Stroomlijnen Onderzoek naar de doorstroom van vmbo naar havo
CINOP, ’s-Hertogenbosch Wil van Esch en Jan Neuvel
Colofon Titel: Auteurs: Tekstverzorging: Ontwerp omslag: Vormgeving: Bestelnummer:
Stroomlijnen : Onderzoek naar de doorstroom van vmbo naar havo Wil van Esch en Jan Neuvel Daphne Doemges Theo van Leeuwen BNO Evert van de Biezen A00436
Uitgave: CINOP, ’s-Hertogenbosch Oktober 2007 © CINOP 2007 Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Postbus 1585 5200 BP ’s-Hertogenbosch Tel: 073-6800800 Fax: 073-6123425 www.cinop.nl
EvdB-07048/071030
ISBN 978-90-5003-520-0
Voorwoord
Met het oog op versterking van de beroepsonderwijskolom is er veel aandacht voor de doorstroom van vmbo naar mbo. CINOP Expertisecentrum doet daar regelmatig onderzoek naar en heeft onder de titel De overgang van vmbo naar mbo: van breukvlak naar draagvlak recent een overzichtsstudie uitgebracht van Nederlands onderzoek (juni 2007). Minder aandacht gaat uit naar de doorstroom van vmbo naar het algemeen vormend onderwijs. Er is echter een toenemende groep deelnemers in de theoretische en in de gemengde leerweg van het vmbo die wil doorstromen naar het havo. Doorstroom vanuit de theoretische leerweg kent geen wettelijke belemmeringen, voor doorstroom vanuit de gemengde leerweg is echter nog toestemming vereist van de inspectie. De Adviesgroep vmbo pleit er in haar rapport Voortvarend vmbo, samen koersen op bewegingsruimte voor om scholen (vmbo in samenspraak met havo) zelf te laten bepalen of een leerling uit de gemengde leerweg geschikt is voor toelating tot het havo. Dat pleit wordt onder andere ingegeven doordat de verschillen tussen beide leerwegen beperkt zijn: slechts in één vak is er verschil. De Adviesgroep heeft het onderwijsveld hierover uitvoerig geconsulteerd. Daaruit blijkt dat er een groot draagvlak is voor het toekennen van gelijke doorstroomrechten aan leerlingen uit beide leerwegen vmbo. De minister van OCW heeft het voorstel overgenomen van de Adviesgroep om de toestemming van de inspectie te laten vervallen. Om meer zicht te krijgen op feiten, ervaringen en opvattingen over de doorstroom van vmbo naar havo, heeft de Adviesgroep vmbo aan CINOP Expertisecentrum gevraagd om nader onderzoek. Het voorliggend rapport is daarvan het resultaat. Het brengt feiten in beeld over het percentage dat doorstroomt, maar ook over de kansen om het havo met succes af te ronden.
Daarnaast komen ervaringen en opvattingen aan de orde van havo-scholen met de leerlingen uit beide leerwegen. Daaruit blijkt dat havo-scholen allerlei waarborgen inbouwen voordat zij besluiten tot toelating. Het vmbo-diploma op zich wordt als onvoldoende garantie beschouwd op succes. Het onderzoek leert ook dat een deel van de instromers uit het vmbo het havo niet met succes afmaakt en een deel daar wel in slaagt. Het succes zou wel eens groter kunnen worden als havoscholen en vmbo-scholen zich gezamenlijk inspannen voor het ‘op koers houden’ van de instromers uit het vmbo. Wij hopen dat het onderzoek bijdraagt aan het ontwikkelen van structurele inspanningen om de overgang van vmbo naar havo beter te laten verlopen en dat daardoor meer vmbo’ers met succes het havo zullen afsluiten. Cees Doets Directeur CINOP Expertisecentrum Dirk van der Spoel Voorzitter Adviesgroep vmbo
Inhoudsopgave
1 Samenvatting
1
1.1 Achtergrond en vraagstelling
1
1.2 Onderzoeksopzet
2
1.3 Bestaande onderzoekskennis over gl’ers en tl’ers
3
1.4 In-, door- en uitstroom op het havo van gl’ers en tl’ers
4
1.5 Beleid havo’s bij toelating, plaatsing en begeleiding van gl- en tl-leerlingen
6
1.6 Profielkeuze van gl’ers en tl’ers vergeleken met die van havisten
8
1.7 Ervaringen met gl- en tl-leerlingen op havo-scholen
8
2 Inleiding
11
2.1 Achtergrond, doel en onderzoeksvragen
11
2.2 Opzet en uitvoering van het onderzoek
13
2.3 Indeling van het rapport
17
3 Gegevens over gl- en tl-leerlingen uit bestaand onderzoek
19
3.1 Enkele kerncijfers over het vmbo
19
3.2 Loopbaanoriëntatie en loopbaanbegeleiding in het vmbo
21
3.3 De doorstroom van vmbo naar mbo
25
4 De doorstroom van vmbo naar havo
31
4.1 De feitelijke doorstroom van vmbo naar havo
32
4.2 De loopbaan van gl- en tl-leerlingen in het havo
33
4.3 Verschillen tussen havo’s
41
4.4 Een vergelijking van tl-leerlingen met leerlingen uit havo 3
42
4.5 Een overzicht van de resultaten
43
5 De doorstroom vmbo-havo beoordeeld
45
5.1 Opvattingen over doorstroom gl-leerlingen naar het havo
45
5.2 De intake
50
5.3 Plaatsing van gl- en tl-leerlingen
53
5.4 Begeleiding van gl- en tl-leerlingen op het havo
60
5.5 Ervaringen met gl- en tl-leerlingen in het havo
62
Literatuur
67
Bijlage 1 Vragenlijst
69
Bijlage 2 Telformulier
73
Eindnoten
77
Samenvatting
1
1.1 Achtergrond en vraagstelling Naast doorstromers uit havo 3 vormen leerlingen van de gemengde en theoretische leerweg van het vmbo, de zogenaamde gl’ers en tl’ers, een potentiële doelgroep voor de instroom van havo 4. Leerlingen van de theoretische leerweg (tl) zijn toelaatbaar tot havo 4, bij leerlingen van de gemengde leerweg (gl) is voor toelating tot havo 4 toestemming van de inspectie nodig. De opdrachtgever van voorliggend onderzoek, de Adviesgroep vmbo, heeft in de rapportage Voortvarend vmbo, samen koersen op bewegingsruimte (2006) het voorstel gedaan om de procedure voor doorstroom van de gemengde leerweg naar het havo te vereenvoudigen door genoemde bepaling te laten vervallen. Dit voorstel is overgenomen in de beleidsreactie van de minister van OCW van oktober 2006. Het Inrichtingsbesluit – waar deze bepaling in is opgenomen – wordt op dit punt gewijzigd. Vmbo-scholen kunnen dan in samenspraak met havo’s zelf bepalen of een glleerling geschikt is voor toelating tot het havo. Waarin verschilt een gl- van een tl-leerling? Formeel is het zo dat de exameneisen van de theoretische en de gemengde leerweg in één vak verschillen: waar in de gemengde leerweg een beroepsgericht vak staat, staat in de theoretische leerweg een avo-vak. In de rapportage van de Adviesgroep valt te lezen dat het onderscheid in oorsprong al gering was en in de praktijk van alledag kleiner wordt. Ten behoeve van de rapportage heeft de Adviesgroep het onderwijsveld uitvoerig geconsulteerd. Daaruit is gebleken dat er bij scholen een groot draagvlak is voor het toekennen van gelijke doorstroomrechten voor beide leerwegen. De leerling zou dan de keuze krijgen tussen een avo-vak en een beroepsgericht vak en de doorstroommogelijkheden naar het havo zijn gelijk. Het beroepsgerichte vak in de gemengde leerweg – zo is de redenering – heeft
1
een passend theoretisch niveau dat vergelijkbaar is met dat van de avo-vakken. Op deze wijze zou de doorstroming naar het havo gestimuleerd worden. Vooraleer nadere voorstellen worden gedaan voor de inrichting van de afstemming van gl en tl richting havo, heeft de Adviesgroep behoefte aan meer inzicht in de doorstroom van de gemengde en theoretische leerweg naar het havo. Het gaat dan om een bepaling van de omvang, de mate van succesvolle afronding van het havo, de beleidvoering van havo’s richting gl’ers en tl’ers, de profielkeuze en de ervaringen van havo’s met gl’ers en tl’ers. Meer uitgewerkt luiden de onderzoeksvragen: Hoe groot is de doorstroom vanuit de gl/tl naar het havo? Hoe groot is het percentage leerlingen dat het havo vervolgens ook daadwerkelijk afmaakt? Wat zijn succes- en faalfactoren? Welk beleid voeren havo-scholen bij de toelating, plaatsing en begeleiding van gl-/tlleerlingen? Wat is de profielkeuze van gl’ers en tl’ers, mede in vergelijking tot havisten? Welke ervaringen hebben havo-scholen opgedaan met gl-/tl-leerlingen? Met andere woorden; wat zijn succes- en faalfactoren? Ter completering van het beeld van gl’ers en tl’ers is in kaart gebracht welke kennis er reeds over de doorstroom van gl en tl naar het havo beschikbaar is. De indeling van de samenvatting is als volgt: in de volgende paragraaf schetsen we de onderzoeksopzet, waarna in paragraaf 1.3 de bestaande onderzoekskennis over gl-/tl’ers wordt gepresenteerd. In de paragrafen 1.4 tot en met 1.7 komen dan achtereenvolgens de hiervoor beschreven onderzoeksvragen aan de orde.
• • •
2
• •
1.2 Onderzoeksopzet De bestaande kennis is in kaart gebracht met behulp van deskresearch. Naast uiteraard (in-, door- en uit)stroomgegevens (CBS, CFI, andere) zijn andere gegevens over gl’ers en tl’ers opgespoord. Deels gaat het om landelijke gegevens (zoals het VOCL-cohort) en soms om meer regionale gegevens (zoals die voor de Lerende Regio Arnhem (LRA)). De onderzoeksvragen zijn
aan de orde gesteld via een empirisch onderzoek onder ruim 500 scholen met een bovenbouw havo, zoals die in het voorjaar van 2007 bekend waren bij CFI. Daaruit is een gestratificeerde steekproef getrokken van 140 scholen met provincie als stratificatiecriterium. In totaal is van contactpersonen van 83 havo-scholen een respons ontvangen. Er zijn 64 telformulieren ontvangen (ruim 20 respondenten gaven te kennen geen formulier in te vullen vanwege de afwezigheid van gl’ers). De resultaten op basis van de telformulieren staan vermeld in paragraaf 5.4. Van 83 havo’s is een vragenlijst ontvangen (een respons van bijna 60%). Afgaande op het stratificatiecriterium loopt de steekproef goed in de pas met de populatieverdeling van havoscholen. De resultaten op basis van de vragenlijst worden gerapporteerd in de paragrafen 5.5 tot en met 5.7. Er is een non-respons onderzoek uitgevoerd om na te gaan of er sprake zou kunnen zijn van selectieve non-respons. Daar bleek geen enkele aanwijzing voor te vinden, zodat de resultaten uit het onderzoek een goed beeld geven van de doorstroom van vmbo’ers naar het havo en met name van de verdere schoolloopbaan van tl-leerlingen in het havo.
1.3 Bestaande onderzoekskennis over gl’ers en tl’ers In de bovenbouw van het vmbo (het derde en vierde leerjaar) bevinden zich in 2006 ruim 180.000 leerlingen, waarvan 12 procent gl’ers en 43 procent tl’ers. Samen vormen zij dus de meerderheid van de bovenbouwleerlingen van het vmbo. De leerlingen met een lwoo-indicatie zijn hierin niet meegenomen. Van het totaal aantal vmbo-leerlingen met een lwoo-indicatie (ruim 44.000) volgt slechts een kleine minderheid de gemengde (2%) dan wel theoretische leerweg (5%). Van de gl- en tl-leerlingen die aan het eindexamen deelnemen, slaagt 95 procent. Naast het slagingspercentage is er ook informatie beschikbaar over de slaagkans van gl’ers en tl’ers. De slaagkans is de kans dat iemand die zich voor een school inschrijft ook daadwerkelijk het diploma behaalt. Voor het vmbo als geheel is die kans 85 procent, voor gl’ers en tl’ers is die 88 procent.
3
Voor alle gediplomeerde vmbo’ers geldt dat 72 procent doorstroomt naar het mbo. Dat percentage geldt ook voor gl’ers en tl’ers. In onderzoek naar factoren die van invloed zijn op de overgang van vmbo naar mbo (zelfstandig leren en werken, aansluiting vakkenpakket, manier van lesgeven) is gekeken of er verschillen zijn naar leerweg. Die zijn er niet of nauwelijks. Gevraagd naar problemen bij de overgang van vmbo en mbo doen zich wel verschillen voor. Als problemen zijn genoemd: gebrek aan hulp bij de opleidingskeuze, onjuist advies richting mbo en het ontbreken van een goed beeld van de mbo-opleiding. Het laatstgenoemde probleem komt relatief het vaakst voor: 15 procent van de doorgestroomde vmbo-leerlingen geeft te kennen dat de overstap naar het mbo moeilijk was vanwege het ontbreken van een goed beeld van de mbo-opleiding. Voor gl’ers en tl’ers geldt dit wat sterker dan voor kl’ers en bl’ers.
4
Ook wat het beroepsbeeld betreft zijn uitspraken te doen over verschillen naar leerweg. In het algemeen geldt dat een al dan niet diffuus beroepsbeeld samenhangt met problemen bij de voortgang in het onderwijs. Bijna 1 op de 5 leerlingen weet aan het eind van het vmbo niet welk beroep hij/zij in de toekomst wil gaan uitoefenen, 3 op de 10 leerlingen worstelen met het beroepsbeeld. De verschillen tussen de leerwegen zijn gering. Wel lijkt het erop dat tl-leerlingen een iets minder helder beeld hebben van hun toekomstig beroep.
1.4 In-, door- en uitstroom op het havo van gl’ers en tl’ers Naar schatting stroomde in het schooljaar 2005-2006 6 procent van de gl-leerlingen en 12 procent van de tl-leerlingen door naar het havo. Voor het schooljaar 2006-2007 zijn de voorlopige schattingen 3 en 12 procent. Deze gegevens zijn gebaseerd op het landelijk doorstroomonderzoek van CINOP Expertisecentrum (Neuvel en Van Esch 2007, in voorbereiding). De cijfers voor het schooljaar 2006-2007 betreffende gl-leerlingen komen redelijk overeen met die van het ministerie van OCW. De schatting voor tl-leerlingen lijkt duidelijk te laag, gezien het voorlopige percentage van 17 procent doorstromers uit de tl dat door het ministerie is opgegeven.
Op basis van de telformulieren (zoals gebruikt in voorliggend onderzoek) wordt geschat dat in het schooljaar 2006-2007 zo’n 150 gl’ers doorstroomden naar het havo. Het landelijk doorstroomonderzoek levert 300 gl’ers op. Het verschil in aantallen kan te maken hebben met de definitie van wat een gl’er nu precies is. Hoe dit ook zij, bij de doorstroom van gl naar het havo gaat het om geringe aantallen. Heel anders ligt dat bij de tl’ers. Geschat kan worden dat in het schooljaar 2006-2007 zo’n 7500 tl’ers doorstroomden naar het havo. Het doorstroomcijfer van het ministerie komt uit op ongeveer 7150. In 2003-2004 waren dat er 5000, in 2004-2005 en 2005-2006 ging het om 6000 leerlingen. Ruim 6 op de 10 tl’ers ronden het havo na twee jaar succesvol af, ongeveer 1 op de 10 doet dat na drie jaar (vanwege doubleren in havo 4 of havo 5). Dat betekent dat circa driekwart van de tl’ers in twee of drie jaar het havo-diploma behaalt, een kwart dus niet. Geschat wordt dat zo’n 30 procent van de tl’ers na het eerste jaar op het havo niet doorstroomt naar havo 5. Naar schatting is dat percentage (uitvallers en doubleerders tezamen) ongeveer twee keer zo hoog als het vergelijkbare percentage afkomstig uit havo (en vwo). Uit het landelijk doorstroomonderzoek blijkt verder dat ongeveer 6 op de 10 vmbo’ers (zowel gl als tl) die doorstromen naar het havo, na ongeveer een half jaar op het havo een passende opleiding vonden bij hun interesse (of als voorbereiding op wat ze willen gaan doen). Ongeveer 5 procent vond de opleiding niet passen en zo’n 10 procent had er nog geen mening over. Rond de 6 procent beoordeelde het havo na een half jaar als te moeilijk en rond de 20 procent vond het tempo te hoog. Door vrijwel niemand is het havo als te gemakkelijk beoordeeld of is het tempo als te laag getypeerd. Rond kerst van het eerste leerjaar verwachtte ongeveer 2 procent van de vmbo’ers dat ze het havo niet zouden afmaken en zo’n 16 procent had nog geen duidelijk beeld of dat zou lukken. Verreweg de meeste vmbo’ers die doorstromen naar het havo ambiëren een vervolg in het hoger beroepsonderwijs (80%). Slechts 2 procent gaf aan direct na het havo te willen gaan werken.
5
1.5 Beleid havo’s bij toelating, plaatsing en begeleiding van gl- en tl-leerlingen
6
Voor toelating van gl’ers tot het havo is toestemming van de Inspectie van het Onderwijs nodig. In de praktijk is het zo dat havo’s die toestemming nauwelijks vragen. Een reden zou kunnen zijn dat vanwege het geringe aantal doorstromende gl’ers havo’s niet op de hoogte zijn van de bepaling. Aan de directies en decanen van de bovenbouw is de vraag gesteld wat zij vinden van het voorstel van de Adviesgroep vmbo om leerlingen uit de gemengde en theoretische leerweg gelijke rechten te verlenen bij de doorstroom naar het havo, dus de bepaling te laten vervallen dat de inspectie toestemming dient te verlenen. Ruim de helft van de respondenten voelt hier wel voor. De overweging daarbij is veelal dat havo-scholen dat zelf wel kunnen regelen, al dan niet in samenspraak met het vmbo. Ruim een derde stelt zich neutraal op, de rest (12%) wijst de suggestie van de hand. Voor de afwijzers zou als argument kunnen gelden dat door de afschaffing gl’ers automatisch plaatsingsrecht verkrijgen waartegen een duidelijke weerstand bestaat. Op de vraag of gl’ers en tl’ers bij doorstroom naar het havo dezelfde rechten zouden moeten krijgen, wordt verschillend gereageerd. Ongeveer een derde is voor, eveneens een derde is tegen en een derde staat er neutraal tegenover. Diverse voorstanders van gelijke rechten wijzen erop dat er in de praktijk weinig verschillen zijn tussen gl’ers en tl’ers. Omdat gl-leerlingen vaak toch al een extra theorievak in hun pakket hebben. Tegenstanders daarentegen wijzen juist op de verschillen tussen gl’ers en tl’ers. Tegenstanders hebben dan meer de ‘pure’ gl’er op het oog. Behandelen havo’s gl’ers bij de intake anders dan tl’ers? Dat is nauwelijks het geval. In het geval van gl’ers voeren 9 op de 10 havo’s een intakegesprek, in het geval van tl’ers geldt dat voor 8 op de 10 havo’s. Alle onderzochte havo’s houden een intakegesprek. Op driekwart van de havo’s raadpleegt men in geval van gl’ers de vmbo-decaan of -mentor, in het geval van tl’ers geldt dat voor 6 op de 10 havo’s.
Een volgende interessante vraag is of havo’s bij de toelating van gl’ers specifieke toelatingseisen stellen en of die verschillen van die voor tl’ers. Havo’s stellen inderdaad allerlei specifieke toelatingseisen, maar grosso modo zijn die voor gl’ers en tl’ers gelijk. Naast uiteraard het vmbodiploma stellen havo’s aanvullende eisen in de zin van een positief advies van de vmbo-decaan of -mentor (zo’n twee derde van de responderende havo’s) en/of voldoende motivatie en een goede werkhouding (6 op 10). Door 4 op de 10 havo’s worden een voldoende voor wiskunde (indien onderdeel van gekozen profiel) als eis gesteld (bij tl’ers overigens bij ruim de helft van de havo’s). Eveneens 4 op de 10 koppelen de toelating aan een gemiddeld eindcijfer variërend van 7 tot 8. Eén op de 3 havo’s stelt voor gl’ ers de eis van een aanvullend avo-vak, wat in feite dus neerkomt op de eis dat de gl’er zich transformeert tot tl’er. Opmerkelijk is verder dat een voldoende voor Nederlands nauwelijks als extra toelatingseis wordt gesteld. Interessant is tenslotte dat een enkele havo als aanvullende eis stelt dat een leerling bereid is drie uur extra les te volgen bovenop het reguliere havo-rooster, of zich extra moet inspannen voor een ontbrekend vak of een tweede moderne vreemde taal naast het Engels moet kiezen. Geconcludeerd kan worden dat havo’s het nodig vinden allerlei waarborgen in te bouwen voordat zij gl’ers en tl’ers toelaten tot het havo. Het vmbo-diploma op zich wordt als een onvoldoende waarborg gezien voor succes in het havo. Waarborgen worden vooral gezocht via advisering door de vmbo-decaan/-mentor inzake informatie over motivatie en werkhouding en de hoogte van cijfers op de eindlijst. Eén op de 3 havo’s laat gl’ers pas toe als ze aan de eisen van een tl’er voldoen. Op het punt van begeleiding zijn door het geringe aantal voor gl’ers geen uitspraken te doen. Voor tl’ers is de begeleiding zeer divers. Op twee derde van de havo’s vindt op enigerlei wijze extra ondersteuning van tl’ers plaats, op een derde niet. Die extra ondersteuning vindt ofwel incidenteel plaats (als de leerling deze nodig blijkt te hebben), of is structureel ingebouwd. De twee benaderingen komen in ongeveer gelijke mate voor. Begeleiding omvat bijvoorbeeld extra steunlessen wiskunde en/of extra ondersteuning in andere vakken.
7
1.6 Profielkeuze van gl’ers en tl’ers vergeleken met die van havisten Welke profielen kiezen gl- en tl-leerlingen als ze naar het havo willen? Voor gl’ers beschikken we overigens over beperkte gegevens. In grote lijnen wijkt de profielkeuze van de gl’er niet af van die van de tl’er. Rond de 4 op de 10 leerlingen kiezen het profiel Economie & Maatschappij, iets minder dan 4 op de 10 voor Cultuur & Maatschappij. Eén op de 10 kiest voor Natuur & Techniek en voor Natuur & Gezondheid ligt dat niet veel hoger (ongeveer 12%). Hoe is de profielkeuze in vergelijking tot die van doorstromende havisten? Bij Natuur & Techniek is er nauwelijks verschil in keuze tussen havisten en vmbo’ers. Havisten kiezen wel iets vaker voor het profiel Natuur & Gezondheid (18%) en vmbo’ers daarentegen wat vaker voor de profielen met de component ‘Maatschappij’.
8
1.7 Ervaringen met gl- en tl-leerlingen op havo-scholen Op basis van het geringe aantal responderende havo’s durven we voorzichtig te stellen dat havo’s twijfelen of gl’ers wel in voldoende mate beschikken over de vereiste voorkennnis of de juiste werkhouding. Dat geldt tot op zekere hoogte ook wel voor tl’ers. Naar inschatting van havo’s schiet 30 tot 40 procent van de tl’ers op een of meer onderdelen tekort, dan wel beheersen ze deze onvoldoende. Daarbij gaat het om de beheersing van het Nederlands, van schrijven en lezen, van moderne vreemde talen, van wiskunde en van gedragskenmerken, zoals leermotivatie, werkhouding en zelfstandigheid. Overigens zijn er grote verschillen tussen havo’s wat betreft de inschatting van de genoemde aspecten. Havo’s geven tenslotte aan dat inzet, motivatie en werkhouding van doorslaggevende betekenis zijn voor het welslagen van vmbo’ers op het havo. Concluderend zien we dat vmbo’ers voor havo’s een groeiende, substantiële groep instromende leerlingen vormen. Het gaat daarbij hoofdzakelijk om tl’ers. Het aantal doorstromende gl’ers is uiterst beperkt en voor zover gl’ers instromen in het havo, lijken ze te moeten voldoen aan de kwalificaties van de tl’er. Maar ook voor de tl’er geldt dat havo’s naast het vmbo-diploma allerlei
aanvullende toelatingseisen stellen. De kans dat een tl’er het havo niet afmaakt, is ongeveer twee keer zo groot als die van de doorstromende havist. Uit die aanvullende eisen blijkt overduidelijk dat men op havo-scholen van mening is dat alleen de betere tl’er (qua cognitieve capaciteiten en qua inzet, motivatie en werkhouding) voldoende mogelijkheden heeft om het havo succesvol af te ronden. Gelet op het gegeven dat een minderheid van de havo’s doorstromende vmbo’ers stelselmatig begeleidt, kan de vraag worden gesteld of door meer structurele inspanningen van havo-zijde de overgang van vmbo’ers naar het havo kan worden verbeterd, waardoor voor meer vmbo’ers de schoolloopbaan op het havo succesvoller kan verlopen. De resultaten lijken er in ieder geval op te wijzen, dat er nog potentieel in het vmbo-t zit voor een succesvolle voortzetting van de schoolloopbaan in het havo.
9
10
Inleiding
2
2.1 Achtergrond, doel en onderzoeksvragen In de rapportage Voortvarend vmbo, samen koersen op bewegingsruimte van de Adviesgroep vmbo wordt het voorstel gedaan om de procedure voor doorstroom vanuit de gemengde leerweg naar het havo te vereenvoudigen. Thans is het nog zo dat daarvoor toestemming van de inspectie nodig is. De Adviesgroep vmbo stelt voor deze bepaling te laten vervallen. In de beleidsreactie van de minister van OCW van 9 oktober 2006 kondigt de minister aan het Inrichtingsbesluit VO – waarin deze bepaling is opgenomen – op dit punt te wijzigen. Scholen (vmbo in samenspraak met havo) kunnen dan zelf bepalen of een gl-leerling geschikt is voor toelating tot het havo. Het versoepelen van de overgang van gl-leerlingen naar het havo past in een discussie waarbij het de vraag is wat de verschillen en overeenkomsten tussen de gemengde en de theoretische leerweg nu precies zijn. Formeel is het zo dat de exameneisen slechts in één vak verschillen: waar in de gemengde leerweg een beroepsgericht vak staat, staat in de theoretische leerweg een avo-vak. In de rapportage van de Adviesgroep valt te lezen dat het onderscheid in oorsprong al gering was en in de praktijk van alledag kleiner wordt. Ten behoeve van de rapportage heeft de Adviesgroep het onderwijsveld uitvoerig geconsulteerd. Daaruit is gebleken dat er bij scholen een groot draagvlak is voor het bieden van gelijke doorstroomrechten voor beide leerwegen. De leerling zou dan de keuze krijgen tussen een avo-vak en een beroepsgericht vak en de doorstroommogelijkheden naar het havo zouden dan gelijk zijn. Het beroepsgerichte vak in de gemengde leerweg – zo is de redenering – heeft een theoretisch niveau vergelijkbaar met dat van de avo-vakken. Op deze wijze zou de doorstroming naar het havo gestimuleerd kunnen worden.
11
Vooraleer nadere voorstellen worden gedaan voor de inrichting van de afstemming van de gemengde en de theoretische leerweg richting havo, wil de Adviesgroep een beter inzicht in de doorstroom van die beide leerwegen naar het havo, de mate waarin en redenen waarom gl’ers en tl’ers het havo al dan niet succesvol afronden, de verdere doorstroom met speciale aandacht voor het mbo en de motivering waarom juist deze leerroute is gevolgd. Ter completering van dit beeld is in kaart gebracht welke kennis er over de doorstroom van gl’ers en tl’ers reeds beschikbaar is. Voorgaande is uitgewerkt in de volgende onderzoeksvragen: Hoe groot is de doorstroom vanuit de gemengde en theoretische leerweg naar het havo? Hoe groot is het percentage leerlingen uit beide leerwegen dat het havo ook daadwerkelijk afmaakt? Welk beleid voeren havo-scholen bij de toelating, plaatsing en begeleiding van gl- en tl-leerlingen? Wat is de profielkeuze van gl’ers en tl’ers, mede in vergelijking tot de keuze van havisten? Welke ervaringen hebben havo-scholen opgedaan met gl- en tl-leerlingen? Met andere woorden: wat zijn succes- en faalfactoren?
• • • 12
• •
EEN AFBAKENINGSPROBLEEM: DE GL-LEERLING In de vraagstelling wordt steeds uitgegaan van de gl-leerling. De term gl-leerling kan echter enige verwarring oproepen en naar onze inschatting is dat ook gebeurd, waardoor cijfers over de doorstroom vanuit de gemengde leerweg naar het havo soms kunnen verschillen afhankelijk van de bron. Er moet namelijk onderscheid worden gemaakt tussen het volgen van onderwijs in de gemengde leerweg en het diploma (examen). Leerlingen kunnen in het vmbo namelijk de gemengde leerweg volgen en er een extra theoretisch vak bij doen. Als ze daar ook examen in doen, kunnen ze in aanmerking komen voor het diploma van de theoretische leerweg. Uit de cijfers van het ministerie over de uitstroom van leerlingen uit de gemengde en de theoretische leerweg, blijkt dat een klein deel van de gl-leerlingen daar ook gebruik van maakt en uitstroomt met een officieel tl-diploma. In de verschillende onderzoeken die in dit rapport zijn aangehaald of besproken, waaronder het onderhavige onderzoek, is niet altijd duidelijk hoe respondenten de termen gl-en tl-leerling
hebben opgevat en gebruikt. Is een gl-leerling degene die het gl-traject heeft gevolgd en/of een leerling die het gl-diploma heeft gehaald, al dan niet met een extra vak, en/of een leerling uit het gl-traject, maar met het tl-diploma? Of anders gesteld: wanneer gaan respondenten er nog van uit dat het om een gl-leerling gaat en wanneer om een tl-leerling? Deze situatie manifesteert zich met name in het groen onderwijs, omdat het groen onderwijs geen tl mag aanbieden1. In dit onderzoek kiezen we er (achteraf) voor alleen een leerling uit een gl-traject die een tl-diploma heeft gehaald, tot de tl-leerlingen te rekenen. In de andere gevallen blijft het een gl-leerling. Zoals aangegeven is het onduidelijk of respondenten uit de verschillende onderzoeken ook dezelfde scheidslijn hebben aangehouden.
2.2 Opzet en uitvoering van het onderzoek In deze paragraaf wordt kort de opzet en uitvoering van het onderzoek beschreven.
DE OPZET VAN HET ONDERZOEK Het onderzoek is in twee delen opgezet: 1) deskresearch en 2) een empirisch onderzoek.
DESKRESEARCH Met behulp van deskresearch is de bestaande (empirische) kennis over de gemengde en theoretische leerweg in kaart gebracht. Naast uiteraard (in-, door- en uit)stroomgegevens (CBS, CFI, andere) zijn andere gegevens over gl’ers en tl’ers opgespoord. Deels gaat het om landelijke gegevens (zoals het VOCL-cohort) en soms om meer regionale gegevens (zoals die voor de Lerende Regio Arnhem (LRA)).
EMPIRISCH ONDERZOEK Doel van het empirisch onderzoek was: 1 de doorstroom van leerlingen uit de gemengde en de theoretische leerweg naar het havo te bepalen en de verdere doorstroom van hen binnen het havo als ook de uitstroom (voortijdig dan wel na het behalen van het diploma);
13
2 bij verantwoordelijken voor de bovenbouw van het havo standpunten omtrent de toelating van gl- en tl-leerlingen na te gaan en om inzicht te krijgen in de intake, de begeleiding en succes- en faalfactoren van gl- en tl-leerlingen. Steekproefkader en steekproef
Voor beide doelen is allereerst het steekproefkader opgesteld. Dat bestond uit 504 scholen met een bovenbouw havo, zoals die in het voorjaar van 2007 bekend waren bij het CFI. Daaruit is een gestratificeerde steekproef van 140 scholen getrokken, waarbij de stratificatie bestond uit de twaalf provincies. Instrumenten
14
Voor het eerstgenoemde doel zijn telformulieren ontworpen waarop voor elk van de tot nu toe uitgestroomde cohorten vmbo’ers de instroom, doorstroom en uitstroom apart kon worden opgegeven voor leerlingen afkomstig uit de gemengde en uit de theoretische leerweg. Voor leerlingen uit de gemengde leerweg was er tevens de mogelijkheid aan te geven of toestemming was gevraagd bij de Inspectie van het Onderwijs. Zie voor het precieze formulier de Bijlage. Er is vanuit gegaan, mede na consultering van een aantal havo-scholen, dat de formulieren op basis van de gegevens in het administratieve systeem zouden kunnen worden ingevuld. Voor het tweede doel is een enquête ontwikkeld bedoeld voor directieleden en decanen van de bovenbouw van het havo. In die enquête zijn vragen opgenomen over het voorstel van de Adviesgroep vmbo om de rol van de inspectie bij de toelating van gl-leerlingen op te heffen en om de toelating van gl- en tl-leerlingen gelijk te stellen. Verder zijn er vragen opgenomen over de intake, de begeleiding en de ervaringen met zowel gl- als tl-leerlingen. Voor de precieze vragen wordt weer verwezen naar de bijlage.
UITVOERING VAN HET ONDERZOEK Voor de 140 scholen zijn allereerst via de websites van de scholen dan wel telefonisch de namen van de contactpersonen (directie bovenbouw havo) verzameld. Vervolgens zijn begin maart de contactpersonen telefonisch en via de e-mail benaderd voor medewerking. Het telformulier en
de enquête is hen via de e-mail opgestuurd. Contactpersonen die niet hadden gereageerd, ontvingen na ongeveer drie weken een herinnering en zo nodig na zo’n vijf weken nog een keer.
DE RESPONS In totaal is van 83 van de 140 contactpersonen een respons ontvangen: 64 telformulieren (46%); 83 vragenlijsten (59%).
• •
In Tabel 2.1 zijn de gegevens over de populatie, de steekproef en de respons opgenomen. Als de respons wordt afgezet tegen de gestratificeerde, aselect getrokken steekproef van scholen, dan is te zien dat er sprake is van een goede landelijke spreiding van de respons. Wat betreft de respons voor de vragenlijst komt de provinciale verhouding redelijk goed overeen met de verhouding in de uitgezette steekproef. Wat betreft de telformulieren is er ook een redelijke mate van overeenkomst.
15
Tabel 2.1 Uitgezette steekproef en respons Populatie
Respons
aantal
%
aantal
enquête aantal
enquête %
telform. aantal
telform. %
Groningen
19
3,8
5
6
7,2
5
7,8
Friesland
16
3,2
4
4
4,8
3
4,7
Drenthe
11
2,2
3
2
2,4
3
4,7
Overijssel
30
6,0
8
4
4,8
4
6,3
Flevoland
13
2,6
4
3
3,6
1
1,6
Gelderland
57
11,4
16
6
7,2
4
6,3
Utrecht
40
8,0
11
6
7,2
4
6,3
Noord-Holland
83
16,5
23
13
14,5
10
15,6
Zuid-Holland
119
23,7
33
20
24,1
14
21,9
Zeeland
12
2,4
3
2
2,4
1
1,6
Noord-Brabant
70
13,9
20
13
15,7
10
15,6
Limburg
32
6,4
9
5
6,0
5
7,8
Totaal
502
100
140
83
100
64
100
Provincie
16
Uitgezet
NON-RESPONS Door 24 contactpersonen is opgegeven dat ze niet aan het onderzoek konden/wilden deelnemen vanwege drukte of onderbezetting van de administratie (met name voor het telformulier). Wat betreft de telformulieren is door nog eens 20 contactpersonen opgegeven dat ze het telformulier niet hebben ingevuld, omdat hun school tot nu toe geen instroom van gl-leerlingen kende. In de uitnodiging was met name aangekondigd dat het onderzoek zich richtte op de vergelijking van de instroom uit de gemengde en de theoretische leerweg.
NON-RESPONS ONDERZOEK Om na te gaan of er geen sprake is van selectieve non-respons, zijn 19 scholen die wel een enquête hadden ingevuld, maar niet het telformulier, opnieuw in juni telefonisch benaderd met de vraag naar de instroom van tl-leerlingen in het schooljaar 2005-2006, het aantal van hen dat in havo 4 was gestopt dan wel in havo was gedoubleerd. Daarnaast zijn nog eens 20 scholen benaderd die zowel de enquête als het telformulier niet hadden teruggestuurd. In totaal zijn van 23 scholen de gevraagde gegevens ontvangen en van 2 scholen alleen een schatting van het percentage tl-leerlingen dat het diploma haalt. De contactpersonen van de overige 15 scholen waren na drie keer niet bereikbaar of hadden de informatie niet paraat. De resultaten uit het non-responsonderzoek komen in hoge mate overeen met de resultaten die zijn gevonden voor het derde cohort vmbo-leerlingen dat in het schooljaar 2005-2006 naar het havo is doorgestroomd. Zie voor de uitkomst hoofdstuk 3. Op basis van het non-respons onderzoek kan met een redelijke mate van zekerheid worden geconcludeerd, dat van een selectieve non-respons samenhangend met slechtere resultaten van vmbo-leerlingen in het havo geen sprake is.
2.3 Indeling van het rapport In hoofdstuk 3 presenteren we de informatie uit de deskresearch. Hierdoor ontstaat een globaal beeld over de gemengde en theoretische leerweg binnen het vmbo. In hoofdstuk 4 staan kwantitatieve gegevens over in-, door- en uitstroom van gl- en tl-leerlingen. Hoofdstuk 5 beschrijft de resultaten van de enquête onder decanen en/of directie van de bovenbouw havo over toelating van vmbo’ers tot het havo. Het rapport werd begonnen met een samenvatting met de belangrijkste bevindingen en conclusies.
17
18
Gegevens over gl- en tl-leerlingen uit bestaand onderzoek
Door CINOP Expertisecentrum is een overzichtsstudie verricht naar Nederlands onderzoek dat betrekking heeft op de aansluiting vmbo-mbo. Deze studie komt binnenkort uit (Van Esch & Neuvel, 2007). In onderzoek wordt veelal gesproken over vmbo, zonder nadere uitsplitsing naar leerweg. Hieronder zetten we een aantal gegevens op een rijtje, waarbij is gekeken naar het onderscheid in leerwegen, met name tussen de gemengde en de theoretische leerweg. In paragraaf 3.1 komen vooral gegevens over het vmbo zelf aan de orde, in paragraaf 3.2 wordt een aantal gegevens over loopbaanoriëntatie en -begeleiding gepresenteerd en de doorstroom van vmbo naar mbo staat centraal in paragraaf 3.3.
3.1 Enkele kerncijfers over het vmbo DEELNAME AAN DE LEERWEGEN IN DE BOVENBOUW VMBO Tabel 3.1 geeft enkele globale cijfers voor de bovenbouw. Zoals de tabel duidelijk maakt, is van de vier leerwegen in de bovenbouw van het vmbo de theoretische leerweg qua omvang de grootste, gevolgd door basisberoepsgerichte en de kaderberoepsgerichte leerweg. Met 10 procent van alle leerlingen trekt de gemengde leerweg de minste leerlingen. De gemengde en de theoretische leerweg kennen weinig leerlingen met een zogenaamde lwooindicatie. Die zitten vooral in de basisberoepsgerichte leerweg (bijna driekwart) en in mindere mate in de kaderberoepsgerichte leerweg (een vijfde van alle lwoo’ers).
3 19
Tabel 3.1 Enkele globale cijfers voor het vmbo bl
kl
gl
tl
%
%
%
%
Leerjaar 3 en 4 (exclusief lwoo)
17
28
12
43
182.600
Leerjaar 3 en 4 met lwoo-indicatie
73
20
2
5
44.200
Leerjaar 3 en 4 (inclusief lwoo)
28
26
10
36
226.800
Totaal
Praktijkonderwijs (alle leerjaren)
27.300
Bron: CBS (2007)
SLAGINGSPERCENTAGE EN SLAAGKANS
20
Van de gl- en tl-leerlingen die aan het eindexamen deelnemen, haalt 95 procent zijn diploma. Voor de twee andere leerwegen, bl en kl, is dat percentage een fractie lager: 94 procent (IBO 2005). Naast het slagingspercentage kan ook de slaagkans als indicator worden gehanteerd. (Den Boer e.a. 2006). De slaagkans is dan de kans van iemand die zich op een school inschrijft om een diploma te halen. Zij komen voor gl en tl tot een slaagkans van 88 procent en voor bl en kl tot een slaagkans van respectievelijk 90 en 86 procent. Voor lwoo’ers is de slaagkans 68 procent. Voor het vmbo als geheel komt de slaagkans daarmee uit op 85 procent. Deze cijfers betreffen 2003. Ze wijken weinig af van die voor 2002.
KANS OP UITVAL EN VERTRAGING Eén van de grote zorgen in het vmbo is de hoge uitval. Uit het onderzoek van GION2 (RekersMombarg 2005) blijkt dat sinds de invoering van het vmbo de uitval in de basisberoepsgerichte en kaderberoepsgerichte leerweg met bijna 3 procent is gestegen tot 11 procent. Onder lwooleerlingen is de stijging zelfs bijna 9 procent en komt in die groep daarmee uit op totaal bijna 17 procent. Verder blijken leerlingen op vmbo-scholen in de vier grote steden veel meer kans te maken op uitval3 en vertraging4. De kans op vertraging wordt overigens kleiner, in de gemengde en de theoretische leerweg daalt die kans van 34 naar 28 procent.
Tabel 3.2 Kans op uitval en vertraging per cohort en klastype in procenten, uitgaande van een gemiddelde vmbo-leerling en na correctie voor achtergrondkenmerken (Bron: GION) Kans op uitval
Kans op vertraging
VOCL’93
VOCL ’99
VOCL’93
VOCL’99
lwoo
8.1
16.7
14.4
17.7
vmbo-bl/kl
8.2
11.0
18.8
15.0
vmbo
7.7
10.9
23.3
19.6
vmbo-tl/gl
6.3
8.6
34.4
28.3
3.2 Loopbaanoriëntatie en loopbaanbegeleiding in het vmbo LOOPBAANORIËNTATIE EN -BEGELEIDING (LOB) In het kader van VOCL’99 zijn bij de directie van de deelnemende scholen vragenlijsten afgenomen. In 2004 was de laatste afname (Kurpershoek e.a. 2005). Het betreft zowel vmbo- als havo/vwo-scholen. Eén van de onderwerpen betrof de inrichting van loopbaanoriëntatie en -begeleiding (LOB). De resultaten staan in Tabel 3.3.
21
Tabel 3.3 Onderwerpen en activiteiten binnen LOB (percentages)
22
BL
KL
GL
TL
HAVO
VWO
%
%
%
%
%
%
Het helpen verkrijgen van inzicht in de eigen capaciteiten en interesses
88
88
87
89
97
87
Het (laten) afnemen van een (beroepen)interessetest
74
74
80
92
88
99
Informatie- en voorlichtingsboekjes over vervolgopleidingen aanbieden
96
96
94
97
99
96
Individuele advisering over toekomst en vervolgkeuze opleiding/beroep
99
99
98
99
96
42
Informatie over algemene arbeidsaspecten en werksoorten
58
58
58
54
45
70
Uitnodigen van externe voorlichters, gastsprekers over vervolgopleidingen
72
73
72
66
70
99
Bezoek aan manifestaties (opleidings- en beroepenmarkt)
82
83
92
84
99
100
Bezoek aan open dagen van vervolgopleidingen
93
93
78
95
100
34
Verzorgen van excursies naar bedrijven
75
75
55
36
31
27
Arbeidservaringsprojecten of kortdurende stages aanbieden
96
95
72
58
31
77
Organiseren van ouderavonden over de loopbaanoriëntatie en -begeleiding
81
81
87
89
79
25
Anders, namelijk
6
6
5
5
21
25
106
106
83
132
67
71
Totaal aantal respondenten (Bron: Kurpershoek e.a. 2005)
HET BEROEPSBEELD AAN HET EIND VAN HET VMBO Door CINOP Expertisecentrum (Neuvel & Van Esch 2006a; 2006b; 2006c) is naast het landelijk onderzoek naar de doorstroomregeling (Neuvel & Van Esch 2006) ook onderzoek gedaan in de Lerende Regio Arnhem (LRA), de Achterhoek en bij KAD-scholen5. In deze onderzoeken is het beroepsbeeld van leerlingen één van de centrale onderwerpen. Een overzicht van de resultaten is te vinden in Tabel 3.4. De ontwikkeling van het beroepsbeeld is van groot belang, omdat het voor leerlingen (en begeleiders) een houvast biedt bij de keuze van de vervolgopleiding. Dat die keuze voor leerlingen met een beperkt of diffuus beroepsbeeld moeilijk(er) is, ligt dan ook voor de hand. In de volgende paragraaf zal blijken dat een diffuus beroepsbeeld ook een ongunstige invloed heeft op de voortzetting van het onderwijs in het mbo. Uit het landelijk doorstroomonderzoek weten we dat bijna 1 op de 5 leerlingen aan het eind van het vmbo niet weet welk beroep hij/zij in de toekomst wil gaan uitoefenen. Terwijl nog eens 3 op de 10 leerlingen worstelen met het beroepsbeeld, in de zin dat ze daar nog maar deels invulling aan hebben kunnen geven. De verschillen tussen de leerwegen zijn gering, maar wel lijkt het erop dat tl-leerlingen een iets minder helder beeld hebben van hun toekomstig beroep.
23
Tabel 3.4 Beroepsbeeld eind vmbo Wist beroep eind vmbo Regio Landelijk
LRA
24
Achterhoek
KAD
Ja
Deels
Niet echt
%
%
%
BL
55,3
26,8
17,9
KL
52,6
30,0
17,3
GL
52,1
30,6
17,3
TL
47,3
31,0
21,7
Totaal
51,3
29,6
19,1
BL
46,8
37,3
15,9
KL
57,0
23,7
19,3
GL
66,7
8,3
25,0
TL
53,3
30,9
15,8
Totaal
53,0
30,1
16,8
BL
52,6
31,9
15,5
KL
60,0
25,3
14,7
GL
62,5
25,0
12,5
TL
45,3
31,3
23,4
Totaal
51,8
29,6
18,5
TL
51,7
31,3
17,0
Leerweg
Als we de landelijke resultaten vergelijken met die voor de Lerende Regio Arnhem, de Achterhoek en de KAD-scholen, dan zien we dat het algemene beeld ongeveer gelijk is. Wel is het zo, dat de verschillen tussen de leerwegen op regionaal niveau enigszins verschillen van die op landelijk niveau. Bij de LRA zijn er in de beroepsgerichte leerweg wat minder leerlingen die het zeker weten en dus meer twijfelaars. Bij de tl’ers is het aandeel van degenen met een deels
ontwikkeld beroepsbeeld en het aantal met een redelijk goed ontwikkeld beeld groter en het aantal met een diffuus beeld kleiner dan landelijk. Het aantal gl’ers in de LRA is te gering om er zinvolle uitspraken over te kunnen doen. In de Achterhoek lijkt het erop dat kl’ers en gl’ers iets beter weten voor welk beroep zij opteren. Nadere toetsing wees uit dat de verschillen niet statistisch significant zijn. Voor zover er dus regionale gegevens bekend zijn, wijken die niet echt sterk af van de landelijke cijfers.
3.3 De doorstroom van vmbo naar mbo GLOBALE CIJFERS Van de gediplomeerde vmbo’ers stroomt 72 procent door naar het mbo. Ruim een derde daarvan gaat naar niveau 1 of 2, bijna twee derde naar niveau 3 of 4. Deze cijfers liggen iets boven die van Stoas (Den Boer e.a. 2006) en die van het CBS (2007): voor 2003 (CBS spreekt over 2003/’04) komen zij uit op 70 procent. Tussen leerwegen zijn er verschillen in de doorstroompercentages: bl 68 procent, kl 73 procent, gl 72 procent en tl 71 procent.
PROBLEMEN BIJ OVERSTAP VAN VMBO NAAR MBO In het onderzoek naar de doorstroomregeling vmbo-mbo (Neuvel & Van Esch 2006) is gevraagd naar de problemen die doorgestroomde leerlingen hebben ervaren bij de overstap naar het mbo. Het gaat dan om problemen als: te weinig hulp bij de beroeps- en opleidingskeuze, een onjuist advies krijgen voor een mbo-opleiding of geen goed beeld hebben van de mboopleiding. Deze aandachtspunten zijn ook aan de orde gesteld in de regionale onderzoeken en het onderzoek bij de KAD-scholen (Neuvel & Van Esch 2006 a t/m c). In Tabel 3.5 zijn de landelijke gegevens en de regionale gegevens bijeengebracht.
25
Tabel 3.5 Problemen bij de overstap
Regio Landelijk
LRA
26
Achterhoek
KAD
Te weinig hulp bij keuze
Onjuist advies voor mbo
Geen goed beeld mbo-opleiding
Ja
Nee
Ja
Nee
Ja
Nee
%
%
%
%
%
%
BL
8,2
91,8
3,0
97,0
12,4
87,6
KL
7,3
92,7
2,3
97,7
14,1
85,9
GL
8,7
91,3
2,0
98,0
17,9
82,1
TL
7,5
92,5
2,3
97,7
17,2
82,8
Totaal
7,7
97,6
2,4
97,6
15,0
85,0
BL
13,3
86,7
1,7
98,3
13,3
86,7
KL
21,0
79,0
2,9
97,1
19,0
81,0
GL
18,2
81,8
0,0
100,0
18,2
81,8
TL
13,3
86,7
1,7
98,3
20,3
79,7
Totaal
15,3
84,7
1,9
98,1
18,9
81,1
BL
8,2
91,8
2,5
97,5
13.9
86,1
KL
10,5
89,5
2,3
97,7
19,5
80,5
GL
11,6
88,4
2,3
97,7
18,6
81,4
TL
12,6
87,4
0,5
99,5
21,6
78,4
Totaal
10,9
89,1
1,6
98,4
18,9
81,1
TL
11,8
88,2
2,6
97,4
21,1
78,9
Leerweg
Van de drie geopperde factoren bij de overstap speelt het ontbreken van een goed beeld van de mbo-opleiding de belangrijkste rol. 15 procent van de doorgestroomde leerlingen geeft te kennen dat de overstap naar het mbo moeilijk was vanwege het ontbrekende opleidingsbeeld.
Gl’ers en tl’ers noemen deze factor iets vaker dan kl’ers en bl’ers. Leerlingen uit de LRA en de Achterhoek noemen deze factor iets vaker dan landelijk het geval is. Eén op de 14 doorgestroomde leerlingen noemt het gebrek aan hulp bij het maken van de opleidingskeuze als factor die de overstap naar het mbo bemoeilijkte. Bij de LRA zijn dat er twee keer zo veel, bij de kl’ers noemt zelfs 1 op de 5 leerlingen deze factor. Ook in de Achterhoek speelt deze factor een grotere rol dan landelijk het geval is, alleen minder sterk dan bij de LRA. Het feit dat leerlingen een onjuist advies voor het mbo hebben gekregen speelt nauwelijks een rol bij een problematische overstap naar het mbo.
FACTOREN IN HET MBO DIE DE OVERGANG BEMOEILIJKEN Ging het in de vorige paragraaf om factoren die in de overstap een rol speelden, in deze paragraaf gaat het om factoren in het mbo zelf die van invloed zijn op hoe vmbo’ers hun nieuwe opleiding ervaren. Zaken als zelfstandig leren en werken, aansluiting van het vakkenpakket bij de overgang van vmbo naar mbo en de wijze van lesgeven in het mbo, kunnen het leer- en voortgangsproces van vmbo’ers in het mbo in zekere mate bemoeilijken. In onderzoeken van CINOP Expertisecentrum (Neuvel & Van Esch 2006 a t/m c) zijn hierover landelijke en regionale gegevens verzameld (zie Tabel 3.6).
27
Tabel 3.6 Mate waarin pedagogisch-didactische aspecten de overgang van vmbo naar mbo bemoeilijken Zelfstandig leren en werken Regio Landelijk
LRA
28
Achterhoek
KAD6
Vakkenpakket vmbo sluit niet aan
Manier van lesgeven in mbo
Ja
Nee
Ja
Nee
Ja
Nee
%
%
%
%
%
%
BL
21,5
78,5
10,6
89,4
20,6
79,4
KL
25,3
74,7
11.7
88,3
25,7
74,3
GL
25,3
74,7
12,4
87,6
24,2
75,8
TL
24,1
75,9
11,1
88,9
24,3
75,7
Totaal
23,8
76,2
11,2
88,8
23,7
76,3
BL
21,7
78,3
18,3
81,7
23,3
76,7
KL
23,8
76,2
16,2
83,8
22,9
77,1
GL
27,3
72,7
0,0
100,0
27,3
72,7
TL
20,7
79,3
10,8
89,2
27,4
72,6
Totaal
21,8
78,2
12,9
87,1
25,7
74,3
BL
19,7
80,3
12,3
87,7
16,4
83,6
KL
33,1
66,9
9,0
91,0
25,6
74,4
GL
25,6
74,4
11,6
88,4
27,9
72,1
TL
25,6
74,4
10,6
89,4
24,6
75,4
Totaal
26,2
73,8
10,7
89,3
23,1
76,9
TL
21,1
78,9
6,6
93,4
25,0
75,0
Leerweg
Door bijna 1 op de 4 doorgestroomde leerlingen is het zelfstandig leren en werken als factor genoemd die de overstap naar het mbo bemoeilijkt. Een vergelijkbaar aantal leerlingen verwees hierbij naar de manier van lesgeven in het mbo. De inhoudelijke aansluiting lijkt een minder groot probleem op te leveren: aanzienlijk minder leerlingen ervaren namelijk een minder goede
aansluiting van het vakkenpakket op het vmbo met dat op het mbo als een bemoeilijkende factor. Op één uitzondering wijken de regionale uitkomsten niet af van het landelijke beeld. In de Achterhoek wees 1 op de 3 kl’ers het zelfstandig leren en werken aan als factor die de overstap bemoeilijkt. Landelijk is dat voor die leerweg 1 op de 4 leerlingen.
29
30
De doorstroom van vmbo naar havo
In dit hoofdstuk zijn de gegevens verwerkt van de inventarisatie door havo’s van de instroom, doorstroom en uitstroom van gl- en tl-leerlingen. Die inventarisatie is gedaan met zogenaamde telformulieren waarop voor de vier tot nu toe uitgestroomde cohorten uit het vmbo (2003, 2004, 2005 en 2006) per cohort de gegevens konden worden gespecificeerd. Wat betreft de uitstroom van uitvallers en gediplomeerden kon een deel van de havo’s geen gespecificeerde gegevens over de verdere (school)loopbaan van die leerlingen aanleveren, omdat die niet in het administratieve systeem van de school waren opgenomen. In totaal zijn door 64 havo’s gegevens aangeleverd, terwijl ongeveer 20 havo’s het telformulier niet hadden ingestuurd met de mededeling dat zij in de afgelopen jaren geen gl-leerlingen hadden ontvangen. Naast de gegevens uit de telformulieren is in dit hoofdstuk ook gebruik gemaakt van informatie uit het doorstroomonderzoek vmbo-mbo dat CINOP Expertisecentrum de afgelopen jaren heeft uitgevoerd. Die informatie is opgenomen als referentie voor, en als aanvulling op, de informatie uit de telformulieren. In paragraaf 4.1 wordt de informatie uit het doorstroomonderzoek kort beschreven. In paragraaf 4.2 t/m 4.4 staan de resultaten uit het huidige onderzoek naar de doorstroom van vmbo naar havo. Paragraaf 4.5 geeft een overzicht van de belangrijkste resultaten.
4 31
4.1 De feitelijke doorstroom van vmbo naar havo GEGEVENS UIT BESTAAND ONDERZOEK
32
Het doorstroomonderzoek vmbo-mbo (Neuvel en Van Esch 2006; Neuvel en Van Esch 2007, nog te verschijnen) geeft een indicatie van de doorstroom van vmbo naar havo. Omdat het onderzoek niet was opgezet om een representatief beeld van de totale uitstroom te beschrijven (naar havo, naar werk, uitval enzovoort) zijn de cijfers meer indicatief dan representatief. De geschatte doorstroom in het schooljaar 2005-2006 is als volgt: circa 6 procent van de gl’ers stroomde door naar het havo en 12 procent van de tl-leerlingen. Voor het schooljaar 2006-2007 zijn de voorlopige schattingen respectievelijk 3 procent en 12 procent. De percentages voor gl en tl zijn een indicatie van de werkelijke doorstroom, omdat het onderzoek zich niet richtte op die doorstroom, maar voornamelijk op de doorstroom naar het mbo. De cijfers van de doorstroom van gl-leerlingen naar het havo komen redelijk overeen met de voorlopige cijfers van het ministerie: van de gl-leerlingen die in 2006 een gl-diploma hadden behaald, stroomde iets meer dan 4 procent door naar het havo. De uitkomst betreffende de doorstroom van tl-leerlingen lijkt daarentegen, afgaande op de voorlopige cijfers van het ministerie, een onderschatting. De gegevens van het ministerie wijzen erop dat ongeveer 17 procent van de tl-leerlingen die in 2006 het tl-diploma haalden naar het havo ging. Ongeveer 6 op de 10 vmbo’ers (zowel gl als tl) die doorstromen naar het havo, vonden na ongeveer een half jaar op het havo te hebben gezeten het havo een passende opleiding bij hun interesse (of als voorbereiding op wat ze willen gaan doen). Ongeveer 5 procent vond de opleiding niet passen en zo’n 10 procent had er nog geen mening over. Rond de 6 procent beoordeelde het havo na een half jaar als te moeilijk en rond de 20 procent vond het tempo te hoog. Door vrijwel niemand is het havo als te gemakkelijk beoordeeld of is het tempo als te laag getypeerd. Rond kerst van leerjaar 1 verwachtte ongeveer 2 procent van de vmbo’ers dat ze het havo niet zouden afmaken en zo’n 16 procent had nog geen duidelijk beeld of dat zou lukken. Verreweg de meeste vmbo’ers die doorstromen naar het havo ambiëren een vervolg in het hbo (80%). Slechts 2 procent gaf aan direct na het havo te willen gaan werken.
4.2 De loopbaan van gl- en tl-leerlingen in het havo Om een kwantitatief beeld te kunnen krijgen van de doorstroom van vmbo naar havo is aan de directie van de bovenbouw van de havo’s een telformulier toegezonden, waarop – uitgesplitst naar gl- en tl-leerlingen – de instroom, doorstroom en uitstroom kon worden aangegeven voor de vier cohorten die tot nu toe het vmbo hebben verlaten. Het eerste cohort verliet het vmbo in 2003. Van 64 havo’s is een telformulier ontvangen. Zo’n 20 havo’s hebben het niet opgestuurd, omdat ze de afgelopen jaren geen instroom van gl-leerlingen hadden gehad. Overigens bleken van de havo’s die wel een telformulier hadden ingestuurd, er ook maar een beperkt aantal gl’ers te hebben geplaatst. De instroom van gl-leerlingen, zoals opgegeven in de telformulieren, is voor de vier cohorten als volgt: cohort 2003: 5 leerlingen uit 3 havo’s; cohort 2005: 0 leerlingen; cohort 2006: 6 leerlingen uit 6 havo’s; cohort 2007: 18 leerlingen opgegeven door 8 havo’s.
• • • •
De instroom van gl’ers in klas havo 4 is dus zeer beperkt. In de ruim 80 havo’s waarvan gegevens zijn verzameld, liep de instroom uiteen van 0 leerlingen in de steekproef voor cohort 2005 tot 18 leerlingen in de steekproef van het laatste cohort. Waarom het aantal in de drie eerste cohorten achterblijft bij het aantal in het laatste cohort is onduidelijk. Het lijkt in ieder geval niet toe te schrijven te zijn aan de registratie van de instroom door havo’s, omdat de instellingen wel de gegevens van tl-leerlingen over alle cohorten hebben aangeleverd. Gezien de geringe instroom kan een instelling die het ene jaar wel een gl’er ontvangt, het daarop volgende jaar helemaal geen instroom van die groep hebben. Dat blijkt ook uit de gegevens. Dit kan een gedeeltelijke verklaring zijn voor de bevinding dat uit cohort 1 t/m 3 er niet of nauwelijks havo’s zijn die gl-leerlingen hebben ingeschreven. Vanwege de zeer geringe aantallen uit cohort 1 t/m 3 zal hieronder voornamelijk worden ingegaan op de gegevens uit cohort 4.
33
GL-LEERLINGEN IN HET HAVO Omdat door de havo’s niet of nauwelijks melding is gemaakt van de doorstroom van gl’ers naar het havo, beperken we ons in deze paragraaf tot de beschrijving van gegevens voor het schooljaar 2006-2007. In totaal zijn voor het schooljaar 2006-2007 18 gl-leerlingen uit 8 havo’s opgegeven. Het betekent dat ongeveer 1 op de 10 havo’s één of enkele gl’ers heeft geplaatst. In een schatting voor de populatie zou dat uitkomen op zo’n 150 gl’ers. Die schatting valt lager uit dan die uit het doorstroomonderzoek (schatting ongeveer 300) en dan de cijfers van het ministerie (237). Mogelijk dat verschillen in definities (bij leerlingen en directies van havo’s) een rol spelen. Zie hoofdstuk 1 voor een bespreking van dit probleem.
34
Voor 4 van de 18 gl-leerlingen is bij de inspectie toestemming voor plaatsing aangevraagd. Dit lijkt strijdig met de wettelijke regeling dat voor ‘echte’ gl’ers toestemming bij de inspectie moet worden gevraagd. Waarom dit niet of nauwelijks gebeurt, is niet nagegaan. Hooguit kan worden vermoed dat havo’s zo weinig en zo incidenteel te maken hebben met de instroom van gl-leerlingen, dat ze bij de inschrijving van gl’ers niet aan die regeling denken. In april verbleven nog 16 van de 18 gl-leerlingen uit het vierde cohort op het havo. Uit de cijfers van tl-leerlingen wordt duidelijk dat aan het eind van havo 4 relatief veel leerlingen afhaken (zie hieronder), zodat op basis van de informatie uit de telformulieren nog weinig gezegd kan worden over de slaagkans van gl’ers op het havo. Kijken we naar de beperkte informatie van de drie eerste cohorten, dan is van de 5 leerlingen uit cohort 1, er van 3 geen door- en uitstroominformatie, 1 leerling was in havo 4 gestopt en 1 had het diploma in drie jaar gehaald. Van de 4 leerlingen uit cohort 3 was er 1 gestopt in leerjaar 4 en zaten er 3 in het havo 5.
TL-LEERLINGEN IN HET HAVO Van alle 64 havo’s die een telformulier hebben opgestuurd zijn gegevens bekend over de instroom van tl-leerlingen. Overeenkomstig de landelijke trend valt er in de steekproef een duidelijke toename op te merken van de toestroom van tl-leerlingen naar het havo. Figuur 4.1
brengt het gemiddeld aantal ingestroomde tl-leerlingen per havo in de afgelopen vier jaar in beeld. Figuur 4.1 Gemiddeld aantal ingestroomde tl-leerlingen per havo
gemiddelde instroom per havo 20 16
15
12 8
10
11
12
4 0 2003-2004
2004-2005
2005-2006
2006-2007
schooljaar
De instroom uit de theoretische leerweg geeft vanaf het eerste cohort vmbo’ers een geleidelijke stijging te zien. Uit het eerste cohort stroomde per havo gemiddeld ongeveer 10 leerlingen uit het vmbo-t in. Rekening houdend met ongeveer 500 scholen met een bovenbouw havo kan op basis van de steekproef worden geschat dat de instroom in dat eerste jaar rond de 5000 leerlingen uitkwam. In de daarop volgende drie jaar loopt de instroom uit het vmbo-t op van gemiddeld 11 en 12 naar zo’n 15 leerlingen per havo. Uitgaande van de steekproef zou dat voor de totale populatie in het afgelopen schooljaar uitkomen op rond de 7500 tl-leerlingen. Die schatting ligt in de buurt van de opgave van het ministerie van OCW, dat met een voorlopig cijfer van 7150 vmbo’ers komt dat met een tl-diploma naar het havo is gegaan. Decanen en directieleden van de bovenbouw van het havo merken die toegenomen belangstelling vanuit het vmbo voor het havo ook op. Driekwart van hen onderkent een stijging van het aantal tl-leerlingen dat voor het havo kiest en ruim de helft van hen (40% in totaal) spreekt zelfs van een sterke stijging.
35
Figuur 4.2a Door- en uitstroom in cohort 1 cohort 1: instroom 2003-2004 75 60
63
45 30 15
20
0 %
4
1 havo 4
havo 5
uitval havo 4
uitval havo 5
12 diploma in 2 jaar
diploma in 3 jaar
Figuur 4.2b Door- en uitstroom in cohort 2
36
cohort 2: instroom 2004-2005 75 66
60 45 30 21
15 0 %
4
9 havo 4
havo 5
uitval havo 4
uitval havo 5
diploma in 2 jaar
diploma in 3 jaar
Figuur 4.2c Door- en uitstroom in cohort 3 cohort 3: instroom 2005-2006 75 72 60 45 30 15 0 %
18 10 havo 4
havo 5
uitval havo 4
1 uitval havo 5
diploma in 2 jaar
diploma in 3 jaar
Figuur 4.2d Door- en uitstroom in cohort 4
37
cohort 4: instroom 2006-2007 100 96 80 60 40 20 4 0 %
havo 4
havo 5
uitval havo 4
uitval havo 5
diploma in 2 jaar
diploma in 3 jaar
Naast een beeld van de instroom kunnen ook resultaten worden getoond omtrent de doorstroom van tl-leerlingen binnen het havo en de uitstroom uit het havo. Wat betreft de doorstroom is gevraagd naar het verblijf in het havo (aantal jaar) en wat betreft de uitstroom is gevraagd naar het voortijdig verlaten van het havo of het afsluiten van het havo met een
diploma. Voor de vier cohorten zijn de resultaten opgenomen in respectievelijk Figuur 4.2a t/m 4.2d.
COHORT 1 Uitgaande van een keer doubleren zouden alle vmbo-leerlingen uit het eerste cohort het havo inmiddels moeten hebben verlaten. Figuur 4.2a laat zien dat dat nagenoeg het geval is. Slechts een klein aantal leerlingen (1% van het cohort) zit nog in havo 5 vanwege twee keer doubleren. Dit cohort moet derhalve een goed beeld geven van de door- en uitstroom van tl-leerlingen.
38
Iets minder dan twee derde (63%) doorloopt succesvol de bovenbouw van het havo in 2 jaar en ongeveer 1 op de 10 (12%) doet dat in een jaar extra vanwege doubleren in havo 4 of havo 5. Ongeveer driekwart van de ingestroomde tl’ers uit het eerste cohort behaalde dus in twee of drie jaar het havodiploma, een kwart stroomt uit zonder het diploma. Van de geslaagden gaat, volgens opgave van de havo’s, in ieder geval ruim een derde (36%) naar het hbo, 3 procent stroomt door naar het vwo, een paar procent kiest voor het mbo en zo’n 3 procent is naar een andere, niet nader aangegeven opleiding gegaan. Tenslotte bleek een paar procent direct te zijn gaan werken of deed iets anders (bijvoorbeeld reizen als tussenstap naar een vervolgopleiding). Van de overige geslaagden (45%) was de bestemming niet opgegeven. Ongeveer twee derde van de tl’ers uit cohort 1 die het havodiploma heeft gehaald, zou zijn doorgestroomd naar het hbo.Tenminste, er rekening mee houdend dat die leerlingen vrijwel allemaal uit havo’s komen die de bestemming niet nader konden specificeren en aannemende dat de verhouding van de bestemming vergelijkbaar is met die in andere havo’s. Een kwart van alle tl-leerlingen uit cohort 1 die naar het havo gingen, strandde dus onderweg, van wie het merendeel al in havo 4 (20% in totaal). Verreweg de meeste leerlingen die in havo 4 of 5 stopten, kozen alsnog voor het mbo (75%). Dat betekent dat in totaal 15 procent van alle tl-leerlingen die doorstroomden naar het havo, na een of twee jaar alsnog hun opleiding voortzetten in het mbo. Een klein deel van de uitvallers is naar een andere, niet nader gespecificeerde opleiding gegaan (bijvoorbeeld particuliere havo, privaat onderwijs, bedrijfsopleiding).
COHORT 2 Figuur 4.2b, waarin de resultaten van cohort 2 zijn opgenomen, is goeddeels een weerspiegeling van de resultaten van cohort 1. Omdat het tweede cohort het vmbo een jaar later heeft verlaten, kunnen gedoubleerde leerlingen nog op het havo zitten. Voor zo’n 9 procent van de tl-leerlingen die naar het havo waren gegaan, was dat het geval. Het percentage dat zonder doubleren slaagde, ligt opnieuw rond de 65 procent. Als er vanuit wordt gegaan dat degenen die in havo 5 zitten, merendeels het diploma halen, komt ook voor het tweede cohort het percentage tl’ers dat het havodiploma haalt uit op ongeveer driekwart. Ook voor cohort 2 kan er dus vanuit worden gegaan dat ongeveer een kwart zijn diploma niet haalt. Van de geslaagden is, na eenzelfde correctie als bij cohort 1, twee derde tot 70 procent naar het hbo gegaan. Rekening houdend met de kleine 10 procent die nog in havo 5 zat, komt het aantal doorstromers naar het hbo hier ook op ongeveer driekwart van alle geslaagden uit, wat eveneens weer uitkomt op ongeveer de helft van alle ingestroomde tl-leerlingen. Van de tl’ers uit cohort 2 viel ongeveer 1 op de 5 al in havo 4 uit en zo’n 4 procent nog eens in havo 5. Er rekening mee houdend dat een klein deel van degenen die nog in havo 5 zaten niet zal slagen, betekent dat dat van cohort 2 ongeveer een kwart van de ingestroomde tl-leerlingen het havodiploma niet haalt. Dit komt overeen met het cijfer uit cohort 1. Ook van cohort 2 gaat tenminste de helft van de uitvallers naar het mbo. Het ontbreken van bestemmingsgegevens van diverse havo’s impliceert dat vermoedelijk een hoger percentage alsnog de weg naar het mbo inslaat. Een schatting levert een vergelijkbaar percentage (75%) als voor cohort 1 op.
COHORT 3 Van de tl-leerlingen uit cohort 3, die in 2005 in havo 4 zijn ingestroomd, kon lopende de dataverzameling nog niemand het diploma hebben gehaald. Afgaande op de resultaten van cohort 1 en 2 zou de grootste uitval zich al aftekenen in havo 4. Dat blijkt ook het geval te zijn. De uitval in havo 4 komt in hoge mate overeen met die in de eerste twee cohorten, namelijk 18 procent. Ongeveer 1 procent was al in de loop van havo 5
39
gestopt, maar dat percentage loopt waarschijnlijk nog iets op na de examens aan het eind van het schooljaar. De gegevens wijzen erop dat in cohort 3 de verhouding tussen tl-leerlingen die het havodiploma al dan niet halen opnieuw op ongeveer 3:1 zal uitkomen. Ruim de helft van de uitvallers uit cohort 3 ging naar het mbo. Als gecorrigeerd wordt voor de havo’s die geen gegevens hebben verstrekt over de bestemming, komt het neer op 66 procent, een percentage dat nog iets kan oplopen als dit cohort examen heeft gedaan.
COHORT 4
40
Van de door- en uitstroom in cohort 4 valt nog weinig te zeggen. Bekend is dat tot april 4 procent in havo 4 was uitgevallen. Ervan uitgaande dat in dit cohort de uitval zich ook weer pas goed aftekent aan het eind van het schooljaar, zijn er vooralsnog geen aanwijzingen dat de uitval van vmbo’ers in havo 4 sterk zal afwijken van die in de drie voorgaande cohorten. Veel leerlingen die op grond van hun resultaten niet toegelaten worden tot havo 5, zullen aangeraden worden te stoppen of zullen dat uit eigen beweging doen.
RESULTATEN NON-RESPONS ONDERZOEK Om na te kunnen gaan of er sprake was van selectieve non-respons zijn 40 scholen benaderd die niet het telformulier hadden ingestuurd. Aan de contactpersoon (decaan of directielid bovenbouw havo) is gevraagd naar het aantal ingestroomde tl’ers in het schooljaar 2005-2006, het aantal dat in havo 4 was uitgevallen en het aantal dat in havo 4 was blijven zitten. Het gemiddelde aantal per havo ingestroomde tl’ers was 15. Dit komt iets boven het gemiddelde van ruim 12 uit, dat in cohort 3 was gevonden voor de 64 havo’s uit de responsgroep. De uitval liep uiteen van 0 procent tot 60 procent met een gemiddelde van 14 procent. Daarmee komt de gemiddelde uitval in de scholen uit het non-respons onderzoek iets lager uit dan dat in de responsgroep (18%).
In 11 van de 23 havo’s (van het non-respons onderzoek, zie paragraaf 2.2) was geen enkele van de in 2005 ingestroomde tl’er gedoubleerd. Voor de overige 12 scholen varieerde dat percentage tussen de 5 procent en 79 procent (een school waarin 11 van de 14 leerlingen waren blijven zitten). Het gemiddelde aantal doublures per havo komt in de non-respons groep daarmee uit op 13, wat iets hoger is dan het percentage in de responsgroep (10%). Als de uitbijter1 (school met 79% doublures) buiten beschouwing wordt gelaten, dan komt het percentage uit op 9 procent en is er nauwelijks nog een verschil. De uitkomsten van het non-respons onderzoek komen dus in hoge mate overeen met die van de responsgroep (cohort 3). Dat betekent dat het non-respons onderzoek geen enkele aanwijzing heeft opgeleverd voor een selectieve non-respons in de richting van weigering tot deelname op grond van slechtere resultaten van tl’ers. De gevonden resultaten in dit onderzoek geven derhalve een goed beeld van de schoolloopbaan van tl-leerlingen in het havo.
41 4.3 Verschillen tussen havo’s De instroom van tl-leerlingen in het havo geeft enorme verschillen tussen scholen te zien. Berekend over de 4 cohorten tezamen varieert de instroom van minder dan 10 tl’ers per havo in vier jaar tot ruim boven de 100 tl’ers per havo in vier schooljaren. Inzicht in de verschillen wordt nog duidelijker als de scholen worden gerangordend naar de instroom van de afgelopen vier jaar en vervolgens in vier groepen (kwartielverdeling) worden gesplitst. Het gemiddelde aantal tl’ers per kwartiel is als volgt: kwartiel 1: gemiddeld 13 tl’ers geplaatst; Kwartiel 2: gemiddeld 33 tl’ers geplaatst; kwartiel 3: gemiddeld 52 tl’ers geplaatst; kwartiel 4: gemiddeld 87 tl’ers geplaatst.
• • • •
1
Een uitbijter is een situatie die extreem afwijkt van het gemiddelde patroon.
De uitval varieert eveneens sterk. Omdat in het laatste cohort (cohort 4) de uitval nog beperkt was (leerlingen zaten nog in havo 4), is het uitvalpercentage (in havo 4 en 5) per havo berekend voor cohort 1 t/m 3. Dat percentage loopt uiteen van 0 procent tot ruim 50 procent. Kijken we ook weer naar de kwartielverdeling, dan levert dat het volgende beeld op: kwartiel 1: percentage uitvallers 3 procent; Kwartiel 2: percentage uitvallers 13 procent; kwartiel 3: percentage uitvallers 22 procent; kwartiel 4: percentage uitvallers 39 procent.
• • • •
42
De vraag is of er een relatie is tussen toelating en uitval. Die blijkt er tot op zekere hoogte te zijn. De correlatie is 0,32. Dat houdt in dat ongeveer 10 procent van de verschillen tussen scholen in de mate van uitval van tl-leerlingen verklaard kan worden door verschillen in de mate van toelating. Als het aantal geplaatste tl-leerlingen toeneemt, wordt de kans op het niet behalen van het havodiploma dus ook iets groter. Of een te ruimhartig toelatingsbeleid de verklaring voor dit resultaat vormt, of dat bij grotere aantallen toegelaten tl-leerlingen de kwaliteit en/of intensiteit van de begeleiding afneemt, of dat er mogelijk nog andere factoren in het geding zijn, is op basis van de gegevens niet te zeggen.
4.4 Een vergelijking van tl-leerlingen met leerlingen uit havo 3 Op basis van de gegevens in het Jaarboek Onderwijs in Cijfers (CBS, 2005), is een ruwe vergelijking te maken van de kans dat een tl-leerling afhaakt in havo 4 en de kans dat een leerling afkomstig uit havo 3 (of uit het vwo) dat doet. Het Jaarboek geeft voor het schooljaar 2003-2004 het aantal van 50.200 leerlingen in havo 4 en voor het schooljaar 2004-2005 het aantal van 42.500 in havo 5. Het gaat om zowel havisten (en overstappers uit het vwo) als om tl’ers. Voor de totale populatie impliceren die gegevens dat ruwweg 15 procent van de leerlingen aan het eind van schooljaar 2003-2004 niet is doorgegaan van havo 4 naar havo 5. Uiteraard zal niet
de volledige 15 procent aan het eind van leerjaar 4 zijn gestopt, maar zal een deel havo 4 opnieuw hebben gedaan. Hoe groot dat percentage is, is niet precies aan te geven. Als nu naar de gegevens van de tl-leerlingen wordt gekeken, dan is op basis van de telformulieren geschat dat ongeveer 20 procent van hen stopt aan het einde van havo 4 en dat iets meer dan 10 procent de bovenbouw havo in drie jaar doet. Er vanuit gaande dat ruim de meesten van die groep in leerjaar 4 zijn gedoubleerd, betekent dat dat bij benadering 30 procent van de tl’ers na het eerste jaar op het havo niet doorgaat naar havo 5. Globaal gezien komt het percentage tl’ers dat niet doorgaat van havo 4 naar havo 5 (uitvallers en doubleerders tezamen) ongeveer twee keer zo hoog uit als het percentage leerlingen dat uit het havo (en het vwo) afkomstig is. Daaruit is tevens af te leiden dat relatief minder leerlingen uit de theoretische leerweg het havodiploma halen, vergeleken met het aantal havisten (en vwo’ers) dat het diploma haalt.
4.5 Een overzicht van de resultaten De resultaten uit cohort 1 t/m 3 wijzen erop dat ruim driekwart van de tl-leerlingen het havodiploma haalt en dat iets minder dan een kwart, van wie het merendeel eind havo 4, afhaakt. Er zijn duidelijke aanwijzingen dat dat percentage in de eerste drie cohorten redelijk stabiel is gebleven, ondanks de toegenomen instroom van tl-leerlingen in het havo. Een toename lijkt dus niet zonder meer in te houden dat toelatingseisen zijn versoepeld met als gevolg een grotere relatieve uitval. De verhouding in het aantal geslaagden en niet-geslaagden kwam in alle drie de cohorten uit op ongeveer 3:1. De samenhang tussen het aantal instromers en het percentage uitvallers doet echter vermoeden dat toelating niet ongelimiteerd opgerekt kan worden zonder het risico te lopen dat het percentage uitvallers zal stijgen. Waar de grens ligt is nog moeilijk te zeggen, omdat dat ook zal
43
afhangen van de kwaliteit en intensiteit van de begeleiding, de gekozen profielen en mogelijk nog andere factoren. Een vergelijking van tl-leerlingen met leerlingen afkomstig uit havo 3 (en overstappers uit het vwo) gaf aan dat de kansen op het succesvol afronden van het havo voor tl-leerlingen geringer zijn dan voor oorspronkelijke havisten. Dat is in ieder geval af te leiden uit het ongeveer twee keer zo hoge percentage uitvallers en doubleerders onder tl-leerlingen (30% versus ongeveer 15% bij leerlingen uit havo 3) in havo 4.
44
Alles overziend lijken de resultaten te impliceren, dat er nog potentieel in het vmbo-t zit om succesvol te kunnen doorstromen naar het havo. Voor leerlingen die voldoen aan de toelatingseisen en die nog niet goed weten wat ze willen worden, zou het havo een alternatief (voor bijvoorbeeld de keuze van een beroepsopleiding) kunnen zijn. Ongeveer 1 op de 4 tl-leerlingen haalt het havodiploma echter niet.
De doorstroom vmbo-havo beoordeeld
In dit hoofdstuk worden de resultaten beschreven van de enquête onder decanen en/of directies van de bovenbouw havo over de toelating van vmbo’ers tot het havo, over hun begeleiding op het havo en over factoren die bijdragen tot het al dan niet succesvol afsluiten van het havo. Op verschillende plaatsen zal daarbij een onderscheid worden gemaakt tussen gl- en tl-leerlingen, gegeven de vraagstellingen in dit onderzoek. De resultaten werpen een licht op de toelatingseisen en op factoren waar rekening mee moet worden gehouden als vmbo’ers en in het bijzonder gl-leerlingen opteren voor een vervolg in het havo. Begonnen wordt met de opvattingen in het havo over de doorstroom van gl-leerlingen naar het havo (paragraaf 5.1). De intake en plaatsing van gl- en tl-leerlingen komen respectievelijk in paragraaf 5.2 en 5.3 aan de orde. De begeleiding van vmbo’ers op het havo staat centraal in paragraaf 5.4.
5.1 Opvattingen over doorstroom gl-leerlingen naar het havo De directies en decanen van de bovenbouw havo is naar hun standpunt gevraagd inzake: het voorstel om de toelating van leerlingen uit de gemengde leerweg te laten regelen door vmbo en havo, zonder goedkeuring te hoeven vragen aan de inspectie; het voorstel van de Adviesgroep vmbo om leerlingen uit de gemengde en de theoretische leerweg gelijke rechten te verlenen bij de doorstroom naar het havo.
• •
5 45
OPHEFFING GOEDKEURING INSPECTIE BIJ DOORSTROOM GL’ERS NAAR HET HAVO Door 4 van de 83 respondenten is de vraag naar het opheffen van de toestemming van de inspectie bij doorstroom vanuit de gemengde leerweg naar het havo niet beantwoord. Van de overige respondenten is de verdeling in Figuur 5.1 weergegeven.
Figuur 5.1 Oordeel over opheffen rol van de inspectie inzake doorstroom gl-havo
negatief 13%
46
neutraal 35%
positief 52%
Iets meer dan de helft van de directies van de bovenbouw van het havo staat welwillend tegenover het voorstel van de Adviesgroep vmbo om geen toestemming meer te hoeven vragen voor gl-leerlingen die naar het havo willen. Veel voorstanders wijzen er op dat de school zelf, al dan niet in overleg met het vmbo, in staat is de toelating goed te regelen. Als voordeel wordt door enkelen gewezen op kortere lijnen en een grotere efficiëntie, waarmee onnodige bureaucratie kan worden voorkomen. Een aantal wijst er in dit verband op dat er nauwelijks verschillen zijn tussen gl- en tl-leerlingen en op grond daarvan de tussenkomst van de inspectie overbodig is. Ruim een derde van de respondenten neemt vooralsnog geen duidelijk standpunt in en ongeveer 1 op de 10 respondenten wijst het voorstel van de Adviesgroep af. De inzet toont de belangrijkste argumenten van die groep. Het belangrijkste argument lijkt toch de moeilijkheids-
graad van het havo voor gl-leerlingen. Dat deze groep het voorstel afwijst, zou erop kunnen wijzen dat ze bang zijn dat gl-leerlingen rechten krijgen waardoor ze wel moeten worden aangenomen. De discrepantie in de uitkomsten op deze vraag en de volgende vraag (zie Figuur 5.2) kan daar op wijzen.
• Leerlingen met een diploma vmbo-t hebben al heel veel moeite het havo-traject te doorlopen. • Niet doen; 4H is al moeilijk genoeg voor tl. • Overstap van tl is nu al erg groot. • Voor veel tl-leerlingen is de overstap al te moeilijk. De aansluitingsproblematiek wordt bij gl-leerlingen nog groter. • Te weinig vakken op juist niveau. • Extra hobbel voor toelating lijkt mij verstandig. Veel t-leerlingen hebben er al moeite mee. • We blijven prijs stellen op controle, anders dan de school.
GELIJKE RECHTEN VOOR GL- EN TL-LEERLINGEN BIJ DOORSTROOM NAAR HAVO Op de vraag naar gelijke rechten voor gl- en tl-leerlingen bij de doorstroom naar het havo ontbrak het antwoord van 2 respondenten. Het resultaat van de overige respondenten is weergegeven in Figuur 5.2.
47
Figuur 5.2 Oordeel over toekenning gelijke rechten aan gl- en tl-leerlingen
negatief 35%
positief 33%
neutraal 32%
48
De meningen van de directies en decanen als het gaat om gelijke rechten van gl’ers en tl’ers is vrijwel gelijk verdeeld over de antwoordcategorieën. Een derde is voor de toekenning van gelijke rechten, eveneens een derde is er op tegen en een vergelijkbaar percentage neemt een neutraal standpunt in. Van degenen die positief staan tegenover de verlening van gelijke rechten aan gl- en tl-leerlingen, adviseerden verreweg de meesten (85%) om de rol van de inspectie inzake toestemming van gl’ers op te heffen, terwijl niemand van hen per se die rol gehandhaafd wilde zien. In de groep met een neutraal standpunt over gelijke rechten is de verdeling als volgt: een ruime minderheid vond tussenkomst van de inspectie niet nodig (en gaat dus akkoord met het voorstel van de Adviesgroep), terwijl dik de helft neutraal stond tegenover de rol van de inspectie. Deze groep kende evenmin voorstanders van een blijvende rol voor de inspectie ten aanzien van advisering bij doorstroom van leerlingen uit de gemengde leerweg naar het havo. In de groep die gelijke rechten voor de gemengde en de theoretische leerweg afwees, bleken de standpunten ten aanzien van de rol van de inspectie gelijk verdeeld te zijn: ongeveer evenveel namen daarin een positief, neutraal of negatief standpunt in.
Diverse voorstanders van gelijke rechten voor gl’ers en tl’ers wijzen er op dat er in de praktijk weinig verschil is tussen beide groepen, omdat gl-leerlingen die naar het havo willen toch vaak al een extra theorievak in hun pakket hebben. Anderen die niet afwijzend staan tegenover gelijke rechten, verbinden er wel de voorwaarde aan dat een zorgvuldige toelatingsprocedure mogelijk moet blijven. Of zoals een directielid het stelt: “mits de decaan en docenten een dwingend advies mogen geven”. Dus wel gelijke rechten, maar niet automatisch recht op plaatsing, want: “alleen goede leerlingen uit het vmbo hebben een kans op havo”. De uitgesproken tegenstanders van gelijke rechten wijzen juist wel op de verschillen tussen glen tl-leerlingen. Sommigen stellen impliciet dat gl’ers geringere capaciteiten hebben dan tl’ers (“Het is voor tl-leerlingen al heel moeilijk om de overstap te maken, lijkt me voor gl echt te lastig”), anderen drukken zich explicieter uit (“De gl-leerling mist voldoende theorievakken”; “Voor een leerling met vijf theoretische vakken zal het havo meer problemen kunnen geven”). Voor- en tegenstanders lijken soms verschillende gl-leerlingen op het oog te hebben. Voorstanders lijken duidelijker te refereren aan gl’ers met een extra theorievak en tegenstanders juist niet. Dat er in vergelijking met het oordeel over de rol van de inspectie nu meer decanen en directieleden van de bovenbouw havo zijn die gelijke rechten voor gl’ers en tl’ers afwijzen, kan weleens voortkomen uit de angst dat gelijke rechten ook impliceert dat gl-leerlingen dan ook recht hebben op plaatsing. Een andere verklaring kan zijn, dat die decanen en directieleden gl’ers structureel met minder cognitieve capaciteiten toebedeeld zien als tl-leerlingen. Toelating tot het havo lijkt in die opvatting eerder een uitzondering dan regel in te houden en moet in ieder geval niet worden gestimuleerd door het toekennen van gelijke rechten.
49
5.2 De intake De vraag is hoe de intake gebeurt bij leerlingen uit de gemengde leerweg en of dat anders verloopt dan bij leerlingen uit de theoretische leerweg. De volgende twee vragen die aan directies en decanen van de bovenbouw havo zijn voorgelegd moeten daar een eerste beeld van geven: Vindt er een intakegesprek plaats met de leerlingen (en de ouders)? Vindt er een gesprek plaats met de decaan of mentor van de vorige school? Naast examenresultaten lijkt die aanvullende informatie van belang, omdat diverse directieleden en decanen hebben gewezen op de motivatie en inzet als voorwaarde om op het havo te kunnen slagen.
• •
EEN INTAKEGESPREK MET LEERLINGEN (EN OUDERS)
50
De vraag of intakegesprekken plaatsvinden is apart gesteld voor gl- en tl-leerlingen. Omdat veel havo’s niet of nauwelijks gl-leerlingen hebben geplaatst in de afgelopen jaren, heeft twee derde van de respondenten de vraag voor die groep niet beantwoord. Bij de overeenkomstige vraag voor tl-leerlingen ontbrak het antwoord van één respondent. Het gepresenteerde resultaat in Figuur 5.3 voor gl- en tl-leerlingen is derhalve gebaseerd op de antwoorden van respectievelijk 28 en 82 respondenten.
Figuur 5.3 Organisatie van een intakegesprek met leerlingen (en ouders) 100 80
89
82
60 40 20
%
18
11
0
GL
altijd afhankelijk
TL
Bij gl-leerlingen organiseren 9 op de 10 havo’s een intakegesprek met de leerling (en zijn ouders). Ongeveer 1 op de 10 havo’s laat het afhangen van de leerling (resultaten, aantal vakken in het vmbo) of van de toeleverende school. Ervan uitgaande dat slechts een klein deel van de 28 havo’s waarvan op dit punt gegevens zijn ontvangen, ook feitelijk gl-leerlingen heeft geplaatst (blijkens de telformulieren), zal het bij een deel van die 28 havo’s vooralsnog alleen om afspraken gaan. Bovenstaande verhouding wijkt nauwelijks af van de verhouding in de organisatie van intakegesprekken voor tl-leerlingen. Ongeveer 8 op de 10 havo’s organiseren altijd een intakegesprek en 2 op de 10 laten het afhangen van verzamelde gegevens over de tl’er. In de steekproef kwamen geen havo’s voor die helemaal geen intakegesprek organiseren voor vmbo’ers die zich aanmelden voor het havo.
EEN GESPREK MET DE VMBO-DECAAN OF -MENTOR VAN DE VMBO-LEERLING De vraag of havo’s de decaan of mentor van vmbo-leerlingen raadplegen, is beantwoord in Figuur 5.4. Ook hier is van niet meer dan zo’n 1 op de 3 havo’s een reactie beschikbaar voor glleerlingen, weer samenhangend met geen of onvoldoende doorstroom van die groep naar het
51
havo. Tevens moet er weer rekening mee worden gehouden dat het bij een deel om een principe-uitspraak gaat, zonder dat zij nog gl’ers hebben zien instromen. Driekwart van de havo’s raadpleegt de vmbo-decaan of -mentor van alle aangemelde gl’ers, een kwart laat het afhangen van de leerling, in casu wat over de leerling bekend is, zoals met name (het gemiddelde van) de eindcijfers en wellicht de toeleverende school. Scholen die voor alle leerlingen bij de decaan of mentor te rade gaan, nodigen ook altijd de leerlingen zelf uit voor een intakegesprek.
Figuur 5.4 Raadpleging van de decaan/mentor van vmbo-leerlingen 100
52
80 60
73 61
40 altijd
35 20
27
0 %
afhankelijk
0 GL
4
(bijna) nooit
TL
Als het gaat om tl-leerlingen, raadpleegt de meerderheid van de havo’s altijd de vmbo-decaan of -mentor (61%) en doet ruim een derde (35%) dat afhankelijk van reeds beschikbare gegevens over de leerling. Een enkele havo lijkt die procedure nooit toe te passen. Bijna alle havo’s die voor alle aangemelde tl-leerlingen informatie inwinnen bij een decaan of mentor nodigen de leerling zelf ook altijd uit. Hoewel dus maar van een deel van de havo’s een antwoord is ontvangen op de vraag naar de raadpleging van gl-leerlingen, kunnen – afgaande op de uitkomsten bij tl-leerlingen en afgaande
op de uitkomst van havo’s die geen gl’ers hadden geplaatst – de uitkomsten voor gl-leerlingen gegeneraliseerd worden naar alle havo’s. Met andere woorden: het merendeel van de havo’s zal in het geval van aanmelding van een gl-leerling altijd contact opnemen met de vorige school en een minderheid zal dat laten afhangen van de leerling (examen, gemiddelde cijfers enzovoort) of van de toeleverende school.
5.3 Plaatsing van gl- en tl-leerlingen In paragraaf 5.1 werd al enigszins duidelijk dat havo’s toelatingseisen stellen aan gl- en tl-leerlingen die zich voor het havo aanmelden. In de bevraging van directies en decanen van de bovenbouw havo is ook expliciet gevraagd naar een aantal gestelde eisen. Daarnaast is nagegaan: voor hoeveel gl-leerlingen in het schooljaar 2006-2007 toestemming van de inspectie is gevraagd en hoeveel leerlingen met toestemming zijn geplaatst; hoeveel gl- en tl-leerlingen die zich voor het schooljaar 2006-2007 hadden aangemeld waren afgewezen en op basis waarvan; het gekozen profiel door gl- en tl-leerlingen in de afgelopen twee schooljaren (2005-2006 en 2006-2007).
• • •
SPECIFIEKE TOELATINGSEISEN De vraag naar de toelatingseisen is weer apart gesteld voor gl- en tl-leerlingen. Voor gl-leerlingen is de vraag door 27 van de 81 respondenten beantwoord, voor tl-leerlingen is dat gedaan door alle respondenten.
GL-LEERLINGEN Op geen enkele havo is het diploma een voldoende voorwaarde voor gl-leerlingen om tot havo 4 toegelaten te worden. De aanvullende eisen die worden gesteld, zijn weergegeven in Figuur 5.5. Overigens zijn er enkele havo’s die sowieso geen gl-leerlingen toelaten tot het havo.
53
Figuur 5.5 Aanvullende eisen op het diploma voor gl-leerlingen
69
positief advies vmbo-decaan
62
goede motivatie/werkhouding
48
wiskunde voldoende als in profiel
45
vakken voldoende als in profiel gemiddeld cijfer eindlijst
41
examen in extra avo-vak
38
voldoende voor Nederlands
% 0
54
7 20
40
60
80
100
Naast het vmbo-diploma voor de gemengde leerweg stelt elke havo die gl-leerlingen aanneemt aanvullende eisen. Een positief advies van de vmbo-decaan of -mentor komt het meest voor: op ruim twee derde van de havo’s is dat een voorwaarde voor toelating. Een voorwaarde die eveneens door een ruime meerderheid (62%) wordt gesteld, is voldoende motivatie en een goede werkhouding. Bijna 9 op de 10 havo’s waar die aanvullende eisen van motivatie en werkhouding worden gesteld, lijken daarbij af te gaan op het advies van de decaan of mentor. Die havo’s hebben namelijk aangegeven dat ze de decaan of mentor van de leerling raadplegen. Het belang van voorkennis is door een derde tot bijna de helft van de havo’s die gl’ers aannemen als een belangrijke toelatingseis gesteld. Op bijna de helft van de havo’s moet bij een profiel met wiskunde dat vak op het examen voldoende zijn afgesloten. Voor andere vakken die in een gekozen profiel voorkomen lijkt men iets meer coulant: 41 procent van de havo’s stelt een voldoende als voorwaarde voor toelating. Opmerkelijk is dat bijna geen enkele havo een voldoende voor Nederlands als eis heeft opgenomen. De toelating is in 4 op de 10 havo’s eveneens gekoppeld aan een gemiddeld eindcijfer variërend van 7 tot 8. Verder stelt 1 op de 3 havo’s een extra theorievak als aanvullende eis. Dat impliceert een avo-pakket dat overeenkomt met dat van de theoretische leerweg. Een vergelijkbare eis was
te vernemen bij enkele respondenten die stelden dat het gl-examen moet voldoen aan dat van een tl-examen (zelfde aantal avo-vakken). Naast de eisen in Tabel 5.5 kwamen enkele havo’s nog met aanvullende eisen: bereidheid drie uur extra les te volgen bovenop het reguliere havo-rooster (1 havo); extra inspanning leveren voor een ontbrekend vak (2 havo's); tweede moderne vreemde taal naast het Engels (1 havo).
• • •
TL-LEERLINGEN Enkele havo’s (3 van de 83; 4%) laten tl-leerlingen toe op basis van hun diploma, dus zonder verdere eisen aan die leerlingen te stellen. Vrijwel alle havo’s stellen wel aanvullende eisen. Figuur 5.6 brengt dat in beeld.
Figuur 5.6 Aanvullende eisen op het diploma voor tl-leerlingen
63
goede motivatie/werkhouding
63
positief advies vmbo-decaan
59
gemiddeld cijfer eindlijst
32
wiskunde voldoende als in profiel
27
vakken voldoende als in profiel voldoende voor Nederlands
% 0
55
7 20
40
60
80
100
De belangrijkste eisen die aan gl-leerlingen worden gesteld, spelen eveneens bij tl-leerlingen: voldoende gemotiveerd zijn en een goede werkhouding zijn naast het behaalde diploma de belangrijkste kenmerken waar naar wordt gekeken. Bijna twee derde van de havo’s stelt die eis. Ook bij tl-leerlingen gaat men vooral af op het oordeel van vmbo-decanen en -mentoren.
56
Een goede werkhouding is niet de enige eis. Veel havo’s (in totaal ongeveer 6 op de 10) zien er tevens op toe dat tl-leerlingen een bepaald kennisniveau hebben als ze worden toegelaten. Een aantal havo’s vraagt van leerlingen een gemiddeld eindcijfer variërend van tenminste 7 tot zelfs een 8. Specifieke eisen aan de voorkennis geldt met name voor vakken die in een gekozen profiel voorkomen. Een derde van de havo’s stelt voor profielen waar wiskunde in voorkomt de eis van een voldoende voor wiskunde op de eindlijst. En ruim een kwart van de havo’s doet dat eveneens voor andere vakken die in het gekozen profiel voorkomen. Daarmee lijkt men iets coulanter voor tl’ers dan voor gl’ers. Als echter alleen naar havo’s wordt gekeken die ook die vragen voor gl’ers hadden beantwoord, dan is er geen verschil. Zowel voor wiskunde als voor de andere vakken eisen 4 op de 10 havo’s uit die groep een voldoende. Evenmin als bij gl-leerlingen lijken havo’s nauwelijks extra eisen te stellen aan Nederlands. Slechts 6 procent van de havo’s (uit de steekproef) laat alleen tl-leerlingen toe als ze (ook) voor Nederlands een voldoende op hun eindlijst hebben staan. Een beperking die niet vooraf wordt gesteld, maar die wel als selectiecriterium kan werken, is het niet toestaan van tl-leerlingen om havo 4 opnieuw te doen (doubleren). Op ongeveer 1 van de 3 havo’s krijgt een tl-leerling die in havo 4 blijft zitten niet de kans om het jaar nog eens opnieuw te doen. Al met al kan worden gesteld, dat havo’s nauwelijks onderscheid maken tussen gl- en tl-leerlingen als het gaat om aanvullende voorwaarden en eisen voor toelating tot havo 4. Wel stelt ongeveer een derde van de havo’s als voorwaarde voor gl-leerlingen dat ze een extra theorievak in hun pakket hebben.
INSCHAKELING VAN DE INSPECTIE VAN HET ONDERWIJS Officieel moet de inspectie toestemming worden gevraagd om een gl-leerling te kunnen plaatsen in havo 4. Of dat ook het geval is als een gl-leerling in een extra theorievak examen heeft gedaan, is niet duidelijk.
Over dit punt kunnen we echter kort zijn. Slechts 2 havo’s hebben aangegeven voor een gl-leerling toestemming te hebben gevraagd bij de inspectie. In totaal gaat het om 4 leerlingen voor wie die toestemming ook was verkregen. Die uitkomst kan betekenen dat er zich bijna geen gl-leerlingen aanmelden zonder extra theorievak, die daarmee (in)formeel voldoen aan het tl-examen. Het kan ook betekenen dat glleerlingen al in een eerder stadium door havo’s zelf worden afgewezen. Dat lijkt echter evenmin het geval: slechts 5 havo’s (van de 25 die de vraag hadden beantwoord) hebben aangegeven dat ze gl-leerlingen in het schooljaar 2006-2007 hadden afgewezen. Als rekening wordt gehouden met het percentage havo’s dat in het schooljaar 2006-2007 een of meer tl-leerlingen heeft afgewezen (70%), dan kan de uitkomst voor gl’ers ook betekenen dat er maar nauwelijks havo’s zijn waar gl-leerlingen zich aanmelden. Mogelijk doen ze dat al niet, omdat ze zelf (of hun vmbo-decaan) weten dat ze niet zullen voldoen aan de eisen die door havo’s al vooraf bekend zijn gemaakt bij het vmbo. In het vorige hoofdstuk is er op gewezen dat door het geringe aantal aanmeldingen en het incidentele karakter men zich er op havo’s niet van bewust is de inspectie in te schakelen als het gaat om gl-leerlingen.
REDENEN VOOR AFWIJZING Door de 5 hierboven aangestipte havo’s zijn 7 gl-leerlingen afgewezen. Door de 81 havo’s uit de steekproef zijn daarentegen in totaal bijna 250 tl-leerlingen afgewezen, wat neerkomt op gemiddeld ongeveer 3 afgewezen leerlingen per havo. Op basis van deze cijfers kan geschat worden dat in schooljaar 2006-2007 ongeveer 1500 tl-leerlingen die zich bij een havo hadden aangemeld niet zijn toegelaten.
GL-LEERLINGEN Het vmbo-diploma niet gehaald en een te laag gemiddeld eindcijfer zijn de twee redenen die bijna alle opgegeven afwijzingen van gl’ers verklaren.
57
TL-LEERLINGEN Een te laag gemiddeld eindcijfer is de meest gehoorde reden voor afwijzing van tl-leerlingen. Van de havo’s die leerlingen afwezen in het schooljaar 2006-2007, gaven 6 op de 10 respondenten als reden ‘een te laag gemiddeld eindcijfer’ op. Een andere veel voorkomende reden is het niet behalen van het diploma (25% van de havo’s die leerlingen afwezen). Een onvoldoende voor een vak (uit het gekozen profiel) blijkt duidelijk minder vaak een struikelblok voor toelating. Naast voorkennis is door een aantal respondenten een te geringe motivatie van leerlingen genoemd (in sommige gevallen op advies van vmbo-decanen of docenten), geen plek meer (voor een bepaald profiel), onder andere door een (te) late aanmelding of voorrang aan leerlingen van de eigen school.
58
GEKOZEN PROFIELEN Welke profielen kiezen gl- en tl-leerlingen vooral als ze naar het havo willen? Die vraag is voorgelegd aan de respondenten.
GL-LEERLINGEN Slechts 7 respondenten hebben gekozen profielen van gl-leerlingen kunnen opgeven. Voor zover dat in gemiddelden is uit te drukken, koos driekwart van de gl-leerlingen voor het profiel ‘Cultuur & Maatschappij’ en 15 procent voor het profiel ‘Economie & Maatschappij’. De twee andere profielen, ‘Natuur & Techniek’ en ‘Natuur & Gezondheid’, kwamen tezamen bij zo’n 10 procent van de gl-leerlingen voor.
TL-LEERLINGEN De keuze van profielen door tl-leerlingen geeft min of meer eenzelfde beeld te zien. Leerlingen uit de theoretische leerweg zijn veel vaker geplaatst in de twee profielen met het onderdeel ‘maatschappij’ dan in de twee andere profielen, zoals Figuur 5.7a toont. De resultaten zijn gebaseerd op antwoorden van 80 van de 83 respondenten.
De profielen ‘Economie & Maatschappij’ en ‘Cultuur & Maatschappij’ zijn gekozen door gemiddeld ongeveer 4 op de 10 tl-leerlingen en de twee andere profielen door gemiddeld ongeveer 1 op de 10 tl-leerlingen. Figuur 5.7a Profielen waarin tl-leerlingen zijn geplaatst
9 Natuur & Techniek 12 Natuur & Gezondheid 42 Economie & Maatschappij 38 Cultuur & Maatschappij %
59 0
20
40
60
80
100
Figuur 5.7b Profielen waarin havo 4 leerlingen zijn geplaatst (totale populatie)*
10 Natuur & Techniek 18 Natuur & Gezondheid 37 Economie & Maatschappij 34 Cultuur & Maatschappij %
0
20
40
* Bron: Jaarboek Onderwijs in Cijfers. CBS, 2005, blz. 148
60
80
100
In grote lijnen wijkt de keuze van de tl-leerlingen niet af van de keuze in de totale populatie leerlingen uit havo 4, zoals een vergelijking met Figuur 5.7b duidelijk maakt. De percentages in die figuur zijn licht gecorrigeerd ten opzichte van de oorspronkelijke gegevens, waarin ongeveer 2,5 procent van de havisten een gemengd profiel had gekozen. Omdat in de Figuur 5.7b de resultaten van tl-leerlingen zijn verwerkt, zullen de verschillen tussen leerlingen uit havo 3 en uit de theoretische leerweg iets groter uitvallen dan de vergelijking nu aangeeft.
60
Wat betreft het moeilijkste profiel, ‘Natuur & Techniek’, zoals dat door diverse decanen en directieleden van de bovenbouw havo is aangegeven, blijkt er nauwelijks verschil in instroom tussen leerlingen uit havo 3 en tl’ers. Wel kiezen wat meer havisten dan tl’ers voor het profiel ‘Natuur & Gezondheid’. Dat verschil is iets groter dan de 6 procent die de vergelijking van Figuur 5.7a en 5.7b oplevert, omdat in Figuur 5.7b de vmbo’ers zijn meegeteld. Profielen met maatschappijvakken worden wat vaker door tl-leerlingen dan leerlingen uit havo 3 gekozen. Het is ook mogelijk dat tl-leerlingen vaker gedwongen worden die profielen te kiezen vanwege beperkingen in hun vakkenpakket op het vmbo.
5.4 Begeleiding van gl- en tl-leerlingen op het havo Hiervoor is al door enkele respondenten opgemerkt dat van gl-leerlingen een extra inspanning wordt verwacht om succesvol het havo te kunnen doorlopen. De vraag is of havo’s ook extra begeleiding of structurele ondersteuning geven aan vmbo’ers en zo ja, of er in dat opzicht verschil wordt gemaakt tussen gl- en tl-leerlingen.
GL-LEERLINGEN Door het geringe aantal havo’s dat een instroom van gl-leerlingen kent, zijn op dit punt ook nauwelijks zinvolle statistieken te geven. Nog geen handvol respondenten heeft aangegeven dat de begeleiding afhankelijk is van de behoefte bij gl-leerlingen. Een vergelijkbaar aantal zei dat glleerlingen structureel ondersteuning en begeleiding ontvingen. De structurele hulp is als volgt getypeerd door de verschillende respondenten:
• • • • • • • •
De school heeft vier uur extra ingekocht bij docenten: één uur bij Frans, één uur bij Duits, één uur bij economie en één uur bij wiskunde. De school heeft gekozen voor het onderbrengen van de gl-leerlingen in verschillende klassen, maar wel bij dezelfde mentor. De mentor is tevens hoofd van het zorgteam. Tussentijdse gesprekken met de ouders en met de Teamleider. Docententeam havo bovenbouw heeft als teamdoelstelling de vmbo-leerlingen naar havo 5 te krijgen door middel van goed onderwijs. In een studiesteungroep ondersteunen de leerlingen elkaar om aan het werk te gaan en te blijven. Een docent begeleidt hen daarbij. Er is geen sprake van specifieke begeleiding voor de vmbo-leerlingen; wel is er een structureel mentoraat voor alle 4h-leerlingen. Plannen liggen klaar voor vakspecifieke begeleiding van vmbo’ers. Op school steunlessen Engels en wiskunde.
TL-LEERLINGEN De ondersteuning van tl-leerlingen op het havo is zeer divers (Figuur 5.8). De uitkomst doet vermoeden dat op ruim een derde van de havo’s tl-leerlingen geen extra ondersteuning of begeleiding ontvangen. Op een deel van die havo’s (rond de 6% in totaal) beraadt men zich er wel op om die begeleiding te gaan geven. Op ongeveer twee derde van de havo’s krijgen tl-leerlingen wel extra hulp. De helft van die havo’s (34% in totaal) doet het alleen als dat nodig blijkt. Op de overige havo’s (30% in totaal) is er sprake van structurele begeleiding of ondersteuning.
61
Figuur 5.8 Ondersteuning van tl-leerlingen in het havo
structureel 30%
indien nodig 34%
62
niet 30%
in beraad 6%
Door veel respondenten zijn extra steunlessen wiskunde genoemd en/of extra ondersteuning in andere vakken, zoals het volgende duidelijk maakt: “Leerlingen volgen voor bepaalde vakken overbruggingsprogramma’s, omdat het eindexamenniveau vmbo niet aansluit op havo 4. Dat geldt voor Wiskunde B, Scheikunde en Aardrijkskunde”. Enkele havo’s organiseren die extra ondersteuning al op de eigen toeleverende vmbo-school en/ of op enkele andere grote toeleveranciers. Soms gebeurt dat na het eindexamen in de resterende maand(en) van het schooljaar. Naast vakinhoudelijke ondersteuning is er ook extra begeleiding van mentoren en studiebegeleiders, die soms een verplichtend karakter heeft.
5.5 Ervaringen met gl- en tl-leerlingen in het havo De directie of decaan van de bovenbouw havo is gevraagd wat hun ervaringen zijn met vmbo’ers en wat volgens hen belangrijke succes- en faalfactoren zijn. Wat betreft de ervaringen is gevraagd naar voorkennis in bepaalde vakken en naar de motivatie, werkhouding en zelfstandigheid. Eerst wordt dit weer aangegeven voor de gl-leerlingen en daarna voor de tl-leerlingen.
ERVARINGEN MET GL-LEERLINGEN Het geringe aantal havo’s dat de afgelopen jaren gl-leerlingen opnam, levert opnieuw een beperking op om een goed beeld te kunnen geven. Slecht door 5 havo’s is de vraag naar voldoende voorkennis op verschillende terreinen (Nederlands, lezen en schrijven, wiskunde en moderne vreemde talen), voldoende motivatie en zelfstandigheid beantwoord. Het percentage gl-leerlingen dat volgens de respondenten in voldoende mate aan de normen voldoet, varieert voor die punten tussen de 60 en 80 procent. Op enkele punten is door één of enkele respondenten een lager percentage genoemd. Uit die geringe respons moet dus voorzichtig worden opgemaakt dat een deel van de gl’ers, dat gemiddeld varieert van 20 tot 40 procent, niet in voldoende mate over de voorkennis of de juiste werkhouding (motivatie, zelfstandigheid) beschikt. Als succesfactor is unaniem gewezen op de werkhouding: inzet, motivatie en zelfstandigheid. Omgekeerd wordt een gebrekkige werkhouding en studievaardigheid als een belangrijke faalfactor beschouwd. Maar ook achterstanden in voorkennis worden genoemd: “planning en zelfstandigheid en achterstanden die alleen met zeer grote inzet weggewerkt kunnen worden”; “onderschatting van het niveauverschil mavo-havo”; “gebrek aan gerichte motivatie, te onzelfstandig (niet voorbereid op zelf plannen en dergelijke)”; “achterstand in gekozen vakken en achterstand in begrijpend lezen”.
• • • •
ERVARINGEN MET TL-LEERLINGEN Door 70 van de 83 respondenten zijn de vragen beantwoord betreffende de ervaringen in de afgelopen jaren met tl-leerlingen ten aanzien van hun voorkennis en hun werkhouding. Elke respondent kon aangeven hoeveel procent van de tl-leerlingen de in Tabel 5.1 opgenomen onderdelen voldoende beheerste. De tabel toont de gemiddelde percentages zoals berekend voor de 70 respondenten en de minimum en maximum percentages die zijn gevonden.
63
Tabel 5.1 Voorkennis en werkhouding: percentage als voldoende beoordeelde tl-leerlingen Percentage tl-leerlingen met voldoende beheersing
64
n
gem.
min.
max.
Beheersing Nederlands
70
71
10
100
Beheersing schrijven en lezen
69
68
20
100
Beheersing moderne vreemde talen
68
66
20
100
Beheersing wiskunde
69
62
30
100
Leermotivatie
69
67
10
100
Werkhouding
70
68
10
100
Zelfstandigheid
70
61
20
100
De gemiddelde schatting van de 70 respondenten ligt voor de verschillende onderdelen tussen ongeveer 60 en 70 procent. Beheersing van wiskunde en zelfstandigheid ‘scoren’ het laagst. Dat wil zeggen dat het percentage tl-leerlingen dat volgens decanen en directieleden die onderdelen voldoende beheerst, het laagst is (iets meer dan 60%). Met andere woorden: relatief veel tl-leerlingen schieten daarop tekort. Voor Nederlands en de werkhouding (motivatie) valt de beoordeling iets gunstiger uit: bij gemiddeld rond de 70 procent van de tl-leerlingen is er sprake van voldoende beheersing. Iets minder dan 1 op de 3 leerlingen schiet daarin tekort. Tussen havo’s zijn er echter vrij grote verschillen, zoals kan worden afgeleid uit de minimum- en maximumwaarden in de twee laatste kolommen. Of dat te maken heeft met het toelatingsbeleid en/of met de begeleiding van tl-leerlingen is op basis van de verzamelde gegevens niet te zeggen.
SUCCESFACTOREN Als belangrijke succesfactoren aan de kant van de leerlingen zijn genoemd: examenervaring, bewuste keuze voor het havo en bijna unaniem is gewezen op een goede werkhouding (onder andere motivatie, doorzettingsvermogen, hard willen werken, werkdiscipline). Eén van de respondenten verwoordt het als volgt: “Motivatie is een heel belangrijke factor. De leerlingen die havo 4 niet halen, vallen eigenlijk allemaal uit door gebrek aan motivatie en inzet; niet door
gebrek aan kennis en inzicht”. Een andere respondent zegt het als volgt: “Inzet: als een leerling wil werken, lukt het wel”. Een aantal wijst er tevens op dat het vakkenpakket goed moet aansluiten. Eén respondent wijst in dat verband op de profielen: “Het te kiezen profiel. CM is haalbaar, maar EM moeilijk en NG en NT te moeilijk”. Een enkeling wijst tevens op factoren buiten de leerlingen, zoals met name de begeleiding en extra lessen om de beheersing van vakken op een goed niveau te brengen.
FAALFACTOREN Het is gezien het bovenstaande niet zo verbazingwekkend dat een gebrek aan inzet en motivatie en een slechte werkhouding als een belangrijke factor voor het niet halen van het havo worden gezien: “de overgang van vmbo-t wordt als groot ervaren. Er moet veel harder worden gewerkt. Een aantal leerlingen brengt dit niet op en mislukt in 4 havo”. Enkele respondenten geven aan dat sommige leerlingen er ook te laat achterkomen dat er harder moet worden gewerkt. Door diverse respondenten is gewezen op ‘havo als vluchtroute’ voor degenen die niet weten wat ze willen: “Er wordt gekozen voor 4 havo als je nog niet weet wat je wilt studeren bij gebrek aan duidelijkheid”. Een ander verwoordt dat zo: “Parkeerprobleem. De leerlingen die havo kiezen, omdat ze nog niet precies weten wat ze willen doen. Hun inzet is vaak niet echt groot en dan gaat het veelal mis”. Naast aspecten van de werkhouding valt bij veel respondenten ook te beluisteren dat hiaten in voorkennis (onder andere een te laag gemiddeld eindcijfer), het niet goed aansluiten van de vakkenpakketten (soms verkeerde profielkeuze) en de toch grotere kloof tussen vmbo en havo dan vermoed, een cruciale rol spelen. Een enkeling wijst daarbij op tekorten in leesvaardigheden en studievaardigheden (onder andere zelfstandigheid en grotere gehelen kunnen overzien en plannen).
65
66
Literatuur
Adviesgroep vmbo (2006), De leerling aan het woord. Verslag van gesprekken met oud-leerlingen over het vmbo. Den Haag: Adviesgroep vmbo. Adviesgroep vmbo (2006a), Voortvarend vmbo. Samen koersen op bewegingsruimte. Den Haag: Adviesgroep vmbo. Boer, P. den, Geerligs, J., Koen H. en Sjenitzer, T. (2006), Afsluiting: prestaties 2003 en vergelijking van 4 jaar kwalificatiewinstmeting. Wageningen: Stoas Onderzoek. CBS (2005), Jaarboek onderwijs in cijfers 2006. Voorburg/Heerlen: CBS. CBS (2006), Jaarboek onderwijs in cijfers 2007. Voorburg/Heerlen: CBS. Esch, W. van en Neuvel, J. (2007), De overgang van vmbo naar mbo: van breukvlak naar draagvlak. ’s-Hertogenbosch: CINOP Expertisecentrum. IBO (2005), Het VMBO. Beelden, feiten en toekomst. ’s-Gravenhage: Interdepartementaal Beleidsonderzoek. Kurpershoek, H., Kuyper, H., Werf, M.P.C. van der. (2005), Directierapport VOCL’99-5: Feiten en meningen over het vmbo en de tweede fase. Groningen: GION. Neuvel, J. en Esch, W. van (2006), De doorstroom van vmbo naar mbo. Jaarrapportage 2005. ’s-Hertogenbosch: CINOP Expertisecentrum.
67
Neuvel, J. en Esch, W. van (2006a), De doorstroom van vmbo naar mbo in de lerende regio Arnhem. ’s-Hertogenbosch: CINOP Expertisecentrum. Neuvel, J. en Esch, W. van (2006b), De doorstroom van vmbo naar mbo in de Achterhoek. ’s-Hertogenbosch: CINOP Expertisecentrum. Neuvel, J. en Esch, W. van (2007), De overgang van vmbo naar mbo - van breukvlak naar draagvlak. Overzichtsstudie van Nederlands onderzoek. ’s-Hertogenbosch: CINOP Expertisecentrum. Rekers-Mombarg, L., Kuyper, H., Werf, M.P.C. van der, Zijsling, D.H. (2005), De Resultaten in het VMBO. Vergelijking van de schoolloopbanen en prestaties van VOCL ’93 en VOCL ’99 leerlingen. Groningen: GION.
68
Vragenlijst Bijlage
1 69
Enquête doorstroom gl- & tl-leerlingen naar het havo A
Gegevens school en contactpersoon
A01
Naam instelling
A02
Brinnummer
A03a
Postadres: straat + nr
A04b
Postcode + plaats
A05
Contactpersoon
A06
Functie
A07
Telefoonnummer(s)
A08
e-mailadres
(hr/mevr)
B B01
(voornaam)
(achternaam)
Aanmelding, Intake en Plaatsing Hoe staat u tegenover het voorstel om de toelating van leerlingen uit de gemengde leerweg te laten regelen door het vmbo en het havo, zonder goedkeuring te hoeven vragen aan de inspectie? positief neutraal
Wilt u uw keuze hiernaast toelichten
negatief
70
B02
Hoe staat u tegenover het voorstel van de Adviesgroep vmbo om leerlingen uit de gemengde en de theoretische leerweg gelijke rechten te verlenen bij de doorstroom naar het havo? positief neutraal
Wilt u uw keuze hiernaast toelichten
negatief B03
Aanmelding en Intake van gl- en tl-leerlingen
Wilt u de vragen steeds apart beantwoorden voor gl- en tl-leerlingen B03a
Vindt er een intakegesprek plaats met de leerlingen (en de ouders)?
gl-leerlingen
B03b
tl-leerlingen
altijd
altijd
afhankelijk van leerling / school herkomst
afhankelijk van leerling / school herkomst
(bijna) nooit
(bijna) nooit
Vindt er een gesprek plaats met de decaan of mentor van de vorige school?
gl-leerlingen
B03c
tl-leerlingen
altijd
altijd
afhankelijk van leerling / school herkomst
afhankelijk van leerling / school herkomst
(bijna) nooit
(bijna) nooit
Is er op uw school de afgelopen jaren een toename van aanmeldingen geweest vanuit het vmbo?
gl-leerlingen
een lichte toename
een sterke toename
een sterke toename
hetzelfde gebleven
hetzelfde gebleven
een (lichte) afname
een (lichte) afname
Doorstroom vmbo - havo
A00436.indd 70
tl-leerlingen
een lichte toename
-3-
CINOP 2007
30-10-2007 14:02:15
B04
Toelating tot het havo
B04a
Worden er specifieke toelatingseisen gesteld aan gl- en/of tl-leerlingen? (meer antwoorden mogelijk)
gl-leerlingen
gl-leerlingen
nee, niet anders dan het diploma
nee, niet anders dan het diploma
ja, positief advies decaan/mentor vmbo
ja, positief advies decaan/mentor vmbo
ja, gemiddeld cijfer op eindlijst, namelijk:
ja, gemiddeld cijfer op eindlijst, namelijk:
ja, voldoende op eindlijst voor wiskunde indien gekozen profiel wiskunde bevat
ja, voldoende op eindlijst voor wiskunde indien gekozen profiel wiskunde bevat
ja, voldoende op eindlijst voor vakken indien in gekozen profiel aanwezig
ja, voldoende op eindlijst voor vakken indien in gekozen profiel aanwezig
ja, voldoende op eindlijst voor Nederlands
ja, voldoende op eindlijst voor Nederlands
ja, een goede motivatie en/of werkhouding
ja, een goede motivatie en/of werkhouding
ja, een extra avo-vak waarin examen is gedaan ja, anders, nl.:
B04b
ja, anders, nl.:
Voor hoeveel gl-leerlingen is dit en het vorig schooljaar toestemming van de inspectie gevraagd? En hoeveel gl-leerlingen zijn met toestemming van de inspectie geplaatst?
gl-leerlingen aantal voor wie toestemming is gevraagd
71
aantal dat met toestemming is geplaatst B04c
Hoeveel vmbo-leerlingen zijn afgewezen die het schooljaar 2006-2007 naar het havo wilden?
gl-leerlingen
tl-leerlingen
gl-leerlingen B04d
tl-leerlingen
Wat waren de redenen voor afwijzing? (meer antwoorden mogelijk)
gl-leerlingen
tl-leerlingen
diploma niet gehaald
diploma niet gehaald
te laag gemiddeld cijfer op eindlijst
te laag gemiddeld cijfer op eindlijst
onvoldoende voor vak in gekozen profiel
onvoldoende voor vak in gekozen profiel
onvoldoende voor wiskunde of Nederlands
onvoldoende voor wiskunde of Nederlands
geen toestemming inspectie
anders, nl.:
anders, nl.:
B04e
Wilt u voor elk profiel bij benadering het percentage leerlingen noteren dat dat profiel heeft gekozen? Wilt u dat doen voor de twee laatste schooljaren tezamen (2005-2006 en 2006-2007).
gl-leerlingen
tl-leerlingen
% Natuur & Techniek
% Natuur & Techniek
% Natuur & Gezondheid
% Natuur & Gezondheid
% Economie & Maatschappij
% Economie & Maatschappij
% Cultuur & Maatschappij
% Cultuur & Maatschappij
% Overig (zoals combinatie van profielen)
% Overig (zoals combinatie van profielen)
100 %
Doorstroom vmbo - havo
A00436.indd 71
100 %
-4-
CINOP 2007
30-10-2007 14:02:16
C C01
Begeleiding en voortgang van gl- en tl-leerlingen op het havo Begeleiding van gl- en tl-leerlingen op het havo
Wilt u de vragen steeds apart beantwoorden voor gl- en tl-leerlingen. C01a
Is er (structurele) extra ondersteuning of begeleiding van vmbo-leerlingen?
gl-leerlingen
w
C01b
tl-leerlingen
nee, helemaal niet
nee, helemaal niet
nee, maar er wordt wel over nagedacht
nee, maar er wordt wel over nagedacht
ja, alleen indien nodig
ja, alleen indien nodig
ja, structureel Æ Wilt u dat kort toelichten.
ja, structureel Æ Wilt u dat kort toelichten.
Wat is de afgelopen jaren de ervaring op uw school met gl- en tl-leerlingen wat betreft hun voorkennis, leermotivatie, werkhouding enzovoort? Wilt u per aspect noteren bij hoeveel procent dat bij benadering voldoende en onvoldoende was.
gl-leerlingen
72
onvoldoende
Kennis, vaardigheden en motivatie
tl-leerlingen
voldoende
onvoldoende
voldoende
01¾ beheersing van het Nederlands
%
%
%
%
02¾ beheersing van de lees- en schrijfvaardigheid
%
%
%
%
03¾ beheersing van de moderne vreemde talen
%
%
%
%
04¾ beheersing van wiskunde
%
%
%
%
05¾ leermotivatie
%
%
%
%
06¾ werkhouding
%
%
%
%
07¾ zelfstandigheid
%
%
%
%
C01c
Wat zijn volgens u de belangrijkste succes- en faalfactoren voor vmbo-leerlingen op het havo?
gl-leerlingen
tl-leerlingen
Succesfactoren
Succesfactoren
Faalfactoren
Faalfactoren
Bedankt voor uw medewerking Als u de vragenlijst op papier hebt ingevuld, stuur hem dan naar CINOP. Het adres vindt u hieronder. Als u de vragenlijst digitaal hebt ingevuld, wilt u hem dan mailen naar Françoise Bartels:
[email protected]. Doorstroom vmbo - havo
A00436.indd 72
-5-
CINOP 2007
30-10-2007 14:02:17
Telformulier Bijlage
2 73
A00436.indd 73
30-10-2007 14:02:18
Inventarisatieformulier leerlingen die vanuit de gemengde en de theoretische leerweg vmbo instromen in het havo telefoonnr
School
e-mail
Contactpersoon
Het ingevulde formulier graag mailen naar Fran
Per instroomjaar de (school)loopbaan aangeven van leerlingen die vanuit het vmbo naar het havo zijn gegaan 1) Hoeveel leerlingen zijn er in het betreffende schooljaar in totaal van het vmbo gl en tl in de havo ingestroomd?
[email protected]
2) Hoeveel gl-leerlingen
Voor vragen kunt u ook contact opnemen met Fran
zijn met toestemming van de inspectie in het havo ingestroomd?
3) Hoeveel leerlingen zijn er van de ingestroomde gl- en tl-leerlingen
gestopt (in havo4 of 5) en wat zijn ze erna gaan doen?
073-6800754
4) Hoeveel leerlingen van de ingestroomde gl- en tl-leerlingen zitten
nog in havo4 of havo5 ?
Als u het formulier wilt printen, selecteer dan lin
geslaagd (in 2 of 3 jaar) en wat zijn ze erna gaan doen? 5) Hoeveel leerlingen van de ingestroomde gl- en tl-leerlingen zijn Als er (in een jaar) geen gl-leerlingen zijn ingestroomd, wilt u dan toch de rijen voor tl-leerlingen invullen Vraag1
instroom schooljaar 2003-2004
Vraag3
Vraag2
instroom toestemaantal aantal havo4 gestopt gestopt mingtotaal inspectie in havo4 in havo5
Vraag4
bestemming uitvallers en niet geslaagden havo naar mbo
andere opleiding
Het formulier wordt bij een printopdracht dan op
(zoekt) werk
iets anders
onbekend
aantal aantal in havo4 in havo5
aantal aantal geslaagd geslaagd in 2 jaar in 3 jaar
vwo
aantal aantal in havo4 in havo5
aantal aantal geslaagd geslaagd in 2 jaar in 3 jaar
vwo
vanuit gemengde leerweg (gl)
74
vanuit theoretische leerweg (tl)
instroom schooljaar 2004-2005
n.v.t. instroom toestemaantal aantal minghavo4 gestopt gestopt inspectie in havo4 in havo5 totaal
bestemming uitvallers en niet geslaagden havo naar mbo
andere opleiding
(zoekt) werk
iets anders
onbekend
vanuit gemengde leerweg (gl) vanuit theoretische leerweg (tl)
instroom schooljaar 2005-2006
n.v.t. n.v.t.
n.v.t.
instroom toestemaantal aantal havo4 gestopt gestopt mingtotaal inspectie in havo4 in havo5
bestemming uitvallers en niet geslaagden havo naar mbo
andere opleiding
(zoekt) werk
iets anders
onbekend
aantal aantal in havo4 in havo5
vanuit gemengde leerweg (gl) vanuit theoretische leerweg (tl)
instroom schooljaar 2006-2007
n.v.t. aantal instroom toestemgestopt havo4 mingtotaal inspectie in havo4
vanuit gemengde leerweg (gl) vanuit theoretische leerweg (tl)
bestemming uitvallers en niet geslaagden havo
n.v.t.
naar mbo
andere opleiding
(zoekt) werk
iets anders
onbekend
aantal in havo4
n.v.t. n.v.t.
n.v.t.
U kunt het formulier digitaal invullen in het meegestuurde Excelbestand. Wilt u dat dan voor 20 maart per mail terugsturen naar Françoise Bartels (fba Als u er de voorkeur aan geeft het formulier schriftelijk in te vullen, stuur het dan met het enquêteformulier mee terug.
Doorstroom vmbo - havo
A00436.indd 74
-2-
CINOP 2007
30-10-2007 14:02:18
mengde en de theoretische leerweg vmbo instromen in het havo telefoonnr e-mail
ie vanuit het vmbo naar het havo zijn gegaan
Het ingevulde formulier graag mailen naar Françoise Bartels
an het vmbo gl en tl in de havo ingestroomd?
[email protected]
n het havo ingestroomd?
Voor vragen kunt u ook contact opnemen met Françoise Bartels
n
gestopt (in havo4 of 5) en wat zijn ze erna gaan doen?
073-6800754
nog in havo4 of havo5 ?
Als u het formulier wilt printen, selecteer dan linksboven in het naamvlak 'formulier'
geslaagd (in 2 of 3 jaar) en wat zijn ze erna gaan doen? an toch de rijen voor tl-leerlingen invullen Vraag3
antal aantal stopt gestopt havo4 in havo5
Vraag4
bestemming uitvallers en niet geslaagden havo naar mbo
andere opleiding
Het formulier wordt bij een printopdracht dan op 1 pagina afgedrukt
(zoekt) werk
iets anders
onbekend
Vraag5
aantal aantal in havo4 in havo5
aantal aantal geslaagd geslaagd in 2 jaar in 3 jaar
aantal aantal in havo4 in havo5
aantal aantal geslaagd geslaagd in 2 jaar in 3 jaar
bestemming geslaagden havo 5 vwo
mbo
hbo
andere opleiding
(zoekt) werk
iets anders
onbekend
75
antal aantal stopt gestopt havo4 in havo5
bestemming uitvallers en niet geslaagden havo naar mbo
andere opleiding
(zoekt) werk
iets anders
onbekend
bestemming geslaagden havo 5 vwo
mbo
hbo
andere opleiding
(zoekt) werk
iets anders
onbekend
n.v.t. n.v.t. bestemming uitvallers en niet geslaagden havo
antal aantal stopt gestopt havo4 in havo5
naar mbo
antal stopt havo4
naar mbo
andere opleiding
(zoekt) werk
iets anders
onbekend
bestemming uitvallers en niet geslaagden havo
n.v.t.
andere opleiding
(zoekt) werk
iets anders
onbekend
aantal aantal in havo4 in havo5
aantal in havo4
n.v.t. n.v.t.
urde Excelbestand. Wilt u dat dan voor 20 maart per mail terugsturen naar Françoise Bartels (
[email protected]). k in te vullen, stuur het dan met het enquêteformulier mee terug.
-2-
A00436.indd 75
CINOP 2007
30-10-2007 14:02:18
78
CINOP-publicaties
1 De jeugd heeft de toekomst. Een verkennende studie naar de burgerschapsvorming in het middelbaar beroepsonderwijs Auteur: Mohammed Meziani / Bestelnummer: A00372
2 Hoe bekend zijn wij met laaggeletterdheid? Een landelijk onderzoek naar het bewustzijn bij volwassenen van laaggeletterdheid in onze samenleving Auteurs: Jan Neuvel en Arjan van der Meijden, m.m.v. Yvonne Sanders (TNS NIPO) / Bestelnummer: A00374
3 Balanceren tussen oud en nieuw. Taaldocenten over competentiegericht talen leren Auteurs: Anja van Kleef, Marianne Driessen en Maaike Jongerius / Bestelnummer: A00373
4 Het Metalen Scharnierpunt. Een doorlopend traject vmbo-mbo voor metaalmetalektro - tussenstand Auteur: Joke Huisman / Bestelnummer: A00391
5 Bedrijven over hun contacten met beroepsonderwijs in de regio. Uitkomsten van een onderzoek in drie regio’s Auteurs: Ben Hövels, Paul den Boer en Andrea Klaeijsen (Kenniscentrum Beroepsonderwijs Arbeidsmarkt [KBA]) / Bestelnummer: A00371
6 Voortgangsrapportage Aanvalsplan Laaggeletterdheid over het jaar 2006 Auteur: Willem Houtkoop (Max Goote Kenniscentrum) / Bestelnummer: A00395
7 Monitor deelname aan het lees- en schrijfonderwijs door laaggeletterden 2006 Auteurs: Jan Neuvel en Thomas Bersee, m.m.v. Roeland Audenaerde / Bestelnummer: A00396
79
8 Nulmeting Het Metalen Scharnierpunt : Onderzoeksverslag Nulmeting over aansluiting vmbo-mbo Auteur: Ellen Klatter (Stichting Consortium Beroepsonderwijs) / Bestelnummer: A00414
9 Sturing op regionale ambitie. Een verkenning van theorie en praktijk Auteur: Renée van Schoonhoven (Max Goote Kenniscentrum) / Bestelnummer: A00397
10 De overgang van vmbo naar mbo: van breukvlak naar draagvlak. Overzichtsstudie van Nederlands onderzoek Auteurs: Wil van Esch en Jan Neuvel / Bestelnummer: A00399
11 Op weg naar sportactieve mbo-instellingen. Een onderzoek naar voorbeelden van instellingsbreed sportbeleid Auteur: Paul Steehouder, m.m.v. Mohammed Meziani / Bestelnummer: A00400
80
12 EVC en groen onderwijs, een natuurlijk verbond Auteur: Marja van den Dungen, m.m.v. Barbara Marcelis / Bestelnummer: A00415
13 Monitor Impulsregeling beroepsonderwijs: eindmeting Auteurs: Wil van Esch, Jan Neuvel en Karel Visser / Bestelnummer: A00433
14 Stroomlijnen. Onderzoek naar de doorstroom van vmbo naar havo Auteurs: Wil van Esch en Jan Neuvel / Bestelnummer: A00436
15 Op weg naar ondernemend docentschap. Ervaringen in de Utrechtse pilot ‘Samen op Scholen’ Auteurs: José Hermanussen, Christa Teurlings en Irma van der Neut / Bestelnummer: A00431
16 Leren in een bewegende omgeving. Derde meting van de monitor onder experimentele opleidingen 2007 Auteur: Arjan van der Meijden, m.m.v. Joke Huisman, Tonny Huisman en Ria Groenenberg / Bestelnummer: A00438
Voor inhoudelijke beschrijvingen, de meest recente lijst en meer informatie kunt u terecht op www.cinop.nl U kunt bestellen via telefoonnummer 073-6800800 of via e-mail:
[email protected]