S C H O O L P L A N
2 0 0 9 - 2 0 1 3
Speciaal in passend onderwijs met zorg
1 1
Maurice Maeterlinckschool Buitenhofdreef 10 2625 XR Delft Telefoon: (015) 278 02 00 Telefax: (015) 278 02 09 E-mail:
[email protected] www.mmschool.nl Fortis-bank, rekeningnummer: 24.005.11.73 t.n.v. stichting SOMETZ
Maurice Maeterlinckschool afdeling Ambulante Begeleiding Buitenhofdreef 10 2625 XR Delft Telefoon: (015) 278 02 10 Telefax: (015) 278 02 09
Inleiding ‘Speciaal in passend onderwijs en ambulante begeleiding met zorg’. Die titel refereert in de eerste plaats aan onze primaire dienstverlening. Dat is het leveren van speciaal onderwijs en ambulante begeleiding voor leerlingen met lichamelijke of meervoudige beperkingen en langdurig zieke leerlingen. Dat is en blijft de kern van ons aanbod. Binnen dat aanbod streven wij naar een dynamische samenwerking met ouders en ketenpartners. Continu werken wij daarbij aan onze ontwikkeling, zodat wij passende antwoorden op veranderende vragen kunnen blijven geven. Met de partners in de keten stellen wij op deze wijze specialistische onderwijs-zorgarrangementen samen. Deze arrangementen passen bij de verschillende vragen van de leerling en de ouders met betrekking tot onderwijs, revalidatie, ambulante begeleiding en diensten op het gebied van arbeidstoeleiding, vrije tijdsbesteding en woontraining. Zo zal onze school zich in de komende jaren omvormen tot een professionele educatieve dienstverlenende onderneming die in de regionale onderwijs- en zorgmarkt zijn herkenbare positie heeft versterkt en uitgebouwd. Een onderneming die klantgericht, passend en kwalitatief hoogwaardige antwoorden geeft op de vraag van de leerling en zijn ouders, scholen en andere partners. Antwoorden van experts die op ‘meesterlijke’ en betrokken wijze vakwerk leveren.
2 0 0 9 - 2 0 1 3
Speciaal in passend onderwijs met zorg
De school ontwikkelt zich tot een professionele educatieve dienstverlenende onderneming.
S C H O O L P L A N
In het Schoolplan beelden van passend onderwijs, gezien vanuit de leerling in een veilige omgeving.
De gemeenschappelijke medezeggenschapsraad stemde op 14 oktober 2008 1 1
in met de inhoud van het schoolplan 2009-2013.
3
Inhoud Hoofdstuk 1: De organisatie 1.1 1.2 1.3
1.4 1.5 1.5.1 1.6 1.6.1 1.6.2 1.7 1.8 1.8.1 1.8.2 1.9 1.9.1 1.9.2 1.9.3 1.10
Missie Visie Cultureel erfgoed 1.3.1 Waarden 1.3.2 Meesterschap 1.3.3 Professionele distantie 1.3.4 Onderwijs in beweging 1.3.5 De blauwe vogel Identiteit Maatschappelijke functie Sociale cohesie en burgerschap Dienstverlening Speciaal onderwijs Ambulante begeleiding SOMETZ Integrale samenwerking Sophia Revalidatie Steinmetz | de Compaan Externe relaties REC Zuid-Holland Midden Landelijke Vereniging Cluster 3 (LVC3) WEC-Raad Beleidsvoornemens
Hoofdstuk 2: Middelen 2.1 2.2
2.3
2.4
2.5
4
Inleiding Financieel beleid 2.2.1 Visie op financieel beleid 2.2.2 In control 2.2.3 Verantwoording 2.2.4 Risicomanagement 2.2.5 Eigen vermogen Het gebouw en het terrein 2.3.1 Onderhoud van het gebouw 2.3.2 Het terrein 2.3.3 Onderhoud bijzondere omstandigheden 2.3.4 ICT Kwaliteitszorg 2.4.1 Inleiding 2.4.2 Visie 2.4.3 Kwaliteitszorgsystemen 2.4.3.1 Het INK-model 2.4.3.2 Kwaliteitszorg op schoolniveau 2.4.3.3 Kwaliteitszorg op groepsniveau 2.4.3.4 Kwaliteitszorg op niveau leerling 2.4.4 Werken met Kwaliteitskaarten (WMK) 2.4.5 Afstemming kwaliteitszorg met ketenpartners 2.4.6 Samenhang in documenten Veiligheid 2.5.1 Inleiding 2.5.2 Ontstaan van Veiligheidsbeleid 2.5.3 Veiligheid in het onderwijs 2.5.4 Veilig werken 2.5.5 Communicatie 2.5.6 Partner in de keten
7
8
9 10 11
12
13 14
15
16
2.6
2.5.7 Veiligheid meten 2.5.8 Marap Veiligheid 2.5.9 Handboek Veiligheid Beleidsvoornemens 2.6.1 Financiën 2.6.2 Gebouw en terrein 2.6.3 Kwaliteit 2.6.4 Veiligheid
Hoofdstuk 3: Medewerkers 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.6.1 3.6.2 3.6.3 3.7
Inleiding Kader Visie op personeelsbeleid Visie op medewerker Visie op leidinggeven Integraal Personeelsbeleid Doelstellingen Integraal Personeelsbeleid Handboek Personeelsbeleid Afstemming personeelsbeleid REC-scholen Beleidsvoornemens
Hoofdstuk 4: Onderwijs 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7
4.8
4.9
4.10
4.11
Inleiding Kader Kerndoelen SO Kerndoelen ZML en MG Kerndoelen VSO-MG Onderwijsconcept Pedagogisch klimaat 4.7.1 Moeilijk verstaanbaar gedrag 4.7.2 Zelfstandigheid 4.7.3 Ouderbetrokkenheid Leerlingenzorg 4.8.1 Kaders 4.8.2 Commissie voor de Indicatiestelling 4.8.3 Commissie voor de Begeleiding 4.8.4 Leerlingzorgsysteem in schema De organisatie van het onderwijs 4.9.1 Instroomfase 4.9.2 Doorstroomfase 4.9.2 1 Afdelingen 4.9.2.2 Afdeling SO-LG en LZK (Mytyl) 4.9.2.3 Afdeling SO-ZML en MG (Tyltyl) 4.9.2.4 Afdeling VSO-MG 4.9.3 Profielen 4.9.4 Doelgroep EMG 4.9.5 Uitstroomfase 4.9.5.1 Leerlingen SO-LG en LZK 4.9.5.2 Leerlingen ZML en MG Opbrengsten van het onderwijs 4.10.1 Toetsmiddelen SO-LG en LZK 4.10.2 Toetsmiddelen ZML en MG 4.10.3 Toetsmiddelen VSO-MG Leerlijnen 4.11.1 Kerndoelen SO-LG en LZK 4.11.2 Kerndoelen SO-ZML en MG
17
18 19
4.12 4.13 4.14 4.15
4.16 4.17
4.11.3 Leerlijnen EMG 4.11.4 Kerndoelen VSO-ZML en MG Vakgebieden en methoden ICT Projecten en buitenschoolse activiteiten Stagebeleid 4.15.1 Interne stage 4.15.2 Externe stage Bewegingsonderwijs Beleidsvoornemens
Hoofdstuk 5: Ambulante Begeleiding
20 21 22 23
24
5.1 5.2 5.3. 5.3.1 5.3.2 5.3.3 5.3.4 5.3.4.1 5.3.4.2 5.3.4.3 5.4. 5.4.1 5.5 5.6 5.6.1 5.6.2 5.6.3 5.6.4 5.7 5.7.1 5.8
25
26
6.3 6.4
27
6.5 6.6
30 31 32
Inleiding 33 Visie ambulante begeleiding Ambulante Begeleiding Intakefase Uitvoering Werkwijzen Vormen Ambulante Begeleiding Rugzak Ambulante Begeleiding (RAB) Terugplaatsing Ambulante Begeleiding (TAB) Preventieve Ambulante Begeleiding (PAB) Medewerkers 34 Functiegebouw ambulante begeleiding 35 Strategie en Beleid Middelen Bekostiging Bekostiging faciliteiten Kwaliteitszorg Externe contacten Resultaten Waardering door medewerkers, scholen, ouders en leerlingen Beleidsvoornemens
Hoofdstuk 6: Resultaten 6.1 6.2
29
36
Inleiding 37 Waardering door ouders 6.2.1 Oudertevredenheidsonderzoek 2007 6.2.2 Onderzoek samenwerking Sophia Revalidatie - MMS Waardering door medewerkers Waardering door omgeving 6.4.1 Inspectie 2007 6.4.2 Inspectie 2008 6.4.3 Kwaliteitsonderzoek ambulante begeleiding Opbrengsten Beleidsvoornemens 38
28
5
De wereld leren kennen
HOOFDSTUK 1
De organisatie 1.1 Missie
1.3.1 Waarden
1.4 Identiteit
De Maurice Maeterlinckschool biedt speciaal onderwijs en ambulante begeleiding voor leerlingen met lichamelijke of meervoudige beperkingen en langdurige zieke leerlingen. We bereiden de leerlingen met op maat gemaakte onderwijs-zorgarrangementen voor op volwaardige deelneming aan de samenleving. We richten ons daarbij op de levensgebieden werken, wonen en vrije tijd. Wij voeren deze onderwijszorgarrangementen op ‘meesterlijke wijze’ uit in een rijke, uitdagende en veilige leeromgeving, gericht op ontwikkeling van de leerling. De Maurice Maeterlinckschool staat voor passend speciaal onderwijs en is continu in beweging. Leerlingen en hun ouders komen in een schoolgemeenschap waar gedreven medewerkers voor kennis, beleving en beweging zorgdragen. Zij laten zich daarbij inspireren door de boodschap uit het verhaal van de blauwe vogel van Maurice Maeterlinck: ‘Geef het beste van jezelf, zodat het beste in een ander tot ontwikkeling komt’.
We laten ons in ons dagelijks werk op school leiden door de volgende waarden: eerlijkheid, openheid, vertrouwen, respect, betrokkenheid, kwaliteit, zelfstandigheid, individualiteit, socialiteit en gelijkwaardigheid. In dit hoofdstuk meer over de symboliek van de waarden, die in ons handelen zichtbaar zijn.
De Maurice Maeterlinckschool is een algemeen bijzondere school. Wij gaan uit van de gelijkwaardige betekenis van levensbeschouwelijke en maatschappelijke stromingen. Wij zorgen er bij onze normen- en waardenoverdracht voor dat de leerling vanuit een eigen inbreng een levensbeschouwing kan opbouwen. Daarin staat respect en begrip voor de levens- en maatschappijbeschouwing van anderen centraal.
1.2 Visie Wij willen onze school in de komende jaren omvormen tot een educatieve dienstverlenende onderneming. Een school die in de regionale onderwijs- en zorgmarkt een herkenbare en sterke positie heeft ingenomen. Een onderneming die klantgericht, passend en kwalitatief hoogwaardige antwoorden geeft op de hulp- en zorgvraag van de leerling en zijn ouders. In 2013 bieden wij onze leerlingen een leeromgeving, waarin we de ontwikkelingen op de persoonlijke profielen stimuleren en volgen. We doen dit met behulp van leerlijnen en een geavanceerd leerlingvolgsysteem. De persoonlijke profielen zijn afgestemd op de dienstverlening van de ketenpartners. Daardoor zijn optimale ontwikkelingslijnen in werken, wonen en vrije tijd voor onze leerlingen gegarandeerd.
1.3 Cultureel erfgoed We laten ons bij het uitvoeren van onze opdracht leiden door voor ons belangrijke waarden. Die waarden geven richting aan ons handelen en betekenis aan de dingen die wij doen. Onderzoeken onder medewerkers en studiedagen vormden belangrijke bronnen bij het onder woorden brengen van wat wij waardevol vinden. Op deze wijze is een cultureel erfgoed ontstaan.
1.3.2 Meesterschap Onder ‘meesterschap’ verstaan we: 쐽 Wij hebben liefde voor ons vak 쐽 Wij streven naar de hoogste kwaliteit 쐽 Wij werken samen 쐽 Wij zijn creatief met hoofd, hart en hand 쐽 Wij tonen respect voor ieder mens 쐽 Wij werken volgens plan 쐽 Wij spreken duidelijke taal
1.3.3 Professionele distantie ‘Professionele distantie’ geven wij betekenis met de woorden: 쐽 Ik verplaats mij in de ander 쐽 Ik toon mijn verantwoordelijkheid 쐽 Ik draag bij aan oplossingen 쐽 Ik erken de gelijkwaardigheid van de ander 쐽 Ik geef mijn grens aan
1.3.4 Onderwijs in beweging Onder de naam van onze school staat als motto: ‘Onderwijs in beweging’. Dit staat voor: 쐽 Het optimaal ontwikkelen van ‘hoofd-harthanden’ van onze leerlingen door het bieden van een rijke en uitdagende onderwijsomgeving. 쐽 Het integraal uitvoeren van handelingsplannen met de medewerkers van Cluster kinderen van Sophia Revalidatie Delft. 쐽 Intensief samenwerken met ouders als partners met behoud van professionele distantie. 쐽 Stimuleren van de beroepsmatige ontwikkeling van de medewerkers door het bieden van een betekenisvolle werkomgeving. 쐽 Maatschappelijk verantwoorde inbedding van de school in relevante netwerken.
1.3.5 De blauwe vogel De blauwe vogel is ook te vinden in het logo van onze school, gerelateerd aan het sprookje van de blauwe vogel. Het symboliseert de gedachte: ‘Geef het beste van jezelf om het beste in een ander tot ontwikkeling te brengen’.
1.5 Maatschappelijke functie Het regulier primair onderwijs, voortgezet onderwijs en beroepsvoorbereidend onderwijs zijn het vertrekpunt voor alle leerplichtige leerlingen. De inzet van onze gespecialiseerde diensten vindt plaats als de kennis en faciliteiten van het regulier onderwijs niet toereikend blijken te zijn voor de leerling. Het kan ook zijn dat de leerling de wel aanwezige kennis als gevolg van zijn beperkingen onvoldoende weet te benutten. De Maurice Maeterlinckschool biedt in de regionale onderwijsmarkt speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs en ambulante begeleiding aan leerlingen met een lichamelijke en meervoudige beperking en langdurig zieke leerlingen. De Maurice Maeterlinckschool maakt onderdeel uit van de Stichting SOMETZ, speciaal onderwijs met zorg, gevestigd te Den Haag.
1.5.1 Sociale Cohesie en Burgerschap Vanuit de centrale doelstelling van de school werken wij aan een zo actief mogelijke deelname van leerlingen aan de maatschappij en de daarbij behorende verschillende gemeenschappen. Om dit te bereiken leren we hen om vaardigheden te ontwikkelen die nodig zijn om in de maatschappij te functioneren. Ook laten we de leerlingen kennismaken met de maatschappij waarin zij leven. Daarnaast heeft de school als organisatie een functie in de maatschappij. Zo speelt de school een functionele rol in de wijk waarin de school staat. In de toekomst wil de school zijn wijkrol versterken door het buitenterrein of de sporthal beschikbaar te stellen voor wijkinitiatieven. Daarbij kunnen we gebruikmaken van bestaande netwerken. Zo speelt de school een rol in de branche door deelname aan verschillende landelijke overleggen. Met de samenwerking tussen de school en de stichting Les Oiseaux Bleus te Delft illustreert de school haar internationale maatschappelijke betrokkenheid.
7
1.6.1 Speciaal onderwijs Wij verzorgen speciaal onderwijs aan leerlingen voor wie de Commissie voor Indicatiestelling (CvI) een positieve beschikking heeft afgegeven, voor de onderstaande categorieën: 쐽 Lichamelijke gehandicapte leerlingen 4 tot 12/13 jaar (SO-LG); 쐽 Meervoudig gehandicapte leerlingen van 4 tot 12/13 jaar (SO-MG); 쐽 Meervoudig gehandicapte leerlingen van 12 tot 18 jaar (VSO-MG); 쐽 Langdurig zieke leerlingen van 4 tot 12/13 jaar (SO-LZK).
1.6.2 Ambulante begeleiding Wij bieden ambulante begeleiding aan leerlingen in bovengenoemde categorieën, voor wie de Commissie voor Indicatiestelling (CvI) een positieve beschikking heeft afgegeven. De ambulante begeleiding wordt gegeven in a. Het Basisonderwijs (BO); b. Het Voortgezet Onderwijs (VO); c. Het Middelbaar Beroepsonderwijs (MBO). Wij bieden preventieve ambulante begeleiding aan leerlingen voor wie de CvI een negatieve beschikking heeft afgegeven, na een indicatieprocedure voor bovengenoemde categorieën. Verder wordt de PAB ingezet bij incidentele vragen vanuit het regulier onderwijs en vooruitlopend op een eventuele indicatie.
1.7 SOMETZ SOMETZ ‘speciaal onderwijs met zorg’ is de stichting waaronder scholen vallen die streven naar een integraal aanbod van speciaal onderwijs, zorg en revalidatie. De Stichting SOMETZ bestaat sinds de oprichting op 1 januari 2005 uit twee scholen: De Witte Vogel in Den Haag en de Maurice Maeterlinckschool in Delft. SOMETZ-scholen staan borg voor hoogwaardig speciaal onderwijs met zorg en ambulante begeleiding aan leerlingen met een lichamelijke of meervoudige beperking en langdurig zieke leerlingen in een veilige schoolomgeving. SOMETZ zet de beschikbare professionele expertise samen met Sophia Revalidatie en Steinmetz I de Compaan optimaal in om dit doel te realiseren. Als gespecialiseerde scholen beschikken we over een grote diversiteit aan onderwijs- en ondersteuningsmogelijkheden en zijn wij een professionele partner in het netwerk. SOMETZ staat open voor samenwerking met andere partners, ter versterking van de positie in de onderwijs-zorgmarkt. In het Strategisch Beleidsplan worden deze en andere ambities beschreven. Wij zullen in de beleidsperiode uitvoering geven aan dit door het bestuur en de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad vastgestelde strategisch beleidsplan van november 2007 (zie Handboek SOMETZ).
1.8 Integrale samenwerking Bij het realiseren van onze missie werken wij integraal samen met Sophia Revalidatie en
8
Steinmetz I de Compaan, partners in de keten. Samen met deze partners geven wij passende antwoorden op de verschillende vragen van de leerling en zijn ouders/verzorgers. Die hebben betrekking op onderwijs, revalidatie, Ambulante Begeleiding, arbeidstoeleiding, vrije tijdsbesteding en woontraining (=transitiegedachte). Op die manier komen we tot antwoorden op maat, aansluitend bij de leeftijdsfase en ontwikkelingsmogelijkheden van de leerling en de prioriteiten van de leerling en zijn ouders/vertegenwoordigers. De medewerkers van de Unit Kinderen Delft van Sophia Revalidatie verzorgen kinderrevalidatie voor onze leerlingen en bieden onderwijsondersteuning. De onderwijsondersteunende activiteiten definiëren we als volgt: ‘Therapeutische handelingen door revalidatiedisciplines, die gericht zijn op het voorkomen of beperken van stagnaties in het onderwijsleerproces van een groep kinderen of van een individueel kind’. Deze activiteiten ondersteunen dus de uitvoering van het onderwijsprogramma en zijn in die zin voorwaardenscheppend.
1.8.1 Sophia Revalidatie Sophia Revalidatie biedt specialistische revalidatie aan mensen met een dreigend of bestaand participatieprobleem. Zij helpt hen door de brede inzet van professionele deskundigheid bij het vinden dan wel uitoefenen van de door hen gewenste rol in de samenleving.
1.8.2 Steinmetz | de Compaan Steinmetz | de Compaan is een organisatie die zorg biedt aan kinderen en volwassenen met een lichamelijke of meervoudige beperking of met hersenletsel na ongeval of ziekte. Steinmetz | de Compaan levert aan onze school zogenaamde flexzorg in de vorm van buitenschoolse opvang en vakantieopvang voor de leerlingen. Samen met Steinmetz I de Compaan onderzoeken we de mogelijkheden van nieuwe vormen van samenwerking. In de beleidsperiode bekijken we daarnaast hoe een intensievere vorm van samenwerking tussen de SOMETZscholen en de KDC’s gestalte kan krijgen.
1.9 Externe relaties Als scholen voor speciaal onderwijs onderhouden wij veel contacten met externe organisaties. Organisaties op het gebied van onderwijs, Ambulante Begeleiding, zorg en revalidatie. De SOMETZ-scholen zijn tevens vertegenwoordigd in relevante brancheorganisaties en andere netwerken.
1.9.1 REC Zuid-Holland Midden De Maurice Maeterlinckschool maakt onderdeel uit van het Regionaal Expertisecentrum Zuid-Holland Midden (REC ZHM C3). Het REC ZHM C3 realiseert specialistische, pedagogische en didactische onderwijsarrangementen voor kinderen met een lichamelijke en/of ver-
standelijke beperking en voor langdurig zieke kinderen. Die ondersteunen hen in hun leer- en ontwikkelingsproces en stellen hen in staat om zo zelfstandig mogelijk aan het onderwijs deel te nemen. Het REC heeft als hoofdtaak het uitvoeren van de volgende wettelijk vastgelegde taken: 쐽 Coördineren van de ondersteuning van ouders bij de aanvraag van een indicatie (trajectbegeleiding); 쐽 Het in stand houden van een onafhankelijke Commissie voor Indicatiestelling; 쐽 Het coördineren van Ambulante Begeleiding. Het REC onderhoudt voor hem relevante contacten op lokaal niveau. Het gaat vooral om contacten met zorginstellingen, jeugdzorg en om bestaande samenwerkingsverbanden. Het REC spant zich in om te komen tot clusteroverstijgende samenwerking binnen de regio. In het beleidsplan 2008 beschrijft het REC deze ontwikkelingslijnen en ambities.
1.9.2 Landelijke Vereniging Cluster 3 De SOMETZ-scholen zijn aangesloten bij de Landelijke Vereniging Cluster 3 (LVC-3). Zij laten zich bij de uitvoering van het werk inspireren en voeden door de producten en diensten van de vereniging. De LVC-3 behartigt de belangen van alle scholen en REC’s uit cluster 3 als het gaat om onderwijs, zorg en begeleiding van leerlingen. De branchevereniging maakt zich als geheel sterk voor de borging en de kwaliteitsverhoging van de handicap-specifieke zorg en de daarbij behorende expertise. De directieleden van SOMETZ zijn via deelname aan de taakgroepen van LVC-3 betrokken bij de belangenbehartiging en ontwikkeling van de vereniging.
1.9.3 WEC-Raad De LVC-3 participeert in de WEC-Raad. Die treedt op als belangenbehartiger van het speciaal onderwijs in Nederland en onderhoudt contacten met ministeries, politiek en aan de sector gerelateerde instellingen. De SOMETZscholen laten zich bij de uitvoering van de maatschappelijke opdracht leiden en inspireren door het visiedocument van de WEC-Raad (januari 2007) en de kwaliteitsagenda Speciaal Onderwijs. Een beleidsplan waarin de WECRaad met het Ministerie van OCW (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) afspraken heeft gemaakt over kwaliteitsontwikkelingen binnen het speciaal onderwijs.
1.10 BELEIDSVOORNEMENS 1. Professionaliseren van samenwerking met Sophia Revalidatie We vinden het belangrijk om de integrale samenwerking met Sophia Revalidatie verder te professionaliseren. In de beleidsperiode bepalen de volgende thema’s deze ontwikkeling: 쐽 Optimaliseren kwaliteit van samenwerking; 쐽 Transparantie in de bedrijfsvoering
쐽
쐽
(levering van diensten); Verbeteren en borgen van de communicatie met ouders Maurice Maeterlinckschool en Sophia Revalidatie; Vastleggen van dienstverlening in Service Level Agreement.
2. Markeren positie in regionale onderwijszorgmarkt De Maurice Maeterlinckschool is in 2013 een belangrijke en inspirerende partner in de lokale en regionale onderwijs-zorgmarkt. We bieden onze leerlingen in samenspraak met het netwerk passende onderwijs-zorgarrangementen aan. 3. Optimaliseren van afstemming met ketenpartners In 2013 bieden wij onze leerlingen een leeromgeving, waarin we de ontwikkelingen op de persoonlijke profielen stimuleren en volgen. We doen dit met behulp van leerlijnen en een geavanceerd leerlingvolgsysteem. De persoonlijke profielen zijn afgestemd op de dienstverlening van de ketenpartners. Daardoor zijn optimale ontwikkelingslijnen in werken, wonen en vrije tijd voor onze leerlingen gegarandeerd, tijdens de schoolse als de naschoolse periode.
4. Profileren in de wijk Buitenhof Onze school heeft met het gebouw en omliggende terreinen een opvallende plek in de wijk Buitenhof. We gaan in de beleidsperiode bekijken op welke wijze we de lokale samenleving kunnen betrekken bij de school. Het nieuwe terrein en de nieuwe sporthal bieden hiertoe aantrekkelijke opties. 5. Versterken van kennismanagement Binnen onze scholen is veel kennis en expertise aanwezig. Het is belangrijk om deze kennis te borgen en beschikbaar te stellen voor de medewerkers in onze organisaties en ook daarbuiten. We gaan daartoe de bestaande kennis in kaart brengen met behulp van kenniskaarten. Hierdoor ontstaat de mogelijkheid tot vergaring en uitwisseling van kennis en kunde. 6. Verankeren van missie en visie Het ontwikkelen en verankeren van de missie en visie is een proces waar alle medewerkers bij betrokken dienen te zijn. Het proces wat geresulteerd heeft in dit nieuwe schoolplan was hiertoe een uitstekende leerschool. In de beleidsperiode zullen we met behulp van interactieve en nieuwe werkvormen en via vergaderingen nieuwe stijl een proces op gang
brengen, waarin we alle geledingen betrekken bij beleidsvorming. 7. Uitbreiden van dienstverlening Het ontwikkelen van beleid ten aanzien van: 쐽 Buitenschoolse Opvang (voor- en naschools); 쐽 Vrijetijdsbesteding; 쐽 Een uitgebreider dienstenpakket; 쐽 De één loketfunctie (intern en extern). 8. Passend aanbod voor sociale cohesie en burgerschap De school heeft in 2013 een passend aanbod op het gebied van sociale vaardigheden en competenties. Hierdoor krijgen onze leerlingen de vaardigheden om deel te nemen in de maatschappij en sociale cohesie te verkrijgen, dus verbintenis met de samenleving te hebben als gelijkwaardige burger. Binnen het onderwijsaanbod besteden we aandacht aan verschillende opvattingen, culturen en geloven. Daarmee werken we mee aan sociaal gewenste opvattingen, houdingen en gedragingen van onze leerlingen. De leerling heeft in de school verder een actieve inbreng op het gebied van beslissingen in de klas en in de school. Onder meer via de leerlingenraad.
9
Eén plan voor mij
HOOFDSTUK 2
Middelen 2.1 INLEIDING
2.2.3 Verantwoording
2.2.5 Eigen vermogen
De Maurice Maeterlinckschool ontvangt van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) de bekostiging van de activiteiten via de lumpsumfinanciering (LSF). LSF past als instrument in de visie van de overheid. Daarin zijn deregulering en autonomievergroting de sleutelwoorden. De nieuwe financiering wordt per school berekend en vooraf toegekend. De verdeling in financiering van personele en materiële kosten is verdwenen.
Verantwoording geschiedt aan de hand van een jaarverslag, gebaseerd op het INK-model. Het begrotingsverslag van het betreffende jaar vormt het uitgangspunt en maakt daarmee systematisch de cyclus van ‘Plan, Do Check, Act’ zichtbaar. Het jaarverslag geeft zo inzicht in de benutting van de middelen in het perspectief van de inhoudelijke onderwijskundige doelstellingen en de kwaliteit van de dienstverlening van de SOMETZ-scholen. Het financieel beleid is hiermee transparant voor de managementteams en de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad (GMR).
Het eigen vermogen van de SOMETZ-scholen bestaat uit: a. Algemene reserve; b. Bestemmingsreserve; c. Voorzieningen. De reserves zijn gevormd uit ontvangen subsidies met algemene bestedingsmogelijkheden. Aan de bestemmingsreserve liggen afspraken inzake besteding ten grondslag.
2.2 FINANCIEEL BELEID 2.2.4 Risicomanagement 2.2.1 Visie op financieel beleid We willen gedurende de beleidsperiode een kwaliteits- en efficiencyslag maken voor wat betreft de inzet van financiële middelen. We gaan hiertoe een algemeen toepasbare en beschikbare integrale systematiek gebruiken voor beleid, planning en budgettering. Deze systematiek gaat uit van een effectief, maar tegelijkertijd sober, instrumentarium voor beleidsontwikkeling, planning en control. Voor planning en control hanteren we heldere begrotingsregels en een éénduidig format. Daardoor ontstaat een transparant besluitvormingsproces. Te allen tijde staan de inhoudelijke onderwijskundige doelstellingen en de kwaliteit van de dienstverlening van de SOMETZ-scholen centraal. De ontwikkelingsplannen van de scholen in Den Haag (COP) en Delft (SOP) en het jaarplan SOMETZ-scholen, opgesteld op basis van het INK-model, toetsen we aan de intern vastgestelde begrotings- en formatieregels. Daarna stellen we de financiële middelen beschikbaar. De schoolplanning baseren we op kalenderjaren.
2.2.2 In control Na afloop van elk kwartaal stellen we managementrapportages (maraps) op. Daarin presenteren we de geïntegreerde resultaten op het gebied van personeel, materieel en huisvesting. De budgettering is inzichtelijk en gericht op het te verwachten resultaat. Tussentijdse monitoring is mogelijk door een combinatie van resultaat en forecast (prognose) over de budgetperiode. De uitputting van de budgetten is via de website van het administratiekantoor dagelijks digitaal beschikbaar.
De lumpsumfinanciering maakt dat het bestuur risicodrager is geworden. Het heeft daarmee meer beleidsvrijheid en autonomie, maar moet tegelijkertijd zorgen voor de nodige risicobeheersing. In 2009 maakt het bestuur een risico-identificatie, risicoanalyse en risicobeoordeling. Die vormen de basis voor de inzet van middelen (personeel, materieel, huisvesting) en geven richting aan de opbouw en het beheer van ons vermogen. De risicobeoordeling vertalen we naar een model van risicobeheer, waaronder de bepaling van de omvang van personele reserve en voorzieningen. De analyse levert een set van kengetallen op die we periodiek evalueren. Op basis van deze risicobeheersing kunnen we theoretisch het formatiebestedingsbeleid vaststellen. Dit bepaalt de omvang van de klassen, de inzet van formatie, directieformatie en ondersteunende functies. Vanuit de wetenschap dat de personele component het grootste beslag legt op de financiële middelen brengen we met behulp van de risicoanalyse relevante personele ontwikkelingen in beeld, waaronder: a. Leeftijdsopbouw en risicobeheersing van voorzieningen zoals BAPO (Bevordering Arbeidsparticipatie Ouderen) en ouderschapsverlof; b. De gewogen gemiddelde leeftijd ten opzichte van de landelijke ontwikkeling; c. De loonkostenontwikkeling in het primaire en secundaire proces; d. Consequenties werkgelegenheidsbeleid bij daling leerlingaantallen; e. Ontwikkeling vervangingsfonds en participatiefonds; f. Het te verwachten natuurlijke verloop in de komende vijf jaren.
Het financieel beleid is gericht op: a. Waarborgen continuïteit van de school; b. Financieel mogelijk maken van ambities op de verschillende beleidsterreinen, die zijn verwoord in de ontwikkelingsplannen.
2.3 HET GEBOUW EN HET TERREIN De Maurice Maeterlinckschool is in 1968 gebouwd door de toenmalige Stichting Revalidatiecentrum Delft e.o., waaronder de school destijds ressorteerde. Sinds 1991 heeft Sophia Revalidatie het juridisch eigendom van het gebouw. Dit als gevolg van de fusie van het Revalidatiecentrum Delft met het Revalidatiecentrum Den Haag.
2.3.1 Onderhoud van het gebouw Het onderhoud van het schoolgebouw laten we uitvoeren volgens het meerjaren onderhoudsplan (MJOP) 2008-2015. Dat plan actualiseren we jaarlijks in samenwerking met de technische dienst van Sophia Revalidatie. In 2008 is een belangrijk onderdeel van dit MJOP uitgevoerd: de tweede fase van het project ‘Aanpassing Huisvesting Maurice Maeterlinckschool’. In 2006 realiseerden we met de bouw van een nieuwe vleugel de eerste fase. In 2008 werd de oudbouw volledig gerenoveerd en qua kleurenplan en materiaalgebruik afgestemd op de nieuwbouw. Gemeentegelden en rijksmiddelen volgens de VELO-normen vormen de financiële voeding van het MJOP. De gemeentegelden ontvangen we op basis van een overeenkomst tussen de gemeente Delft, Sophia Revalidatie en SOMETZ. SOMETZ ontvangt de rijksgelden. De gelden worden met Sophia Revalidatie verrekend en volledig ingezet voor het meerjaren onderhoudsplan.
2.3.2 Het terrein Samen met de gebouwrenovatie voerden we in 2008 een grootschalig terreinplan uit. Een projectteam ontwikkelde hiervoor samen met de Johan Cruyff Foundation een ambitieus en
11
kostbaar plan. Het projectteam werd aangevoerd door de voorzitter van de oudervereniging en bestond uit medewerkers van de Maurice Maeterlinckschool en Sophia Revalidatie Delft. We realiseerden een scala aan aangepaste, kindvriendelijke en uitdagende sport-, speel- en leervoorzieningen. Het geheel staat nu op een voor de doelgroep laagdrempelig en toegankelijk terrein. Het Cruyff Court Maurice Maeterlinck vormt het exclusieve hart. Het is namelijk het eerste aangepaste Cruyff Court in Nederland. De bekostiging van dit project is volledig tot stand gekomen door het genereren van fonds- en sponsorgelden. Hierdoor was de inzet van publieke middelen niet nodig. De Johan Cruyff Foundation leverde het belangrijkste aandeel.
2.3.3 Onderhoud bijzondere omstandigheden Bij het ontstaan van de Stichting SOMETZ is over het onderhoud van de schoolgebouwen met de moederstichtingen het volgende overeengekomen: ‘Uitgangspunt voor het onderhoud is de meerjarenplanning. Voor De Witte Vogel wordt deze in overleg met de gemeente Den Haag opgesteld en voor de Maurice Maeterlinckschool in overleg met de gemeente Delft. Uitgangspunt voor De Witte Vogel is te streven naar nieuwbouw en voor de Maurice Maeterlinckschool om de komende twintig jaar in het huidige gebouw te blijven. Voor de onderhoudslasten worden de reguliere middelen van de nieuwe stichting ingezet. Mochten zich in een van de gebouwen bijzondere omstandigheden voordoen, die relevant zijn voor de veiligheid en het welzijn van de gebruikers en die in redelijkheid niet op de stichting SOMETZ verhaald kunnen worden, dan vindt overleg plaats met de moederstichtingen. Criteria voor standpuntbepaling van de moederstichtingen zijn de meerjaren onderhoudsplanning en de historie.’
2.3.4 ICT Servers en computers op de Maurice Maeterlinckschool zijn up-to-date en worden cyclisch vervangen. We zetten veelal computers in die uit een lease-constructie komen. We kunnen hierdoor voordelig gebruikmaken van computers die minder dan één jaar oud zijn. In de afschrijving houden we voor deze PC’s een termijn van drie jaar aan. Met de renovatie van 2008 is ook het netwerk aangepast aan de eisen van deze tijd en een mogelijke uitbreiding in de toekomst. Voor de leerlingenadministratie is de overstap gemaakt naar LVS2000, het pakket van DataCare.
12
2.4 KWALITEITSZORG
2.4.3.2 Kwaliteitszorg op schoolniveau (zie schema pagina 14)
2.4.1 Inleiding
Eenmaal in de vier jaar passen we dit proces bij de voorbereiding van het nieuwe schoolplan grootschalig toe. We analyseren de resultaten van alle onderzoeken uit de beleidsperiode en hieruit formuleren we nieuwe beleidsvoornemens in het nieuwe schoolplan. De SOMETZscholen hanteren als intern product in Den Haag het Centrumontwikkelingsplan (COP) en in Delft het schoolontwikkelingsplan (SOP). Beide scholen gebruiken de kwaliteitsagenda. Met behulp van deze middelen kan het management voortdurend bijsturen. De ontwikkelingsplannen gelden voor vier jaar en worden uitgewerkt in jaarplannen. In aparte projectplannen staan de ‘grote’ onderwerpen die vanwege innovatie, implementatie of borging staan gepland. De kwaliteitsagenda geeft inzicht in de ‘kleine’ onderwerpen die we in de beleidsperiode willen actualiseren.
Vanuit de Wet op het onderwijstoezicht en vanuit de Wet op de expertisecentra ligt de opdracht voor scholen zorg te dragen voor kwaliteit. Deze interne kwaliteitszorg dient systematisch en continu te zijn, zodat we de kwaliteit kunnen bewaken en verder verbeteren. Deze paragraaf beschrijft de wijze waarop De Witte Vogel en de Maurice Maeterlinckschool een kwaliteitszorgsysteem (KWAZO-SOMETZ) ontwikkelen en implementeren in de schoolorganisaties.
2.4.2 Visie Onder kwaliteitszorg verstaan wij het systematisch, cyclisch en gericht werken aan die bepaalde, beloofde kwaliteit. Daarbij checken we steeds de verbeteracties op de kwaliteitsbepaling. In feite vragen we ons als scholen regelmatig af of we de goede dingen nog goed doen, checken we of anderen dat ook vinden en vragen we ons af wat we met die wetenschap het beste kunnen doen. We vertalen de resultaten van deze onderzoeken in verbeteracties, die de kern vormen van het kwaliteitszorgsysteem. Op deze wijze tonen we aan te leren en gericht te zijn op het verbeteren van onze prestaties.
2.4.3 Kwaliteitszorgssystemen We maken op de scholen gebruik van twee kwaliteitszorgsystemen, die in elkaar passen.
2.4.3.1 Het INK-model (zie pag. 13) De scholen zijn geïnspireerd geraakt door het managementmodel van het INK (Instituut Nederlandse Kwaliteit). Het-INK model gaat ervan uit dat leidinggeven aan een organisatie het continue proces is van beslissingen nemen en het afwegen van de eisen van verschillende belangengroepen. Het model legt verbinding tussen de inspanningen van de organisatie en de resultaten die deze opleveren voor diverse groepen belanghebbenden. Door systematisch en cyclisch de stand van zaken te meten bij de negen aandachtsvelden krijgen we inzicht in de organisatie- en resultaatgebieden. Op basis van de resultaten nemen we besluiten ter borging of verbetering van de kwaliteit. Het proces is cyclisch, omdat we de mate van tevredenheid periodiek bij de verschillende belanghebbenden onderzoeken, in lijn met de afspraken in het School Ontwikkelplan (SOP). Steeds vindt planning, realisatie, onderzoek en bijstelling plaats op de verschillende niveaus van schoolplan, groepsplan en handelingsplan. Beter bekend in de Engelse termen van de kwaliteitsdeskundige Deming: Plan, Do, Check, Act.
2.4.3.3 Kwaliteitszorg op groepsniveau (zie schema pagina 14) Jaarlijks stelt het groepsteam aan het begin van het schooljaar een groepsplan op. Het hanteert daarbij het schoolplan als bron. De leerkracht bepaalt welk deel van het schoolplan voor zijn of haar leerlingen geschikt is. In een gegeven schooljaar maakt de leerkracht uit het totale onderwijsaanbod een selectie voor zijn groep. Zo is het groepsplan een specifiek deel van het schoolplan, eventueel aangevuld met uitzonderingen voor deze groep.
2.4.3.3 Kwaliteitszorg op niveau leerling (zie schema pagina 14) Het proces uitmondend in het handelingsplan van een leerling beschrijven we in hoofdstuk 4.8.
2.4.4 Werken met kwaliteitskaarten (WMK-EC) De SOMETZ-scholen hebben naast het INKmodel gekozen voor een meer inhoudelijk en gedetailleerd systeem van kwaliteitszorg, dat direct gekoppeld is aan de primaire processen. Dat heet Werken Met Kwaliteitskaarten
Plan
Do Act
Check
Leiderschap
INK-model Medewerkers
Waardering door medewerkers
Strategie en beleid
Waardering door ouders en leerlingen
Middelen
Processen
Een uitvergrote versie van het INK-model, waarop de indeling van het schoolplan is gebaseerd.
Eindresultaten
Waardering door de omgeving
Organisatie
Leren en verbeteren
Resultaat
NIVEAUS KWALITEITSZORG
Schoolniveau
2.4.3.2 Kwaliteitszorg op schoolniveau Document: Schoolplan Kwaliteitscyclus 1. Schoolplan opstellen 2. Schoolontwikkelingsplan (SOP)uitvoeren 3. Resultaten meten ■ Oudertevredenheid; ■ Leerlingtevredenheid; ■ Schoolverlatersonderzoek; ■ Medewerkersonderzoek (o.a. tevredenheid); ■ Inspectiebezoek; ■ WMK-diagnoses; ■ INK-scan; ■ Zelfevaluatie en audits. 4. Schoolplan verbeteren en vernieuwen
Plan
-
PLAN DO CHECK
Act
Schoolplan opstellen Schoolplan
Schoolplan
Verbeteren en vernieuwen
uitvoeren
Check
-
ACT
Groepsniveau
2.4.3.3 Kwaliteitszorg op groepsniveau Document: Groepsplan Kwaliteitscyclus: 1. Groepsplan opstellen 2. Groepsplan uitvoeren 3. Resultaten meten ■ Gespreksavonden; ■ Gespreksmiddagen; ■ Planbesprekingen; ■ Leerlingtevredenheid; ■ Toetsen en observaties; ■ DataCare. 4. Groepsplan verbeteren en vernieuwen
Do
Resultaten meten
Plan
-
PLAN DO CHECK
Act
Groepsplan opstellen
-
Groepsplan
Groepsplan
Verbeteren en vernieuwen
uitvoeren
ACT
Check Do
Resultaten meten
2.4.3.4 Kwaliteitszorg op niveau leerling Documenten: Handelingsplan Interdisciplinair handelingsplan Kwaliteitscyclus: 1. Handelingsplan opstellen 2. Handelingsplan uitvoeren 3. Resultaten meten ■ Gespreksavonden; ■ Gespreksmiddagen; ■ Planbesprekingen; ■ Leerling-tevredenheid; ■ DataCare; ■ Rapporten; ■ Portfolio; ■ Toetsen en observaties. 4. Handelingsplan bijstellen
14
Individueel niveau Plan
-
PLAN DO CHECK
Act
Handelingsplan opstellen
Handelingsplan
Handelingsplan
Verbeteren en vernieuwen
uitvoeren
Check Do
Resultaten meten
-
ACT
(WMK). Dit instrument is gebaseerd op het toezichtkader van de inspectie en kent de hiernaast genoemde verdeling in domeinen en beleidsterreinen. De meerwaarde van het Werken Met Kwaliteitskaarten zit in de gezamenlijke kwaliteitsbepaling door alle medewerkers in het primaire proces. De domeinen van het WMK zijn dan ook gericht op het niveau van de dagelijkse uitvoerende taken. De betrokkenheid van de medewerkers is daardoor hoog en vormt een goede basis tot verbetering. Medewerkers worden zich bewust van de kwaliteit van het eigen werk en dat leidt tot verdere verbetering van hun professionele gedrag.
Domein
Beleidsterreinen
1. Algemene uitgangspunten
1. Levensbeschouwelijke identiteit
2. Zorg van kwaliteit
2. Kwaliteitszorg 3. Vorderingen 4. Voorwaarden voor zorg van kwaliteit
3. Onderwijs en leren
5. Onderwijsaanbod 6. Onderwijstijd 7. Pedagogisch klimaat 8. Onderwijsleerproces 9. Schoolklimaat 10. Zorg en begeleiding 11. De leraar 12. De klassenassistent
2.4.5 Afstemming kwaliteitszorg met ketenpartners
4. Opbrengsten
13. Opbrengsten
De SOMETZ-scholen werken in de keten van speciaal onderwijs, ambulante begeleiding en zorg intensief samen met Sophia Revalidatie, Steinmetz I de Compaan en de REC-partners. De ontwikkelingen op het gebied van kwaliteitszorg van deze partners bepalen minstens eenmaal per jaar de agenda van het overleg met de kwaliteitsfunctionarissen van genoemde organisaties. Het kwaliteitszorgsysteem van de SOMETZ-scholen als primair onderwijsinstelling is daarbij leidend en wordt verrijkt met de opbrengsten en inzichten van de kwaliteitsontwikkeling bij deze belangrijke ketenpartners.
5. Beleid en organisatie
14. Professionalisering 15. Interne communicatie 16. Externe contacten 17. Contacten met ouders 18. Inzet van middelen 19. Schooladministratie- en procedures 20. De Schoolleiding 21. Algemeen Personeelsbeleid 22. Veiligheid
2.4.6 Samenhang in documenten Hoe verhouden binnen het beschreven kwaliteitszorgsysteem het schoolplan, de handboeken, het schoolontwikkelingsplan, de projectplannen, de kwaliteitsagenda, het jaarplan en het jaarverslag zich tot elkaar? Het belangrijkste document in de plannenhiërarchie is het schoolplan. Het schoolplan beschrijft het geborgde beleid (huidige situatie) en de voornemens voor de ontwikkelrichting van de school. Het schoolplan is eigenlijk de kapstok waaraan de handboeken hangen met het geborgd beleid op de verschillende beleidsterreinen (zoals Handboek Veiligheid, Handboek Personeel). De beleidsvoornemens uit het schoolplan worden verzameld en beschreven in het schoolontwikkelingsplan (SOP). Grote onderwerpen uit het SOP werken we uit in projectplannen. In de kwaliteitsagenda beschrijven we de onderwerpen op alle beleidsterreinen die in de beleidsperiode geactualiseerd moeten worden. Het schoolontwikkelingsplan en de kwaliteitsagenda vormen de bronnen voor het jaarlijks in het najaar op te stellen jaarplan. Het jaarplan toetsen we aan de intern vastgestelde begrotings- en formatieregels, waarna financiële middelen beschikbaar worden gesteld. In het jaarverslag beschrijven we welke plannen zijn gerealiseerd en tegen welke kosten. De jaarrekening maakt onderdeel uit van het jaarverslag.
2.5 VEILIGHEID 2.5.1 Inleiding Een veilige omgeving is essentieel om goed te kunnen werken en leren. Leerlingen ontwikkelen zich beter als zij zich veilig voelen. Daarnaast is de betrokkenheid van medewerkers in een veilige werkomgeving hoger en de inzet effectiever. Vanuit dit oogpunt is veiligheid een van de centrale processen binnen de Maurice Maeterlinckschool. In dit hoofdstuk gaan we in op de ontwikkelingen op veiligheidsgebied binnen de Maurice Maeterlinckschool en de plannen tot 2013.
2.5.2 Ontstaan van veiligheidsbeleid In de afgelopen jaren is het onderwerp veiligheid meer en meer een onderdeel geworden van de dagelijkse werkzaamheden en het volgen van onderwijs. Wij vinden het belangrijk om veiligheidsbeleid te ontwikkelen en hebben hiertoe ook de verplichting vanuit de wetgeving. Op basis van ondermeer de Arbowet hebben we beleid ontwikkeld in het kader van ‘veilig werken’. Daarnaast wordt vanuit het toezichtkader van scholen verwacht dat zij een actief beleid voeren op het gebied van sociale veiligheid voor leerlingen en personeel en een preventief veiligheidsbeleid. Om een zo volledig beeld te geven van het onderwerp veiligheid hebben we een Handboek Veiligheid opgesteld. In het handboek gaan we in op de fysieke veiligheid (zoals BHV) en de psychosociale veiligheid. De uitwerking van het beleid geven we vorm in eenduidige protocollen en werkinstructies.
Bij het ontwikkelen van veiligheidsbeleid hanteren we de Risico Inventarisatie en Evaluatie (RI&E) als basis. In deze RI&E (opgesteld in 2006 en jaarlijks schriftelijk geëvalueerd) hebben we de punten geformuleerd, die we aanpakken in de verdere ontwikkeling naar een optimaal veilige school. De RI&E, onderdeel van de ARBO-wetgeving, en het toezichtkader zijn bepalend en richtinggevend voor het veiligheidsbeleid van de Maurice Maeterlinckschool. De RI&E van 2008 heeft een positief resultaat opgeleverd. In het voorjaar van 2009 voeren we de RI&E opnieuw uit. In de ARBOwet staat omschreven wat de rechten en plichten zijn van werkgevers en werknemers op het gebied van de arbeidsomstandigheden. In het bijzonder op de gebieden veiligheid, welzijn en gezondheid. In de komende periode willen wij de aandacht voor het gevoel en beleven van veiligheid verder versterken. Daarnaast brengen we de centrale gedragsregels nog eens over het voetlicht, die belangrijk zijn voor een goed functioneren van het primaire proces.
2.5.3 Veiligheid in het onderwijs Aangezien het in onze organisatie primair gaat om het geven van onderwijs, willen we een verdieping aanbrengen op het onderwijzen in veiligheid. We gaan inventariseren wat het lesaanbod is op dit gebied en passen dit waar mogelijk in projectvorm in. Tevens plannen we preventieweken. Tijdens deze weken is veiligheid zo mogelijk het centrale onderwerp in de lessen. Ook bestaat in de preventieweek de mogelijkheid tot aandacht voor andere veiligheidsonderwerpen,
15
zoals veilig schermwerken (veel werk achter de computer).
2.5.4 Veilig werken Het preventieteam streeft naar een veilige werkomgeving door aandacht te blijven houden voor een veilig schoolgebouw, een veilige klas en het veilig omgaan met de aangereikte middelen. In voorkomende gevallen wijzen zij medewerkers of leerlingen op risicosituaties.
2.5.5 Communicatie De coördinator Veiligheid gaat werken met een communicatieplan, om het vastgestelde veiligheidsbeleid te borgen en de organisatie in te brengen. Verschillende communicatiemiddelen moeten zorgen voor een goede instructie van nieuwe medewerkers, maar ook voor het upto-date houden van de kennis van huidige medewerkers en leerlingen. Daarnaast gaan we heldere lijnen aangeven voor het gebruik van intranet en duidelijk de centrale personen op veiligheidsgebied aanwijzen. Hierdoor kunnen betrokkenen snel beschikken over de juiste informatie.
16
2.5.6 Partner in de keten Veiligheid is niet alleen een zaak van de school, maar ook van diverse partners. De school zal zich daarom meer als Veilige School gaan profileren en daarbij zijn partners actief betrekken. Denk hierbij aan afnemers, onder wie ouders en leveranciers. We gaan bekijken in welke relevante netwerken de school kan participeren. Doel is om op deze manier snel over nieuwe kennis of inzichten te beschikken, maar ook om effectief middelen of mensen in te kunnen zetten.
2.5.7 Veiligheid meten Veiligheid is geen statisch gegeven en kan snel veranderen. Daarom is periodiek meten van belang. In de gestelde beleidsperiode gaan we op verschillende manieren de veiligheid meten: 쐽 Risico Inventarisatie en Evaluatie; 쐽 Medewerkersonderzoek; 쐽 Oudertevredenheidsonderzoek; 쐽 Contact met de leerlingenraad; 쐽 Diagnosekaart Veiligheid (ontwikkeld op basis van het WMK). Met de uitkomsten van de metingen bepalen
we welke aanpassingen nodig zijn om de veiligheid te verbeteren en/of te optimaliseren.
2.5.8 Marap Veiligheid Ondanks het streven naar een optimaal veilige school zijn incidenten niet te voorkomen. Daarom wordt het Formulier Incidenten SOMETZ verder geborgd. Door te gaan werken met een ‘managementrapportage (marap) Veiligheid’ informeren we de verschillende betrokkenen over incidenten en de handelwijze hierna. Ook kunnen andere ontwikkelingen op veiligheidsgebied aan bod komen. Het MT, de directie en de (G)MR ontvangen de marap Veiligheid. Een korte weergave vermelden we in het personeelsbulletin.
2.5.9 Handboek Veiligheid In het Handboek Veiligheid beschrijven we op welke wijze we een veilig leer-, ontwikkel- en werkklimaat voor leerlingen, ouders en medewerkers realiseren. Het handboek borgt de beleidsstukken en protocollen die gelden op de SOMETZ-scholen.
2.6 BELEIDSVOORNEMENS 2.6.1 Financiën 1. Optimaliseren begrotingssystematiek Het realiseren van de in hoofdstuk 2.2.1 beschreven visie vormt een belangrijk voornemen in de beleidsperiode; 2. Genereren nieuwe financiële bronnen De bekostiging van het onderwijs dient ‘sober en doelmatig’ te zijn. We gaan bekijken op welke wijze wij onze visie op onderwijs kunnen realiseren en de gewenste kwaliteit kunnen leveren bij een dergelijke sobere bekostiging. In de beleidsperiode gaan we indringend aandacht besteden aan het vinden van nieuwe bekostigingsbronnen, die passen binnen de missie en visie van de school; 3. Intensiveren PR- en communicatiebeleid Continue aandacht voor het op de kaart zetten van onze school in de regionale onderwijs-zorgmarkt in een dynamische tijd (denk aan passend onderwijs). Het vernieuwen van de huisstijl met een eigentijds logo, de nieuwe website en een attractieve look & feel van belangrijke documenten zoals Schoolplan, Schoolgids en Introductiefolder zijn voorbeelden van deze ontwikkeling. 4. Implementeren risicomanagement In 2009 voeren we een risico-identificatie, risicoanalyse en risicobeoordeling uit. Die vormen de basis voor de inzet van middelen (personeel, materieel, huisvesting) en het uitgangspunt voor de opbouw en het beheer van ons vermogen. De risicobeoordeling vertalen we naar een model van risicobeheer, waaronder de bepaling van de omvang van personele reserve en voorzieningen.
2.6.2 Gebouw en terrein 1. Het uitvoeren van het meerjarenonderhoudsplan onder regie van Sophia Revalidatie
2.6.3 Kwaliteit 1. Optimaliseren kwaliteitsdenken binnen de gehele organisatie In de afgelopen jaren is het systeem van kwaliteitszorg op school ontwikkeld. We ontwikkelen het kwaliteitsdenken verder en stellen hiertoe doelen op. Centrale begrippen daarbij zijn zelfevaluatie en auditing. Daarbij letten we ook op toetsing van de kwaliteit van onze diensten; 2. Het inbedden en ijken van het kwaliteitszorgssysteem aan de branchecode LVC-3 3. Het aankleden van de beleidsvoornemens uit het schoolplan We beantwoorden vragen als: hoe ziet dit
beleidsvoornemen er in 2013 uit? Welke aspecten (indicatoren) bepalen of dit voornemen is gerealiseerd?; 4. Het vernieuwen van het INK-model Daarbij vullen we de PDCA-cyclus (met oog voor de harde kanten van de organisatie) aan met begrippen die meer de zachte kant van de ontwikkeling van de organisatie weergeven; Naast Ook Plan Inspireren Do Mobiliseren Check Waarderen Actie ondernemen Reflecteren 5. Tijdens de introductie en begeleiding van nieuwe medewerkers gaan we nadrukkelijk aandacht besteden aan het kwaliteitszorgsysteem 6. Het invoeren van een documentbeheerssysteem Het implementeren van een beheerssyteem voor statische (beschrijvende) en dynamische documenten. De statische documenten gaan we beheren in een document-beheerssysteem en de actieve in het content management systeem voor het intranet. De systemen hebben een eenduidige boomstructuur op basis van het INKmodel. De zogenaamde kapstok voor alle documenten.
2.6.4 Veiligheid In de komende beleidsperiode tot 2013 willen wij de volgende aspecten bereiken: 쐽 De medewerker voelt zich steeds veilig tijdens zijn werkzaamheden; 쐽 De medewerker beschikt over instrumenten om het werk veilig uit te voeren; 쐽 De medewerker kan snel beschikken over de benodigde informatie; 쐽 De medewerker is zelf actief bezig om de veiligheid te behouden en/of te vergroten; 쐽 De leerling voelt zich steeds veilig tijdens het onderwijs; 쐽 De leerling krijgt onderwijs om zijn eigen veiligheid(sgevoel) te vergroten; 쐽 De school participeert in het veiligheidsnetwerk en heeft contact met relevante partners; 쐽 De directie/het management heeft inzicht in de mate van veiligheidsgevoel door de diverse partners/betrokkenen en is op de hoogte van incidenten die hebben plaatsgevonden (en de afhandeling hiervan); 쐽 We ontwikkelen beleid met betrekking tot de wijze van omgaan met elkaar binnen school (gedragscode), kledingvoorschriften en andere binnen dit kader relevante onderwerpen.
17
Vertrouwen in elkaar hebben
HOOFDSTUK 3
Medewerkers 3.1 INLEIDING De medewerkers spelen een belangrijke rol bij het realiseren van onze missie en visie, zoals beschreven in hoofdstuk 1. Ons personeelsbeleid is gericht op het bereiken hiervan in een duurzame, gezonde relatie met onze medewerkers. Vanzelfsprekend werken wij binnen de (wettelijk) aangegeven kaders. Een uitgebreide beschrijving van ons personeelsbeleid vindt u in het Handboek Personeelsbeleid SOMETZ.
3.2 Kader We voeren ons personeelsbeleid uit binnen de kaders van: a. De CAO Primair Onderwijs; b. De Wet op de Beroepen in het onderwijs (BIO); c. Het Arbeidsrecht; d. Het Burgerlijk wetboek
3.3 Visie op personeelsbeleid We bieden onze medewerkers de faciliteiten om zich professioneel en persoonlijk te ontwikkelen, zodat zij in staat zijn om hun ambities waar te maken. We vragen van de medewerkers op onze SOMETZ-school om een gedrag dat is gericht op duurzame samenwerking, creativiteit en resultaat en sturen daar ook op. Daardoor bestaat de kern van onze schoolorganisatie uit zelfstandige en doelgerichte medewerkers, die vraaggericht de werkzaamheden uitvoeren. Samen streven we naar een cultuur: a. Waarin medewerkers zelfstandig creatieve oplossingen creëren en bruggen slaan; b. Waarin het professioneel handelen gericht is op resultaten; c. Waarin communicatief vaardige medewerkers samenwerken in een omgeving met experts ondersteund door geavanceerde ICT-faciliteiten; d. Waarin voor medewerkers verantwoordelijkheid nemen en afleggen vanzelfsprekend is; e. Waarin we de kwaliteit van onze diensten zichtbaar maken aan de belanghebbenden (leerlingen, ouders, gemeente, keten- en samenwerkingpartners, inspectie); f. Waarin we op gemotiveerde en optimale wijze bijdragen aan de ontwikkeling van de organisatie.
3.4 Visie op medewerker De medewerker is in het leveren van de diensten van de organisatie de kritische succesfactor. De volgende uitgangspunten zijn daarbij leidend: a. We benutten het menselijk kapitaal optimaal. Wij scheppen voorwaarden (onder andere arbeidsomstandigheden) waardoor we de competenties van het personeel optimaal benutten. Dit draagt bij aan een optimale uitvoering van de primaire processen onderwijs en ambulante begeleiding; b. We bevorderen ‘meesterschap’. Wij zorgen voor ontwikkelingsmogelijkheden voor het personeel zodat professionele en persoonlijke groei kan plaatsvinden; c. We stimuleren teamwerk. Wij scheppen voorwaarden, zodat gekwalificeerde professionals in teamverband het dagelijkse werk kunnen verrichten; d. We ontwikkelen een klantgerichte attitude. Wij scheppen voorwaarden waardoor de medewerkers een attitude ontwikkelen die gericht is op de vraag van de interne en externe klant; e. We borgen en ontwikkelen expertise door kennis te delen. Wij werken samen met relevante partners in lerende netwerken, met wie wij kennis delen en onze kennis verrijken.
3.5 Visie op leidinggeven We hebben een organisatie waarin zelfstandige en resultaatgerichte medewerkers, vraaggericht de werkzaamheden uitvoeren. Dat vraagt een coachende, dienende en inspirerende managementstijl. Onder coachend, dienend en inspirerend leidinggeven, verstaan wij: a. Het gericht sturen op verbeterde prestaties van individu en organisatie; b. Het bevorderen van zichzelf sturende processen; c. Het stimuleren van de persoonlijke en professionele ontwikkeling van medewerkers en hen ‘leren te leren’. We focussen ons op het scheppen van een cultuur waarin medewerkers gemotiveerd het beste van zichzelf geven om het beste in een ander tot ontwikkeling te brengen.
3.6 INTEGRAAL PERSONEELSBELEID Integraal Personeelsbeleid staat voor een personeelsbeleid dat voortvloeit uit de missie en visie van de school. Het is gericht op realisatie van onze ambities. We stemmen de inzet, kennis en bekwaamheden van onze medewerkers continu af met de doelstellingen van de school. Directie en management verbinden zo de ambities van de school aan de loopbaanontwikkeling van de medewerkers. We streven via een Integraal Personeelsbeleid op de Maurice Maeterlinckschool naar samenhang tussen: a. De doelen van de school en de ontwikkeling van de individuele medewerker: (verticale afstemming); b. De personeelsmanagementinstrumenten die worden ingezet: (horizontale afstemming).
3.6.1 Doelstellingen Integraal Personeelsbeleid De doelstellingen van Integraal Personeelsbeleid op het niveau van de medewerker zijn: a. De ambities van de medewerker en de school verbinden; b. De medewerker ‘boeien en binden’ aan de organisatie; c. De inzet van de medewerker voor de school maximaliseren; d. De medewerker passend inzetten in de verschillende leeftijds- en loopbaanfasen; e. De betrokkenheid van de medewerker optimaliseren. De doelstelling van Integraal Personeelsbeleid op het niveau van de organisatie zijn: a. Het versterken van de professionele cultuur door het erkennen van ongelijkheid en het leggen van verantwoordelijkheden op de juiste plaats; b. Het optimaliseren van de kwaliteit van onze diensten; c. De ontwikkeling van professionals; d. Resultaatgericht werken.
3.6.2 Handboek Personeelsbeleid Het Handboek Personeelsbeleid borgt het beleid dat in de loop van de jaren is ontwikkeld op het gebied van personeelsbeleid. Voor de indeling van het handboek is gebruikgemaakt van het model ‘instroom-doorstroom-uitstroom’.
19
Betrokken bij mijn ontwikkeling
Het deel ‘instroom’ beschrijft: a. Het werving- en selectiebeleid; b. De introductie van nieuwe medewerkers. Het deel ‘doorstroom’ beschrijft onder andere: a. De functioneringscyclus; b. Het nascholingsbeleid; c. Het taakbeleid. Het deel ‘uitstroom’ gaat onder meer over het beleid bij vertrekkende medewerkers. Het handboek is een naslagwerk voor medewerkers over het beleid, de afspraken en het instrumentarium behorende bij het Integraal Personeelsbeleid. De kwaliteitsagenda, die we jaarlijks opstellen, maakt zichtbaar hoe we op cyclische wijze zorgen voor een actueel Integraal Personeelsbeleid.
3.6.3 Afstemming personeelsbeleid REC-scholen Het Regionaal Expertise Centrum (REC) ontwikkelt zich in deze beleidsperiode tot een expertisecentrum speciaal onderwijs. Dat betekent dat het personeelsbestand van de RECscholen afgestemd moet worden op het nieuwe totaalaanbod van het REC, om op alle hulpvragen een adequaat antwoord te geven. Het biedt medewerkers kansen tot verbreding van hun horizon. De ontwikkelingen van het REC staan nog in de kinderschoenen, zodat we pas gedurende de beleidsperiode meer duidelijkheid hebben over de benodigde afstemming.
aan verbetering en borging van het onderwijsgedrag. Voor de verschillende taakgebieden (kwaliteitskaarten) is aan te geven hoe de organisatie en de medewerkers scoren. We maken kwaliteit hierdoor meetbaar en kunnen managen op competenties. Ook de medewerker weet naar aanleiding van de kwaliteitsbepaling (de diagnose) hoe de gewenste kwaliteit in haar of zijn taak behouden blijft, dan wel verbeterd dient te worden. Dit leggen we vast in zijn of haar persoonlijk ontwikkelplan (POP). Op deze wijze combineren we onderwijskundige ontwikkelingen en competentiemanagement binnen ons Integraal Personeelsbeleid. Omdat kwaliteitszorg een cyclisch karakter heeft, krijgt dit beleid structuur en blijft gecontroleerd en actueel. 4. Herijken functiegebouw en functiewaardering We gaan bekijken welke functies in de komende jaren ontwikkeld dienen te worden. Ook gaan we bepalen hoe het landelijk beleid ‘Actieplan leerkracht’ verwerkt moet worden in dit bouwwerk. 5. Leeftijdsfasegericht personeelsbeleid We gaan dit beleid opnemen in ons personeelsbeleid, met als doel medewerkers meer leeftijds- en loopbaangericht in te zetten.
3.7 BELEIDSVOORNEMENS 1. Versterken van de professionele cultuur, waarbij we ons richten op de thema’s: - Leerlijnen/DataCare; - Handelingsgerichte diagnostiek; - Werken met profielen (afstemmen van het aanbod op de vraag en kenmerken van leerlingen); - Orthodidactisch en pedagogisch handelen; - Kwaliteitsbewustzijn (opbrengstgerichtheid/intentioneel handelen/ verantwoorden). 2. Vormgeven van competentieprofielen in het perspectief van de Wet op de Beroepen in het onderwijs (wet BIO) We zullen continu de professionele ontwikkeling van medewerkers stimuleren. Een ontwikkeling die we zichtbaar maken in het persoonlijke, digitale bekwaamheidsdossier. Het managen op competenties doen we zoveel mogelijk op een coachende en inspirerende wijze. 3. Koppelen van het kwaliteitszorgsysteem aan het Integraal Personeelsbeleid Met het WMK-model (Werken met Kwaliteitskaarten) kunnen we gericht werken
21
Leren wat ik nodig heb
HOOFDSTUK 4
Onderwijs 4.1 INLEIDING De Maurice Maeterlinckschool biedt speciaal en voortgezet speciaal onderwijs aan leerlingen tussen de vier en achttien jaar. Het doel van ons onderwijs is leerlingen met een lichamelijke of meervoudige handicap of langdurig zieke leerlingen voor te bereiden op een zo zelfstandig mogelijk functioneren op de gebieden wonen, vrije tijdsbesteding en arbeid/dagbesteding. In dit hoofdstuk komen achtereenvolgens het kader, de kerndoelen en de leerlijnen aan bod waarbinnen we het onderwijs vormgeven. Ook beschrijven we het onderwijsconcept en het pedagogisch klimaat. Tenslotte behandelen we het leerlingzorgsysteem aan de hand van de drie fasen instroom, doorstoom en uitstroom.
4.2 Kader We geven het onderwijs op onze school vorm binnen de kaders van: 쐽 De Wet op de Expertisecentra; 쐽 De Wet op het Onderwijstoezicht.
4.3 Kerndoelen SO De kerndoelen speciaal onderwijs (SO) zijn voor leerlingen met een indicatie LG (lichamelijk gehandicapt) of LZK (langdurig ziek). Leergebiedoverstijgende kerndoelen 쐽 Zintuiglijke en motorische ontwikkeling; 쐽 Sociaal-emotionele ontwikkeling; 쐽 Leren leren; 쐽 Media; 쐽 Mobiliteit; 쐽 Praktische redzaamheid; 쐽 Spelontwikkeling Leergebiedspecifieke doelen 쐽 Taal: - Mondelinge Taal; - Schriftelijke Taal; - Engels. 쐽 Rekenen en Wiskunde; 쐽 Oriëntatie op mens en wereld: - Oriëntatie op de ruimte (aardrijkskunde); - Oriëntatie op de tijd (geschiedenis); - Oriëntatie op mens en samenleving (verkeer); - Oriëntatie op natuur en techniek (biologie); 쐽 Bewegingsonderwijs; 쐽 Kunstzinnige oriëntatie; - Tekenen en handvaardigheid; - Muziek; - Spel en beweging.
4.4 Kerndoelen ZML en MG Dat zijn doelen voor leerlingen met een indicatie zeer moeilijk lerend (ZML) en meervoudig gehandicapt (MG). Leergebiedoverstijgende kerndoelen 쐽 Zintuiglijke en motorische ontwikkeling; 쐽 Sociale en emotionele ontwikkeling; 쐽 Leren leren; 쐽 Media; 쐽 Ruimtelijke oriëntatie en mobiliteit; 쐽 Praktische redzaamheid; 쐽 Spelontwikkeling; 쐽 Wonen en vrije tijd. Leergebiedspecifieke kerndoelen Taal: - Mondelinge Taal; - Schriftelijke Taal; 쐽 Rekenen; 쐽 Oriëntatie op mens en wereld: - Oriëntatie op ruimte; - Oriëntatie op tijd; - Oriëntatie op mens en samenleving; - Oriëntatie op natuur en techniek; 쐽 Bewegingsonderwijs; 쐽 Kunstzinnige oriëntatie: - Beeldende vorming; - Muziek en bewegen; - Dramatische vorming. 쐽
4.5 Kerndoelen VSO-MG De kerndoelen voortgezet speciaal onderwijs (VSO) zijn voor leerlingen met een indicatie meervoudig gehandicapt (MG). Voor hen gelden dezelfde leergebiedoverstijgende kerndoelen en leergebiedspecifieke kerndoelen als voor kinderen met de indicatie zeer moeilijk lerend (ZML) en meervoudig gehandicap (MG), aangevuld met oriëntatie op arbeid.
4.6 Onderwijsconcept De individuele hulpvraag van de leerling is het uitgangspunt van ons handelen en dient goed in beeld gebracht te worden. De leerlingen hebben hulpvragen vanuit hun: 쐽 쐽 쐽
Fysieke toestand; Specifieke leerbehoeften; Sociaal-emotionele behoeften.
We zijn ervan overtuigd dat elk mens ontwikkelingskracht in zich heeft. We gaan uit van die kracht of potenties. We willen die kracht stimuleren door de leerlingen nieuwsgierig te maken en verwachtingen uit te spreken in lijn met hun ontwikkelingsperspectief. Het onderwijs moet leiden tot toeleiding en/of voorberei-
ding op een voor hen zo zelfstandig en geïntegreerd mogelijk functioneren in de samenleving, op het gebied van arbeid/dagbesteding, vrije tijdsbesteding en wonen. Ontwikkelingsgericht leren Wij vinden dat we individuele hulpvragen van onze leerlingen het beste kunnen beantwoorden met de werkwijze vanuit het ‘ontwikkelingsgericht leren’. Dit onderwijsconcept kenmerkt zich door: 쐽 Systematische pogingen om ontwikkelingsmogelijkheden waarover kinderen al beschikken, optimaal te benutten en uit te breiden; 쐽 Het nastreven van een brede en veelzijdige persoonsontwikkeling; 쐽 Sociaal-culturele activiteiten en inhouden die voor kinderen zinvol en betekenisvol zijn; 쐽 Leerkrachten die partner zijn voor de leerlingen. Zij bemiddelen tussen behoeften en betekenissen van kinderen aan de ene kant en cultuuroverdracht aan de andere kant. Zone van de naaste ontwikkeling Wij stemmen ons onderwijsprogramma af op het ontwikkelingsniveau van de leerling. We zoeken van daaruit zoveel mogelijk ‘de zone van de naaste ontwikkeling’ op. Dat impliceert dat we de ontwikkelingslijnen kennen en kunnen toepassen. Handelings- en groepsplan Elke leerling heeft een individueel handelingsplan, van waaruit we met het onderwijs en de revalidatie werken aan het realiseren van de geformuleerde doelstellingen. De activiteiten in het handelingsplan zijn gericht op het toekomstperspectief van de leerling. Naast een handelingsplan van elke leerling, hebben we een groepsplan. Van daaruit werken we in de groep aan doelstellingen die hierin staan vermeld. Gedurende de beleidsperiode werken we aan de afstemming tussen het handelingsplan en het groepsplan qua vormgeving en inhoud. Meesterschap We vinden de volgende aspecten van richtinggevend belang voor ons onderwijs én voor ons ‘meesterschap’! 쐽 Een veilig en geordend pedagogisch klimaat; 쐽 Het gebruik van zinvolle en betekenisvolle contexten, zo mogelijk ingegeven door de belangstelling van leerlingen;
23
쐽 쐽
쐽
쐽 쐽
Een uitdagende leeromgeving; De drie psychologische basisbehoeften van de mens: competenties, relatie en autonomie; Een breed onderwijsaanbod op maat met cognitieve en praktische kennis en vaardigheden; Aandacht voor sociaal-emotionele ontwikkeling en vaardigheden; Interactief leren: naar buiten gericht, actief en samenwerkend leren.
4.7 PEDAGOGISCH KLIMAAT We streven op de Maurice Maeterlinckschool naar een veilig en geordend pedagogisch klimaat in een uitdagende leeromgeving. Wij gaan daarbij uit van de drie psychologische basisbehoeftes van mensen: competentie, relatie en autonomie. Competentie is de behoefte om het gevoel te hebben dat je iets kúnt. Dat dingen je lukken, ook al kost dat soms veel moeite. De positieve benadering van de teamleden is er opgericht het zelfvertrouwen van de leerlingen te vergroten. Relatie is de behoefte van kinderen om erbij te horen, het gevoel willen hebben dat anderen op hen gesteld zijn. Ze streven naar een goede relatie. Zowel met volwassenen, onder wie de leerkracht, klassenassistenten en therapeut, als met hun medeleerlingen. De teamleden gaan op een respectvolle wijze met de leerlingen om en bevorderen dat de leerlingen onderling ook op een respectvolle wijze met elkaar omgaan. Tenslotte willen kinderen graag autonoom zijn. Ze willen dingen kunnen en mogen doen op hun eigen manier en onder eigen verantwoordelijkheid, zonder voortdurende hulp en toestemming van anderen. Juist bij kinderen op onze school staan deze basisbehoeften onder druk, met name wat betreft de gevoelens van competentie en autonomie. Wij proberen in ons handelen en in onze keuze van de leerstof steeds rekening te houden met deze basisbehoeften. In de uitwerking betekent dit dat we steeds zoveel mogelijk uitgaan van de mogelijkheden van ieder kind en dat we leer- en ontwikkelingsdoelen hierop afstemmen. Zo kan elk kind zich ontwikkelen naar aanleg en tempo.
4.7.1 Moeilijk verstaanbaar gedrag De hulpvragen van leerlingen proberen wij in het handelingsplan zo goed mogelijk te beantwoorden. Er zijn leerlingen die hulpvragen hebben op het gebied van gedrag. In sommige gevallen is het gedrag moeilijk verstaanbaar. Voor leerlingen met moeilijk verstaanbaar gedrag zijn afspraken nodig om dit gedrag te sturen. Het protocol ‘Richtlijn fysieke inperking’ is aanwezig op school.
4.7.2 Zelfstandigheid Wij vinden het belangrijk om de zelfstandigheid en daarmee de zelfredzaamheid bij onze
24
leerlingen te stimuleren. De school heeft voor het zelfstandig werken en functioneren een eigen leerlijn ontwikkeld. Binnen de school werken we in alle groepen aan zelfstandigheid met de methode van Meichenbaum (berenmethode). Binnen het voortgezet speciaal onderwijs (VSO) werken we volgens de methode ‘Denken, Doen, Nakijken’ met ondersteunende pictogrammen van de methode PrOmotie.
stuurt naar de CvI. De CvI neemt het complete dossier in behandeling en zorgt dat de procedure binnen acht tot maximaal zestien weken is afgerond. Na deze periode ontvangen de ouders een brief waarin de beslissing van de CvI staat vermeld. Ouders kunnen bij de CvI in beroep gaan tegen uitspraken van dit orgaan.
4.8.3 Commissie voor de Begeleiding 4.7.3 Ouderbetrokkenheid Wij vinden het erg belangrijk goede contacten met ouders te onderhouden. We betrekken de ouders daarom zoveel als mogelijk bij de school. In de schoolgids vermelden we ieder jaar op welke wijze de contacten met ouders verlopen.
4.8 LEERLINGENZORG Onze visie is dat leerlingenzorg binnen de Maurice Maeterlinckschool een samenhangend, transparant systeem van zorg moet zijn, waarbij de ontwikkeling van de leerling in elke fase van zijn of haar schoolloopbaan inzichtelijk is. We hanteren binnen het leerlingzorgsysteem drie fasen: instroom, doorstroom en uitstroom. Binnen elke fase bieden we een onderwijs-zorgarrangement aan dat is afgestemd op de hulpvraag van de leerling in elke fase. Door het toepassen van profielen, met daaraan gekoppeld de daartoe ontwikkelde leerlijnen voor speciaal onderwijs (SO), zeer moeilijk lerenden (ZML), meervoudig gehandicapten (MG) en voortgezet speciaal onderwijs (VSO)-MG ontvangt de leerling een onderwijszorgarrangement op maat. Dit onderwijszorgarrangement vertalen we in individuele handelingsplannen en groepsplannen. Daarin maken we tevens de afstemming met het revalidatieprogramma van de leerling inzichtelijk.
4.8.1 Kaders De leerlingenzorg op onze school geven we vorm binnen de kaders van: 쐽 De Wet op de Expertisecentra; 쐽 De Wet op het Onderwijstoezicht; 쐽 De Wet Bescherming Persoonsgegevens.
4.8.2 Commissie voor de Indicatiestelling De toelating van leerlingen tot de Maurice Maeterlinckschool is aan regels gebonden, die we hierna beschrijven. Een leerling kan alleen voor plaatsing op de Maurice Maeterlinckschool of ambulante begeleiding in aanmerking komen, nadat de Commissie voor de Indicatiestelling (CvI) heeft verklaard dat de leerling toelaatbaar is. De aanvraag voor een indicatiestelling dienen de ouders in. Zij moeten hiervoor contact opnemen met de trajectbegeleider van onze school. De trajectbegeleider brengt de vraagstelling/aanmelding van de ouders in kaart en zorgt er in overleg en met toestemming van de ouders voor dat hij een compleet dossier samenstelt en op-
De beslissing over toelating van leerlingen berust bij het bestuur van onze school. Het bestuur heeft een Commissie voor de Begeleiding (CvB) ingesteld die is belast met het uitbrengen van advies aan het bestuur over de toelating van leerlingen tot onze school. Bij het uitbrengen van het advies hanteert de CvB als centrale richtlijn dat door plaatsing op onze school het kind zijn recht op leren krijgt. Daarbij geven de volgende uitgangspunten richting: 쐽 De school heeft de capaciteit en kennis om de noodzakelijke medische expertise/zorg voor de leerling te leveren; 쐽 De leerling is in cognitieve en communicatieve zin bereikbaar voor onderwijs; 쐽 De school heeft de capaciteit en kennis om de noodzakelijke onderwijsondersteuning aan de leerling te bieden; 쐽 De leerling mag problematisch gedrag vertonen wat beïnvloedbaar is en binnen de context van een groep aanvaardbaar is voor leerlingen en medewerkers; 쐽 De leerling kan binnen de gebouwtechnische en materiële omstandigheden op een verantwoorde wijze functioneren. De CvB is tevens belast met het vanuit onderwijskundig, pedagogisch, psychologisch en medisch oogpunt: a. Doen van voorstellen voor het handelingsplan; b. Evalueren van de uitvoering van het handelingsplan; c. Adviseren over terugplaatsing of overplaatsing van de leerling naar regulier basisonderwijs of voortgezet onderwijs. De CvB bestaat uit vaste en toegevoegde leden. De vaste leden zijn de manager leerlingenzorg van school, de orthopedagoog, de revalidatiearts, de maatschappelijk werkende en de leerkracht interne begeleiding. Toegevoegde leden zijn de trajectbegeleider en de secretaresse. De CvB is tevens belast met het vanuit onderwijskundig, pedagogisch, psychologisch en medisch oogpunt: 쐽 Bepalen van de onderwijsrelevante beginsituatie van de leerlingen; 쐽 Bepalen van het ontwikkelingsperspectief van de leerling en vaststellen van het profiel; 쐽 Opstellen van een handelingsplan en het evalueren van de uitvoering ervan. Dit gebeurt op basis van een analyse van de
쐽
쐽
belemmerende en beïnvloedbare factoren; Adviseren over plaatsing van de leerling naar een andere onderwijsomgeving of vervolgbestemming; Verzorgen van aanvullend en/of ontbrekend onderzoek.
4.9 DE ORGANISATIE VAN HET ONDERWIJS 4.9.1 Instroomfase De leerlingen die de Maurice Maeterlinckschool bezoeken hebben een positieve beschikking ontvangen voor toekenning van een leerlinggebonden budget voor lichamelijk of meervoudig gehandicapte of langdurig zieke kinderen cluster 3. Het budget is beter bekend als de rugzak. Nadat de beschikking is ontvangen en de ouders hun zoon/dochter hebben aangemeld bij de Maurice Maeterlinckschool bepaalt de Commissie voor de Begeleiding (CvB) de onderwijsrelevante beginsituatie van de leerling. In deze fase verricht de CvB dossier- analyse, observatie(s), en handelingsgerichte diagnostiek. De resultaten hiervan monden uit in een beschrijving van de beginsi-
tuatie en vervolgens in het opstellen van een handelingsplan voor de nieuwe leerling. In het handelingsplan staan de verschillende ontwikkelingsdomeinen van de leerling beschreven. Op basis daarvan stellen we de onderwijsdoelen van de gekozen leerroute voor. Ontwikkelingsperspectief In het handelingsplan bepaalt de CvB het ontwikkelingsperspectief van de leerling. Dat sluit aan op het integratieve beeld van de leerling: de sterke en zwakke factoren van kind, ouders en onderwijs. De school heeft profielen ontwikkeld (zie hoofdstuk 4.9.3) die in samenhang met het ontwikkelingsperspectief van de leerling het onderwijs-zorgarrangement bepalen. Het handelingsplan stuurt het orthopedagogisch en orthodidactisch handelen van de leerkracht. De leerinhouden komen overeen met de afspraken in het handelingsplan en het groepsplan.
4.9.2 Doorstroomfase Het handelingsplan kent een evaluatiecyclus van een half jaar. In de maand januari evalueert de leerkracht de onderwijskundige doelen
van de periode augustus tot en met december. De leerkracht gebruikt hierbij de methode- en niet-methodegebonden observaties die in het schoolplan staan vermeld. Op basis van deze evaluatie stelt hij de doelen voor de periode januari tot en met juli op in een nieuw handelingsplan. Dit handelingsplan wordt in februari met de ouders besproken en ter ondertekening voorgelegd. Deze werkwijze herhaalt zich in de maanden juni/juli. Leerlingen tot acht jaar De evaluatie van de doelen van het onderwijsprogramma leerlingen tot acht jaar is gekoppeld aan de evaluatie van het onderwijs-en revalidatieprogramma, die twee keer per jaar plaatsvindt. Dit gebeurt in de planbespreking op basis van het interdisciplinaire verslag. De koppeling heeft te maken met de ontwikkelingen van deze jonge kinderen op medisch-motorisch, cognitief en sociaal gebied. In de beleidsperiode passen we de procedure voor de evaluatie van het onderwijs-en revalidatieprogramma van de leerlingen tot acht jaar aan, in lijn met de procedure zoals die voor alle andere groepen geldt.
4.8.4 Leerlingzorgsysteem in schema CvB monitor
Vaststellen van het eerste onderwijs-zorgarrangement (handelingsplan/groepsplan/profiel) met de gegevens van de CvI
Plaatsing in een afdeling
Per jaar evalueren van het onderwijs-zorgarrangement met behulp van gegevens uit het leerlingvolgsysteem DataCare en het interdisciplinaire verslag. Daarna vaststellen van nieuw onderwijs-zorgarrangement
12/13 jaar Uitstroom LG/LZK-afdeling. CvB adviseert ouders over vervolgonderwijs
13/14 jaar MG-afdeling. CvB adviseert ouders over plaatsing VSO
Leerling stroomt door naar VSO
Per jaar evalueren van het onderwijszorgarrangement met behulp van gegevens uit het Leerlingvolgsysteem DataCare en het interdisciplinaire verslag. Daarna vaststellen van nieuw onderwijs-zorgarrangement
Aan de hand van het transitieplan, waarin stage-activiteiten zijn opgenomen, volgt het advies van de CvB over de uitstroomdatum
25
Handelingsplan en evaluatie Zoals vastgesteld in artikel 41a uit de Wet op de Expertise Centra (WEC) stellen we het handelingsplan in overeenstemming met de ouders vast. Daarnaast maakt het handelingsplan onderdeel uit van het cyclisch proces van handelingsplanning. De Commissie voor de Begeleiding (CvB) evalueert jaarlijks de handelingsplannen. De input voor de evaluatie van het handelingsplan haalt zij uit de gegevens van het leerlingvolgsysteem DataCare en uit het interdisciplinaire verslag. De CvB hanteert bij de evaluatiebesprekingen van de leerlingen de principes van de handelingsgerichte diagnostiek. Handelingsgerichte diagnostiek beantwoordt niet alleen de vraag ‘Wat heeft dit kind’ maar vooral ook de vraag ‘Wat heeft dit kind nodig’. Daarbij wordt niet alleen gekeken naar het kind, maar ook naar relevante factoren in de directe omgeving die van invloed (kunnen) zijn op het functioneren en het welbevinden van het kind. Naast eventuele beperkingen en stoornissen worden ook positieve en protectieve factoren in beeld gebracht. De CvB geeft adviezen om de onderwijsbeperkingen te beïnvloeden door het stellen van doelen die SMART zijn (Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdgebonden). Op basis van deze evaluatie stelt de CvB opnieuw de onderwijsbehoeften en het ontwikkelingsperspectief van de leerling vast. Ook geeft zij het daarbij horende profiel en het onderwijs-zorgarrangement aan. Planbespreking In samenwerking met het Cluster Kinderen Delft van Sophia Revalidatie wordt de inhoud van het handelingsplan van de school bijgevoegd in het interdisciplinaire verslag. Het interdisciplinaire verslag vormt zo de basis voor de planbespreking. Daarin stemmen we de doelen van de revalidatiebehandelingen af met de doelen van het onderwijs-zorgarrangement zoals dat beschreven is in het handelingsplan van de leerling. Dit afstemmingsoverleg vindt voor de leerlingen tot acht jaar twee keer per jaar en voor de andere leerlingen één keer per jaar plaats. De afspraken en procedures zijn vastgelegd in het handboek Planbespreking. De uitgangspunten binnen dit handboek zijn gebaseerd op de visie van interdisciplinaire samenwerking tussen de Maurice Maeterlinckschool en het Revalidatiecentrum Delft, zoals beschreven in het handboek Eén-Kind -Eén-Plan (EKEP).
4.9.2.1 Afdelingen Op de Maurice Maeterlinckschool geven we onderwijs aan lichamelijk en/of meervoudig gehandicapte en langdurig zieke kinderen. Dit is een schoolpopulatie met zeer uiteenlopende leerlingkenmerken en verschillende onderwijsbehoeften. Om de verschillende doelgroepen zo optimaal mogelijk te laten profiteren van het onderwijs, kent de school verschillende afdelingen, met daarbinnen verschillende niveaus, de zogenaamde profielen.
26
4.9.2.2 Afdeling: SO-LG en LZK (Mytyl) Hanteert de kerndoelen speciaal onderwijs (SO). Deze afdeling richt zich op lichamelijk gehandicapte en/of langdurig zieke leerlingen van vier tot dertien jaar. Deze leerlingen hebben een normale tot beneden gemiddelde intelligentie (IQ>70). De leerlingen werken volgens de leerlijnen en kerndoelen van het SO. Die zijn gerelateerd aan de kerndoelen van het basisonderwijs. Omdat de leerlingen zich vanwege hun uiteenlopende mogelijkheden op cognitief en lichamelijk gebied niet in hetzelfde tempo ontwikkelen, onderscheiden we twee niveaus of profielen: Profiel 1: In dit profiel zitten normaal lerende leerlingen en leerlingen met een geringe leerachterstand. Het minimale eindniveau waarnaar gestreefd wordt ligt op het niveau van eind groep 6 van het basisonderwijs. Profiel 2: In dit profiel zitten moeilijk lerende leerlingen die in een langzaam tempo het onderwijsprogramma volgen. Het te behalen eindniveau is vergelijkbaar met eind groep 4 van het basisonderwijs of hoger. Uitstroommogelijkheden: Voortgezet speciaal onderwijs voor lichamelijk gehandicapten (LG)/langdurig zieken (LZK); regulier voortgezet onderwijs of praktijkonderwijs. Tussentijdse uitstroom naar regulier basisonderwijs of speciaal basisonderwijs met ondersteuning van ambulante begeleiding.
4.9.2.3 Afdeling: SO-ZML en MG (Tyltyl) Hanteert de kerndoelen voor zeer moeilijk lerenden (ZML) en meervoudig gehandicapten (MG). Deze afdeling is voor meervoudig gehandicapte (MG) en ernstig meervoudig gehandicapte (EMG) leerlingen van vier tot dertien jaar. De intelligentie van deze leerlingen loopt uiteen van moeilijk lerend tot ernstig verstandelijk beperkt, met soms bijkomende stoornissen of problemen. Er wordt gewerkt volgens de leerlijnen en kerndoelen van het ZML. Voor de EMG-leerlingen die hier nog niet aan toe zijn, zijn de Plancius leerlijnen ontwikkeld. De verschillende ontwikkelingsmogelijkheden van de leerlingen vragen om een gedifferentieerd onderwijsaanbod. Binnen de afdeling onderscheiden we de volgende profielen: Profiel 3: De leerlingen in dit profiel hebben veelal een lichte verstandelijke beperking. Het na te streven eindniveau is ontwikkelingsniveau 8 van de CED-leerlijnen voor ZML. Profiel 4: De leerlingen in dit profiel hebben veelal een matige verstandelijke beperking. Het na te streven eindniveau is ontwikkelingsniveau 6 van de CED-leerlijnen voor ZML.
Profiel 5: Onder dit profiel vallen de leerlingen met een ernstig verstandelijke beperking die intensieve begeleiding behoeven. Het na te streven eindniveau is ontwikkelingsniveau 4 van de CED-leerlijnen voor ZML. Uitstroommogelijkheden: Kinderdagcentrum, voortgezet speciaal onderwijs-MG (VSO-MG), VSO-ZML of praktijkschool.
4.9.2.4 Afdeling: VSO-MG Hanteert de kerndoelen voortgezet speciaal onderwijs (VSO) voor zeer moeilijk lerenden (ZML) en meervoudig gehandicapten (MG). Veel leerlingen van de afdeling SO-MG stromen rond hun dertiende jaar door naar het VSO-MG. Hier worden dezelfde leerlijnen en profielen gehanteerd als in het SO-MG, met als uitbreiding de oriëntatie op arbeid. In de laatste jaren op het VSO staat het onderwijs steeds meer in het teken van het uitstroomperspectief van de leerling en de daarbij behorende competenties. Profiel 3: Het na te streven eindniveau is niveau 12 van de CED-leerlijnen voor ZML. Deze leerlingen zullen uitstromen naar een sociale werkvoorziening, een werk of trainingscentrum of andere vorm van beschermde arbeid. Profiel 4: Het na te streven eindniveau is niveau 8 van de CED-leerlijnen voor ZML. De meeste leerlingen zullen uitstromen naar een activiteitencentrum. Profiel 5: Het na te streven eindniveau is niveau 5 van de CED-leerlijnen voor ZML. De meeste leerlingen zullen uitstromen naar een dagcentrum voor volwassenen.
4.9.3 Profielen Het doel van de profielen is het verduidelijken van perspectieven van de leerling op korte en lange termijn. De profielen zijn een middel om: 쐽 Het onderwijsaanbod te bepalen en af te stemmen; 쐽 Resultaten beter te kunnen meten (met als basis de gestelde leerlijnen); 쐽 De ontwikkelingen van leerlingen beter in kaart te brengen. Per profiel is een keuze gemaakt voor vakken en doelen (SO, ZML en MG). Aan de hand hiervan zijn leerlijnen (Speciaal Onderwijs, leerlijnen van CED en zelf ontwikkelde leerlijnen) opgesteld, waardoor de ontwikkeling van een leerling zichtbaar wordt. De cyclus van de handelingsplanning en de evaluatie van het gehele onderwijs-zorgarrangement staan in het schema ‘Leerlingzorgsysteem in schema - Monitor CvB’ (zie pag. 25 hoofdstuk 4.8.4). Daarin is ook de keuze van het profiel met het daarbij passende onderwijs-
programma weergegeven. Om goed te kunnen volgen of de ontwikkeling van een leerling loopt zoals verwacht, voeren we alle ontwikkelingsgebieden in via het Leerlingvolgsysteem DataCare en delen we de leerling in een van de vijf profielen. Plaatsing in een profiel gebeurt op basis van het ontwikkelingsperspectief van de leerling. Onduidelijk ontwikkelingsperspectief Als de leerling op vierjarige leeftijd instroomt, is het in veel gevallen nog niet goed mogelijk om op een verantwoorde manier een uitspraak te doen over het ontwikkelingsperspectief op de langere termijn. In sommige gevallen kan een kind van die leeftijd de ontwikkelingsachterstand die door een slechte start na de geboorte is ontstaan weer enigszins inlopen, terwijl andere kinderen vanwege bijvoorbeeld epilepsie of conditionele problemen zich trager ontwikkelen dan verwacht. De schoolpopulatie kent een groot aantal kinderen met een hersenbeschadiging en daardoor een disharmonisch intelligentieprofiel. Dat dit een effect heeft op de leerontwikkeling is duidelijk, maar in welke mate dit een rol gaat spelen, wordt meestal pas gaandeweg zichtbaar. We hebben er daarom voor gekozen om het kind bij instroom op vierjarige leeftijd te plaatsen in het hoogste profiel van de desbetreffende afdeling. We plaatsen de aangemelde kinderen met een ernstig meervoudige handicap (EMG) in profiel 5.
rige leeftijd uit naar vervolgonderwijs. Met ouders wordt een advies geformuleerd in lijn met het ontwikkelingsperspectief van de leerling. Om tot een weloverwogen keuze voor een passende nieuwe onderwijsomgeving te komen, informeert de manager leerlingenzorg ouders en leerlingen uitvoerig over de diverse uitstroommogelijkheden. Ook begeleidt hij hen in het gehele proces van aanmelding bij en toelating tot het vervolgonderwijs. De school stelt een onderwijskundig rapport bij schoolverlaten op. Na een half jaar vragen we de ontwikkelingen van de schoolverlaters op bij de instellingen/scholen waar de leerlingen op dat moment verblijven. De opgevraagde gegevens gebruiken we om te bepalen of de onderwijs-zorgarrangementen van de Maurice Maeterlinckschool voldoen aan de toelatingscriteria van de vervolginstellingen en/of scholen. Zo maken zij als toetsingsinstrument onderdeel uit van ons kwaliteitszorgsysteem.
4.9.5.2 Leerlingen ZML en MG De leerlingen van de afdeling zeer moeilijk lerenden (ZML) meervoudig gehandicapten (MG) kunnen op 13/14-jarige leeftijd hun
onderwijs vervolgen op de afdeling voortgezet speciaal onderwijs (VSO) van de Maurice Maeterlinckschool. De cyclus van de planbespreking en handelingsplanning krijgt op de afdeling VSO van de Maurice Maeterlinckschool een vervolg. Het leidt uiteindelijk tot uitstroom naar een passende nieuwe omgeving waar de leerling als volwassene zijn weg in de samenleving vervolgt. De leden van de CvB stellen een advies over de uitstroommogelijkheden op in het handelingsplan van de leerling. Om tot een afgewogen keuze te komen, informeert de manager leerlingenzorg ouders en leerlingen uitvoerig over de diverse uitstroommogelijkheden. De leerling kan ook ervaring opdoen door een interne en externe stage. De school stelt bij schoolverlaten van de leerling een onderwijskundig rapport op. Een van de beleidsvoornemens voor de komende periode is de ontwikkeling van het transitieplan ter vervanging van het handelingsplan binnen het VSO. Het transitieplan beschrijft de gewenste situatie aan het eind van de schoolloopbaan en de doelen die zijn geformuleerd om deze gewenste situatie te bereiken.
4.9.4 Doelgroep EMG In de afgelopen jaren heeft zich binnen de Maurice Maeterlinckschool een nieuwe doelgroep gevormd, onder de naam ernstig meervoudig gehandicapte leerlingen (EMG). De nieuwe toelatingscriteria zorgen voor extra toestroom naar de school van deze ‘nieuwe’ groep leerlingen. Om in te springen op deze doelgroep is de functie van onderwijsbegeleider ingesteld. De onderwijsbegeleider is een medewerker met SPW/AW achtergrond met een verdiepingsopleiding. Hij werkt onder verantwoording van de leerkracht interne begeleiding. De onderwijsbegeleiders werken in een groep met leerlingen die vallen onder het profiel 5 (tot niveau 5 van de leerlijnen CED) In deze groep ligt de nadruk op: 쐽 Communicatie; 쐽 Zelfredzaamheid; 쐽 Sensomotorische ontwikkeling; 쐽 Sociaal-emotionele ontwikkeling; 쐽 Spelontwikkeling; 쐽 Bewegingsonderwijs.
4.9.5 UITSTROOMFASE 4.9.5.1 Leerlingen SO-LG en LZK Leerlingen van de afdeling speciaal onderwijs (SO) voor lichamelijk gehandicapten (LG) en langdurig zieken (LZK) stromen op 12/13-ja-
27
4.10 OPBRENGSTEN VAN HET ONDERWIJS
4.10.3 Toetsmiddelen VSO-MG
쐽
De leerkracht evalueert twee keer per jaar de opbrengsten van ons onderwijs en bespreekt deze met ouders. De leerlingen ontvangen twee keer per jaar een rapport. Voor de leerlingen met een indicatie ZML en MG gaan we het portfoliogebruik introduceren. De leerkracht maakt gebruik van de toetsmiddelen behorende bij de verschillende afdelingen. De school heeft een jaarlijkse overdrachtsweek waarin de teams alle leerlinggegevens bespreken in relatie tot de nieuwe groepssamenstellingen. De planning van de leerdoelen staat in relatie tot het geformuleerde ontwikkelingsperspectief van iedere leerling. Deze past in het profiel dat is vastgesteld bij de instroom van de leerlingen door de Commissie voor de Begeleiding (CvB). De school verantwoordt de opbrengsten van haar onderwijs in relatie tot het bij de instroom van de leerlingen geformuleerde ontwikkelingsperspectief via de jaarlijkse evaluatie van de CvB.
Tevens maken we zelf toetsen rond onderwerpen uit de methode PrOmotie en evalueren we de projectdoelen na afronding van een project. Daarbij moeten de leerlingen aantonen of zij de doelen hebben bereikt.
Leerlijnen, die behoren bij de leergebiedoverstijgende kerndoelen: 쐽 Leren Leren; 쐽 Zelfstandig werken (product Maurice Maeterlinckschool); 쐽 Omgaan met media; 쐽 Ruimtelijke oriëntatie en mobiliteit; 쐽 Sociaal en emotionele ontwikkeling; 쐽 Spelontwikkeling; 쐽 Zintuiglijke en motorische ontwikkeling.
4.10.1 Toetsmiddelen SO-LG en LZK
4.11.1 Kerndoelen SO-LG en LZK
Het speciaal onderwijs (SO) voor lichamelijk gehandicapten (LG) en langdurig zieken (LZK) hanteert toetsen bij de volgende methoden: 쐽 Maatwerk; 쐽 Pluspunt; 쐽 Zo reken ik ook; 쐽 Taaljournaal (tekst verwerken van begrijpend naar studerend lezen); 쐽 Spelling in de Lift; 쐽 Wereld van Verschil; 쐽 Een zee van tijd;
Het speciaal onderwijs (SO) voor lichamelijk gehandicapten (LG) en langdurig zieken (LZK) gebruikt de volgende leerlijnen, die behoren bij de leergebiedspecifieke kerndoelen: Rekenen Taal 쐽 Mondelinge taal; 쐽 Schriftelijke taal; 쐽 Engels. Mens & Wereld 쐽 Mens en Samenleving; 쐽 Natuur en Techniek; 쐽 Oriëntatie op Ruimte; 쐽 Oriëntatie op Tijd. Kunstzinnige oriëntatie 쐽 Tekenen en handvaardigheid; 쐽 Muziek en drama; 쐽 Spel en beweging. Bewegingsonderwijs Leerlijnen leergebiedoverstijgende kerndoelen 쐽 Zintuiglijke en motorische ontwikkeling; 쐽 Sociaal-emotionele ontwikkeling; 쐽 Leren leren; 쐽 Omgaan met media; 쐽 Mobiliteit; 쐽 Praktische redzaamheid; 쐽 Spelontwikkeling; 쐽 Zelfstandig werken (product Maurice Maeterlinckschool).
Verder maakt het SO-LG en LZK gebruik van methodeonafhankelijke toetsen (CITO): 쐽 Rekenen en wiskunde; 쐽 Vorderingen in spelvaardigheid; 쐽 DMT; 쐽 AVI; 쐽 Lezen met begrip; 쐽 Begrijpend lezen.
4.10.2 Toetsmiddelen SO-ZML en MG Het speciaal onderwijs voor zeer moeilijk lerenden en meervoudig gehandicapten (SO-ZML en MG) hanteert toetsen bij de volgende methoden: 쐽 Leesweg; 쐽 Maatwerk; 쐽 Zo reken ik ook; 쐽 Tafelboek;
4.11 LEERLIJNEN In de volgend hoofdstukken komen de verschillende leerlijnen die we hanteren aan bod. De benaming van de leerlijnen gebruiken we op het rooster om de verschillende vakken aan te duiden.
4.11.2 Kerndoelen: SO-ZML en MG Verder maakt het SO-ZML en MG gebruik van observaties en methodeonafhankelijke toetsen (CITO): 쐽 Ordenen; 쐽 Taal voor kleuters; 쐽 Rekenen en wiskunde; 쐽 DMT; 쐽 AVI.
28
Mens & Wereld Mens en Samenleving; 쐽 Natuur en Techniek; 쐽 Oriëntatie op Ruimte; 쐽 Oriëntatie op Tijd. Kunstzinnige oriëntatie 쐽 Beeldende vorming; 쐽 Muziek en bewegen; 쐽 Dramatische expressie. Bewegingsonderwijs
Het voortgezet speciaal onderwijs voor meervoudig gehandicapten (VSO-MG) gebruikt toetsen bij de volgende methoden: 쐽 Leesweg; 쐽 Maatwerk; 쐽 Zo reken ik ook; 쐽 Tafelboek. Verder maakt het VSO-MG gebruik van observaties.
Het speciaal onderwijs voor zeer moeilijk lerenden en meervoudig gehandicapten (SO-ZML en MG) gebruikt de volgende leerlijnen, die behoren bij de leergebiedspecifieke kerndoelen: Rekenen Taal 쐽 Mondelinge taal; 쐽 Schriftelijke taal;
4.11.3 Leerlijnen EMG Het onderwijsaanbod voor de leerlingen met een ernstig meervoudige handicap (EMG) die geplaatst zijn in profiel 5, wordt mede bepaald door de leerlijnen van Plancius. Zijn de leerlijnen van Plancius doorlopen, dan gaat de leerling door met de leerlijnen SO-ZML en MG. Hiervoor zijn de volgende domeinen vastgesteld: 쐽 Communicatie; 쐽 Zelfredzaamheid; 쐽 Sensomotorische ontwikkeling; 쐽 Sociaal-emotionele ontwikkeling; 쐽 Spelontwikkeling; 쐽 Bewegingsonderwijs.
4.11.4 Kerndoelen VSO-ZML en MG Het voortgezet speciaal onderwijs (VSO) voor zeer moeilijk lerenden (ZML) en meervoudig gehandicapten (MG) gebruikt de volgende leerlijnen, die behoren bij de leergebiedspecifieke kerndoelen: Rekenen Taal 쐽 Mondelinge taal; 쐽 Schriftelijke taal. Mens & Wereld 쐽 Natuur en Techniek; 쐽 Oriëntatie op Ruimte; 쐽 Oriëntatie op Tijd; 쐽 Oriëntatie op mens en samleving. Kunstzinnig oriëntatie 쐽 Beeldende vorming; 쐽 Muziek en bewegen; 쐽 Dramatische expressie. Bewegingsonderwijs Wonen en vrije tijd Werken Leerlijnen, die behoren bij leergebiedoverstijgende kerndoelen: 쐽 Leren Leren; 쐽 Zelfstandig werken (product Maurice Maeterlinckschool);
쐽 쐽 쐽 쐽 쐽
Omgaan met media; Ruimtelijke oriëntatie en mobiliteit; Sociaal en emotionele ontwikkeling; Spelontwikkeling; Zintuiglijke en motorische ontwikkeling.
Wanneer een leerling nog niet toe is aan de bovenstaande leerlijnen, wordt verder gewerkt aan de leerlijnen van Plancius (4.11.3).
4.12 Vakgebieden en methoden Taal Taalactiviteiten, spreken/luisteren, technisch lezen, begrijpend lezen en spelling Voor het vakgebied taal gebruiken we de volgende methoden: 쐽 Taaljournaal; 쐽 Spelling in de lift. Lezen Voor het vakgebied lezen gebruiken we: 쐽 Leesweg; 쐽 Lezen moet je doen: we bieden hierbij klanken,gebaren en pictogrammen aan, die ondersteunend zijn bij het leren lezen; 쐽 Begrijpend lezen: van begrijpend naar studerend lezen; 쐽 PrOmotie Nederlands: lezen.
쐽
ANWB kidsweek (verkeerskrant); 쐽 PrOmotie: Cultuur en Maatschappij; (Rondom je ruimte, Geldzaken, Op je gezondheid, De maatschappij, Leuke dingen) Sociale en emotionele vorming Binnen het vakgebied sociale en emotionele vorming gebruiken wij onderstaande methoden. Methoden en mappen in de projectkist over seksualiteit: 쐽 Lief en Lijf; 쐽 Ziezo; 쐽 Oh, zit dat zo; 쐽 Geen kind meer. Overige methoden: 쐽 Bekijk het maar; 쐽 Zeg nou zelf; 쐽 Doos vol gevoelens; 쐽 Voel je okee; 쐽 PrOmotie Ik en de ander.
Kunstzinnige vorming Beeldende vorming, muziek, dramatische expressie. Binnen dit vakgebied gebruiken we de methoden: 쐽 Eigen Wijs; 쐽 Muziek voor de basisschool.
Engels Voor het vak Engels maken we gebruik van de methoden: 쐽 Let’s do it 쐽 Early Start 쐽 Let’s get started (van de methode PrOmotie).
Arbeidstoeleiding Via de methode PrOmotie. Verder kunnen de leerlingen praktijkervaring opdoen tijdens een interne en externe stage.
Oriëntatie op mens en wereld Voor het vakgebied Oriëntatie op mens en wereld gebruiken we onderstaande methoden: 쐽 Leefwereld (biologie); 쐽 Een wereld van verschil (aardrijkskunde); 쐽 Een zee van tijd (geschiedenis); 쐽 Rondje verkeer (groep 1 t/m 4); 쐽 Op voeten en fietsen (groep 5 en 6), abonnement 3Vo; 쐽 Jeugdverkeerskrant (groep 7 en 8), abonnement 3Vo; 쐽 Verkeerskalender, abonnement 3Vo;
4.15 Stagebeleid De Maurice Maeterlinckschool kent een intern en extern stagetraject. Om de stages zo optimaal mogelijk in te vullen en aan te laten sluiten op de uitstroom, zullen we in de komende jaren trachten het transitieplan vorm te geven. Daardoor kunnen we het gehele primaire proces afstemmen op de toekomstige arbeid/dagbesteding, met als onderdeel de interne en externe stage. De complete organisatie van de interne en externe stage is beschreven in het Handboek Arbeidstoeleiding.
4.15.1 Interne stage Wonen en vrije tijd Binnen het vakgebied wonen en vrije tijd bieden we de volgende methoden aan: 쐽 PrOmotie: ‘Praktijk en loopbaan’; 쐽 Koken, ik kan het.
Schrijven Voor het vakgebied schrijven gebruiken we de volgende methoden: 쐽 Schrijfdans; 쐽 PrOmotie Nederlands: schrijven; 쐽 Mijn eigen handschrift; 쐽 Schrijven in de basisschool; 쐽 Schrijven op maat; 쐽 Schrijven moet je doen.
Rekenen (rekenactiviteiten) Voor het vakgebied rekenen gebruiken wij de volgende methoden: 쐽 Zo reken ik ook; 쐽 Pluspunt; 쐽 Maatwerk rekenen; 쐽 PrOmotie rekenen en wiskunde.
Elke vier jaar start de nieuwe cylclus van dezelfde projecten. Binnen de verschillende projecten vinden ook buitenschoolse activiteiten plaats. De organisatie van deze activiteiten is vastgelegd in het protocol ‘Buitenschoolse activiteiten’, dat is te vinden in het Handboek Veiligheid.
Bewegingsonderwijs
4.13 ICT We hebben computers van adequate aanpassingen voorzien. Dit met het oog op leerlingen die alleen op de computer kunnen werken met aangepaste bedieningen. De afdeling ergotherapie-kinderen van Sophia Revalidatie adviseert over nieuwe aanpassingen, bijvoorbeeld voor nieuwe leerlingen, en de school schaft deze aan. Bij enkele methoden die we binnen school hanteren, kunnen we netwerk-software gebruiken. Voor andere vakgebieden is geen methode-software beschikbaar en maken we gebruik van niet-methodegebonden software. Verder maken we veel gebruik van de software van Op Maat, onder andere ook voor de doelgroep ernstig meervoudig gehandicapten.
4.14 Projecten en buitenschoolse activiteiten Om de gestelde onderwijsdoelen te bereiken werken we ook aan de hand van thema’s, die we in projectvorm aanbieden. De projecten stemmen we binnen de school op elkaar af.
Leerlingen die op 13-jarige leeftijd op het VSO komen, maken niet meteen kennis met de interne stage. Deze leerlingen volgen eerst het onderwijs met het doel om zich algemeen te kunnen oriënteren op de verschillende mogelijkheden van arbeid. De interne stage gaat op 15/16-jarige leeftijd van start, ter voorbereiding op de externe stage. Tevens bekijken we of een leerling voldoende mogelijkheden heeft om aan het interne stageproject deel te nemen. Wanneer dit niet het geval is, treden we in overleg met de Commissie voor de Begeleiding (CvB). De leerkracht van de desbetreffende klas coördineert de interne stage, in overleg met de stagecoördinator. De interne stage is gericht op het verder ontwikkelen van de zelfstandigheid, het ontdekken van de eigen mogelijkheden en beperkingen van de leerling, het ontdekken van de eigen interesse op het gebied van arbeid, de zelfredzaamheid en het uitvoeren van een taak. Hierdoor bereidt de leerling zich voor op een externe stage. Vanuit de informatie uit het primaire proces (waaronder de interne stage), zetten we in overleg met ouders en leerling een traject op richting uitstroom.
4.15.2 Externe stage De externe stage is gericht op de uitstroom van de leerling naar bijvoorbeeld een activiteitencentrum of sociale werkvoorziening. In de externe stage heeft de stagecoördinator de uitvoerende rol. Hij is verantwoordelijk voor het uitvoeren van het vastgestelde stageplan. Dit stageplan geeft de kaders aan voor de vulling van het handelingsplan. Daarin staan dan ook de formele eisen vanuit de Wet op de Expertisecentra (WEC) omschreven. De stagecoördinator onderhoudt de contacten met ouders, leerlingen, stage-instellingen en andere belanghebbenden en is verantwoordelijk voor het uitvoeren van het vastgestelde individuele stagetraject. De stagecoördinator voert gesprekken met de
29
ouders en leerlingen over de mogelijkheden van uitstroom. Ook bespreekt hij de algehele uitvoer van de stage en de aanstaande uitstroom op korte of langere termijn. De externe stage bieden we op de leeftijd van 17/18 jaar aan. Het houdt in de meeste gevallen in dat de leerling tien weken lang één dag per week extern stage loopt. Hiervoor moeten we een ‘Indicatie Stage’ aanvragen bij het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Een kleine groep leerlingen komt via CWI/UWV (Centrum voor Werk en Inkomen/ Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen) in de sociale werkvoorziening terecht. Leidend bij de inhoud en lengte van de stage is het stageplan. Om op de hoogte te blijven van de ontwikkelingen op stage en/of arbeidstoeleidingsgebied heeft de afdelingsmanager voortgezet speciaal onderwijs overleg met de verschillende partners in de keten. In deze overlegvormen meten we ook hoe de partners in de keten de kwaliteit en ontwikkelingen op het gebied van arbeidstoeleiding binnen de school waarderen. Jaarlijks houden we een enquête onder de uitstroominstellingen. Doel hiervan is het in kaart brengen van eventuele aandachtspunten bij de uitstroom. Deze enquête is onderdeel van het jaarverslag stage. Daarin geven we ook een beeld van de externe stages van de leerlingen. De enquête is onderdeel van het systeem kwaliteitszorg. De uitkomsten worden onder anderen besproken met de manager leerlingenzorg. We kunnen hiermee verbeterpunten uit de enquête uitwerken en aanpakken.
bied vrije tijd na de schoolperiode. Een verdere uitwerking van het bewegingsonderwijs is te vinden in een separaat deelschoolplan Bewegingsonderwijs. Hierin zijn tevens de specifieke beleidsvoornemens voor bewegingsonderwijs beschreven.
4.16 Bewegingsonderwijs
4.17 BELEIDSVOORNEMENS
Het motto van de school is: onderwijs in beweging. Een van de belangrijke onderdelen van het primair proces is dan ook het bewegingsonderwijs en het zwemmen. De groepen krijgen tweemaal per week les van een vakleerkracht bewegingsonderwijs, met ondersteuning van een assistent bewegingsonderwijs. De leerlingen van de afdelingen SO-LG/LZK en SO-MG krijgen één keer per week zwemonderwijs aangeboden. Het doel is de leerlingen te laten groeien op motorisch, cognitief en sociaal-emotioneel gebied. Deze aspecten nemen we mee tijdens de lessen en werken we de komende jaren verder uit in de leerlijn Bewegingsonderwijs (voortkomend uit de kerndoelen voor speciaal onderwijs voor leerlingen met de indicatie LG/LZK en ZML/MG en uit de kerndoelen voor voortgezet speciaal onderwijs voor leerlingen met de indicatie MG). De ontwikkeling van deze leerlijn nemen we mee in het project DataCare. De hoofddoelstelling van het bewegingsonderwijs is dat leerlingen plezier krijgen en behouden in bewegen, door het opdoen van positieve bewegingservaringen. Tevens proberen we de leerlingen een gezonde, fitte en veilige levenstijl na te laten streven en deze te onderhouden. Dit draagt bij aan een zo goed mogelijke invulling van voornamelijk het ge-
30
1. Projectmatig invoeren van profielen De profielen zijn reeds opgesteld. De komende jaren delen we de leerlingen in deze profielen in. Zo zullen de nieuwe leerlingen in het schooljaar 2008-2009 in een profiel worden ingedeeld. De leden van het IBO (Intern Begeleiders en Orthopedagogen) kiezen aan de hand van het integratieve beeld van een leerling een profiel. Deze keuze wordt in samenhang met het handelingsplan vastgesteld in de Commissie voor de Begeleiding. Daarnaast krijgen ook de leerlingen die komend schooljaar voor herindicatie in aanmerking komen een profiel. Het schooljaar daarna (2009-2010) delen we de leerlingen van de LG-LZK afdeling in in een profiel. Datzelfde geldt voor de leerlingen die in dat jaar voor herindicatie in aanmerking komen. Op deze wijze zijn alle leerlingen eind 2010 voorzien van een profiel. 2. Project DataCare uitvoeren We willen de functionele uitvoering van de handelingsplanning verbeteren. Daarvoor hebben we een projectplan opgesteld. Dit projectplan kent als titel DataCare en loopt tot 2012. Het projectplan DataCare geeft het implementatietraject weer van een geautomatiseerd leerlingvolgsysteem (LVS) voor de leerlingen van
de Maurice Maeterlinckschool. Het leidt tot een verbetering van het zichtbaar maken van de ontwikkeling van de leerling op sociaal, emotioneel, cognitief en fysiek gebied. In het schema Monitor CvB (zie tekening 4.8.4 pag. 25) staat op welk moment we de gegevens van het LVS DataCare gebruiken om de evaluatie van de leerlingen te waarborgen. Hierin krijgt de ontwikkeling van het groepsplan in samenhang met het individuele handelingsplan van de leerling eveneens de aandacht. Het groepsplan en het handelingsplan vormen de basis van het onderwijszorgarrangement. In samenhang met het invoeringstraject van het LVS DataCare zullen we de opbrengsten van het onderwijs koppelen aan de tweejaarlijkse evaluatiemomenten. 3. Project transitieplan uitvoeren Om de overgang van school naar de vervolgplek zo soepel mogelijk te laten verlopen, onderzoeken we de komende jaren op welke wijze we het huidige handelingsplan kunnen omzetten naar een individueel transitieplan. In het tweede deel van het VSO staat het onderwijs namelijk steeds meer in het teken van het uitstroomperspectief van de leerling. Dit betekent dat de doelen van het individuele handelingsplan vaker bepaald worden door de keuze van het vervolgtraject naar (beschermde) arbeid of dagbesteding. Het transitieplan is een document dat we zoveel mogelijk in samenwerking met de leerling en zijn/haar ouders opstellen. We beschrijven daarin de gewenste situatie aan het eind van de schoolperiode. Dit plan is gebaseerd op een gezamenlijke analyse van de competenties van
de leerling en de wensen en de verwachtingen voor de toekomst. In het transitieplan leggen we de te nemen stappen en afspraken vast en beschrijven de te behalen doelen op het gebied van onderwijs en persoonlijke vaardigheden. Dit plan wordt voordurend geëvalueerd en bijgesteld. Met de invoering van een transitieplan ontstaat een intensieve samenwerking tussen de leerling, zijn/haar ouders en de school in het overgangstraject naar arbeid of dagbesteding. 4. Project leerlijnen voor 75 procent van de leerlijnen invoeren De Maurice Maeterlinckschool participeert in het project van de WEC-raad ‘Implementatie leerlijnen’. De WEC-raad behartigt de inhoudelijke onderwijskundige belangen van het speciaal onderwijs. Onze ambitie is om in 2010 het werken met leerlijnen voor 75 procent van de leerlijnen te hebben ingevoerd, inclusief het gebruik van DataCare. We verwachten hierdoor meer samenhang te creëren tussen doelen en onderwijsinhoud, een betere voeding te hebben voor de handelingsplannen en een goed leerlingvolgsysteem. De meting van resultaten verbetert hierdoor en we kunnen doelgerichter gebruikmaken van methodieken en materialen. De aanpak van de implementatie is vastgesteld in het projectplan DataCare. In dit projectplan staat een nadere uitwerking van de aanpak voor het komend schooljaar. Ook komt het perspectief voor de langere termijn kort aan bod. 5. Invoeren van de Plancius leerlijnen Om het onderwijsaanbod te verrijken is gezocht naar passende leerlijnen. Deze zijn gevonden in de leerlijnen behorende bij het Planciusproject (IQ<35) en de leerlijnen ZML (zeer moeilijk lerenden) en MG (meervoudig gehandicapten) van de CED-groep. We gaan deze in de komende beleidsperiode invoeren. De leerlijnen behorende bij het Planciusproject zijn de lijnen die voorafgaan aan de leerlijnen MG van de CED-groep. Wanneer de leerlingen de Plancius leerlijnen hebben doorlopen, kunnen zij een aantal van de CED-leerlijnen volgen. Beide onderdelen zullen ingevoerd worden in DataCare. 6. Verrijken leermiddelen voor de EMG leerlijnen De huidige leermiddelen en methoden zijn veelal ontoereikend voor de doelgroep ernstig meervoudig gehandicapten. In de komende jaren werken we verder aan het koppelen van de juiste middelen aan de leerlijnen voor deze doelgroep. Daardoor maken we het aanbod passend. 7. Gebruik van portfolio’s voor de leerlingen verder uitwerken. 8. Onderwijsaanbod verbreden Van de volgende leergebieden gaan we het
쐽 쐽 쐽
aanbod verbreden: Sociale vaardigheden/weerbaarheid; Techniek; Muziek en expressie.
9. Versterken afstemming tussen onderwijs en revalidatie 10. De integrale benadering van ons onderwijsaanbod via Teamonderwijs Op Maat onderzoeken Teamonderwijs Op Maat (TOM) is een integrale aanpak voor verandering en vernieuwing van de organisatie van het onderwijsaanbod. TOM speelt in op actuele ontwikkelingen: 쐽 Netwerksamenleving: mensen veranderen regelmatig van baan, kennis veroudert snel en er heerst een zapcultuur. Dit stelt andere eisen aan mensen en dus aan onderwijs; 쐽 Ondernemend leren: leerlingen krijgen meer verantwoordelijkheid voor hun eigen leerproces. Onderwijs beweegt van aanbod- naar vraaggerichtheid; 쐽 Recht doen aan verschillen; 쐽 Benutten van talenten: op basis van competentiemanagement de medewerkers zo inzetten dat hun talenten en kwaliteiten zo optimaal mogelijk worden benut. We gaan onderzoeken op welke wijze wij de organisatie van ons onderwijsaanbod zo kunnen inrichten dat we binnen onze visie inspelen op deze ontwikkelingen. 11. Optimaliseren van inzet van onderwijsbegeleiders Op dit moment is de groep van onderwijsbegeleiders in het totale bestand aan medewerkers gering. Gezien de toegevoegde waarde van deze medewerkers gaan we bekijken op welke wijze we deze groep kunnen uitbreiden en (flexibel) inzetten. Dit om het onderwijs op maat verder te verbeteren. Deze aanpak is onderdeel van het bieden van onderwijs-zorgarrangementen, waarin we tevens bekijken op welke wijze ketenpartners kunnen meewerken aan het juiste aanbod. 12. Onderstaande ICT-doelen realiseren In 2013: 쐽 Faciliteren ICT- mogelijkheden het delen van kennis. De in school aanwezige kennis is waardevol en op meerdere plekken inzet baar. Lastig is om de kennis in kaart te brengen en te houden. Daarna volgt het werkelijk delen van die kennis. Via het juiste platform (bijvoorbeeld Microsoft Sharepoint) kunnen medewerkers hun kennis beschikbaar stellen en gebruik maken van die van anderen. De volgende stap is om mensen van buiten toegang te geven tot de verzamelde kennis en die te gebruiken/verrijken/delen. Hier speelt beveiliging een grote rol; 쐽 Maken medewerkers en leerlingen gebruik van digitale mogelijkheden om een brug te
쐽
쐽
쐽
쐽
쐽
slaan tussen school en thuis. E-mail en een digitaal portfolio bieden mogelijkheden om aan anderen te laten zien wat je kunt. De bescherming van privacy moet hierin gegarandeerd zijn; Is er, wat betreft de ICT- faciliteiten, nauwelijks verschil tussen werken binnen de muren van de Maurice Maeterlinckschool of daarbuiten. Via Remote Desktop kunnen belanghebbenden inloggen op het systeem en taken vanaf een andere plek uitvoeren; Is er voor alle (groepen) leerlingen goede software en/of content beschikbaar. Met een veranderende doelgroep is dit een blijvende uitdaging. Daarnaast is er de procedurele keuze tussen top down of bottum up bij het kiezen van software; Kunnen medewerkers en leerlingen vertrouwen op een stabiele ICT-omgeving met waar nodig ondersteuning; Is de Maurice Maeterlinckschool ook qua ICT onderdeel van relevante netwerken. Voor de hand ligt het netwerk van Op Maat, maar ook een meer op de regio gericht netwerk biedt mogelijkheden tot uitwisseling; Levert het systeem van DataCare bruikbare doelen, bronnen en leerlinginformatie. Ook het volgen van leerlingen gebeurt binnen dit systeem. Behalve de juiste techniek vraagt dit ook om ICT-vaardige medewer kers.
13. Onderstaande beleidsvoornemens voor bewegingsonderwijs realiseren 쐽 Het integreren van het nieuwe schoolterrein in de lessen bewegingsonderwijs. In het jaar 2008 is het schoolplein drastisch aangepast. In samenwerking met de Johan Cruyff Foundation is het eerste aangepaste Cruyff Court voor kinderen met een beperking gerealiseerd. 쐽 Een efficiëntere invulling van bewegingsonderwijs, door de aanbouw van een nieuwe sportzaal, grenzend aan de bestaande sportzaal. Dit biedt voor het bewegingsonderwijs in de nabije toekomst wellicht de mogelijkheid om: - De lestijd effectiever in te delen; - Flexibeler om te springen met lestijden; - In pauzes sportactiviteiten aan te bieden; - Twee groepen tegelijkertijd in een aparte sportzaal les te geven om beter te kunnen differentiëren. 쐽 Het invoeren van het leerlingvolgsysteem DataCare voor het bewegingsonderwijs. Dit doen we aan de hand van de leerlijnen, ontwikkeld door het CED. Deze leerlijnen zijn gebaseerd op de wettelijk vastgestelde kerndoelen van het ZML en SO. De doelen die hierin staan, kunnen we direct opnemen in het individuele handelingsplan.
31
Passende begeleiding krijgen
5.1 INLEIDING Dit hoofdstuk beschrijft de wijze waarop de ambulante begeleiding vanuit de Maurice Maeterlinckschool is georganiseerd.
5.2 Visie ambulante begeleiding Ambulante onderwijskundige begeleiding is een flexibele vorm van dienstverlening die de reguliere scholen extra ondersteuning biedt bij het, zo veel mogelijk, wegnemen van de onderwijsbelemmeringen voor leerlingen met een MG/LG/LZK–indicatie (meervoudig gehandicapten/lichamelijk gehandicapten en langdurig zieke kinderen). Deze vorm van begeleiding noemen we ook wel ‘de rugzak’. De ambulante begeleiding kan bestaan uit: 쐽 Het in kaart brengen van de onderwijsbelemmeringen van de leerling en de hulpvragen van de school en de leerling (mede afhankelijk van de vastgestelde vorm van ambulante begeleiding (zie 5.3.4); 쐽 Adviseren bij het opstellen en uitvoeren van een handelingsplan; 쐽 Coachen van leerkrachten bij het realiseren van aanpassingen in de leeromgeving om de onderwijsbelemmeringen zoveel mogelijk weg te nemen; 쐽 Informeren en adviseren over hulpmiddelen, aanpassingen en regelgeving; 쐽 Uitleg geven over de handicap en/of langdurige ziekte, bijvoorbeeld aan schoolteams. Ambulant begeleiders zijn ervaren leerkrachten die de nodige werkervaring hebben opgedaan en speciale opleidingen en cursussen hebben gevolgd. Ambulante begeleiding vindt plaats in het primair onderwijs (BaO/SBO), het voortgezet onderwijs (VO) en het middelbaar beroeps onderwijs (MBO).
5.3. AMBULANTE BEGELEIDING 5.3.1 Intakefase De ambulante begeleiding wordt aangevraagd na indicatiestelling door de Commissie voor de Indicatiestelling (CvI). Deze procedure is vastgesteld door het Regionaal Expertisecentrum (REC) Zuid-Holland-Midden en de trajectbegeleiding van de REC-scholen voert deze uit. Daarnaast kunnen scholen gebruikmaken van preventieve ambulante begeleiding of expertise inkopen voor leerlingen voor wie geen indicatie cluster 3 (LG/MG/LZK) te verkrijgen is of voor leerlingen in het voortraject.
5.3.2 Uitvoering Na indicatie en aanvraag van ambulante begeleiding neemt de ambulant begeleider contact op met de school en de ouders/deelnemer voor een eerste oriëntatie en kennismaking. In dit gesprek legt de ambulant begeleider de werkwijze van de dienst ambulante begeleiding uit en zijn rol in het geheel van de begeleiding. Tijdens verschillende vervolgafspraken vindt de begeleiding plaats.
쐽
쐽
5.3.3 Werkwijzen Ambulante begeleiding vindt plaats volgens een bepaalde werkwijze: 쐽 De ambulant begeleider oriënteert zich op de problematiek van de te begeleiden leerling door middel van dossieronderzoek, observaties in de klas, gesprekken met ouders/deelnemer en gesprekken met leerkrachten/docenten en deskundigen. 쐽 In het eerste contact met de reguliere school stelt de ambulant begeleider een begeleidingsplan en een begeleidingscontract op. Hierin staan de afspraken over de te leveren diensten van de ambulant begeleider aan de reguliere school van de te begeleiden leerling. 쐽 De ambulant begeleider adviseert de reguliere school bij het opzetten van het handelingsplan. Hij beschrijft de beginsituatie en de te bereiken doelen. Daarnaast wordt vastgelegd welke maatregelen de school neemt, wat de personele inzet is en met welk materiaal wordt gewerkt. Wanneer het handelingsplan ingevuld is, wordt dit voorgelegd aan de ouders/deelnemer en, bij overeenstemming, ondertekend door de intern begeleider/directeur of de zorgcoördinator van de reguliere school en de ouders/deelnemer. 쐽 De verantwoording voor het uitvoeren van het handelingsplan ligt bij de reguliere school en de ouders/deelnemer. 쐽 Tijdens de begeleiding adviseert de ambulant begeleider de reguliere school over de uitvoering van het handelingsplan en maatregelen daaromheen. De ambulante begeleider draagt oplossingen aan en levert de expertise en specifieke informatie die nodig is om de gestelde doelen te bereiken. 쐽 Minimaal één keer per jaar vindt er een evaluatiebijeenkomst met school en ouders plaats om het handelingsplan te evalueren. De uitkomst hiervan wordt vastgelegd in een evaluatieverslag en in het dossier bewaard. Het evaluatieverslag vormt onder andere de grondslag voor de eventuele aan-
쐽
쐽
HOOFDSTUK 5
Ambulante begeleiding vraag van een herindicatie. De ambulant begeleider onderhoudt externe contacten om op de hoogte te blijven van ontwikkelingen ten aanzien van het betreffende vakgebied. De ambulant begeleider houdt zijn kennis op peil door middel van professionalisering. Hieronder verstaan we onder meer het volgen van cursussen, het deelnemen aan studiedagen, het lezen van vakliteratuur en het houden van intervisiegesprekken met collega’s; De ambulant begeleider levert een bijdrage aan de ontwikkeling van de afdeling Ambulante Begeleiding door het ontplooien van activiteiten zoals bijvoorbeeld het deelnemen aan werkgroepen, het ontwikkelen van materialen, het opzetten en bijhouden van een orthotheek, het organiseren van studiedagen voor derden, en dergelijke. De ambulant begeleiders maken gebruik van de standaardformulieren betreffende het begeleidingscontract en het begeleidingsplan (zie verder Handboek AB).
5.3.4 Vormen van ambulante begeleiding Binnen de ambulante begeleiding onderscheiden wij drie vormen, die hun eigen specifieke procedures kennen:
5.3.4.1 Rugzak Ambulante Begeleiding (RAB) Bij een positieve indicatie voor cluster 3 LG/MG/LZK kan de reguliere school een leerling gebonden financiering (de rugzak) aanvragen door middel van een CFI-formulier. De school kan de dienst ambulante begeleiding van de Maurice Maeterlinckschool vragen om de ambulante begeleiding te verzorgen.
5.3.4.2 Terugplaatsing Ambulante Begeleiding (TAB) Wanneer een leerling zonder indicatie uitstroomt van de SO/VSO-school (bijvoorbeeld de Maurice Maeterlinckschool) naar een school voor regulier onderwijs, wordt voor maximaal één jaar ambulante begeleiding verzorgd om de terugplaatsing te begeleiden. Bekostiging is er alleen voor de school die de ambulante begeleiding verzorgt.
5.3.4.3 Preventieve Ambulante Begeleiding (PAB) Voor een leerling die aan het eind van de indicatieprocedure een negatieve indicatie heeft gekregen, kan Preventieve Ambulante Begelei-
33
Respect hebben voor elkaar
ding (PAB) worden aangevraagd. Deze begeleiding bestaat uit één tot drie adviesgesprekken voor de reguliere school. Verder wordt de PAB ingezet bij incidentele hulpvragen vanuit het regulier onderwijs en vooruitlopend op een eventuele indicatie (bijvoorbeeld bij ernstige problematiek en acute hulpvragen).
5.6.2 Bekostiging faciliteiten De dienst ambulante begeleiding is gehuisvest in het gebouw van de Maurice Maeterlinckschool. De afdeling ambulante begeleiding betaalt een percentage van haar inkomsten aan SOMETZ voor de geleverde stafdiensten en huisvestingsfaciliteiten.
leerling, bijvoorbeeld door het stellen van duidelijke doelen en het betrekken van de leerlijnen bij dit proces; 3. Verbeteren en op peil houden van de kwaliteit van de ambulante begeleiding door middel van scholing, bijscholing en ontwikkeling van medewerkers
5.6.3 Kwaliteitszorg 5.4 Medewerkers Ambulant begeleiders zijn medewerkers benoemd bij de Stichting SOMETZ en vallen onder het door SOMETZ ontwikkelde Integraal Personeelsbeleid.
5.4.1 Functiegebouw ambulante begeleiding Voor de functie van ambulant begeleider is een FUBE-AB opgesteld (zie Handboek AB). De volgende deskundigen kunnen de uitvoering van de ambulante begeleiding ondersteunen: 쐽 Commissie van begeleiding 쐽 Orthopedagoog 쐽 Maatschappelijk werkende 쐽 Fysiotherapeut 쐽 Ergotherapeut In het jaarlijks af te sluiten contract met Sophia Revalidatie spreken we af welke diensten worden afgenomen.
5.5 Strategie en Beleid Een belangrijk aandachtsgebied voor de afdelingsmanager ambulante begeleiding en de directie van SOMETZ is het ontwikkelen van een pro-actief beleid, waarin de ideeën van ‘passend onderwijs’ en ‘de zorgplicht’ richtinggevend zijn. Hierover staat meer in het in 2008 ontwikkelde beleidsplan, dat is opgesteld naar aanleiding van het kwaliteitsonderzoek.
5.6 MIDDELEN
De afdeling ambulante begeleiding overweegt voor haar kwaliteitszorg gebruik te gaan maken van het in ontwikkeling zijnde kwaliteitssysteem van Beekveld en Terpstra (zie de beleidsvoornemens).
5.6.4 Externe contacten De dienst Ambulante Begeleiding heeft op lokaal niveau functionele en professionele contacten met vele organisaties waaronder: 쐽 Regionaal Expertisecentrum (REC) ZuidHolland-Midden; 쐽 WSNS (project ‘Weer Samen Naar School’ van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap); 쐽 Regiegroep REC; 쐽 Netwerkgroep Ambulante Begeleiding; 쐽 Netwerkgroep trajectbegeleiding. Op regionaal niveau zijn dat onder andere de volgende organisaties: 쐽 ZIEZON (netwerk ziek zijn & onderwijs); 쐽 HCO (educatieve partner voor het onderwijs); 쐽 OA (OnderwijsAdvies); 쐽 WSNS – incidenteel; 쐽 Paramedische en psychosociale medewerkers in periferie; 쐽 Clusteroverstijgende contacten in de regio; Op landelijk niveau heeft Ambulante Begeleiding onder meer contacten via: 쐽 LVC-3 (Landelijke Vereniging Cluster 3); 쐽 Het breed coördinatorenoverleg.
5.6.1 Bekostiging De bekostiging van de dienst ambulante begeleiding vindt plaats langs de volgende lijnen: 쐽 Bekostiging vanuit de RAB-gelden (Rugzak Ambulante Begeleiding); 쐽 Bekostiging vanuit de PAB-gelden (Preventieve Ambulante Begeleiding); 쐽 Bekostiging vanuit nevenactiviteiten. De middelen die we voor ambulante begeleiding ontvangen, komen geheel ten goede aan de bekostiging van deze dienst. Op het niveau van SOMETZ is een meerjarenbegroting opgesteld, waar ambulante begeleiding een autonome plaats in heeft. Jaarlijks wordt in november de begroting voor de afdeling ambulante begeleiding opgesteld op basis van actuele gegevens en de prognose voor het volgende kalenderjaar. De afdelingsmanager ambulante begeleiding treedt op als budgethouder en legt verantwoording af aan de directie over de bestede gelden. De budgethouder beheert het geld en is de enige met tekenbevoegdheid.
5.7 RESULTATEN 5.7.1 Waardering door medewerkers, scholen, ouders en leerlingen De dienst ambulante begeleiding is van plan om de kwaliteit van de geleverde diensten tweejaarlijks te meten door middel van een tevredenheidsonderzoek, bijvoorbeeld door onderwijsadviesbureau Beekveld en Terpstra (zie de beleidsvoornemens).
4. Productontwikkeling met als doel meer servicegericht te kunnen werken naar de ontvangende scholen toe Voorbeelden zijn het inrichten van een helpdesk voor problemen als DCD (Developmental Coördination Disorder) en schrijven, hulp bij het opstellen van handelingsplannen, antwoorden op specifieke vragen bij motorische problemen, antwoorden op vragen in de voorfase van een indicatiestelling/PAB en het voeren van adviesgesprekken, eventueel naar aanleiding van observatie; 5. Op het gebied van Preventieve Ambulante Begeleiding (PAB) cursussen ontwikkelen voor leerkrachten, intern begeleiders, remedial teachers en schoolteams 6. Doorlopende kwaliteitsmeting invoeren bij medewerkers, scholen en ouders/leerlingen/deelnemers door middel van een instrument van onderwijsadviesbureau Beekveld en Terpstra 7. Optimaliseren en vereenvoudigen van de administratie van Ambulante Begeleiding, onder andere met behulp van DataCare; 8. Functioneringscyclus invoeren en in stand houden, gekoppeld aan competentieontwikkeling van ambulant begeleiders 9. Samenwerking met partners verder ontwikkelen We starten eerst met De Piramide (dezelfde doelgroepen), daarna met andere partners binnen het REC en mogelijk REC-overstijgend. We stellen deze verdere samenwerking afhankelijk van de ontwikkelingen richting ‘passend onderwijs’ en de wettelijke mogelijkheden.
5.8 BELEIDSVOORNEMENS 1. Verbetering van de kwaliteit van de begeleidingsplannen en de handelingsplannen met name in het voortgezet onderwijs Hierbij speelt handelingsgericht werken een steeds grotere rol. 2. Opbrengstgericht gaan begeleiden Inzichtelijk maken wat de ambulante begeleiding bijdraagt aan het succes van de
35
Muziek in de les beleven
HOOFDSTUK 6
Resultaten 6.1 INLEIDING
쐽
Het INK-model besteedt in de volgende drie resultaatgebieden aandacht aan de manier waarop de prestaties van onze school tot uitdrukking komen: 쐽 Waardering door ouders; 쐽 Waardering door medewerkers; 쐽 Waardering door omgeving. Hierdoor krijgen we inzicht in de prestaties van onze organisatie en de wijze waarop de belanghebbenden deze prestaties waarderen. De resultaten en de analyse van deze waarderingsonderzoeken (ofwel tevredenheidsonderzoeken) vormen belangrijke bronnen voor het kwaliteitzorgsysteem. Daarin staan leren en verbeteren centraal.
쐽
6.2 WAARDERING DOOR OUDERS 6.2.1 Oudertevredenheidsonderzoek 2007 (OTO 2007) De waardering door ouders is zichtbaar geworden in het OTO van 2007. Het onderzoek waaraan meer dan 50 procent van de ouders meedeed, leverde een eindcijfer van 78 op (schaal 1-100). In de conclusie van het onderzoek stonden de volgende woorden te lezen: ‘Gezien het feit dat de Maurice Maeterlinckschool geen echte onvoldoendes scoort - en dat is niet gebruikelijk bij scholen die Scaudit tot op heden heeft gescand - en er voor de relatief grootste knelpunten toch nog tevredenheid is, mag geconcludeerd worden dat de school een beleid voert dat inspeelt op de wensen en verwachtingen van de ouders. Op een aantal punten is het wenselijk verbeterprojecten te overwegen.’ Het belangrijkste verbeterproject uit dit onderzoek ligt op het gebied van de samenwerking met Sophia Revalidatie en de vrije tijdsbesteding. In de beleidsvoornemens zijn deze verbeterpunten opgenomen.
6.2.2 Onderzoek samenwerking Sophia Revalidatie – MMS In 2007 werd op initiatief van de medezeggenschapsraad onderzoek gedaan naar de kwaliteit van de samenwerking tussen Sophia Revalidatie en de Maurice Maeterlinckschool. Het onderzoek spitste zich toe op de thema’s schriftelijke en mondelinge communicatie en de wijze waarop de planbesprekingen inhoudelijk en organisatorisch zijn georganiseerd. Aan het onderzoek deed 47,6 procent van de ouders mee. Het leverde verbeterpunten op de volgende gebieden:
Het versterken van de rol van zorgcoördinator; Het herijken van de contactmomenten met de ouders (onder andere gespreksmiddagen en planbesprekingen). In de beleidsvoornemens zijn deze verbeterpunten opgenomen.
6.3 Waardering door medewerkers In 2008 vond het medewerkersonderzoek (MO 2008) plaats, dat is uitgevoerd door onderzoeksbureau Integron. Met een respons van 75 procent leverde het onderzoek een representatief beeld op van de verwachtingen, betrokkenheid en tevredenheid van de medewerkers. Het responspercentage past bij de benchmarkgegevens. Het eindcijfer 7,68 ligt significant boven het benchmarkcijfer 6,87. In de ‘TOP 10 TEVREDENHEID’ scoorde de indicator ‘Op mijn werk heerst een collegiale sfeer’ het hoogst met het cijfer 8.88. Verbeterpunten die in het onderzoek genoemd werden liggen met name op de gebieden: 쐽 Gebouw en faciliteiten; 쐽 Communicatie; 쐽 Aandacht voor gedragsproblemen.
Naar aanleiding van het rapport namen we de volgende ontwikkelpunten op in het schoolontwikkelingsplan: 쐽 Ontwikkelen van profielen; 쐽 Afstemmen systeem planbesprekingen en systeem handelingsplanning; 쐽 Ontwikkelen veiligheidsbeleid; 쐽 Inzicht krijgen in beleving sociale veiligheid leerlingen en medewerkers; 쐽 Organisatie richten op opbrengsten.
6.4.2 Inspectie 2008 Eind 2007 en begin 2008 bracht de inspectie een bezoek in het kader van het risicogestuurde toezicht. Voor elk schoolbestuur stelt de inspectie in beginsel éénmaal per jaar een zogeheten toezichtarrangement op, op basis van een risicoanalyse. Hierin staat welk toezicht de instellingen die onder dat bestuur vallen dat jaar krijgen. Naar aanleiding van deze bezoeken werd voor de Maurice Maeterlinckschool een aangepast arrangement afgesproken.
6.4.3 Kwaliteitsonderzoek Ambulante Begeleiding 2007
6.4 WAARDERING DOOR OMGEVING
In 2007 voerde de afdeling Ambulante Begeleiding een kwaliteitsonderzoek uit. Het onderzoek werd gehouden onder de bij de afdeling bekende contactpersonen en leverde een respons op van 74 procent. Honderd van de 138 verstuurde vragenlijsten werden teruggestuurd. Met het prachtige rapportcijfer 8 waardeerden de respondenten de geleverde diensten. Uit het onderzoek bleek duidelijk dat de begeleiding leidt tot verbetering van de resultaten van de leerling. De vraag naar nieuwe vormen van dienstverlening leverde bij de respons de thema’s ‘hulp bij het maken van handelingsplannen’ en ‘scholing’ op.
6.4.1 Inspectie 2007
6.5 Opbrengsten
De inspectie voerde in 2007 een periodiek kwaliteitsonderzoek uit. In het verslag naar aanleiding van dit bezoek schetste hij het volgende algemene beeld van de school: ‘De inspectie trof een team aan dat een grote mate van betrokkenheid toont bij de leerlingen en hun ouders. De veelal kwetsbare lichamelijke omstandigheden waarin de leerlingen zich bevinden vereisen een leeromgeving met veel zorg. Het team, de leerkrachten, klassenassistenten, onderwijsbegeleiders en therapeuten weten dit te realiseren zonder daarbij het belang uit het oog te verliezen om de leerlingen voor te bereiden op een zo zelfstandig mogelijk bestaan in de naschoolse periode’.
Waar gingen onze leerlingen in de periode 2000-2008 naar toe? (zie tabel uitstroompercentages op pag. 38)
We gaan specifieke aandacht geven aan de indicator ‘Veiligheid’ uit dit onderzoek. Van de medewerkers geeft 29 procent aan weleens een gevoel van onveiligheid te hebben vanwege het gedrag van leerlingen. Dat percentage is 14 procent vanwege het gedrag van ouders. 45 procent van de medewerkers geeft daarnaast aan als gevolg van het werk wel eens lichamelijke klachten te hebben. Deze resultaten vragen een plan van aanpak in de beleidsperiode.
6.6 BELEIDSVOORNEMENS Waardering door ouders 1. Verbeteren communicatie tussen ouders en revalidatie Dit beleidsvoornemen richt zich op het onderzoeken van de effecten van de kwaliteitsverbeteringen die in gang zijn en worden gezet in de samenwerking met Sophia Revalidatie;
37
TABEL UITSTROOMPERCENTAGES Vervolginstelling/-organisatie
Percentage
Basisonderwijs Speciale school voor basisonderwijs Speciaal onderwijs voor lichamelijk gehandicapte leerlingen Voortgezet speciaal onderwijs voor lichamelijk gehandicapte leerlingen Speciaal onderwijs voor meervoudig gehandicapte leerlingen Speciaal onderwijs voor zeer moeilijk lerende leerlingen Voortgezet speciaal onderwijs voor zeer moeilijk lerende leerlingen Praktijkonderwijs Leerwegondersteunend onderwijs Pedologisch Instituut Activiteitencentrum Dagcentra voor Volwassenen Andere organisaties
2% 2% 21% 23% 4% 3% 7% 1% 3% 4% 23% 5% 2%
2. Differentiatie meetsystematiek tevredenheid ouders In de beleidsperiode zal thematisch onderzoek worden gedaan naar de tevredenheid van ouders op de verschillende kwaliteitsthema’s. Denk in dit verband aan: de communicatie en informatievoorziening, de samenwerking met Sophia Revalidatie, de veiligheid op school et cetera. In 2010 zal een algemeen oudertevredenheidsonderzoek worden gepland (OTO 2010). Waardering door leerlingen 1. In de beleidsperiode vragen we de leerlingen nadrukkelijk naar de waardering van het onderwijsaanbod, de veiligheid en andere aspecten van de school Waardering door medewerkers 1. Betrokkenheid bij beleidsvorming versterken Dit beleidsvoornemen richt zich op het versterken van het proces van beleidsvorming en de wijze waarop medewerkers daar bij betrokken dienen te worden; 2. Medewerkersonderzoek houden In 2011 en in 2013 plannen we medewerkersonderzoeken. Waardering door omgeving 1. Het organiseren van zelfevaluatie en auditing Evalueren is een van de instrumenten om te bekijken hoe de ontwikkelingen binnen de school verlopen en waar mogelijk verbeterpunten zijn. We gaan bekijken hoe wij de evaluatie zelf zodanig kunnen organiseren dat het inspectiebezoek beperkt kan blijven tot een overleg waarin wij met behulp van bewijsstukken inzicht geven in de excellente kwaliteit van onze dienstverlening; 2. Het transparant maken van de systematiek voor horizontale verantwoording Wij gaan onderzoeken hoe wij op een goede wijze verantwoording kunnen afleg-
38
gen aan de verschillende belanghebbenden. Denk aan de wijk waarin onze school staat, de sponsoren, de gemeente Delft, de ketenpartners, zoals de scholen en organisaties waar onze leerlingen na de Maurice Maeterlinckschool terechtkomen; 3. Inzicht geven in sociale veiligheid (ouders, leerlingen, medewerkers) Sociale veiligheid is een onderwerp waarvoor in de maatschappij veel aandacht wordt gevraagd. We gaan onderzoeken hoe wij optimaal inzicht krijgen in de sociale veiligheid op school en wat nodig is om iedereen zich veilig te laten voelen.