Stichting Pensioenfonds voor Roeiers in het Rotterdamse havengebied
Actuariële en bedrijfstechnische nota
30 juni 2015
Inhoudsopgave: 1. Inleiding
5
2. Uitvoeringsovereenkomst
5
2.1
Wederzijdse medewerking
5
2.2
Vastlegging pensioenovereenkomst in pensioenreglement
6
2.3
Verplichtingen van het pensioenfonds
6
2.4
Verplichtingen van de deelnemersvereniging SPR
6
2.5
Aanpassing ingegane pensioenen
6
2.6
Betalingsvoorbehoud van de KRVE
7
3. Hoofdlijnen van de pensioenregeling
7
3.1
Beëindiging van het deelnemerschap
8
3.2
Keuzerecht
8
3.3
Pensionering
8
3.4
Aanpassing pensioenen
9
4. Beleggingsbeleid
10
4.1
Beleggingsbeginselen
10
4.2
Organisatie beleggingen
10
4.3
Uitbesteding
10
4.4
Eigen beheer
11
4.5
Verbod op clustermunitie
11
4.6
Waarderingsgrondslagen
12
4.7
Strategisch beleggingsbeleid
12
4.7.1 Resultaatevaluatie
4.8
Risicobeheersing
15
4.8.1 Koersrisico 4.8.2 Valutarisico 4.8.3 Renterisico 4.8.4 Kredietrisico 4.8.5 Liquiditeitsrisico 4.8.6 Systeemrisico
5. Financiële opzet
16
5.1
Inleiding
16
5.2
Haalbaarheidstoets
16
5.3
Financieel Crisisplan
17
5.4
Herverzekering
18
5.5
Financiering
18
5.6
Actuariële grondslagen
19
5.7
Minimaal vereist eigen vermogen
20
5.8
Vereist eigen vermogen
21
5.8.1 Renterisico 5.8.2 Risico zakelijke waarden
5.8.3 Valutarisico 5.8.4 Commodities risico 5.8.5 Kredietrisico 5.8.6 Verzekeringstechnisch risico 5.8.7 Totaal risico 5.8.8 Correlatiefactoren
5.9
Feitelijke dekkingsgraad
23
5.10 Premiebijdrage
23
5.11 Kostendekkende premie
23
5.12 Opslag tekort
24
5.13 Premiekorting
24
6. Organisatie en interne controle
24
6.1
Organogram
24
6.2
Verantwoordingsorgaan
26
6.3
Visitatiecommissie
27
6.4
Beheersmaatregelen en interne controle
27
6.5
Deskundigheidsbevordering
28
6.6
Uitbestede werkzaamheden
28
1.
Inleiding Stichting Pensioenfonds voor Roeiers in het Rotterdamse havengebied (hierna genoemd: het Pensioenfonds) is een beroepspensioenfonds als bedoeld is artikel 1 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling. Het Pensioenfonds voert de beroepspensioenregeling, die het karakter heeft van een uitkeringsregeling, uit in opdracht van de Deelnemersvereniging Stichting Pensioenfonds voor Roeiers in het Rotterdamse havengebied (hierna genoemd: Deelnemersvereniging SPR). De Deelnemersvereniging SPR heeft als status een beroepspensioenvereniging als bedoeld in artikel 1 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling. Het pensioenfonds werkt volgens een actuariële en bedrijfstechnische nota (ABTN). Het doel van deze ABTN is het geven van inzicht in het functioneren van het pensioenfonds en van een beschrijving van het ten behoeve van het Pensioenfonds te voeren beleid, waarbij de financiële opzet en de grondslagen waarop het rust, gemotiveerd zijn omschreven. De uit de ABTN voortvloeiende financiële en overige verplichtingen worden in overeenstemming met de statuten in een afzonderlijke uitvoeringsovereenkomst tussen de Deelnemersvereniging SPR en het Pensioenfonds geregeld. De methoden, actuariële grondslagen en veronderstellingen als omschreven in deze ABTN vormen mede het uitgangspunt van deze uitvoeringsovereenkomst. Het werkgebied van het pensioenfonds strekt zich uit tot de leden van de te Rotterdam gevestigde vereniging: Koninklijke Roeiers Vereeniging Eendracht (KRVE). Het boekjaar valt samen met het kalenderjaar. Aan het einde van elk boekjaar wordt de balans opgesteld en wordt het resultaat alsmede de bestemming daarvan vastgesteld.
2.
Uitvoeringsovereenkomst Het pensioenfonds is met de deelnemersvereniging SPR een uitvoeringsovereenkomst overeengekomen. De hoofdlijnen van de uitvoeringsovereenkomst zijn in het vervolg van dit hoofdstuk weergegeven.
2.1
Wederzijdse medewerking
De deelnemersvereniging SPR en het pensioenfonds verbinden zich over en weer om elkaar de medewerking te verlenen die nodig is voor de vervulling van de aan het pensioenfonds bij de statuten, het pensioenreglement en de uitvoeringsovereenkomst opgedragen taak.
2.2
Vastlegging pensioenovereenkomst in pensioenreglement
Het pensioenfonds stelt het pensioenreglement op en kan dit wijzigen overeenkomstig de bepalingen uit de statuten en het pensioenreglement. Het pensioenreglement is in overeenstemming met de bepaling uit de pensioenovereenkomst en met deze uitvoeringsovereenkomst en niet in strijd met geldende pensioenwet- en regelgeving.
2.3
Verplichtingen van het pensioenfonds
Het pensioenfonds verplicht zich jegens de deelnemersvereniging SPR met inachtneming van de bepalingen in de statuten en het pensioenreglement: - overeenkomstig de statuten, het pensioenreglement en deze overeenkomst aangemelde leden als deelnemer in te schrijven; - overeenkomstig de bepalingen van het pensioenreglement pensioenaanspraken te verlenen en pensioenen uit te keren of te doen uitkeren aan de personen als bedoeld in de statuten en het pensioenreglement.
2.4
Verplichtingen van de deelnemersvereniging SPR
De deelnemersvereniging SPR verplicht zich de per kwartaal verschuldigde pensioenpremie middels afdracht door de KRVE te voldoen. De pensioenpremie bestaat uit de kostendekkende premie en afhankelijk van de vermogenspositie van het fonds uit eventuele opslagen en kortingen, zoals omschreven in hoofdstuk 5 van deze nota.
2.5
Aanpassing ingegane pensioenen
Indien de financiële middelen van het pensioenfonds dit toelaten worden de ingegane levenslange pensioenen, zowel oudedagspensioen als het (bijbehorende) nabestaandenpensioen, en de uitgestelde premievrije pensioenrechten van ex-deelnemers, alsmede de opgebouwde pensioenaanspraken van nog actieve deelnemers voor zover opgebouwd vanaf 1 januari 2015 jaarlijks verhoogd in overeenstemming met de voorwaarden en de wijze zoals omschreven in deze nota in hoofdstuk 3. De eventuele aanpassing van de pensioenen is voorwaardelijk en het bestuur beslist jaarlijks in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke aanpassing is geen bestemmingsreserve gevormd, maar zij wordt gefinancierd uit eventuele overrendementen en/of een opslag in de kostendekkende premie.
2.6
Betalingsvoorbehoud van de KRVE
De KRVE behoudt zich het recht voor om zijn bijdrage aan het pensioenfonds tussentijds te verminderen, op te schorten of te beëindigen bij een ingrijpende wijziging van de omstandigheden. Hieronder wordt onder meer verstaan: a. indien sprake is van een ingrijpende uitbreiding van bestaande pensioenaanspraken en pensioenrechten als gevolg van wettelijke regelingen betreffende pensioen- of overige uitkeringen ter zake van ouderdom of overlijden; b. indien de deelnemers wettelijk worden verplicht aan een andere pensioenregeling deel te nemen; en c. indien de financiële positie van de KRVE naar het oordeel van het bestuur van de KRVE onverminderde betaling van deze bijdragen niet langer rechtvaardigt. Zodra de KRVE van dit voorbehoud gebruik maakt, zal het pensioenfonds de deelnemers hierover direct informeren. De als gevolg van de verminderde bijdrage geringere aangroei van de pensioenaanspraken kan al dan niet met terugwerkende kracht ongedaan worden gemaakt door gehele of gedeeltelijke hervatting van de betaling.
3.
Hoofdlijnen van de pensioenregeling De pensioenen worden vastgesteld conform de pensioenregeling zoals is vastgelegd in het pensioenreglement van 1 januari 2015. Met ingang van deze datum bestaat de pensioenaanspraak uit de aanspraak die is opgebouwd tot en met 31 december 2014 op grond van het toen geldende reglement en het vanaf 1 januari 2015 nog op te bouwen pensioen. Het deelnemerschap geeft, met inachtneming van de bepalingen van het pensioenreglement, vanaf 1 januari 2015 recht op een levenslang oudedagspensioen, ingaande op 61-jarige leeftijd van de deelnemer, of indien de deelnemer op grond van artikel 17 van het pensioenreglement kiest voor een eerdere ingangsdatum, een nabestaandenpensioen, een zogenaamd AnW-hiaten-pensioen en een wezenpensioen. Met uitzondering van het AnW-hiaten-pensioen is de hoogte van de aanspraken afhankelijk van het pensioengevend inkomen op de datum van beëindiging van het deelnemerschap, het aantal behaalde deelnemersjaren en een franchise. Het pensioengevend inkomen is gedefinieerd als de winst uit onderneming voordat deze is beïnvloed door de toevoeging aan en afneming van de oudedagsreserve en de ondernemersaftrek, waarbij de in het betreffende jaar ten laste van de winst gebrachte premies uit hoofde van deze pensioenregeling buiten beschouwing blijven. Bedoelde gecorrigeerde winst uit onderneming is het bedrag uit het kalenderjaar drie jaar voorafgaand aan het jaar van pensioenopbouw. De franchise, die op 1 januari 2015 € 12.642,- bedraagt, volgt de ontwikkeling van de geïndividualiseerde AOW voor gehuwden. Het levenslange oudedagspensioen bedraagt vanaf 1 januari 2015 over elk deelnemersjaar tot aan de pensioendatum op 61 jaar 1,226% van de voor dat jaar vastgestelde pensioengrondslag. Bedoelde pensioengrondslag is gelijk aan het vanaf 1 januari 2015 geldend pensioengevend jaarinkomen, echter maximaal gelijk aan € 100.000,-, verminderd met de franchise. Het maximum van € 100.000,- zal jaarlijks per 1 januari worden aangepast aan de ontwikkeling van het minimumloon. Het nabestaandenpensioen bedraagt 70% van het levenslange oudedagspensioen en het wezenpensioen bedraagt 20% van het nabestaandenpensioen met verdubbeling voor volle wezen. Het AnW-hiatenpensioen is gelijk aan de uitkering voor een nabestaande zonder kinderen krachtens de AnW, geldend op 1 januari voorafgaand aan het overlijden van de deelnemer. Het AnW-hiaten-pensioen wordt gefinancierd door een jaarlijks vast te stellen risicokoopsom. 3.1
Beëindiging van het deelnemerschap
Indien het deelnemerschap eindigt door beëindiging van het lidmaatschap van de vereniging vóór de ingangsdatum van het oudedagspensioen, behoudt de desbetreffende ex-deelnemer recht op een aanspraak op een oudedagspensioen, een nabestaandenpensioen en indien van toepassing een wezenpensioen, dat tot de datum van beëindiging is opgebouwd krachtens het geldende pensioenreglement. 3.2
Keuzerecht
Een deelnemer heeft op de ingangsdatum van het oudedagspensioen, ongeacht de burgerlijke staat, het recht het levenslange nabestaandenpensioen dat geacht wordt opgebouwd te zijn ná 1 januari 2002 geheel of gedeeltelijk om te zetten in een hoger levenslang oudedagspensioen. Als gevolg van aanspraken die aan één of meer gewezen partners zijn toegekend, kan het nabestaandenpensioen op de pensioendatum of bij eerder einde van het deelnemerschap voor de dan aanwezige partner lager zijn dan 70% van het levenslange oudedagspensioen. De (gewezen) deelnemer heeft dan de mogelijkheid om een zodanig deel van het oudedagspensioen te ruilen voor extra partnerpensioen dat de verhouding tussen deze beide pensioenen 100:70 bedraagt.
3.3
Pensionering
De (gewezen) deelnemer kan het oudedagspensioen eerder dan de pensioendatum op 61-jarige leeftijd laten ingaan. De pensioendatum kan met één of twee volle jaren worden vervroegd, met dien verstande dat de keuze voor eventuele vervroeging minimaal twee jaar voorafgaand aan de (vervroegde) pensioendatum bij het pensioenfonds moet worden aangegeven. Bij vervroeging met één jaar wordt het tot dat moment opgebouwde levenslange oudedagspensioen met 6,5% gekort, bij twee jaar vervroeging is de korting 13% van het oorspronkelijke opgebouwde levenslange oudedagspensioen. Op verzoek van de deelnemer of gewezen deelnemer kan het oudedagspensioen dat is opgebouwd vanaf 1 januari 2015 en wordt uitgekeerd vanaf de feitelijke pensioendatum gedurende 6 jaar hoger worden vastgesteld dan het oudedagspensioen dat wordt uitbetaald in de periode die hierop volgt. De hoogste uitkering is 33,3% hoger dan de laagste uitkering. De uitkering wordt vastgesteld door de ruilvoet die van toepassing is. De ruilvoet wordt jaarlijks bepaald op basis van de ultimo van het tweede, daaraan voorafgaande jaar door het pensioenfonds gehanteerde actuariële grondslagen. 3.4
Aanpassing pensioenen
Indien de financiële middelen van het fonds dit toelaten worden de ingegane levenslange pensioenen, zowel oudedagspensioen als het (bijbehorende) nabestaandenpensioen, de uitgestelde premievrije pensioenrechten van ex-deelnemers, alsmede de opgebouwde pensioenaanspraken van nog actieve deelnemers voor zover opgebouwd vanaf 1 januari 2015, jaarlijks verhoogd. De financiële middelen van het fonds zijn toereikend voor aanpassing van pensioenen indien en voor zover het eigen vermogen groter is dan het vereist eigen vermogen volgens de Wet verplichte beroepspensioenregeling. De procentuele toeslag wordt bepaald door de ontwikkeling van de door het Centraal Bureau voor de Statistiek voor de eerste maal gepubliceerde afgeleide consumentenprijsindex voor alle huishoudens over de laatst verstreken periode van oktober tot oktober, evenwel met een maximum van 2%. Indien de ontwikkeling van de afgeleide consumentenprijsindex over bedoelde periode negatief is, wordt de toeslag gesteld op 0%. Indien de beleidsdekkingsgraad(de gemiddelde feitelijke dekkingsgraad van de laatste 12 maanden) gelijk is aan dan wel groter is dan 149% is de toeslag gelijk aan de hiervoor genoemde ontwikkeling. Is de beleidsdekkingsgraad kleiner dan 149%, maar gelijk aan of hoger dan 115% wordt de toeslag naar rato vastgesteld. De feitelijke dekkingsgraad mag echter als gevolg daarvan niet dalen beneden het vereist eigen vermogen volgens het strategisch beleggingsbeleid. Is de beleidsdekkingsgraad kleiner dan 115% dan is de toeslag nihil. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks of en in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Gemiste toeslagen uit het verleden worden niet middels inhaaltoeslagen gecompenseerd. Uitdrukkelijk is bepaald dat deze aanpassingen van het pensioen niet rechtens afdwingbaar zijn, noch jegens deelnemers of gepensioneerden. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen bestemmingreserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagverlening wordt uit beleggingsrendement en/of uit de kostendekkende premie gefinancierd.
4.
Beleggingsbeleid 4.1
Beleggingsbeginselen
Het hoofddoel van het beleggingsbeleid is het binnen aanvaardbare risicogrenzen leveren van een optimale bijdrage aan het veiligstellen van de pensioenaanspraken en pensioenrechten van de aangeslotenen. Voor zover de middelen van de stichting niet gebruikt worden voor uitbetaling van pensioenen, voor betaling van kosten en ter voldoening van premies of koopsommen voor overeenkomsten van verzekeringen, die de stichting ter dekking van de pensioenaanspraken en pensioenrechten eventueel heeft gesloten, worden deze middelen op solide wijze belegd. Hierbij spelen veiligheid, kwaliteit en risicodiversificatie een belangrijke rol. Uitgangspunt bij het vaststellen van de beleggingsportefeuille zijn de aard en de omvang van de verplichtingen, een aanvaardbaar risicoprofiel en de eisen die voortvloeien uit de pensioenwetgeving. Een aanvaardbaar risicoprofiel wordt vastgesteld in overleg met het verantwoordingsorgaan van het fonds en brengt tot uitdrukking in welke mate het fonds bereid is beleggingsrisico’s te lopen gegeven de kenmerken van de aard en omvang van de verplichtingen. De risicohouding voldoet in het algemeen aan de prudent person regel, hetgeen voor de lange termijn tot uitdrukking komt in de door het fonds gekozen ondergrenzen in het kader van de haalbaarheidstoets en voor de korte termijn in de hoogte van het vereist eigen vermogen. 4.2
Organisatie beleggingen
Het bestuur van het pensioenfonds is verantwoordelijk voor het strategisch beleggingsbeleid, waaronder wordt verstaan: -de organisatie van het beleggingsproces, -de strategische allocatie en bijbehorende bandbreedtes, -de keuze van de benchmark, -de invulling van de beleggingsmandaten, -de keuze van de vermogensbeheerders en -de bewaking van het gehele beleggingsbeleid. Het strategisch beleggingsbeleid sluit aan op de doelstellingen en is in overeenstemming met de risicohouding van het fonds. De samenstelling van de portefeuille is in 4.7 vermeld. 4.3
Uitbesteding
Een deel van de pensioentoezegging is, zoals vermeld in hoofdstuk 5 van deze nota, middels een premievrij garantiecontract herverzekerd bij Nationale-Nederlanden Levensverzekeringmaatschappij N.V. De verantwoordelijkheid voor het beleggingsbeleid van dit herverzekerde gedeelte ligt bij Nationale Nederlanden. Ten aanzien van het gedeelte van de toezegging dat in eigen beheer wordt gehouden treedt als vermogensbeheerder BNP Paribas Investment Partners op. Deze vermogensbeheerder rapporteert maandelijks over het gevoerde beleggingsbeleid en de resultaten. Deze resultaten worden vergeleken met representatieve benchmarks. De uitvoering van het beleggingsbeleid door de externe vermogensbeheerder is vastgelegd in een beheerovereenkomst. Hierin zijn onder meer sluitende afspraken gemaakt over de beleggingsmandaten.
In het kader van de uitbesteding hanteert het fonds een adequate selectieprocedure, welke is beschreven in het uitbestedingsbeleid, op grond waarvan men tot de keuze van een bepaalde derde is gekomen. 4.4
Eigen beheer
Daarnaast worden nog beleggingen in eigen beheer aangehouden. Dit betreft een gesloten portefeuille aan hypotheken en leningen, die verstrekt zijn aan deelnemers en ex-deelnemers, alsmede aan partners van deze groepering. Deze leningen zijn verstrekt op onderpand en op marktconforme voorwaarden. Nadere voorwaarden ten aanzien van het verstrekken van deze leningen zijn afzonderlijk per brief van 28 september 2001 aan DNB kenbaar gemaakt. Verder is er een portefeuille aan onderhandse leningen, die verstrekt zijn aan banken, verzekeraars, lagere overheid en K.R.V.E., alle in Nederland gevestigd en veelal met zekerheidstelling. Een beperkt deel van de beleggingen in eigen beheer kan worden belegd in aandelen middels indexfondsen. Tenslotte wordt nog een portefeuille aan onroerend goed, kantoor en bedrijfspanden, als belegging in eigen beheer aangehouden. 4.5
Verbod op clustermunitie
Vanaf 1 januari 2013 geldt een wettelijk verbod op het (laten) uitvoeren van transacties, het verstrekken van leningen of werven van niet vrij verhandelbare deelnemingen in bedrijven die betrokken zijn bij de productie, distributie of verkoop van clustermunitie of cruciale onderdelen daarvan. De handhaving van het verbod heeft plaats vanaf 1 april 2013. Eenmaal per jaar wordt, na overleg tussen AFM, brancheorganisaties en marktpartijen een indicatieve lijst van betrokken ondernemingen gepubliceerd en aangepast. Het pensioenfonds zal erop toezien dat niet belegd wordt in bedrijven op deze lijst. Hiertoe zal de periodieke lijst door het pensioenfonds gedeeld worden met haar vermogensbeheerders, vergezeld van het verbod om in de betreffende ondernemingen te beleggen. In de uitbestedingsovereenkomst met de vermogensbeheerder wordt geregeld de wijze waarop de vermogensbeheerder invulling geeft aan dit verbod. Het wettelijk verbod zal overigens niet gelden voor transacties in door derden beheerde beleggingsinstellingen en indices waarbij de producenten van clustermunitie en of daarbij betrokken ondernemingen, minder dan 5% van de waarde van die beleggingsinstelling of index vertegenwoordigen. 4.6
Waarderingsgrondslagen
De waardering van de beleggingen geschiedt op (benaderde)marktwaarde. De verschillen tussen marktwaarde en boekwaarde op de balansdatum en bij verkoop worden ten gunste of ten laste van de indirecte beleggingsopbrengsten gebracht. De overige activa en passiva worden gewaardeerd tegen nominale waarde. Technische voorzieningen worden in overeenstemming met wet- en regelgeving gewaardeerd op marktwaarde. Activa en passiva in vreemde valuta worden omgerekend tegen contante koersen per balansdatum. Alle baten en lasten worden ten gunste of ten laste van het resultaat gebracht, rekening houdend met overlopende posten per balansdatum. 4.7
Strategisch beleggingsbeleid
Het strategisch beleggingsbeleid richt zich op een stabiele ontwikkeling van de beleidsdekkingsgraad ten aanzien van dat gedeelte van de pensioentoezegging waarvoor het pensioenfonds risico loopt. En
dat tegen zo laag mogelijke kosten met zo mogelijk ruimte voor realisering van de ambitie om toeslagen te verlenen op ingegane pensioenen. Met ondersteuning van BNP Paribas Investment Partners wordt dit doel nagestreefd door optimalisatie van de beleggingsallocatie, een goed risicomanagement, een actief management met betrekking tot diversificatie van beleggingscategorieën en bewaking van de doelstellingen door middel van maandelijkse rapportage. De beleggingsportefeuille tegenover de verplichting in eigen beheer is daartoe opgedeeld in een matching-portefeuille ter afdekking van het renterisico en een return-portefeuille voor het behalen van voldoende rendement. Het beleid is door middel van de matching-portefeuille een adequaat gedeelte van het renterisico op de verplichtingen af te dekken. Deze afdekking is op de volgende manier opgebouwd: 90% afdekking van het renterisico van de verplichtingen van de eerste 20 jaar, 55% van het renterisico van de verplichtingen met een looptijd van 20 tot 25 jaar en 20% afdekking van het renterisico van de verplichtingen met een looptijd van 25 tot 35 jaar. Hierbij rekening gehouden met het feit dat een deel van dit risico al is gedekt door de belegging in hypotheken en onderhandse leningen in eigen beheer. Het valutarisico is voor non-euro beleggingen structureel voor 75% afgedekt. De verdeling van de beleggingen over de fondsbeheerder van de herverzekeraar, de fondsbeheerder van het gedeelte van de toezegging dat in eigen beheer wordt gehouden en het gedeelte dat nog in eigen beheer wordt belegd, is in het volgende schema weergegeven. Hierbij is de mix bepaald in procenten van het totale door de fondsbeheerder belegde vermogen.
Belegd door: BNP Paribas Investment Partners in de matchingportefeuille 27,5% van het totaal belegd vermogen (exclusief herverzekeraar) Beleggingscategorie: BNP Paribas LDI Solution Duration Matching 0- 5y Euro P BNP Paribas LDI Solution Duration Matching 5-10y P BNP Paribas LDI Solution Duration Matching 10-15y P BNP Paribas LDI Solution Duration Matching 15-20y P BNP Paribas LDI Solution Duration Matching 20-25y P BNP Paribas LDI Solution Duration Matching 25-30y P BNP Paribas LDI Solution Duration Matching 35-50y P BNP Paribas Money Prime Euro C Sicav De verdeling over de verschillende LDI fondsen en het Money Prime Euro fonds zal worden bepaald op basis van de meest recente pensioenverplichtingenstructuur. Hierbij wordt rekening gehouden met de duration van de hypotheken en onderhandse leningen in eigen beheer. De allocatie over de beleggingsfondsen vindt zodanig plaats dat 90% van het renterisico van de pensioenverplichtingen met een looptijd van 0 tot 20 jaar wordt afgedekt, 55% van het renterisico van de pensioenverplichtingen met een looptijd van 20 tot 25 jaar wordt afgedekt, 20% van het renterisico van de pensioenverplichtingen met een looptijd van 25 tot 35 jaar wordt afgedekt en 0% van het renterisico van de pensioenverplichtingen met een looptijd van 35 jaar en langer wordt afgedekt.
Belegd door: BNP Paribas Investment Partners in de rendementsportefeuille 47,5% van het totaal belegd vermogen (exclusief herverzekeraar) Beleggingscategorie Zakelijke waarden totaal Wereldwijd High income Wereldwijd Low volatility Europees Emerging Markets
Vastrentend totaal Kortlopende obligaties Bedrijfsobligaties Opkomende markten wereldwijd Opkomende markten EUR Inflation linked
Overig totaal Commodities Absolute return Cash
Strategische norm 55 % 22 % 19 % 9% 5%
37,5% 7% 7,5% 11 % 5% 7%
7,5% 4% 3,5% 0%
Bandbreedte 45 % tot 12 % tot 9 % tot 4 % tot 0 % tot
65 32 29 14 11
% % % % %
22,5% tot 52,5% 0 % tot 14 % 3,5% tot 12,5% 5 % tot 17 % 0 % tot 12 % 0 % tot 14 %
0% 0% 2% -2%
tot tot tot tot
19 9 5 10
% % % %
Belegd door: Het bestuur van het pensioenfonds 25% van het totaal belegd vermogen (exclusief herverzekeraar) Beleggingscategorie Cash Hypotheken Onderhandse leningen Vastgoed Aandelen via indextrackers
Strategische Norm 5% 5% 50% 25% 15%
Bandbreedte 1% tot 10% 0% tot 10% 40% tot 60% 20% tot 30% 10% tot 20%
4.7.1 Resultaatevaluatie De benchmarks waaraan de beleggingsresultaten worden getoetst zijn divers en zijn omschreven in de vermogensbeheersovereenkomst met BNP Paribas Investment Partners. In de kwartaalrapportages van BNP Paribas investment partners wordt een toelichting gegeven bij de behaalde performances. BNP Paribas Investment Partners neemt op verzoek van het bestuur van het fonds deel aan beleggingsbesprekingen en verzorgt daarbij een presentatie. Tijdens deze bezoeken zal het gevoerde en te voeren beleid worden besproken. In de kwartaalrapportage aan het bestuur dienen de onderstaande zaken voor elke beleggingscategorie en de totale portefeuille vastgelegd te worden: • toelichting op het gevoerde beleggingsbeleid; • toelichting op het resultaat ten opzichte van de benchmark; • ontwikkeling risicoprofiel; • verwachtingen voor de komende periode; • marktwaarde begin en einde periode op transactiebasis inclusief lopende rente in euro;
• aan- en verkopen op transactiebasis in euro; • waarde vermogenswinst of –verlies in euro; • fonds en benchmark rendementen in procenten. Indien de bandbreedtes worden overschreden worden de beleggingen gerebalanced. Rebalancing wordt uitgevoerd middels het fysiek verkopen/aankopen dan wel middels het gebruik van derivaten. De beslissing ten aanzien van de keuze fysiek dan wel derivaten ligt bij de vermogensbeheerder BNP Paribas Investment Partners. Op basis van een ALM-studie worden periodiek het strategisch beleggingsbeleid, het beleggingsplan en de uitvoering herbeoordeeld. 4.8
Risicobeheersing
In de volgende paragrafen worden de beleggingsrisico’s beschreven en de maatregelen van het pensioenfonds om deze risico’s te beheersen. 4.8.1 Koersrisico Koersrisico wordt veroorzaakt door waardestijging of waardedaling van individuele beleggingen. Het pensioenfonds mitigeert dit risico door middel van diversificatie. Er wordt in meerdere beleggingscategorieën belegd, op basis van het geformuleerde strategische beleggingsbeleid en met ondersteuning van de fondsbeheerder die daartoe het zogenaamde solvency management toepast. Binnen de beleggingscategorieën wordt een brede spreiding aangehouden naar regio’s, sectoren en debiteuren. 4.8.2 Valutarisico Waardestijging of waardedaling als gevolg van valutaschommelingen geeft valutarisico. Afdekking van dit risico vindt plaats door als normweging 75% van de non-euro valuta-exposure structureel af te dekken binnen een bandbreedte van 50% tot 100%. 4.8.3 Renterisico Renterisico wordt veroorzaakt door waardestijging of waardedaling als gevolg van veranderingen in het niveau van de marktrente. Renteveranderingen hebben niet alleen invloed op de beleggingen in vastrentende waarden, maar ook op de voorziening pensioenverplichtingen. Omdat de duration van de verplichtingen in het algemeen hoger is dan de duration van de vastrentende beleggingen is sprake van mismatchrisico. Het pensioenfonds heeft dit risico gedeeltelijk afgedekt, voornamelijk door zogenoemde LDI-funds. Hierbij zijn de pensioenverplichtingen in vier looptijdsegmenten verdeeld. Voor ieder looptijdsegment is het renterisico met een ander percentage afgedekt, waarbij geldt dat het renterisico voor de kortere looptijden meer is afgedekt dan het renterisico voor de langere looptijden. (zie omschrijving in 4.6) 4.8.4 Kredietrisico Kredietrisico houdt in dat het pensioenfonds verliezen kan lijden als gevolg van een faillissement van een tegenpartij. Dit risico wordt beperkt door te beleggen in portefeuilles met een brede
debiteurenspreiding. Voor vastrentende waarden geldt dat in principe alleen wordt belegd in leningen met een minimale rating BBB. Voor wat betreft de herverzekering loopt het Pensioenfonds eveneens een kredietrisico. De rating van Nationale-Nederlanden is per 17 november 2009 door Standards & Poor vastgesteld op A+, wat betekent dat er ten opzichte van de herverzekeraar een kredietrisico wordt gelopen. Per 1 februari 2011 is er herziening van het besluit financieel toetsingskader in werking getreden die betrekking heeft op herverzekerde pensioen- en beroepspensioenfondsen. Op grond van deze herziening mogen fondsen die hun risico’s bij een verzekeraar hebben verzekerd, voor het verzekerde deel het kredietrisico buiten beschouwing laten bij de berekening van het vereist eigen vermogen. 4.8.5 Liquiditeitsrisico Het liquiditeitsrisico houdt in dat het pensioenfonds op korte termijn(een jaar) niet aan zijn verplichtingen kan voldoen, omdat beleggingen niet tijdig kunnen worden verkocht. Het pensioenfonds houdt daartoe een zodanig bedrag liquide dat binnen een jaar aan alle verplichtingen kan worden voldaan. 4.8.6 Systeemrisico Systeemrisico betreft het risico dat het mondiale financiële systeem niet langer naar behoren functioneert, waardoor beleggingen van het pensioenfonds niet langer verhandelbaar zijn en zelfs, al dan niet tijdelijk, hun waarde verliezen. Net als voor andere marktpartijen is dit risico voor het pensioenfonds niet beheersbaar.
5.
Financiële opzet 5.1
Inleiding
Het pensioenfonds verzekert de pensioenaanspraken en pensioenrechten die voortvloeien uit het reglement. Ter dekking van deze verplichtingen wordt in het pensioenfonds een toereikende voorziening pensioenverplichtingen aangehouden. Ter beperking van de risico’s is naar de stand van ultimo 2011 ongeveer 75% van de verplichtingen herverzekerd, waarover hierna verdere toelichting volgt. Het pensioenfonds hanteert financiële sturingsmiddelen ter beheersing van financiële- en economische risico’s, welke middelen getoetst zijn aan de laatst uitgevoerde haalbaarheidstoets. De financiële sturingsmiddelen zijn achtereenvolgens: - Beperking of niet toekennen van indexatie, - Verhoging van de bijdrage van de deelnemers, - Versoberen van de pensioenregeling - Korten van pensioenafspraken - Korten van pensioenrechten 5.2. Haalbaarheidstoets Krachtens artikel 22 van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen voert het fonds jaarlijks een haalbaarheidstoets uit die op basis van een stochastische analyse inzicht geeft in de samenhang tussen de financiële opzet, het verwachte pensioenresultaat en de risico’s die daarbij gelden. Bij de jaarlijkse haalbaarheidstoets wordt vanuit de feitelijke financiële positie beoordeeld in
hoeverre het verwacht pensioenresultaat en het pensioenresultaat in een slechtweerscenario in lijn zijn met de door het fonds zelf gekozen ondergrenzen. Hierbij dient het premiebeleid voldoende realistisch en haalbaar te zijn en zodanig dat voldoende herstelcapaciteit aanwezig is. In een aanvangshaalbaarheidstoets dienen drie ondergrenzen te worden vastgesteld. Namelijk een ondergrens voor het verwacht pensioenresultaat vanuit de situatie dat precies aan de vereisten van het vereist eigen vermogen wordt voldaan, een ondergrens voor het verwacht pensioenresultaat vanaf de feitelijke financiële positie en de maximale afwijking van het pensioenresultaat in het slechtweerscenario. 5.3
Financieel Crisisplan
De stichting heeft ten doel, overeenkomstig artikel 3 van de statuten, te voorzien of bij te dragen in de geldelijke verzorging van de oudedag van deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden en van hun na te laten betrekkingen door het verstrekken of doen verstrekken van pensioenen overeenkomstig de bedragen zoals genoemd in het pensioenreglement. Voorts bestaat de ambitie de ingegane pensioenen, de uitgestelde pensioenen van gewezen deelnemers, alsmede de opgebouwde pensioenaanspraken van nog actieve deelnemers voor zover opgebouwd vanaf 1 januari 2015 te indexeren volgens een systematiek zoals omschreven in artikel 10 van het pensioenreglement en voor zover de financiële middelen van het fonds dit toelaten. De financiële middelen van het fonds zijn toereikend voor aanpassing van pensioenen indien en voor zover de beleidsdekkingsgraad groter is dan de eisen aan het vereiste eigen vermogen volgens de Wet verplichte beroepspensioenregeling en bepaald volgens het strategisch beleggingsbeleid. De financiële eisen die aan het pensioenvermogen worden gesteld behelzen het minimaal vereiste eigen vermogen (ongeveer 10% van de voorziening pensioenverplichting eigen beheer), alsmede het vereiste eigen vermogen, zoals dit vanaf 1 januari 2015 volgens het nieuw financieel toetsingskader bepaald dient te worden(ongeveer 20% van de voorziening pensioenverplichting eigen beheer). Een belangrijke rol bij de beoordeling of het pensioenfonds nog aan de financiële eisen voldoet is de hoogte van de beleidsdekkingsgraad, als gemiddelde feitelijke dekkingsgraad van de laatste 12 maanden. De feitelijke dekkingsgraad is gedefinieerd als het quotiënt van de som van pensioenverplichting eigen beheer en het eigen vermogen enerzijds en de voorziening pensioenverplichting eigen beheer anderzijds. Hoewel conform de Actuariële en Bedrijfstechnische nota het strategisch beleggingsbeleid zich richt op een stabiele ontwikkeling van de dekkingsgraad kan de doelstelling van het fonds in gevaar komen door tegenvallende beleggingsresultaten, lage rentestanden op de kapitaalmarkt en/of langere levensduur dan in de veronderstellingen is aangenomen. Er kan daardoor een financiële crisissituatie ontstaan. Een dergelijke crisissituatie doorloopt verscheidene stadia. Bepalend voor deze stadia is de hoogte van de beleidsdekkingsgraad. Er worden drie stadia onderscheiden. Het eerste stadium vangt aan bij een beleidsdekkingsgraad lager dan het vereist eigen vermogen, bepaald volgens het vanaf 1 januari 2015 geldende nieuw financieel toetsingskader en vastgesteld volgens het strategisch beleggingsbeleid. Wordt dit eerste stadium bereikt dan zal in eerste instantie geen indexering plaats vinden. Is dit onvoldoende om uit het eerste stadium te geraken wordt de bijdrage van de deelnemer verhoogd tot maximaal 22% van de omzet. Het effect van de verhoging van de bijdrage tot het maximum van 22% is gemeten naar de situatie van ultimo 2014 een verhoging van de feitelijke dekkingsgraad met ongeveer 0,4%-punt. Een tweede stadium vangt aan als de beleidsdekkingsgraad zich beweegt tussen het minimaal vereist eigen vermogen en het vereist eigen vermogen volgens het strategisch beleggingsbeleid. Indien de maatregelen uit het eerste stadium onvoldoende effect hebben gesorteerd, komt in dit tweede stadium de versobering van de pensioenregeling aan de orde. En wel op een zodanige wijze dat te
verwachten valt dat onder de dan geldende financiële en economische omstandigheden de beleidsdekkingsgraad binnen 10 jaar weer op het vereist eigen vermogen volgens het strategisch beleggingsbeleid ligt. Het derde stadium vangt aan zodra de beleidsdekkingsgraad daalt beneden het niveau van het minimaal vereist eigen vermogen. Hebben de vorige genoemde maatregelen niet geleid tot een voldoende herstel, komt in dit derde stadium het korten van pensioenaanspraken aan de orde. De korting kan uitgesmeerd worden over een periode van 10 jaar. Hierbij wordt bepaald hoeveel korting op de pensioenaanspraken nodig is om in de komende 10 jaar toe te groeien naar het vereist eigen vermogen volgens het strategisch beleggingsbeleid. Vervolgens wordt 1/10 gedeelte van de vastgestelde korting daadwerkelijk toegepast. Het jaar daarop wordt een nieuwe 10-jaars herstelplan gemaakt en wordt opnieuw bekeken of een korting op pensioenaanspraken nodig is. In het allerlaatste stadium komt eventueel korting op de pensioenrechten aan de orde. Dit vindt op een overeenkomstige manier plaats als bij korten op de aanspraken. De communicatie in geval van een crisis-situatie geschiedt in eerste instantie schriftelijk aan de deelnemersvereniging. Dreigt een situatie te ontstaan dat niet meer wordt voldaan aan het minimaal vereist eigen vermogen dan wordt via een algemene ledenvergadering de ontstane situatie uiteen gezet en welke middelen worden in gezet om uit deze crisis te geraken. De beslissing welke middelen worden in gezet vindt plaats per ultimo van het jaar en de ingangsdatum is dan 1 januari daarop volgend. Het financieel crisisplan wordt aan de hand van de jaarcijfers jaarlijks getoetst aan de actualiteit. 5.4
Herverzekering
Een substantieel deel van de pensioentoezegging is via een sinds 1 januari 2012 premievrij garantiecontract herverzekerd bij Nationale-Nederlanden Levensverzekeringmaatschappij N.V. Het herverzekeringscontract garandeert de tot 1 januari 2012 bij Nationale-Nederlanden ingekochte pensioenen. Naar de stand van ultimo 2011 was 75% van de totale aanspraak op levenslang oudedagspensioen, het volledige nabestaandenpensioen met bijbehorend wezenpensioen herverzekerd. Ook de reeds ingegane pensioenen die uit deze herverzekerde aanspraken voort gekomen zijn of nog daaruit zullen voortvloeien zijn herverzekerd. Vanaf 1 januari 2012 vindt verdere opbouw van de aanspraken, die tot en met 2011 herverzekerd waren, plaats in eigen beheer naast de al in eigen beheer gehouden aanspraken en pensioenrechten. Alle toeslagen op ingegane pensioenen worden eveneens in eigen beheer gehouden. Zij zijn voorwaardelijk en afhankelijk van de financiële resultaten van het pensioenfonds en van aanwezigheid van vermogen op het moment van toekenning van de verhoging. Er is in dit verband sprake van aanwezigheid van voldoende vermogen indien en voor zover het eigen vermogen van het fonds groter is dan het vereiste eigen vermogen volgens de Wet verplichte beroepspensioenregeling, bepaald volgens het strategisch beleggingsbeleid en naar de eisen van het nieuwe financieel toetsingskader per 1 januari 2015. 5.5
Financiering
Voor de bepaling van de premies, koopsommen en de voorziening voor pensioenverplichtingen wordt uitgegaan van de pensioenen zoals vastgesteld conform het pensioenreglement. De voorziening voor pensioenverplichtingen voor de deelnemers per ultimo van het boekjaar is gelijk aan de contante waarde van de tijdsevenredig opgebouwde pensioenaanspraken per 1 januari van het jaar volgend op het boekjaar. De pensioenaanspraken worden gefinancierd op basis van het systeem van stortingskoopsommen, bepaald op de actuariële grondslagen zoals in 5.6 vermeld. Er vindt geen demping van de premie plaats. Het niet opgebouwde deel van het nabestaandenpensioen met
bijbehorend wezenpensioen wordt evenals het volledige ANW-hiatenpensioen gedekt door middel van een risicopremie. Voor de ingegane pensioenen en de premievrije pensioenaanspraken is de voorziening voor pensioenverplichtingen gelijk aan de contante waarde van de verkregen pensioenrechten. De financiering van de pensioenregeling is bepaald in een uitvoeringsovereenkomst tussen de deelnemersvereniging SPR en het pensioenfonds. 5.6
Actuariële grondslagen
De technische voorzieningen worden berekend op basis van marktwaardering. De voor de berekening van de technische voorziening gebruikte grondslagen inzake overlijden en levensverwachting worden gebaseerd op prudente grondslagen, waarin rekening wordt gehouden met de voorzienbare toekomstige sterftetrend. De rekenrentevoet van de technische voorziening is gelijk aan de rentetermijnstructuur zoals deze in het financieel toetsingskader wordt gepubliceerd door DNB. Als overlevingstafel wordt gebruikt de generatietafel uit de prognose 2014-2064 van het AG een correctie voor ervaringssterfte. Deze correctie op de sterftekansen bedraagt voor
mannen met een leeftijd jonger dan 50 jaar 60% mannen met een leeftijd tussen 50 en 60 jaar 65% mannen met een leeftijd tussen 60 en 70 jaar 70% mannen met een leeftijd tussen 70 en 75 jaar 75% mannen met een leeftijd tussen 75 en 80 jaar 80% mannen met een leeftijd tussen 80 en 90 jaar 85% mannen met een leeftijd hoger dan 89 jaar 95% vrouwen met een leeftijd jonger dan 70 jaar 90% en vrouwen met een leeftijd hoger dan 69 jaar 95%. Het pensioenfonds heeft alleen mannelijke deelnemers. Aangenomen wordt dat de vrouw 3 jaar jonger is dan de man. Blijkt de nabestaande meer dan 10 jaar jonger te zijn dan de man, dan wordt het nabestaandenpensioen gereduceerd met 2½ % voor elk vol jaar dat het werkelijke leeftijdsverschil groter is dan 10 jaar. Voor de waardering van het nabestaandenpensioen ten behoeve van nog actieve deelnemers (waarvoor wordt bijgedragen) geldt het zogenaamde onbepaalde man/vrouw-systeem. De daarbij gehanteerde partnerfrequentie loopt voor mannen van 0,49 bij leeftijd 22, via 0,95 bij leeftijd 31, tot uiteindelijk 1,00 op leeftijd 59. De partnerfrequentie op de pensioendatum wordt op 1 gesteld in verband met de mee-verzekering van het recht op uitruil krachtens artikel 38 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling. Voor de financiering en waardering van uitgesteld nabestaandenpensioen voor pensioengerechtigden en voor ex-deelnemers met premievrije pensioenaanspraken wordt het bepaalde man/vrouw-systeem gehanteerd. Voor nog niet ingegane wezenpensioenen wordt niet gereserveerd. Voor de opbouw van een voorziening voor toekomstige uitvoeringskosten is per ultimo 2011 1% van de voorziening voor eigen risico toegevoegd. Jaarlijks zal 0,4% extra worden toegevoegd tot dat in totaal voor dit doel een voorziening is opgebouwd van 5% van de voorziening voor eigen risico. Voor het in eigen beheer te houden gedeelte van de pensioentoezegging is het eigen vermogen van het fonds gelijk aan het verschil tussen het pensioenvermogen en de voorziening pensioenverplichtingen (voorziening pensioenverplichtingen eigen beheer). Het pensioenvermogen,
voor zover betrekking hebbend op het gedeelte in eigen beheer, is de som van de beleggingen, de vorderingen en overlopende activa en de liquide middelen onder aftrek van de overige schulden en overlopende passiva. 5.7
Minimaal vereist eigen vermogen
Het minimum aan vereist eigen vermogen voor eigen beheer wordt vastgesteld op basis van de regels in artikel 11 van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen. Dit betekent dat het minimaal vereist eigen vermogen gelijk is aan de som van de volgende twee berekeningen. 1. 4% van het bedrag van de bruto(voor aftrek herverzekering) technische voorziening vermenigvuldigd met de verhouding tussen de technische voorziening voor risico van het fonds en de bruto technische voorziening. Dit verhoudingsgetal is ten minste 85%. 2. 0,3% van het risicokapitaal zonder aftrek van herverzekering vermenigvuldigd met de verhouding tussen het risicokapitaal na aftrek van herverzekering en het risicokapitaal voor aftrek van herverzekering. Dit verhoudingsgetal is ten minste 50%. Per ultimo 2014 bedraagt het minimaal vereist eigen vermogen in duizenden euro’s 8.848. Als het eigen vermogen van het fonds minder is dan het minimum vereist eigen vermogen bestaat er een tekort. 5.8
Vereist eigen vermogen
Het vereist eigen vermogen is het vermogen dat behoort bij de evenwichtssituatie van het fonds met betrekking tot het gedeelte in eigen beheer. In die situatie is het eigen vermogen zodanig vastgesteld dat met de wettelijke zekerheidsmaat van 97,5% ten aanzien van de als onvoorwaardelijk aangemerkte onderdelen van de pensioenverplichting, voor zover in eigen beheer, wordt voorkomen dat het pensioenvermogen van het fonds binnen één jaar minder is dan de voorziening pensioenverplichtingen in eigen beheer. Het vereist eigen vermogen wordt berekend conform de regels van hoofdstuk 3, paragraaf 1 van de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling. Daarbij wordt het standaardmodel gevolgd zoals omschreven in artikel 24 van genoemde Regeling, aangepast met ingang van 1 januari 2015. Volgens het standaardmodel is sprake van voldoende eigen vermogen ten opzichte van het vereist eigen vermogen indien het eigen vermogen groter is dan S zoals in deze paragraaf verder is bepaald. 5.8.1 Renterisico(S1) Dit is het effect van de meest ongunstige wijziging van de rente(termijnstructuur) gerekend met de stijging- en dalingsfactoren uit artikel 1 van bijlage 3 van genoemde Regeling. 5.8.2 Risico zakelijke waarden(S2) Het effect van een daling van de zakelijke waarden aan de hand van een daling van de benchmark voor aandelen met 30% voor beursgenoteerde aandelen in ontwikkelde markten. Verder een daling van de benchmark voor aandelen met 40% voor emerging markets en een daling van de benchmark voor vastgoed in eigen beheer met 15%. 5.8.3 Valutarisico(S3)
Het effect van een daling van alle valutakoersen ten opzichte van de euro met 20% voor ontwikkelde markten en 35% voor valutarisico in opkomende markten. 5.8.4 Commodities risico(S4) Het effect van een daling van de benchmark voor commodities met 35% 5.8.5 Kredietrisico(S5) Het stressscenario wordt gedefinieerd als een absolute stijging van de creditspread met een vast aantal basispunten volgens onderstaand schema: Rating Absolute schok (bp)
AAA 60
AA 80
A 130
BBB 180
5.8.6 Verzekeringstechnisch risico(S6) De vereiste solvabiliteit voor verzekeringstechnische risico’s is een percentage van de op actuele waarde berekende technische voorziening eigen beheer, afgeleid uit de som van het operationeel risico, voor de onzekerheid in de sterftetrend(TSO) en van negatieve stochastische afwijkingen(NSA). Deze risico’s worden benaderd via tabellen, die zijn weergegeven in paragraaf 14.3 van het “Advies inzake onderbouwing parameters FTK” van DNB van oktober 2006. 5.8.7 Risico van actief beheer(S7) De impact van actief beheer op het VEV wordt gemeten op basis van tracking-errors volgens onderstaand schema.
Tracking-error 0% 2% 5% 8%
S7 0% 1,5% 4,6% 7,6%
Deze impact is toe te passen op de aandelenportefeuille van beursgenoteerde aandelen. Het vereist eigen vermogen per risicofactor wordt vastgesteld op grond van het strategisch beleggingsbeleid waarbij het aanwezig vermogen van het fonds per berekeningsdatum wordt belegd volgens de beoogde beleggingsportefeuille, bedoeld in artikel 13a, tweede lid, van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen. 5.8.8 Correlatiefactoren Scenario S1 en S2 S1 en S5 S2 en S5
Factor 0,4 0,4 0,5
Tussen de risico’s die zijn onderscheiden bij het aandelen- en vastgoedrisico: een correlatie van 0,75. Voor de risico’s die zijn onderscheiden voor het valutarisico zijn de correlatiefactoren 0,5 tussen valuta in ontwikkelde markten; 0,75 tussen valuta in opkomende markten en een correlatie van 0,25 tussen het valutarisico voor ontwikkelde markten enerzijds en het valutarisico voor opkomende markten anderzijds en tussen de overige risico’s een correlatie van 0 Het totale risico (S), is gelijk aan S = de wortel uit (S1² +S2² + 2*0,4*S1*S2 + S3² + S4² + S5² + 2*0,4*S1*S5 + 2*0,5*S2*S5 + S6² + S7²), met dien verstande dat S niet minder mag zijn dan het minimaal vereist eigen vermogen. Het vereist eigen vermogen volgens het strategisch beleggingsbeleid bedraagt per ultimo 2014 in de evenwichtssituatie in duizenden euro’s 17.790. Als er sprake is van een eigen vermogen dat lager is dan het vereist eigen vermogen is er een tekort. 5.9
Feitelijke dekkingsgraad
De feitelijke dekkingsgraad van het pensioenfonds is gedefinieerd als het quotiënt van de som van de voorziening pensioenverplichtingen eigen beheer en het eigen vermogen enerzijds en de voorziening pensioenverplichting eigen beheer anderzijds. 5.10
Premiebijdrage
De K.R.V.E. is in overeenstemming met de uitvoeringsovereenkomst per kwartaal een premiebijdrage verschuldigd, die bestaat uit de kostendekkende premie en afhankelijk van de vermogenspositie van het fonds uit eventuele opslagen en kortingen. 5.11
Kostendekkende premie
De kostendekkende premie bestaat uit de som van: 1. De actuarieel benodigde koopsom met betrekking tot het in eigen beheer gehouden onvoorwaardelijke gedeelte van de pensioentoezegging op basis van de actuariële grondslagen zoals hiervoor vermeld. 2. De actuarieel benodigde koopsom op basis van voormelde actuariële grondslagen voor de voorwaardelijke toeslag overeenkomstig de paragraaf “aanpassing pensioenen” in hoofdstuk 3 van deze nota voor zover deze koopsom niet gefinancierd kan worden uit de behaalde beleggingsopbrengst. 3. De opslag die nodig is voor het in stand houden van het vereist eigen vermogen volgens het strategische beleggingsbeleid zoals hiervoor is weergegeven en is het product van enerzijds de verhouding tussen het vereist eigen vermogen en de voorziening pensioenverplichting eigen beheer en anderzijds de koopsom sub 1 en sub 2. 4. De opslag die nodig is voor de uitvoeringskosten van het fonds en is het quotiënt van de geplande uitvoeringskosten zoals begrepen in de voorziening voor uitvoeringskosten en de koopsom sub 1 en sub 2.
5.12
Opslag tekort
Indien en zodra sprake is van een tekort dient de kostendekkende premie te worden verhoogd met een zodanige opslag dat dit tekort volgens een binnen drie maanden ingediend herstelplan conform artikel 16 van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen binnen 10 jaar is weggewerkt. Dit plan dient gebaseerd te zijn op een haalbaarheidstoets, die conform de uitgangspunten uit het in 5.2 genoemde financieel crisisplan wordt uitgewerkt. 5.13
Premiekorting
Indien de vermogenspositie van het fonds zodanig is dat voldaan is aan de voorwaarden van artikel 124 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling kan het vermogenssurplus in mindering komen op de kostendekkende premie, met dien verstande dat de bijdrage niet negatief kan worden.
6
Organisatie en interne controle Dit hoofdstuk geeft een toelichting op de organisatie van het pensioenfonds. In de eerste paragraaf is de organisatie via een organogram schematisch weergegeven. In de navolgende paragrafen zijn de taken en bevoegdheden van het bestuur, deelnemersvereniging, verantwoordingsorgaan en het interne toezicht weergegeven 6.1
Organogram
Organisatie van het Pensioenfonds Het pensioenfonds wordt bestuurd door een bestuur, bestaande uit vijf leden. Het bestuur van het pensioenfonds benoemd bestuursleden op voordracht van de deelnemersvereniging SPR. Slechts personen die deelnemer zijn van de KRVE en “Roeier” zijn in de zin van artikel 4, lid 3 van de statuten van het pensioenfonds, tenminste drie jaar deelnemer zijn kunnen tot bestuurder worden benoemd. De bestuurder is bij aanvaarding van de bestuursfunctie geschikt als bestuurder van een pensioenfonds en beschikt tenminste over geschiktheidsniveau A. De benoeming van het nieuwe bestuurslid vindt plaats voor een termijn van vier jaar, onder de opschortende voorwaarde van goedkeuring door DNB. De samenstelling van het bestuur dient te voldoen aan de criteria zoals die zijn vastgelegd in het geschiktheidsplan van het pensioenfonds. Het bestuur laat zich bijstaan door een certificerend registeraccountant, een certificerend actuaris, een uitvoerend en adviserend actuaris, een compliance officer en eventueel overige adviseurs. Het is de taak van het bestuur ervoor te zorgen dat het bepaalde bij of krachtens de Wet verplichte beroepspensioenregeling, statuten en reglementen op een correcte wijze wordt nageleefd en dat het beleid wordt gevoerd overeenkomstig de actuariële en bedrijfstechnische nota. Het bestuur besluit over het goedkeuren en wijzigen van de statuten en het pensioenreglement van het pensioenfonds, met inachtneming van hetgeen hierover in artikel 16 van de statuten van het pensioenfonds is bepaald.
Het bestuur stelt de actuariële en bedrijfstechnische nota vast en eventuele wijzigingen daarvan. Het bestuur heeft de eindverantwoordelijkheid voor de jaarlijkse verslaglegging in de vorm van staten, een actuarieel verslag, een jaarverslag en een jaarrekening. Het bestuur draagt zorg voor een adequate klachten- en geschillenprocedure overeenkomstig artikel 22 van de statuten van het pensioenfonds. Het bestuur bepaalt de beleggingsstrategie en de daarop gebaseerde beleggingsplannen. De middelen van het pensioenfonds worden door het bestuur op een wijze belegd die voldoet aan de beginselen van veiligheid, kwaliteit en risicodiversificatie. Op deze wijze wordt invulling gegeven aan de prudentperson regel zoals bedoeld bij en krachtens artikel 130 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling. Het bestuur benoemt de externe accountant, de adviserende/uitvoerende actuaris en de waarmerkende actuaris. Het bestuur heeft een beleidsdocument risicomanagement opgesteld, waarin de risicostrategie en de risicobereidheid is beschreven. Het risicomanagementbeleid is gericht op het vaststellen, beheersen en verantwoorden van zowel de financiële als niet financiële risico’s. Het bestuur evalueert ten minste 1 keer per jaar de risico analyse. De door het bestuur aangestelde risicomanager verzorgt de tussentijdse monitoring en rapporteert hierover aan het bestuur. Hierdoor houdt het bestuur een integraal beeld van de risico’s en is het bestuur in staat om waar nodig bij te sturen. Het bestuur bespreekt ten minste tweemaal per jaar het gevoerde beleid en de resultaten daarvan met het verantwoordingsorgaan en bespreekt jaarlijks de bevindingen van de visitatiecommissie. Het bestuur heeft een communicatieplan opgesteld, dat voldoet aan de informatieverplichtingen uit de Wet verplichte Beroepspensioenregelingen. Het bestuur ziet toe op de uitvoering van het communicatieplan. De aan de belanghebbende te verstrekken informatie zal tijdig worden verstrekt en is duidelijk en begrijpelijk voor de deelnemers. De communicatiedoelstellingen zullen jaarlijks worden geëvalueerd. Tevens beoordeelt het bestuur jaarlijks of het communicatieplan bijgesteld dient te worden.
6.2
Verantwoordingsorgaan
Het bestuur stelt een verantwoordingsorgaan in. Het verantwoordingsorgaan bestaat uit ten minste vier (4) leden van de Deelnemersvereniging SPR, zodanig dat zij de deelnemers en de pensioengerechtigden evenredig en op basis van onderlinge getalsverhoudingen vertegenwoordigen. Zij worden gekozen, benoemd en ontslagen door de algemene vergadering van de Deelnemersvereniging SPR. De zittingsduur van een lid van het verantwoordingsorgaan is vier (4) jaar, waarna telkens herbenoeming mogelijk is. Taken en bevoegdheden van het verantwoordingsorgaan staan beschreven in artikel 13 van de statuten van het pensioenfonds. 6.3
Visitatiecommissie
Het pensioenfonds heeft het interne toezicht vormgegeven door middel van een visitatiecommissie, bestaande uit drie externe deskundigen. Het bestuur benoemt de leden van de visitatiecommissie nadat het verantwoordingsorgaan een bindende voordracht heeft gedaan. Taken en bevoegdheden van de visitatiecommissie zijn beschreven in artikel 14 van de statuten van het pensioenfonds.
6.4
Beheersmaatregelen en interne controle
In de statuten van het pensioenfonds zijn de wettelijke en organisatorische verplichtingen van het bestuur vastgelegd. Het pensioenfonds beschikt over een deskundigheidsplan in de zin van de “Beleidsregels beleidsbepaling en toetsing pensioenfondsen” van DNB. Ten aanzien van de integriteitrisico’s, beschikt het fonds over een integriteitbeleid, waarin de beheersmaatregelen van de relevante risico’s zijn opgenomen. Ten aanzien van procedures en maatregelen met betrekking tot de omgang met en vastlegging van misstanden en incidenten, beschikt het fonds over een klokkenluiders- en incidentenregeling. Daarnaast geldt voor bestuursleden en voor ieder die over middelen en/of informatie van het pensioenfonds kan beschikken een gedragscode ter voorkoming van belangenconflicten en van misbruik of oneigenlijk gebruik van bij het pensioenfonds aanwezige informatie. De compliance officer ziet toe op de naleving van de gedragscode. De interne controle is zoveel mogelijk gewaarborgd door de volgende maatregelen: -Het beschermen van systemen en eigendommen door middel van procuratieregelingen, toegangsbeveiliging, beleggingsmandaat en de daarbij te hanteren benchmarks. -Het toepassen van het vier-ogenprincipe. -Het afbakenen van bevoegdheden door het beperken van het aantal bevoegdheden per persoon en van het aantal personen per bevoegdheid. Alle administratieve informatie van het pensioenfonds wordt geautomatiseerd vastgelegd. De continuïteit en betrouwbaarheid van het geautomatiseerd informatiesysteem worden bewaakt door de volgende maatregelen: -dagelijks back-up procedure; -periodiek testen van de back-ups; -bewaren van back-up buiten het pand. De bestrijding van virussen in verband met het e-mailverkeer wordt verzorgd door een virusscanner, die regelmatig wordt bijgewerkt. De in de organisatie aanwezige systeembeheerder is in staat om storingen aan het informatiesysteem tijdig en juist te verhelpen. De volledigheid en juistheid van de administratie van het pensioenfonds wordt gecontroleerd door de penningmeester van het fonds middels het bijhouden van een standenregister per categorie deelnemer. Op basis van het standenregister houdt de penningmeester bij welke uitkeringen aan welke gepensioneerde gedaan worden en registreert alle mutaties daarin. Op gebruikelijke wijze wordt het standenregister en de betaling van pensioenen gecontroleerd door de accountant. Voor zover financiële middelen nog in eigen beheer worden belegd wordt een voorstel tot belegging door tenminste twee bestuursleden geautoriseerd alvorens het voorstel wordt uitgevoerd. De penningmeester van het fonds houdt de opbrengsten van bedoelde beleggingen nauwkeurig bij. Betalingen zijn niet mogelijk door 1 functionaris. Er zijn altijd 2 handtekeningen noodzakelijk om een betaling te kunnen uitvoeren. Beleggingsbeslissingen C.Q. het aangaan van financiële verplichtingen worden in de bestuursvergaderingen besproken en genotuleerd. Hierdoor wordt het risico inzake een geringe AO/IC geminimaliseerd. 6.5
Deskundigheidsbevordering
De deskundigheid van bestuursleden en anderen die direct of indirect bij het pensioenfonds betrokken zijn wordt bevorderd door opleidingen te volgen.
Bestuursleden vullen elkaar aan in kennis en competenties. Het bestuur draagt er zorg voor dat het via permanente educatie op de hoogte blijft van actuele ontwikkelingen op de aandachtsgebieden en tegelijkertijd aangesloten blijft op brede maatschappelijke ontwikkelingen die van belang kunnen zijn voor de pensioenregeling en de uitvoering daarvan. 6.6
Uitbestede werkzaamheden
Zoals in hoofdstuk 5 van deze nota is uiteengezet is naar de stand van ultimo 2014 ongeveer 60% van de pensioenverplichting in een per 1 januari 2012 premievrij contract herverzekerd bij NationaleNederlanden Levensverzekeringmaatschappij N.V. In hoofdstuk 4 is vermeld dat BNP Paribas Investment vermogensbeheerder is van het gedeelte van de pensioentoezegging dat in eigen beheer wordt gehouden. De voorwaarden hiervan zijn vastgelegd in een vermogensbeheersovereenkomst.
Rotterdam, 30 juni 2015