het vorige voedselprogramma. In 2013 kregen de voedselbanken minder producten die ze konden aanbieden, onder andere door deze keuzes op Europees niveau. Naast de korte keten, blijft de aanwezigheid van grotere spelers noodzakelijk om voldoende voedsel te produceren en bij de consument te brengen. Inzetten op het verduurzamen van deze hele keten zal via onderlinge afspraken en Vlaamse, Belgische en Europese wetgeving en richtlijnen moeten gebeuren. Onlangs verscheen het boek “#SaveTheFoodture” van Vredeseilanden over de verduurzaming van de Belgische voedselketen, met analyses van de keten, met haar knelpunten, en kansen (Boutsen & Engelen, 2015). Eén conclusie uit het boek is de constatering dat er reeds stappen worden gezet voor toenemende duurzaamheid bij de supermarkten, maar ook dat het duidelijk dat 16
veel van de inspanningen nog in de kinderschoenen staan. De prijsdruk blijft in de huidige concurrentiestrijd de determinerende factor, waardoor duurzame producten en ketens nog niet mainstream zijn, en duurzame producten ook nog niet prominent zichtbaar zijn in de winkelrekken of in de communicatie met de klant (Boutsen & Engelen, 2015). Voor de toekomst stellen de auteurs Saartje Boutsen en Gert Engelen onder meer het volgende: “De toekomst zit in samenwerking tussen verschillende actoren in de keten. Innoveren op duurzaamheid, samen creëren, zoeken naar nieuwe markten, nieuwe businessmodellen, opbouwen van vertrouwensrelaties, wederzijdse transparantie, en eerlijk verdelen van de lusten en de lasten. Via zulke nieuwe businessmodellen worden producten en diensten aangeboden die consumenten aanspreken omwille van kwaliteit, performantie en duurzaamheid, en niet enkel prijs”. De korte keten kan echter een eerste aanzet zijn om aanpassingen van het systeem te realiseren en consumenten te sensibiliseren en bewust te maken van de impact van hun keuzes. 3.3.1. Demografische uitdagingen Deze veranderende situatie van de voedselzekerheid gaat gepaard met demografische en socioeconomische verschuivingen. Vanaf 2007 woonden er meer mensen in steden dan in landelijke gebieden en er komen meer mensen bij. Midden 2015 zullen we met 7,25 miljard mensen zijn (U. S. Census Bureau, 2014) en de voorspellingen schatten 8,3 miljard mensen tegen 2030 (U.S. Census Bureau 2014). Vlaanderen kent al een zeer sterke mate van verstedelijking en een hoge bevolkingsdichtheid waardoor de druk op de open ruimte groot is en verschillende partijen aanspraak maken op de invulling van deze ruimte. Voor het arrondissement Leuven zijn de huidige voorspellingen van de bevolkingsevolutie weergegeven in Figuur 6 (Algemene Directie Statistiek, 2013).
Figuur 6: Bevolkingsevolutie arrondissement Leuven Volgens deze voorspellingen zal er in het arrondissement Leuven een absolute toename zijn van het aantal inwoners met 22.000 tegen 2030 en zal er een stijging met bijna 8% zijn tot 536.316 inwoners in arrondissement Leuven in 2050. Leuven zelf telde in 2014 een 98.000 tal gedomicilieerde inwoners, zonder rekening te houden met de studentenpopulatie van 35.000-40.000 studenten. Samen met de 8 buurgemeenten van Leuven (Figuur 7) telt de regio Leuven een 204.000 tal inwoners of 41% van het arrondissement Leuven. In 17
Figuur 7 zijn de deelgemeenten van groot Leuven, de oppervlakte, het aantal inwoners en de bevolkingsdichtheid van Leuven en de 8 buurgemeenten weergegeven. De bevolkingsdichtheid ligt met 528 inwoners per km2 boven de Vlaamse bevolkingsdichtheid van 462 inwoners per km2.
Figuur 7: Kaart met de buurgemeenten van Leuven (7.1), oppervlakte en aantal inwoners buurgemeenten Leuven 2014 (7.2)
Het grote merendeel van de wereldbevolking woont ondertussen ook in steden en de vraag hoe deze stedelijke bevolking in de toekomst aan zijn voedsel zal komen dringt zich op. In het sterk verstedelijkt Vlaanderen geldt deze vraag extra sterk en komen er naast de bevolkingstoename ook andere demografische uitdagingen, zoals de vergrijzing en het hoog percentage alleenstaanden, bij. Als we kijken naar het aantal inwoners in Leuven per statistische sector (fig. 8), dan zien we dat Kessel-Lo, het noorden van Heverlee en het westen van Leuven vooral een groot aantal inwoners kennen. In Tabel 2 zijn de 10 meest dichtbevolkte zones van Leuven weergegeven. Uit deze gegevens blijkt dat Leuven een hoge bevolkingsdichtheid heeft, maar dat de bevolkingsdichtheid op sommige plaatsten ook sterk geconcentreerd is.
18
Figuur 8: Grafische weergave van het aantal inwoners per statistische sector in Leuven (dienst bevolking Leuven)
Tabel 2: Bevolkingsdichtheid in Leuven (NIS, dienst bevolking Leuven) Naam
Oppervlakte (km²)
Aantal Inwoners
Dichtheid aantal/km²
1 Sint Maartensdal
0,054
1.221
22.696
2 Bruul
0,163
2.265
13.867
3 Heverlee Naamsepoort
0,139
1.479
10.623
4 Mannenstraat
0,213
2.029
9.534
5 Tiensestraat
0,058
548
9.456
6 Leuven Nieuw Kwartier
0,232
2.192
9.445
7 Noormannen
0,180
1.649
9.163
8 Leuven Mechelsestraat
0,112
1.024
9.138
9 Kleine Gevangenis
0,228
2.049
8.979
10 Leuven Diestsestraat
0,054
472
8.805
Naast een toenemend aantal mensen en een versterkte verstedelijking is er ook nog een verschuiving in het wereldwijde voedselpatroon, gekenmerkt door een stijging van dierlijke proteïnen. Hierdoor neemt de vraag naar landbouwgrond toe en neemt de impact van ons voedsel op het milieu en het klimaat verder toe. In ontwikkelingslanden komt dit door de groei in welvaart en miljoenen mensen die zo tot de middenklasse gaan behoren en een bijhorende voedselconsumptiegedrag vertonen. Tegelijk neemt de koopkracht in Europa af door het verlies in de concurrentiepositie van de Europese 19
economie en zorgt een toenemende ongelijkheid voor het vergroten van het aantal mensen in armoede en kansarmoede. Dit heeft zijn effect op het consumptiegedrag en is geassocieerd met een dalende gezondheid van de bevolking (FRAC, 2010; The Lancet, 2014). 3.3.2. Landbouw en voeding De uitdagingen verbonden aan landbouw en voeding situeren zich wereldwijd op verschillende vlakken: (1) dalend landbouwinkomen, (2) verlies van landbouwkennis, (3) milieuverontreiniging, (4) voedselverliezen en -verspilling, (5) afhankelijkheid van fossiele brandstoffen, (6) klimaat verandering, (7) water stress, (8) verlies van (agro)biodiversiteit, (9) daling van de organoleptische kwaliteit van voeding, (10) bodemdegradatie, (11) publieke gezondheid en (12) competitie voor landgebruik (Villjoen & Wiskerke, 2012). Deze uitdagingen kunnen niet los van elkaar gezien worden en gaan ook verder dan landbouw, maar omvatten de mechanismen en gewoonten in onze hedendaagse samenleving. Ondanks dat de sterk ontwikkelde voedselketen in het Westen die vele voordelen heeft geboden, zorgt het uitgebreide gamma en het gemak waarmee we aan dit scala van producten kunnen komen ook voor een grote kost. Deze kosten zorgen voor een crisis en om uit deze crisis te komen en de mogelijkheid te hebben de toenemende wereldbevolking te voeden zijn er uitdagingen op sociaal, ecologisch, economisch en ethisch vlak. In 2014 kwam er veel slecht nieuws vanuit de Vlaamse landbouwsector. Hoewel vele teelten goede oogsten hadden was één van de sociale kosten waarmee we ook in Vlaanderen kampen de voortdurende afname van het inkomen van landbouwers. In december 2014 publiceerde Eurostat de evolutie van het landbouwinkomen en daaruit bleek voor België, ondanks betere opbrengsten, een daling van 15,2% in het inkomen opgetekend te zijn (Eurostat, 2014). Ten opzichte van 10 jaar geleden verdient de Belgische boer nu minder, een schrijnende evolutie (Vilt, 2014a). De oorzaak hiervan ligt deels bij de verschuiving van een aanbodgestuurd naar een vraaggestuurd systeem, waarbij de producent aan het kortste eind trekt en er een neerwaartse druk is op de prijzen. De oplossing die veelal wordt voorgehouden is die van schaalvergroting waarmee men echter steeds vaker in een straatje zonder einde komt met alle gevolgen van dien, zowel sociaal, economisch als ecologisch. Bovendien worden er steeds minder mensen tewerkgesteld in de landbouwsector en wordt de Vlaamse landbouw gekenmerkt door een sterke vergrijzen. Volgens cijfers uit 2012 had slechts 14% van de landbouwers ouder dan 50 een opvolger en de gemiddelde leeftijd was in 2010 51 jaar (Vilt, 2012). Aangezien dat de meeste bedrijven familiebedrijven zijn, is de opvolging moeilijk. Toch zijn er veel geïnteresseerde jonge boeren, maar het is moeilijk voor buitenstaanders om opgenomen te worden in de lokale en familiale landbouwgemeenschap.
3.4. Conclusie Bovenstaande uitdagingen geven aan dat nadenken over voedselvoorziening en meer aandacht voor voedsel in de beleidskeuzes geen vreemd gegeven zou moeten zijn, maar een noodzaak om kansen te bieden aan de huidige en de toekomstige generaties om op een gezonde manier in hun levensbehoeften te voorzien. Bij de ruimtelijke ontwikkeling van steden ging men echter vaak voorbij aan de verschillende vraagstukken die voedselvoorziening met zich meebrengen (Pothukuchi & Kaufman, 2000). Eén van de redenen voor dit gebrek aan aandacht is allicht het gemak waarmee voeding momenteel beschikbaar is voor iedereen in de meeste Westerse landen. Een bijkomende reden is de vervreemding van ons voedsel, veroorzaakt door de snelle industrialisatie van de voedselproductie en de voedselindustrie (Wiskerke, 2009). Een derde reden waarom voedsel in stedelijke ruimtelijke structuurplannen vaak afwezigheid is, kan de traditie zijn om voeding niet als 20
beleidsdomein van steden te zien. Dit komt veelal door de historische evolutie van verstedelijking, waarbij gekozen werd om sommige domeinen mee te nemen en andere als onderdeel te zien van het platteland. Voedsel en landbouw worden dus in het algemeen gezien als plattelandskwesties (Villjoen & Wiskerke, 2012). Dit verandert stilaan en zoals Leuven aantoont wordt er in verschillende steden en gemeenten ingezet op nieuwe manieren om stad en voedselproductie te verbinden met een win win voor beide. Want naast het directe belang van een voedselbeleid voor de individuele landbouwers en andere ondernemers die in het voedselsysteem werken, kan er voor voedsel een belangrijke rol weggelegd zijn in de bredere stedelijke en regionale duurzame ontwikkeling (Villjoen & Wiskerke, 2012). Leuven kan een belangrijke rol spelen voor de landbouwpraktijk en het voedselbewustzijn bij de consument en de burger. Dit kan door het stimuleren van de ontwikkeling van innovatieve systemen en experimenten met het doel het verbinden van stedelingen en landbouwers. Daarnaast kan Leuven een kenniscentrum worden voor nieuwe, efficiënte en duurzame manieren van voedselproductie en -verwerking. Ten slotte kan Leuven voeding aangrijpen als sociaal integrerend instrument, een middel om verbinding te brengen in een samenleving die met verschillende uitdagingen om zal moeten kunnen gaan.
21
4. Leuven en lokale landbouw Lokaal is in de context van een sterk verstedelijkte regio relatief en een onderscheid kan daarom gemaakt worden tussen de mogelijkheid en wenselijkheid van een bepaalde afbakening. We kiezen er in deze studie voor een focus te leggen op de regio Leuven, waaronder we Leuven en zijn deelgemeenten Heverlee, Kessel-Lo, Wilsele en Wijgmaal verstaan (groot Leuven), maar ook de 8 buurgemeenten. 4.1. Landbouwcijfers Leuven In Tabel 3 en 4 zijn de landbouwcijfers van 2013 voor Leuven en de 8 buurgemeenten weergegeven. De totale oppervlakte cultuurgrond en het areaal bouwland verdeeld in subgroepen wordt getoond. Deze gegevens zijn gebaseerd op een enquête bij 75% van de landbouwbedrijven gecombineerd met administratieve data. De laatste volledige telling gebeurde in 2010; in 2016 wordt er terug een volledige landbouwtelling uitgevoerd. Op basis van de totale oppervlakte van Leuven en het oppervlak cultuurgrond aangegeven in de landbouwtelling van 2013 is in Leuven 1.719 hectare in gebruik voor landbouw of 29,9% van de totale oppervlakte.2 De landbouwtelling geeft verder aan dat er 1.057 runderen en 3.350 varkens in Leuven voorkomen en 10.790 runderen en 20.893 varkens in de regio als geheel. Deze dieren bevinden zich niet per definitie op het grondgebied van Leuven, omdat ook enkel de administratieve hoofdzetel van het bedrijf is hier gevestigd kan zijn. Tabel 3: Gegevens landbouwtelling Leuven en buurgemeenten 2013
Gemeente
Aantal landbouwbedrijven
Cultuurgrond (ha)
Bouwland (ha)
Blijvend grasland (ha)
Boomkwekerijen in openlucht (ha)
Boomgaarden (ha)
Kleinfruit in openlucht (ha)
BERTEM
40
1.826
1.453,15
358,43
0
14,25
0
BIERBEEK
65
1.554
1.303,08
188,29
0
62,43
0
HAACHT
36
994
740,57
226,14
0
27,44
0
HERENT
37
1.050
722,04
308,24
0
14,09
0
HOLSBEEK
71
1.457
1.188,05
238,97
21,26
7,3
0,77
LEUVEN
47
1.719
1.375,81
312,29
0
30,46
0
LUBBEEK OUDHEVERLEE ROTSELAAR
79
2.126
1.647,09
406,61
2,17
69,09
0,72
15
514
416,51
90,7
0
0
6,54
32
575
369,32
142,25
0
63,15
0
Totaal 422 11.814,25 Bron: Algemene Directie Statistiek
9.215,62
2.271,92
23,43
288,21
8
Uit Tabel 4 blijkt het belangrijk aandeel in het ruimtegebruik door de akkerbouw. Zo wordt meer dan 60% van het areaal bouwland in de regio en in Leuven ingenomen door granen voor de korrel (tarwe, gerst, maïs) en is akkerbouw in totaal goed voor bijna 75% van de totale oppervlakte cultuurgrond. In de regio is groenteteelt in openlucht goed voor 4,5% van het areaal en in Leuven heeft groenteteelt in openlucht een aandeel van 3,4% in het areaal bouwland. Van het totale areaal cultuurgrond is 78% 2
Volgens de gewestplannen zijn 1131 ha bestemd als agrarisch.
22
ingenomen door bouwland, 2,71% door boomgaarden en boomkwekerijen en 19,23% door blijvend grasland. In vergelijking met andere regio’s in Vlaanderen is er relatief weinig intensieve varkensteelt en veehouderij. Tabel 4: Gegevens landbouwtelling Leuven en buurgemeenten 2013, bouwland
Gemeente
Totaal (ha)
Granen NijverheidsAardappelen voor de gewassen (ha) korrel (ha) (ha)
Voedergewassen (ha)
Groenten in openlucht (ha)
Braakland (ha)
BERTEM
1.453,15
970,25
131,25
138,78
169,72
25,94
17,21
BIERBEEK
1.303,08
796,23
239,37
78,19
108,95
69,1
11,17
HAACHT
740,57
512,07
26,2
16,86
147,69
35,21
2,54
HERENT
722,04
456,8
38,38
46,51
151,17
19,55
9,63
HOLSBEEK
1.188,05
845,52
88,37
3,15
213,13
23,2
14,68
LEUVEN
1.375,81
831,79
137,16
74,33
243,29
46,92
36,75
LUBBEEK OUDHEVERLEE ROTSELAAR
1.647,09
987,71
269,41
38,62
328,42
16,27
6,66
416,51
180,92
14,8
15,47
45,25
154,74
5,33
369,32
281,23
16,19
5,37
37,03
20,29
9,21
Totaal
9.215,62
5.863
961
417
1.445
411
113,18
Bron: Algemene Directie Statistiek
De geologische ondergrond in de regio van Leuven is vrij uniek door de aanwezigheid van verschillende grondsoorten in de regio. Daardoor bevindt Leuven zich in 4 verschillende landbouwstreken zoals weergegeven in figuur 9. In Leuven zelf zijn vooral de zandleem- en de zandstreek aanwezig, terwijl meer richting Bierbeek de leemstreek begint en in Rotselaar de uitlopers van de Kempen te vinden zijn.
Figuur 9: Weergave van de landbouwstreken in regio Leuven
23
Ondanks dat Leuven sterk verstedelijkt is en voedselproductie ver weg lijkt te staan van de stedeling, is landbouw erg aanwezig en in de regio goed voor bijna 35% van het ruimtegebruik. Landbouwgrond is dus volop aanwezig in het landschap. In Figuur 10 is het aandeel cultuurgrond ten opzichte van de totale oppervlakte per gemeente weergegeven voor regio Leuven.
Figuur 10: Totale oppervlakte en oppervlakte cultuurgrond in hectare van de verschillende gemeenten Verschillende gemeenten kennen een andere verhouding tussen landbouw en ander grondgebruik. Zo is in Bertem 70% van het oppervlak in gebruik als cultuurgrond terwijl dit voor Rotselaar slechts 15% is. Onder cultuurgrond wordt zowel bouwland voor akkerbouw en groenteteelt beschouwd als boomgaarden voor fruit en sierbomen, permanent grasland en serres. In figuur 11 is de verdeling van de cultuurgrond in bouwland en grasland weergegeven. In Leuven wordt 18% van de cultuurgrond ingenomen door permanent of blijvend grasland, iets minder dan de 19,2% in de regio.
Figuur 11: Verdeling cultuurgrond in Leuven en buurgemeenten 24
De huidige polarisering tussen landbouw en natuur zou niet zo scherp hoeven te zijn. Andere landbouwmodellen, zoals de multifunctionele landbouw zijn een realistisch model waar natuurbeheer, landbouwinkomen en maatschappelijke betrokkenheid tegelijkertijd worden verstrekt. Er is daarom nood aan het creëren van kansen om samen na te denken over de samenwerking tussen landbouw en natuur en de economische en maatschappelijke waardering ervan. Het lokale niveau biedt mogelijkheden om vanuit een concreet project met visie, langdurige samenwerking rond landbouw, burger en natuur tot stand te brengen rond lokale praktijken (Crivits, 2015). 4.2. Biologische landbouw De biologische landbouw is in oppervlakte nog steeds een kleine speler in Europa. In 2012 was 5,7% van het landbouw areaal in de EU-27 in omschakeling of in gebruik voor biolandbouw. Dit is een stijging met 5,6% ten opzichte van het jaar voordien, maar de groei van het areaal stagneert stilaan. In België is 4% van het areaal bio-gecontroleerd. In onze buurlanden Nederland, Frankrijk en Duitsland is het aandeel bio-areaal respectievelijk 2,6% (55.928 ha, 1.648 bedrijven), 3,8% (1.032.941 ha, 24.425 bedrijven) en 6,4% (1.042.528 ha, 23.096 bedrijven) (Samborski et al. 2014). In 2013 bleef in Vlaanderen het aandeel bio in het landbouwareaal groeien tot 5.065 hectare en tot meer dan 300 bedrijven. In Vlaanderen is nog steeds slechts 0,8% van het areaal in gebruik voor biolandbouw en ook hier wordt een stagnatie van de groei verwacht. De helft van dit aandeel wordt ingenomen door grasland en natuurgebieden met begrazing. De totale Vlaamse veestapel is voor 1% biologisch. Hoewel het gemiddelde areaal per bedrijf 15,9 hectare bedraagt, geeft dit een vertekend beeld. 50% van het areaal is in handen van 10% van de bedrijven, terwijl 25% van de bedrijven het moet stellen met 1,5% van het areaal wat overeenkomt met ongeveer 1 hectare per bedrijf (Samborski et al. 2014). Veel van de bedrijven (75%) rekenen op meerdere teelten om het risico te spreiden. In 2013 waren er in heel de provincie Vlaams-Brabant 69 gecontroleerde bio-bedrijven actief, een netto toename met 6 bedrijven. Bij de inventarisatie vonden we in de regio Leuven 10 bio-bedrijven (tabel 5). Samen verbouwen de bio-producenten 18,7 hectare in de regio, voornamelijk groenten en een kleiner aandeel fruit. Biologische veeteelt, op grotere schaal, komt minder voor in de regio terwijl het aandeel van deze sector in Vlaanderen goed is voor 39% van de bedrijven (Samborski et aL. 2014). Ten opzichte van het volledige areaal cultuurgrond in Leuven en de buurgemeenten van 11.814 hectare, is slecht 0,16% bio. In Leuven zelf is ongeveer 5 hectare bio. Indien we uit gaan van 1.130 hectare bouwland, zoals bestemd volgens het gewestplan, dan is 0,4% van het areaal bio en als we echter uitgaan van 1.376 hectare, zoals aangegeven in de landbouwtelling van 2013, dan is 0,36% van het areaal bio-gecertificeerd.
25
Tabel 5: Bio-boerderijen in Leuven en buurgemeenten met areaal bio-productie in hectare (ha). Naam
Plaats
Oppervlak (ha)
CSA Open Veld
Heverlee
2,5
CSA De Witte Beek
Bierbeek
1
De Wriemeling
Veltem-Beisem
6
De Molentuin
Rotselaar
0,8
Wonen en werken, De Wikke Herent/Heverlee 2 CSA De Wakkere Akker
Herent
1
Van der Velpen
Bierbeek
4
Moniek Broekx
Kessel-Lo
0,4
Oogsttuin Eoster
Kessel-Lo
1
Totaal
18,7
Bioproducten zijn in België goed voor 1,6% van de totale bestedingen in voedingsproducten of 403 miljoen euro in 2013, een stijging van 8% ten opzichte van 2012 (Samborski et al. 2014). In Vlaanderen werd 140 miljoen euro uitgegeven aan bioproducten, een stijging met 14%. In Figuur 12 is het aandeel van de aankopen door consumenten van bioproducten per afzetkanaal weergegeven. 2,7% 4,6% 4,5% Klassieke supermarkt 13,5%
Gespecialiseerde winkels 44,1%
Buurtsupermarkt Rechtstreekse verkoop Openbare markt Hard discount
30,6%
Figuur 12: Aandeel verschillende afzetkanalen in de consumptie van bioproducten in België in 2013 Verkoop via korte keten, die hier onder rechtstreekse verkoop staat en hoeveverkoop en boerenmarkten omvat, heeft in België slechts een beperkt aandeel in de verkoop. Voor de bedrijven in Leuven en buurgemeenten is de korte keten echter het voornaamste afzetkanaal. Er zijn verschillende bio-boerderijen in het Leuvense die nagenoeg de gehele oogst via directe verkoop, al dan niet via pakketten, afzetten. Enkele bedrijven verkopen, soms afhankelijk van het seizoen, op de
26
markt in Leuven. Klassieke supermarkten, zoals Carrefour, verkopen in Korbeek-Lo en Herent producten van biobedrijven. Een deel van de oogst van 2 bedrijven gaat daarnaast naar de veiling. Afhankelijk van het product is er een prijsverschil tussen bioproducten en gangbare producten: over de verschillende afzetkanalen heen is er in het algemeen een prijsverschil van ongeveer één derde (Figuur 13). Dit gaat echter niet op voor de bio-boerderijen in het Leuvense, aangezien zij voornamelijk via kortere verkoopskanalen hun producten afzetten. Een Europese studie gaf aan dat consumenten bereid zijn 10% tot 25% meer te betalen voor bioproducten die residu-vrij zijn (DG Agri 2013). Halfvolle melk Kaas Eieren Tomaten Aardappel Brood Vleesvervanger Bio vers 0
50
100
150
200
250
Figuur 13: Prijsverschil bioproducten ten opzichte van vergelijkbaar gangbare producten, index gangbaar=100, België 2013 (bron: GfK Panelservices Benelux) Een analyse van het relatief aandeel van bio-aankopen van verschillende bevolkingsgroepen geeft aan dat de grootste stijging van de aankoop van bioproducten gebeurt bij de welgestelde gezinnen met kinderen, welgestelde gepensioneerden en alleenstaanden ouder dan 40 jaar. De alleenstaanden, ouder dan 40 jaar, zijn bovendien de groep waar het aandeel bio het grootst is, namelijk 3,8%. Huishoudens met een beperkt inkomen en gezinnen met één inkomen vinden nog altijd niet de weg naar bioproducten: bij hen is het bio-aandeel in de voeding respectievelijk 0,8% en 1,7% (Samborski et al. 2014). 4.3. Privétuinen Naast de oppervlakte aan landbouwgronden en natuur en bos, is er nog een erg belangrijk deel van de oppervlakte dat ingenomen wordt door privétuinen. Geschiedkundig kan het grote aandeel privétuinen en de benutting ervan voor voedselproductie bovendien deels terug gebracht worden tot een actief beleid dat vanaf het midden van de 19de eeuw ingang vond in België en gepaard ging met de industriële revolutie en veranderingen in grondbezit (De Meulder, Schreurs, Cock, & Notteboom, 1999). De keuzes die in het verleden gemaakt werden hebben hun invloed tot op vandaag en zijn vaak zelfs deel gaan uit maken van onze identiteit. Tuinen pasten in eerste instantie in dit verhaal door hun rol in de voedselproductie en om een bezigheid te geven aan de arbeidersklasse. Al enige tijd staat de tuin niet meer in het teken van de voorziening van voedsel, maar heeft het veelal een recreatieve functie en wordt een groot deel van het oppervlak ingenomen door gras (Dewaelheyns and Gulinck 2008). Er zijn verschillende redenen waarom het belangrijk is deze ruimte open te houden en mee te nemen in het beleid. In een stedelijke context geven privétuinen een gevoel van groene ruimte en groen in de stad heeft allerlei voordelen op het vlak van de volksgezondheid en het milieu (Dewaelheyns and Gulinck 2008; Nielsen and Hansen 2007; Ousset et al. 1998). Bovendien 27
zorgt het in stand houden van deze open ruimte voor een buffer om in geval van crisissen, bijvoorbeeld in de globale energie voorziening, een zekere mate van zelfvoorziening te creëren (Barthel & Isendahl, 2013). Onderzoek kwam tot de conclusie dat voedselproductie niet tegengesteld hoeft te zijn aan steden, maar een geïntegreerde stedelijke activiteit kan zijn die tot meer weerbare steden kan leiden (Barthel & Isendahl, 2013). Het komt er voor een groot stuk op neer om mensen bewust te maken van de grote verbondenheid die er is met een op het eerste zicht afgelegen voedselsysteem waarvan de afhankelijkheid echter enorm groot is en die onontbeerlijk is voor het levensonderhoud. De scheiding tussen de stedelijke context en de voedselproductie neemt echter hand over hand toe. Het potentieel van deze ruimte wordt echter nauwelijks onderzocht en meestal ook niet meegenomen in beleidsplannen. Aan de KU Leuven werd daarom onderzoek gedaan naar het aandeel van privétuinen en de productie capaciteit van deze gronden (Dewaelheyns 2014). Uit een studie in 2008 blijkt dat van de totale beschikbare ruimte er in Vlaanderen gemiddeld ongeveer 8 à 9% wordt ingenomen door tuinen die horen bij privéwoningen. Met een stuk van het openbaar groen erbij, komt men aan 13% als de oppervlakte die als tuin beschouwd kan worden, dit in vergelijking met een kleine 11% bos in Vlaanderen. Voor Leuven en de aangrenzende gemeenten wordt gemiddeld 9,4% van het oppervlak ingenomen door tuinen, meer dan het Vlaamse gemiddelde. In Tabel 6 worden de oppervlaktes privétuin per gemeente weergegeven voor de regio Leuven, (Merckx, 2012) op basis van Figuur 14. Tabel 6: Oppervlakte privétuinen in percentage van het grondgebied en in aantal hectare (bron topografische landgebruikskaart (NGI, 2004) bewerkt op basis van orthofoto-analyse, Valerie Dewaelheyns) Gemeente
Oppervlak (%)
Oppervlakte (ha)
Bertem
6,01
179
Bierbeek
6,23
242
Lubbeek
9,95
447
Haacht
10,42
319
Herent
12,49
411
8,20
319
12,91
740
Oud-Heverlee
9,14
285
Rotselaar
9,20
342
Gemiddelde
9,39
Holsbeek Leuven
Totaal
3.284
28
Figuur 14: Topografische landgebruikskaart (NGI, 2004), bewerkt op basis van orthofoto-analyse (Dewaelheyns et al. 2008) De totale oppervlakte privétuinen in de regio Leuven bedraagt 3.284 hectare, net groter dan de totale oppervlakte van Herent die 3.273 hectare bedraagt (Statbel, 2008). Een belangrijk aandachtspunt voor privétuinen is het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen. De “Zonder is gezonder”-campagne van de Vlaamse Milieu Maatschappij (VMM) bracht in het verleden het gebruik van pesticiden en herbiciden in kaart en daaruit bleek dat 30% van het gebruik terug te brengen is tot openbare besturen en particulieren. Voor steden en gemeenten en andere terreinbeheerders verstrengt de wetgeving vanaf 1 januari 2015. Vanaf dan moet er in principe zonder chemische bestrijdingsmiddelen gewerkt worden. Voor privétuinen geldt deze regeling nog niet: particulieren mogen hun trottoir echter vanaf 1 januari 2015 ook niet langer onkruidvrij maken met herbiciden (VMM, 2014). Om de rol van privétuinen in de voedselproductie in kaart te brengen werden er enkele studies uitgevoerd in Herent, Leuven en Heverlee door studenten tijdens hun opleiding (Arinaga, Everaerts, Van der Borght, Vanderveken, & Vandervelden, 2014; Gabriels, Geerdens, Van Geet, Tavernier, & Ven, 2012). Op basis van één van deze onderzoeken dat plaatsvond in 3 wijken in het Leuvense werd vastgesteld dat er gemiddeld meer tuinen met een moestuin zijn in minder stedelijke gebieden (38%) dan in de verstedelijkte regio (20%). De gemiddelde opbrengsten werden door interviews in kaart gebracht en zo kwam men bij deze steekproef op gemiddeld 5,08 kg groenten en een gemiddelde van 18,33 kg fruit in de tuinen met voedselproductie. De meest voorkomende groenten die geteeld werden waren courgettes, pompoenen en sla (Gabriels et al., 2012). Deze studies zijn allicht te beperkt om veralgemeende conclusies uit te trekken, maar uit deze studies bleek vooral dat mensen in de tuin werken voor het plezier en niet zozeer voor de noodzaak van het aanvullen van de voedselaankopen. Naast de traditionele voor- of achtertuin steken geveltuinen, daktuinen en groendaken de laatste jaren de kop op. In verschillende gemeenten wordt er zelfs actief beleid gevoerd rond deze nieuwe 29
invullingen van stadsgroen. In Antwerpen zijn er premies voor groendaken en zijn ze verplicht bij nieuwbouw en verbouwingen. De voordelen voor de bewoner en de stad worden sterk benadrukt en gaan van geluid- en warmte-isolatie tot stedelijke klimaateffecten (Ecohuis Antwerpen, n.d.). Wie in Leuven een groendak wil aanleggen, kan een premie aanvragen bij de stad die tot een maximum bedrag tussenkomt voor 50% van de kosten (Stad Leuven, n.d.-b). In Gent worden geveltuinen op hun beurt aangemoedigd en viel de vergunningslast hiervoor weg. Dit jaar wil Gent 365 geveltuinen zien ontstaan in de stad en ontwikkelde de stad een infobrochure om mensen aan te zetten aan de slag te gaan met hun geveltuin (Stad Gent, 2014). De stad Leuven op zijn beurt geeft een premie van 25 euro voor wie een geveltuin aanplant, al moet er hier voorlopig wel nog een vergunning voor aangevraagd worden (Stad Leuven, n.d.-a). In Leuven startten enkele straten al met een gezamenlijke geveltuin. Zo zijn er verschillende huizen in de Lindensestraat in Kessel-Lo die een geveltuin aangeplant hebben. Het nieuwe ruimtelijke structuurplan dat in de eerste fase van ontwikkeling is, zal bijkomende nadruk leggen op klimaat, lucht en ander stadsgroen. In de toekomst zal er in Leuven op dit vlak allicht vanuit een ruimtelijk kader meer vorm gegeven worden om de openbare groene ruimte in de stad goed te benutten en om het private groen in de stad optimaal te laten ontwikkelen om zo de leefbaarheid in de toekomst te vrijwaren. Een initiatief dat enkele jaren geleden ingang vond was het concept van tuindelen, opgestart door de groep Transitie Leuven. Hierbij was de idee om mensen met een tuin die niet actief gebruikt wordt in contact brengen met mensen die op zoek zijn naar een tuin om te bewerken (Transitie Stad Leuven, n.d.). Hoewel er verschillende hindernissen zijn, kan dit soort systemen veel kansen bieden voor mensen in de stad. Een eerste uitdaging hierin bestaat erin een inventarisatie te doen van grote groene privétuinen in Leuven die in onbruik geraakt zijn en waarvan de eigenaars geïnteresseerd zijn om hun tuin terug tot leven te laten komen. 4.4. Tuinprojecten Onder volkstuinen worden die gronden verstaan die gebruikt worden als moestuin maar die niet bij de eigen woning liggen. Deze grond kan zowel in privaat als openbaar bezit zijn. Vaak zijn er meerdere percelen die bewerkt worden door verschillende personen en kan men spreken van volkstuinparken. De laatste jaren kent een andere vorm van gezamenlijk moestuinieren populariteit, namelijk de samentuin. De ecologische vereniging Velt heeft er zelfs een aparte werking voor om projecten mee op te zetten en te ondersteunen (Velt, 2015). In deze samentuinen verloopt de bewerking van de percelen gezamenlijk en komt er een grotere sociale component bij kijken. In 2007 werd een inventaris gemaakt van de volkstuinparken in Vlaanderen. Hierin werden slechts twee volkstuinen geïnventariseerd voor Leuven: volkstuin Abdij van het park (1,35 ha, 25 tuinen) en Leuven NMBS (0,04 ha, 4 tuinen). Bij de inventaris die in het kader van dit project gebeurde, werden meer moestuin-initiatieven in kaart gebracht. Volks- of samentuinen werden hier ook ruimer opgevat en in Tabel 7 worden ze weergegeven onder de noemer tuinprojecten. Allicht zijn er hiernaast nog verschillende initiatieven die her en der in en rond Leuven plaatsvinden en waar stukken grond gedeeld en bewerkt worden.
30
Tabel 7: Tuinprojecten in Leuven en omgeving
Leuven Buurttuin Penitentienenstraat Dongelstuinen Heemtuin Hertog Karel Leren Ondernemen vzw Leuven NMBS Moestuin Buurtcentrum Schorenshof Moestuin Paridaens Monte Rosa Parkveld Samentuin Zavelhof Sojo Jeugdhuis Tuin Fabota ('t Lampeke) Volkstuin Abdij van het Park Volkstuin Groencomité Wijgmaal Volkstuinpark Tweewaters Woonzorgcentrum Ter Putkapelle Omgeving Leuven De Bereklauw De Proeftuin Nieuwe Kloostertuin Tildonk vzw Vrij
Leuven Wijgmaal Wilsele-Putkapel Leuven Heverlee Wilsele-Putkapel Leuven Kessel-Lo Heverlee Kessel-Lo Kessel-Lo Leuven Heverlee Wijgmaal Leuven Wilsele-Putkapel Herent Betekom Tildonk Pellenberg
De laatste jaren kennen de volkstuinen in Vlaanderen een hernieuwde populariteit, met de vorming van wachtlijsten tot gevolg. Sinds 2011 wordt er daarom door de Vlaamse overheid en de Vlaamse Landmaatschappij (VLM) ingezet op het realiseren van meer volkstuinen. Vorig jaar werd na een initiële 300.000 euro nog eens 200.000 euro extra ingezet door minister Joke Schauvliege die zei dat naast het doel om de mensen meer voeling met productie van gezonde voeding te laten krijgen een andere doelstelling is om bij volkstuinen de sociale cohesie te verhogen en een goede groepsdynamiek te creëren (Vilt, 2014b). Het areaal volkstuinen is door deze ondersteuning de laatste 2-3 jaar met meer dan 30 hectare toegenomen in Vlaanderen. Steeds meer sociale verenigingen en organisaties gaan ook aan de slag met kleinschalige tuinprojecten om mensen te verbinden. Zo lopen er verschillende projecten bij Leren Ondernemen vzw en hebben sommige buurtcentra en buurtwerk verenigingen zoals ‘t Lampeke een moestuin. Vanuit het Vlaamse niveau worden scholen aangemoedigd om onder de noemer Milieuzorg op School (MOS) projecten op te zetten: 80% van de lagere en secundaire scholen doen hier aan mee en sommige scholen gaan zelfs een groter engagement aan en kunnen zich MOS-scholen noemen. In Leuven zetten 13 scholen zich zo extra in voor milieu en duurzaamheid (Departement Leefmilieu Natuur en Energie (LNE), 2014). In Leuven wordt deze werking al 12 schooljaren verder ondersteund door het Condor project (Creatief Onderweg Naar Duurzaam Onderwijs in Leuven). Hieruit ontstonden de laatste jaren verschillende initiatieven met moestuinen op school. Daarnaast ondersteunen en promoten de Plattelandsklassen vzw en het provinciaal netwerk Boeren met Klasse bedrijfsbezoeken bij land en tuinbouwers.
31
Een aspect waar regelmatig naar gevraagd wordt is de kwaliteit van groenten die gekweekt worden in een stad of nabij een drukke weg. De Vlaamse overheid analyseert daarom de aanwezigheid van dioxines en PCB’s in groenten van stadstuinen. In eerste instantie lijken de PCB’s en dioxines niet verhoogd aanwezig te zijn in groenten maar wel in eieren, terwijl cadmium in sommige regio’s een probleem vormt (Mampaey, 2014). Verkeerd of overmatig gebruik van pesticiden vormt uiteraard ook een gezondheidsprobleem in tuinen (Crabbé et al. 2012). De Vlaamse overheid start een actieplan om blootstelling aan eventuele schadelijke stoffen te beperken en te komen tot aanbevelingen van goede praktijken. Naast de stoffen in de bodem of afkomstig van eigen activiteiten in de tuin, spelen andere omgevingsfactoren ook een rol voor een gezonde tuin. De nabijheid van een drukke weg, een autostrade of spoorlijn zorgt voor mogelijke afzetting van zware metalen in de tuin. Deze metalen zijn afkomstig van de remschijven van auto’s en de bovenleidingen van de trein, maar zijn vrij zwaar waardoor ze op korte afstand neerslaan (Verhaeghe, 2014). Het is dus aangeraden hiermee rekening te houden bij de aanleg van een moes- of samentuin net als bij de keuze van de geteelde groenten. Gevaar van fijn stof via de voeding is dan weer verwaarloosbaar klein, aangezien dit slechts schadelijk is bij inademing en niet bij opname via de spijsvertering (Verhaeghe, 2014). Het belang van het voorzien van toegankelijke databanken of loketten voor het nagaan van de eventuele verontreiniging van de eigen tuin is één van de aanbevelingen (Crabbé et al. 2012). Een belangrijk besluit is het belang van het focussen op de vele maatschappelijke voordelen die tuinieren, alleen of in groep, met zich meebrengen en niet enkel te focussen op eventuele risico’s. Uit het rapport van de Universiteit Antwerpen over de maatschappelijke voordelen van tuinieren werd volgende paragraaf gehaald (Crabbé et al. 2012): “Verschillende studies geven aan dat het zelf kweken of telen van voedsel, een regelmatige consumptie van groenten en fruit bevordert. Dit verlaagt de drempel naar een gezonde voeding, iets wat vooral een belangrijke troef is voor mensen met een kleiner inkomen. Ook is aangetoond dat een moestuin thuis of op school, kinderen aanspoort om meer groenten en fruit te eten en verschillende smaken te leren appreciëren. Ook voor senioren geldt dat het zelf telen van groenten en fruit, de consumptie ervan bevordert. De beschikking over een moestuin, volkstuin of een tuin op school, zal een meer actieve levensstijl promoten, zowel bij jongere als bij oudere mensen. Dit blijkt uit verschillende studies. Ook is een duidelijk verband aangetoond tussen ‘gezond ouder worden’ en tuinieren in het algemeen. Meer fysieke activiteit heeft voor gevolg, minder valpartijen, een beter evenwicht, en behoud van de spiermassa.” De voordelen van volkstuinen en institutionele tuinen zijn al uitgebreid gedocumenteerd, zoals het samenbrengen van verschillende mensen en het hierbij leren omgaan met sociale verschillen en het leren van sociale vaardigheden. Het samenkomen van mensen met een andere afkomst, andere leeftijd, verschillende sociale klasse schept een rijke leeromgeving. De leefomgeving verbetert erdoor, waardoor ook het veiligheidsgevoel mede door de verhoogde sociale cohesie, toeneemt. Het belang hierbij van een professionele omkadering, om bij moeilijkere situaties oplossingen aan te reiken, is echter wel groot (Crabbé et al. 2012). Institutionele tuinen kunnen een instelling zelf voorzien van gezonde en verse voeding. Dit heeft meerdere gevolgen, waaronder een directe daling van de voedselkost en versterkte therapeutische
32
werking. Het werken in de moestuin kan belangrijk zijn voor de cognitieve ontwikkeling van kinderen, de sociale, mentale en fysieke gezondheid van patiënten en gedetineerden (Crabbé at al. 2012). 4.5. Lokale voeding Opdat lokale voeding ook een stap voorwaarts is in de duurzaamheid van het voedselsysteem, dient er rekening mee gehouden te worden dat afstand niet het enige is waar naar gekeken dient te worden. Studies die het effect nagaan van transportmethoden op de impact van voedsel op de klimaatverandering tonen aan dat het logistieke vraagstuk in de korte keten verkoop cruciaal is om de duurzaamheid te garanderen. Zo werd in een Engelse studie berekend dat vanaf meer dan 6,7 km heen- en terugreis naar de winkel de uitstoot groter is dan bij een systeem van thuislevering met gekoelde bestelwagen (Coley et al. 2009). Als het doel enkel een CO2-daling zou zijn, zou het dus interessant om niet enkel de voedselkilometers te bekijken, maar de koolstofemissie per eenheid product tijdens het gehele transport doorheen de keten (Coley et al. 2009). Andere studies leggen dan weer de nadruk op het effect van de geschiktheid van een bepaalde regio of grond voor een welbepaalde teelt. De versheid en dus de logistiek naar de klant zal in grote mate bepalen hoe goed de nutritionele kwaliteit van het product is wanneer het geconsumeerd zal worden (Edwards-Jones et al., 2008). Wat is lokaal? In veel studies wordt uitgegaan van een radius van 30 tot 80 km (Chambers, Lobb, Butler, Harvey, & Bruce Traill, 2007). Voor Leuven zou een 40 km radius overeenkomen met een gebied van Lummen tot Nijvel en van Berchem tot Waremme, een gebied waarbinnen ook Brussel valt en dat verschillende provincie- en gewestgrenzen overschrijdt (fig. 22). Andere studies kijken meer naar lokaal als een regionaal of nationaal gegeven (Chambers et al., 2007).
Figuur 15: Gebied binnen 40 km vanaf het centrum van Leuven Voortbouwend op een oefening die voor Vlaanderen gebeurde om na te gaan over er genoeg productieruimte aanwezig is in Vlaanderen om Vlaanderen zelfvoorzienend te laten zijn wat voeding betreft (Danckaert et al. 2014) deden we deze theoretische oefening kort over voor Leuven op basis van een hele reeks assumpties. Uit deze oefening blijkt dat er in principe voldoende grond aanwezig is voor de productie van plantaardige voeding voor de 204.122 inwoners van de regio. Op de 11.814 hectare cultuurgrond kan voldoende voeding geproduceerd worden wat groenten, granen, 33
aardappelen en fruit betreft. De totale ruimte-inname voor de menselijke plantaardige voeding zou 5.516 hectare zijn, of 47% van het cultuuroppervlak. Nemen we echter ook de voeding in rekening die voorzien moet worden om alle runderen, kippen en varkens die geconsumeerd worden in de regio van lokale voeding te voorzien, dan komen we landbouwgrond tekort. Voor de dierlijke voeding zou een areaal van 18.963 hectare nodig zijn of 160% van het totale huidige landbouwareaal. 4.6. Gronden in openbare eigendom Figuur 16 geeft een overzicht van de gronden die in eigendom zijn van verschillende openbare instellingen zoals gemeenten, OCMW ’s, kerkfabrieken, water- en elektriciteit netwerkbeheerders en overheidsadministraties. In totaal gaat het om 342 percelen die enkele vierkante meters tot enkele hectaren. Niet alle gronden staan hierop aangegeven, aangezien de kaart van pachtvrije gronden van het OCMW bijkomende gronden bevat.
Figuur 16: Landbouwgronden in eigendom van openbare besturen In totaal zijn een tiental eigendommen van het OCMW pachtvrij, goed voor 8,3 hectare voornamelijk in Wijgmaal gelegen. Enkele van de gronden bevinden zich binnen een woonuitbreidingsgebied en zullen verkaveld worden, terwijl de meeste andere reeds in gebruik zijn door professionele landbouwers (fig. 17). Het merendeel van de gronden ligt bovendien ver van de woonkernen en is dus minder interessant voor socio-culturele projecten of samentuinen. De 2 gronden die voorzien zijn voor woonuitbreiding, zouden eventueel wel in aanmerking komen voor tijdelijk gebruik, net als de 2 gronden in Groenveld die mogelijks via een ruilregeling zouden kunnen verplaatst worden naar beter toegankelijk gronden op Groenveld.
34
Figuur 17: Overzicht pachtvrije gronden in eigendom van het OCMW Leuven Bovenop enkele van de pachtvrije OCMW gronden die gebruik zouden kunnen worden voor tuinprojecten, werden er tijdens het onderzoek verschillende gebieden in kaart gebracht die interessant zouden zijn voor het uitwerken van een stedelijk voedsel- en landbouwbeleid. Figuur 18 geeft ter inspiratie enkele mogelijke ontwikkelingsgebieden nabij de stadskernen weer die, in de toekomst en na bijkomend onderzoek, de nodige ruimte kunnen bieden voor tuinprojecten, productieruimte voor de lokale afzet en socio-educatieve projecten. Enkele van deze gebieden en gronden maken echter deel uit van maatschappelijke controverse over de toekomstige bestemming ervan, bovendien zijn ze in gebruik door pachters of in het bezit van privé personen of bedrijven wat de mogelijkheden beperkt. Gronden in openbaar bezit, en niet in pacht, kunnen daarom in eerste instantie geanalyseerd worden voor de mogelijkheid tot het ontwikkelen van projecten onder concessie.
Figuur 18: Mogelijke projectontwikkelingsgebieden
35
4.7. Korte keten De afstand tussen producent en consument in de voedselketen is de laatste decennia zowel op geografisch, sociaal en de economische vlak toegenomen (Cazaux, 2010). De binding met waar voedsel vandaan komt, hoe het geproduceerd wordt en wie hier allemaal voor zorgt, is vaak zoek. Korte keten initiatieven bieden een antwoord op een nood van producenten en van consumenten om elkaar terug te vinden. Verschillende afzetkanalen zorgen voor een grote diversiteit aan korte keten initiatieven. Zo zijn er hoevewinkels, automaten, boerenmarkten, voedselteams of groenteabonnementen, zelfoogstboerderijen enz. . Leuven kent al vele initiatieven die verschillende afzetkanalen benutten, maar is ruimte voor veel meer. In Figuur 19 is een voorstelling van een lokale korte keten voedselketen afgebeeld in vergelijking met een traditionele keten met verschillende schakels.
Figuur 19: Grafische weergave van de lokale voedselketen
De laatste jaren werd er veel onderzoek gedaan naar de korte keten in Vlaanderen en de opportuniteit verbonden met dit soort afzet, voor de landbouw en voor de stedeling en plattelandsbewoner. Hieronder zijn enkele recent publicaties in Vlaanderen weergegeven die de korte keten in beeld brengen of ondersteunen. - Strategisch Plan Korte keten - Korte Keten Initiatieven in Vlaanderen. Een overzicht. - Kort maar krachtig: samenwerking bij logistiek in de korte keten 2014 - FAVV documenten Korte Keten - Lekker Lokaal - Recht van bij de boer(in) - Van om de hoek: aan de slag met de korte keten - Samenwerken in de Korte keten - IPO advies lokale voedselstrategieën Enkele van deze documenten bevatten ook specifiek advies voor de ontwikkeling van lokale voedselstrategieën en zouden integraal deel uit kunnen maken met aanbevelingen die hier geformuleerd worden. Zo is het IPO bezig met het formuleren voor advies naar gemeenten en steden 36
in 3 grote adviesluiken rond (1) beleid en beheer, (2) ondernemerschap en (3) ruimte (bijlage 4). Voor het volledige advies verwijzen we naar het advies van IPO zelf, maar alle aanbevelingen en knelpunten zijn herkenbaar voor de situatie in Leuven, waardoor dit rapport een sterke invloed op de lokale voedsel- en landbouwstrategie kan hebben. Voor beleid en beheer komen interbestuurlijke kennisdeling, beleidsoverschrijdende samenwerking en juist juridisch kader als kernpunten naar voor. Binnen het luik ondernemerschap zijn de aanbevelingen vooral gericht op het ondersteunen van ondernemerschap en op het scheppen van een gunstig klimaat voor ondernemers en niches. Wat ruimte betreft wordt de grote druk op landbouwgrond benadrukt en de nood aan experimenteer- en opstartmogelijkheden voor niches. Sinds 2010 is de Vlaamse overheid van start gegaan met na te denken over hoe de korte keten nog beter kan presteren. Hiertoe werd gestart met een strategisch plan voor de korte keten (Departement Landbouw en Visserij, 2012). De korte keten kent enkele basisprincipes namelijk (1) betrokkenheid van de consument, (2) beperkt aantal schakels in de keten, (3) zelfstandige prijszetting door producent, (4) lokaal karakter, lokale economie en (5) landbouweducatie van de consument. Met het strategisch plan korte keten wenst de Vlaamse overheid een aantal doelstellingen (Departement Landbouw en Visserij, 2012) te bereiken waarvan er enkele ook mee opgenomen kunnen worden door lokale besturen, namelijk: · · · · ·
Producenten en consumenten informeren, sensibiliseren en warm maken voor de korte keten. Overleg creëren om de knelpunten in de wetgeving weg te werken. Het potentieel van de keten uitwerken. Een coherent beleid bekomen waarin versnippering wordt tegengegaan. Duurzaamheid van afzet en productie stimuleren.
Enkele knelpunten waarbij de stedelijke administraties een rol kunnen spelen zijn het werken aan en het aangeven van mogelijkheden tot administratieve vereenvoudigingen en administratieve eenduidigheid. Bijkomende lasten moeten zo laag mogelijk gehouden worden om de ondernemingszin en creativiteit niet te fnuiken. Ondersteuning tijdens de opstart van een project moet niet vanuit de stad gebeuren, maar contacten met instanties die dienstverlening bieden aan starters in de korte keten kunnen versterkt worden. Momenteel is er geen nieuwe oproep voor quick win projecten die ondersteund kunnen worden door de Vlaamse overheid, maar indien er nieuwe oproepen zijn wordt dit ook via de stadskanalen verspreid net zoals financieringsmogelijkheden via de VLIF voor korte keten initiatieven. 4.8. Voedselverspilling Een belangrijk thema dat de laatste jaren steeds meer aandacht krijgt, is de voedselverspilling die plaatsvindt doorheen gans de voedselketen. Voedselverliezen kunnen uiteraard nooit helemaal uitgesloten worden, maar de nevenstromen die ontstaan dienen in dit geval zo gebruikt te worden dat zoveel mogelijk waarde benut wordt. Verbranding voor energie moet dan ook de laatste piste zijn in de valorisatie van voedsel (Vlaamse overheid, 2014). Gegevens over voedselverspilling schetsen een somber beeld: de gemiddelde consument verspilt tussen de 15 en de 23 kg voedsel per jaar of tussen de 3,4 en 5,1% van de totale jaarlijkse consumptie van 445 kg per persoon. Alle huishoudens samen verspillen zo tussen de 94.000 en de 142.000 ton voedsel. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen voedselafval en nevenstromen zoals schillen, botjes enz. Bij het restafval en het GFT-afval komt tussen de 10,3 en de 15,4 kg 37
consumeerbaar voedsel terecht, nog verder aangevuld met voedsel dat terecht komt in andere afvalkanalen. De totale hoeveelheid voedsel die door consumenten weggegooid wordt in Vlaanderen komt bovendien overeen met een bedrag van 475 miljoen euro of voedsel voor 215.000 tot 325.000 mensen (Vlaamse overheid, 2014). Bij een omzetting van de landbouwgrond die nodig is om de hoeveelheid voedsel dat weggegooid wordt te produceren, komen we bij de aanname van 19 tot 29 m2 verlies per persoon voor Leuven en de buurgemeenten op 390 à 590 ha cultuurgrond waarvan de opbrengsten als voedselverlies bij het afval terecht komen. Dit is op zijn beurt tussen de 3,3 en de 5% van het oppervlakte cultuurgrond in de regio Leuven. Wereldwijd gaat een derde van de voedselproductie verloren of 1,3 miljard ton eetbaar voedsel (FAO, 2013). In Europa is een derde van het verlies te vinden bij de eindgebruikers zij het consumenten of horeca/catering (Gustavsson, Cederberg, Sonesson, Van Otterdijk, & Meybeck, 2011). Relatief gezien blijft de consument de grootste bijdrage leveren aan de totale voedselverspilling. Figuur 20 geeft het aandeel afval per categorie weer. Veel voedsel wordt weggegooid door verwarring omtrent de verwarring tussen te gebruiken tot (TGT) en ten minste houdbaar tot (THT). 3% 2% Brood en banket 7%
Groenten 29%
7%
Fruit Bereide gerechten
10%
Vlees, vis en gevogelte Zuivelproducten Desserten en snacks
11%
16% 15%
Droge voeding en poeders Sauzen, kruiden en specerijen
Figuur 20: Voedselverspilling per voedselcategorie (%) (Vlaamse overheid, 2014) In Leuven werden reeds verschillende initiatieven gelanceerd om voedselverspilling aan te kaarten en burgers bewust te maken van de problematiek. De campagne van 11.11.11 in 2014 ging onder de titel “Sorry is niet genoeg” de strijd aan met voedselverspilling en organiseerde samen met de provincie Vlaams Brabant 3 dagen bewustmakingsacties. De jonge klimaatambassadeurs en de Leuvense studentenorganisatie The Blue Academy sensibiliseerde in 2014 rond de problematiek van voedselverspilling. Dit is maar een klein voorbeeld van acties georganiseerd door organisaties en geëngageerde burgers, die in Leuven rond deze thematiek plaatsvonden de afgelopen jaren. Binnen Leuven Klimaat Neutraal 2030 zullen er ook acties opgezet worden om voedselverspilling in Leuven te verminderen. De aanzienlijke maatschappelijke kost die verbonden is aan de verspilling van voedsel staat mogelijks in relatie met het aandeel van voeding in het totale huishoudbudget. Aan voeding en nietalcoholische dranken werd in 2012 in Vlaanderen gemiddeld 13,3% van het huishoudbudget 38
gespendeerd (Figuur 21) (Statbel, 2012). Voor een deel van de bevolking is voedsel dus minder “waardevol” geworden. Hoewel voeding slechts een beperkt aandeel heeft in het gemiddelde maandelijkse huishoudbudget van het doorsnee gezin, vormt voeding wel een universeel gedeeld goed binnen de samenleving en vormt deze uitgave een probleem voor verschillende kansengroepen. Met 15% van de Belgen die rond de armoedegrens zitten en 20% van de bevolking die aangeeft moeilijk rond te komen is het enorm belangrijk dit aspect mee te nemen in de beleidskeuzes en ondersteuning van projecten (Statbel, 2013).
Huishoudbudget Restaurant en horeca Cultuur en vrije tijd 10,69
6,53 8,55
Transport
14,91 11,38
Meubelen, Huishoudtoestellen en onderhoudsproducten Woning, water, elektriciteit, gas en andere brandstoffen
6,97
13,34
Voeding en niet alcoholosche dranken Varia
27,62
Persoonlijke verzorging en diensten
Figuur 21: Huishoudbudget in België (%) (Statbel, 2013) Door de toenemende sociale ongelijkheid worden bovendien verschillen tussen verschillende bevolkingsgroepen versterkt. Zo toont internationaal onderzoek aan dat hoe groter de inkomensongelijkheid in een land is, hoe ongezonder de levensstijl van adolescenten. Socioeconomische verschillen in jongeren hun mentale en fysieke gezondheid namen toe tussen 2002 en 2010 (Elgar et al., 2015). Aangezien gezondheidsongelijkheid op jonge leeftijd zijn invloed heeft op latere levensfases, vormt dit een cruciaal werkpunt voor lokale en nationale overheden. 4.9. Beleidsdocumenten en ruimtelijk structuurplan Vanaf 2014 moeten alle gemeentebesturen en OCMW’s gebruik maken van een beleids- en beheerscyclus (BBC), waarbij plannen opgesteld, geregistreerd en geëvalueerd worden. Het doel hiervan is om meer geïntegreerde plannen tot stand te laten komen. In Leuven stelde zowel het stadsbestuur als het OCMW een beleidsplan op. In beide is er aandacht voor landbouw en voeding. Samenvattend wordt in de bestuursnota van de stad Leuven het volgende over landbouw gezegd: “Een duurzaam land- en tuinbouwbeleid focust op een promotie- en afzetstrategie bij de Leuvense bevolking en op het vrijwaren van landbouwgrond” (Stad Leuven, 2013). De beleidsdoelstellingen van de bestuursnota van de stad Leuven zijn de volgende:
1) Leuven behoudt zijn landbouwgronden. Agrarische bedrijven krijgen rechtszekerheid, ontwikkelingskansen en voorrang op andere functies conform het gemeentelijk structuurplan. 39
· ·
Het stadsbestuur zal bij het herzien van het ruimtelijk structuurplan het huidig niet-bestemde areaal landbouwgebied handhaven. De vlotte ontsluiting van de in het RSL geselecteerde landbouwzones wordt nagestreefd.
2) Leuven heeft een voedsel- en landbouwadviesraad die adviseert over een voedselstrategie voor Leuven. · ·
De informele voedsel- en landbouwraad wordt geformaliseerd in samenspraak met betrokken actoren. De voedsel- en landbouwraad geeft advies over een voedselstrategie voor Leuven die de ecologische voetafdruk van Leuven verkleint.
3) Leuven steunt een systeem van distributie van lokale landbouwproducten. Waarbij een Leuvense korte keten van streek-en hoeveproducten de lokale afzet en consumptie sterk kan uitbreiden. · ·
De stad zoekt actief mee naar een plaats waar lokale boeren en voedselproducenten hun streek en hoeve-producten kunnen verkopen. De stad promoot de producten van lokale boeren en voedselproducenten.
4) De stad ontwikkelt nieuwe stadslandbouwinitiatieven in kader van het Europese Project “Pure Hubs”. Bij de uitbouw van een ontwikkelingsstrategie wordt gefocust op 3 richtingen: 1. 2. 3.
De levering van publieke diensten door landbouwers Het leggen van belevingseducatieve verbindingen tussen kinderen uit Leuven en het omliggende platteland. Het ontwikkelen van een afzetstrategie voor hoeveproducten vanuit de directe nabijheid bij de Leuvense bevolking.
De volgende actiepunten, zoals beschreven in de bestuursnota werden voorgesteld: · ·
· ·
Het genereren en organiseren van agrarisch aannemingswerk ter ondersteuning van de Leuvense groen- en strooidienst. Het ontwikkelen van duurzame ‘peterschapsrelaties’ tussen Leuvense scholen en landbouwers waarbij scholen op regelmatige basis op bezoek gaat bij de landbouwer zodat een intensieve belevingseducatie tot stand kan komen. De versterking van de Leuvense jaarmarkt met activiteiten rond hoeveproducenten en plattelandseducatie. De ontwikkeling van een promotie- en afzetstrategie voor regionale hoeveproducten naar Leuvense horeca, waarbij ook de vegetarische keuken wordt gepromoot.
5) Leuven voert een beleid waardoor er in volkstuinen en in privé-tuinen meer voedsel geproduceerd wordt. ·
Leuven kan als ‘go-between’ optreden voor vragers en aanbieders van tuinen.
6) De stad steunt kwaliteitsvolle productiemethodes van boeren die sociaal verantwoord, milieu- en diervriendelijk zijn. ·
Verdere uitvoering van het erosiebestrijdingsplan
Uit de beleidsnota van het Leuvense OCMW halen we de volgende kernboodschap “Leuven streeft naar een open, zorgzame en verbonden stad met aangename buurten, waarbinnen iedereen optimaal kan (samen)leven, leren, wonen en werken. Extra aandacht gaat uit naar kwetsbare groepen”. Binnen deze context is het interessant te zien welke kansen er liggen voor allerlei vormen van landbouw en voedselbeleving. Kort enkele aangrijpingspunten uit de OCMW beleidsnota die door een inclusieve voedsel- en landbouwstrategie meegenomen kunnen worden: -
Preventieplan, met aandacht voor gezonde voeding, sport en geestelijke gezondheidszorg, in nauw overleg met de stad en lokale partners. De maaltijden in de instellingen en voor de thuisbezorging voorzien een goed aanbod aan vegetarische maaltijden.
40
-
Inzetten op de (her) integratie van de ouderen in het maatschappelijk veld door contacten met de buitenwereld verder te intensifiëren en uit te bouwen. Tegengaan van vereenzaming.
In het huidige plan van OCMW Leuven staat de verkoop van het onroerend patrimonium beschreven met als doel de financiering van infrastructuurwerken. Hierin staat echter de opmerking dat dit zal gebeuren indien het de vervreemding van patrimonium betreft dat niet binnen de kerntaken van het OCMW betreft. Hiervoor werd het laatste decennium reeds 50% van de gronden, die buiten Leuven gelegen zijn, verkocht. Een voorlopig moratorium op de vervreemding van landbouwgrond op het grondgebied van Leuven werd ingesteld in het kader van het strategisch voedselplan voor Leuven. In het kader van de gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen is er een afbakening van stedelijke gebieden in Vlaanderen. Leuven vormt zo een regionaal-stedelijk gebied. Het doel in het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen is om onder meer de versterking van het buitengebied en het tegengaan van versnippering door een optimaal gebruik en beheer van de stedelijke structuur. Hierin worden bepaalde ontwikkelingsperspectieven voorop gesteld die concreet gemaakt moeten worden. Hierbinnen zijn het versterken van de multifunctionaliteit en het bieden van waarborgen voor stedelijke landbouw van belang. In het uitvoeringsplan is er een herbevestiging van de landbouwgebieden in Leuven en de buurgemeenten van Leuven. Daarnaast wordt landbouw ook gezien als de drager van open ruimtekamers in de verstedelijkte omgeving, landbouwgebieden die zich nabij of in de verstedelijkte kernen bevinden en bijdragen tot de woon- en leefkwaliteit. De volgende landbouwgebieden worden hierbij specifiek vermeld: · · · · · · · · · · · · · ·
Landbouwgebied Elzas Landbouwgebied Kwade Hoek Landbouwgebied Dijlevallei tussen Wijgmaal en Wilsele Landbouwgebied Roeselberg Landbouwgebied Kareelveld Landbouwgebied Mollekensberg-Bergen Landbouwgebied Heilig Hart Landbouwgebied Abdij van ‘ Park (Parkveld) Landbouwgebied Trolieberg-Sint-Martinusberg (Bovenlo) Landbouwgebied Lobergen Landbouwgebied Vlierbeekveld-Abdijbeek Landbouwgebied Krombeek Landbouwgebied Lemingbeek-Chartreuzenberg Landbouwgebied Lozenhoek
In 2015 wordt er gewerkt aan een herziening van het Ruimtelijk Structuurplan (RSP) Leuven. Dit moet het bestaande RSP van 2004 actualiseren. De stad wil hiermee volop inzetten op vergroening van de binnenstad met aandacht voor de positieve bijdrage van stadsgroen aan de stedelijke leefomgeving. Daarnaast wordt ook de mogelijkheid gegeven om na te denken rond mogelijkheden voor en de specifieke noden van stadslandbouwpraktijken in Leuven. Dit is belangrijk gezien alles valt en staat met een goede ruimtelijke planning waarin kansen voorzien worden voor multifunctioneel ruimtegebruik en vrijwaring van openruimte voor voedselproductie.
41
5. Empirisch onderzoek Tijdens de winter van 2014-2015, wanneer deze de studie werd uitgevoerd, werd geprobeerd een overzicht te krijgen van wat er in Leuven leeft aan initiatieven rond voeding en landbouw. Welke bedrijven en organisaties zijn bezig met de verkoop van lokale landbouwproducten en hoe staan de Leuvenaars tegenover lokale voeding? Deze zoektocht tot het formuleren van een visie en actieplan bracht ons langs verschillende partijen en maatschappelijke stromingen. 5.1. Inventaris van voedselgerelateerde initiatieven in Leuven en omgeving Een eerste opdracht in het kader van de studie was de inventarisatie van de bestaande initiatieven rond korte keten landbouw en een duurzame voedselketen. Hierbij richtten we ons in eerste instantie op Leuven zelf, maar ook op de 8 buurgemeenten en producenten en initiatieven uit de wijdere omgeving die voor hun afzet en leden naar Leuven kijken. Deze nulmeting kan als vertrekpunt worden gezien voor de analyse van het effect van een lokaal voedsel- en landbouwbeleid met als doel het versterken van de korte keten en initiatieven waar voedsel een belangrijk educatief of sociaal instrument is. Binnen het tijdsbestek van deze studie werd ervoor gekozen om via desk-toponderzoek en via gesprekken een zicht te krijgen op de veelheid aan initiatieven in Leuven, via volgende link is de volledige kaart van de inventarisatie raadpleegbaar (https://goo.gl/maps/PFr6c). Na de inventarisatie werd een beperkte fiche opgesteld om tot een nulmeting te komen van de bestaande initiatieven met betrekking tot hun activiteit en lokaal bereik. Sinds enkele jaren is de volledige bevraging van de landbouwsector vervangen door een steekproef waarbij 75% van de landbouwbedrijven bevraagd worden door middel van een enquête. De laatste volledige bevraging dateert van 2010. Een volledige bevraging stelt de lokale overheden echter in staat om een goed zicht te krijgen op de evoluties, kansen en noden in de eigen directe omgeving. Op een kaart van alle producenten (figuur 22) waarvan de afzet deels via de korte keten gebeurt, werden 82 producenten geïnventariseerd in de grotere regio Leuven.
Figuur 22: Kaart met landbouwers in regio Leuven en de wijdere omgeving Zoals eerder aangehaald zijn er ook vele organisaties of lokale afdelingen die bezig zijn met voeding en landbouw. Op figuur 23 zijn deze organisaties weergegeven net als een selectie van initiatieven die in de opstartfase zitten.
42
Figuur 23: Kaart met organisaties, sociaal-culturele en opstartende initiatieven rond voeding In Leuven werden er zo 42 organisaties, opstartende initiatieven of lokale afdelingen van nationale organisaties gevonden. Deze lijst is niet exhaustief, maar geeft een indicatie van de veelheid van organisaties en de rijke werking rond voeding en landbouw in de streek. Naast deze kaarten van organisaties, initiatieven en producenten is zijn op figuur 24 de verschillende tuinprojecten en afhaalpunten van voedselpakketten te zien. Er werden 20 tuinprojecten gevonden en 34 afhaalpunten van voedselpakketten zoals bijvoorbeeld de depots van vzw Voedselteams.
Figuur 24: Kaart afhaalpunten (rood) en tuinprojecten (groen) in grotere regio Leuven Een laatste categorie van bedrijven die geïnventariseerd werden zijn de voedselverwerkers en verkooppunten van lokale en duurzame voeding (Figuur 25). Bij deze selectie werden een 40-tal initiatieven in kaart gebracht. Deze lijst zou verder uitgebreid kunnen worden met winkels die een klein assortiment lokale producten verkopen en restaurants en andere horecazaken die een deel van hun aankopen lokaal doen.
43
Figuur 25: Kaart met duurzame voedselwinkels en voedselverwerkende bedrijven In totaal werden 218 initiatieven in kaart gebracht (bijlage 2) en werd een lijst met sleutelfiguren in het lokaal voedselnetwerk aangelegd. Een nulmetingsfiche werd elektronisch verstuurd naar 150 geïdentificeerde initiatieven en er was een respons van 16% op deze korte vragenlijst, waarvan de antwoorden terug te vinden zijn in bijlage 3. 5.2. Enquête Om een inzicht te krijgen op waar mensen in het Leuvense momenteel hun aankopen doen en wat de hindernissen en kansen zijn met betrekking tot korte keten verkoop en initiatieven vanuit de stad, werd een korte enquête afgenomen die door 300 personen werd ingevuld. Omdat dit niet gaat over een toevalssteekproef (dit viel buiten het bestek van deze studie) zijn de antwoorden niet noodzakelijk representatief voor de Leuvense bevolking en dienen de antwoorden eerder als indicatief geïnterpreteerd te worden. Vraag 1 en 2: Waar koopt u meestal uw verse groenten en fruit? De meeste consumenten kopen hun verse groenten en fruit in de supermarkt (45-57%) met de lokale winkel als tweede kanaal tijdens de week (11%). In het weekend wordt er meer op de markt gekocht (16%) en in hoevewinkels (8%). Het is opvallend dat er een verschuiving is van aankopen in de supermarkt doorheen de week naar de naar meer aankopen op de markt en de hoevewinkels tijdens het weekend. Ongeveer 6% van de respondenten teelt groenten en fruit in de eigen tuin. Tijdens de week 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
57,3%
4,8% 4,1%
In het weekend
45,40% 50% 45% 40% 35% 30% 25% 20% 16,19% 10,48% 15% 10,8% 7,6% 7,94% 6,35% 4,5% 6,7% 4,1% 10% 3,49% 4,44% 5,71% 5% 0%
Figuur 26: Aankoopkanalen voor verse groenten en fruit
44
Vraag 3 en 4: Waar koopt u meestal uw aardappelen? Aardappelen worden veel meer in de hoevewinkel gekocht dan groenten en fruit, zodat het aandeel dat supermarkten vertegenwoordigen opvallend kleiner is. Het deel eigen kweek is iets hoger, ongeveer 7 tot 8%.
Tijdens de week 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0%
In het weekend
37,6% 21,8%
20,8% 4,0% 2,6%
2,6%
8,6% 2,0%
35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0%
33,3%
29,3%
19,7% 4,3%
3,3% 1,7%
6,7% 1,7%
Figuur 27: Aankoopkanalen voor aardappelen
Vraag 5 en 6: Waar koopt u meestal uw vlees? Enkele mensen geven aan hun vlees via pakketten online aan te kopen. Zo zijn er initiatieven zoals deel een koe en CSA Het Blokhuis waarnaar specifiek verwezen werd. Bij de mensen voor wie de vraag niet van toepassing was, zal een groot deel vegetarisch zijn, zoals aangegeven bij de categorie overige, die geanalyseerd werd en vervolgens onderverdeeld werd bij de gepaste categorie. Verder gaven enkele mensen ook aan hun eigen dieren te kweken en te laten slachten.
In het weekend Tijdens de week 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
48,8%
20,7% 0,7%
3,7%
20,7% 5,4%
45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0%
39,9% 26,0%
22,3% 5,4%
3,7%
2,7%
Figuur 28: Aankoopkanalen voor vlees Vraag 7: Op de vraag “Koopt of eet u soms voeding afkomstig van lokale oorsprong of boeren in de omgeving? (vb. hoevewinkel of aankoop bij de boer, automaten met lokale producten, streekproducten in de supermarkt, seizoensgroenten/fruit pakket, lokale producent op de markt,
45
eigen tuin …)” antwoordde 83.3% weleens lokale producten aan te kopen, terwijl bijna 12% aangeeft dit niet te doen. 5,1% 11,6%
83,3%
Ja
Nee
Weet ik niet
Figuur 29: Aankoop van lokale voeding Internationaal onderzoek bracht verschillende thema’s aan het licht die betrekking hebben tot de aankoop van lokale voeding. Deze waren de kostprijs, levensstijl, voedselkwaliteit, etnocentrisme, assortiment keuze en lokale producenten (Chambers et al., 2007). Andere zaken die vaak terugkomen zijn de betere kwaliteit en smaak van verse lokale producten (Feldmann & Hamm, 2015). In het algemeen wordt er ook internationaal een grote bereidheid en interesse teruggevonden voor de aankoop van lokaal geproduceerd voedsel terwijl men echter meestal weinig lokaal aankoopt (Chambers et al., 2007). Vraag 8: Waar haalt u uw voeding van lokale oorsprong? (Meerdere antwoorden waren mogelijk) De belangrijkste bronnen van lokale voeding zijn de eigen tuin, de lokale winkel, de hoevewinkel en de markt. Er was geen mogelijkheid bij de enquête om supermarkt aan te geven als aparte categorie, slechts 2 respondenten gaven dit aan via de overige categorie. We weten echter dat enkele supermarkten en specifiek de Carrefour in Herent en in Korbeek-Lo inzetten op het aanbieden van producten van lokale telers. 11,3%
36,5% 41,5% 32,3% 10,3% 39,0%
9,2% 4,6% Markt
Hoevewinkel
Lokale (bio)winkel
Samentuin
CSA
Voedselpakket
Eigen tuin
Overige
Figuur 30: Aankoopkanalen voor lokale voeding
46
Vraag 9 en 10: Waarom kiest u bewust voor lokale voeding? Van de ondervraagde personen gaf 81% aan een bewuste keuze te maken voor lokale voeding. De redenen waarom hiervoor gekozen wordt zijn weergegeven in figuur 31. De drie voornaamste redenen om voor lokale producten te kiezen lijken zorg voor het milieu, duurzaamheid en de versheid van de producten te zijn. 100% 90% 80% 70% 60% 50%
N/A
40%
Onbelangrijk
30%
Neutraal
20%
Belangrijk
10%
Heel belangrijk
0%
Figuur 31: Redenen waarom voor lokale voeding gekozen wordt In vraag 11 werd nagegaan of mensen die lokale producten kopen ook denken dat deze beter zijn voor de gezondheid. Deze vraag peilt vooral naar de perceptie rond lokale voeding, die per definitie enkel gekenmerkt wordt door zijn afstand tot de consument en niet door de manier van productie of verwerking. Op de vraag of lokale voeding gezonder is, antwoordde 50% eens of helemaal eens. Mensen hadden de mogelijkheid om hun antwoord te duiden en hieruit bleek een meer genuanceerd beeld naar voor te komen. Hierbij werd dan vooral de link gelegd tussen biologisch en duurzame productiewijzen en het positief effect op de leefomgeving en de persoonlijke gezondheid. Uit onderzoek blijkt dat veel mensen lokale voeding verkiezen omwille van de betere smaak die vaak gekoppeld wordt aan producten die in het seizoen zijn (Chambers et al., 2007). Uit een ander onderzoek bleek voor consumenten versheid met 60% de voornaamste reden voor de aankoop van lokale producten, andere redenen waren steun voor lokale producenten (29%), milieuzorg (24%) en smaak (19%) (Edwards-Jones et al., 2008).
Vraag 12: Wat ervaart u als een obstakel om deel te nemen aan lokale voedselaankoop? Voornamelijk de extra tijdsinvestering en het beperkt aanbod per locatie worden in deze enquête aangegeven als de factoren die als hindernis bevonden worden door consumenten bij het aankopen van lokale landbouwproducten. De kostprijs lijkt slecht voor 34% een obstakel te zijn voor de aankoop van lokaal geproduceerde voeding.
47
100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
Erg van toepassing
Van toepassing
Neutraal
Niet van toepassing
Helemaal niet van toepassing
Figuur 32: Obstakels om lokaal aan te kopen De voornaamste redenen die mensen weerhielden om lokaal geproduceerd voedsel te kopen waren volgens één studie de kostprijs perceptie en extra moeite om lokaal aan te kopen. Een andere studie vond dan weer geen echt verband tussen lokaal en duurder voedsel bij een vergelijking van de internationale literatuur rond lokale voeding (Feldmann & Hamm, 2015). Uit ander onderzoek blijkt dat de grote keuzemogelijkheid van de producten in de supermarkt, onder andere van geïmporteerde producten, een factor is die door veel mensen belangrijk gevonden wordt. Ondanks dat de meeste consumenten erkennen dat er potentiële economische en sociale voordelen zijn aan het aanpassen van hun aankoop gedrag, zorgen deze voordelen er tot nu toe niet voor dat de obstakels overwonnen worden om het gedrag aan te passen en om meer lokale producten aan te kopen (Chambers et al., 2007). Vraag 13 en 14: Van de bevraagde mensen gaf 85.4% aan meer mogelijkheden te willen hebben voor de aankoop van lokaal geproduceerd voedsel. In vraag 14 werd gepeild naar welke extra aankoopmogelijkheden van lokale voeding specifiek gewenst zijn. 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
71,9%
43,9%
42,1% 33,0%
26,2% 19,0%
25,8%
Figuur 33: Bronnen van wenselijk aanbod van stadsnabije voedselproductie 48
Naast de weergegeven antwoorden werden er ook nog bijkomende suggesties gedaan zoals de levering van pakketten in automaten en ook werd gevraagd naar thuisleveringsmogelijkheden zeker voor ouderen. Veel mensen vragen ook specifiek naar meer biologische producten die lokaal geteeld en gekocht kunnen worden. Er duidelijk een grote wens tot meer aanbod van stadsnabije voedselproductie. Een groot aantal mensen (72%) wil vooral in de reguliere supermarkt de mogelijkheid krijgen producten van de directe omgeving aan te kopen. Eén derde geeft ook aan meer CSA boerderijen in het Leuvense te willen hebben en 44% van de mensen wil meer mogelijkheden tot aankoop van voeding op de hoeve.
Vraag 15: Wat is uw financiële bereidheid om lokale voeding aan te kopen? In deze vraag wilden we de bereidheid tot het betalen van een eventuele meerprijs nagaan. Dat er effectief een meerprijs is kunnen hebben we in het kader van deze studie niet achterhaald. De perceptie leeft wel vaak dat lokale voeding duurder is, maar of dit daadwerkelijk zo is zou nagegaan moeten worden. Hierbij zal het belang van eerlijke vergelijking noodzakelijk zijn. Opvallend en bemoedigend is dat 48% van de bevraagde personen aangeeft vooral belang te hechten aan het betalen van een eerlijke prijs voor de producent. Het belang van een transparante prijszetting en kennis over de kosten doorheen de productie en de verdere keten moet de landbouwers zelf in staat stellen tot een eerlijke prijs te komen, waarin de productiekost, de investeringskosten en een volwaardig arbeidsinkomen mee kunnen voorzien worden.
60% 48,0%
50% 40% 30%
24,0% 17,6%
20% 10%
9,5% 0,9%
0,0%
0% Lagere prijs Gelijkaardige prijs
Max 10% duurder
Max 30% duurder
Max 50% duurder
Eerlijke prijs producent
Figuur 34: Bereidheid tot betalen van een meerprijs voor lokale voeding In vraag 17 gingen we na wat de rol van de stad in lokale landbouw en duurzame voeding volgens de geënquêteerden was. Verschillende mensen gaven aan dat distributiekanalen voor lokale voeding vanuit de stad mee vorm zouden moeten krijgen. Daarnaast werd ook vaak aangegeven dat experimenteerruimte voor nieuwe of bestaande initiatieven nodig is, maar ook de oprichting van een Leuvense stadsboerderij of overdekte voedselhal werd voorgesteld door de respondenten.
49
80% 70% 60%
68,7%
67,9%
64,5%
60,7% 51,9%
50% 40%
32,8% 25,2%
30% 20%
5,3%
10% 0%
Figuur 35: Rol van de stad in lokale landbouw en duurzame voeding De bescherming en vrijwaring van de bestaande gronden wordt als een prioriteit gezien voor het stadsbeleid. Voor sommige geënquêteerden wordt hier een bijkomende vraag naar biologische productiewijzen aan toe gevoegd. Naast de vraag tot een toekomstgericht grondbeleid wordt ook een rol voor de stad Leuven gezien in het promoten van en de communicatie rond lokale en duurzame voedselproductie en consumptie. Ook de eigen stadsaankopen en catering worden wordt door sommige geënquêteerden als een eerste stap meegegeven en dit kan een aanzet geven aan lokale producenten om de bedrijfsvoering af te stemmen op de lokale markt door een zekere mate van zekerheid en volume van de afzet via lokale distributiesystemen. Van de bevraagde personen geeft 60% aan meer tuinprojecten in de stad te willen en de ontwikkeling van een actief beleid vanuit de stad hierrond te ondersteunen. Vraag 18: Bent u voorstander voor meer landbouw in de stad? (Volks- en samentuinen, socioeducatieve en commerciële stadslandbouw projecten) Vaak werden bedenkingen over de kwaliteit van de groenten die in de stad gekweekt worden meegegeven, vooral in verband met verkeer en de stoffen die daarbij vrijkomen. Later in de studie komen we daar op terug. 3,8%
13,4%
82,8%
Ja
Nee
Bedenking
Figuur 36: Wenselijkheid van meer landbouw in de stad 50
In vraag 19 en 20 werd nagegaan of mensen in de omgeving van Leuven op de hoogte waren van reeds bestaande initiatieven in het Leuvense, waarbij rond landbouw of waarbij voeding een belangrijke rol speelt, en via welke kanalen ze aan deze informatie komen. Een groot aandeel van de respondenten (40%) is niet op de hoogte van zulke initiatieven. Binnen de overige categorie werd door verschillende personen aangegeven dat ze in aanraking komen met lokale voeding via CSA boerderijen en de voedselteams. Ook de verpakkingsvrije winkel Content en het project De Wikke van Wonen en Werken werden hierin regelmatig aangegeven.
Informatie over lokale voedselinitiatieven 45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0%
39,5%
36,0%
14,6% 8,4%
10,0% 5,7%
Figuur 37: Bewustzijn en informatiebron van lokale voedselinitiatieven
Kennis van bestaan lokale initiatieven 70% 60%
60,0% 54,1% 48,6%
50% 40% 30% 20%
22,4%
22,0% 13,7%
11,0%
10% 0%
Figuur 38: Kennis van bestaan van lokale initiatieven Vooral de initiatieven die al langer bestaan, zoals de voedselhulp aan mensen in armoede en de groentepakketten zijn vrij goed gekend. Van de nieuwe initiatieven zijn vooral de CSA boerderijen gekend bij de Leuvenaars.
51
Conclusie Van de mensen die deelnamen aan de enquête was een groot deel afnemers van voeding via lokale afzetkanalen, meer dan 83% geeft aan lokaal voeding aan te kopen en 81% gaf aan dit bewust te doen en 48% gaf aan dat een eerlijke prijs voor de producent de maatstaf zou moeten zijn bij de prijszetting. De keuze van lokaal gebeurt in de bevraagde groep vooral vanuit de motivatie om een duurzaam en milieuvriendelijk voedselsysteem te ondersteunen. Het kanaal waarlangs de meeste mensen hun groenten, aardappelen en vlees aankopen zijn de supermarkten. In de verschillende categorieën gevolgd door een ander afzetkanaal, zo worden groenten veel via lokale (bio)winkels aangekocht en ook via de markt, zij het vooral in het weekend. Voor aardappelen valt het grote aandeel van de hoeveverkoop op, terwijl voor vlees speciaalzaken en lokale winkels het erg goed doen. Afhankelijk van de productcategorie en het tijdstip treedt een ander aankooppatroon op. De verschillende niches en de productie in eigen tuin nemen een aanzienlijk aandeel in van de totale aankopen bij de bevraagde personen. Specifieke bevraging naar de plaatsen waar lokaal aangekocht wordt gaf aan dat mensen verschillende kanalen gebruiken en dat vooral de eigen tuin, lokale (bio)winkels, de markt en hoevewinkels instaan voor het verkrijgen van lokale voeding. Als hindernissen om in te stappen in lokale afzetkanalen werden voornamelijk de extra tijdsinvestering en het beperktere assortiment aangegeven. In de enquête gaf 85% van de mensen aan meer mogelijkheden te willen om voedsel van lokale producenten aan te kopen. Vooral de uitbreiding van het aanbod in supermarkten kwam naar voor, net als de vraag naar de uitbreiding van het aantal hoevewinkels, kruideniers en CSAboerderijen. De verwachtingen naar het lokaal beleid toe, situeren zich vooral in het voeren van een gepast grondbeleid dat als prioritair naar voren geschoven werd, gevolgd door communicatie en promotie, de eigen stadsaankopen en het ondersteunen van tuinprojecten. Dat laatste, het aanbieden van mogelijkheden tot voedselproductie in de stad werd door bijna 83% positief onthaald. Deze enquête geeft een overzicht, zij het beperkt, van enkele punten die belangrijk zijn om mee te nemen bij de ontwikkeling van een lokaal voedsel- en landbouwstrategie. Enkele kernpunten en bekommernissen van de inwoners van de stad worden meegegeven en kunnen zo in rekening gebracht worden. 5.3. Interviews/gesprekken In het kader van het onderzoek werden gesprekken gevoerd met een selectie van belangrijke actoren in het lokale voedselsysteem rond Leuven. Tussen november 2015 en februari 2016 werd met een 30-tal personen gesproken om inzicht te krijgen in het Leuvens voedselnetwerk, de individuele noden en kansen van de betrokken organisaties en het algemene klimaat rond voeding in Leuven. De verschillende thema’s die aan bod kwamen tijden de gesprekken zijn weergegeven in figuur 39. In bijlage 1 zijn de data van de gesprekken en de geïnterviewde personen en hun organisatie weergegeven. De thema’s die in deze gesprekken naar voorkwamen zijn werden onderverdeeld in 6 verschillende categorieën zoals weergegeven in figuur 40. Binnen de verschillende thema’s zijn de verschillende opportuniteiten en noden van weergeven zoals aangegeven tijdens de gesprekken.
52
Figuur 39: Voorstelling van de meest gebruikte termen tijdens interviews
Figuur 40: Thema’s gesprekken kansen en knelpunten stadslandbouw
5.3.1. Thema 1: Grond en landbouw Een eerste thema dat vaak aan bod kwam en waar door velen ook de sterk de nadruk op gelegd werd was het belang van voldoende, betaalbare en kwalitatieve grond voor landbouw en tuinbouw. Het vrijwaren van de open ruimte en het opvolgen van de evolutie van de prijzen voor landbouwgronden is cruciaal om in de toekomst voldoende ademruimte te geven voor bestaande en nieuwe landbouwactiviteiten. Starters moeten de toegang hebben tot betaalbare grond, want een bijkomend nadeel voor startende projecten is de noodzaak kleinschalig te zijn, met een mogelijk lager rendement als gevolg, waardoor hoge kosten voor grond een nog grotere bedreiging vormen voor het voortbestaan en toekomstige uitbreiding. Bovendien neemt enerzijds de leeftijd van de bestaande landbouwers toe en is er, zoals eerder aangegeven, vaak geen opvolging in de eigen familie. Anderzijds zijn er vele jonge en minder jonge kandidaten die niet ingebed zitten in een landbouwgemeenschap en zo erg moeilijk toegang krijgen tot landbouwgronden en zo ook niet kunnen zorgen voor een nieuwe dynamiek. 53
De pacht blijft het systeem bij uitstek om landbouwers bedrijfszekerheid te verschaffen. Voor landbouwers is het uitermate belangrijk dat gepachte gronden in de toekomst ook gaan naar bedrijven in de landbouwsector, zodat die blijvende mogelijkheden hebben om hun activiteiten uit te voeren. Hierbij is ook de vrije teeltkeuze een belangrijk gegeven voor de landbouwers. Openbare gronden die vrij van pacht zijn, kunnen wel aangewend worden voor projecten met een maatschappelijke meerwaarde. Aangezien deze activiteiten uitgebaat kunnen worden door landbouwers en niet-landbouwers en niet zomaar elke landbouwactiviteit zal mogen plaatsvinden, is er nood aan nieuwe huurovereenkomsten. Voor de nieuwe pachtwet, die sinds 2015 een Vlaamse bevoegdheid is, zijn er voorstellen van de Boerenbond om een huurcontract voor landbouwers te ontwikkelen naast de huidige pachtregeling. Rond de concessies is er een algemene positief gevoel: zo kan er bij de Abdij van het Park een sterke invulling komen om het lokale landbouw verhaal in Leuven te visualiseren en te concretiseren. Hierbij is het van belang dat er op relatief korte termijn wordt gewerkt om de positieve dynamiek die er rond het thema bestaat te valoriseren in concrete activiteiten. Eén geïnterviewde formuleerde het voorstel om gronden groter dan 0,5 hectare prioritair te voorzien voor professionele landbouwactiviteiten. Indien hiervoor geen interesse is, kan men sociaalculturele organisaties invulling laten geven aan deze gronden. Andere zaken die regelmatig naar voor kwamen waren de mogelijkheden voor onderlinge ruilsystemen en gemeenschapsvorming tussen landbouwers in de korte keten. Het is van wezenlijk belang dat, om de goede verstandhouding te garanderen, er transparantie bestaat over afspraken rond gronden en het gebruik ervan. Wettelijke regels zoals het verbod op onderpacht, maar ook informele regels en tradities dienen openlijk besproken te worden. Door veranderingen in de toekomst, zoals het wegvallen van suikerquota, melkquota en veranderingen in de Europese ondersteuning, zullen landbouwers op zoek moeten naar nieuwe kansen. Momenteel overstijgt de vraag naar groenten in de korte keten ruimschoots het aanbod in onze regio. Op het vlak van bulkproductie zullen in de toekomst allicht weinigen kunnen concurreren met andere gebieden in Europa of daarbuiten; inzetten op producten met een hoge meerwaarde en kwaliteit is een belangrijke opportuniteit. Biologische landbouw en conventionele landbouw zetten elk, zij het soms op andere vlakken, in op duurzaamheid en kwalitatieve producten. Beide kunnen veel van elkaar leren, maar komen elkaar niet vaak genoeg tegen. Het zou goed zijn om de kennisintensiviteit verder te doen toenemen door samen te werken met kennisinstellingen en informele bijeenkomsten op evenementen te stimuleren. Zoals eerder besproken is er momenteel een moratorium op de verkoop van gronden van het OCMW binnen de gemeentegrenzen van Leuven. Initieel had het OCMW 1150 hectare in handen over heel Vlaanderen. Hiervan is momenteel de helft verkocht. Het overgebleven deel is voorzien verkocht te worden tijdens de komende jaren en zou naar schatting 12 miljoen euro moeten opbrengen. Meestal is de koper de huidige pachter en om de landbouwers in staat te stellen hun grond in eigendom te nemen werden verkoopregelingen uitgewerkt over 2 fasen. Van de gronden die nog in bezit zijn van het OCMW Leuven zijn er een 10-tal pachtvrij, goed voor ongeveer 8,5 hectare, vooral in Wijgmaal. Nieuwe beheersovereenkomsten tussen stad en landbouwers moeten in de toekomst zowel de stad als de landbouwbedrijven in staat stellen elkaar efficiënter te helpen. Sommigen, meestal buiten de landbouw, stellen de aanstelling van een stadsboer voor, die particulieren ondersteunt en anderzijds stukken grond onderhoudt. 54
In het algemeen kwam naar voren dat het in de toekomst belangrijk zal zijn dat landbouwers met verschillende strategieën elkaar vinden in de dingen die hen verbinden en kunnen praten over de onderlinge verschillen. Hiervoor is tijd, respect en vertrouwen nodig. Het eerste doel van de lokale landbouwers zal in de praktijk niet het voeden van de lokale bevolking, laat staan de wereldbevolking, zijn. Het kiezen voor een duurzame en maatschappelijk gedragen landbouw, die rendabel is en voor bijkomende werkgelegenheid zorgt, kan wel een doel zijn van het voedsel- en landbouwbeleid en van alle lokale landbouwers tezamen.
5.3.2. Thema 2: Nieuwe initiatieven Een tweede thema zijn de mogelijkheden voor nieuwe initiatieven binnen stadslandbouw. Voor een deel komen noden zoals grond en samenwerking ook hier terug. Het doel van stadslandbouw zou hierbij de duurzame productie en consumptie van voedsel moeten zijn. Om innovatie in de voedselsector te stimuleren en ondernemers aan te trekken en warm te maken om in Leuven van start te gaan, is er een daadkrachtig ondernemersklimaat nodig. Inspirerende voorbeelden uit het buitenland tonen dat het rendeert in te zetten op innovatie. De Feed Food Health Campus in Tienen vormt zo een eerste ruimte in de regio waarmee samengewerkt kan worden, maar door hoge vestigingsprijzen zijn er alternatieven nodig die kleinere projecten plaats en ruimte kunnen geven. De KMO-zone in de industriezone Leuven Noord langs de vaart in Wijgmaal biedt misschien mogelijkheden voor projecten met beperkte grondgebondenheid. Andere niches kunnen baten bij een versoepeld regelgevend kader, eenvoudige procedures en ondersteuning. Nieuwe innovaties zoals het gebruik van insecten, aquaponics3 en onderbenutte organische reststromen in de voeding hebben nog geen aangepast kader. Bijkomende vormen van korte keten verkoop en het aanbieden van lokale producten in de stad kunnen baat hebben bij een actieve betrokkenheid van de stad. In Mechelen gaat men van start met een pop-up winkel voor lokale voeding, om zo lokale voeding tot midden in de stad te brengen. Dit kan een eerste plaats zijn om de voordelen van lokale voedselaankopen in de kijker te zetten. Dit soort winkel kan een focuspunt zijn bij evenementen rond voeding zoals hapje tapje. Een project in Leuven dat in de marge is beland is het Open Schuur concept, een markthal met verse producten en verwerkte producten, incubatieruimten, kantoren voor belangengroepen van de lokale landbouw en meer. Door gebrek aan de nodige investeringen staat dit project blijkbaar niet langer op de agenda. Dit soort Food Hubs kan zorgen voor het samenbrengen van allerlei actoren en indien gecombineerd met een incubator en een gedegen innovatiemanagement en regelgeving kan dit leiden tot nieuwe ondernemingen. Op dit moment start een IWT-project, een hub voor stadslandbouw, waarin Velt samen met enkele steden expertise wil ontwikkelen rond stadslandbouw in zijn ruime betekenis. Leuven zou hier een partner kunnen in worden. Naast de distributie en nieuwe winkelconcepten, is de logistiek een heikel punt in de toegang tot lokale voeding. Investeringen in bijkomende samenwerking is hierbij cruciaal. Synergiën moeten gezocht worden tussen bestaande initiatieven, om de krachten te bundelen en de kosten te doen dalen. Producentencoöperatieven zijn een antwoord hiervoor, maar voor sommigen is deze stap
3
Aquaponics is een systeem waarbij aquacultuur (het kweken van vissen en schaaldieren) wordt gecombineerd met hydrocultuur (het kweken van planten in water).
55
enorm groot, vooral door het gevoel van verlies van controle over de kwaliteit van hun producten, het verlies aan sociaal contact en de extra investeringen. Voor landbouwbedrijven zelf kan de ontwikkeling van zogenaamde couveusebedrijven helpen bij de instroom van starters in de landbouw. Op deze manier kunnen mensen de nodige ervaring opbouwen in het leiden van een landbouwbedrijf om daarna elders van start te gaan. Ook de landbouwschool De Wijnpers kan stageplaatsen aanbieden op het groter aantal lokale landbouwbedrijven die ontstaan door een rendabele keten van korte keten bedrijven. De Wijnpers zou ook innovatieve projecten zoals tuinbouw op daken van bedrijven, op gevels en andere stadslandbouw-projecten kunnen doen met steun van de stad. Extra kansen voor hoevetoerisme, recreatie op de boerderij of andere vormen van multifunctionele landbouw zijn nog groot in de regio, aangezien het aanbod momenteel nog beperkt is. Onderlinge combinaties van CSA-bedrijven, samentuinen en zorgprojecten biedt mogelijkheden voor landbouwers, burgers en zorginstellingen. Er werd meegegeven dat de rol van de stad op dit vlak er vooral een moet zijn van ondersteunen, faciliteren en accommoderen. Ondernemers, burgers of organisaties moeten de trekker zijn van dit soort projecten, maar moeten hiervoor de ruimte krijgen.
5.3.3. Thema 3: Korte keten Het derde thema dat vaak aan bod kwam, waren kwesties rond de korte keten. Hierbij komen de vragen naar een goede logistieke organisatie terug. Bij de samenwerkingsverbanden die moeten ontstaan om een efficiënte logistiek te creëren, moeten allerlei obstakels worden overwonnen. Het vraagt de juiste mentaliteit en instelling om altijd producten van zeer goede kwaliteit te willen afzetten op de lokale markt. Wat zijn de voorwaarden om iemand op te nemen in een samenwerkingsverband? Wat als er teveel onderlinge concurrentie ontstaat? Het is van vitaal belang het vertrouwen tussen producent en consument te ontwikkelen en te onderhouden. Om met verschillende producenten samen te werken is het daarom belangrijk dat iedereen een bepaalde ingesteldheid heeft ten opzichte van de klant en de collega’s. Er worden veel kansen gezien op het raakvlak tussen platteland en stad. De korte keten biedt de mogelijkheid aan producenten om aan risicospreiding te doen, maar het publiek bereiken is voor één producent op zich echter vaak moeilijk. Algemene informatie en promotie, zoals de folder Boerentoeren kunnen hier een antwoord op bieden. De juiste kennis, verwachtingen en bedrijfsvoering moeten intreders in de keten in staat stellen een succesvolle korte keten activiteit uit te voeren. Het is bovendien cruciaal voor landbouwers om hun kosten goed te kennen om in de korte keten verkoop een eerlijke prijszetting te realiseren. De realiteit leert dat er veel regelgeving, die niet altijd even duidelijk is, komt kijken bij de uitbating van verbredingsactiviteiten en korte keten verkoop. Geclusterde informatie waaraan voldaan moet worden, welke ondersteuning mogelijk is en wat de financiële consequenties zijn, zou als één pakket aangeboden kunnen worden. Een belangrijke kwestie in de korte keten is de vaak enorm belangrijke rol die vrouwen spelen in verbredingsactiviteiten en korte keten afzetkanalen. KVLV-Agra ondersteunt vrouwen die al te vaak een slecht sociaal statuut hebben en daardoor vaak aan het kortste eind trekken als de zaken minder 56
goed gaan. Het is van belang een wel doordacht statuut te ontwikkelen waardoor hun positie erop vooruitgaat zonder extra kosten met zich mee te brengen. Wat boerenmarkten betreft werden ook enkele opmerkingen meegegeven. Dit is een uitstekend kanaal om zichtbaarheid en contact met mensen te realiseren. Het kan andere producenten aanzetten in de korte keten te stappen en brengt verschillende producenten en andere initiatieven bij elkaar. Door sommigen werd echter ook voorgesteld om te bekijken of het mogelijk was de markt op een ander tijdstip dan zaterdagvoormiddag plaats te laten vinden. Dit zou landbouwers die een hoevewinkel uitbaten in staat kunnen stellen deel te nemen aan de boerenmarkt. Momenteel is dit moeilijk haalbaar, aangezien zaterdagvoormiddag een topdag is in de hoevewinkels. Er werd bovendien meegegeven dat producenten met hun domicilie niet in Leuven geen vrijstelling krijgen om op de markt te staan, waardoor de doelstelling niet bereikt wordt. Het herbekijken van het reglement zou moeten gebeuren om meer lokale producenten naar de markt te trekken, waarbij ook de mogelijkheid van het aanbieden van vaste seizoensplaatsen bekeken moeten worden.
5.3.4. Thema 4: Socio-cultureel Het vierde thema omvat de verschillende bestaande en mogelijke initiatieven om voeding te gebruiken als maatschappelijk verbindend element. De volks- en samentuinen zijn ook binnen dit thema opgenomen. De kracht van voeding als middel om verschillende beleidsdoelstellingen van de stad te bereiken werd door verschillende mensen aangegeven en door sommigen gezien als een manier om de onderlinge solidariteit te versterken. Stadslandbouw wordt gezien als een activiteit die mensen bij elkaar brengt en door de verscheidenheid aan taken mensen versterkt, waardoor hun kansen ook buiten het project kunnen toenemen. Stadslandbouw vormt zo een sociale springplank die voor empowerment van verschillende groepen kan zorgen Het is belangrijke verschillende groepen te betrekken bij de projecten en hun speciale noden in acht te nemen. Zo kunnen verkooppunten rekening houden met alleenstaanden en tuinprojecten zich inrichten zodat ouderen en minder mobiele mensen ook deel kunnen nemen. Er zijn al verschillende initiatieven in Leuven geweest die met voeding aan de slag gingen, sommige zetten zich voort, maar andere slabakken na een tijd omwille van verschillende redenen. Het is daarom belangrijk deze processen te ondersteunen en indien nodig goed op te volgen. Ook de zekerheid om een tijd te kunnen werken om iets op te bouwen is nodig. Er is dus een opgang van voedselinitiatieven, maar kenmerken van de groepen is meestal de oververtegenwoordiging van de blanke middenklasse. Het zou jammer zijn moest dit zo blijven, Riso Vlaams-Brabant werk hierrond aan een project rond gemeenschapsvorming en inclusie van kansengroepen in CSA projecten. Verschillende organisaties in Leuven gebruiken voeding om andere doelen te bereiken. Zo werken Leren Ondernemen, ’t Lampeke, Riso Vlaams-Brabant en de buurthuizen met projecten waar voeding en tuinbouw een belangrijke rol spelen in de werking met kansengroepen. Het project in de Rabotwijk van Samenlevingsopbouw Gent wordt vaak aangehaald als een mooi voorbeeld van het benutten van kansen met werking rond tuinbouw in de stad. Aandacht voor verschillende culturen en communiceren in verschillende talen moet iedereen deel kunnen laten nemen aan de projecten. Empowerment van kansengroepen kan gebeuren met voeding als bindingsmiddel. Vanuit het menszijn vertrekken is nodig en mensen moeten de kans hebben met iets anders aan de slag laten gaan, even de ruimte krijgen om niet met zorgen bezig te zijn. Iedereen blijven uitnodigen en aanmoedigen om deel te nemen. 57
De verduurzaming van de catering in grote instellingen vormt een kans om een grote vraag te creëren voor korte keten producenten. De gebundelde vraag kan een volwaardig alternatief bieden en zo producenten overhalen aan korte keten verkoop te doen. Sensibilisering is hierbij zeer belangrijk. Een week van de streekproducten in cafetaria’s kan een eerste stap zijn in het verduurzamen van de maaltijden. Ook in de landbouwgemeenschap zelf is het erg belangrijk dat er blijvend geïnvesteerd wordt in het sociaal weefsel. Het zou allicht ook lonen moesten meer informele contacten georganiseerd worden tussen verschillende initiatieven en bedrijven in en rond de stad. Samenwerking tussen het Centrum voor Agrarische Geschiedenis (CAG) en het Condor project van de stad Leuven zou kunnen leiden tot de versterking van educatieve doelstellingen rond landbouw en voeding. Bijkomende mogelijkheden voor een educatief centrum rond landbouw, in de Corbeekhoeve (KU Leuven) in Korbeek-Lo werden ook aangehaald. Kooklessen in technische opleidingen (STW) zouden zich kunnen richten op het koken met lokale producten en seizoensgroenten waarbij ook de voordelen van de korte keten meegeven kunnen worden. Er wordt veel gezien in kinderen speels deel te laten nemen kleine landbouwactiviteiten in een moestuin en bij bezoeken aan boerderijen. Op een speelse manier kinderen inlichten over het voedselsysteem, zou een manier kunnen zijn om meer binding met voeding en voedselproductie kunnen creëren. Linken met De Wijnpers mogelijk bij educatieve praktijken. Kansen worden door verschillende personen gezien in het werken bij het OCMW rond voeding en voedselproductie. De eigen catering verduurzamen en mensen ondersteunen in een duurzaam aankoopgedrag zijn zaken die kunnen uitgebreid worden. Het OCMW biedt een platform om veel mensen in contact te brengen met de korte keten en inclusieve voedselprojecten. Ook bij de sociale kruideniers kan er veel gedaan worden en kunnen provinciale samenwerkingsverbanden mogelijkheden geschept worden om lokale voeding in de winkelkar te krijgen. Vertrekken vanuit de mensen zelf, welk traject is mogelijk voor u? Er gebeurt al heel wat rond voedselverspilling, verschillende organisaties en personen zetten zich hiervoor in. De verpakkingsvrije winkel Content, de Soep-Carrousel, Selma-Turen, de Klimaatambassadeurs, de mensen rond de Weggeefwinkel en andere zijn enkele van de voorbeelden die ter spraken kwamen rond voedselverspilling. Het gebruik van geveltuinen, kratten tegen de muur met kruiden en bloemen, een insectenhotel en infoborden zijn zaken die in de stad gebruikt zouden kunnen worden om beleving rond voedselproductie te creëren. Wat samentuinen en volkstuinen betreft werden er ook enkele zaken opgeworpen. Zo zou er meegedaan kunnen worden aan projectoproepen voor volkstuinen en kan hierrond geïnformeerd worden. Ook de toegang tot gegevens over de geschiedenis van gronden en databank gegevens over de bodemkwaliteit zijn zaken die opgezet kunnen worden. De stad zou daarnaast verbindend kunnen optreden tussen eigenaars van grote tuinen en geïnteresseerde moestuiniers. Privépersonen zouden gronden kunnen verhuren aan de stad die op zijn beurt doorverhuurd aan groepen burgers. Bijkomend zouden prijsvragen kunnen uitgeschreven worden voor de ontwikkeling van tuinprojecten zoals volks en samentuinen, waardoor groepen zich professioneel kunnen laten omkaderen, waardoor de kwaliteit en de kans op blijvend bestaan groter wordt.
58
5.3.5. Thema 5: Rol van de stad In het 5de thema zijn specifiek zaken opgenomen die tijdens de gesprekken geopperd werden als mogelijke punten waarbij de stad de handen uit de mouwen kan steken om de lokale landbouw en de sociaal-culturele werking rond voeding kan ondersteunen. Sommige van de voorstellen worden op het niveau van de stad Leuven gelegd, maar verschillende ervan gaan ook breder en vragen regionale en provinciale samenwerking. Het is duidelijk dat Leuven, als 4de grootste stad van Vlaanderen, een voortrekker kan zijn om een duurzaam stedelijk voedsel en landbouw beleid uit te rollen en samen met andere Vlaamse steden toonaangevende regio in de wereld kan worden, waarbij stad en platteland, voedselproductie en voedselconsumptie, landbouw en natuur naar elkaar toe groeien en een duurzame toekomst mogelijk maken. In het algemeen werd van de stad vooral een ondersteunende en faciliterende rol verwacht, geen dirigerende. Hierbij horen onder andere zaken als inventarisatie, communicatie, promotie, samenbrengen verschillende actoren en beleidsbeïnvloeding op hogere beleidsniveaus. Er werd aangegeven dat het cruciaal is dat de stad hierbij een positieve houding aanneemt ten opzichte van de initiatieven en projecten rond het thema landbouw en voeding. Het geven van erkenning vanuit de stad en de stadsdiensten die zich zo uniform scharen achter initiatieven, is een noodzakelijke eerste stap voor een breder maatschappelijk draagvlak. Vrijheid en de mogelijkheden creëren om te experimenteren en dus ook om te falen is belangrijk om doorheen sommige barrières te breken en nieuwe mogelijkheden te ontdekken. Sommige zaken starten beter met een vraag van onderuit, terwijl andere projecten best starten van bovenaf. Het bij een breder publiek bekend maken van de mogelijkheden, en voordelen van een sterke lokale landbouw is een belangrijke rol voor de stad net als sensibiliseren rond voeding. Verschillende initiatieven rond gezonde voeding en duurzame landbouw bestaan reeds in Vlaanderen en België, aansluiting bij deze initiatieven en promotie ervan zijn directe kansen die voorhanden zijn voor de stad. Een belangrijk punt dat werd meegegeven is de noodzaak tot de verdere ontwikkeling van het stadslandbouwoverleg met als doel een gedragen landbouw en voedselbeleid te realiseren in Leuven. Het overleg kan zich omvormen tot een volwaardige adviesraad die vervolgens ideeën en adviezen kan leveren rond thema’s voeding en landbouw op vraag van de stad. Aan het hoofd zou een neutraal expert in de materie kunnen staan die los staat van de lokale politiek. Monitoring is een uitermate belangrijk middel dat de stad in handen heeft om na te gaan hoe het met de landbouw gesteld is, wat de evolutie is in aantal en leeftijd van de landbouwers, hoeveel mensen er kennis hebben van lokale afzetkanalen, voedselpatronen … Een inventarisatie van de indicatoren die gemonitord zouden moeten worden, zou hiervoor in eerste instantie plaats moeten vinden binnen het stadslandbouwoverleg. Zo werd voorgesteld de evolutie van het aandeel lokale productie (areaal, ruimte, omzet …) na te gaan. Het objectieve cijfermateriaal kan daarna gebruikt worden in de communicatie en beleidsdoelstellingen hard te maken en op te volgen. Monitoring bestaat er ook in na te gaan welke hindernissen er zijn bij kansen groepen om deel te nemen aan korte keten afzetkanalen en socio-culturele projecten. Op dit vlak werd ook voorgesteld afhankelijk van de beoogde doelstellingen samen te werken met de Leuvense kennisinstellingen. Enkele initiatieven en projectvoorstellen uit het verleden werden ook door verschillende actoren aangehaald als inspiratie en toekomstbeelden voor Leuven. Zo is het project van de Open Schuur een concreet idee voor de ontwikkeling van een stedelijke food hub. Een dergelijk project zou het visueel uithangbord kunnen worden van de stad. Andere projecten rond de verkoop van lokale producten 59
zijn in ontwikkeling en de stad zou een rol kunnen spelen in het samenbrengen van de verschillende actoren die initiatieven opzetten om zo de energie te bundelen. De verder uitbouw en het herdenken van de boerenmarkt werd aangegeven als een goede piste om de lokale landbouw dicht bij de stedeling te brengen. Lokale landbouwers en de marktmeesters kunnen indien gewenst hiervoor samen een nieuw concept uitdenken. Het belang van communicatie naar producenten en consumenten van de aanwezigheid en eigenheid van de boerenmarkt is ook een taak voor de stad. Een concreet idee dat naar voor kwam en waarin een rol voor de stad weggelegd is, zou de uitwerking van een groentecheque systeem kunnen zijn. Gelijkaardig aan de eco-cheque en de maaltijdcheque, zouden deze cheques gebruikt kunnen worden in lokale winkels en initiatieven (CSA, Samentuin) om zo de vraag en als gevolg de vraag naar lokale groenten toe te doen nemen. De stad kan scholen, rust en verzorgingscentra en andere instellingen verder aan moedigen om met tuinbouw en voeding aan de slag te gaan. Andere ideeën, waarvan sommige eerder besproken werden zijn de aanstelling van een stadsboer, organisatie van groepsaankopen voor tuinen en groendaken, databanken voor grondvervuiling, stadstuinieren in openbare parken, promotie resto-restjes, professionele ondersteuning samentuinen, sluiten van kringlopen. Naar de landbouwers toe kan er ondersteuning geboden worden of doorverwijzing gebeuren naar de verschillende advies en ondersteuningsdiensten die in Vlaanderen opereren. Het bouwen aan een vertrouwensrelatie tussen stad en landbouwers in de regio is cruciaal om een win-win situatie uit te bouwen, correcte communicatie en beraadslaging. De stad kan verder inzetten op beheersovereenkomsten de winst voor de individuele landbouwer hierin duidelijk communiceren. Leuven schept opportuniteiten voor de lokale landbouw, de stad kan hiervoor projecten ontwerpen en landbouwers overhalen om mee te doen door cijfermatig aan te tonen dat dit een positief effect zal hebben op de bedrijfsresultaten. De maatschappelijke rol die landbouwers opnemen in het onderhoud van en verbetering van de open ruimte moet onder andere door de tijdsinvestering en het groot algemeen belang ook financieel voldoende ondersteund worden en blijven. De stad zelf wordt aangemoedigd de eigen catering door de week en tijdens evenementen zoveel mogelijk in het licht te stellen van de lokale productie. Hierbij spelen regels rond openbare aanbestedingen een belangrijke hinderende factor, maar de mogelijkheden hiertoe dienen nader bekeken te worden, zo heeft men in Oostenrijk volop gekozen voor duurzame overheidsaankopen. Evenementen zoals hapje tapje zouden nog meer de focus kunnen leggen bij regionale en duurzame producten. De idee van een stadsloket, in navolging van de stad Gent, werd ook verschillende keren geopperd. Dit zou een halve dag per week kunnen instaan voor het beantwoorden van vragen van professionele landbouwers en de vragen van tuiniers en mensen die projecten op poten willen zetten. Binnen de werking van het loket kan ook de opvolging plaatsvinden van projecten waarbij landbouw en voeding een grote rol spelen, dit moet de kwaliteit verhogen en problemen vroegtijdig signaleren. Het loket bundelt de kennis voor directe communicatie en doorverwijzing en zorgt bij de begeleiding van aanvraagdossiers voor financiering en bij administratieve vragen. Leuven in de kijker brengen als trekker voor stedelijke voedsel- en landbouwstrategieën kan ook mogelijkheden bieden om externe financiering te verzamelen ter ondersteuning van allerlei projecten. De vraag is in welke mate andere instanties deze rol al dan niet vervullen of kunnen vervullen (bv. Steunpunt Hoeveproducten). Het 60
Steunpunt Hoeveproducten is een belangrijke partner in het evalueren van de rol van de Stad in het optimaliseren van het beleid rond hoevewinkels. Het Steunpunt Hoeveproducten is het eerste aanspreekpunt voor elke land- en tuinbouwer die vragen heeft over de opstart of verdere uitbouw van zijn thuisverkoop ongeacht of het nu gaat over de verkoop van primaire producten, verwerkte producten, ingekochte producten of de verkoop via hoevewinkel, hoeveautomaat, via buurtwinkels, horeca, collega producenten... Op die manier besteedt het Steunpunt Hoeveproducten extra aandacht aan een van de belangrijkste doelstellingen voor de land- of tuinbouwer: het (blijven) halen van een bijkomend inkomen uit de thuisverkoop. Steunpunt Hoeveproducten heeft haar bureel in Wijgmaal waar KVLV medewerkers Ann Detelder en Katia Vangoidtsenhoven de contactpersonen zijn. Bij de Provincie Vlaams-Brabant is er reeds een landbouwloket aanwezig dat gemeenten en landbouwers helpt bij vragen gerelateerde aan de professionele landbouw, die binnen de provinciale bevoegdheden vallen. De rol van de stad als een overkoepelende en neutrale speler in het werkveld, moet er een zijn van verbinding en verzoening, maar tegelijk ook wel één die keuzes durft te maken en deze verdedigd. Het oppikken van verschillende bewegingen binnen de stad kan de kans bieden om de energie van verschillende groepen te bundelen. De stad kan zoals eerder aangegeven mensen met een tuin of landbouwers met een verloren stukje grond in contact brengen met grondzoekende tuiniers. Noord en Zuid verenigingen kunnen ook meer activiteiten combineren en nog meer synergie creëren en de korte keten kan in het Fair Trade Gemeente verhaal opgenomen worden. Verder promotie van hoeveverkoop en korte keten producenten, om hen blijvend en herhaaldelijk in de kijker te zetten kan in navolging van de brochure Boerentoeren gebeuren in Leuven en omgeving. Onder andere voor deze reden is het belangrijk dat de stad met de omliggende gemeentes in gesprek gaat en ook op provinciaal niveau een trekker kan zijn voor een duurzame landbouw in de regio. De intercommunales kunnen bij deze gesprekken betrokken worden. Bijkomende administratieve vereenvoudiging op stedelijk niveau, maar ook op gewestelijk niveau moet de landbouwers en ondernemers in staat stellen zich bezig te houden met hun kernactiviteit. Naast vereenvoudiging dient transparantie en duidelijkheid over waaraan men moet voldoen verder uitgebouwd te worden, een taak die weggelegd is voor de Vlaamse administraties. De snelheid van antwoorden op vragen en de slagkracht en duidelijke communicatie zijn algemene noden bij ondernemers. Binnen de Ruimtelijke Structuurplannen kan er gewerkt worden aan het ontwikkelen van multifunctioneel ruimte gebruik dat oplossingen kan bieden bij enkele huidige knelpunten. De betrokkenheid van het stadslandbouwoverleg bij het opstellen van aanbevelingen vanuit de dienst economie naar het RSP zou een waardevolle aanvulling kunnen zijn. De synergie op stedelijk niveau tussen de verschillende beleidsdomeinen en projecten die door de stad in het Leuven geroepen worden moet meer mensen aanzetten hierop in te schrijven en kennis van te laten nemen. Er zou moeten vertrokken worden vanuit een systeembenadering bij het bekijken van maatschappelijke uitdagingen en kansen. Hierbij is de link tussen alles wat gebeurt binnen het project Leuven Klimaat Neutraal en de initiatieven en beleidsdoelen rond landbouw en voeding voor velen een voor de hand liggende eerste stap.
61
5.3.6. Thema 6: Algemene bemerkingen In een 6de en laatste thema staan enkele van de algemenere opmerkingen samen. Er werd aangegeven dat het uitermate belangrijk is om een positief maatschappelijk verhaal rond de (lokale) landbouw op te bouwen. Landbouwers moeten ook de nodige ademruimte krijgen want bij sommigen is de goesting zoek en neemt het cynisme toe, waardoor de openheid tot het ondernemen van nieuwe en activiteiten af neemt. Het is belangrijk dat het wetgevend kader op één lijn komt te staan en er duidelijkheid is over waar mogelijks knelpunten zitten die in de toekomst uitgeklaard dienen te worden na overleg met alle stakeholders. Niemand heeft er baat bij als onze regelgeving zo hoog wordt dat veel bedrijven bij ons moeten stoppen om daarna deze producten uit het buitenland te halen, waardoor we enerzijds de controle verliezen en anderzijds de gecreëerde meerwaarde niet kunnen inzetten voor onze eigen welvaartsopbouw. Men moet opletten met bepaalde claims over korte keten voedsel die niet gestaafd kunnen worden. Zo is lokale voeding niet per definitie gezondere voeding en zijn er andere thema’s die sterker naar voren moeten komen in de promotie van voedsel uit eigen land, streek of dorp. Anderzijds werden enkele hete hangijzers in het landbouw en voedselverhaal aangehaald. Zo is het belang van de vermindering van de vleesconsumptie voor het klimaat en de gezondheid ondertussen aangetoond, maar is dit een moeilijk onderwerp in een sector die nu al sterk onder druk staat. Ideeën om rationeel om te gaan met vleesconsumptie en concepten als flexitariërs4 worden voorgesteld om een antwoord te bieden aan de problemen veroorzaakt door vleesconsumptie en overzeese veevoeder productie. Voor sommige projecten die op termijn een commerciële activiteit willen uitbouwen is het belangrijk subsidies enkel te gebruiken voor de initiële opstart, maar nadien moeten deze hun eigen activiteit rendabel kunnen uitbaten. Uiteraard geldt dit niet voor projecten die aan maatschappij opbouw doen en een non-profit statuut hebben. Voor eerste generatie boeren is het belangrijk dat ze kansen krijgen om een bedrijf te starten, goede opleidingen en stages kunnen hier de nodige capaciteiten voor aanleren. Na de opstart zouden er meter en peter systemen kunnen ontwikkeld worden zodat nieuwe instromers ook opgenomen worden in de lokale landbouwgemeenschap. Ruimer dan de eerste generatie boeren is het enorm belangrijk om in de huidige context zoveel mogelijk te zoeken naar samenwerking en netwerken waarbinnen men informatie krijgt en kan delen die iedereen in de sector ten goede komen Tijdens de studie werd het belang duidelijk van het accuraat meten van de huidige toestand op verschillende vlakken van het (lokale) voedselsysteem. De juiste en bredere maatschappelijke indicatoren kiezen is daarbij belangrijk. De stad Leuven kan zich toewijden aan een eerlijke en duurzaam voedselsysteem. Hiervoor zijn er verschillende kansen die onder verschillende thema’s uitgewerkt zijn.
4
Een flexitariër is iemand die op regelmatige basis, maar niet altijd, vegetarisch eet.
62
6. Aanbevelingen voor een Leuvense voedsel- en landbouwstrategie 6.1.
Inleiding
Steden, gemeenten en provincies kunnen een keuze maken voor een bepaald soort voedselsysteem en dit actief en passief ondersteunen. Het voedselbeleid schept het kader voor toekomstige acties in het Leuvense en regionale voedselsysteem. Gegeven de verschillende uitdagingen, waarvan enkele eerder besproken werden, is het cruciaal dat alle bestuurlijke niveaus en alle burgers hun deel zullen doen. De gesprekken en de inspiraties en voorbeelden uit het buitenland bevestigen eerdere voorstellen rond landbouw en voeding zoals voorgesteld in het wetenschappelijk rapport Leuven Klimaatneutraal 2030 (bijlage 5) en de beleidsplannen van de stad Leuven. Dit versterkt de analyse dat rond verschillende thema’s gewerkt kan en moet worden om een duurzame en gezonde stad te ontwikkelen, nu en in de toekomst. Door het gevoerde onderzoek is het mogelijk om aanbevelingen te doen die de noden en kansen in Leuven met betrekking tot voeding en landbouw kunnen omzetten naar concrete acties en toekomstplannen. Uit de gesprekken, de inventarisatie en de enquête, maar ook met inspiratie uit andere steden en verschillende werkgroepen is het mogelijk om aanbevelingen te doen voor strategische keuzes die deel uit kunnen maken van een voedsel- en landbouwstrategie voor Leuven. Tijdens de studie werd echter ook het belang duidelijk dat voor verdere uitwerking nood zal zijn aan het accuraat meten van de huidige toestand van het (lokale) voedselsysteem. De keuze en de haalbaarheid van de meting en van bredere maatschappelijke indicatoren is daarbij belangrijk en dient binnen het stadslandbouwoverleg bepaald te worden. Het stadslandbouwoverleg zou dan ook idealiter uitgebreid worden met actoren uit andere beleidsdomeinen, andere maatschappelijke sectoren en andere kennisdomeinen. Het stadslandbouwoverleg dient daarbij omgevormd te worden tot een volwaardige adviesraad om als drager van het stadslandbouwbeleid, zowel binnen de stadsdiensten als de bredere samenleving, actief op het beleid te kunnen wegen en projecten op te volgen. Momenteel bestaat het stadslandbouwoverleg uit een 15tal actoren. Er is nagedacht over een evenwichtige samenstelling en er werd gekozen 5 landbouwers (1 CSA, 1 Voedselteams, 3 Boerenbond) deel te laten nemen. Daarnaast is er momenteel plaats voorzien het middenveld dat specifiek bestaat uit VELT, Landelijke gilde, EVA, Plattelandsklasse en Voedselteams. Ten slotte maken enkele experts vanuit de provincie Vlaams-Brabant, de KU Leuven en het innovatiesteunpunt deel uit van het overleg. Enkele bijkomende actoren zouden na overleg een plaats kunnen krijgen binnen het stadslandbouwoverleg, of nauw betrekken kunnen worden bij haar werking zijn. Belangrijk hierbij is om ook beleidsdomeinoverschrijdend samen te werken binnen de stadsdiensten en het betrekken van organisaties met expertise over specifieke onderwerpen. Door zowel horizontale als verticale samenwerking na te streven kan het stadslandbouwoverleg in de toekomst uitgroeien tot de draaischijf van het Leuvense landbouw- en voedselbeleid. Door een vinger aan de pols te houden bij wat er leeft in Leuven en door de inbedding in de Leuvense stadsadministratie kan een kwalitatief beleid tot stand komen dat noden herkend en kansen benut. Hierbij dient er steeds gewaakt te worden over de brede invulling die het thema stadslandbouw omvat, zodat het volledig potentieel gerealiseerd kan worden. Verschillende raakvlakken met sociale, economische en ruimtelijke 63
domeinen liggen voor de hand. Ook met de dienst ontwikkelingssamenwerking kan samen gewerkt worden bijvoorbeeld door het integreren van lokale producten binnen Leuven Fairtrade Gemeente. De stad kan zich opwerpen als voortrekker van sterke en duurzame lokale landbouw en gezonde voedselpatronen. Hiervoor kan het aanzetten tot provinciale, gewestelijke en nationale samenwerking binnen administraties en tussen beleidsdomeinen. Binnen de regio kan in eerste instantie getracht worden een gezamenlijk voedselbeleid op poten te zetten afgaande op de ervaringen opgedaan in Leuven. Met de provincie Vlaams-Brabant en met de andere provincies kan parallel samengewerkt worden om sterke regionale ontwikkelingskansen voor de landbouwbedrijven en voedselinitiatieven te creëren. Uit de verschillende initiatieven kunnen op termijn goede praktijken gebundeld worden om zo draaiboeken op te stellen voor andere steden en gemeentes. De stad Leuven kan zich daarom ook aansluiten bij internationale netwerken zoals de “Resource centres on Urban Agriculture & Food security” (RUAF) Stichting en ICLEI-Local Governments for Sustainability, stedelijke netwerken die respectievelijk stadslandbouw en duurzaamheid beogen door het bundelen van de krachten in verschillende steden en gemeenten (Dubbeling, 2013). Hier kan het de toetsing doorvoeren naar implicaties op lokaal niveau. Voorbeelden van focuspunten zouden kunnen zijn: (1) het tegengaan van over-reglementering en administratieve vereenvoudiging nastreven, en (2) administratieve ontlasting, informatie uitwisseling stimuleren tussen beleidsniveaus en verschillende administraties. In wat volgt zijn verschillende aanbevelingen geformuleerd die een stap betekenen in de richting van een duurzaam en lokaal landbouw- en voedselsysteem dat voeding als maatschappelijk verbindend instrument aanwendt. We kozen hierbij voor drie categorieën: bewustwording, kennis en infrastructuur. De aanbevelingen zijn een beperkte selectie van mogelijke actiepunten en de thema’s die tijdens de gesprekken naar boven zijn gekomen en zijn voer voor veel meer acties in Leuven, waarvan er vele op het conto zouden moeten komen te staan van ondernemers en burgers in het Leuvense. Uiteraard zal de toekomst nieuwe prioriteiten aanreiken door het organisch groeien van bedrijven en initiatieven en door de onvoorspelbaarheid van de verschillende lokale en internationale ontwikkelingen. Concreet zijn er voorstellen voor korte en middellange termijn. Deze termijnen zijn vrij ruw ingedeeld in een korte termijn tot 5 jaar, 2020 in dit geval, en een middellange termijn voor een periode van 15 jaar of tot 2030. De voorstellen op middellange termijn lopen parallel met de doelstelling om tegen 2030 een klimaatneutrale stad te realiseren in Leuven.
6.2.
Bewustwording
Enkel door de bevolking en de bedrijven in Leuven goed te informeren en in verbinding te stellen met voedselproductie, kunnen zij hun verantwoordelijkheid erkennen en hun keuzes heroriënteren naar een meer duurzaam consumptie- en productiepatroon. Leuven kan kennis aanreiken aan zijn inwoners door informatie- en sensibiliseringscampagnes. Dit kan door het opstellen van een gecombineerde folder, die samen met een website, alles rond voeding en landbouw in Leuven samenbrengt. Naast het vergroten van de zichtbaarheid van de korte keten, staan in deze publicaties de verschillende projecten die mogelijk zijn, van scholen en instellingen tot de kompostmeesters en de wetgeving rond geveltuinen en daktuinen. Via deze campagnes worden burgers, bedrijven en instellingen aangemoedigd om hun voedselpatronen te 64
verduurzamen en komen ze in aanraking met de positieve effecten van tuinwerking voor henzelf en hun organisatie. Ook het thema voedselverspilling en acties hieromtrent kunnen hierin opgenomen worden. Leuven kan daarom bijvoorbeeld de Boerentoeren folder vernieuwen en een website lanceren ter promotie van de lokale korte keten in samenwerking met de buurgemeenten of de provincie VlaamsBrabant. Hierbij is het belangrijk dat er gekeken wordt naar synergie met bestaande initiatieven rond de korte keten, hoeveproducten en streekproducten, maar ook socio-educatieve initiatieven zoals Plattelandsklassen, Boeren met Klasse en verschillende zorgprojecten. Leuven kan inzetten om kinderen zo vroeg mogelijk in contact te brengen met voedselproductie en gezonde voeding. Bewustzijn rond wat gezond is begint thuis, maar moet op school geformaliseerd worden. Dit heeft ook tot gevolg dat de keuzes die op de school kunnen gemaakt worden wat voeding en drank betreft moeten passen binnen een opvoedkundig kader dat gezondheid en duurzaamheid promoot. Verschillende scholen nemen al deel aan Fruit op School programma’s en enkele scholen werken via Milieuzorg op school (MOS) aan schoolmoestuinen ondersteund door het Condor project van de stad Leuven. Om deze werking over alle scholen uit te breiden is het belangrijk dat er ruimte gezocht wordt voor de aanleg van kleine moestuinen en dat er professionele begeleiding gezocht wordt indien nodig. Samenwerking met de Leuvense koksopleidingen en kooklessen kan worden opgezet om de kennis verder te ontwikkelen inzake ecologisch, lokaal, seizoensgebonden, vegetarisch, enz. koken. De recepten die hier ontwikkeld worden, kunnen dan verder gepromoot worden in de keuken van de verschillende stadsinstellingen en andere openbare diensten met kantoren en catering in Leuven. Voorstellen rond het opzetten van peter- en meterrelaties tussen lokale landbouwers en schoolkinderen werden reeds geformuleerd en in samenwerking met Plattelandsklassen kan er een waardevol leertraject opgezet worden. Samenwerking kan daarbij ook met andere organisaties gebeuren, zoals met het Vlaams Centrum voor Agro- en Visserijmarketing (VLAM), aangezien haar doelstelling voor 2015 is om rond de korte keten samen te werken met gemeentebesturen. Door de continuïteit en de verschillende acties kan er ook bredere media-aandacht komen, waardoor het informatiebereik sterk vergroot kan worden en andere bevolkingsgroepen in contact komen met het thema stadslandbouw. Informatie kan ook aangeboden worden door socio-culturele projecten met als thema voeding te organiseren en evenementen die al plaatsvinden als katalysator te gebruiken om het thema voeding en landbouw dichter bij de bevolking te brengen. De landbouw kan ook naar de stad gebracht worden, zoals bijvoorbeeld door de KVLV-Agra vrouwendag in Leuven te organiseren. Uiteraard kan de jaarmarkt in september niet ontbreken en kan dit jaarlijkse evenement aangewend worden als breed maatschappelijk communicatiemoment van het voedsel- en landbouwbeleid naar de Leuvense bevolking. De lokale afzet kan gestimuleerd worden bij scholen, ziekenhuizen, stadsinstellingen en de Leuvense horeca. Meer aanbod genereren kan door de vraag serieus te doen stijgen en een lange termijn engagement aan te tonen, waardoor verschillende lokale spelers zich kunnen gaan heroriënteren naar de lokale markt. Hierbij moet lokaal niet als iets strikt geografisch gezien worden, maar als een indicatie van de intentie van de bedrijven om een eerlijke prijszetting te krijgen voor hun producten, via korte ketens. Dit moet een voorbeeld stellen in het aantonen van de wederzijdse voordelen van een sterk ontwikkelde lokale landbouwsector die werkgelegenheid doet toenemen, sociale cohesie versterkt en de gezondheid bevordert. Om een betaalbaar alternatief te bieden is het hierbij van 65
essentieel belang dat er voldoende vraag gegenereerd wordt en dat de logistiek efficiënt verloopt, waardoor samenwerking in de hele keten aangemoedigd wordt. Leuven onderzoekt dan ook om in eerste instantie de vraag naar lokale producten toe te doen nemen via zijn eigen instellingen en gemeenschappelijke logistiek en distributie in de korte keten te ondersteunen. Hiertoe dient de wetgeving rond openbare aanbestedingen onderzocht te worden om de mogelijkheden in kaart te brengen om dit te realiseren of het informeel aanzetten van de stadscateraars tot een meer duurzaam aanbod. Omdat Vlaanderen 100% duurzame overheidsopdrachten wil tegen 2020, kunnen de vorderingen op Vlaams niveau opgevolgd worden en vervolgens ook geïmplementeerd in Leuven. “Boerderij op het bord” programma’s in scholen en de openbare sociale catering kunnen een eerste stap zijn om duurzame voedselpatronen dichter bij de mensen en de klanten te brengen, waarbij ook voedselverspilling mee opgenomen wordt als aandachtspunt. Naast het stimuleren van aankoop van duurzame voeding kunnen binnen de zorginstellingen en met de buurtwerking nog meer initiatieven aangemoedigd worden die ook met voedselproductie aan de slag gaan op de eigen terreinen. Hiervoor zal blijvende ondersteuning nodig zijn en idealiter veel samenwerking tussen verschillende organisaties zoals scholen die samen met rusthuizen een moestuin bewerken. Bewustmaking is de noodzakelijke eerste stap en gebeurt bijgevolg best op zo snel mogelijk. De volgende aanbevelingen op korte termijn kunnen worden geformuleerd: · · · ·
6.3.
Ontwikkeling van een informatiepakket (website, folders, posters, informatieborden) om de brede bevolking te sensibiliseren en door te verwijzen naar relevante actoren en instanties Sensibiliseren van scholen over stadslandbouw en lokale voedselvoorziening Aanbieden van informatiepakket op socio-culturele evenementen Onderzoeken hoe de vraag naar lokaal voedsel kan worden gestimuleerd via de eigen instellingen van de Stad
Kennis
Eens actoren bewust zijn van het belang van een gezonde voeding en een duurzame landbouw hebben zij de gepaste kennis nodig om aan de slag te gaan. Kennis is voldoende aanwezig, maar moet vooral ontsloten worden voor verschillende doelgroepen. Tuinier – Het volwassenenonderwijs kan een aanbod aanbieden rond de mogelijkheden en voordelen van lokale voedselproductie. In samenwerking met De Wijnpers kan worden bekeken of een weekendopleiding ecologisch tuinieren mogelijk is. Professionalisering of toenemende deskundigheid van tuiniers zal het plezier van het tuinieren doen toenemen en zo de kansen op succes van verschillende initiatieven. De opvolging van tuinprojecten door bekwame coaches of een stadsboer kan het voortbestaan en de groei van deze projecten bestendigen. Individuele moestuiniers kunnen naast een opleiding bij De Wijnpers deelnemen aan de infomomenten georganiseerd door de vrijwillige Leuvense kringloopkrachten. Ook het aanbieden van demonstratieprojecten kan inspirerend en aanmoedigend werken. Zo kunnen de kringloopwerkers verder in de aandacht gebracht worden en kan een voedseltuin of educatieve leertuin vorm krijgen bijvoorbeeld binnen de groendienst. Het aanstellen van een stadsboer maakt het mogelijk de ondersteuning, onderhoud en opvolging van tuinbouwprojecten bij één bevoegd persoon onder te brengen of er kan gekozen worden om bij land- en tuinbouwers te rade te gaan en hen in te huren voor advies en ondersteuning.
66
Landbouwer – De opleiding van jonge landbouwers kan ook verder in Leuven opgebouwd worden door de aanwezigheid van de provinciale tuinbouwschool De Wijnpers, de KU Leuven en de mogelijke komst van een opleiding biologische landbouw naar Leuven. Deze kansen moeten benut worden en de verschillende scholen moeten de kans krijgen om op de gronden dichtbij Leuven aan de slag te gaan met hun praktijkopleidingen. Het ondersteunen van couveusebedrijven en het promoten van stages bij lokale landbouwers moet toekomstige landbouwers ondersteunen die open staan voor de korte keten. De mogelijke komst van de biologische opleiding Landwijzer naar Leuven zou een unieke kans bieden om jonge boeren naar Leuven te halen en van Leuven een innovatieve regio te maken rond kennisopbouw en verspreiding van biologische teeltpraktijken. Het landbouwonderwijs kan ook inzetten op het informeren van de leerlingen rond de voordelen van de korte keten. In de marge hiervan kan de ondersteuning van projecten die lokale variëteiten willen herwaarderen of herintroduceren plaatsvinden, om de genetische diversiteit toe te doen nemen en selectie op gewenste kenmerken te bevorderen. De KU Leuven en de Leuvense hogescholen kunnen ook een belangrijke rol spelen in het ontwikkelen en onderzoeken van verschillende aspecten van een lokaal voedselsysteem. Andere actoren – Andere actoren in de voedselketen, zoals koks, restaurants, cateraars, enz. dienen toegang te hebben tot relevante kennis om hun aanbod te verduurzamen. Hiertoe kan aangesloten worden op het project rond duurzame catering ontwikkeld door Vredeseilanden. Naar aanleiding van het voorstel rond een topkokbeleid voor Vlaanderen, kan er gedacht worden aan de actieve promotie van het koken met seizoensproducten. Een project met verschillende Leuvense professionele koks dat ondersteund wordt in functie van klimaatneutrale menu's en kookwijzen past binnen Leuven Klimaatneutraal en de doelstellingen met betrekking tot gezonde en ecologische voeding uit de eigen streek. Aanbevelingen op korte termijn: ·
Onderzoeken van mogelijkheden tot duurzame catering
Aanbevelingen op middellange termijn: · ·
6.4.
Aanstellen van een stadsboer en realiseren van demonstratieprojecten ter ondersteuning van burgers die zelf willen moestuinieren Uitbreiden van het opleidingsaanbod rond lokale voedselproductie
Infrastructuur
Voedselproductie vereist grond die in de stad zelf kan liggen, aan de rand van de stad of buiten de stad. Een korte-ketenaanpak heeft nood aan logistieke oplossingen die de korte afstand tussen producent en consument in ere houden. Grond Zowel tijdens de gesprekken, in de enquête als doorheen de wetenschappelijke en grijze literatuur is het belang van ruimte voor landbouw het belangrijkste thema. Het huidige engagement om het huidige areaal landbouwgrond voor landbouw te behouden kan best aangehouden worden, maar kan nog versterkt worden landbouwers en burgers die actief op zoek zijn naar grond voor korteketeninitiatieven of moestuinen te begeleiden. Landbouwers en burgers kunnen ondersteund 67
worden bij het vinden van groepen of organisaties die gebruik willen maken van een deel van hun gronden voor kleinschalige niet-commerciële projecten. Een inventarisatie door de Stad Leuven van door landbouwers minder interessant bevonden stukken landbouwgrond, nabij de stedelijke gebieden kan hierbij helpen. Leuven kan de mogelijkheden van het verhuren van gronden voor kortere periodes en langere periodes bekijken. Zo kan de stad nagaan op welke manier huurovereenkomsten kunnen verbonden worden aan een keuze voor korte keten, duurzame of multifunctionele landbouw. Het is binnen het lokaal landbouwbeleid evident maar anderzijds ook uitermate belangrijk de bestaande pachtovereenkomsten te respecteren, onder andere om de bedrijfszekerheid van de lokale landbouwers te garanderen. In samenspraak dient echter wel gezocht te worden naar win-win situaties om bijvoorbeeld door verhuring of ruil kansen te benutten en ruimte te geven voor het lokaal landouwbeleid. In de huidige context is het belangrijk dat gevestigde landbouwers en 1 ste generatie landbouwers met elkaar in contact komen en er ondersteunend kader geschapen wordt voor het verbinden van beide. Dit leidt in de toekomst tot een sterkere lokale landbouwgemeenschap die kan samenwerken aan een sterke lokale landbouweconomie. De grondige bevraging bij het opzetten van het nieuwe Ruimtelijk Structuurplan voor Leuven is een goede zaak, waar gebruik van gemaakt moet worden door verschillende groepen die met voedselproductie in en rond de stad bezig zijn. Onderzoek binnen het Ruimtelijk Structuurplan naar de mogelijkheden om multifunctioneel ruimtegebruik in te plannen, biedt mogelijkheden zoals het uitbreiden van “parkfuncties” voor ruimtes met productie, recreatie en educatie rond voeding en landbouw. Agro-ecologische productiemethoden en agroforestry kunnen toegepast worden op gronden dicht bij de stad, dichtbij natuurgebieden, als buffer of als corridorgebieden tussen ecologisch waardevolle regio’s. De actieve bescherming van landbouwgronden binnen het ruimtelijk structuurplan blijft nodig en een bijkomende mogelijkheid kan het nagaan zijn van de herbestemming van gronden in functie van de vraag naar lokale voeding en met projecten eventueel met tijdelijke invulling. De gebieden rond de Abdij van ’t Park nu en eventueel enkele andere plaatsen in Leuven later zijn de uithangborden van het ontwikkelend lokaal voedselbeleid. De gronden hier moeten dan ook prioritair behouden worden als ankerpunten voor de uitbouw van het voedselbeleid aangezien op deze plaatsen landbouw en stad verbonden kunnen worden. Het behouden of gebruiken van deze gronden voor het lokaal voedselbeleid is cruciaal gezien de beperkte mogelijkheden dit op andere plaatsten te realiseren door hoge prijzen en concurrentie voor gebruik. Deze en bijkomende plaatsen bieden ook ruimte voor experimenteren onder andere met multifunctioneel ruimtegebruik. Logistiek We bevelen aan dat de Stad Leuven de realisatie van een verzamelpunt voor voedsel- en landbouwgerelateerde afzetkanalen en initiatieven ondersteunt. Twee centra kunnen hierbij ontwikkeld of ondersteund worden. Enerzijds wordt de Abdij van het Park uitgebouwd tot een verzamelpunt van stadsnabije en inclusieve voedselproductie met educatie van zowel startende landbouwers als de brede bevolking. Dit centrum brengt de landbouwpraktijk concreet naar de stad en haar inwoners. Hier is beleving rond landbouw het doel en is dit mogelijk naast de productie van voedsel voor de stad. Anderzijds werkt Leuven samen met partners aan de oprichting van een centrale Food Hub, een centrum voor de organisatie van de logistiek en distributie van lokaal geproduceerd voedsel. Dit centrum is naast de organisatorische draaischijf ook een verkooppunt van deze producten en kan 68
daarmee een toeristische trekpleister worden. Binnen de Food hub zijn eveneens mogelijkheden tot kleinschalige voedselverwerking en -bereiding. Het is hierbij ook een doel om kleine en middelgrote producenten in te schakelen in een distributienetwerk. Met de versterking van de lokale voedseleconomie kunnen er kansen ontstaan voor nieuwe bedrijven en voor nieuwe productieniches die binnen de stad opgezet kunnen worden. Voorbeelden uit andere steden zijn imkers in de stad, tuinbouw op daken, aquaponics, paddenstoelenkweek, enz. Hiervoor dient een innovatiestimulerend beleid gevoerd te worden met kansen voor experimenten. Gezien Tienen samen met de KU Leuven reeds inzet op voedselinnovatie op grote schaal kan Leuven kiezen start-ups te ondersteunen, door op termijn bijvoorbeeld een Food Incubator in het leven te roepen op de terreinen van Leuven Noord langs de Vaart in Wijgmaal. Geïntegreerde advisering rond ondernemen en wetgeving rond voedselverwerking is mogelijk binnen de incubator, met het oog op het creëren van succesvolle, financieel duurzame bedrijven. Aanbevelingen op korte termijn: · · ·
Uitbouwen van de Abdij van het Park als centraal centrum voor stadslandbouw en stadsnabije voedselproductie Begeleiden van landbouwers en burgers die op zoek zijn naar gronden voor korteketeninitiatieven en moestuinen Onderzoeken van de mogelijkheid tot multifunctioneel landgebruik in het kader van het Ruimtelijk Structuurplan
Aanbevelingen op middellange termijn: · ·
Oprichting van een centrale Food Hub als centrum voor logistiek en distributie voor lokaal geproduceerd voedsel Oprichting van een food incubator voor innovatieve toepassingen
69
Referenties Algemene Directie Statistiek. (2013). Bevolking - Bevolking op 1 januari en per leeftijd 2014-2061. Retrieved from http://statbel.fgov.be/nl/modules/publications/statistiques/bevolking/downloads/bevolking_o p_1_januari_2014-2061.jsp APHA. (2007). Toward a Healthy Sustainable Food System. Retrieved from http://www.apha.org/policies-and-advocacy/public-health-policy-statements/policydatabase/2014/07/29/12/34/toward-a-healthy-sustainable-food-system Arinaga, E., Everaerts, K., Van der Borght, T., Vanderveken, E., & Vandervelden, H. (2014). De groentemarkt in je tuin: Voedselproductie en - potentieel in Vlaamse tuinen. Leuven. Barthel, S., & Isendahl, C. (2013). Urban gardens, agriculture, and water management: Sources of resilience for long-term food security in cities. Ecological Economics, 86, 224–234. doi:10.1016/j.ecolecon.2012.06.018 Boutsen, S., & Engelen, G. (2015). #SAVETHEFOODTURE Duurzaamheidsambities bij Belgische supermarkten en voedingsindustrie en hun relatie met landbouwers. Leuven. Bruers, S., & Vandenberghe, K. (2014). Structurele verklaringen voor de hoge voetafdruk van België. Vergelijking van voetafdrukindicatoren voor België en buurlanden. CAG. (2013). Historische Wandelkaart Leuven: Herbeleef het platteland in de stad! Leuven. Cazaux, G. (2010). Korte keten initiatieven in Vlaanderen. Een overzicht. Brussel. Chambers, S., Lobb, A., Butler, L., Harvey, K., & Bruce Traill, W. (2007). Local, national and imported foods: A qualitative study. Appetite, 49, 208–213. doi:10.1016/j.appet.2007.02.003 City of Vancouver. (2013). What feeds us: Vancouver Food Strategy. Coley, D., Howard, M., & Winter, M. (2009). Local food, food miles and carbon emissions: A comparison of farm shop and mass distribution approaches. Food Policy, 34(2), 150–155. doi:10.1016/j.foodpol.2008.11.001 Covenant of Mayors. (n.d.). Retrieved from http://www.covenantofmayors.eu/index_en.html Crabbé, A., Goorden, L., & Loots, I. (2012). Lokaal geteelde voeding: gezondheidsrisico’s en maatschappelijke voordelen afgewogen. Crivits, M. (2015). Voedselproductie in het oerbos: landbouw en natuur voorbij de polemiek. Retrieved February 17, 2015, from http://www.dewereldmorgen.be/blog/maartencrivits/2015/02/14/voedselproductie-in-hetoerbos-landbouw-en-natuur-voorbij-de-polemiek Danckaert, S., Cazaux, G., Bas, L., & Van Gijseghem, D. (2010). Landbouw in een groen en dynamisch stedengewest. Brussel.
70
De Meulder, B., Schreurs, J., Cock, A., & Notteboom, B. (1999). Sleutelen aan het Belgische stadslandschap. Oase Nr 52. Departement Landbouw en Visserij. (2012). Strategisch Plan Korte Keten. Brussel. Departement Leefmilieu Natuur en Energie (LNE). (2014). MOS. Retrieved January 7, 2015, from http://www.lne.be/doelgroepen/onderwijs/mos Dewaelheyns, V. (2014). The garden complex in strategic perspective. The case of Flanders. KU Leuven. Dewaelheyns, V., Bomans, K., & Gulinck, H. (2008). Verspreiding, ruimtelijke associaties en morfologie van het tuincomplex in Vlaanderen. Leuven. Dewaelheyns, V., & Gulinck, H. (2008). Inputs en outputs in privétuinen. Studie uitgevoerd in opdracht van de Vlaamse Milieumaatschappij, MIRA. DGAgri. (2013). Report on the results of the public consultation on the review of the EU policy on organic agriculture. Brussel. Dubbeling, M. (2013). CITYFOOD: Linking Cities on Urban Agriculture and Urban Food Systems. Ecohuis Antwerpen. (n.d.). Premie voor aanleg groendak. Retrieved January 8, 2015, from http://ecohuis.antwerpen.be/Ecohuis/Ecohuis-Hoofdnavigatie/Bewoners/Bewoners-Duurzaam(ver)bouwen/Premies-en-lening/Premies-en-lening-Premie-groendak.html Ecolife vzw. (2014). Halvering van de ecologische voetafdruk van België. Leuven. Edwards-Jones, G., Milà i Canals, L., Hounsome, N., Truninger, M., Koerber, G., Hounsome, B., … Jones, D. L. (2008). Testing the assertion that “local food is best”: the challenges of an evidencebased approach. Trends in Food Science and Technology, 19, 265–274. doi:10.1016/j.tifs.2008.01.008 Elgar, F. J., Pförtner, T.-K., Moor, I., De Clercq, B., Stevens, G. W. J. M., & Currie, C. (2015). Socioeconomic inequalities in adolescent health 2002–2010: a time-series analysis of 34 countries participating in the Health Behaviour in School-aged Children study. The Lancet, 6736(14), 1–7. doi:10.1016/S0140-6736(14)61460-4 Eurostat. (2014). The 2014 Agricultural Year in EU-28. FAO. (2012). Sustainable Diets and Biodiversity; Direction and Solutions for Policy, Research and Action. Rome. Retrieved from http://www.fao.org/docrep/016/i3004e/i3004e.pdf FAO. (2013). Food wastage footprint Impacts on natural resources. FAO. (2014). Hunger. Retrieved February 4, 2015, from http://www.fao.org/hunger/en/ Feldmann, C., & Hamm, U. (2015). Consumers ’ perceptions and preferences for local food : A review. Food Quality and Preference, 40, 152–164. doi:10.1016/j.foodqual.2014.09.014
71
FRAC. (2010). Why Low-Income and Food Insecure People are Vulnerable to Overweight and Obesity. Retrieved February 18, 2015, from http://frac.org/initiatives/hunger-and-obesity/why-are-lowincome-and-food-insecure-people-vulnerable-to-obesity/ Freibauer, A., Mathijs, E., Brunori, G., Damianova, Z., Girona i Gomis, J., O’Brien, L., & Treyer, S. (2011). Sustainable food consumption and production in a resource-constrained world. Brussel. Gabriels, K., Geerdens, G., Van Geet, M., Tavernier, B., & Ven, K. (2012). Inschatting van de actuele voedselproductie van privétuinen in Leuven. Gustavsson, J., Cederberg, C., Sonesson, U., Van Otterdijk, R., & Meybeck, A. (2011). Global food losses and food waste. Extent, causes and prevention. Rome. IPCC. (2014). Summary for policymakers. In C. B. Field, V. R. Barros, D. J. Dokken, K. J. Mach, M. D. Mastrandrea, T. E. Bilir, … and L. L. W. P.R. Mastrandrea (Eds.), Climate Change 2014: Impacts, Adaptation, and Vulnerability. Part A: Global and Sectoral Aspects. Contribution of Working Group II to the Fifth Assessment Report of the Intergovernmental Panel on Climate Change (pp. 1–32). Cambridge, United Kingdom and New York, NY, USA: Cambridge University Press. IPO. (2015). Ontwerpadvies IPO: Lokale voedselstrategieën. Mampaey, M. (2014). Gezondheidsaspecten van zelf geteelde voeding. Retrieved from http://www.lne.be/themas/milieu-en-gezondheid/gezondheidsaspecten-van-zelf-geteeldevoeding Merckx, W. (2012). De kracht van tuinen. Retrieved November 3, 2014, from http://www.voedselteams.be/blog/de-kracht-van-tuinen Merckx, W. (2013). De pure klasse van het Parkveld te Heverlee. Retrieved February 17, 2015, from http://www.voedselteams.be/de-pure-klasse-van-het-parkveld-te-heverlee Mougeot, L. J. A. (2005). AGROPOLIS. The Social, Political, and Environmental Dimensions of Urban Agriculture. Londen: Earthscan, IDRC. Nielsen, T. S., & Hansen, K. B. (2007). Do green areas affect health? Results from a Danish survey on the use of green areas and health indicators. Health & Place, 13(4), 839–50. doi:10.1016/j.healthplace.2007.02.001 Ousset, P., Nourhashemi, F., Albarede, J., & Vellas, P. (1998). Therapeutic gardens. Archives of Gerontology and Geriatrics, 26, 369–372. OVAM. (2011). Voedselverspilling: literatuurstudie. Mechelen. OVAM. (2012). Voedselverlies in ketenperspectief. Peeters, B. (2013). Milieurapport Vlaanderen MIRA Themabeschrijving Waterkwantiteit. Retrieved from www.milieurapport.be Platteau, J., Van Bogaert, T., & Van Gijseghem, D. (2011). Landbouwrapport 2010. Brussel.
72
Pothukuchi, K., & Kaufman, J. L. (2000). The food system: A stranger to the planning field. Journal of the American Planning Association, 66. Samborski, V., Van Bellegem, L., & Platteau, J. (2014). De biologische landbouw in Vlaanderen: stand van zaken 2013. Brussel. Stad Gent. (2014). Fleur je gevel op! Retrieved January 8, 2015, from http://www.gentklimaatstad.be/burgers/fleur-je-gevel-op Stad Leuven. (n.d.-a). Geveltuin. Retrieved January 8, 2015, from http://www.leuven.be/leven/premies/geveltuin/ Stad Leuven. (n.d.-b). Groendak. Retrieved January 8, 2015, from http://www.leuven.be/leven/premies/groendak/ Stad Leuven. (2013). Bestuursnota stad leuven 2013-2018. Statbel. (2008). Typologie van de gemeenten op 01.01.2008. Retrieved January 8, 2015, from http://statbel.fgov.be/nl/modules/publications/statistiques/bevolking/typologie_van_gemeent en.jsp Statbel. (2012). Huishoudbudgetonderzoek 2012. Retrieved from http://statbel.fgov.be/nl/modules/publications/statistiques/arbeidsmarkt_levensomstandighed en/huishoudbudgetonderzoek_2012.jsp Statbel. (2013). SILC-indicatoren. Retrieved January 5, 2015, from http://statbel.fgov.be/nl/modules/publications/statistiques/arbeidsmarkt_levensomstandighed en/sILC_-_indicatoren_2004_-_2013.jsp Stuiver, M., & Schrijver, R. (2010). Voorbeelden Duurzame Voedselplanning. Wageningen. The Lancet. (2014). Economic austerity, food poverty, and health. Lancet, 383(9929), 1609. doi:10.1016/S0140-6736(14)60771-6 Thompson, S., Gower, R., Darmon, N., Vieux, F., Murphey-Bokern, D., & Maillot, M. (2013). A balance of healthy and sustainable food choices for France, Spain and Sweden. Transitie Stad Leuven. (n.d.). Tuindelen. Retrieved January 8, 2015, from http://transitiestadleuven.be/werkgroepen-2/tuindelen U. S. Census Bureau. (2014). World Population. Retrieved from http://www.census.gov/population/international/data/worldpop/table_population.php Vandevyvere, H., Jones, P. T., & Aerts, J. (2013). DE TRANSITIE NAAR LEUVEN KLIMAATNEUTRAAL 2030 Wetenschappelijk eindrapport. Veen, E., Breman, B., & Jansma, J. E. (2012). Stadslandbouw: een verkenning van groen en boer zijn in en om de stad. Lelystad. Velt. (2015). Samentuinen. Retrieved January 8, 2015, from http://samentuinen.velt.be/
73
Verhaeghe, K. (2014, April). Snelwegen en vervuiling: Stadsgroenten, Gif of gezond? EOS. Vermeulen, S. J., Campbell, B. M., & Ingram, J. S. I. (2012). Climate Change and Food Systems. Annual Review of Environment and Resources, 37(1), 195–222. doi:10.1146/annurev-environ-020411130608 VIGeZ. (2013). Duurzaam en evenwichtig eten. Villjoen, A., & Wiskerke, J. . S. C. (2012). Sustainable food planning: Evolving theory and practice. Wageningen, The Netherlands: Wageningen Academic Publishers. Vilt. (2012). 86% van de landbouwers heeft (nog) geen opvolger. Vilt. (2014a). Belgisch landbouwinkomen aan de staart van EU-peleton. Retrieved from http://www.vilt.be/belgisch-landbouwinkomen-aan-de-staart-van-eu-peleton Vilt. (2014b). Vlaanderen krijgt ruim 20 hectare nieuwe volkstuintjes. Retrieved January 8, 2015, from http://www.vilt.be/vlaanderen-krijgt-ruim-20-hectare-nieuwe-volkstuintjes Vlaamse overheid. (2014). Factsheet voedselverspilling bij de consument. Retrieved from http://www.lne.be/voedselverlies VMM. (n.d.). Klimaatverandering. Retrieved February 4, 2015, from http://www.vmm.be/water/waterwegwijzerbouwen/bouwen-in-harmonie-met-deomgeving/klimaatverandering VMM. (2012). Transitie naar een duurzame landbouw en voedingssysteem in Vlaanderen: een systeemanalyse. VMM. (2014). Zonder is gezonder, Gezinnen. Retrieved January 8, 2015, from https://www.zonderisgezonder.be/gezinnen Wiskerke, J. S. C. (2009). On Places Lost and Places Regained: Reflections on the Alternative Food Geography and Sustainable Regional Development. International Planning Studies, 14(4), 369– 387. doi:10.1080/13563471003642803 WWF. (2012). Adopting healthy, sustainable diets: key opportunities and barriers.
74