Sociaal kapitaal: slagboom of hefboom? Samenvatting
Wil van Esch, Régina Petit, Jan Neuvel en Sjoerd Karsten
Colofon
Titel
Sociaal kapitaal in het mbo: slagboom of hefboom?
Auteurs
Wil van Esch, Régina Petit, Jan Neuvel en Sjoerd Karsten
Tekstbewerking
Miranda van Elswijk
Uitgave
Expertisecentrum Beroepsonderwijs September 2011
Ontwerp
Art & Design Theo van Leeuwen BNO
Vormgeving
Evert van de Biezen
Bestellen
Via
[email protected] o.v.v. bestelnummer A00654 expertisecentrum beroepsonderwijs
ecbo ’s-Hertogenbosch
ecbo Utrecht
Postbus 1585
Postbus 19194
5200 BP ’s-Hertogenbosch
3501 DD Utrecht
073 687 25 00
030 296 04 75
www.ecbo.nl
Gebruik en overname van teksten, ideeën en resultaten uit deze publicatie is vrijelijk toegestaan, mits met bronvermelding.
EvdB-A00654_v1/110915
[email protected]
Sociaal kapitaal in het mbo: slagboom of hefboom?
Kapitaal verwijst naar iets waardevols. Bij sociaal kapitaal gaat het om de relaties die waardevol zijn, bijvoorbeeld de mensen die we via studie, werk of vrijetijdsactiviteiten leren kennen. Netwerken dus. Er is al het nodige onderzoek gedaan naar het sociaal kapitaal van volwassenen en de voordelen daarvan (zoals het vinden van een nieuwe baan). Daarentegen is er nog maar weinig bekend over het sociaal kapitaal van jongeren en nog minder over dat van jongeren die een beroepsopleiding volgen. In netwerken van jongeren bevinden zich allerlei mensen die hen mogelijk kunnen helpen. Dat kunnen familieleden zijn, maar ook kennissen en vrienden en bekenden van verenigingen en vrijwilligerswerk. Het is de vraag hoe netwerken van mbo’ers eruit zien en in hoeverre er mensen zijn die – als dat nodig is – kunnen helpen. Daarnaar deden vier medewerkers van het Expertisecentrum Beroepsonderwijs (ecbo) onderzoek met een enquête onder mbo’ers naast groepsgesprekken met docenten.
Verwerven van sociaal kapitaal De ene persoon komt uit een gezin met hoogopgeleide ouders die omgaan met invloedrijke personen. De ander komt uit een gezin dat wordt gekenmerkt door laaggeletterdheid, werkloosheid en sociale isolatie. Het spreekt voor zich dat de eerstgenoemde een voorsprong heeft als het gaat om de loopbaan. Het gezin en de ouders spelen dus een belangrijke rol. Naast de invloed van ouders genereren jongeren ook zelf sociaal kapitaal. Leeftijdgenoten en de school zijn daarbij belangrijk. Ook is bekend dat club, vereniging en vrijwilligerswerk belangrijke manieren kunnen zijn om nieuwe mensen te leren kennen.
3
Hoe ziet het netwerk van mbo’ers eruit? Ecbo onderzocht het netwerk van 1.556 mbo-deelnemers (waarvan 20% voortijdig schoolverlaters) die een bol-opleiding volgen op niveau 2 en 4 in de sectoren Handel & Administratie, Techniek en Zorg & Welzijn. Het betrof deelnemers van autochtone, Surinaamse, Marokkaanse en Turkse herkomst in het laatste jaar van hun opleiding.
4
Om het netwerk te onderzoeken is gekeken naar de beroepen die de mensen in het netwerk hebben, omdat het beroep vaak een bepalende factor is in de status en positie die iemand heeft. Van het netwerk van mbo’ers zijn de beroepen van familielieden, vrienden en kennissen in kaart gebracht. Hiermee werd duidelijk hoeveel mensen met beroepen zij kennen, de status van deze beroepen en de variatie. Een aantal resultaten in dit onderzoek ligt voor de hand, maar er zijn ook resultaten die opvallen. Mbo’ers op niveau 4 hebben een iets groter en gevarieerder netwerk van beroepsbeoefenaren met gemiddeld genomen beroepen met een hogere status dan mbo’ers op niveau 2. Ditzelfde geldt voor mannen in vergelijking met vrouwen. Dit komt overeen met ander onderzoek. Wat opvalt is dat allochtone mbo’ers een iets gevarieerder netwerk hebben in vergelijking met autochtonen uit dit onderzoek. Ook wat omvang en status van het netwerk betreft, zijn het eerder Surinamers en Turken die in positieve zin opvallen dan autochtonen. Met deze resultaten moeten we in ogenschouw nemen dat uitsluitend percepties van mbo’ers zelf zijn gemeten. Er kunnen bijvoorbeeld verschillen zijn in wat mbo’ers verstaan onder ‘iemand kennen’. En iemand kennen hoeft nog niet te betekenen dat iemand ook toegankelijk is voor eventuele hulp. Ook is het denkbaar dat er binnen sommige culturen meer sociaal contact is buiten het gezinsverband en dat meer personen, ook met hogere posities, in beeld zijn. Een ander resultaat is dat mbo’ers die actief zijn in club- en verenigingsverband, en vrijwilligerswerk, meer hulpbronnen ervaren bij hun opleiding.
Zetten mbo-studenten hun netwerk doelgericht in? Het hebben van een netwerk hoeft nog niet te betekenen dat je daar iets aan hebt. Het is de vraag of mbo-studenten hun netwerk doelgericht kunnen inzetten. Bij die doelen gaat het in dit onderzoek om het afronden van de opleiding, het maken
van een beroepskeuze en het vinden van een stageplaats. Er is niet gevraagd naar feitelijke hulp die is gegeven (omdat niet iedereen hulp nodig heeft), maar naar beschikbare hulp voor als dit nodig is of nodig zou zijn geweest. Het gezin en de ouders in het bijzonder vormen de belangrijkste hulpbron, maar ook de betekenis van goede vrienden moet niet worden onderschat. De betekenis van kennissen is iets kleiner. Bij deelnemers op niveau 4 komt het vaker voor dat er helemaal geen familieleden , vrienden of kennissen zijn die iets kunnen bijdragen. Dit kan erop wijzen dat de mbo’ers op niveau 4 het niveau van de ouders zijn ontstegen. Deze ouders hebben wellicht minder de mogelijkheid om nog iets te kunnen bijdragen. Deze uitkomst verschilt dus met sociaal kapitaal in de vorm van het netwerk zelf (omvang netwerk en dergelijke), waarbij juist niveau 4 in het voordeel is. En hoe ouder de deelnemer, hoe minder hulpbronnen. Autochtonen ervaren meer hulpbronnen dan de andere drie etnische groepen. Surinaamse vrouwen ervaren de minste hulpbronnen. Ook maatschappelijke participatie speelt een rol; mbo’ers die actiever zijn in club-, verenigingsverband en vrijwilligerswerk ervaren meer hulpbronnen bij hun opleiding. 5
Effecten van sociaal kapitaal Het is de vraag of een groot, divers samengesteld netwerk met een hoge beroepsstatus leidt tot meer schoolsucces, een scherper beroepsbeeld en grotere tevredenheid over de stage. Uit dit onderzoek komt naar voren dat het netwerk zelf (omvang, status en variatie) iets bijdraagt, maar niet zo veel. Aan de andere kant is het moeilijk vast te stellen wat je kunt verwachten. Ook andere studies laten zien dat deze effecten klein zijn. Het is logisch dat er legio andere factoren zijn die van groter belang zijn voor concrete zaken zoals de schoolloopbaan dan het kennen van mensen met beroepen. De gedachte achter dit type sociaal kapitaal wordt ook wel vergeleken met een onzichtbare hand waarbij het kennen van mensen op onvoorziene wijze kan helpen. Het is moeilijk om onvoorziene hulp te meten aan de hand van concrete doelstellingen zoals de scherpte van het beroepsbeeld. Toegang tot hulpbronnen draagt in vergelijking met het netwerk zelf iets meer bij; aan schoolprestaties en aan een scherper beroepsbeeld. Een opvallend resultaat is dat deelnemers die een opleiding volgen, in alle opzichten duidelijk meer toegang tot hulp ervaren in vergelijking met de voortijdig schoolverlaters tijdens hun mbo-
opleiding. Dit lijkt erop te wijzen dat meer toegang tot hulp het continueren van de opleiding bevordert.
De rol van sociaal kapitaal in de opleiding Mbo-instellingen besteden volgens mbo’ers op verschillende manieren aandacht aan het verwerven van sociaal kapitaal. Zo’n 70% van de instellingen geeft de opdracht om contact te leggen met een bedrijf en besteden aandacht aan het goed overkomen tijdens een stage of werkbezoek. Zo’n 30% geeft mbo’ers de opdracht om hun netwerk in kaart te brengen en besteedt aandacht aan digitale netwerken als middel om contact te leggen met anderen. In groepsgesprekken met docenten kwam naar voren dat docenten het belang inzien van netwerken voor mbo’ers, maar dat de meesten hier niet expliciet aandacht aan besteden. De meeste docenten zouden meer aandacht voor sociaal kapitaal binnen de opleiding toejuichen en ook meer ondersteuning voor henzelf daarbij. 6
Opleidingsniveau ouders Het verschil tussen het opleidingsniveau van autochtone en allochtone ouders is groot (bijvoorbeeld 4% van de autochtone vaders heeft maximaal primair onderwijs tegenover 54% van de Marokkaanse vaders). Het was te verwachten dat dit invloed zou hebben op de aard van het netwerk als ook op de toegang tot hulpbronnen in het netwerk. Opmerkelijk genoeg is dit niet het geval. Het kan als een grote prestatie worden beschouwd dat dit niet te merken is aan het netwerk van hun kinderen en de hulpbronnen die hun kinderen ervaren. Wel lijkt het erop dat Marokkaanse mbo’ers, waarvan de ouders het laagst zijn opgeleid over iets minder sociaal kapitaal beschikken. Zij hebben een kleiner netwerk en ervaren minder toegang tot hulp via familie, vrienden en kennissen. Dit maakt de positie van Marokkaanse mbo’ers kwetsbaar, ook voor hun toekomstige arbeidsmarktpositie.
Maatschappelijke participatie Een rode draad in het onderzoek is het belang van maatschappelijke participatie. Hoe meer participatie, bijvoorbeeld in club- of verenigingsverband of (vrijwilligers) werk, hoe meer sociaal kapitaal. Kennelijk draagt maatschappelijke participatie bij aan het leren kennen van zowel nieuwe vrienden als kennissen en nemen hiermee de omvang en status van het netwerk en de beschikbare hulpbronnen toe. Aan de andere kant is niet te zeggen of maatschappelijke participatie als oorzaak of als gevolg kan worden gezien. Het is denkbaar dat personen die de neiging hebben om te participeren in allerlei verbanden, zich ook op andere wijze onderscheiden, bijvoorbeeld in communicatieve vaardigheden en dat juist deze factor van invloed is op het netwerk.
Slagboom of hefboom? Op de vraag of sociaal kapitaal werkt als slagboom of als hefboom, is geen eenduidig antwoord te geven. Voor mbo’ers die een beroep kunnen doen op familie, vrienden en kennissen kan sociaal kapitaal fungeren als hefboom. Zodra zij hulp nodig hebben, is deze binnen handbereik en is er in ieder geval de bereidheid om mee te denken over keuzes of oplossingen. Wanneer deze jongeren ook nog actief zijn op maatschappelijk gebied, zijn de kansen op een groeiend en bruikbaar netwerk nog groter. De meeste mbo’ers uit dit onderzoek hebben een netwerk van beroepsbeoefenaren en in bepaalde mate toegang tot hulpbronnen, maar dit geldt niet voor allemaal. Er zijn er ook met een zeer beperkt netwerk en weinig of zelfs geen toegang tot hulpbronnen. Voor mbo’ers die uit een omgeving komen met vooral laag geschoolde en werkloze mensen en die met vrienden omgaan waarvoor hetzelfde geldt, kan sociaal kapitaal een slagboom worden. Vooral anderen worden bevoorrecht en gestimuleerd in hun loopbaan, maar zij zijn aangewezen op zichzelf. Meer lezen? Op www.ecbo.nl vindt u de volledige tekst van het onderzoek ‘Sociaal kapitaal in het mbo. Slagboom of hefboom?’.
7
8