Geactualiseerde versie November 2012
Beknopte handreiking bij onderzoeksrapportage
‘Samen-werken aan passend speciaal onderwijs’ Positie van het (v)so Met passend onderwijs verandert de positie van de (v)so-scholen. Dat plaatst elke (v)so-school opnieuw voor de vraag naar de missie en vooral de visie van de school: waar staan we voor respectievelijk waar gaan we voor? Die visie zal in gesprek met het regulier onderwijs tot stand moeten komen. Het gaat om de afstemming tussen de vraag van het regulier onderwijs naar de expertise die ze aanvullend nodig hebben en het gespecialiseerde onderwijsaanbod van het speciaal onderwijs. Steeds zal het gesprek gaan over welke onderwijsondersteuning waar en door wie het beste geboden kan worden. In elk samenwerkingsverband zal de basisondersteuning en extra ondersteuning die het regulier onderwijs kan bieden mede bepalend zijn voor het onderwijsaanbod van het speciaal onderwijs. Dat dit ingewikkeld wordt als de school voor (v)so deel uitmaakt van een groot aantal verbanden, waarbij de basisondersteuning en extra ondersteuning verschillend gedefinieerd is, hoeft geen betoog. Maar uiteindelijk heeft elke (v)so-school één schoolondersteuningsprofiel. Uit dat profiel moet blijken voor welke onderwijsarrangementen leerlingen op de school terecht kunnen. Gaat de school zich verder specialiseren in het onderwijs aan bepaalde doelgroepen of streeft de school juist naar een verbreding van het onderwijs(zorg)aanbod? De huidige criteria cluster 3 en 4 gelden immers niet meer vanaf 1 augustus 2014. Een vso-school kan er bijvoorbeeld voor kiezen om in de toekomst niet alleen het uitstroomprofiel arbeidstoeleiding aan te bieden, maar ook diplomagericht (vmbo). Of een (v)so-school heeft plannen om onderwijs te verzorgen aan een nieuwe doelgroep, bijvoorbeeld leerlingen die verslaafd zijn. Zorg er altijd voor dat het onderwijsaanbod van het (v)so gezien wordt als een gezamenlijke verantwoordelijkheid en opdracht van het samenwerkingverband. Zonder bestuurlijke dekking zal er geen geld voor een vernieuwd onderwijsaanbod worden gereserveerd. Vanuit de samenwerkingsgedachte adviseren we om duidelijk en tijdig te communiceren over de onderwijsondersteuningsarrangementen die de school kan bieden en wees daarbij ‘expertise’bewust. Op dit moment zijn in veel samenwerkingsverbanden i.o. werkgroepen actief die zich bezighouden met de vormgeving van de ondersteuningsstructuur in het samenwerkingsverband. Indien so/vso-scholen zelf geen deel uitmaken van die werkgroep, zorg er dan in ieder geval voor dat deze werkgroep goed op de hoogte is van het aanbod (en de ambities) van het speciaal onderwijs. Schoolondersteuningsprofiel Elke school voor (v)so is verplicht om een schoolondersteuningsprofiel op te stellen. In september 2012 is een herziene versie van ‘Werken met het schoolondersteuningsprofiel voor regulier en (voortgezet) speciaal (basis)onderwijs’ verschenen in de toolkit bij het referentiekader van de PO Raad. In deze brochure is ervoor gekozen om geen apart model voor het (v)so te presenteren, maar aan te sluiten bij de systematiek die al eerder voor het regulier Pagina 1/11 November 2012 AV1.12I.0079a (12552)
onderwijs was uitgewerkt. Op dit moment zijn tal van modellen voorhanden om een schoolondersteuningsprofiel op te stellen.
Bij het opstellen van een schoolondersteuningsprofiel zijn de volgende aandachtspunten relevant. a
Zorg voor draagvlak bij het team! Zorg ervoor dat het hele team in ieder geval op één bijeenkomst (mee)praat over het profiel. Wanneer het hele team zich uitspreekt over de ambities en grenzen, creëert dat betrokkenheid en ook draagvlak. Een schoolondersteuningsprofiel heeft immers alles te maken met wat de leraren doen op de werkvloer in het primaire proces.
b
Investeer er (tijd) in! Een goed profiel opstellen vraagt een tijdsinvestering van de school, ook al wordt de school daarbij ondersteund vanuit een externe partner.
c
Beschrijf niet alleen de mogelijkheden van de school, maar ook de grenzen! Een schoolondersteuningsprofiel is van belang bij de toelating van leerlingen. Beschrijf niet alleen welke ondersteuning je als school (en in samenwerking met de zorg) kunt bieden, maar wees ook helder in wat je (nog) niet kunt. Bijvoorbeeld een vso cluster 4-school die geen passend onderwijsaanbod heeft voor leerlingen met havo/vwo-capaciteiten doet er goed aan dit helder te maken.
d
Betrek indien mogelijk ook ouders en leerlingen! Om een zo volledig mogelijk beeld te krijgen van de benodigde onderwijsondersteuningsarrangementen kan het zinvol zijn om ook ouders en leerlingen te betrekken bij het profiel.
Doelgroepen In het rapport hebben we een aantal doelgroepen leerlingen specifiek besproken. Hier geven we in het kort enkele bevindingen weer. -
(E)mg-leerlingen
Deze leerlingen zullen ook in de toekomst overwegend aangewezen blijven op het gespecialiseerde onderwijs. Het zijn groepen leerlingen die vaak niet of nauwelijks bekend zijn bij het samenwerkingsverband. Ze stromen immers in via de zorg, KDC of anders. Maar ze moeten uiteraard wel bekostigd worden uit het budget van het samenwerkingsverband. Aan het speciaal onderwijs de opdracht om deze leerlingenstroom inzichtelijk te maken (zie ook overzichten op de website van passend onderwijs). De Tweede Kamer heeft naar aanleiding van het debat over het wetsvoorstel Passend onderwijs een motie ingediend voor de groep ernstig meervoudig gehandicapte leerlingen. In de motie (nummer 73 (33106)) wordt de regering verzocht om in afstemming tussen OCW, VWS en de VNG nog in 2012 een duurzame oplossing uit te werken die passend onderwijs en begeleiding op basis van de (gedecentraliseerde) AWBZ zo goed mogelijk op elkaar doen aansluiten. En tevens om in overleg met de sectororganisaties in het onderwijs nog in 2012 een procedure uit te werken waardoor de plaatsing van ernstig meervoudig gehandicapte leerlingen in een voor hen passende school gerealiseerd kan worden met zo min mogelijk procedurele en administratieve belasting voor de ouders en de betrokken scholen, onder meer door een voorbeeldafspraak in het referentiekader op te nemen. De uitvoering van deze motie heeft vertraging opgelopen door de val van het kabinet. In het nieuwe regeerakkoord staan gewijzigde plannen ten aanzien van de AWBZ. De verwachting is dat VWS in januari 2013 met een brief over de AWBZ zal komen. Die uitwerking van de AWBZ is vervolgens ook weer van invloed op het onderwijs aan de (e)mg-leerlingen. Op dit moment wordt nog gewerkt aan een eenvoudige plaatsingsprocedure voor deze groep leerlingen. Wellicht is het met het SWV bespreekbaar om vanaf 1 augustus 2014 voor de eerste twee/drie/vier schooljaren gelden te reserveren voor deze doelgroep. Pagina 2/11 November 2012 AV1.12I.0079a (12552)
-
Leerlingen met autisme en normale cognitie
De groei van het aantal leerlingen met ASS heeft onder andere te maken met de verruiming van de DSM IV-criteria (ook Asperger en PDDNOS). Niet in elk SWV is een geschikt onderwijsaanbod voor leerlingen met ASS die diplomagericht onderwijs willen volgen. Vanuit de gedachte om de expertise zoveel mogelijk te behouden adviseren we om als samenwerkingsverband gebruik te maken van de ervaringen en opbrengsten van de Passerscholen, auti-klassen en succesvolle flexibele ondersteuningstrajecten, waarbij het regulier en speciaal onderwijs samenwerken. Breng in beeld wat deze groep leerlingen nodig heeft in het onderwijs en vraag aan het regulier onderwijs welke extra arrangementen nodig zijn voor deze doelgroep en welke bijdrage het speciaal onderwijs kan bieden in de vorm van flexibele arrangementen. In de praktijk is gebleken dat speciale (v)so-scholen/locaties voor deze doelgroep leerlingen snel volstromen. Aanbod schept vraag. Het moet niet alleen een passend, maar ook een betaalbaar aanbod zijn. Maak zo lang als het mogelijk is gebruik van de expertise van de Steunpunten Autisme. Bespreek met het samenwerkingsverband op welke wijze de expertise van de steunpunten (wel of niet in combinatie met de AB-diensten) ingezet kan worden. Juist de steunpunten beschikken over brede ervaring met ondersteuning van deze leerlingen in de drie milieus: school, gezin en vrije tijd. -
(Semi-)residentiële leerlingen
Voor deze leerlingen is het speciaal onderwijs per definitie schakelonderwijs. De terugplaatsing bij deze leerlingen is een belangrijk punt in de continuïteit van hun schoolloopbaan. Terugplaatsing start bij de plaatsing in het speciaal onderwijs. Dat betekent dat het relevant is om in een gesprek met de verwijzende school te vragen wat de school straks nodig heeft als de leerling na behandeling weer teruggaat. De praktijk leert dat lang niet alle leerlingen terugkeren naar de reguliere school van herkomst. In dat perspectief zijn een kwalitatief goede onderwijskundige rapportage en een warme overdracht voor deze leerlingen van groot belang. Bespreek in een vroegtijdig stadium welke terugplaatsingarrangementen gewenst zijn, niet alleen inhoudelijk maar ook financieel. De TAB-gelden worden immers met ingang van 1 augustus 2015 naar de samenwerkingsverbanden overgeheveld en vanaf 1 augustus 2016 zijn de samenwerkingsverbanden vrij in de besteding van deze gelden. De opbrengst van een pilot over ‘Terugplaatsingarrangementen’ bij de Zwengel, een cluster 4-school in Rosmalen, wordt medio 2013 verwacht. -
Leerlingen tussen 17-20 jaar in cluster 3 en 4
Op de vso-scholen cluster 3 en 4 zitten leerlingen in de leeftijd van 17-20 jaar. Deze mogelijkheid blijft bestaan. In de Memorie van Toelichting op de kwaliteitswet (v)so staat daarover het volgende: “Het vso blijft onderwijs bieden aan leerlingen van 17 tot 20 jaar, met een mogelijkheid de verblijfsduur te verlengen als daarmee de kansen van de leerling op een diploma of een arbeidsplek worden vergroot. Hiervoor moet ontheffing worden aangevraagd bij de Inspectie van het Onderwijs. Het bevoegd gezag bepaalt de verblijfsduur en streeft daarbij naar een functioneel verblijf. Daarbij wordt het wettelijk kader gevormd door de leerplicht en, bij het uitstroomprofiel vervolgonderwijs, de kwalificatieplicht. Terugkeer naar het regulier onderwijs of een doelmatige overstap naar een vervolgfase is en blijft het uitgangspunt. Daarbij staat het belang van de leerling natuurlijk voorop. Een arbeidsmarktgericht traject kent geen vaste cursusduur, maar duurt ten minste tot het moment waarop de leerling niet meer leerplichtig is. Pagina 3/11 November 2012 AV1.12I.0079a (12552)
Voor deze leerlingen geldt daarbij het uitgangspunt, dat zij in beginsel de school pas verlaten als zij een plek op de, al dan niet beschermde, arbeidsmarkt hebben verworven. Ook bij het uitstroomprofiel dagbesteding geldt dat de verblijfsduur functioneel is; in beginsel stroomt een
leerling uit na ten minste het bereiken van de leeftijd waarop hij niet meer leerplichtig is en nadat hij een plaats heeft verworven in een instelling voor dagactiviteiten.” Deze groep leerlingen zal niet bij alle besturen van het regulier onderwijs bekend zijn. Ons advies is om binnen het SWV te bespreken dat deze groep leerlingen op dit moment op een vso-school zit en helder te maken welke opdracht het bestuur voor deze leerlingen heeft. Om die maatschappelijke opdracht voor deze leerlingen te realiseren is samenwerking van besturen (vso, vo en mbo) met gemeenten, ketenpartners en het bedrijfsleven van groot belang. Bij de berekeningen van OCW is rekening gehouden met het aantal 17-20-jarigen binnen het (v)so. Het is de vraag of deze aantallen de komende jaren ongewijzigd blijven. Het is raadzaam om ook als samenwerkingsverband de verblijfsduur en de uitstroom van deze doelgroep leerlingen te monitoren. Expertise onderwijs en zorg Uit de gesprekken met de collega’s uit het veld blijkt dat de expertise van het speciaal onderwijs vooral tot uitdrukking komt in de samenwerking met de (jeugd)zorginstellingen. Het gaat bij de meeste leerlingen in cluster 3 en 4 niet alleen om een aangepast onderwijsarrangement, maar is een onderwijs- en zorgarrangement noodzakelijk om ondersteuning te bieden bij de schoolloopbaan. Deze integrale benadering van onderwijs en zorg wordt sterk benadrukt. Ook ondersteuning aan het gezin neemt een steeds belangrijker plaats in. De scholen voor (v)so kunnen in hun schoolondersteuningsprofiel aangeven met welke (jeugd)zorginstellingen wordt samengewerkt. Op dit terrein liggen waarschijnlijk ook nog ambities van (v)so-scholen om het aantal onderwijszorgarrangementen verder uit te breiden. Daarnaast is het zinvol om als gezamenlijk speciaal onderwijs in een samenwerkingsverband na te gaan met welke instellingen wordt samengewerkt. Wellicht biedt dat kansen op betere afstemming van trajecten, efficiënte inzet van mensen en middelen en schaalvoordelen. De bestuurders van de (v)so-scholen kunnen hierin initiatieven nemen door zelf op bestuurlijk niveau contact op te nemen met bestuurders van de diverse zorginstellingen. Voor een gewenste verbreding van het aanbod zijn ook contacten met bijvoorbeeld de Jeugd-GGZ relevant. In de afgelopen jaren zijn veel pilots, projecten en onderzoeken uitgevoerd rondom dit thema van samenwerking tussen onderwijs en (jeugd)zorg. Dit voorjaar is de voorlopersaanpak passend onderwijs en zorg voor jeugd gestart. Ook daar komen weer veel ‘good practice’ voorhanden. Het is mede aan het speciaal onderwijs om die ervaringen en uitkomsten mee te nemen naar de nieuwe samenwerkingsverbanden. Maak ook gebruik van elkaars ervaring en kennis als het gaat om de bekostiging van gezamenlijke trajecten onderwijs en zorg. We denken hierbij onder andere aan het overleg met verzekeraars en de inzet van diagnose behandeling combinaties (DBC’s). Expertise en het schoolteam De expertise van de leraren en/of het OOP in het speciaal onderwijs bestaat niet uit kennis alleen. Het gaat ook om vaardigheden en houding, kortom om competenties. De aanwezige competenties worden zichtbaar in de praktijk van het handelen. Daarbij gaat het om het professioneel oordeelsvermogen van een leraar en/of ondersteunende medewerker. Het integraal personeelsbeleid (IPB) is bij het verder ontwikkelen van de expertise en handelingsbekwaamheid van leraren in het speciaal onderwijs een belangrijk instrument. Denk Pagina 4/11 November 2012 AV1.12I.0079a (12552)
daarbij onder andere aan het werken met bekwaamheidsdossiers, coaching van nieuwe leraren, inzetten van de functiemix (LC-functie voor onderzoek).
Bij het verder uitbouwen van expertise hoort ook scholing. Welke opleidingseisen worden gesteld aan het personeel? Krijgen alle beginnende leraren de verplichting om zich bepaalde programma’s/methodieken eigen te maken? Op welke manier worden het scholingsbudget en de professionaliseringsgelden ingezet? Bij de keuzes die hierin gemaakt worden zal niet alleen passend onderwijs richtinggevend zijn, maar ook de eis om handelingsgericht en opbrengstgericht te werken en vorm te geven aan de nieuwe kwaliteitswet (v)so. Kennis beweegt zich in de hoofden van mensen en tussen mensen (met name ‘tacit knowledge’). Een advies is om het professionaliseringsbudget dat beschikbaar komt niet alleen in te zetten voor scholing en cursussen, maar juist ook te investeren in informeel leren, in het samen leren en samen werken in professionele leergemeenschappen. Expertise en beeldvorming Bij de vormgeving van een passend onderwijsaanbod voor leerlingen met complexe onderwijsen ondersteuningsbehoeften gaat het niet alleen om de vraag welke expertise nodig is, maar ook waar de expertise vandaan gehaald kan worden. Dat hoeft niet automatisch het speciaal onderwijs te zijn. Bij die afweging in een samenwerkingsverband speelt niet alleen mee of de expertise ook daadwerkelijk bij het speciaal onderwijs aanwezig is, maar ook of het regulier onderwijs deze expertise aan het speciaal onderwijs toedicht. Met andere woorden: wat is de beeldvorming van het regulier over het speciaal onderwijs? Mensen spreken snel in beelden, zonder daadwerkelijk na te gaan of deze beelden wel kloppen met de werkelijkheid. Vanuit die gedachte adviseren we over die beelden in gesprek te gaan vanuit een open, eerlijke en nieuwsgierige houding (OEN). Expertise en handelingsgericht indiceren De CvI’s hebben in de afgelopen jaren ruime ervaring opgedaan met het opzetten van een indicatietraject en alles wat daarbij komt kijken. Anders dan bij de PCL en RVC is de werkwijze van de CvI onderwerp van toezicht door de inspectie geweest. Daarbij werd niet alleen gekeken naar de juistheid van de toepassing van de criteria, maar ook naar de procedure, wettelijke termijnen enzovoort. Deze opgedane ervaring is zeker relevant voor de nieuwe samenwerkingsverbanden passend onderwijs. Bij het delen van kennis kunnen de CvI’s/REC’s verschillende zaken inbrengen, zoals: -
de expertise van de CvB-leden met handelingsgericht diagnosticeren en het opstellen van een ontwikkelingsperspectief voor leerlingen;
-
het uitwerken van procedures en het bewaken van termijnen als het gaat om toewijzing van onderwijs(zorg)arrangementen. Voor dat laatste hebben veel CvI’s protocollen opgesteld. In het verlengde daarvan ligt het opzetten van een eigen kwaliteitssysteem. Enkele CvI’s zijn zelfs gecertificeerd;
-
het meedenken over een nieuw registratiesysteem. Het CvI-net verdwijnt en daarmee een grote hoeveelheid data en managementinformatie. Op het niveau van het samenwerkingsverband passend onderwijs moet een ander systeem komen. Dan zijn vragen aan de orde als: welke gegevens moeten door de scholen verplicht geregistreerd worden om inzichtelijk te maken welke onderwijsondersteuningsarrangementen zijn afgesproken en voor welke prijs? En welke gegevens zijn relevant voor een managementinformatiesysteem op het niveau van het SWV?
Ouders Voor ouders van leerlingen met speciale onderwijsbehoeften gaat veel veranderen. Tijdige en Pagina 5/11 November 2012 AV1.12I.0079a (12552)
duidelijke voorlichting is in ieder geval belangrijk. En die voorlichting geldt voor het schoolniveau, maar ook op het niveau van het samenwerkingsverband. Voor ouders die een zoon/dochter op het speciaal onderwijs cluster 3 en 4 hebben is informatie over bijvoorbeeld de
herindicaties, de wijzigingen in de criteria, het beleid ten aanzien van terugplaatsing en doorplaatsing relevant. Maak over de voorlichting aan ouders ook gezamenlijke afspraken binnen het samenwerkingsverband. In de huidige wet- en regelgeving wordt de trajectbegeleiding van ouders verzorgd door de REC’s. Door de invoering van de zorgplicht komt de verantwoordelijkheid om de ouders te begeleiden in eerste instantie op het niveau van de afzonderlijke (reguliere) school en/of bestuur te liggen. Dit gegeven benadrukt het belang om als school te investeren in de pedagogische driehoek van kind, ouder en leraar. Ook hier geldt dat het praktisch is om gebruik te maken van opgedane ervaringen en opgebouwde expertise. Daarbij denken we aan de trajectbegeleiding vanuit de REC’s, maar ook aan de diverse loketten voor ouders, die in de afgelopen jaren zijn opgezet. Aansluiting bij samenwerkingverbanden Op basis van de wettelijke regelingen is voorgeschreven bij welke samenwerkingsverbanden de besturen speciaal onderwijs moeten aansluiten. Daarnaast kunnen besturen speciaal onderwijs ervoor kiezen om zich bij meer samenwerkingsverbanden aan te sluiten gelet op leerlingenstromen (voedingsgebied). Voor elk bestuur met een aanbod voor speciaal onderwijs geldt de afweging: bij welke samenwerkingsverbanden sluit ik me aan? Wat is wettelijk voorgeschreven, wat is gewenst, maar ook wat is haalbaar? Misschien moet in sommige gevallen wel gekozen worden voor ‘optimaal’ in plaats van ‘ideaal’. De volgende overwegingen geven we hierover mee. -
Bespreek de aansluitingsstructuur met de andere besturen speciaal onderwijs in de regio.
-
Ga na of het wenselijk en haalbaar is om als besturen/scholen voor speciaal onderwijs elkaar te vertegenwoordigen in bepaalde bestuurlijke overleggen van het samenwerkingsverband. Maak daar waar mogelijk gebruik van de ‘oude’ REC-structuur. Probeer met elkaar efficiënt om te gaan met je tijd, je hebt er toch al te weinig van.
-
Bespreek met de school/scholen speciaal onderwijs van tevoren welke onderwerpen echt noodzakelijk zijn om in te brengen in het samenwerkingsverband. Denk daarbij aan behoud expertise, gezamenlijke verantwoordelijkheid voor personeel (v)so, bekendheid met de doelgroep leerlingen (en financiële consequenties) en tweede peildatum.
-
Zorg voor een duidelijke intern overleg- (bestuur en school c.q. scholen) en communicatiestructuur over passend onderwijs. Elk samenwerkingsverband heeft straks immers eigen afspraken en spelregels waar de school/scholen rekening mee moeten houden. En vergeet daarbij ook de leraren van de eigen school/scholen niet.
Samenwerking binnen het speciaal onderwijs In elk samenwerkingsverband zit een unieke combinatie van scholen voor speciaal onderwijs. In het perspectief van de veranderingen voor het speciaal onderwijs ligt het voor de hand om tijd en energie te steken in de afstemming met de collega cluster 3- en 4-scholen in dezelfde regio. Bespreek de schoolondersteuningsprofielen met elkaar. Ga na of er wellicht groepen leerlingen zijn die dezelfde onderwijsbehoefte hebben en waarvoor de afzonderlijke scholen eigenlijk een te beperkt aanbod hebben. Denk daarbij aan samenwerking tussen een cluster 3- en 4-school in het kader van het uitstroomprofiel arbeidstoeleiding. Of een samenwerking tussen cluster 3 en 4 gericht op het realiseren van een voorziening/gespecialiseerd onderwijszorgarrangement voor lvg+ leerlingen. Maar misschien is er op dit moment ook wel sprake van overlap binnen het eigen cluster onderwijs. Wetende dat de financiële ruimte in veel regio’s beperkt is, zal dat ook om afstemming vragen. Pagina 6/11 November 2012 AV1.12I.0079a (12552)
Afstemming met OPDC, praktijkonderwijs en sbo-onderwijs Denk bij de afstemming van speciaal onderwijs in de regio ook aan mogelijkheden en kansen richting het sbo-onderwijs, praktijkonderwijs en een OPDC. Voor de cluster 4-scholen is met name de afstemming met het sbo relevant. Verschillende sboscholen hebben in de afgelopen jaren veel lgf-leerlingen cluster 4 begeleid. Daarmee vormen deze scholen een thuisnabije voorziening voor een bepaalde groep leerlingen met speciale onderwijsbehoefte. Andere sbo-scholen hebben veel expertise ontwikkeld in de ondersteuning van het regulier basisonderwijs. Wellicht zijn er mogelijkheden om (v)so expertise te behouden en te koppelen aan de deskundigheid die aanwezig is bij sbo-scholen, de huidige ABdienstverlening en de Steunpunten Autisme. Voor afstemming met het praktijkonderwijs is met name het uitstroomprofiel arbeidstoeleiding relevant. Voor deze groep leerlingen zijn in de regio soms beperkte kansen op de arbeidsmarkt en afspraken en samenwerking met gemeenten (met een taak voor deze leerlingen), ondernemers en praktijkonderwijs zijn nodig om de leerlingen duurzaam naar arbeid toe te leiden. Tussenvoorzieningen Op dit moment is in de samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs al een aantal tussenvoorzieningen opgenomen, zoals Rebound, Op de Rails (ODR) en Herstart. In sommige regio’s zijn deze trajecten al gedeeltelijk samengevoegd. Het is aan het SWV om te bezien welke voorzieningen in de toekomst behouden blijven (en welk voorzieningenniveau bekostigd kan worden). Gegeven de situatie dat het regulier en speciaal onderwijs met elkaar verantwoordelijk zijn voor een passend onderwijsaanbod voor alle leerlingen in de regio, is het aan te bevelen om gezamenlijk (speciaal en regulier) te inventariseren wat aan tussenvoorzieningen nodig is (inhoud van het arrangement, duur van het traject, bekostiging, criteria enzovoort) en wie dat het meest efficiënt en effectief kan realiseren. Naar aanleiding van de behandeling van het wetsvoorstel Passend onderwijs in de Eerste Kamer zijn drie moties ingediend. Met de motie Ganzevoort wordt de regering verzocht te bewerkstelligen dat er voor leerlingen met gedragsproblemen voorzieningen worden getroffen zodat schorsing zoveel mogelijk voorkomen kan worden. Wellicht dat de uitwerking van deze motie de samenwerkingsverbanden verplicht om een vorm van tussenvoorziening in stand te houden. Relatie tussen regulier en speciaal onderwijs Niet in alle samenwerkingsverbanden is het regulier onderwijs even bekend met het speciaal onderwijs en andersom. Als je met elkaar ketenpartners wilt zijn, dan is kennismaking een eerste stap. Goede initiatieven zijn bijvoorbeeld SSOE open expertisedagen heeft georganiseerd op school met een grote opkomst en Alterius die gericht een aantal bestuurders heeft uitgenodigd. Daarnaast heeft SSOE gesprekken gevoerd met de stakeholders over het te voeren onderwijsbeleid. In diverse samenwerkingsverbanden heeft het regulier onderwijs aangegeven dat het eenzelfde (tussen)voorziening of de ambulante ondersteuning beter en goedkoper in eigen beheer kan uitvoeren dan het speciaal onderwijs. In algemene zin is niet aan te geven of dat wel of niet zo is. In deze discussies waar deelbelangen een rol spelen is het goed om open en transparant te zijn over wat je als (v)so-school kunt bieden. En sommige arrangementen zijn wellicht beter op z’n plaats in het regulier onderwijs. In het perspectief van samenwerking ligt het voor de hand om in dat laatste geval in ieder geval aan te bieden om hierover mee te denken. Pagina 7/11 November 2012 AV1.12I.0079a (12552)
Terugplaatsing en overplaatsing Geheel in de lijn van passend onderwijs wordt het speciaal onderwijs voor meer leerlingen schakelonderwijs. De wetswijzigingen passend onderwijs schrijven voor dat in het ondersteuningsplan het beleid met betrekking tot terugplaatsing en overplaatsing naar het regulier basisonderwijs of voortgezet onderwijs van so/vso leerlingen wordt opgenomen. Het gaat hierbij om so- en vso-leerlingen voor wie de periode waarop de toelaatbaarheidsverklaring betrekking heeft, is verstreken. Een toelaatbaarheidsverklaring voor het so of vso wordt voor één of meer jaren afgegeven door het samenwerkingsverband. De WEC wordt in verband hiermee ook aangepast. Daarin staat nu dat in het laatste schooljaar waarop de toelaatbaarheidsverklaring betrekking heeft, het bevoegd gezag er zorg voor draagt dat terugplaatsing of overplaatsing van de leerling naar het basisonderwijs of voortgezet onderwijs plaatsvindt, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat voortgezet verblijf van de leerling in het speciaal onderwijs dan wel voortgezet speciaal onderwijs noodzakelijk is en het samenwerkingsverband een nieuwe toelaatbaarheidsverklaring heeft verstrekt. Naast ideële gronden is voor een aantal regio’s actief terug- en doorplaatsingsbeleid noodzakelijk, gelet op de effecten van de verevening de komende jaren. Het terug- en doorplaatsingsbeleid is een gezamenlijke verantwoordelijkheid in het samenwerkingsverband. Wat heeft de reguliere school nodig als de leerling na een tijdelijk verblijf in een tussenvoorziening of een school voor (v)so terugkeert? Bij het realiseren van terugplaatsingsbeleid gaat het om het creëren van vloeiende overgangen in de schoolloopbaan van betreffende leerlingen. Er zijn al verschillende initiatieven om de terugplaatsing van leerlingen actief te bevorderen. -
Betrek bij de herindicatiebespreking van leerlingen in het speciaal onderwijs bijvoorbeeld ambulante begeleiders. Zij hebben over het algemeen goed zicht op de mogelijkheden van het regulier onderwijs in de regio.
-
De gelden die gemoeid zijn met de Terugplaatsings Ambulante Begeleiding (TAB) gaan op termijn naar de samenwerkingsverbanden. Bespreek met het regulier onderwijs of alle leerlingen zonder begeleiding terug kunnen of dat voor bepaalde leerlingen toch een terugplaatsingsarrangement gewenst is. Daarbij kan onderscheid gemaakt worden in verschillend arrangementen. Neem dit op in de begroting van het SWV.
-
Betrek bij de herindicatie collega’s vanuit de zorginstellingen. Dan kan vanuit het speciaal onderwijs, indien gewenst, een gecombineerd traject worden aangeboden bij terugplaatsing.
Vanzelfsprekend zijn de ouders en de leerling zelf belangrijke partners bij een terugplaatsingstraject. Doorzettingsmacht Met de invoering van passend onderwijs is wettelijk geregeld dat de school die geen passend onderwijsaanbod kan bieden aan een leerling de zorgplicht heeft om een andere school/tussenvoorziening te vinden voor deze leerling. Hiermee wordt op papier de kans kleiner dat er leerlingen tussen wal en schip raken. Ook al probeert de nieuwe wetgeving ‘thuiszitters’ te voorkomen, de ervaring in de afgelopen jaren leert dat er toch kinderen (tijdelijk) tussen wal en schip (dreigen te) vallen. Onze aanbeveling is om op welke manier dan ook ‘doorzettingsmacht’ te regelen in een samenwerkingsverband. We sluiten hierbij aan bij het advies van Van Beekveld en Terpstra die spreken over het belang van een scheidsrechterfunctie. “De onafhankelijkheid van deze functie is essentieel. Onafhankelijkheid is de enige manier om een goede afstemming tussen individuele (organisatie) belangen en gemeenschappelijke Pagina 8/11 November 2012 AV1.12I.0079a (12552)
(maatschappelijke) belangen tot stand te brengen.”
Ambulante begeleiding (externe dienstverlening) De huidige stand van zaken rondom ambulante begeleiding laat een gevarieerd beeld zien dat varieert van REC’s c.q. besturen die al besloten hebben om deze diensten op te heffen tot een aantal initiatieven om clusteroverstijgende externe dienstverlening op gedeeltelijk commerciële voet verder uit te werken. Voor een aantal inspirerende voorbeelden verwijzen we naar de brochure: ‘Koplopers clusteroverstijgende ambulante begeleiding’, uitgegeven door SPSO. Een van de adviezen van deze koplopers is: zoek de samenwerkingsverbanden op en laat zien dat je niet alleen wat te bieden hebt, maar ook dat je in staat bent de wensen van de scholen te vertalen in een gericht begeleidingsaanbod. Een tweede advies gaat in op het belang van de relatie met de leraren in het regulier onderwijs. Zij zijn handelingsverlegen en stellen de ondersteuningsvragen. Natuurlijk speelt in elke regio de vraag of en zo ja op welke wijze het regulier onderwijs na 1 augustus 2016 de ondersteuning vanuit het speciaal onderwijs blijft inkopen. In elk samenwerkingsverband zullen de AB-diensten, Steunpunten Autisme samen met het regulier onderwijs op zoek moeten gaan naar maatwerk. Op dit moment wordt de laatste hand gelegd aan de afspraken tussen OCW, de vakbonden en de sectororganisaties over het behoud van expertise en de verantwoordelijkheid van het regulier onderwijs om collega’s uit de AB-diensten en de Steunpunten Autisme voor het onderwijs te behouden. Afstemming met cluster 2 De cluster 1- en 2-instellingen zijn straks beide landelijk georganiseerd. In het perspectief van afstemming ligt het voor de hand om als samenwerkingsverbanden passend onderwijs goede contacten te onderhouden met deze landelijke instellingen. Cluster 2 heeft het onderwijsaanbod inmiddels beschreven aan de hand van 19 onderwijsarrangementen. Van cluster 3- en 4scholen, maar ook van het regulier onderwijs, mag worden verwacht dat ze kennis nemen van deze onderwijsarrangementen. Dat geldt vooral voor de arrangementen en ook de criteria voor de doelgroep ESM-leerlingen. Ons advies is om tijdig afspraken te maken over leerlingen waar twijfel over bestaat of het een leerling is voor het cluster 2-onderwijs. Indien een CvB van cluster 2 beslist dat een leerling met ESM-problematiek niet toelaatbaar is tot het cluster 2-onderwijs, dan valt de leerling automatisch binnen de verantwoordelijkheid van het samenwerkingsverband passend onderwijs in de regio. Niet alleen de toewijzingscommissie in een SWV, maar ook alle scholen in het SWV zullen goed op de hoogte moeten zijn van de landelijke criteria die cluster 2 hanteert. De besturen van cluster 1 en 2 hebben geen zorgplicht. Dat kan betekenen dat in een uiterst geval deze instellingen een leerling kunnen weigeren. Ook dan valt de leerling binnen de verantwoordelijkheid van een samenwerkingsverband. Vanzelfsprekend is het gewenst om hier op voorhand goede afspraken over te maken. Overleg met gemeente en bedrijven over huisvesting We adviseren om plannen voor nieuwbouw/verbouw voor (v)so-scholen niet alleen met de gemeente te bespreken, maar ook met een aantal andere relevante besturen uit het samenwerkingsverband en mogelijk ook zorgpartners. Denk daarbij aan gespreksthema’s zoals krimp, huidige huisvesting van alle (v)so-scholen, verdichting van de problematiek, mogelijkheden van samenwerking tussen cluster 3- en 4-onderwijs en/of sbo-onderwijs en/of kinderdagverblijven en/of zorginstellingen. In breder verband kan worden nagedacht over de Pagina 9/11 November 2012 AV1.12I.0079a (12552)
wenselijkheid en noodzaak van nieuwbouw en welke specifieke eisen vervuld dienen te worden om bijvoorbeeld een bredere groep leerlingen binnen de nieuwbouw onderwijs te bieden. Het
speciaal onderwijs kan daarbij expertise inbrengen als het gaat om tal van praktische zaken (rolstoelvriendelijk gebouw, hoogte van de lichtknoppen enzovoort). In het kader van de arbeidstoeleiding kunnen met bedrijven afspraken worden gemaakt over de mogelijkheid om leerwerkplekken op de bedrijven te realiseren óf nascholing van werknemers op de scholen plaats te laten vinden. Eerste ondersteuningsplan voor een kortere periode vaststellen In het wetsvoorstel staat dat het ondersteuningsplan minimaal eenmaal in de vier jaar vastgesteld moet worden. Ons voorstel is om het weliswaar met elkaar te hebben over de langere termijn (waarbij bijvoorbeeld de visie op ‘goed onderwijs en krimp’ aandachtspunten zijn), maar het eerste ondersteuningsplan te maken voor een periode van twee jaar: 1 augustus 2014 – 1 augustus 2016. Dat geeft de mogelijkheid om het als een groeidocument te beschouwen en echt de tijd te nemen om belangrijke wijzigingen goed doordacht door te voeren. Tegen die tijd is ook meer bekend over de reorganisatie bij de Jeugdzorg (2015). Dan kan daar in het tweede plan rekening mee gehouden worden. Die afstemming tussen onderwijs en Jeugdzorg is voor het speciaal onderwijs uitermate relevant.
Suzanne Beek en Aleid Schipper November 2012
Pagina 10/11 November 2012 AV1.12I.0079a (12552)
Pagina 11/11 November 2012 AV1.12I.0079a (12552)