Kennismagazine | februari 2013
Stand van zaken
Verhoging AOW-leeftijd • Gevolgen voor pensioenen en inkomensverzekeringen • De overbruggingsregeling Modernisering Ziektewet Uniform loonbegrip ingevoerd Solvency II biedt klanten betere bescherming SEPA vraagt om actie Witboek pensioenen dit jaar in gang gezet Hoe om te gaan met levenslooptegoeden in 2013? Gevolgen Woonakkoord
Belangrijke wetgeving en de gevolgen
Inhoud
4
Verhoging AOW-leeftijd heeft ook gevolgen voor inkomensverzekeringen
7
Verhoging AOW-leeftijd en de pensioenleeftijd
10
Overbruggingsregeling AOW
12
Modernisering Ziektewet: maatregelen per 2013 en 2014
14
Invoering uniform loonbegrip een feit
17
Solvency II biedt klant betere bescherming
20
Overgang naar SEPA: iedereen moet actie ondernemen
22
Initiatieven witboek pensioenen worden in 2013 in gang gezet
24
Hoe om te gaan met levenslooptegoeden in 2013?
28
Gevolgen van Woonakkoord voor de koopmarkt
Het kabinet heeft de uitvoering van het regeerakkoord voortvarend ter hand genomen. Het kabinet-Rutte II kan weliswaar op een meerderheid in de Tweede Kamer rekenen, maar niet in de Eerste Kamer (30 van de 75 zetels). Het kabinet is bij de realisatie van vitale onderdelen uit het regeerakkoord danook veroordeeld tot het sluiten van gelegenheidscoalities. Een duidelijk voorbeeld van dit laatste is de overeenstemming die het kabinet met D66, de Christen Unie en de SGP heeft bereikt over de aanpak van de woningmarkt. Om een lang verhaal kort te maken: de bereikte overeenstemming behelst een pakket waarmee duidelijkheid en vertrouwen moet worden geboden aan huurders, kopers, verhuurders en de in crisis verkerende bouwsector. Of deze ambitieuze doelstellingen worden bewaarheid zal de toekomst ons leren. De overeenstemming over het woningmarktdossier viel helaas precies samen met het ter perse gaan van dit nummer. Daarom beperken we ons in deze editie tot een korte samenvatting van de maatregelen. Verder bespreken we in dit nummer een ander vitaal beleidsvoornemen van het kabinet, de verhoging van de AOW-leeftijd. Daarvoor is alle reden: op 1 januari 2013 is de eerste van de 9 stappen gezet op weg naar een AOW leeftijd van 67 jaar in 2021. De verhoging van de AOW-leeftijd staat als zodanig niet ter discussie. Feit is niet alleen dat we gemiddeld steeds langer leven, maar dat gegeven deze situatie deze basisvoorziening ook betaalbaar moet blijven. De gevolgen van de verhoging van de AOW-leeftijd voor de dagelijkse praktijk zijn daarom op zijn minst uitdagend. In een drietal artikelen wordt vanuit pensioen-, inkomens- en AOW-gatperspectief ingegaan op deze specifieke gevolgen. Daarnaast vindt u in deze uitgave een meer gevarieerd aanbod van artikelen die het lezen waard zijn. Zo gaan we in op de ins en outs van de beoogde modernisering van de Ziektewet om het onevenredig hoge ziekteverzuim en de instroom in de WIA van flexwerkers te beperken. We kijken naar de Wet uniformering loonbegrip die op 1 januari 2013 in werking is getreden en we zetten de gang van zaken rond de Levensloopregeling nog eens voor u op een rij. Ten slotte behandelen we in deze editie drie actuele onderwerpen die verband houden met Europese wet- en regelgeving: SEPA, Solvency II en het witboek pensioenen. Single Euro Payments Area (SEPA) betekent één markt voor Europees betalingsverkeer. Solvency II behelst nieuwe toezichts- en solvabiliteitseisen voor alle Europese verzekeraars en het witboek pensioenen bevat initiatieven voor de vergrijzende pensioenmarkt. De initiatieven die in het witboek pensioenen zijn gepresenteerd, worden dit jaar door de EC opgepakt.
Colofon | ‘Stand van zaken’ is het kennismagazine van Nationale-Nederlanden: Verschijnt in controlled circulation. Bestemd voor met NationaleNederlanden samenwerkende adviseurs, collectief pensioenrelaties, fiscalisten, juristen en accountants. | Inschrijving handelsregister: NationaleNederlanden Nederland B.V., statutair gevestigd te Den Haag. Handelsregisternr. 33231790. Nationale-Nederlanden Levensverzekering Mij. N.V., statutair gevestigd te Rotterdam. Handelsregisternr. 24042211. Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Mij. N.V., statutair gevestigd te Den Haag. Handelsregisternr. 27023707. ING Insurance Services N.V., statutair gevestigd te Den Haag. Handelsregisternr. 27127537. De bankspaarproducten worden aangeboden door Nationale-Nederlanden Bank NV. Nationale-Nederlanden Bank NV beschikt over een vergunning als bedoeld in artikel 2:11, eerste lid, Wet op het financieel toezicht om het bedrijf van bank uit te oefenen. Nationale-Nederlanden Bank NV is gevestigd te Den Haag en ingeschreven in het door de Nederlandsche Bank NV en de AFM gehouden Wft-register, alsmede ingeschreven in het Handelsregister onder nummer 52605884. | Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt in enige vorm of enige wijze hetzij elektronisch, mechanisch of door fotokopieën, opnamen of enige andere manier zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de hoofdredacteur. Aan de inhoud van deze uitgave kunnen geen rechten worden ontleend. De informatie in deze brochure is niet bedoeld als (individueel) advies of als aanbeveling van een concreet financieel product. | Redactie: mr. F.E. Beukers, mr. A.J.H. Breitenfellner, mr. R. Duran, J.H.B. Korink MM, mr. P.J. Kwekel, drs. M. Meniar, mr. A.P.J. van Schijndel, B.M. Kuik, mr. P. Zijdenbos | Redactionele bijdragen: drs. S.J. van der Ploeg (SPJ), drs. O.W.F. Kronenberg (EMMA Communicatie) | Eindredactie en productie: V.M.J.L. Kofflard | Redactiesecretariaat: Nationale-Nederlanden Merk & Reputatiemanagement, HP B.09.022, Postbus 90504, 2509 LM Den Haag | Fotografie: Nanning Barendsz, Sjoerd van der Hucht, Hollandse Hoogte, iStockphoto, Nationale Beeldbank | Vormgeving: Haagsblauw | Druk: Drukkerij Tesink | Adreswijzigingen: Stand van zaken, Nationale-Nederlanden, Databasemarketing, HP C.09.036, Postbus 90504, 2509 LM Den Haag,
[email protected].
2
Terug naar inhoud Stand van zaken
| februari 2013
Veel leesplezier! Adriaan Frijters, directeur Zakelijk.
02-03
Stand van zaken | februari Stand 2013 van zaken | november 2012
3
Verhoging AOW-leeftijd heeft ook gevolgen voor inkomensverzekeringen
De verhoging van de AOW-leeftijd heeft ingrijpende gevolgen voor inkomensverzekeringen.
Op 1 januari 2013 is de Algemene Ouderdomswet (AOW) gewijzigd. Vanaf nu geldt een AOW-leeftijd van 65 jaar en 1 maand. Deze verhoging heeft zijn beslag gekregen door invoering van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd. Met de invoering van de nieuwe wetgeving is de eerste stap gezet voor wat betreft de gefaseerde verhoging van de AOW-leeftijd. Deze stapsgewijze verhoging moet volgens het regeerakkoord uiteindelijk leiden tot een AOW-leeftijd van 67 jaar in 2021.
Mr. A.J.H. Breitenfellner, senior beleidsadviseur Inkomensverzekeringen Mr. P.J. Kwekel, Senior Legal Counsel bij Legal, Litigation & Compliance Zoals bekend zijn de afgelopen jaren door verschillende kabinetten plannen gepresenteerd om de AOW-leeftijd te verhogen. Plannen die vaak werden vastgelegd in wets voorstellen die vervolgens de parlementaire eindstreep niet haalden. Een wetsvoorstel dat de eindstreep wel haalde was het wetsvoorstel Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd dat op 10 juli 2012 door de Eerste Kamer werd aangenomen. Hoewel deze wetgeving in 2013 het richtsnoer is voor de geleidelijke verhoging van de AOW-leeftijd mag niet onvermeld blijven dat het regeerakkoord van het kabinet-Rutte II uitgaat van een nog snellere verhoging van de AOW-leeftijd na 2015 dan waar de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd (66 jaar in 2019 en 67 jaar in 2023) in voorziet.
4
Beoogde verhoging AOW-leeftijd volgens regeerakkoord huidig kabinet Jaar
AOW-leeftijd stijgt met
AOW-leeftijd wordt dan
2013
1 maand
65 jaar + 1 maand
2014
1 maand
65 jaar + 2 maanden
2015
1 maand
65 jaar + 3 maanden
2016
3 maanden
65 jaar + 6 maanden
2017
3 maanden
65 jaar + 9 maanden
2018
3 maanden
66 jaar
2019
4 maanden
66 jaar + 4 maanden
2020
4 maanden
66 jaar + 8 maanden
2021
4 maanden
67 jaar
2022
Koppeling van de AOW-leeftijd aan de levensverwachting
Terug naar inhoud Stand van zaken
| februari 2013
De gevolgen van de nieuwe wetgeving zijn veelomvattend. Daarbij springt in het oog dat zij een forse impact hebben op de dagelijkse bedrijfsvoering van inkomensverzekeraars. Denk aan de (frequente) inspanningen die het komend decennium van deze uitvoerders wordt gevraagd ten aanzien van de einddatum van een groot aantal gangbare inkomensverzekeringen die samenvallen met de ingangsdatum van de AOW. Uit het navolgende zal blijken dat naast de administratieve inspanningen ook sociale aspecten een rol spelen. Gevolgen voor inkomensverzekeringen De verhoging van de AOW-leeftijd heeft ingrijpende gevolgen voor inkomensverzekeringen. In dit artikel gaat het over de gevolgen voor collectieve inkomensverzekeringen. Over individuele inkomensverzekeringen, zoals de AOV voor zelfstandigen, komen wij op een later moment terug.
04-05
Stand van zaken | februari Stand 2013 van zaken | november 2012
Soorten inkomensverzekeringen Welke gevolgen de verhoging van de AOW-leeftijd precies heeft, hangt af van de soort inkomensverzekering. In dat verband kunnen werkgevers- en werknemersverzekeringen worden onderscheiden. Tot de werkgeversverzekeringen behoren ziekengeldverzekeringen en verzekeringen in het kader van eigen risicodragen WGA. Werknemersverzekeringen in de collectieve sfeer betreffen door de werkgever (ten behoeve van werknemers) afgesloten verzekeringen met betrekking tot het WGA-hiaat en de zogeheten WIA-excedentverzekeringen voor hoger gesalarieerden. Wettelijk gezien wordt de AOW-leeftijd in stappen verhoogd tot vooralsnog 67 jaar. Geregeld is dat de einddatum voor een WIA-uitkering meeschuift. Dat betekent dat private verzekeringen die een aanvulling bieden op de WIA daarop aangepast →
5
Verhoging AOW-leeftijd en de pensioenleeftijd
Voor bestaande en nieuwe collectieve inkomensverzekeringen zal de einddatum van de private uitkering worden aangepast aan de opschuivende AOW-leeftijd.
zullen moeten worden. Private aanvullende uitkeringen zullen dus langer doorlopen ter voorkoming van een inkomensgat. De verantwoordelijkheid van de eigen risicodrager WGA blijft 10 jaar of korter als de AOW-gerechtigde leeftijd wordt bereikt. In het algemeen betekent een hogere AOW-leeftijd een geringe risico-uitbreiding voor de eigen risicodrager. Loondoorbetalingsplicht De loondoorbetalingsplicht bij ziekte is gekoppeld aan het bestaan van een arbeidsovereenkomst. De loondoorbetalingsplicht is en blijft maximaal 2 jaar of korter als de arbeidsovereenkomst eerder eindigt. In verband met het opschuiven van de AOW-leeftijd kunnen arbeidsovereenkomsten langer doorlopen wat eveneens een gering risico-verhogend effect heeft. Voor bestaande en nieuwe collectieve inkomensverzekeringen zal de einddatum van de private uitkering worden aangepast aan de opschuivende AOW-leeftijd. Voor verzekeringen in het kader van het WGA-hiaat en WIA-excedent zal de uitbreiding van de dekking voor bestaande relaties geen premie consequenties hebben. De uitbreiding geldt niet voor werk nemers van wie de eerste ziektedag ligt voor 1 januari 2013 of waarop een eindleeftijd lager dan 65 jaar verzekerd is. Over ziekengeldverzekeringen en verzekeringen in het kader van eigen risicodragen WGA, waar de gevolgen het geringst zijn, zal in de loop van het jaar afzonderlijk worden gecommuniceerd. Kwetsbare groepen Nationale-Nederlanden pleit al geruime tijd voor een publieke voorziening voor bestaande arbeidsongeschikten met een lopende private verzekeringsuitkering. Voor zover het gaat om private verzekeringen die destijds gesloten zijn met een eindleeftijd van 65 jaar, sluiten deze straks niet meer aan op de verhoogde AOW-leeftijd van (vooralsnog) maximaal 67 jaar. Daardoor hebben bestaande arbeidsongeschikten straks een inkomensgat van maximaal 2 jaar. Inmiddels is bekend dat het kabinet voornemens is een oplossing te bieden via een zogeheten overbruggingsregeling. Helaas is dit een regeling die slechts geldt voor mensen met een laag inkomen. Voor mensen met inkomen rond modaal of hoger is er nog geen oplossing. Het is te hopen dat dit in de uitwerking alsnog wordt meegenomen.
6
Nadat afgelopen jaar eerst het ingangsmoment van de AOW-uitkering is gewijzigd naar de verjaardag van de AOW-gerechtigde, is de overheid dit jaar begonnen met de verhoging van het moment waarop de AOW-uitkering ingaat. Sinds 1 januari 2013 is de AOW-leeftijd 65 jaar en één maand geworden. De komende jaren zal de AOWleeftijd verder omhoog gaan.
Conclusie De noodzaak van de verhoging van de AOW-leeftijd staat niet te discussie: we worden met zijn allen steeds ouder. Minder vanzelfsprekend is het gemak waarmee men ervan uitgaat dat van de dagelijkse uitvoeringspraktijk opnieuw een forse inspanning wordt gevergd om de implementatie van de verhoging van de AOW-leeftijd in goede banen te leiden. Een ander punt van kritiek is dat te weinig rekening wordt gehouden met de kwetsbare positie waarin bestaande arbeidsongeschikten met een lopende private verzekeringsuitkering zich bevinden. Aan dit sociale aspect zou de politiek meer aandacht moeten besteden. ●
Mr. M.J. Rijff, senior pensioenjurist bij Juridisch Advies en Beleid De pensioenleeftijd voor aanvullende werkgeverspensioenen wordt los van de AOW-leeftijd verhoogd. Met ingang van 1 januari 2014 wordt de wettelijke pensioenleeftijd binnen pensioenregelingen 67 jaar. Net als bij de AOW is ook voor de pensioenleeftijd in de wetgeving al op voorhand geregeld dat deze leeftijd verder omhoog gaat bij verdere toename van de levensverwachting. Voor de pensioenleeftijd kan dat in stappen van telkens één jaar, voor het eerst per 1 januari 2015.
Ton Breitenfellner
Toenemende levensverwachting Genoemde maatregelen passen in het beleid vanuit de overheid om ouderen langer aan het werk te houden. De toenemende levensverwachting laat zien dat jonge werknemers ouder worden en daardoor ook fysiek beter in staat zijn om langer door te werken. Dit komt ook naar voren uit het recente onderzoek ‘Bevolkingsprognose 2012-2060: langer leven, langer werken’ door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Het CBS verwacht dat de levensverwachting met ruim 5 jaar stijgt in de periode tot 2060. Dat betekent dat de AOW-leeftijd na 2021 met ongeveer 1 maand per jaar stijgt. Dit leidt er mogelijk toe dat werknemers die nu rond de 40 jaar zijn werken tot hun 68e. Dertigers van nu kunnen pas op hun 69ste met pensioen. Volgens het onderzoek van het CBS stijgt de AOWleeftijd tot 71,5 jaar in 2060.
Peter Kwekel
Wilt u reageren op dit artikel?
Praktische gevolgen voor bestaande afspraken De komende jaren bestaat er een verschil tussen het ingangsmoment van de AOW-uitkering en de fiscale pensioenleeftijd.
[email protected] [email protected]
Terug naar inhoud Stand van zaken
| februari 2013
06-07
Stand van zaken | februari Stand 2013 van zaken | november 2012
Deze wettelijke pensioenleeftijd bepaalt doorgaans de pensioendatum binnen de pensioenregeling van de werkgever. In de praktijk ontstaat een tegengestelde situatie met die de afgelopen jaren gebruikelijk was. Arbeidsvoorwaarden voor zagen er via verschillende mogelijkheden in, dat oudere werknemers eerder konden stoppen met werken tegen het ontvangen van een inkomensvervangende uitkering. In het verleden was dat bijvoorbeeld aan de orde bij een VUT- of prepensioenuitkering. Gedurende de periode tot aan het ingaan van de AOW-uitkering of het ouderdomspensioen volgens de pensioenregeling ontving de ex-werknemer een uitkering die gebaseerd was op een bepaald percentage van zijn laatste inkomen. Ook bestonden er pensioenregelingen waarbij vóór de leeftijd van 65 jaar het ouderdomspensioen inging (vroegpensioen), vaak in combinatie met een overbruggingspensioen tot aan het moment waarop de AOW-uitkering zou ingaan. Situatie 2013 Sinds 1 januari van dit jaar sluit de AOW-leeftijd niet meer vanzelfsprekend aan op bestaande afspraken uit de betreffende pensioenregeling. Ontvangers van tijdelijke pensioen uitkeringen worden mogelijk geconfronteerd met een inkomenshiaat. Volgens de gemaakte afspraken stoppen pensioenuitkeringen mogelijk eerder dan het moment waarop de AOW-uitkering ingaat. Voor eerder opgebouwde pensioenen kan ook de situatie bestaan dat de AOW-uitkering op een later tijdstip ingaat dan het levenslange ouderdomspensioen volgens de pensioenregeling. De meeste pensioenregelingen bevatten momenteel verschillende flexibiliseringsmogelijkheden. Pensioengerechtigden →
7
Vervroegen en uitstellen van de pensioendatum is wel aan voorwaarden verbonden. Zo heeft bijvoorbeeld het vervroegen van de pensioendatum gevolgen voor de hoogte van de pensioenuitkering. Mike Rijff
kunnen daarbij hun pensioendatum vervroegen of uitstellen. Hierdoor gaat de pensioenuitkering (gedeeltelijk) eerder of later in. Ook bestaat de mogelijkheid om de pensioenuitkering om te zetten in een tijdelijk hogere uitkering en vervolgens een verlaagde uitkering of andersom, eerst een periode een lagere en daarna een hogere pensioenuitkering. Verder biedt de pensioenregeling ook keuzes om bepaalde pensioenuitkeringen door onderlinge uitruil aan te vullen of te verlagen. Verschuiven van de pensioendatum, vanaf nu eerder regel dan uitzondering Vanwege de voorkeur (en wellicht financiële noodzaak) om de AOW-uitkering en de pensioeningang op elkaar te laten aansluiten, zal het bij een verschil tussen de AOW-leeftijd en de pensioendatum, gebruikelijk zijn om de pensioendatum te verschuiven. Ook omdat de flexibele ingangsmogelijkheid van de AOW-uitkering, waarvan eerder sprake is geweest, niet is doorgegaan. Bij een latere pensioenleeftijd in de pensioenregeling dan de AOW-leeftijd, zal er doorgaans een vervroeging van de pensioendatum aan de orde zijn. Is er sprake van een eerdere ingang van de pensioenuitkering dan de AOW-leeftijd, dan ligt uitstel van de pensioendatum eerder voor de hand. Ook als in vorige of andere pensioenregelingen pensioen opbouw gehandhaafd blijft met een eerder pensioenleeftijd dan de toekomstige AOW-leeftijd, komt verschuiving van de pensioendatum aan de orde. Voorwaarden Vervroegen en uitstellen van de pensioendatum is wel aan voorwaarden verbonden. Zo heeft bijvoorbeeld het vervroegen van de pensioendatum gevolgen voor de hoogte van de pensioenuitkering. Immers wordt het moment van ingang naar voren gehaald en wordt er dus langer uitgekeerd ten opzichte van het oorspronkelijke ingangsmoment. Bij uitstel werkt dit andersom. Na het uitstellen van de pensioendatum vindt er een herrekening plaats met een verhoging van de pensioenuitkering tot gevolg. Naast dat de pensioenuitkering later ingaat dan op de oorspronkelijke pensioendatum, worden er tot aan het moment van overlijden minder pensioentermijnen uitgekeerd. Uitstel van de pensioendatum kent ook nog een fiscale randvoorwaarde. Omdat de pensioenuitkering als oudedags voorziening een inkomensvervangend karakter heeft, is uitstel
8
lijk zijn. Mede afhankelijk van de datum waarop het bestaande pensioencontract eindigt, kunnen verschillende oplossingen mogelijk zijn. Dit wordt veroorzaakt doordat het uitgangspunt van Nationale-Nederlanden is om de aanpassingen en het aantal aanpassingsmomenten tot een minimum te beperken.
slechts toegestaan als er wordt doorgewerkt. Aan deze doorwerkeis kan worden voldaan via de voortzetting van het dienstverband bij de huidige werkgever, maar ook bij een eventuele andere werkgever en onder voorwaarden zelfs als ZZP-er. Voor bestaande situaties heeft de staatsecretaris van Financiën eind vorig jaar een tijdelijke goedkeuring gegeven. Voor een specifieke categorie (ex-)werknemers kan de wettelijke doorwerkeis achterwege blijven bij uitstel van de pensioendatum. Hiermee is onderkend dat er niet altijd meer sprake is van een actief dienstverband, terwijl er in de komende periode wel sprake is van het later ingaan van de AOW-uitkering. Het gaat hier om (ex-)werknemers die geboren zijn voor 1 januari 1950. Toegestaan is om de uit keringen van het ouderdomspensioen uit te stellen tot aan het moment waarop hun AOW-uitkering ingaat, zonder dat er sprake is van een actief dienstverband.
Ten slotte Voor het einde van dit kalenderjaar moeten sociale partners hun arbeidsvoorwaarden en de bestaande uitgangspunten van hun pensioenregelingen kritisch bezien. Impact hierbij hebben onder andere alle veranderingen rondom de verhoging van de levensverwachting inclusief de noodzakelijke arbeids participatie oudere werknemers, de verhoging van de AOWleeftijd en het fiscale kader rondom pensioenopbouw. In de loop van dit jaar gaat Nationale-Nederlanden de betrokken werkgevers en hun pensioenadviseurs nader informeren. Tijdige besluitvorming en het verstrekken van duidelijkheid over een eventuele aanpassing van de pensioenregeling, onder meer richting Nationale-Nederlanden als de betreffende pensioenuitvoerder, is daarbij van belang. ●
Wettelijke aanpassingen: Wat gebeurt er met bestaande pensioenregelingen? Op dit moment inventariseert Nationale-Nederlanden welke aanpassingen in de bestaande pensioenregelingen noodzake-
Terug naar inhoud Stand van zaken
| februari 2013
08-09
Stand van zaken | februari Stand 2013 van zaken | november 2012
Recent zijn de schriftelijke antwoorden over pensioenplannen uit het regeerakkoord gepubliceerd. Met de nodige voorbehouden komt daaruit naar voren dat op basis van de meest recente bevolkingsprognose van december 2012 en onder toepassing van de formules in de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd, wordt verwacht dat de AOW-leeftijd in 2030 de 68 jaar zal bereiken. Op grond van diezelfde formules en uitgaande van dezelfde prognose wordt in 2020 een verhoging van de (fiscale) pensioenrichtleeftijd naar 68 jaar verwacht.
Wilt u reageren op dit artikel?
[email protected]
9
Overbruggingsregeling AOW
Voor degenen met een modaal of hoger inkomen is er nog steeds geen enkele oplossing. Ook voor hen geldt uiteraard dat ze geen tijd hebben gehad om de nodige voorzieningen te treffen.
In 2013 schuift de AOW-leeftijd met 1 maand op. Dit is een gevolg van nieuwe wetgeving waardoor de AOW-leeftijd uiteindelijk 67 jaar wordt. Door het opschuiven van de AOW-leeftijd ontstaat voor bestaande uitkeringsgerechtigden met een private verzekeringsuitkering een inkomensgat. Dit ‘AOW-gat’ ontstaat als mensen een uitkering hebben die afloopt op 65-jarige leeftijd terwijl de AOW-ingangsdatum inmiddels opgeschoven is. Nationale-Nederlanden heeft vanaf het begin van de AOW-plannen hiervoor publiekelijk aandacht gevraagd.
Mr. A.J.H. Breitenfellner, senior beleidsadviseur Inkomensverzekeringen
Eind 2012 werd duidelijk dat het nieuwe kabinet dit probleem wilde oplossing via een zogeheten overbruggingsregeling. De doelgroep was vroeggepensioneerden en Anw-uitkeringsgerechtigden. Nationale-Nederlanden heeft politieke partijen in het kader van de begrotingsbehandeling SZW, erop gewezen dat arbeidsongeschikten met dezelfde problematiek te maken hebben en dat het in de rede ligt een dergelijke oplossing ook voor hen te laten gelden. Dat signaal heeft geleid tot een toezegging van de staatssecretaris Klijnsma, om het bereik van de overbruggingsregeling uit te breiden. Bij brief van 24 januari aan de Tweede Kamer komt de staatssecretaris deze toezegging na. Weinig tijd De kernoverweging om tot de regeling te komen is dat de groepen uitkeringsgerechtigden waar het om gaat, te weinig tijd hebben gehad om zich financieel voor te bereiden op het AOW-gat. De overbruggingsregeling is bedoeld voor mensen met een inkomen beneden 150% van het wettelijk minimumloon (WML), die tijdelijk minder inkomen hebben door de geleidelijke verhoging van de AOW-leeftijd. De regeling gaat gelden voor mensen die op 1 januari 2013 al met VUT of prepensioen zijn en mensen die op 1 januari 2013 al een uitkering uit een private verzekering hebben en die stopt op hun 65e. Dit is dus een ruimere groep dan in het regeer akkoord was afgesproken.
10
De exacte doelgroep van de overbruggingsregeling bestaat uit mensen met een: 1. VUT-regeling 2. Prepensioenregeling 3. Overbruggingspensioen 4. Regeling op basis van het functioneel leeftijdsontslag (FLO regelingen) 5. Private arbeidsongeschiktheidsverzekering voor (ex)zelfstandigen 6. Private Anw-hiaatverzekering of -pensioen 7. Private WIA/WGA-verzekering 8. Lijfrente 9. Levensloopuitkering Voor de toegang tot de overbruggingsregeling geldt een inkomensgrens van 150% van het wettelijk bruto minimumloon. Van mensen boven die grens wordt verwacht dat zij financiële reserves hebben kunnen opbouwen om het inkomensverlies mee te overbruggen. Daarnaast geldt een vermogenstoets. Deze is exclusief eigen woning en pensioenvermogen.
In 2013 komen circa 11.000 personen in aanmerking voor de overbruggingsregeling. Dit aantal loopt af tot minder dan 2000 personen in 2018, wanneer de regeling eindigt voor nieuwe instroom. De regeling wordt in het najaar van kracht en gaat terugwerkend gelden vanaf 1 januari 2013. Dit betekent dat de mensen op wie dit betrekking heeft, straks terugwerkend een beroep op de regeling kunnen gaan doen. De Sociale Verzekeringsbank gaat de regeling uitvoeren en zal betrokkenen in de loop van het jaar aanschrijven om hen uit te nodigen om gebruik te maken van de regeling.
Uitkeringen op minimumniveau De regeling gaat een uitkering op minimumniveau bieden. Dit betekent onder meer dat ander inkomen, zoals aanvullende pensioenen, in mindering gebracht worden op deze uitkering. Ook wordt de uitkering niet hoger dan de voorziening die de mensen zelf hadden getroffen tot hun pensioen. Bij inkomen uit arbeid wordt een deel vrijgelaten, zodat het aantrekkelijk is om te blijven werken.
Terug naar inhoud Stand van zaken
| februari 2013
Kritiek Ondanks dat de overbruggingsregeling een welkome oplossing is, is er ook de nodige kritiek. Belangrijkste punt is dat de regeling slechts een oplossing biedt voor mensen met een laag inkomen. Voor degenen met een modaal of hoger inkomen is
10-11
Stand van zaken | februari Stand 2013 van zaken | november 2012
er nog steeds geen enkele oplossing. Ook voor hen geldt uiteraard dat ze geen tijd hebben gehad om de nodige voorzieningen te treffen. Het is niet uit te sluiten dat het maken van onderscheid naar inkomen op gespannen voet staat met de gelijkheidswetgeving. Daarnaast is de regeling grofmazig voor wat betreft WIA/WGA-gerechtigden. Niet iedereen heeft namelijk een AOW-gat. Sommigen hebben zelfs voordeel van het verschuiven van de AOW-uitkering. Het zou goed zijn als de staatssecretaris de regeling op detailpunten nog eens onder de loep neemt. ●
Wilt u reageren op dit artikel?
[email protected]
11
Modernisering Ziektewet: maatregelen per 2013 en 2014
De kern van de kritiek is dat gesneden wordt in de rechten van flexwerkers terwijl hun positie op de arbeidsmarkt toch al zwak is.
Op 2 oktober 2012 heeft de Eerste Kamer het voorstel van Wet beperking ziekte verzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters aanvaard. Op 4 oktober 2012 is de wet gepubliceerd in het Staatsblad (SB 2012, 464). De maatregelen hebben tot doel het onevenredig hoge ziekteverzuim en de instroom in de WIA van flexwerkers te beperken. Daartoe bevat de regeling maatregelen die op verschillende momenten ingaan. Per 2013 geldt na 1 jaar ziekte een aangescherpt ZW-criterium waardoor in sommige gevallen geen recht op ZW meer zal bestaan. Per 2014 wordt voor de maximale duur van de ZW-uitkering gekeken naar het arbeidsverleden.
Mr. A.J.H. Breitenfellner, senior beleidsadviseur Inkomensverzekeringen De maatregelen in het kader van ‘Modernisering ZW’ bevatten nog andere maatregelen die op het vlak liggen van premie differentiatie en eigen risicodragen WGA. Zo zal voor kleine ondernemingen de individueel gedifferentieerde WGA premie worden vervangen door een sectorale premie. Voor grotere ondernemingen blijft individuele premiedifferentiatie van kracht. Voor de tussenliggende groep gaat een mengvorm gelden. Ander element is dat vanaf 2014 ook de WGA-lasten van flexwerkers individueel worden toegerekend aan grote bedrijven, die voor dat risico per 2016 eigen risicodrager kunnen worden. Over de implicaties van ‘Modernisering ZW’ is vorig jaar in dit blad een algemeen artikel gewijd. In deze editie besteden wij aandacht aan de maatregelen die per 2013 en 2014 ingaan.
Maatregelen per 2013: nieuw ziektewetcriterium In het nieuwe artikel 19aa ZW wordt geregeld dat een flexwerker na 52 weken ziekte alleen nog recht heeft op een ziektewetuitkering als hij niet in staat is om meer dan 65% van zijn zogeheten maatmaninkomen te verdienen. Dit ziektewetbegrip is hetzelfde als het arbeidsongeschiktheidsbegrip in de artikelen 4 en 5 WIA. Het gaat om zogeheten ‘gangbare arbeid’. De minimale mate van arbeidsongeschiktheid moet dus 35% zijn.
12
tweede jaar eindigt, bestaat recht op de hiervoor genoemde uitloopuitkering van 1 maand. In alle gevallen eindigt het recht op ZW-uitkering voor degene die inkomsten heeft op het moment dat men niet meer arbeidsongeschikt is voor de eigen functie. Maatmaninkomen De bepaling van het maatmaninkomen vindt plaats volgens de regels van artikel 1 WIA en luidt: maatmaninkomen is het inkomen hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatste heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. In artikel 19ab ZW (nieuw) is de arbeidsongeschiktheids beoordeling vastgelegd. Deze is gelijk aan de beoordeling zoals die ook in het kader van de WIA plaatsvindt. De hantering van het nieuwe ZW-criterium gaat in per 1-1-2013 en geldt voor nieuwe gevallen.
De wetgever is overigens ver gegaan in het regelen van allerlei situaties. Zo is rekening gehouden met de situatie dat iemand minder dan 35% arbeidsongeschikt is maar wel in staat is zijn eigen arbeid te verrichten. Deze mogelijkheid vloeit voort uit de systematiek dat voor het vaststellen van de mate van arbeidsongeschiktheid altijd meerdere geschikte functies moeten worden geduid. Daarom is geregeld dat iemand meer dan 35% arbeidsongeschikt moet zijn en bovendien niet in staat is zijn eigen arbeid te verrichten, om recht op ZW te hebben.
Maatregelen per 2014: aanpassing duur en hoogte van de ZW-uitkering De hoogte van de ZW-uitkering wordt geregeld in het nieuwe artikel 29e ZW. In plaats van de huidige regeling waarbij het ziekengeld 70% van het dagloon bedraagt totdat de wachttijd van 2 jaar voor toegang tot de WIA is verstreken, geldt in de nieuwe regeling dat in eerste instantie recht bestaat op 70% van het dagloon gedurende 3 maanden. De termijn van 3 maanden gaat gelden vanaf het moment dat de verzekerde geen werkgever meer heeft die het loon doorbetaalt bij ziekte. De periode van 3 maanden kan worden verlengd met telkens een maand voor ieder jaar dat het arbeidsverleden de duur van 3 kalenderjaren overschrijdt. Dit is de verlengde periode. Uiteraard is de totale periode begrensd op 104 weken. Na afloop van de verlengde periode bestaat recht op ziekengeld ter grootte van 70% van het wettelijk minimumloon. Mocht het dagloon lager zijn dan het minimumloon dan blijft het dagloon uiteraard bepalend voor de hoogte van de ZW-uitkering.
Recht op ZW-uitkering Mocht blijken dat iemand na 52 weken ziekte minder dan 35% arbeidsongeschikt is, dan eindigt het recht op een ZW-uitkering niet meteen, maar na 1 maand zodat verzekerde zich kan voorbereiden op de nieuwe situatie. De uitloop van 1 maand geldt uiteraard weer niet als sprake is van herstel ten opzichte van de eigen functie. Overigens is in de WIA de overeenkomstige uitloopperiode 2 maanden. Het kan uiteraard voorkomen dat de zieke flexwerker niet alleen een theoretische verdiencapaciteit heeft, maar ook daadwerkelijk inkomsten geniet. Indien deze inkomsten meer bedragen dan 65% van zijn inkomsten, eindigt het recht op ZW niet meteen maar pas na een uitloopperiode van 1 jaar. De inkomsten worden uiteraard verrekend met de ZW-uit kering. De periode van 1 jaar gaat lopen vanaf de eerste dag dat de zieke inkomsten geniet. Deze eerste dag kan dus ook gelegen zijn in de eerste 52 weken. Als het recht op ZW in het
Terug naar inhoud Stand van zaken
| februari 2013
Arbeidsverleden Om het ingewikkeld te maken heeft de wetgever geregeld dat slechts eenmaal op basis van hetzelfde arbeidsverleden, ‘uitkeringsduur’ kan worden gebruikt. Wel bestaat bij een nieuw recht steeds aanspraak op minimaal 3 maanden ZW-
12-13
Stand van zaken | februari Stand 2013 van zaken | november 2012
uitkering gebaseerd op 70% van het wettelijk minimum loon. Bij een dergelijk nieuw recht geldt wel de bekende 4 weken termijn. Ziektegevallen die elkaar opvolgen binnen 4 weken worden als hetzelfde geval beschouwd. In dat geval is er geen recht op een nieuwe uitkering van 3 maanden. De hier beschreven regeling met betrekking tot het arbeidsverleden en het slechts eenmaal kunnen gebruiken van het arbeids verleden geldt alleen voor nieuwe gevallen en niet voor reeds lopende ZW-uitkeringen die reeds bestonden voor inwerkingtreding van deze wet. Het arbeidsverleden wordt bepaald op dezelfde wijze als in artikel 15 WIA. Dat betekent dus dat vanaf 1998 het feitelijke arbeidsverleden geldt en voor 1998 het fictieve arbeidsverleden. De regeling met betrekking tot de hoogte en duur van de uitkering gaat in voor nieuwe gevallen vanaf 1-1-2014. Beschouwing In het eerdere artikel over dit onderwerp is gemeld dat over de noodzaak om maatregelen te nemen ter beperking van het verzuim en de WIA-instroom van vangnetters, geen verschil van mening bestaat. Daarbij is ook gesteld dat de uitwerking zelf de nodige vraagtekens oproept. De kern van de kritiek is dat gesneden wordt in de rechten van flexwerkers terwijl hun positie op de arbeidsmarkt toch al zwak is. Dat komt omdat er geen ontslagbescherming is bij ziekte en omdat de daaropvolgende ZW toch al mindere rechten biedt dan de arbeidsrechtelijke (private) loondoorbetalingsplicht. ●
Wilt u reageren op dit artikel?
[email protected]
13
Invoering uniform loonbegrip een feit
Met ingang van 1 januari 2013 is de wet uniformering loonbegrip (WUL) in werking getreden. Hierdoor zijn de grondslagen voor het berekenen van het loon voor de loonbelasting/volksverzekeringen, de werknemersverzekeringen en de Zorgverzekeringswet (Zvw) gelijk, het zogenoemde uniform loonbegrip. In dit artikel gaan we in op een aantal gevolgen die de invoering van de WUL heeft, waaronder de gevolgen voor Inkomensverzekeringen. Inhouden en betalen van loonheffingen
F. van der Zwan, kenniscoördinator Inkomen Mr. P.J. Kwekel, Senior Legal Counsel bij Legal, Litigation & Compliance
Bij het inhouden en betalen van loonheffingen heeft de WUL onder meer gevolgen voor:
Samenstelling uniform loon op de loonstrook Voor werknemers moet de uniformering van het loonbegrip leiden tot een eenvoudiger en dus overzichtelijker loonstrookje. Hieronder presenteren wij een aan de parlementaire geschiedenis van de WUL ontleend voorbeeld van een loonstrook waaruit de opbouw van het uniform loon blijkt*.
Uniform loon op loonstrook A
Brutoloon
2000
B
(+) Auto van de zaak
500
C
(-/-) inleg levensloop
200
D
(-/-) pensioenpremie, eigen bijdrage wn.
100
E
Uniform loon (A+B-C-D)
2200
* Zie Tweede Kamer, vergaderjaar 2010-2011, 32121, nr.11 (blz.19)
14
∙ Met ingang van 1 januari 2013 Met ingang van 1 januari 2013 zijn over de inleg op basis van een levensloopregeling geen premies voor de werknemers verzekeringen verschuldigd. De eigen bijdrage is in 2013 aftrekbaar voor alle loonheffingen en de (eventuele) werk geversbijdrage wordt niet aangemerkt als loon.
1. De bijtelling wegens privégebruik auto van de zaak. ∙ Tot en met 31 december 2012 De bijtelling wegens privégebruik auto van de zaak werd tot en met 31 december 2012 aangemerkt als loon voor de loonbelasting/volksverzekeringen en de Zvw. Deze bijtelling werd daarentegen niet beschouwd als in aanmerking te nemen loon voor de premieheffing werknemersverzekeringen.
Met ingang van 1 januari 2013 worden de opnamen van het levenslooptegoed aangemerkt als loon voor alle loonheffingen. Dubbele heffing kan optreden wanneer zowel in de inlegfase (2012) als opnamefase (2013) premies werknemers verzekeringen zijn verschuldigd. Voor dergelijke situaties is geen specifiek overgangsrecht getroffen.
∙ Met ingang van 1 januari 2013 In het laatste is met ingang van 1 januari 2013 verandering gekomen: vanaf dit tijdstip wordt de bijtelling wegens privé gebruik auto van de zaak ook aangemerkt als loon waarover premies werknemersverzekeringen worden berekend.
Echter, de werknemer die op 1 januari 2013 61 jaar of ouder is ontkomt aan deze dubbele heffing. En wel omdat de levensloopuitkering in fiscaal opzicht wordt beschouwd als loon uit vroegere dienstbetrekking, waarover geen premies werk nemersverzekeringen zijn verschuldigd.
2. De levensloopregeling. ∙ Tot en met 31 december 2012 De inleg van een werknemer die in 2012 spaarde in het kader van de levensloopregeling werd niet beschouwd als loon waarover loonbelasting, premies volksverzekeringen en Zvw-bijdrage was verschuldigd, maar daarentegen wel als loon waarover premies werknemersverzekeringen werd berekend. Als een werknemer in 2012 levenslooptegoed opnam werd deze opname aangemerkt als loon voor de loonbelasting/premieheffing volksverzekeringen en de Zvw, maar daarentegen niet als loon voor de werknemersverzekeringen.
Terug naar inhoud Stand van zaken
| februari 2013
3. Afschaffing verplichte vergoeding bijdrage Zvw ∙ Tot en met 31 december 2012 Tot en met 31 december 2012 betaalden werknemers en andere verzekeringsplichtigen een Zvw-bijdrage. De werk gever hield deze bijdrage in op het nettoloon en betaalde deze via de aangifte loonheffingen aan de Belastingdienst.
14-15
Stand van zaken | februari Stand 2013 van zaken | november 2012
De werkgever moest de ingehouden Zvw-bijdrage meestal vergoeden aan de werknemer. Die vergoeding was loon voor de loonbelasting/volksverzekeringen, maar geen loon voor de andere loonheffingen. Per saldo betekende dit voor de werknemer dat hij van de werkgever de ingehouden Zvw-bijdrage vergoed kreeg, maar dat hij hierover wel loonbelasting/premie volksverzekeringen betaalde. ∙ Met ingang van 1 januari 2013 Met ingang van 1 januari 2013 betalen de meeste werknemers geen Zvw-bijdrage meer en is de verplichte vergoeding van die bijdrage vervallen. Daarvoor in de plaats is de werkgeversheffing Zvw gekomen. De bijdrage Zvw is niet helemaal afgeschaft. Er is niets veranderd voor werknemers en uit keringsgerechtigden aan wie de werkgever in 2012 de Zvwbijdrage niet verplicht hoefde te vergoeden. Dit betreft gepensioneerden en directeuren-grootaandeelhouders die niet verplicht verzekerd zijn voor de werknemersverzekeringen. De werkgever blijft de Zvw-bijdrage in die gevallen inhouden op het nettoloon.
Loon uit vroegere dienstbetrekking Er blijft in 2013 een voor de dagelijkse praktijk belangrijke uitzondering op het uniform loonbegrip bestaan. Deze uitzondering betreft loon uit vroegere dienstbetrekking. Hierbij moet met name worden gedacht aan pensioen- en VUT-uitkeringen. →
15
Solvabiliteit beoordeeld op basis van risico en marktwaarde
De WUL brengt ook met zich mee dat een tijdelijke heffingskorting voor vroeggepensioneerden is geïntroduceerd. Frank van der Zwan
Solvency II biedt klant betere bescherming
Peter Kwekel
Dergelijke uitkeringen worden ook in 2013 aangemerkt als loon voor de loonheffingen en de Zvw. Daarentegen worden ze niet beschouwd als loon voor de werknemersverzekeringen. Tijdelijke heffingskorting voor vroeggepensioneerden De WUL brengt ook met zich mee dat een tijdelijke heffingskorting voor vroeggepensioneerden is geïntroduceerd. Vroeggepensioneerden zijn gepensioneerden jonger dan de AOW-leeftijd bij wie de Zvw-bijdrage moet worden ingehouden. Deze categorie krijgt in 2013, 2014 en 2015 een speciale heffingskorting bedoeld om de nadelige financiële effecten van de WUL te compenseren. De maximale tijdelijke heffingskorting voor vroeggepensioneerden bedraagt € 182 in 2013, € 121 in 2014 en € 61 in 2015. Wie in aanmerking wil komen voor het toepassen van deze specifieke heffingskorting moet voldoen aan de volgende drie voorwaarden: 1. Het loon is een VUT-uitkering, een prepensioen, een vroegpensioen, een tijdelijk overbruggingspensioen, een vervroegd ouderdomspensioen, een nabestaandenpensioen of een wezenpensioen; 2. Er moet op dat loon een Zvw-bijdrage worden ingehouden; 3. De uitkeringsgerechtigde heeft op het genietingsmoment van dit loon de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet bereikt. Lagere netto pensioenuitkeringen Op de pensioenuitkeringen wordt loonbelasting en een Zvwbijdrage ingehouden. Als gevolg van de verhoging van het belastingtarief in de eerste schijf met 3,9% wordt met ingang van 1 januari 2013 meer loonbelasting ingehouden op de pensioenuitkering. Ook de in te houden Zvw-bijdrage is met ingang van 1 januari 2013 verhoogd van 5% naar 5,65%. Beide maatregelen zorgen er voor dat het netto pensioen in 2013 lager is. Dit heeft in januari van dit jaar de nodige commotie opgeleverd.
In de toekomst moeten alle Europese verzekeraars voldoen aan nieuwe toezichteisen volgens de richtlijnen van Solvency II. Nieuw aan deze richtlijnen is dat de solvabiliteit wordt bepaald op basis van de risico’s en de marktwaarde van de verschillende balansposten. Het doel dat de Europese Commissie met het nieuw solvabiliteits toezicht nastreeft, is een versterking van de verzekeringsbranche als geheel en een betere bescherming van de klant. Die moet erop kunnen vertrouwen dat zijn of haar verzekeraar voldoende kapitaal aanhoudt om de gemaakte afspraken na te komen.
Met de wijzigingen die de uniformering voorschrijft is er, enkele uitzonderingen daargelaten, slechts één verschil tussen de 2 loonbegrippen. Dat is de maximering van het premieloon. De wetgever handhaaft daarom vrijwel dezelfde omschrijving van de loonbegrippen onder verwijzing naar de Wet financiering sociale verzekeringen en de Wet op de Loonbelasting 1964. Daarom kunnen de loonbegrippen in principe gehandhaafd blijven met een uitleg naar de exacte wettekst. Verzekeraars die bovenstaande keuze eerder maakten hoeven dus weinig grote aanpassingen door te voeren in systemen of voorwaarden. Zoals al opgemerkt behoort de bijtelling auto van de zaak na de uniformering ook tot het maximum premieloon (premieplichtig SV-loon). De bijtelling wordt behalve premieloon ook uitkeringsloon voor de sociale verzekeringswetten. Werkgevers die eerder een keuze maakten voor het maximum premieloon bijvoorbeeld bij de Ziekengeldpolis, hebben daarbij in 2013 in voorkomende gevallen een hogere loonsom dan in 2012. Het premiepercentage blijft echter in principe ongewijzigd door de uniformering van het loonbegrip. Overigens draagt de uniformering bij tot een effectievere en efficiëntere uitvoering van premie en loonheffing. Dit kent ook een positief effect op de inkomensverzekeringen.
Uiteraard keek Nationale-Nederlanden altijd al naar risico’s en marktwaarde. Alleen gebeurt dit in de nabije toekomst in heel Europa volgens uniforme richtlijnen. Dit leidt tot meer transparantie en daardoor tot versterking van het vertrouwen in de verzekeringsbranche als geheel. Die eenheid is in Europa ver te zoeken. Zo rekenen verzekeraars bij langlopende verplichtingen in het ene land met een vaste rente, in een ander met de marktrente en in een derde land weer met het verwachte rendement. Discussie over marktwaarde duurt voort De Solvency II richtlijnen zijn in opdracht van de Europese Commissie opgesteld door de EIOPA (European Insurance and Occupational Pensions Authority) en in 2009 aangenomen door de Europese Commissie en het Europese Parlement. Aanvankelijk was het de bedoeling dat Solvency II in 2014 in werking zou treden maar er is nog zoveel onduidelijkheid over de praktische uitwerking dat besloten is tot uitstel. De invoeringsdatum wordt waarschijnlijk 1 januari 2015, mogelijk zelfs 2016. De onduidelijkheid is vooral veroorzaakt door de enorme fluctuaties van balanswaardes in de marktwaardewaardering onder Solvency II. Ook is onduidelijk hoe een balanspost moet worden beoordeeld als er op een bepaald moment helemaal geen markt meer voor is, zoals tijdens de crisis het geval was voor bepaalde financiële activa. In dat geval wordt de waardering gebaseerd op een model (marked to model) in plaats van op een marktwaarde (marked to market) met alle subjectiviteit van dien. Beoordeling naar marktwaarde is in de verzekeringswereld een grote omwenteling, vooral voor levens/pensioenverzekeraars. De waarde van de activa verandert immers met de dag of zelfs met het uur, terwijl de verplichtingen een (zeer)
Conclusie De aanloop naar invoering van het uniform loonbegrip is relatief lang geweest, maar heeft met ingang van 1 januari 2013 uit eindelijk toch haar beslag gekregen. Het is wel duidelijk dat de nieuwe wetgeving zich in de praktijk nog zal moeten zetten alvorens een reëel oordeel kan worden geveld of de doel stellingen die aan de nieuwe wetgeving ten doel liggen ook daadwerkelijk worden behaald. ●
Gevolgen WUL voor inkomensverzekeringen De gevolgen voor inkomensverzekeringen worden mede bepaald door het beleid op het gebied van loonbegrippen in de achterliggende jaren. De uniformering van het loonbegrip is immers een vervolg op eerdere relevante wetgeving zoals WALVIS/PANA. Daarbij was een keuze voor de twee loon begrippen, premieplichtig SV-loon of loon voor loonheffing een logische.
16
Wilt u reageren op dit artikel?
[email protected] [email protected]
Terug naar inhoud Stand van zaken
| februari 2013
16-17
Stand van zaken | februari Stand 2013 van zaken | november 2012
lange termijn karakter hebben. De discussie hierover zal dan ook nog wel even voortduren. Versterkt vertrouwen in de verzekeringsbranche Het uitstel is voor Nationale-Nederlanden overigens geen reden om het rustig aan te doen met de voorbereidingen. Solvency II is een groot project, mede omdat Nationale-Nederlanden er voor heeft gekozen om voor de berekening van haar solvabiliteit niet uit te gaan van het standaardmodel, maar van een zogeheten ‘intern model’. Hierdoor kan een model worden ontwikkeld en toegepast dat beter aansluit op de risico’s die specifiek voor Nationale-Nederlanden gelden. Dit model moet door de Nederlandsche Bank worden goedgekeurd. Integraal risicomanagement Voor de individuele verzekeraars biedt Solvency II mogelijk heden tot integraal risicomanagement door nauwere samenwerking tussen risicomanagement en capital management. Het gaat namelijk om het aanhouden van de juiste hoeveelheid kapitaal per risicocategorie. Door het uniforme toezicht ontstaat bovendien een Europees level playing field en daardoor eerlijkere concurrentieverhoudingen. Verzekeraars moeten hun risico’s adequaat prijzen en meenemen in de waardering van hun verplichtingen door het aanhouden van een risicomarge. Ook zijn zij verplicht voldoende kapitaal aan te houden om in 99,5% van alle denkbare scenario’s niet failliet te gaan. Europabreed toezicht en een eenduidige prijs voor de verschillende risico’s zullen zeker invloed hebben op verzekerings producten en premies. Sommige vormen – met name garanties – zullen duurder worden, of daardoor niet meer worden aangeboden. →
17
Binnen Nationale-Nederlanden krijgen niet alleen finance en risk managers met Solvency II te maken, ook bijvoorbeeld medewerkers van marketing en productmanagement.
Drie vragen aan Sabijn Timmers, Business Executive Solvency II
‘Uitstel geeft mogelijkheid om ingrijpende consequenties beter te begrijpen’ Uitstel van Solvency II tot 2016 geeft de mogelijkheid om de ingrijpende consequenties voor de waardering van de verplichtingen beter te begrijpen, vindt Sabijn Timmers, Business Executive Solvency II bij Nationale-Nederlanden. Op de achtergrond maakt Solvency II bovendien discussies los over fundamentele issues, zoals bijvoorbeeld solidariteit. Die dreigt door het zichtbaar maken van de risicokosten in het gedrang te komen. Drie vragen aan iemand die dagelijks middenin de uitwerking van de nieuwe regelgeving zit.
De drie pijlers van Solvency II Bij alle discussie die nog gaande is, is Nationale-Nederlanden al wel volop aan de slag met de drie pijlers waar de Solvency IIregels op rusten: • Pijler I: Ontwikkelen van reken- en risicomodellen, en het valideren daarvan. • Pijler II: Het daadwerkelijk toepassen van de modellen in het capital en risicomanagement, en laten zien hoe het bedrijf invulling geeft aan het dagelijkse risicomanagement. • Pijler III: Rapportages aan de toezichthouder en de markt.
1. Wat betekent Solvency II voor verzekerden? Timmers: ‘De voornaamste doelstelling van Solvency II is bescherming van de polishouder. Laat dat helder zijn! Maar de implementatie kost wel veel geld en tijd. De nieuwe regels kunnen tot een betere prijsstelling leiden door verbeterd inzicht in de kosten van de verschillende risico’s. We moeten ons alleen realiseren dat de solidariteit in ons pensioenstelsel hiermee wel onder druk komt te staan. Terwijl het zó Nederlands is om te vinden dat we verantwoordelijk zijn voor elkaar. Neem bijvoorbeeld collectieve pensioen contracten. Moet je een bouwbedrijf een hogere premie gaan berekenen dan een accountants kantoor? In principe mag je op alles differentiëren. En het gebeurt al bij levensverzekeringen door het onderscheid tussen rokers en niet-rokers. Maar we moeten als samenleving nadenken welke kant we met elkaar opwillen. Want er is ook een beweging de andere kant op met bijvoorbeeld de wettelijke bepaling dat er geen prijsverschil mag zijn voor lijfrentepolissen voor mannen en vrouwen. Terwijl het – gezien de sterftecijfers – volstrekt logisch zou zijn om daar juist wel in te differentiëren. Dus afgeleid van Solvency II is het ook belangrijk hoe we als samenleving en verzekeringsbranche tegen een begrip als solidariteit aankijken.’
Verzekeraars moeten jaarlijks bij de toezichthouder – in Nederland De Nederlandsche Bank – aantonen dat zij aan de gestelde richtlijnen voldoen. Verder moeten zij na invoering van de wet jaarlijks een zogeheten Solvency and Financial Condition Report (SFCR) publiceren met informatie over hun solvabiliteit en financiële positie. Aan de hand van dit rapport kunnen potentiële klanten verzekeraars onderling vergelijken en een gefundeerde keuze maken voor de meest geschikte leverancier. Uitgebreid opleidingsprogramma Het Solvency II programma binnen Nationale-Nederlanden omvat niet alleen het voorbereiden van de drie pijlers, maar ook een Solvency II Learning Academy. Deze biedt een uit gebreid programma met klassikale en e-learning opleidingen op verschillende niveaus en voor verschillende categorieën medewerkers. Binnen Nationale-Nederlanden krijgen niet alleen finance en risk managers met Solvency II te maken, ook bijvoorbeeld medewerkers van marketing en product management. Bij het ontwikkelen van nieuwe producten moeten vooral die laatsten immers vanaf het begin rekening houden met eisen die Solvency II stelt aan de risico’s en het hiervoor benodigde kapitaal. Behalve voor integraal risico management, bevordert Solvency II dus ook integrale productontwikkeling. Dit is van belang, omdat – naast de kwaliteit van de advisering – het uiteindelijk de producten en oplossingen voor de klant zijn die het vertrouwen van de markt in de verzekeringssector bepalen. ●
18
2. Wat betekent Solvency II voor de verzekeringsadviseur? Timmers: ‘In principe heeft Solvency II voor de adviseur geen gevolgen. Maar in praktische zin
Terug naar inhoud Stand van zaken
| februari 2013
18-19
Stand van zaken | februari Stand 2013 van zaken | november 2012
moeten alle betrokkenen – ook adviseurs – zich realiseren hoe belangrijk datakwaliteit is om de juiste inzichten te krijgen. En dus hoe essentieel het is om gegevens tijdig en volledig door te geven. Hoe meer en hoe eerder je als verzekeraar een actueel en compleet beeld hebt, hoe beter je de risico’s tegen de juiste kosten kunt afdekken. Dan kun je bij het beëindigen van een verzekering bijvoorbeeld tijdig de derivaten afbouwen die aan een bepaalde verzekering zijn gekoppeld, zodat kosten niet onnodig doorlopen.’ 3. Wat betekent het uitstel van Solvency II voor Nationale-Nederlanden? Timmers: ‘Uitstel is nooit fijn als je ergens naartoe werkt. Maar er is nog zoveel discussie over de consequenties voor de waardering van de ver plichtingen, dat het wel goed is. Een veranderende rente of sterftetabel heeft meteen een enorme impact op het bedrag dat wij voor toekomstige verplichtingen op de balans hebben staan. Dat realiseren we ons helemaal na de gebeurtenissen van de afgelopen jaren. Dus omdat we bijvoorbeeld zo gevoelig zijn voor renteontwikkelingen, is het erg belangrijk dat we een goed beeld hebben wat schommelingen voor effect hebben. Die kennis hebben we weer nodig om te zorgen dat we het juiste kapitaal aanhouden. Hiervoor beoordelen we allerlei mogelijke scenario’s en het is goed dat we hier wat meer tijd voor hebben.’ ●
19
Overgang naar SEPA: iedereen moet actie ondernemen
Iedereen die te maken heeft met SEPA moet de website www.overopiban.nl bezoeken. Daar kunnen ze een plan van aanpak vinden en ook een impactcheck doen.
SEPA, Single Euro Payments Area, betekent één markt voor Europees betalingsverkeer. SEPA moet een verregaande mate van kostenbesparing bewerkstelligen en standaardisering van het betalingsverkeer. Daardoor wordt overschrijven en incasseren binnen Europa straks gemakkelijker. René van der Veer begeleidt bij Nationale-Nederlanden de invoering van SEPA en roept iedereen op om zo snel mogelijk met de invoering van SEPA te beginnen. René van der Veer is de architect van het SEPA-programma bij Nationale-Nederlanden. ‘Ik neem ook deel aan projectgroepen bij het Verbond van Verzekeraars en De Nederlandsche Bank om ervoor te zorgen dat SEPA op tijd wordt gerealiseerd.’ Vanuit IT-invalshoek is Van der Veer bij Nationale-Nederlanden verantwoordelijk voor het incasso-systeem, dat veel raak vlakken heeft met SEPA. ‘Als grote incasserende organisatie moeten wij op 1 juli 2013 klaar zijn met de migratie. Op 1 februari 2014 moet heel Nederland op SEPA zijn overgestapt. In de periode tot 1 juli 2013 zullen we stap voor stap overgaan. In die periode zullen sommige producten van Nationale-Nederlanden al over zijn op SEPA. Andere producten volgen later.’ Eenvoudiger betalen of incasseren Met SEPA wordt overschrijven en incasseren gemakkelijker. Van der Veer: ‘Met één gestandaardiseerde markt voor betalingsverkeer wordt het voor Nationale-Nederlanden net zo gemakkelijk om te betalen aan of te incasseren van iemand die een rekening heeft bij een Nederlandse bank, als aan of van iemand die een rekening heeft bij een andere bank in Europa. Ook landen waar de euro niet wordt gebruikt, zoals Engeland en Zwitserland, worden in geval van eurobetalingen en -incasso’s in de SEPA-systematiek opgenomen.’ In totaal zullen 32 landen in Europa volgens SEPA-standaarden gaan werken bij het betalingsverkeer in euro’s. IBAN Voor betalingen en incasseringen zijn er twee nieuwe Europese producten ontwikkeld: SEPA Credit Transfer (voor overschrijvingen) en SEPA Direct Debit (voor incasseringen). Bij het gebruik van die producten wordt het International Bank
20
Incasso SEPA betekent voor Nationale-Nederlanden veranderingen in de manier waarop betaal- en incasso-opdrachten naar de bank worden gestuurd. De oude betalingsformaten worden omgezet naar SEPA XML, het nieuwe, standaard formaat. Toch zal het proces rondom het betalingsverkeer zo veel mogelijk intact worden gelaten. Van der Veer: ‘Wel zullen nieuwe klanten een bevestigingsbrief ontvangen, waarin verplichte gegevens staan over de SEPA-incasso. Het gaat hierbij over de zogenoemde creditor-ID van Nationale-Nederlanden en het unieke machtigingskenmerk van de klant. Met deze twee gegevens kan de klant altijd herkennen van wie en waarvoor de incasso is gedaan.’
Account Number, kortweg IBAN, verplicht gesteld. ‘Dit is een persoonlijk internationaal bankrekeningnummer, dat het oude bankrekeningnummer vervangt. Een Nederlandse IBAN telt achttien posities. De laatste tien posities komen overeen met het oude nummer’, legt Van der Veer uit. ‘Ondernemingen die bij Nationale-Nederlanden op de werkgeversportal zelf wijzigingen doorvoeren zullen in de eerste helft van 2013 merken dat er op een bepaald moment niet meer om het rekeningnummer van de werkgever wordt gevraagd, maar om het IBAN.
SEPA-proof De wijzigingen in het machtigingen- en incassoproces hebben volgens Van der Veer veel gevolgen. ‘Alle opdrachten van en naar de bank moeten “SEPA-proof” worden. Iedereen die te maken heeft met SEPA moet de website www.overopiban.nl bezoeken. Daar kunnen ze een plan van aanpak vinden en ook een impactcheck doen. Daarmee wordt snel duidelijk wat de SEPA-gevolgen zijn voor de betreffende onderneming. Dit geldt vooral voor bedrijven die automatisch incasseren. Kleinere ondernemingen sturen doorgaans facturen en hebben minder met SEPA te maken, al zullen hier ook wijzigingen doorgevoerd moeten worden. In dit verband is het belangrijk te weten dat de Nederlandse acceptgiro blijft bestaan. Daar wordt een SEPA-variant voor op de markt gebracht, die vanaf 1 juli, in overleg met de bank, is te gebruiken.’
Omzetten Nationale-Nederlanden zal alle bankrekeningnummers converteren naar IBAN. Van der Veer: ‘Hiervoor gebruiken we de IBAN/BIC-service, een dienst van alle banken in Nederland, waarmee iedereen rekeningnummers kan laten omrekenen. Die hoeven we door deze service dus niet bij al onze klanten en relaties op te vragen. Op www.ibanbicservice.nl kunnen particulieren handmatig een IBAN opzoeken. Voor bedrijven is het mogelijk om batches te laten converteren.’ Van het gebruik van SEPA Credit Transfer merkt de klant weinig. ‘Hij ziet straks andere informatie op zijn bankafschrift. Er staan bijvoorbeeld andere codes bij een betaling. Van het gebruik van SEPA Direct Debit, de incasso, gaat de klant veel meer merken. Het product neemt de klant namelijk uitgebreid in bescherming. Zo krijgt de klant straks in zijn internetbankieromgeving een waarschuwing als een nieuw bedrijf, bijvoorbeeld een buitenlandse onderneming, van zijn rekening gaat incasseren. Ook krijgt de klant in zijn bankomgeving allerlei mogelijkheden om zich tegen ongewenste incasso’s in te dekken. Zo behoudt hij het overzicht’, zegt Van der Veer.
Terug naar inhoud Stand van zaken
| februari 2013
Van der Veer vervolgt: ‘Elk bedrijf moet ook denken aan het updaten van zijn software. Hij kan contact opnemen met zijn softwareleverancier om te bespreken welke stappen hij moet nemen om zijn software en administratie op orde te krijgen. En hij zal afspraken moeten maken met zijn huisbankier over de veranderingen en de termijn waarop dat gebeurt.’
met SEPA omgaan. Op www.mijn.nn.nl is onder het kopje “wetgeving” uitgebreide informatie vinden over SEPA en IBAN en de te nemen stappen om SEPA-proof te worden.’ Eindklanten ‘We gebruiken veel bankrekeningen. We zijn nu druk bezig om die rekeningen om te zetten naar IBAN’, vertelt Van der Veer. ‘Klanten die bij Nationale-Nederlanden een aanvraag doen zullen wij steeds vaker naar hun IBAN in plaats van naar hun huidige bankrekeningnummer vragen. Ook zal het IBAN van Nationale-Nederlanden steeds vaker op de output worden vermeld. En de klant zal, als hij geld ontvangt of betaalt, andere informatie op zijn bankafschrift zien. Ondanks SEPA willen we in Nederland het bestaande betalingsverkeer zo min mogelijk verstoren en de huidige processen zo veel mogelijk voortzetten.’ ●
Meer informatie over dit onderwerp vindt u op onderstaande websites. www.ibanbicservice.nl www.overopiban.nl
Verder wijst Van der Veer op andere informatiebronnen. ‘De Betaalvereniging Nederland staat voor efficiënt, veilig en betrouwbaar betalingsverkeer. De website www.betaal vereniging.nl geeft antwoord op de vraag hoe de banken
20-21
Stand van zaken | februari Stand 2013 van zaken | november 2012
www.betaalvereniging.nl www.mijn.nn.nl
21
Initiatieven witboek pensioenen worden in 2013 in gang gezet Het op 12 februari 2012 gepubliceerde witboek pensioenen (witboek) wordt in 2013 door de Europese Commissie (EC) omgezet in daden. Deze daden moeten zodanig worden uitgelegd dat dit jaar de eerste stappen worden gezet ten aanzien van 8 van de 20 initiatieven die in het witboek zijn opgenomen. Met als gezamenlijk einddoel: de EU-pensioenstelsels op termijn toekomstbestendig en betaalbaar te maken. Belangrijkste succesfactor om deze ambitieuze doelstelling te halen is dat er langer en meer moet worden gewerkt. Maar zoals uit de initiatieven van het witboek blijkt: er is toch wel wat meer nodig dan alleen langer en meer doorwerken.
Mr. P.J. Kwekel, Senior Legal Counsel bij Legal, Litigation & Compliance In dit artikel inventariseren wij de belangrijkste initiatieven die in 2013 in de vorm van voorstellen door de Europese Commissie worden opgepakt en voorzien wij deze voorstellen van een toelichting. Woord vooraf: de initiatieven die de Europese Commissie in het witboek aankondigt zijn goeddeels in lijn met het in Nederland geldende pensioenbeleid. Ondanks het feit dat Nederland het merendeel van de initiatieven uit het witboek onderschrijft blijft ons land alert waar het haar (Europese) pensioen belangen betreft nu aan de uitvoering van het witboek gevolg wordt gegeven. Dit laatste verklaart de permanente aanwezig heid van een Nederlandse ambtelijke delegatie in Brussel. Deze aanwezigheid is zonder twijfel ook ingegeven door de (grote) zorg die Nederland heeft over een specifiek initiatief dat in het witboek wordt aangekondigd. Dat is de beoogde herziening van de Pensioenfondsenrichtlijn. Een richtlijn die in pensioenland beter bekend is als de IORP-richtlijn (zie hierna).
Welke initiatieven neemt de EC? De belangrijkste initiatieven uit het witboek waarvoor de EC in 2013 in actie komt zijn de volgende: 1. Herziening van de huidige Pensioenfondsenrichtlijn. De EC komt in de zomer van 2013 met een uitgewerkt herzieningsvoorstel aan de hand van de uitkomsten van een
22
geen sprake meer. Het is met name om deze reden dat Nederland geen bezwaar heeft tegen het nieuwe voorstel. Nederland heeft gekozen voor een realistische strategie en laat zich bij de verdere ontwikkelingen op dit specifieke pensioendossier leiden door het dan geldende Europese krachtenveld.
zogenoemde quantitative impact study (QIS) die sinds het najaar van 2012 loopt. Pas dan zal blijken wat de daad werkelijke gevolgen zijn voor het Nederlandse pensioen systeem als gevolg van de beoogde herziening van de Pensioenfondsenrichtlijn. Nederland heeft zich van meet af aan heftig verzet tegen deze herziening. Nederland is namelijk bang dat deze herziening zal leiden tot een scherpe kostenstijging ten koste van het Nederlandse pensioenstelsel. En wel door de hogere buffereisen die zouden gaan gelden voor pensioenfondsen. Conclusie: Nederland zal tot de herfst van 2013 geduld moeten hebben of haar vrees terecht is of niet.
3. Doeltreffender bescherming van de bedrijfspensioenrechten van de werknemers bij insolventie van hun werkgever. Het Nederlands pensioenstelsel is zodanig opgezet dat een faillissement van de werkgever over het algemeen niet van invloed is op de pensioenrechten van zijn werknemers; de opgebouwde pensioenrechten worden in ons land geëerbiedigd doordat deze zijn afgefinancierd. Conclusie: Hoewel het op zich een belangrijk onderwerp is, heeft dit initiatief uit het witboek als zodanig vrijwel geen betekenis voor het Nederlandse pensioensysteem.
2. Meeneembaarheid van pensioenen. Het betreft het hervatten van de werkzaamheden voor een richtlijn inzake de meeneembaarheid van pensioenen, waarin minimumnormen worden vastgesteld voor de verwerving en het behoud van aanvullende pensioenrechten (ook wel: portability-richtlijn). Het eerdere richtlijnvoorstel van de EC mislukte in 2007 onder invloed van Nederland dat met het uitspreken van een veto dreigde. Kern van het nieuwe voorstel – waarvoor de EC een initiatief wil ontplooien – is het streven naar een beperking van de wachttijden om aan een pensioenregeling te kunnen meedoen. Dit laatste vraagt een ingrijpende wijziging van de pensioenstelsels in Duitsland en Italië (waar dan ook het meeste verzet vandaan komt), alsmede het creëren van een mogelijkheid om de rechten van slapers gelijk te stellen aan de rechten van pensioenkapitaal. Van overdracht van (pensioen)kapitaal tussen de lidstaten is in het nieuwe voorstel
Terug naar inhoud Stand van zaken
| februari 2013
4. Bevorderen Europese pensioen ‘tracking service’ om mensen in staat te stellen hun in verschillende banen verworven pensioenaanspraken bij te houden. Dit voorstel staat aan het begin van 2013 nog in de steigers. In de loop van 2013 zal de EC haar plannen met betrekking tot dit specifieke voorstel bekend maken. Vooruitlopend daarop heeft Nederland haar pensioenexpertise op dit gebied aan de EC aangeboden. Conclusie: De tijd zal moeten leren of sprake is van een waardevol initiatief.
22-23
Stand van zaken | februari Stand 2013 van zaken | november 2012
5. Het ontwikkelen van een praktijkcode voor de bedrijfspensioenregelingen In de uitwerking van dit specifieke initiatief zoals dat de Europese Commissie voor ogen staat zal de praktijkcode zaken aan de orde stellen als: • reikwijdte; • een betere pensioendekking van de werknemers; • de uitbetalingsfase; • risicodeling en -vermindering; • kosteneffectiviteit; • opvang van schokken.
Conclusie Voor Brusselse begrippen wordt de uitvoering van het witboek zeer voortvarend ter hand genomen. Anno 2013 is voor een dergelijke benadering echter ook alle reden. Onder dreiging van een EU-brede stijgende levensverwachting. Het is vanzelfsprekend in ieders belang dat met het witboek tijdig op deze ontwikkeling wordt ingespeeld. ●
Wilt u reageren op dit artikel?
[email protected]
23
Hoe om te gaan met levenslooptegoeden in 2013?
Als een deelnemer in 2013 in één keer over het volledige tegoed beschikt, geldt een tegemoetkoming.
In het regeerakkoord van het kabinet-Rutte II is opgenomen dat de vitaliteitsregeling alsnog niet wordt ingevoerd. Eerder was al besloten om de levensloopregeling per 1 januari 2012 af te schaffen. Bestaande gevallen zouden echter voor een belangrijk deel worden gerespecteerd. Alleen aan levenslooptegoeden van € 3000 of meer zou nog nieuwe inleg kunnen worden toegevoegd. Via het Belastingplan 2013 is deze overgangsregeling alweer aangepast. Het is zaak om de veranderingen op een rijtje te zetten.
tegoed kunnen beschikken. Over het tegoed mag dus ook worden beschikt voor andere doeleinden dan loonvervanging tijdens verlof. Voor deze deelnemers geldt dat zij hun tegoed kunnen blijven opbouwen. Over de inleg die vanaf 1 januari 2012 heeft plaatsgevonden of nog gaat plaatsvinden, wordt geen levensloopverlofkorting meer opgebouwd. Bij opname worden de al opgebouwde (resterende) rechten op korting in aanmerking genomen.
Mr. P. Zijdenbos, Senior Legal Counsel bij Legal, Litigation & Compliance Met medewerking van mr. M.A.C.M. Wijsman en mr. M.J.B. Kubben
De overgangsregeling tot en met 2012 Om de huidige overgangsregeling beter te begrijpen, is het goed om kort aandacht te schenken aan de overgangsregeling zoals die tot en met 2012 gold. In deze overgangsregeling werd per 31 december 2011 het onderscheid gemaakt tussen twee groepen levensloopdeelnemers, namelijk: 1. deelnemers met een saldo van € 3000 of meer (3000-plus); en 2. deelnemers met een saldo van minder dan € 3000 (3000-min). De groep 3000-plus Voor de groep 3000-plus bleef deelname aan (en dus ook inleg in) de levensloopregeling na 2011 gewoon mogelijk. Met ingang van 2012 werd er echter geen levensloopverlofkorting meer opgebouwd. De groep 3000-min Voor de groep 3000-min gold dat zij (a) in 2012 of in 2013 verlof kon financieren of (b) in 2013 onbelast kon doorstorten naar vitaliteitssparen. Met ingang van 2012 kon echter niet meer worden ingelegd. Als deze groep het levenslooptegoed niet uiterlijk op 31 december 2013 zou hebben opgenomen of doorgestort naar vitaliteitssparen, zou het tegoed aan het eind van 2013 vrijvallen. Over dit resterende tegoed zouden dan loonheffingen zijn verschuldigd.
24
Als een deelnemer in 2013 in één keer over het volledige tegoed beschikt, geldt een tegemoetkoming. Het tegoed dat op 31 december 2011 aanwezig was, wordt maar voor 80% in de heffing betrokken. Het meerdere wordt wel volledig belast. Is het tegoed bij opname lager dan het tegoed dat op 31 december 2011 aanwezig was, dan is het tegoed bij opname voor 80% belast.
Als een werknemer bij twee werkgevers aan de levensloopregeling heeft deelgenomen, heeft hij twee ‘levensloopaanspraken’. Elk van deze aanspraken kan bij meerdere spaarinstellingen in de vorm van ‘tegoeden’ zijn ondergebracht. Voor het bepalen van de grens van € 3000 (inclusief opgebouwde nog niet bijgeschreven rente over 2011) moeten de tegoeden per aanspraak worden samengeteld. In dit artikel wordt ervan uitgegaan dat de werknemer maar bij één werkgever levensloop aanspraken heeft opgebouwd die in één tegoed bij één spaarinstelling zijn ondergebracht.
Als de deelnemer een deel van het tegoed opneemt, is de 80%-regeling niet van toepassing. Dan zijn loonheffingen verschuldigd over het bedrag dat wordt opgenomen. Als de deelnemer het volledige tegoed in 2013 in delen opneemt, wordt het wat ingewikkelder. De eerste opname(s) wordt/worden volledig belast. Afhankelijk van de hoogte van het restant (het bedrag na opname waarvan het tegoed € 0 is), wordt dat restant als volgt belast.
De overgangsregeling met ingang van 2013 In het regeerakkoord van het kabinet-Rutte II is opgenomen dat de invoering van het vitaliteitssparen alsnog niet doorgaat. Daardoor moest ook de overgangsregeling voor levensloop tegoeden worden aangepast. De Tweede Kamer heeft bij de aanpassing van de regeling de opname van de tegoeden willen stimuleren in de vorm van de zogenoemde 80%-regeling.
• Als het restant lager is dan of gelijk aan het levensloop tegoed op 31 december 2011, dan zijn loonheffingen verschuldigd over 80% van het restant. • Als het restant hoger is dan het tegoed op 31 december 2011, zijn loonheffingen verschuldigd over 80% van het tegoed op 31 december 2011. Het verschil tussen het restant en het tegoed op 31 december 2011 wordt wel volledig belast. →
Gevolgen voor de groep 3000-plus Voor deze groep is nu geregeld dat deelnemers uiterlijk tot en met 31 december 2021 vrij opneembaar over hun levensloop
Terug naar inhoud Stand van zaken
| februari 2013
24-25
Stand van zaken | februari Stand 2013 van zaken | november 2012
25
De overgangsregeling voor de groep 3000-plus eindigt per 1 januari 2022.
Voorbeeld 2: 3000-min Paul Zijdenbos
Is het tegoed in 2013 volledig opgenomen, dan is daarmee de deelname definitief beëindigd. Van nieuwe inleg kan dan geen sprake meer zijn. De overgangsregeling voor deze groep eindigt per 1 januari 2022. Dit betekent dat uiterlijk op 31 december 2021 fiscaal wordt afgerekend over het dan nog aanwezige tegoed.
de opgebouwde (resterende) rechten op levensloopverlof korting in aanmerking genomen. Ook hier geldt dat het levenslooptegoed zoals dat op 31 december 2011 aanwezig was, voor 80% in de heffing wordt betrokken. Het meerdere (op 1 januari 2013) is volledig belast. Is het tegoed lager dan het tegoed dat op 31 december 2011 aanwezig was, dan is het tegoed voor 80% belast.
B neemt deel aan de levensloopregeling vanaf 2010. Hij heeft in de jaren 2010 en 2011 ingelegd. Zijn tegoed is op 31 december 2011 € 2.800. Het tegoed is op 1 januari 2013 aangegroeid tot € 3.100. Hij heeft nog niets opgenomen.
Tegoed per 31 december 2011 ∙ waarvan belast (80%) ∙ waarvan onbelast (20%) Restant tegoed* (belast)
€ 2.800 € 2.240
B heeft op 31 december 2011 een tegoed van minder dan € 3000. Hoe hoog het tegoed per 1 januari 2013 is, is voor de indeling in de groep 3000-min niet van belang. Het tegoed van B valt per 1 januari 2013 verplicht vrij. De 80%-regeling is van toepassing. De vrijval per 1 januari 2013 pakt voor hem als volgt uit.
Belast
€ 2.540
Gevolgen voor de groep 3000-min Voor deze groep is (dwingend) geregeld dat het tegoed per het begin van 2013 in aanmerking wordt genomen als loon. Over het tegoed zijn loonheffingen verschuldigd. Daarbij worden wel
Voorbeeld 1: 3000-plus
Uitbetaling van levenslooptegoeden
A neemt al deel aan de levensloopregeling vanaf 2008. Hij heeft vanaf dat jaar elk jaar ingelegd maar nog nooit opgenomen. Zijn tegoed op 31 december 2011 is € 15.000. Op 1 februari 2013 is dat tegoed gestegen naar € 17.500. A heeft voor de laatste keer in 2012 ingelegd.
Als A in februari 2013 het volledige tegoed opneemt, maakt hij gebruik van de 80%-regeling. Die pakt als volgt uit. A’s werkgever ontvangt het tegoed van € 17.500 van de spaarinstelling. Het te belasten bedrag wordt als volgt bepaald.
A behoort tot de groep van deelnemers die na 2011 gewoon op het tegoed kon blijven inleggen. Dat heeft hij over 2012 gedaan. En dat kan hij over 2013 en de komende jaren ook blijven doen. Tot 2022. Als hij het tegoed op 31 december 2021 nog niet heeft opgenomen, volgt per die datum een volledige fiscale afrekening. Tot 2012 opgebouwde (resterende) aanspraken op levensloopverlofkorting worden dan verrekend.
Tegoed per 31 december 2011 ∙ waarvan belast (80%) ∙ waarvan onbelast (20%) Restant tegoed* (belast)
€ 15.000 € 12.000
Belast
€ 14.500
Wil hij tussentijds geheel of gedeeltelijk over het tegoed beschikken, dan kan dat. Zonder dat hij daaraan een bepaalde bestemming moet geven. Ook hier volgt een fiscale afrekening (met verrekening van de opgebouwde, resterende levensloopverlofkorting). Dat het tegoed vrij opneembaar is, belemmert A niet in de uitvoering van de wens om het tegoed in te zetten voor loonvervanging bij verlof. Dat blijft mogelijk.
De uitbetaling van levenslooptegoeden aan werknemers loopt in beginsel via de huidige werkgever. Is die er niet, dan verzorgt Nationale-Nederlanden als spaarinstelling de uitbetaling. Voor de verschuldigdheid van loonheffingen is van belang of er sprake is van loon uit vroegere dienstbetrekking of uit tegenwoordige dienstbetrekking. Huidige werkgever Als de betreffende werknemer aan het begin van het kalenderjaar waarin de uitbetaling plaatsvindt 61 jaar is, dan is deze loon uit vroegere dienstbetrekking. In alle andere gevallen is de opname loon uit tegenwoordige dienstbetrekking. Als de opname loon uit vroegere dienstbetrekking is, dan zijn geen premies werknemersverzekeringen maar is wel de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) verschuldigd. Als de opname loon uit tegenwoordige dienstbetrekking is, dan is de uitbetaling loon voor de Zvw én de werknemers verzekeringen. De berekening van de premies werknemers verzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw gebeurt over loontijdvakken op jaarbasis over maximaal € 50.853 (2013) en op basis van voortschrijdend cumulatief rekenen. Dit betekent dat in latere loontijdvakken nog inhaaleffecten mogelijk zijn.
€ 3.000 € 2.500
* Het verschil tussen het tegoed per 1 februari 2013 (€ 17.500) en het tegoed per 31 december 2011 (€ 15.000). De werkgever berekent de inhoudingen aan de hand van de tabel bijzondere beloningen (in dit voorbeeld inclusief loonheffingskorting) op (stel) 42% x € 14.500 = € 6.090. A heeft over 2008 tot en met 2011 € 820 (= 4 x € 205) aan levensloopverlofkorting opgebouwd. Daarvan heeft hij nog niets verbruikt. De werkgever verrekent de korting met de berekende inhoudingen. Werknemer A ontvangt € 12.230 (€ 14.500 – € 6.090 + € 820 + € 3.000).
Terug naar inhoud Stand van zaken
| februari 2013
300
* Het verschil tussen het tegoed per 1 januari 2013 (€ 3.100) en het tegoed per 31 december 2011 (€ 2.800). De werkgever berekent de inhoudingen aan de hand van de tabel bijzondere beloningen (in dit voorbeeld inclusief loonheffingskorting) op (stel) 42% x € 2.540 = € 1.066. A heeft over 2010 en 2011 € 410 (2 x € 205) aan levensloopverlofkorting opgebouwd. Daarvan heeft hij nog niets verbruikt. De werkgever verrekent de korting met de berekende inhoudingen. Werknemer B ontvangt € 2.444 (€ 2.540 – € 1.066 + € 410 + € 560).
regeling zijn opgebouwd (zie kader op pagina 24), heeft dit voor hem mogelijk gevolgen voor de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw. De kosten kunnen voor hem daardoor hoger uitvallen. Voor de groep 3000-min is het tegoed per 1 januari 2013 belast. De Belastingdienst gaat ervan uit dat de inhoudingsplichtige de heffing zo snel mogelijk verwerkt. Daarvan is in ieder geval sprake als de inhouding voor 1 april 2013 heeft plaatsgevonden. Bij inhouding op een later moment in 2013 moet hij desgevraagd aannemelijk maken dat dat latere moment ook ‘zo snel mogelijk’ is. In andere gevallen moet hij in beginsel de aangifte over januari 2013 corrigeren. Nationale-Nederlanden Als Nationale-Nederlanden de uitbetaling van het volledige tegoed in een bedrag ineens verzorgt, ontbreken de loontijdvakken. Er zijn dan geen premies werknemersverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zvw verschuldigd. ●
Wilt u reageren op dit artikel? In het geval de werkgever (vrijwillig) ook tegoeden uit levensloopaanspraken uitbetaalt die niet via zijn levensloop
26
€ 560 €
26-27
Stand van zaken | februari Stand 2013 van zaken | november 2012
[email protected]
27
Gevolgen van Woonakkoord voor de koopmarkt Op 13 februari 2013 heeft het kabinet met de coalitiepartijen en D66, ChristenUnie en SGP overeenstemming bereikt over een aanvullend pakket van maatregelen voor de woningmarkt. Deze maatregelen raken huurder en kopers. Hier een korte impressie van de maatregelen voor kopers. Mr. P. Zijdenbos, Senior Legal Counsel bij Legal, Litigation & Compliance Op grond van de Wet Herziening fiscale behandeling eigen woning geldt met ingang van 2013 de hoofregel dat nieuwe eigenwoningschulden in 30 jaar (tenminste) op annuïtaire basis volledig moeten worden afgelost. Alleen dan bestaat recht op hypotheekrenteaftrek. Ook na dit Woonakkoord blijft dit de norm. Op deze norm wordt echter de volgende inbreuk toegestaan. Naast de annuïtaire lening kan een tweede lening worden afgesloten tot maximaal 50% van de waarde van de woning. Anders dan de annuïtaire lening (die als eigenwoningschuld in box 1 zit), zit de tweede lening in box 3. De rente over deze lening is dan ook niet aftrekbaar. De hoofdsom van de tweede lening wordt gebruikt om de aflossing op de annuïtaire lening te betalen; het lijkt niet de bedoeling dat ook de rente op de annuïtaire lening daaruit kan worden voldaan. In het begin van de annuïtaire lening is het aandeel van de aflossing in elke termijn relatief laag: die termijn bestaat grotendeels uit de rente op de annuïtaire lening. Naarmate de looptijd vordert, wordt het aandeel van de rente kleiner en dat van de aflossing groter. Om de aflossing te kunnen betalen, zal dus in steeds groter wordende bedragen een beroep op de tweede lening worden gedaan. Daarmee neemt ook de rentelast op de tweede lening toe. Gedurende de looptijd van beide leningen zal naar alle waarschijnlijkheid de totale schuld niet boven de grens van de Loan-to-Value ratio (LTV) mogen uitgaan. Schematisch laat zich het idee als volgt weergeven. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat het aflossingsaandeel in elke termijn voor 50% uit de tweede lening wordt betrokken.
Jaren
Annuïtaire lening (box 1)
0 jr Rente 10 jr
20 jr Aflossing (1) 30 jr
Aflossing (2)
50%
Terug naar inhoud
Hoofdsom 50%
Ten opzichte van ‘alleen een annuïtaire lening’ zal deze nieuwe combinatie de jaarlijkse woonlasten in aanvang drukken. Daar staat tegenover dat uiteindelijk slechts de helft van het bedrag van de eigenwoningschuld daadwerkelijk wordt afgelost. Dat maakt beide gevallen dus ‘niet vergelijkbaar’. Bij het afsluiten van de kopij van deze Stand van Zaken was het Woonakkoord net bekend geworden. Duidelijk is dat het akkoord op verschillende punten nog moet worden uitgewerkt. Hoe deze nieuwe combinatie precies moet en kan worden toegepast, moet dus nog even worden afgewacht. Zeker is wel dat de gekozen oplossing complex is. ● Wilt u reageren op dit artikel?
[email protected]
28
Tweede lening (box 3)
28