Sociaal kapitaal in de gemeente Medemblik Onderzoek in vier dorpen in de gemeente Medemblik
Fabian Koning Studentnummer: 5790441 Zuiderdracht 2 1696 AL Oosterblokkker 06-13419611 Datum: 23-01-2012 Eerste Begeleider Dhr. Thissen Tweede Beoordelaar Dhr. Bontje
-1-
Voorwoord Na een intensieve periode van een half jaar ligt mijn uiteindelijke bachelorscriptie over het sociaal kapitaal in de gemeente Medemblik voor u. Ik vond het erg leuk om aan dit project te werken vooral vanwege het interessante onderwerp. Als inwoner van een dorp weet ik hoe belangrijk actieve mensen voor dorpen zijn. Deze mensen zorgen voor een sociaal vitaal dorp met een bloeiend verenigingsleven. Ik vond het interessant om te onderzoeken wie deze mensen zijn in de dorpen in de gemeente Medemblik.
Het scriptieproject is een hele leerzame periode geweest. Ik heb geleerd om een compleet onderzoek uit te voeren met alle facetten die daarbij horen. Vooral het verspreiden en ophalen van de enquête was een uitdagende opdracht. Dit is uitstekend gelukt en met een bestand van 199 bruikbare enquêtes had ik een goede basis voor mijn onderzoek.
Ik wil tenslotte nog een aantal mensen bedanken. Ten eerste Maurice Veeken en Lisanne Kraakman voor de goede en leuke samenwerking, vooral tijdens de dataverzameling. Daarnaast meneer Thissen voor de goede tips en kritische begeleiding gedurende het hele scriptieproject. Natuurlijk de respondenten die de enquête ingevuld hebben wat onmisbaar was voor het doen van mijn onderzoek. Ten slotte wil ik mijn vader en moeder, Maurice zijn ouders en zijn oom en tante bedanken voor het uitlenen van de auto’s. Dit maakte het mogelijk om de enquêtes op te halen, ondanks wind, regen en hagel.
Veel plezier met het lezen van mijn bachelorscriptie!
Fabian Koning
-2-
Inhoudsopgave
Hoofdstuk
Titel
Paginanummer
Voorwoord
2
Inhoudsopgave
3
1.
Inleiding
6
2.
Theoretisch kader
7
2.1
Sociaal kapitaal
8
2.2
Sociaal kapitaal in relatie tot overheden
8
2.3
Sociale netwerken
9
2.4
Vrijwilligerswerk
9
2.5
Sociaal kapitaal in Nederlandse dorpen
10
3.
Onderzoeksopzet
11
3.1
Onderzoeksvraag
11
3.2
Conceptueel schema
11
3.3
Verantwoording
12
3.4
Onderzoeksstrategie
12
3.5
Verklaring keuze dorpen
13
4.
Dataverzameling
15
4.1
Inleiding
15
4.2
Response
16
4.3
Data analyse
17
5.a
Kenmerken van het sociale netwerk
18
5.a1
Grootte van het sociale netwerk
18
5.a2
Intensiteit van de sociale contacten
19
5.a3
Aandeel sociale contacten binnen het dorp
20
5.a4
Contact met de gemeente
21
-3-
5.b
Sociaal kapitaal waar het dorp van kan profiteren
22
5.b1
Deelname vrijwilligerswerk
22
5.b2
Aantal uur vrijwilligerswerk
23
5.b3
Deelname vrijwilligerswerk per soort
24
5.b4
Aantal soorten vrijwilligerswerk
25
5.b5
Deelname aan burgerinitiatieven
26
5.b6
De rol bij burgerinitiatieven
27
5.b7
Toekomstige bijdrage aan burgerinitiatieven
28
5.c
De invloed van het sociale netwerk op het
29
profijt voor het dorp 5.c1
Grootte van het sociale netwerk
29
5.c2
Intensiteit van de sociale contacten
35
5.c3
Aandeel sociale contacten binnen het dorp
36
5.c4
Contact met de gemeente
38
6.a
Onafhankelijke kenmerken op dorpsniveau
41
6.a1
Individuele kenmerken
41
6.a2
Dagpaden
43
6.3
Leefpaden
43
6.4
Binding met het dorp
44
6.b
Individuele kenmerken gecombineerd met het
45
sociaal kapitaal 6.b1
Grootte van het sociale netwerk
45
6.b2
Intensiteit van de sociale contacten
50
6.b3
Aandeel van het sociale netwerk binnen het dorp
52
6.b4
Contact met de gemeente
53
6.b5
Vrijwilligerswerk
55
6.b6
Burgerinitiatieven
62
6.b7
Samenvatting
63
-4-
6.c
De contextuele kenmerken gecombineerd met het
65
Sociaal kapitaal 6.c1
Grootte van het sociale netwerk
65
6.c2
Intensiteit van de sociale contacten
66
6.c3
Aandeel van het sociale netwerk binnen het dorp
67
6.c4
Contact met de gemeente
68
6.c5
Vrijwilligerswerk
69
6.c6
Burgerinitiatieven
72
6.c7
Samenvatting
73
7.
Compositionele effect
74
8.
Conclusie
82
9.
Literatuurlijst
87
Bijlagen Reflectie
90
Benaderingsbrief
91
Ophaalprotocol
92
Enquête
93
Interview Twisk
97
-5-
1.
Inleiding
Op het platteland is de veranderende bevolkingssamenstelling een belangrijke ontwikkeling. In sommige gebieden is sprake van krimp en in veel gebieden is sprake van vergrijzing. Er zijn veel vragen en twijfels over de veranderingen in de dorpen. Er is vaak kritiek op het verdwijnen van voorzieningen en over de bijdrage van zogenaamde nieuwkomers in hun dorp. Ontwikkelingen op het platteland zullen steeds verder doorzetten en zijn dus een belangrijk punt van onderzoek op het platteland (Vermeij & Mollenhorst, 2008). Burgers worden steeds meer centraal gesteld bij het oplossen van problemen en het nemen van verantwoordelijkheden in de dorpen. De burgerkracht wordt hierbij centraal gesteld, in tegenstelling tot het verleden waar de overheid vaak alle verantwoordelijkheid nam. Het is vooral de overheid die hier sterk op inzet (De Boer & Lans, 2011). Mijn onderzoek heeft plaatsgevonden in vier dorpen in de gemeente Medemblik. Het sociaal kapitaal van deze dorpen staat centraal in mijn onderzoek. Ik heb de sociale netwerken van de mensen in de vier geselecteerde dorpen onderzocht. Daarnaast is er een beeld ontstaan over de persoonlijke kenmerken van mensen die bijdragen aan het sociaal kapitaal waar het dorp van profiteert. In mijn onderzoek is dit profijt deels het contact met de gemeente, maar vooral vrijwilligerswerk en burgerinitiatieven. Het criterium om sociale verbindingen in het onderzoek mee te nemen is dus dat het dorp profijt moet hebben van deze sociale verbindingen. Daarnaast moet blijken of er opvallende verschillen zijn tussen wat mensen doen en de contacten die mensen hebben op basis van persoonlijke kenmerken. Zijn er bijvoorbeeld verschillen tussen jongeren - ouderen, mannen – vrouwen en verschillende leeftijdsklassen. Hebben de dorpsbewoners veel contacten met de gemeente of speelt de gemeente op een andere manier een rol? De resultaten uit dit onderzoek kunnen deels verklaren waarom er verschillen zijn in dorpen wat betreft de mate van sociaal kapitaal van het dorp.
-6-
2.
Theoretisch kader
Er is een uiteenlopende lijst aan bronnen verzameld gericht op de verschillende factoren die samenhangen met het sociaal kapitaal in de dorpen en de netwerken van de respondenten. Dit is onderverdeeld in sociaal kapitaal, sociaal kapitaal in relatie tot overheden, sociale netwerken, vrijwilligerswerk en sociaal kapitaal in Nederlandse dorpen. Aan de hand van deze hoofdpunten zijn de bronnen verzameld die de basis hebben gevormd voor het verdere onderzoek. Dit wordt hierna verder toegelicht, deze bronnen zullen steeds als vergelijkingsmateriaal dienen bij de resultaten van de analyses. Opvallende overeenkomsten en verschillen worden beschreven in de conclusie. 2.1
Sociaal kapitaal
In het onderzoek staat het sociaal kapitaal van het dorp centraal. In de literatuur is veel onderzoek gedaan naar het sociaal kapitaal van mensen. Dit begrip is door de Amerikaan Robert Putnam toegelicht. Putnam geeft in zijn boeken en teksten aan dat sociaal kapitaal bestaat uit de sociale netwerken van mensen. Het sociaal kapitaal zijn de sociale relaties van mensen waarvan zij profijt hebben. Een voorbeeld hiervan is het vinden van een baan via iemand uit het sociale netwerk, bonding en bridging speelt hierbij een belangrijke rol. Dit zijn het binden en verbonden voelen met mensen binnen een gemeenschap en het bouwen van bruggen tussen mensen of tussen groepen mensen. Door bridging kunnen nieuwe verbindingen ontstaan waardoor een groter deel van de gemeenschap met elkaar verbonden is (Putnam, 1995). In mijn onderzoek richt ik me op het profijt die deze sociale relaties voor het dorp hebben. Granovetter richt zich op de sterke en zwakke verbindingen in de sociale netwerken van mensen. Hij richt zich dan vooral op het belang van de zwakke verbindingen van mensen. Mensen die actief zijn hebben vaak veel zwakke verbindingen, zoals Granovetter beschrijft. Volgens zijn ideeën kan dit een belangrijke rol spelen bij het verbinden van verschillende groepen binnen een gemeenschap (Granovetter, 1973). Deze zwakke verbindingen zouden in het deel van mijn onderzoek, dat zich richt op het profijt voor het dorp, terug kunnen komen. Volgens Blunkett zijn het de actieve burgers die zorgen voor sterke gemeenschappen. De mensen die problemen benoemen en willen oplossen. Daarnaast is het van belang dat zij zich actief inzetten dit, kan als vrijwilliger maar bijvoorbeeld ook bij burgerinitiatieven. Hierbij speelt het contact met lokale overheden een belangrijke rol. Mensen die actief contact hebben met lokale overheden kunnen problemen aanpakken en oplossen (Blunkett, 2003). Er zijn een aantal voorwaarden die ervoor zorgen dat sociaal kapitaal succesvol kan zijn. Moseley en Pahl hebben deze factoren op een rijtje gezet voor de cases die zij in Engeland onderzochten.
-7-
Een open en uitnodigende cultuur, goede communicatielijnen binnen de bevolking, de hulp van externe organisaties, leiders binnen de gemeenschap, informele structuren/situaties en ontmoetingsplaatsen, spelen hierbij een belangrijke rol. Daarbij is het belangrijk dat succes zorgt voor meer succes en dat plezier belangrijk is. Dit zijn factoren die een goede basis vormen voor een succesvolle gemeenschap. Bij verschillen tussen de dorpen kan dit een rol spelen (Moseley & Pahl, 2007). Uit een onderzoek naar jonge mensen tussen de 11 en 30 jaar blijkt dat sociaal kapitaal ook voor deze groep van groot belang is, mede voor de identiteitsvorming van deze groep. Dit komt in de meeste onderzoeken naar sociaal kapitaal niet naar voren. Daarbij is het belangrijk dat jongeren die sterk verbonden zijn met hun lokale gemeenschap hierdoor beperkt kunnen worden. Door die sterke binding kan hun netwerk relatief klein blijven (Holland et al., 2007). Uit mijn onderzoek zou kunnen blijken dat jongeren hier inderdaad door beperkt worden, dit zou bijvoorbeeld kunnen bij de traditionele jonge bewoners. In bijna alle onderzoeken wordt sociaal kapitaal als iets positiefs gezien, toch kan sociaal kapitaal ook negatieve kanten hebben. Dit kan bijvoorbeeld als er een sterke tweedeling in een gemeenschap aanwezig is (Coleman, 2003). Misschien kan het ook voor een of meer van de dorpen gelden, dit kan eventueel uit de enquête naar voren komen.
2.2
Sociaal kapitaal in relatie tot overheden
Dollery richt zich in zijn onderzoek op de invloed van sociaal kapitaal op de samenwerking tussen overheden (Dollery et al., 2011). De gemeente Medemblik is een nieuwe gemeente, het gebied bestond in het verleden uit verschillende gemeenten. Een van de belangrijkste redenen dat gemeenten fuseren is, omdat ze toch al veel moesten samenwerken op gemeentelijk niveau. De samenwerking tussen de verschillende gemeenten in het verleden kan een belangrijke rol hebben gespeeld bij de besluitvorming in het gebied. Dit kan invloed hebben op de huidige sociale netwerken van de dorpen, die daar meer of minder profijt van kunnen hebben. Daarnaast kunnen andere keuzes gemaakt worden door de samengevoegde gemeente. Dit kan tot positieve of negatieve gevoelens en reacties van de burgers leiden (Dollery et al., 2011). De rol van bonding en bridging op overheidprestaties kan verschillen tussen gemeenschappen. Uit een Israëlisch onderzoek is gebleken dat bridging duidelijk effect heeft op gemeenschappen met een lage sociaal economische status en nauwelijks op gemeenschappen met een hoge sociaal economische status (Menahem et al., 2011). Hier zou misschien een verschil tussen de bemiddelde en minder bemiddelde dorpen naar voren kunnen komen. Toch zal het lastig zijn om bridging te onderzoeken omdat het moeilijk is om via kwantitatieve data te achterhalen wie deze bruggen bouwt binnen de gemeenschap en op welke wijze dat gebeurt. -8-
2.3
Sociale netwerken
Sociale netwerken van armere en voornamelijk werkloze mensen zijn vaak beperkter, blijkt uit het onderzoek van Boon en Farnsworth. Zij hebben meer moeite met bonding en bridging dan andere groepen mensen. In sommige gevallen leidt dit zelfs tot een sociaal isolement. Het gaat vooral om contacten buiten de familie en vaste vriendengroep (Boon & Farnsworth 2011). Mijn onderzoek kan uitwijzen of dit ook voor de mensen in de vier gekozen dorpen van de gemeente Medemblik geldt. Daarnaast is onderzocht dat mensen in steden meer informele helpers hebben dan in dorpen. De verwachting is vaak dat dit andersom is maar dat blijkt niet uit het onderzoek van Mollenhorst (Mollenhorst et al., 2005). Mantelzorg en andere informele hulp zijn een belangrijk onderdeel van het sociale netwerk. Uit mijn onderzoek kan blijken of mensen veel informele helpers hebben in de geselecteerde dorpen of juist weinig. Dit kan in het geval van informele hulp een voorbeeld zijn van het profijt dat mensen van hun sociale relaties hebben. Mensen met een hoger opleidingsniveau hebben vaak een groot sociaal netwerk. Mensen die niet werken hebben vaak een beperkt sociaal netwerk. In landen met traditionele normen en waarden blijken vrouwen vaak beperktere netwerken te hebben. Dit is onder andere in Zuid Europa het geval. In Scandinavische landen hebben mensen over het algemeen grotere sociale netwerken als in mediterrane landen. Historische en culturele verschillen tussen landen of streken blijken een belangrijke rol te spelen bij verschillen in de grootte van sociale netwerken die mensen bezitten (Christoforou, 2011). In mijn onderzoek vergelijk ik de dorpen op basis van een aantal kenmerken. Dit is natuurlijk een lager onderzoeksniveau dan in het onderzoek van Christoforou. Maar er kunnen wel degelijk verschillen bestaan bijvoorbeeld in de kerkelijke historie van de dorpen.
2.4
Vrijwilligerswerk
Kroll heeft voor een aantal individuele kenmerken onderzocht, welke mensen bepaalde typen vrijwilligerswerk doen en waarom. Hieruit blijken verschillen tussen mannen en vrouwen en tussen verschillende type huishoudens. Vrouwen zijn actiever in de verzorgende categorieën vrijwilligerswerk terwijl mannen actiever zijn in bijvoorbeeld cultuur en sport. Dit komt volgens Kroll deels omdat meisjes in de opvoeding gestimuleerd worden om zich meer emotioneel te binden en mee te leven met andere mensen. Terwijl jongens in de opvoeding meer gestimuleerd worden om competitief te zijn. Dit onderscheid haalt Kroll uit oudere onderzoeken, deze verschillen zijn in de huidige maatschappij minder duidelijk dan een aantal decennia geleden (Kroll, 2010). Vrijwilligerswerk speelt een steeds belangrijkere rol bij ontwikkeling en identiteitsvorming van mensen die bezig zijn met een hoge opleiding.
-9-
Daarnaast doen hoogopgeleiden volgens Gray onder andere aan vrijwilligerswerk om een goed imago te creëren en carrièrekansen te vergroten (Gray,2010). Normen en waarden van jonge mensen spelen vaak een rol bij de keuze om vrijwilligerswerk te doen. Ook blijkt dat jonge vrouwen vaker vrijwilligerswerk doen, dit speelt een belangrijke rol bij hun natuurlijke identiteit volgens van Goethem. Jongens kiezen vaak zelf het vrijwilligerswerk, waardoor het een nieuw onderdeel van hun identiteit wordt (van Goethem et al., 2011). Ouderen geven vaak aan dat ze zich als vrijwilliger inzetten in de zorg. Hierbij zijn het weer de hoogopgeleiden die wat actiever zijn dan de lager opgeleiden (Stavenuiter et al., 2010). Nederland scoort internationaal hoog wat betreft de zorg die mensen ouder dan 55 jaar verlenen. Dit ligt bijvoorbeeld twee keer zo hoog dan in Zuid Europese landen (Oudijk, 2011). Vrijwilligerswerk is een belangrijke variabele in mijn onderzoek, dit is een belangrijk onderdeel van het profijt van het dorp. Mijn onderzoeksresultaten worden vergeleken met de resultaten en conclusies uit bovenstaande onderzoeken.
2.5
Sociaal kapitaal in Nederlandse dorpen
In Nederland is een groot onderzoek naar sociaal kapitaal op het platteland gedaan, door Vermeij en Mollenhorst. Hieruit kwamen nauwelijks opvallende relaties naar voren tussen kenmerken van het sociale netwerk en het sociaal kapitaal. Het meest opvallende resultaat is dat mensen met een groot sociaal netwerk meer sociaal kapitaal vertegenwoordigen. Deze mensen spelen een belangrijke rol bij het ontstaan en voortbestaan van de ‘civil society’. Daarnaast waren er geen kenmerken van het sociale netwerk die duidelijke significante verschillen aangaven. Het is een breed opgezet onderzoek en er komen wel allerlei andere resultaten naar voren, onder andere over het profijt van het dorp. Het sociale netwerk van plattelanders blijkt lokaal georiënteerd te zijn. Het zogenaamde ‘ons kent ons’ en de hulp aan medebewoners worden als kenmerken van het platteland gezien door de bewoners. De houding ten opzichte van nieuwkomers is op het platteland redelijk positief. Het valt wel op dat het aandeel nieuwkomers relatief klein is en dat ze een kleiner sociaal netwerk hebben, vooral in de nabije omgeving. Uit het onderzoek blijkt verder dat meer mensen vrijwilligerswerk doen dan in de stad, maar hier gemiddeld minder tijd aan besteden wordt. Vrijwilligerswerk leunt sterk op mensen zonder een betaalde baan. Mantelzorg wordt veelal uitgevoerd door vrouwen. Door de toegenomen arbeidsparticipatie van vrouwen kunnen er in de toekomst minder mensen actief zijn als vrijwilliger of mantelzorger. Dit zou deels opgevangen kunnen worden door de groei van het aandeel senioren en het aandeel hoogopgeleiden. Ouderen richten zich sterk op vrijwilligerswerk in de kerk en in de zorg. Ten slotte zijn het vooral de nieuwe bewoners die voor verandering willen zorgen en vertrouwen op hun invloed op de politiek(Vermeij & Mollenhorst, 2008). Veel van de facetten uit dit onderzoek ga ik onderzoeken, hieruit zal blijken of de resultaten elkaar ondersteunen. - 10 -
3.
Onderzoeksopzet
3.1
Onderzoeksvraag
“Welke mensen dragen het sterkst bij aan het sociaal kapitaal van de vier geselecteerde dorpen, wie doet wat in de dorpen en welke rol speelt het contact met de gemeente hier in?”
Deelvragen 1. “Wat is de omvang en de aard van het sociaal kapitaal van de bewoners van de dorpen, waarvan het dorp profijt heeft?” 2. “In hoeverre spelen persoonlijke kenmerken en kenmerken van de dorpen een rol bij verschillen in omvang en type met betrekking tot het sociaal kapitaal dat profijt heeft voor de geselecteerde dorpen?” 3. “Wat is de rol van het contact met de lokale overheid wat betreft het sociaal kapitaal waarvan het dorp profijt heeft?”
3.2
Conceptueel schema Individuele kenmerken Contextuele kenmerken
Profijt voor het dorp
Kenmerken van het sociale netwerk
Contact met de gemeente
(Koning, 2012)
Sociaal kapitaal van het dorp: Alle verbindingen in de sociale netwerken van de dorpsbewoners waar het dorp profijt van heeft.
- 11 -
3.3 Verantwoording Dit onderzoek richt zich op het sociaal kapitaal van vier dorpen in de gemeente Medemblik. Dit zijn de dorpen Opperdoes, Twisk, Wognum en Wervershoof. In het conceptueel schema is de term sociaal kapitaal niet opgenomen, terwijl het wel centraal staat in het onderzoek. Het sociaal kapitaal in het conceptueel schema is de pijl tussen de kenmerken van het sociale netwerk en het profijt van het dorp. Het sociale kapitaal zijn dus alle verbindingen van het sociale netwerk die iets op kunnen leveren. In dit onderzoek gaat het daarbij om het profijt van het dorp. Alle verbindingen in het sociale netwerk van mensen die een positieve bijdrage leveren aan het sociaal kapitaal van het dorp zijn onderzocht. Het gaat hierbij om bijdragen zonder commerciële motieven. Als er veel van deze stromen zijn, is mijn verwachting dat het dorp succesvol is. Dan kan het vermoeden uitgesproken worden dat dorpen met veel sociaal kapitaal succesvoller zijn. Onder succesvol kan verstaan worden dat mensen het wonen en leven in het dorp een hoge waardering geven. Hierin zijn sociale verbindingen binnen netwerken natuurlijk niet de enige factor, maar ik vermoed dat dit een belangrijke rol speelt. Mensen die actief zijn binnen een dorp hebben over het algemeen veel contacten en dus een groot sociaal netwerk. In het onderzoek zal bestudeerd worden of deze mensen een grote bijdrage aan het profijt van het dorp leveren.
3.4
Onderzoeksstrategie
In dit onderzoek is gebruik gemaakt van kwantitatieve onderzoeksmethoden. Ten eerste is gebruik gemaakt van het leefbaarheidonderzoek dat eind 2010 onder de bewoners van de gemeente Medemblik gehouden is door I&O research. Daarin wordt onder andere gevraagd of mensen vrijwilligerswerk doen. Daarnaast wordt er gevraagd naar de tijd die men aan vrijwilligerswerk besteed en de sectoren waarin men een bijdrage levert. Er wordt eveneens naar een aantal persoonlijke kenmerken gevraagd, die daaraan gekoppeld worden, in het onderzoek. Hierbij komen; Leeftijd, geslacht, woonduur en huishoudensamenstelling aan de orde (Siermann & Lempens, 2011). Er ontbreken nog een aantal persoonlijke kenmerken die in het onderzoek meegenomen worden. De factoren werk/studeersituatie, inkomen en opleidingsniveau worden eveneens onderzocht. Daarnaast worden de onafhankelijke variabelen dagpaden, leefpaden en de binding met het dorp onderzocht. Ten slotte zijn de sociale netwerken van de respondenten onderzocht. Deze data zijn verzameld met behulp van een korte enquête. De vragen zijn in de enquête gecombineerd met vragen die twee groepsgenoten binnen het scriptieproject hadden. De enquête die verspreid is, wordt in de bijlage weergegeven. Er wordt gebruik gemaakt van een cross sectional onderzoeksdesign. Hierbij wordt data verzameld van meer dan een case en meerdere variabelen om patronen van samenhang te herkennen, in de verklaring van de keuze voor de dorpen wordt dit toegelicht. - 12 -
3.5
Verklaring keuze dorpen
In figuur 3.1 is een kaartje te zien van de gemeente Medemblik. In deze afbeelding zijn de geselecteerde dorpen groen gemarkeerd. De dorpen liggen in verschillende delen van het onderzoeksgebied, het onderzoek is dus niet sterk gecentreerd binnen de gemeente.
Figuur 3.1
Kaartje onderzoeksgebied
- 13 -
De dorpen die onderzocht zijn in de gemeente Medemblik, zijn geselecteerd op basis van twee kenmerken. Ten eerste is er gekeken of het dorp bemiddeld of minder bemiddeld is in verhouding tot de rest van de dorpen. Dit is afhankelijk van de gemiddelde woningprijs en het gemiddelde inkomen. Hieruit blijkt dat Wervershoof en Opperdoes tot de relatief minder bemiddelde dorpen behoren. Wognum en Twisk zijn relatief bemiddelde dorpen. In tabel 3.1 is de gemiddelde woningprijs in 2010 en het gemiddeld inkomen per inkomensontvanger in 2009 te zien. Tabel 3.1
Woningwaarde en gemiddeld inkomen per kern Gemiddelde woningprijs (woz Gemiddeld inkomen per waarde*1000) in 20101 inkomensontvanger in 2009
Wervershoof
247
27,5
Opperdoes
261
28,1
Wognum
295
31
Twisk
314
31,6
1
Grenswaarde bemiddeld/minder bemiddeld: 270.000 Bron: CBS (2009, 2010) Daarnaast is er gekeken naar het voorzieningenniveau per dorp, zichtbaar in tabel 3.2. Dit is onderverdeeld in vier type voorzieningen: onderwijs, cultuur en recreatie, maatschappelijke zorg en volksgezondheid. Uit deze vergelijking komen de dorpen Twisk en Opperdoes naar voren als dorpen met een relatief laag voorzieningenniveau en Wervershoof en Wognum als dorpen met een relatief hoog voorzieningenniveau. Dit was ook de verwachting op basis van het aantal inwoners van de dorpen.
Tabel 3.2
Voorzieningenniveau per kern VolksOnderwijs Cultuur en recreatie Maatschappelijke zorg gezondheid
Totaal2
Twisk
1
8
7
1
17
Opperdoes
1
8
13
1
23
Wervershoof
3
23
13
3
42
Wognum
2
29
25
3
59
2
Grenswaarde voorzieningen: 30 Bron: Nulmeting Gemeente Medemblik (2011) Op basis van de bovenstaande tabellen zijn de vier dorpen geselecteerd. Opperdoes is een minder bemiddelde kern met een laag voorzieningenniveau, Twisk is een bemiddelde kern met een laag voorzieningenniveau, Wervershoof een minder bemiddelde kern met een hoog voorzieningenniveau en Wognum een bemiddelde kern met een hoog voorzieningenniveau.
- 14 -
4.
Dataverzameling
4.1
Inleiding
We hebben een gestratificeerde aselecte steekproef getrokken van in totaal 400 personen. Deze personen zijn 15 jaar of ouder en op het moment van trekken woonachtig in de geselecteerde dorpen in de gemeente Medemblik. De steekproef is gestratificeerd naar de vier geselecteerde dorpen, zoals in de tabel is omschreven. In tabel 4.1 is het aantal benaderde personen per dorp aangegeven. Tabel 4.1
Gegevens van de onderzochte dorpen
Naam kern
Belangrijkste postcode
Totaal aantal inwoners
geschat aantal inwoners 15 jaar en ouder
omvang steekproef
Steekproeffractie
Opperdoes
1674
1940
1555
100
0,06
Twisk
1676
1025
835
100
0,12
Wervershoof
1693
7635
6205
100
0,02
Wognum
1687
5330
4330
100
0,02
Bron:
(Koning, 2012)
Per dorp zijn er 100 adressen geselecteerd via de website doelgroepshop.nl. Deze mensen zijn benaderd per post, de enquête werd door een introductiebrief begeleid. In deze brief is toegelicht wat de functie en de inhoud van de enquête was. Daarnaast is gevraagd om de enquête in te laten vullen door de bewoner die als eerste jarig is na 28 november. Dit is gedaan om tot een aselecte verdeling te komen. Dit was een verzoek, er is dus niet gecontroleerd of dit altijd correct gebeurd is. We hebben de enquêtes persoonlijk opgehaald bij de aangeschreven mensen .
- 15 -
4.2
Response
De response lag in alle dorpen tussen de 40 procent en 60 procent. De response was in Wognum het hoogst met 56 ingevulde enquêtes en in Wervershoof het laagst met 44 ingevulde enquêtes. Het aantal weigeringen ligt in Wervershoof hoger dan in de andere dorpen. De exacte reden hiervan is niet duidelijk. De meeste mensen gaven als reden ‘’geen tijd’’ of ‘’geen zin in’’ op. In Wognum en Wervershoof was het aantal mensen die de enquête niet in konden vullen het grootst. In Wognum waren dit vooral geestelijk gehandicapten. Andere redenen waren taalbarrières, het niet kunnen vinden van woningen, bedrijfsgebouwen of overleden respondenten. In Twisk en Opperdoes zijn de minste mensen thuis aangetroffen. Een belangrijke reden hiervan kan zijn dat niet alle adressen in de avonduren bezocht zijn. Daarnaast is Wervershoof vaker bezocht omdat de response daar lager was. Onderstaand is de response tabel te zien. Tabel 4.2
Response op dorpsniveau
Twisk Opperdoes Wervershoof Wognum 48 51 44 56 Response 27 23 13 17 Niet thuis 20 23 32 18 Weigering 5 3 11 9 Overige non response 100 100 100 100 Totaal Bron: Enquête Gemeente Medemblik (Koning, Kraakman & Veeken, 2012) Dorpen
Onderstaand is de response onderverdeeld in bemiddelde en minder bemiddelde dorpen. Daarnaast is het onderscheid tussen veel en weinig voorzieningen gemaakt. Bij de bemiddelde dorpen heeft een groter deel van de mensen de enquête ingevuld. Er is een opvallend verschil tussen het aantal weigeringen in bemiddelde en minder bemiddelde dorpen. Dit komt met name door het hoge aantal weigeringen in Wervershoof. De dorpen met veel voorzieningen hebben meer non- response dan de dorpen met weinig voorzieningen. Tabel 4.3
Response op basis van bemiddeldheid en voorzieningenniveau Mate van bemiddeldheid
Response Niet thuis Weigering Overige non response
Voorzieningenniveau
Minder bemiddeld Bemiddeld Veel 95 104 100 36 44 30 55 38 50 14 14 20
Weinig 99 50 43 8
Totaal 200 200 200 Bron: Enquête Gemeente Medemblik (Koning, Kraakman & Veeken, 2012)
- 16 -
200
4.3
Data analyse
Na de dataverzameling is de data ingevoerd in een spss bestand. Bij de analyse is gebruik gemaakt van een groot aantal tabellen en grafieken. In hoofdstuk 5a zijn de resultaten van de indicatoren van het sociale netwerk beschreven. In hoofdstuk 5b de resultaten van de facetten van het profijt van het dorp, dit zijn het vrijwilligerswerk en de burgerinitiatieven. In hoofdstuk 5c zijn de relaties tussen de kenmerken van het sociale netwerk en het profijt van het dorp onderzocht. Dit is dus het sociaal kapitaal zoals beschreven in de verantwoording van het causaal model. In hoofdstuk 6a zijn de individuele kenmerken die van invloed kunnen zijn op het sociale netwerk en het profijt van het dorp beschreven. Daarnaast de overige onafhankelijke variabelen die onderzocht zijn. Deze variabelen worden gepresenteerd op dorpsniveau, dit kan een verklaring zijn voor bepaalde verschillen in de context. In hoofdstuk 6b zijn de onafhankelijke variabelen gecombineerd met de sociale netwerken en het profijt van het dorp. Hieruit moet blijken welke individuele kenmerken van belang zijn bij verschillen in de mate van sociaal kapitaal die de respondenten bezitten. In hoofdstuk 6c is het contextuele aspect onderzocht. Dit zijn de verschillen in sociale netwerken en het profijt van het dorp op dorpsniveau. Daarbij zijn de verschillen op basis van het voorzieningenniveau en de mate van bemiddeldheid onderzocht, zoals beschreven in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 7 is het compositionele effect geanalyseerd. Daarbij gaat het om het werkelijke effect dat de context speelt. De verschillen zouden namelijk ook verklaard kunnen worden tussen verschillen op basis van individuele kenmerken tussen de dorpen. Dit is geanalyseerd met behulp van driedimensionale analyses. Alle tabellen en grafieken hebben een significantieniveau lager dan 0,200 en een samenhang hoger dan 0,100. Mocht het significantieniveau hoger zijn of de samenhang lager dan wordt dit in de tekst genoemd. Er is voor deze niveaus gekozen omdat het aantal respondenten relatief klein is. Normaal moet het significantieniveau lager dan 0,100 zijn en de samenhang hoger dan 0,200. Dit is moeilijk te bereiken met dit aantal respondenten, bij een hoger aantal respondenten zou de significantie lager zijn en de samenhang hoger. Dit terwijl de verschillen percentueel hetzelfde zouden zijn. Ten slotte wordt specifiek benoemd als een tabel een te lage celvulling heeft wat voor vertekeningen kan zorgen. Dit is een aantal keer het geval bij analyses met deelgroepen waardoor het aandeel respondenten laag is. Deze relaties geven een indicatie dat er een verband aanwezig is, dit is niet met zekerheid te stellen door de lage celvulling.
- 17 -
5a
Kenmerken van het sociale netwerk
Het sociaal kapitaal van het dorp bestaat uit alle verbindingen in de sociale netwerken van de dorpsbewoners waar het dorp profijt van heeft. De sociale netwerken van mensen vormen dus een belangrijke onderdeel van mijn onderzoek naar het sociaal kapitaal van het dorp. In dit hoofdstuk zal ik ten eerste de resultaten bij de verschillende facetten van het sociale netwerk die ik onderzocht heb toelichten. Dit zijn de grootte van het sociale netwerk, de intensiteit van de sociale contacten, het aandeel van het sociale netwerk binnen het dorp en het contact met de gemeente.
5a.1
Grootte van het sociale netwerk
De grootte van het sociale netwerk die mensen hebben kan een indicatie geven van het sociaal kapitaal dat zij bezitten. Mensen met een groot netwerk hebben over het algemeen ook veel sociale contacten, waarvan zij profiteren (Vermeij & Mollenhorst, 2008). In figuur 5.1 op de volgende pagina zijn de resultaten te zien, van de vragen, die gericht zijn op de grootte van het sociale netwerk. Bij ongeveer de helft van de respondenten komen 6 tot 20 mensen over de vloer. Daarnaast is er een groep van ruim 25 procent waar 1 tot 5 mensen over de vloer komen. Dan is er nog een groep van 20 procent waar meer dan 50 mensen over de vloer komen. De meesten bespreken met 0 tot 5 mensen persoonlijke zaken. Ook is er nog een redelijk grote groep die met 6 tot 20 mensen persoonlijke zaken bespreekt. Er is een heel klein aandeel die met meer dan 20 mensen persoonlijk zaken bespreekt. In het vervolg verdeel ik deze variabele in twee groepen 0 tot 5 mensen en meer dan 5 mensen. Dit om resultaten te krijgen met een goede celvulling die generaliseerbaar zijn. Het om hulp kunnen vragen van andere mensen geeft een gelijkend beeld. De respondenten kunnen iets meer mensen om hulp vragen dan persoonlijk zaken bespreken. Deze variabele verdeel ik in het vervolg ook met 0 tot 5 mensen en meer dan 5 mensen. Dit is om dezelfde redenen als bij het bespreken van persoonlijke zaken. Bijna de helft van de mensen hebben met 6 tot 20 mensen een familieband. Tevens is er een grote groep van bijna 35 procent die weinig of geen familiebanden heeft. Ten slotte is er een groep mensen met een grote familie. Er is een groep van ruim 20 procent die met meer dan 50 mensen een familieband heeft. Deze vragen geven een indruk van de grootte van de sociale netwerken van de mensen in de dorpen. Door deze vragen aan individuele kenmerken te koppelen wil ik erachter komen welke mensen grote sociale netwerken hebben.
- 18 -
Figuur 5.1
Grote van het sociale netwerk: (Met) ongeveer hoeveel mensen…
zou u om hulp kunnen vragen
75,9
21,4
2,7
bespreekt u wel eens iets persoonlijks
79,6
17,8
2,6
0 tot 5 mensen 6 tot 20 mensen
34,6
heeft u een familieband
28,4
komen bij u over de vloer 0%
(Met) Hoeveel mensen…
49,2
20%
51
40%
60%
meer dan 20 mensen
20,6
80% 100%
over de vloer bespreekt u iets persoonlijks
N bruikbaar 194 191 Bron: Enquête gemeente Medemblik (Koning, 2012)
5a.2
16,2
om hulp vragen familieband 187
185
Intensiteit van de sociale contacten
Naast de grootte van het sociale netwerk is de intensiteit van de sociale contacten natuurlijk ook van belang. Met welke regelmaat hebben de respondenten contact met de verschillende groepen mensen in het sociale netwerk. Mensen kunnen hele intensieve contacten hebben, maar ook minder intensieve contacten, de zogenaamde zwakke verbindingen. Uit het onderzoek van Granovetter is gebleken dat deze zwakke verbindingen een belangrijke rol kunnen spelen bij het sociaal kapitaal die een persoon bezit (Granovetter, 1973). Bij de intensiteit van de sociale contacten is onderscheid gemaakt tussen buren, familieleden en vrienden en goede kennissen. Er is gevraagd om huisgenoten niet mee te tellen. Hiermee wordt geprobeerd, het grootste deel van de sociale netwerken van de respondenten in beeld te hebben. Dit zal in de meeste gevallen niet het gehele sociale netwerk zijn. In tabel 5.1 op de volgende pagina zijn de resultaten met betrekking tot de intensiteit van de sociale contacten te zien. Ruim 40 procent heeft zelden contact met de buren. Daartegenover heeft ruim 35 procent vaak contact met de buren. Er zijn dus grote verschillen tussen de intensiteit van de contacten die de respondenten met de buren hebben.
- 19 -
Meer dan de helft van de mensen heeft vaak contact met familieleden. De rest is gelijkmatig over de andere groepen verdeeld. Het aandeel dat veel contact heeft is bij het contact met vrienden en goede kennissen iets minder dan de helft. De andere groepen liggen tussen de 25 procent en 30 procent. Gemiddeld hebben de respondenten het meeste contact met familieleden en het minste contact met de buren. Bij alle groepen zijn er wel verschillen zichtbaar op basis van de intensiteit van de contacten.
Tabel 5.1
Intensiteit van de sociale contacten
Hoe vaak heeft u contact met…? uw buren uw familieleden Zelden of nooit 41,3 22,3 Regelmatig 23 21,2 Vaak 35,7 56,5 Totaal
100
100
N bruikbaar 196 Bron: Enquête gemeente Medemblik (Koning, 2012)
5a.3
uw vrienden en goede kennissen 28,4 25,8 45,9 100
193
194
Aandeel van het sociale netwerk binnen het dorp
Er is ook gevraagd naar het aandeel van het sociale netwerk binnen het dorp. Het sociaal kapitaal van de vier geselecteerde dorpen is onderzocht. Daarom is het interessant om te onderzoeken in hoeverre de sociale netwerken van de respondenten gericht zijn op het dorp. In figuur 5.2 is te zien dat er een redelijk gelijke verdeling is. De groep die meer dan de helft van het sociale leven in het dorp heeft is iets kleiner dan de andere groepen. Over het algemeen hebben de dorpsbewoners een groot deel van hun sociale netwerk binnen het dorp.
Figuur 5.2
Aandeel sociale contacten binnen het dorp
Aandeel van het sociale netwerk binnen dorp
28,2
35,6
Minder dan de helft Ongeveer de helft
36,2
Meer dan de helft
N Bruikbaar 188 Bron: Enquête gemeente Medemblik (Koning, 2012)
- 20 -
5a.4
Contact met de gemeente
Het laatste onderdeel van het onderzochte sociale netwerk is het contact met de gemeente. Contacten met de gemeente zijn vaak contacten die iets op kunnen leveren voor het dorp. Burgers kunnen ideeën neerleggen bij de gemeente, ondersteunen of zich verzetten tegen de gemeente. Dit zijn contacten waar het dorp van zou kunnen profiteren. In het vervolg zal het contact met de gemeente als onderdeel van het sociale netwerken onderzocht worden, maar ook als sociaal kapitaal waar het dorp van kan profiteren. Er is gevraagd of de respondenten contact hebben gehad met mensen bij de gemeente of het plaatselijk dorpsbelang. In figuur 5.3 is te zien dat de meeste mensen wel eens contact gehad hebben met een gemeenteambtenaar. Daarnaast heeft een derde van de mensen wel eens contact gehad met een gemeenteraadslid of een lid van het gemeentebestuur. Ruim 35 procent van de mensen heeft wel eens contact gehad met een bestuurslid van het plaatselijk dorpsbelang. Een groot aandeel van de mensen heeft dus wel eens contact gehad met mensen binnen de gemeente. Dit zullen voor een groot deel contacten met de oude gemeenten zijn, omdat de huidige gemeente pas kort bestaat vanwege de gemeentelijke herindeling.
Figuur 5.3
Contact met mensen betrokken bij de gemeente
49,7 50,3
gemeenteambtenaar gemeenteraadslid lid gemeentebestuur
Nee 68,4
31,6
bestuurslid plaatselijk dorpsbelang 10
20
30
40
Ja
63,6
36,4 0
Heeft u wel eens contact gehad met..
70,7
29,3
50
60
70
80
bestuurslid lid dorpsbelang gemeentebestuur gemeenteraadslid Gemeenteambtenaar
N bruikbaar 195 193 Bron: Enquête gemeente Medemblik (Koning, 2012)
191
193
Voor de verdere analyse zijn de verschillende categorieën gemeentemedewerkers samengevoegd. Daarbij is het contact verdeeld in: geen, gemiddeld en veel. Mensen die met niemand bij de gemeente contact hebben komen onder de categorie geen. Respondenten die met een of twee soorten gemeentemedewerkers contact hebben komen onder de categorie gemiddeld. De mensen die met 3 of 4 soorten gemeentemedewerkers contact hebben komen onder de categorie veel.
- 21 -
5b
Sociaal kapitaal waar het dorp van kan profiteren
In het tweede deel van dit hoofdstuk zijn de facetten van het sociaal kapitaal waar het dorp profijt van kan hebben onderzocht. Het vrijwilligerswerk wordt besproken, dit is een onderdeel van het meer traditionele sociaal kapitaal. Daarna zijn de burgerinitiatieven geanalyseerd, dit is een modernere vorm van sociaal kapitaal. Bij de verdere analyse wordt het contact met de gemeente hier ook in mee zoals eerder toegelicht.
5b.1
Deelname aan vrijwilligerswerk
De deelname aan vrijwilligerswerk onder de dorpsbewoners is onderzocht. Daarbij is gekeken naar het aantal uren dat de mensen aan vrijwilligerswerk besteden, de soorten vrijwilligerswerk die gedaan worden en het aantal soorten vrijwilligerswerk dat mensen doen. In figuur 5.4 is te zien dat bijna de helft van de mensen deelneemt aan vrijwilligerswerk. Daarnaast is er een kleine groep van ongeveer 7 procent die dit zou willen. Bijna de helft van de mensen wil geen vrijwilligerswerk doen. Dit resultaat komt overeen met de verdeling in de I&O enquête(Siermann & Lempens, 2011). De groep die in de toekomst vrijwilligerswerk wil gaan doen wordt in het vervolg meegenomen in de “ja” categorie.
Figuur 5.4
Deelname aan vrijwilligerswerk
Deelname aan vrijwilligerswerk Ja
45,9
46,9
Nee maar dat zou ik wel willen 7,2
Nee en daarin heb ik ook geen interesse
N bruikbaar 194 Bron: Enquête gemeente Medemblik (Koning, 2012)
- 22 -
5b.2
Aantal uren vrijwilligerswerk
Het aantal uur dat mensen aan vrijwilligerswerk doen is in tabel 5.2 verdeeld in een aantal groepen. Er is gevraagd hoeveel uur mensen vrijwilligerswerk doen. Een groot deel heeft hier niets ingevuld, omdat ze geen vrijwilligerswerk doen of het in de toekomst willen gaan doen. De groep die geen vrijwilligerswerk doet bestaat uit 111 mensen. Dit aandeel is groter als bij de deelname aan vrijwilligerswerk omdat er meer ontbreken. Bij de actieve groep is gekeken welke mensen meer en welke mensen minder dan twee uur actief zijn als vrijwilliger. Er kan gesteld worden dat mensen die meer tijd besteden aan vrijwilligerswerk over het algemeen een grotere bijdrage leveren. Ruim de helft van de actieve mensen is meer dan 2 uur in de week met vrijwilligerswerk bezig.
Tabel 5.2
Aantal uren vrijwilligerswerk
Aantal uren vrijwilligerswerk Geen 0 tot 2 uur Meer dan 2 uur Totaal
Percentage 58,7 19,6 21,7 100
N bruikbaar 189 Bron: Enquête gemeente Medemblik (Koning, 2012)
- 23 -
5b.3
Deelname vrijwilligerswerk per soort
De mensen die vrijwilligerswerk doen konden op een lijst aangeven welke soorten vrijwilligerswerk zij doen. De antwoorden bij “anders namelijk” zijn naderhand onder de gekozen categorieën verdeeld. In tabel 6.7 is te zien dat er een aantal categorieën zijn waarin veel vrijwilligers actief zijn. De uitschieters zijn vrijwilligerswerk in de kerk en de sport. Andere relatief grote categorieën zijn onderwijs, ouderenwerk, zorg, sociaal cultureel werk en cultuur. Binnen een aantal categorieën zijn nauwelijks mensen actief. Hiertoe behoren peuterspeelzaalwerk, kunst, kinderopvang, jongerenwerk en de vertegenwoordiging van het dorp. In de I&O enquête waren de categorieën sport, kerk en onderwijs ook het grootste in deze volgorde. Hier bleek het aandeel dat actief was in de sport wel duidelijk groter met ruim 35 procent. Het valt op dat er in de I&O enquête, in bijna alle categorieën meer vrijwilligers waren, in de sport was dit verschil groot. In de meeste categorieën scheelt het minder dan 5 procent. Een ander opvallend verschil is dat 10 procent van de mensen actief was in het vertegenwoordigen van het dorp (Siermann & Lempens, 2011).
Tabel 5.3
Deelname vrijwilligerswerk per soort
Deelname vrijwilligerswerk Ja Nee Totaal N bruikbaar Onderwijs 9,6 90,4 100 197 Peuterspeelzaalwerk 1 99 100 197 Ouderenwerk 6,1 93,4 100 197 Kerk 16,2 83,8 100 197 Kunst 0,5 99,5 100 197 Zorg 5,1 94,9 100 197 Kinderopvang 2 98 100 197 Jongerenwerk 2 98 100 197 Sociaal cultureel werk 7,6 92,4 100 197 Sport 18,8 81,2 100 197 Cultuur 6,1 93,9 100 197 Vertegenwoordiging dorp 3 97 100 197 Bron: Enquête gemeente Medemblik (Koning, 2012)
Er zijn een aantal soorten vrijwilligerswerk van hetzelfde type samengevoegd. Dit is gedaan om grotere groepen te krijgen, waardoor beter te meten was welke individuele kenmerken een rol spelen bij de verschillende groepen vrijwilligerswerk. De categorieën onderwijs, kinderopvang en peuterspeelzaalwerk zijn samengevoegd onder de categorie onderwijs. Deze categorieën zijn samengevoegd, omdat het zich allemaal richt op de opvoeding en educatie van jonge kinderen.
- 24 -
De categorieën sport, cultuur en kunst, zijn samengevoegd onder de categorie sport en cultuur. Sport en cultuur zijn beiden vaak hobby’s van mensen. Dit verschilt duidelijk met categorieën als onderwijs en sociaal cultureel werk. De kunst was een erg kleine groep met een respondent, aangezien kunst ook een soort cultuur is, is deze er ook bijgevoegd. Ten slotte is er een categorie sociaal cultureel werk gevormd. Hierin zitten naast sociaal cultureel werk, jongerenwerk en ouderenwerk. Deze categorieën richten zich alle drie op het helpen van mensen. Dit kan ondersteuning zijn maar ook begeleiding of het organiseren van leuke activiteiten. Het meeste centrale punt hier is het helpen van andere mensen. De overige categorieën zijn individueel geanalyseerd. Hierbij is de categorie kerk groot genoeg om te analyseren, bij de categorie zorg en de vertegenwoordiging van het dorp of de kern zal het lastig zijn om bruikbare analyses te maken.
5b.4
Aantal soorten vrijwilligerswerk
In figuur 5.5 is te zien dat bijna de helft van de mensen niets gedaan heeft en ook niets wil doen. De mensen die aangaven dat ze vrijwilligerswerk willen doen hebben hier ook het soort aangegeven dat ze zouden willen doen. Dit is dus het potentieel aan mensen dat vrijwilligerswerk wil doen in de dorpen. Het grootste deel hiervan neemt deel aan een soort vrijwilligerswerk. Er is nog een vrij grote groep die deelneemt aan twee soorten vrijwilligerswerk. Er is een kleine groep die aan meer dan twee soorten vrijwilligerswerk deelneemt.
Figuur 5.5
Aantal soorten vrijwilligerswerk per vrijwilliger
Aantal soorten vrijwilligerswerk 3,6 1 0,5 14,2
0 soorten 48,2
1 soort 2 soorten
32,5
3 soorten 4 soorten 6 soorten
N bruikbaar 197 Bron: Enquête gemeente Medemblik (Koning, 2012)
- 25 -
Burgerinitiatieven De burgerinitiatieven zijn een andere belangrijke indicator van het profijt voor het dorp. Zoals eerder toegelicht is dit een modernere vorm van sociaal kapitaal. Vanuit de overheid wordt burgerkracht steeds meer centraal gesteld. Burgers moeten initiatief tonen om problemen op te lossen en om de sociale vitaliteit te bevorderen (De Boer & Lans, 2011). De deelname aan initiatieven, de rol bij initiatieven, de toekomstige bijdrage en de mate waarin men zich medeverantwoordelijk voelt voor de woonomgeving zijn onderzocht.
5.b5
Deelname aan burgerinitiatieven
In figuur 5.6 is de deelname aan burgerinitiatieven zichtbaar. Dit is verdeeld in de bijdrage aan de woonomgeving de afgelopen 12 maanden. Daarnaast de deelname aan burgerinitiatieven de afgelopen 10 jaar. Van de respondenten heeft 36,6 procent de afgelopen 12 maanden bijgedragen aan de woonomgeving. Van de respondenten heeft 38,9 procent de afgelopen 10 jaar deelgenomen aan een initiatief. Het was te verwachten dat deze groep groter is omdat het over een langere periode is. Het valt op dat het verschil relatief klein is tussen de korte en lange periode. De meeste actieve mensen zijn dus de afgelopen 12 maanden actief geweest.
Figuur 5.6
Deelname aan burgerinitiatieven
Deelname aan burgerinitiatieven 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
63,4
61,1 Nee Ja
36,6
Actieve bijdrage woonomgeving 12 maanden
38,9
Deelname aan initiatieven afgelopen 10 jaar
N bruikbaar Deelname afgelopen 10 jaar 180 Actief de laatste 12 maanden 161 Bron: Enquête gemeente Medemblik (Koning, 2012) - 26 -
5.b6
De rol bij burgerinitiatieven
Bij deelname aan burgerinitiatieven kunnen grote verschillen bestaan tussen de intensiteit van de deelname aan een initiatief. Daarom is gevraagd naar de rol die de respondenten gespeeld hebben bij de deelname aan burgerinitiatieven. Dit is verdeeld in drie verschillende vormen van deelname aan burgerinitiatieven. Ten eerste het trekken van de kar, dit betekent het bedenken en opzetten van een initiatief. Dit kan alleen of in samenwerking met andere mensen die de kar trekken. Daarnaast spelen deze mensen een leidinggevende rol bij het burgerinitiatief. Ten tweede het verlenen van hand en spandiensten bij het initiatief. Dit betekent dat zij geholpen hebben met het initiatief maar niet de leiding namen of het initiatief bedacht hebben. Ten slotte ondersteuning bij het initiatief, dit is de minst actieve vorm van deelname. Dit kan bijvoorbeeld een dagje helpen zijn, of andere kleine vormen van deelname. In figuur 5.7 is de verdeling zichtbaar. Van de actieve mensen trekt 27 procent de kar, verleend een kleine 34 procent hand en spandiensten, 39 procent ondersteund bij de initiatieven. Het aandeel wordt dus steeds groter naar mate de rol bij het initiatief kleiner wordt.
Figuur 5.7
Rol bij het initiatief
Rol bij het initiatief U ondersteunde
39
U verleende hand- en spandiensten
33,9
27,1
U trok de kar
0
10
20
N bruikbaar Rol bij het initiatief 68 Bron: Enquête gemeente Medemblik (Koning, 2012)
- 27 -
30
40
5.b7
Toekomstige bijdrage aan burgerinitiatieven
Ten slotte is er gevraagd naar een eventuele toekomstige bijdrage aan de woonomgeving. Dit is dus het potentieel aan mensen die in de toekomst een bijdrage aan de woonomgeving wil leveren. Een groot deel van de respondenten geeft aan in de toekomst deel te nemen, dit is ruim 40 procent. Ruim een kwart van de respondenten geeft aan niet deel te willen nemen aan een burgerinitiatief. Een kleine 35 procent weet niet of ze in de toekomst een bijdrage willen leveren. Ongeveer tweederde van de mensen zou dus eventueel deel kunnen nemen aan een burgerinitiatief om de woonomgeving te verbeteren.
Tabel 5.4
Toekomstige bijdrage aan de woonomgeving
Toekomstige bijdrage woonomgeving Ja Nee Weet niet/Geen antwoord Totaal
Percentage
40,4 25,5 34 100
N bruikbaar 180 Bron: Enquête gemeente Medemblik (Koning, 2012) De burgerinitiatieven zijn niet onderverdeeld in verschillende soorten zoals bij vrijwilligerswerk. Het onderzoek richt zich op de basis van de burgerinitiatieven. Ten eerste de deelname aan initiatieven en ten tweede de rol die de respondenten bij het initiatief spelen.
- 28 -
5c
De invloed van het sociale netwerk op het profijt voor het dorp
In het laatste deel van dit hoofdstuk zijn de verbanden tussen de verschillende facetten van het sociale netwerk en het sociaal kapitaal waar het dorp van kan profiteren geanalyseerd. Dit zijn het vrijwilligerswerk, het contact met de gemeente en de burgerinitiatieven.
5c.1
Grootte van het sociale netwerk
De grootte van het sociale netwerk speelt een belangrijke rol bij de deelname aan vrijwilligerswerk. Bij drie van de vier vragen gericht op de grootte van het sociale netwerk is een duidelijk verband met het vrijwilligerswerk zichtbaar. Respondenten die veel mensen over de vloer krijgen, veel persoonlijke zaken bespreken en veel mensen om hulp kunnen vragen zijn over het algemeen actiever als vrijwilliger. In figuur 5.8 is dit onderscheid te zien. Bij alle drie kenmerken zijn de mensen met een groter sociaal netwerk actiever als vrijwilliger. Bij de familieband is dit onderscheid niet zichtbaar. Dit verschil met de andere drie vragen is te verklaren doordat mensen minder invloed hebben op het aantal familiebanden dat ze hebben.
Figuur 5.8
Grootte van het sociale netwerk gecombineerd met deelname vrijwilligerswerk
bespreekt u wel kunt u eens iets krijgt u over de persoonlij om hulp vloer ks vragen
Grootte van het sociale netwerk met deelname vrijwilligerswerk 68,9
meer dan 5
31,1
47,5
0 tot 5
52,5 69,2
meer dan 5
30,8
49,3
0 tot 5
50,7 65
Meer dan 20
45,8
42,6
0 tot 5 0
20
Nee
35
54,2
6 tot 20
Ja
57,4 40
60
80
100
(Met) ongeveer hoeveel mensen…. N bruikbaar Cramer's V Significantie komen over de vloer 190 0,157 0,095 Bespreekt u wel eens iets persoonlijks 187 0,162 0,027 kunt u om hulp vragen 184 0,184 0,012 Bron: Enquête gemeente Medemblik (Koning, 2012) - 29 -
Bij het aantal uren vrijwilligerswerk is alleen een opvallend verschil zichtbaar bij de mensen die veel mensen om hulp kunnen vragen. Bij deze groep besteden de actieve mensen gemiddeld meer tijd aan vrijwilligerswerk.
De mensen die veel mensen over de vloer krijgen zijn duidelijk actiever in de sport en cultuur, het onderwijs en de kerk. Deze verschillen zijn te zien in tabel 5.4. Bij de sport en cultuur is een stijgende lijn zichtbaar. De respondenten die de meeste mensen over de vloer krijgen scoren het hoogst met 35 procent. In het sociaal cultureel werk is er geen duidelijk onderscheid. De respondenten die de minste mensen over de vloer krijgen zijn het minst actief. Maar er is geen stijgende lijn omdat de mensen die 6 tot 20 mensen over de vloer krijgen het hoogst scoren. Bij het onderwijs en de kerk is hetzelfde beeld zichtbaar. De laagste twee groepen scoren ongeveer gelijk, terwijl de groep die de meeste mensen over de vloer krijgt duidelijk hoger scoort. In beide gevallen is deze score ruim twee keer zo hoog als bij de andere groepen.
Tabel 5.5
Aantal mensen over de vloer gecombineerd met de soorten vrijwilligerswerk Ongeveer hoeveel mensen krijgt u over de vloer
Type vrijwilligerswerk Sport en cultuur Ja Nee Sociaal cultureel werk Ja Nee Onderwijs Ja Nee Kerk Ja Nee
0 tot 5 mensen 6 tot 20 mensen Meer dan 20 mensen Totaal 12,7 18,2 35,0 22,0 87,3 81,8 65,0 78,0 7,3 18,2 12,5 13,9 92,7 81,8 87,5 86,1 9,1 9,1 22,5 11,9 90,9 90,9 77,5 88,1 12,7 12,2 32,5 16,6 87,3 87,8 67,5 83,4
N bruikbaar Cramer's V Significantie Sport en Cultuur 194 0,198 0,022 Sociaal cultureel werk 194 0,136 0,166 Onderwijs 194 0,318 0,065 Kerk 193 0,219 0,010 Bron: Enquête gemeente Medemblik (Koning, 2012)
- 30 -
Degenen die met meer mensen persoonlijke zaken bespreken zijn veel actiever in de sport en cultuur. In de andere sectoren zijn er geen opvallende verschillen. Degenen die meer mensen om hulp kunnen vragen zijn actiever in de sport en cultuur en het onderwijs. Deze verschillen zijn zichtbaar in figuur 5.9. De verschillen zijn behoorlijk groot, in het onderwijs is van de respondenten die meer dan vijf mensen om hulp kunnen vragen een kleine 27 procent actief tegenover een kleine 8 procent van de mensen die minder dan vijf mensen om hulp kunnen vragen. Bij de sport en cultuur is een derde van de respondenten actief die meer mensen om hulp kunnen vragen. Bij de respondenten die minder mensen om hulp kunnen vragen, is dit een kleine 15 procent. Er zijn dus veel verschillen bij deze sectoren van het vrijwilligerswerk.
Figuur 5.9
Aantal mensen om hulp vragen gecombineerd met onderwijs en sport en cultuur
Onderwijs
Ongeveer hoeveel mensen kunt u om hulp vragen 26,7
Meer dan 5
73,3
7,7
0 tot 5
92,3
Sport en cultuur
Ja 33,3
Meer dan 5
14,8
0 tot 5 0%
Nee
66,7
85,2
20%
40%
N bruikbaar
60%
Cramer's V Siginficantie Sport en cultuur 187 0,201 0,006 Onderwijs 187 0,246 0,001 Bron: Enquête gemeente Medemblik (Koning, 2012)
- 31 -
80%
100%
Bij het contact met de gemeente is een soortgelijk beeld zichtbaar, het zijn de mensen met een groter sociaal netwerk die meer contacten met de gemeente hebben. Behalve bij de familieband is bij alle vragen wederom zichtbaar dat mensen met een groter netwerk meer contacten met de gemeente hebben. In tabel 5.5 zijn deze verschillen te zien. Vooral bij de groep die veel mensen over de vloer krijgt is hier een duidelijk verschil zichtbaar. Bij de mensen die meer dan 20 mensen over de vloer krijgen heeft 45 procent veel contact met de gemeente en 40 procent gemiddeld. Bij de groep die 6 tot 20 mensen over de vloer krijgen heeft ruim 50 procent helemaal geen contact met de gemeente. Van de mensen die 0 tot 5 mensen over de vloer krijgen is dit ongeveer 43 procent. Bij het aantal mensen waarmee persoonlijke zaken besproken wordt valt op dat 41 procent van de mensen, die met meer dan 5 mensen persoonlijke zaken bespreekt, veel contact heeft met de gemeente. Bij de groep die met minder dan 5 mensen persoonlijke zaken bespreekt, is dit ruim 26 procent. Bij het aantal mensen dat om hulp gevraagd kan worden, is hetzelfde beeld zichtbaar. Van de mensen die meer dan 5 mensen om hulp kunnen vragen heeft ruim 44 procent veel contact tegenover een kleine 24 procent bij de groep die minder dan 5 mensen om hulp kunnen vragen.
Tabel 5.6
Grootte van het sociale netwerk gecombineerd met het contact met de gemeente Contact met de gemeente
(Met) ongeveer hoeveel mensen…. krijgt u over de vloer
bespreekt u wel eens iets persoonlijks kunt u om hulp vragen
0 tot 5 mensen 6 tot 20 mensen Meer dan 20 mensen 5 mensen of minder Meer dan 5 mensen 5 Mensen of minder Meer dan 5 mensen
(Met) ongeveer hoeveel mensen…. N bruikbaar krijgt u over de vloer 194 bespreekt u wel eens iets persoonlijks 191 kunt u om hulp vragen 187 Bron: Enquête gemeente Medemblik (Koning, 2012)
- 32 -
Geen 43,6 50,5 15,0 42,8 33,3 43,7 31,1
Gemiddeld 34,5 24,2 40,0 30,9 25,6 32,4 24,4
Cramer's V Significantie 0,207 0,002 0,131 0,196 0,194 0,030
Veel Totaal 21,8 100 25,3 100 45,0 100 26,3 100 41,0 100 23,9 100 44,4 100
Ten slotte heb ik de burgerinitiatieven gecombineerd met de grootte van het sociale netwerk. In figuur 5.10 zijn de vier vragen gericht op de grootte van het sociale netwerk gecombineerd met de deelname aan initiatieven de afgelopen 10 jaar. Bij de onderste drie vragen is hetzelfde beeld zichtbaar. Mensen namen de afgelopen 10 jaar vaker deel aan burgerinitiatieven naar mate ze meer mensen over de vloer kregen, met meer mensen persoonlijke zaken bespraken en meer mensen om hulp konden vragen. De verschillen zijn in alle gevallen behoorlijk waardoor gesteld kan worden dat de grootte van het sociale netwerk ook van invloed is op de burgerinitiatieven. Bij de familieband is wederom geen duidelijk beeld zichtbaar. Mensen hebben minder invloed op het aantal familiebanden als op de andere drie factoren, dit kan de reden zijn dat daarbij geen verband is.
Figuur 5.10
Grootte van het sociale netwerk met deelname aan initiatief afgelopen 10 jaar
Mensen over de vloer
Persoon lijke Om zaken besprek hulp en vragen Familieband
Grootte van het sociale netwerk met deelname aan een initiatief de afgelopen 10 jaar 38,5
Meer dan 20 mensen
61,5
45,9
6 tot 20 mensen
54,1
30,5
0 tot 5 mensen
69,5 56,8
Meer dan 5 mensen
43,2
32,8
0 tot 5 mensen
67,2 57,9
Meer dan 5 mensen 34,3
0 tot 5 mensen
43,2
38,5
6 tot 20 mensen
61,5
27,5
0 tot 5 mensen 0%
Nee
65,7 56,8
Meer dan 20 mensen
Ja 42,1
20%
72,5 40%
N bruikbaar Mensen over de vloer 179 Persoonlijke zaken bespreken 175 Om hulp vragen 172 Familieband 170 Bron: Enquête gemeente Medemblik (Koning, 2012)
- 33 -
60%
80%
100%
Cramer's V Significantie 0,208 0,021 0,199 0,008 0,215 0,005 0,143 0,177
Bij het verbeteren van de woonomgeving de afgelopen 12 maanden zijn minder verbanden te zien met de grootte van het sociale netwerk. Er is alleen een klein verband met het aantal mensen dat over de vloer komt. Van de mensen die 0 tot 5 mensen over de vloer krijgen is ruim 26 procent actief. Bij de groep tussen de 6 en 20 mensen over de vloer is dit ruim 40 procent en bij de groep die de meeste mensen over de vloer krijgt is dit ruim 42 procent. Het valt dus op dat de respondenten die weinig mensen over de vloer krijgen minder actief zijn. Ten slotte zijn er een aantal relaties met het aantal initiatieven die de actieve respondenten ontplooien. Dit zijn alleen de mensen die actief zijn bij burgerinitiatieven, deze groep is dus veel kleiner als het totaal aantal respondenten. Daarom is de celvulling bij het aantal familiebanden ook te laag. Deze relatie kan dus alleen een indicatie geven van een bestaand verband. In figuur 5.11 is te zien dat de respondenten meer initiatieven ontplooien naar mate ze met meer mensen persoonlijke zaken bespreken. Bij de familieband is wederom een wisselend beeld zichtbaar. Dit bevestigd nogmaals dat het aantal familiebanden geen invloed lijkt te hebben op het sociaal kapitaal.
Figuur 5.11
Aantal initiatieven met het bespreken van persoonlijke zaken en familiebanden
Familieband
Meer dan 20 mensen
Persoonlij ke zaken bespreke n
Aantal initiatieven met grootte van het sociale netwerk
Meer dan 5 mensen
70,0 30,0 48,6
6 tot 20 mensen 51,4 78,9 21,1
0 tot 5 mensen
0 tot 5 mensen
Twee initiatieven of meer Een initiatief
72,7 27,3 54,3 45,7 0,0
20,0
40,0
60,0
80,0
N bruikbaar
Cramer's V Significantie Persoonlijke zaken bespreken 68 0,176 0,146 Familieband 66 0,282 0,072 Bron: Enquête gemeente Medemblik (Koning, 2012)
Deze cijfers geven allemaal hetzelfde beeld. Mensen met een groot sociaal netwerk hebben meer sociaal kapitaal waar het dorp van profiteert, dan mensen met een klein sociaal netwerk. De grootte van het sociale netwerk speelt dus een positieve rol bij de mate van sociaal kapitaal waar het dorp van profiteert. - 34 -
5c.2
Intensiteit van de sociale contacten
De intensiteit van de sociale contacten blijkt een veel minder grote rol te spelen bij de mate van sociaal kapitaal. Er is een verband zichtbaar tussen het aantal uren vrijwilligerswerk dat mensen doen en de frequentie van het contact dat mensen hebben. Naar mate mensen meer contact met familieleden hebben besteden zij meer tijd aan vrijwilligerswerk. Mensen die vaker contact hebben met vrienden en kennissen zijn actiever in het onderwijs. Bij de burgerinitiatieven zijn ook nauwelijks verbanden zichtbaar. Er is alleen sprake van relaties bij het aantal initiatieven. In tabel 5.7 is de relatie te zien voor het contact met de buren en het contact met familieleden. Het valt op dat mensen die vaker contact hebben met deze groepen betrokken zijn bij meer initiatieven. Het gaat hier dus wederom alleen om de mensen die actief zijn bij burgerinitiatieven. Bij de intensiteit van het contact met familieleden is de celvulling te laag, dit komt waarschijnlijk ook door het lage aantal respondenten. Het zou dus kunnen dat de intensiteit van de contacten wel invloed heeft op het aantal initiatieven per actieve respondent, maar dit is niet met zekerheid te zeggen.
Tabel 5.7
Aantal initiatieven gecombineerd met het contact met buren en familieleden Aantal initiatieven
Intensiteit van de contacten Met de buren
Met familieleden
Een initiatief Twee of meer initiatieven Zelden 60,9 39,1 Regelmatig 35 65 Vaak 20,8 79,2 Totaal Zelden Regelmatig Vaak
38,8 53,8 53,8 30
Totaal
61,2
100 100 100 100
60,6
100
46,2 46,2 70 39,4
N bruikbaar Cramer's V Met de buren 67 0,348 Met familieleden 66 0,238 Bron: Enquête gemeente Medemblik (Koning, 2012)
Totaal 100 100 100
Significantie 0,017 0,153
Deze verbanden zijn erg beperkt en de intensiteit van de sociale contacten blijkt dus nauwelijks een rol te spelen bij het sociaal kapitaal van de respondenten waar het dorp van profiteert.
- 35 -
5c.3
Aandeel sociale contacten binnen het dorp
Bij het aandeel van de sociale contacten binnen het dorp besteden mensen meer tijd aan vrijwilligerswerk naar mate ze een groter deel van het sociale netwerk binnen het dorp hebben. Er is vooral een duidelijk verschil zichtbaar bij de groep die meer dan twee uur aan vrijwilligerswerk besteed. Daarnaast zijn mensen actiever in de kerk naar mate een groter deel van hun sociale netwerk in het dorp ligt. Dit is zichtbaar in figuur 5.12. Hier valt op dat de mensen die meer dan de helft van het sociale netwerk in het dorp hebben bijna 30 procent is tegenover een kleine 15 procent en ruim 10 procent. Dit verschil is dus behoorlijk groot.
Figuur 5.12
Aandeel sociale contacten binnen het dorp gecombineerd met kerk
28,3
Meer dan de helft
71,7
14,9
Ongeveer de helft
Ja
85,1
Nee
Minder dan de helft
10,4
0%
89,6
20%
40%
60%
80%
100%
Waarde Significantie Cramer's V 0,194 0,030 N totaal bruikbaar 187 Bron: Enquête gemeente Medemblik (Koning, 2012)
Bij de burgerinitiatieven vallen ook een aantal verschillen op met betrekking tot het aandeel sociale contacten binnen het dorp. Er is een verschil tussen het type initiatieven die genomen worden. De mensen die ongeveer de helft van de sociale contacten binnen het dorp hebben trekken het vaakst de kar. Van deze groep trekt 45 procent de kar tegenover ruim 11 procent die minder dan de helft van de contacten in het dorp hebben en ruim 21 procent van de mensen die meer dan de helft van de sociale contacten in het dorp hebben. De mensen met het minste aandeel sociale contacten binnen het dorp ondersteunen meestal, dit is 50 procent van deze groep.
- 36 -
Bijna 50 procent van de mensen met meer dan de helft van de sociale contacten binnen het dorp verleend hand en spandiensten. Elke groep heeft dus een eigen onderdeel van het vrijwilligerswerk waarin ze het actiefst zijn. De celvulling was bij deze vraag wederom te laag vanwege het lage aandeel respondenten. Bij het aantal initiatieven valt op dat de mensen die minder dan de helft van de sociale contacten binnen het dorp hebben meestal een initiatief doen. Dit is bijna 70 procent van de actieve mensen. Bij de mensen die ongeveer de helft van de sociale contacten binnen het dorp doet bijna 80 procent meer dan een initiatief. Bij de mensen die meer dan de helft van de sociale contacten binnen het dorp hebben is dit ruim 60 procent. De mensen die ongeveer de helft van de sociale contacten binnen het dorp hebben zijn dus wederom het meest actief.
- 37 -
5c.4
Contact met de gemeente
Zoals ik al een aantal keer benoemd heb is het contact met de gemeente een onderdeel van het profijt voor het dorp en een onderdeel van het sociale netwerk. In dit deel vergelijk ik het contact met de gemeente als onderdeel van het sociale netwerk met de andere facetten van het profijt van het dorp. Ten eerste zal ik het contact met de gemeente combineren met het vrijwilligerswerk en vervolgens met de burgerinitiatieven. In tabel 5.8 is de combinatie van het contact met de gemeente met de deelname aan vrijwilligerswerk en het aantal uur vrijwilligerswerk zichtbaar. Er blijken duidelijke verbanden te bestaan tussen het vrijwilligerswerk en het contact met de gemeente. Bij de deelname aan vrijwilligerswerk is een lijn zichtbaar waarbij de mensen die veel contact hebben met de gemeente duidelijk actiever zijn. Ruim driekwart van deze mensen is actief als vrijwilliger. Bij het aantal uur vrijwilligerswerk valt op dat een grote groep van de mensen die veel contact met de gemeente hebben meer dan twee uur vrijwilligerswerk doen. Dit is bij de mensen die geen contact met de gemeente hebben minder dan 10 procent. Bij 0 tot 2 uur is de groep die veel contact met de gemeente heeft het minst sterk vertegenwoordigd. Dit komt waarschijnlijk ook omdat de groep die meer dan twee uur vrijwilligerswerk doet behoorlijk groot is. Over het algemeen blijkt dat mensen vaker vrijwilligerswerk doen en meer tijd aan vrijwilligerswerk besteden naar mate ze meer contact met de gemeente hebben.
Tabel 5.8
Contact met de gemeente met deelname en het aantal uur vrijwilligerswerk Contact met de gemeente
Vrijwilligerswerk Deelname vrijwilligerswerk
Aantal uur vrijwilligerswerk
Geen
Gemiddeld
Veel
Totaal
Ja of dat zou ik willen
40,0
49,2
76,4
53,1
Nee
60,0
50,8
23,6
46,9
100
100 42,6 14,8 42,6
100 58,7 19,6 21,7
100
100
100
Totaal geen 0 tot 2 uur Meer dan 2 uur Totaal
100 68,8 22,1 9,1
60,3 20,7 19,0 100
N bruikbaar
Cramer's V Significantie Deelname vrijwilligerswerk 194 0,303 0,000 Aantal uur vrijwilligerswerk 189 0,238 0,000 Bron: Enquête gemeente Medemblik (Koning, 2012)
- 38 -
In tabel 5.9 zijn een aantal facetten van vrijwilligerswerk te zien in samenhang met het contact met de gemeente. Er zijn verbanden zichtbaar met vrijwilligerswerk in de sport en cultuur, het onderwijs en het sociaal cultureel werk. Het valt op dat de mensen die veel contact met de gemeente hebben actiever zijn in het vrijwilligerswerk. Bij de sport en cultuur is ruim 30 procent van de mensen die veel contact met de gemeente hebben actief. Bij het onderwijs is dit ruim 20 procent en bij het sociaal cultureel werk 25 procent. Er is nauwelijks verschil tussen de mensen die geen contact met mensen bij de gemeente hebben en de mensen die een aantal contacten hebben. Er is dus geen richting zichtbaar waarbij mensen meer vrijwilligerswerk doen in deze sectoren naar mate ze meer contact met de gemeente hebben. Mensen die veel contact met de gemeente hebben zijn wel actiever in deze sectoren.
Tabel 5.9
Contact met gemeente met sport en cultuur, onderwijs en sociaal cultureel werk Contact met de gemeente
Vrijwilligerswerk Sport en cultuur
Ja Nee
Geen
Gemiddeld
Veel
13,3 86,7
16,7 83,3
32,1 67,9
19,6 80,4
100
100 21,4 78,6
100 11,6 88,4
100
100 75,0 25,0
100 85,9 14,1
100
100
100
Onderwijs
Totaal Ja Nee
100 9,6 90,4
Sociaal cultureel werk
Totaal Ja Nee
100 90,4 9,6
Totaal
100
5,0 95,0 90,0 10,0
N bruikbaar Cramer's V Significantie Sport en cultuur 199 0,201 0,018 Onderwijs 199 0,203 0,017 Sociaal cultureel werk 199 0,197 0,021 Bron: Enquête gemeente Medemblik (Koning, 2012)
- 39 -
Totaal
De burgerinitiatieven en het contact met de gemeente blijken ook sterk met elkaar samen te hangen. In tabel 5.10 is te zien dat de mensen meer aan de verbetering van de woonomgeving doen naar mate ze meer contacten bij de gemeente hebben. De groepen die geen contacten hebben of een gemiddeld aantal contacten verschillen weinig van elkaar. De groep die veel contact met de gemeente heeft is duidelijk actiever met bijna 55 procent. Bij de deelname aan burgerinitiatieven de afgelopen 10 jaar zijn de verschillen veel groter. Er is veel samenhang met het contact met de gemeente. Er is een duidelijk zichtbare relatie waarbij burgers actiever zijn naar mate ze met meer mensen bij de gemeente contact hebben. Bij het aantal initiatieven is geen duidelijk beeld zoals bij de andere vragen. Van de mensen die een aantal contacten bij de gemeente hebben doen de meeste actieve mensen meerdere initiatieven, 75 procent. De actieve groep die geen contact heeft, doet het minst vaak meerdere initiatieven.
Tabel 5.10
Contact met de gemeente gecombineerd met de burgerinitiatieven Aantal contacten met de gemeente
Burgerinitiatieven Verbetering woonomgeving laatste jaar
Geen 29,4 70,6
Ja Nee
Totaal Deelname aan initiatief afgelopen 10 jaar Ja Nee Aantal initiatieven
Totaal 1 initiatief 2 of meer initiatieven Totaal N bruikbaar
Verbetering woonomgeving laatste jaar Deelname aan initiatief afgelopen 10 jaar Aantal initiatieven Bron: Enquête gemeente Medemblik (Koning, 2012)
100 18,7 81,3
Gemiddeld 31,4 68,6 100
100 68,6 31,4
100 38,9 61,1
100
100 40,6 59,4
38,9 61,1
100
Veel Totaal 54,8 36,6 45,2 63,4
60
25
100 41,2
40
75
58,8
100
100
100
100
Cramer's V Significantie 161 0,224 0,018 180 0,421 0 69 0,252 0,113
Het contact met de gemeente blijkt sterk samen te hangen met het vrijwilligerswerk en de burgerinitiatieven. Mensen die meer contacten met de gemeente hebben doen meer vrijwilligerswerk. Daarnaast doen deze mensen over het algemeen vaker burgerinitiatieven. Het blijkt dus dat de grote van het sociale netwerk en het contact met de gemeente veel invloed hebben op het sociaal kapitaal waar het dorp van profiteert. Het aandeel sociale contacten binnen het dorp heeft hier een kleine invloed op. De intensiteit van de sociale contacten blijkt nauwelijks invloed te hebben op het sociaal kapitaal waar het dorp van profiteert. - 40 -
6.a
Onafhankelijke kenmerken op dorpsniveau
In het eerste deel van dit hoofdstuk worden de individuele kenmerken van de respondenten kort toegelicht op dorpsniveau. Waar mogelijk worden de resultaten met de I&O enquête die in 2010 onder 2000 dorpsbewoners in de gemeente Medemblik gehouden is vergeleken (Siermann & Lempens, 2011). Daarnaast worden de dagpaden, leefpaden en de binding met het dorp beschreven. Dit zijn de andere onafhankelijke variabelen die onderzocht zijn. In het vervolg van dit hoofdstuk wordt onderzocht wat de invloed is van alle onafhankelijke kenmerken op verschillen in sociale netwerken en het profijt van het dorp.
6a.1
Individuele kenmerken
In tabel 6.1, op de volgende pagina, zijn de individuele kenmerken op dorpsniveau weergegeven. Er is een gelijkmatige verdeling op basis van geslacht, 52 procent van de respondenten is man en 48 procent vrouw. In de I&O enquête was het aandeel vrouwen bijna 60 procent (Siermann & Lempens, 2011). Het aandeel mannen is in de dorpen Twisk en Wervershoof duidelijk hoger. In Opperdoes ligt het aandeel vrouwen hoger. Dit kan een deel van de verklaring zijn voor verschillen op dorpsniveau. De oudste groep van 55 jaar en ouder is het sterkst vertegenwoordigd in het onderzoek, met bijna 45 procent. De relatief jonge mensen zijn minder vertegenwoordigd met een kleine 20 procent. In de I&O enquête waren de ouderen ook het sterkst vertegenwoordigd en de jongeren het minst (Siermann & Lempens, 2011). In alle dorpen is ongeveer dezelfde leeftijdverdeling te zien, Wervershoof wijkt iets af met een hoog aandeel jongeren van ruim 25 procent. Het blijkt dat de meeste respondenten langer dan vijf jaar in het dorp wonen, ruim 80 procent. Dit aandeel ligt in Wognum en Wervershoof hoger als in Twisk en Opperdoes. Uit de I&O enquête bleek eveneens dat de meeste mensen relatief lang in het dorp wonen (Siermann & Lempens, 2011). Het aandeel respondenten zonder kinderen ligt iets hoger als het aandeel met kinderen, dit ligt op ruim 55 procent. Dit beeld komt overeen met de I&O enquête (Siermann & Lempens, 2011). Er zijn geen opvallende verschillen op dorpsniveau zichtbaar. Het aandeel respondenten dat samenwoont is ruim 80 procent. In de I&O enquête lag dit aandeel nog iets hoger (Siermann & Lempens, 2011). Bij de dorpen valt op dat het aandeel alleenstaanden in Wervershoof hoger ligt met ruim 25 procent. Het aandeel mensen dat werkt of studeert ligt net onder de 70 procent. Er zijn geen grote verschillen tussen de dorpen, in Wervershoof ligt dit aandeel het hoogst en in Opperdoes het laagst. Wat betreft opleidingsniveau is er een gelijkmatige verdeling tussen laag opgeleiden, middelbaar opgeleiden en hoog opgeleiden. Het aandeel laag opgeleiden ligt iets hoger dan de andere groepen. Er zijn duidelijke verschillen zichtbaar tussen de dorpen wat betreft opleidingsniveau.
- 41 -
In Twisk wonen de meeste hoogopgeleiden met ruim 45 procent, in Wognum is dit ruim 30 procent, Wervershoof 25 procent en Opperdoes ruim 20 procent. Het aandeel laagopgeleiden ligt het hoogst in Wervershoof en Opperdoes. Er is hier onderscheid te maken tussen de bemiddelde en minder bemiddelde dorpen zoals die in hoofdstuk 3 beschreven zijn. De mensen in de bemiddelde dorpen zijn gemiddeld hoger opgeleid dan de mensen in de minder bemiddelde dorpen. Bij het inkomen is zichtbaar dat ruim de helft van de respondenten een huishoudeninkomen boven de 2500 euro hebben. Bij een kleine 20 procent ligt dit lager dan 1500 euro. In de bemiddelde dorpen is het aandeel hoge huishoudeninkomens hoger dan in de minder bemiddelde dorpen. Het aandeel lage inkomens ligt in Twisk duidelijk lager dan in de andere dorpen.
Tabel 6.1
Individuele kenmerken op dorpsniveau
Individuele kenmerken
Dorpen Opperd oes
Twisk
Wognum
Wervers hoof Totaal
Geslacht Leeftijd
Man 15 tot 35 jaar 35 tot 55 jaar 55 jaar en ouder
37,3 20 38 42
62,5 18,8 35,4 45,8
46,4 14,5 41,8 43,6
65,1 26,8 24,4 48,8
52 19,6 35,6 44,8
Woonduur
Korter dan vijf jaar
23,5
20,8
10,7
14
17,2
Huishoudensamenstelling
Zonder Kinderen
56,9
58,3
50
58,1
55,6
Samenwonend
84,3
85,4
83,9
74,4
82,3
69,1 38,9 29,6 31,5 22,7 11,4 65,9
72,1 47,5 27,5 25 20,5 30,8 48,7
67,5 37,6 31,7 30,6 17 27,3 55,8
Werkend of niet werkend Opleidingsniveau
Werkend Laag Middelbaar Hoog 0-1500 euro 1500-2500 euro 2500 euro of meer
62,7 66,7 41,7 22,7 37,5 31,8 20,8 45,5 Inkomen 16,7 7,5 35,7 32,5 47,6 60 Cramer Significa N bruikbaar ’s V ntie Geslacht 198 0,227 0,017 Leeftijd 194 0,104 0,647 Woonduur 198 0,14 0,277 Met of zonder kinderen 198 0,071 0,801 Alleenstaand/samenwonend 198 0,11 0,494 Werkend of niet werkend 197 0,072 0,797 Opleidingsniveau 186 0,162 0,135 Inkomen 165 0,181 0,094 Bron: Enquête gemeente Medemblik (Koning, 2012)
- 42 -
6a.2
Dagpaden
De dagpaden zijn onderzocht, hier is gevraagd naar het aantal kilometer dat mensen naar het werk of de studie af moeten leggen en het aantal dagen dat mensen in een normale week buiten het dorp komen. Van de 199 respondenten ontbreken hier 73 antwoorden. Dit komt vooral doordat een groot deel van de respondenten niet werkt of studeert, waardoor deze vraag niet van toepassing is. De meeste mensen werken of studeren ver buiten het dorp. Dit was te verwachten, omdat er in de directe omgeving van de dorpen weinig werkgelegenheid en studiemogelijkheden zijn. Het valt op dat het aandeel respondenten dat meer dan 5 kilometer af moet leggen in Wognum lager is. Dit komt waarschijnlijk omdat de stad Hoorn binnen 5 kilometer van Wognum ligt, daar zijn relatief veel werk en studiemogelijkheden. Bij de dagpaden buiten het dorp is te zien dat veel respondenten niet of nauwelijks buiten het dorp komen. Dit aandeel ligt in Twisk duidelijk lager dan in de andere dorpen. De meeste respondenten geven aan regelmatig tot vaak buiten het dorp te komen. Een groot deel van het dagelijks leven van deze mensen vindt dus buiten het dorp plaats. In Twisk ligt het aandeel van de mensen die bijna dagelijks buiten het dorp komen duidelijk hoger dan in de andere dorpen met ruim 56 procent.
6a.3
Leefpaden
Het onderscheid tussen traditionele bewoners en nieuwkomers is onderzocht, met de leefpaden. Dit is het aantal jaar dat mensen buiten de streek hebben gewoond en het aantal jaar dat mensen in de stad hebben gewoond. De meeste respondenten hebben niet of nauwelijks in de stad of buiten de streek gewoond. Het aandeel respondenten dat 25 jaar of langer buiten de streek heeft gewoond ligt op 32 procent, twee keer zo hoog als het aandeel dat 25 jaar of langer in de stad heeft gewoond. Dit verschil komt waarschijnlijk omdat een deel van de respondenten elders buiten de streek op het platteland heeft gewoond.
- 43 -
6a.4
Binding met het dorp
De dorpsbinding is gemeten aan de hand van drie vragen. Er is gevraagd of de respondenten weinig met hun dorp hebben, zich verbonden voelen met het dorp en of het een dorp naar hun hart is. Deze vragen zijn samengevoegd in een variabele die de mate van verbondenheid met het dorp meet. Door alle positieve scores op te tellen is er een beeld ontstaan van de mate van binding met de dorpen. Het blijkt dat de dorpsbinding hoog is in de dorpen met bijna 45 procent. Toch is er ook een groep van ruim 20 procent met een lage dorpsbinding. Er is geen duidelijk onderscheid te zien in de mate van dorpsbinding tussen de geselecteerde dorpen. De sterke dorpsbinding ligt bij alle dorpen tussen de 40 procent en 50 procent. Bij de lage dorpsbinding ligt dit tussen de 15 procent en 25 procent. Bij de mensen die een van de vragen niet heeft ingevuld is er uitgegaan van een lage dorpsbinding.
Tabel 6.2
Overige onafhankelijke variabelen Dorpen
Kenmerken Aantal km naar het werk of de studie 5 km of minder meer dan 5 km Aantal dagen buiten het dorp per Minder dan 2 week dagen 3 tot 5 dagen 6 tot 7 dagen Aantal jaar buiten de streek gewoond 0 tot 2 jaar 2 tot 25 jaar 25 jaar of langer Aantal jaar in de stad gewoond 0 tot 2 jaar 2 tot 25 jaar 25 jaar of langer Binding met het dorp Laag Gemiddeld Hoog N Bruikbaar Aantal km naar het werk of de studie 126 Aantal dagen buiten het dorp per week 197 Aantal jaar buiten de streek gewoond 195 Aantal jaar in de stad gewoond 195 Binding met het dorp 199 Bron: Enquête gemeente Medemblik (Koning, 2012)
- 44 -
Opper Werver does Twisk Wognum shoof Totaal 28,6 22,6 40,5 16,7 27,8 71,4 77,4 59,5 83,3 72,2 22 46 32,0
12,5 31,3 56,3
48 13 18 37 34 50 61,2 31,3 20,4 43,8 18,4 25 23,5 25 35,3 29,2 41,2 45,8 Cram Signifi er's V cantie 0,205 0,153 0,068 0,632 0,243 0,001 0,234 0,002 0,074 0,903
27,3 43,6 29,1
22,7 38,6 38,6
21,3 40,1 38,6
48,2 25 26,8 64,3 26,8 8,9 17,9 37,5 44,6
55,8 25,6 18,6 73,8 16,7 9,5 15,9 36,4 47,7
41,5 26,2 32,3 57,4 27,2 15,4 20,6 34,7 44,7
6.b
Individuele kenmerken gecombineerd met het sociaal kapitaal
In dit deel van hoofdstuk 6 worden eerst de verschillende factoren van het sociale netwerk met de individuele kenmerken gecombineerd. Hieruit blijkt welke individuele kenmerken passen bij bepaalde kenmerken van het sociale netwerk. De netwerk kenmerken zijn wederom de grootte van het sociale netwerk, de intensiteit van de sociale contacten, het aandeel sociale contacten binnen het dorp en het contact met de gemeente. Daarna worden de individuele kenmerken gecombineerd met het profijt van het dorp. Dit zijn de verschillende factoren van het vrijwilligerswerk, de burgerinitiatieven en het contact met de gemeente. Het contact met de gemeente is zoals eerder aangegeven een onderdeel van het netwerk en een onderdeel van het profijt voor het dorp.
6b.1
Grootte van het sociale netwerk
Ten eerste zijn de verschillende factoren van de grootte van het sociale netwerk onderzocht. Uit de theorie komen een aantal verschillen naar voren op basis van individuele kenmerken. Het zijn vooral de hoger opgeleide mensen die grotere sociale netwerken hebben. Daarnaast hebben mensen die niet werken of studeren een beperkter sociaal netwerk (Christoforou, 2011).
Ongeveer hoeveel mensen komen bij u over de vloer? Er zijn veel individuele kenmerken die een rol lijken te spelen bij het aantal mensen die over de vloer komen. Over het algemeen krijgen de ouderen de minste mensen over de vloer. De mensen tussen de 35 en 55 jaar krijgen duidelijk de meeste mensen over de vloer. De jongeren iets meer als de ouderen, maar dit verschil is relatief klein. Er is een behoorlijk verschil op basis van de woonduur . De respondenten die langer dan vijf jaar in het dorp wonen krijgen meer mensen over de vloer. Dit geeft het idee dat mensen die langer in het dorp wonen grotere sociale netwerken hebben dan respondenten die er korter dan vijf jaar wonen. Zij hebben langer de tijd gehad om een lokaal sociaal netwerk op te bouwen.
- 45 -
In figuur 6.1 is te zien dat de mensen die samenwonend of getrouwd zijn meer mensen over de vloer krijgen dan de alleenstaanden. Mensen die samenwonen zijn met twee personen, waardoor de sociale contacten van twee mensen over de vloer komen in plaats van een persoon. Dit kan een deel van dit verschil verklaren.
Figuur 6.1
Aantal mensen over de vloer gecombineerd met de huishoudensamenstelling
60 50
47,1
44,1
52,2
40 30
24,5
23,3
20
Alleenstaand Samenwonend/getrouwd
8,8
10 0 0 tot 5 mensen
6 tot 20 mensen
Waarde
Meer dan 20 mensen
Significantie
Cramer's V 0,188 0,033 N totaal bruikbaar 193 Bron: Enquête gemeente Medemblik (Koning, 2012)
De niet werkende of studerende mensen krijgen gemiddeld minder mensen over de vloer dan de werkende en studerende mensen. Ruim 20 procent van de werkende mensen heeft contact met meer dan 20 mensen tegenover een kleine 15 procent van de niet werkende mensen. Het kan zijn dat dit verschilt, omdat onder de niet werkende mensen veel ouderen zijn. Bij het opleidingsniveau en het inkomensniveau is eenzelfde patroon zichtbaar. Naar mate het opleidingsniveau en het inkomen hoger zijn komen er meer mensen over de vloer. Bij het inkomen valt op dat de hoogste inkomens veel meer mensen over de vloer krijgen dan de lagere inkomens. De hoogst opgeleiden en de hoogste inkomens krijgen dus de meeste mensen over de vloer. De mensen die een korte periode buiten de streek buiten de streek hebben gewoond krijgen het vaakst meer dan 20 mensen over de vloer met bijna 30 procent. Bij de andere groepen ligt dit rond de 15 procent. Daarnaast zijn er een aantal kleine verschillen, maar dit is het belangrijkste onderscheid op basis van de leefpaden.
- 46 -
Met ongeveer hoeveel mensen bespreekt u wel eens iets persoonlijks? Er is een duidelijke richting zichtbaar in het bespreken van persoonlijke zaken op basis van leeftijd. Hierbij bespreekt de jongste groep met meer mensen persoonlijke zaken dan de oudste groep. De verschillen tussen de groepen zijn relatief groot. Mensen die samenwonend of getrouwd zijn bespreken gemiddeld met meer mensen persoonlijke zaken dan alleenstaanden, het verschil is relatief klein. Er is een groot verschil tussen werkende of studerende mensen en de mensen die dit niet doen. Ruim 25 procent van de werkende bespreekt met meer dan vijf mensen persoonlijke zaken tegenover een kleine 7 procent van de niet herkenden. De laatste twee verschillen zijn zichtbaar in tabel 6.3.
Tabel 6.3
persoonlijke zaken bespreken in combinatie met werksituatie en woonsituatie Met hoeveel mensen bespreekt u wel eens iets persoonlijks
Werkend of studerend Persoonlijke zaken bespreken
Werkend 5 mensen of minder 73,3 Meer dan 5 mensen 26,7 Totaal
Alleenstaand of samenwonend Persoonlijke zaken bespreken
Niet werkend 93,1 6,9 100
Alleenstaand 5 mensen of minder 88,2 Meer dan 5 mensen 11,8 Totaal
100
Totaal 79,4 20,6
100
100
Samenwonend Totaal 77,6 79,5 22,4 20,5 100
100
N bruikbaar
Cramer's V Significantie Werkend of studerend 189 0,226 0,002 Alleenstaand of samenwonend 190 0,101 0,163 Bron: Enquête gemeente Medemblik (Koning, 2012)
Het opleidingsniveau en het inkomensniveau vertonen wederom hetzelfde beeld. Naar mate mensen hoger opgeleid zijn en een hoger inkomen hebben bespreken ze met meer mensen persoonlijke zaken.
- 47 -
Ongeveer hoeveel mensen kunt u om hulp vragen? Bij de leeftijd kunnen de respondenten minder mensen om hulp vragen naar mate ze ouder worden. De verschillen zijn behoorlijk groot vooral tussen de jongste en de oudste groep. Mensen met kinderen kunnen meer mensen om hulp vragen. Ruim 30 procent van de huishoudens met kinderen kunnen meer dan vijf mensen om hulp vragen. Tegenover een kleine 20 procent van de huishoudens zonder kinderen. De mensen die samenwonen kunnen meer mensen om hulp vragen dan de alleenstaanden. Van de alleenstaanden kan een kleine 10 procent van de mensen meer dan vijf personen om hulp vragen. Van de stellen kan ruim 25 procent meer dan vijf mensen om hulp vragen. De werkende of studerende mensen kunnen meer mensen om hulp vragen dan de niet werkende. Hier is het verschil een kleine 30 procent tegenover ongeveer 15 procent van de mensen die niet werken. Ten slotte is hetzelfde beeld zichtbaar bij het opleidingsniveau en het inkomen. Mensen met een hoger opleidingsniveau en met een hoger inkomen kunnen meer mensen om hulp vragen. In tabel 6.4 zijn deze stijgende lijnen zichtbaar. Hier is te zien dat de verschillen op basis van opleidingsniveau en inkomen behoorlijk groot zijn.
Tabel 6.4
Aantal mensen dat om hulp gevraagd kan worden gecombineerd met het inkomen
Opleidingsniveau Om hulp vragen
Ongeveer hoeveel mensen kunt u om hulp vragen Laag Gemiddeld Hoog 0 tot 5 mensen 91,9 77,6 57,9 Meer dan 5 mensen 8,1 22,4 42,1 Totaal
Inkomen Om hulp vragen
100
100
1500-2500 0-1500 euro euro 0 tot 5 mensen 100 75,6 Meer dan 5 mensen 0 24,4 Totaal
100
N bruikbaar
100 Meer dan 2500 euro 69,2 30,8
100
Cramer's V Significantie Opleidingsniveau 177 0,328 0,000 Inkomen 159 0,243 0,009 Bron: Enquête gemeente Medemblik (Koning, 2012)
- 48 -
Totaal 76,3 23,7 100 Totaal 75,5 24,5 100
100
Het valt op dat de mensen die minder dan twee dagen buiten het dorp komen veel minder mensen om hulp kunnen vragen. Van deze mensen kan 7,5 procent meer dan vijf mensen om hulp vragen, bij de andere groepen ligt dit tussen de 25 en 30 procent. De mensen die weinig buiten het dorp komen zijn vooral oudere mensen, dit kan hier mee te maken hebben. Ten slotte valt op dat de respondenten meer mensen om hulp kunnen vragen naar mate ze zich sterker met het dorp verbonden voelen. Van de mensen met een lage dorpsbinding kan een kleine 13 procent meer dan vijf mensen om hulp vragen, bij de mensen met een gemiddelde dorpsbinding is dit een kleine 24 procent en bij de mensen met een sterke dorpsbinding ruim 29 procent.
Met ongeveer hoeveel mensen heeft u een familieband? Het is opvallend dat vrouwen aangeven meer familiebanden te hebben dan mannen. Ruim 40 procent van de mannen geeft aan een familieband te hebben met nul tot vijf mensen. Tegenover een ruime 25 procent van de vrouwen. In de hogere groepen zijn de vrouwen dus sterker vertegenwoordigd. Bij de leeftijd is te zien dat jonge mensen de meeste familiebanden hebben. Het verschil tussen de andere twee groepen is kleiner. Toch heeft de oudste groep de minste familiebanden. Dit komt waarschijnlijk, omdat van deze mensen meer familieleden zijn overleden. Er is een verschil zichtbaar, waarbij mensen die samenwonend of getrouwd zijn, meer familiebanden hebben dan alleenstaande mensen. Dit kan wederom samenhangen met het leeftijdsaspect. Veel alleenstaande mensen behoren tot de hoogste leeftijdsgroep. Ten slotte blijkt er een sterke samenhang tussen het aantal familiebanden en het aantal jaar dat mensen buiten de streek hebben gewoond. Er zijn duidelijke verschillen zichtbaar waarbij mensen minder familiebanden hebben naar mate ze langer buiten de streek hebben gewoond. De mensen die een korte periode buiten de streek hebben gewoond, hebben dus de meeste familiebanden.
Er is aan de hand van bovenstaande vier vragen een beeld ontstaan van de grote van de sociale netwerken. Naar mate mensen ouder worden neemt de grote van het sociale netwerk af. Daarnaast hebben mensen die samenwonend of getrouwd zijn grotere sociale netwerken dan alleenstaanden. De mensen die werken of studeren hebben over het algemeen ook grotere netwerken dan mensen die dit niet doen. Deze aspecten hangen sterk samen met de leeftijd van mensen waardoor dit een logisch resultaat is. De oudste groep werkt of studeert minder vaak en is ook vaker alleenstaand dan de andere groepen. Daarnaast hebben mensen met een hoger opleidingsniveau en een hoger inkomen duidelijk grotere sociale netwerken. Ook deze variabelen hangen sterk met elkaar samen. Dit zijn de resultaten die bij meerdere vragen gericht op de grootte van het sociale netwerk naar voren komen. - 49 -
6b.2
Intensiteit van de sociale contacten
Als onderdeel van het sociale netwerk heb ik ook gevraagd naar de intensiteit van de contacten met buren, familie en vrienden en kennissen. Er zijn hier minder zaken die opvallen dan bij de grootte van het sociale netwerk. Toch zijn er wel verbanden bij de intensiteit van de sociale contacten.
Aantal contacten met de buren Er zijn in figuur 6.2 een aantal kleine verschillen te zien tussen het contact met de buren op basis van geslacht. Iets minder dan de helft van de vrouwen heeft zelden contact met de buren tegenover ruim een derde van de mannen. Het andere verschil zit in het regelmatige contact. Deze groep is bij de mannen duidelijk groter dan bij de vrouwen. Bij de groep die vaak contact heeft met de buren is weinig verschil te zien.
Figuur 6.2
Intensiteit van de contacten met de buren gecombineerd met geslacht
Man
34,7
36,6 28,7
Vrouw
37,2
Zelden Regelmatig
45,7 17
Vaak
Zelden Regelmatig Vaak
Waarde Significantie Cramer's V 0,142 0,138 N totaal bruikbaar 195 Bron: Enquête gemeente Medemblik (Koning, 2012)
Jonge mensen hebben het minste contact met hun buren. De oudste groep heeft iets meer contact dan de middelste groep. Ten slotte hebben de mensen die niet werken of studeren meer contact met de buren. Bijna 50 procent van deze mensen heeft veel contact met de buren tegenover een kleine 30 procent van de mensen die werken of studeren. Dit kan komen doordat deze mensen meer thuis zijn en dus meer tijd hebben om contact met de buren te hebben.
- 50 -
Aantal contacten met familieleden Bij het contact met de familieleden is een onderscheid tussen alleenstaanden en mensen die samenwonend of getrouwd zijn. Bijna 30 procent van de alleenstaanden heeft zelden contact met de familie tegenover ruim 20 procent van de mensen die samenwonend of getrouwd zijn. Ongeveer 60 procent van de alleenstaanden heeft vaak contact tegenover 55 procent van de stellen. Het aandeel respondenten die regelmatig contact hebben met de familie is wel duidelijk groter bij de stellen. Over het algemeen hebben stellen dus iets meer contact met de familie dan alleenstaanden.
Aantal contacten met vrienden en kennissen In tabel 6.5 is te zien dat de intensiteit van het contact met vrienden en kennissen duidelijk hoger is bij de jongste groep. Tussen de andere twee groepen is weinig verschil. Bij de jongste groep heeft ruim 60 procent vaak contact met vrienden en kennissen tegenover 40 procent bij de andere groepen.
Tabel 6.5
Intensiteit van de sociale netwerken gecombineerd met leeftijd Leeftijd in groepen
Hoe vaak heeft u contact met uw vrienden en kennissen? Zelden Regelmatig Vaak
15 tot 35 jaar 10,5 26,3 63,2
Totaal
35 tot 55 jaar 31,3 28,4 40,3
100 Waarde
100
55 jaar en ouder 35,7 21,4 42,9 100
Totaal 29,1 24,9 46 100
Significantie
Gamma -0,224 N totaal bruikbaar 189 Bron: Enquête gemeente Medemblik (Koning, 2012)
0,023
Bij de mensen die werken en studeren is het contact met vrienden en kennissen intensiever dan bij de mensen die niet werken of studeren. Ruim 34 procent van de niet werkende heeft zelden contact tegenover ongeveer 25 procent van de werkende. Ruim 16 procent van de niet werkende heeft regelmatig contact, bij de werkende mensen is dit iets minder dan 30 procent. Van de niet werkende heeft bijna 50 procent vaak contact tegenover 45 procent van de werkende. Gemiddeld hebben de werkende mensen dus meer contact door het relatief groter verschil in regelmatig contact. Dit zou wederom met de leeftijd samen kunnen hangen.
- 51 -
6b.3
Aandeel van het sociale netwerk binnen het dorp
Ik heb ook onderzocht welk deel van de beschreven sociale contacten binnen het dorp aanwezig zijn. Voor het onderzoek naar het sociaal kapitaal van het dorp is het belangrijk om naast de grote van het sociale netwerk te weten welk deel van het netwerk binnen het dorp ligt. Bij de leeftijd valt op dat de ouderen een groter deel van het sociale netwerk binnen het dorp hebben. Van de jongste groep heeft meer dan 50 procent minder dan de helft van het sociale netwerk binnen het dorp. Bij de ouderen is dit iets meer dan 25 procent. De groep van 35 tot 55 jaar zit hier tussenin. In tabel 6.6 is te zien dat de mensen die langer dan vijf jaar in het dorp wonen een groter deel van het sociale netwerk in het dorp hebben. De verschillen zijn vrij groot, dit kan te maken hebben met de tijd die mensen hebben gehad om sociale contacten te leggen binnen het dorp.
Tabel 6.6
Aandeel van het sociale netwerk binnen het dorp gecombineerd met de woonduur Woonduur
Aandeel sociale contacten binnen het dorp Minder dan de helft Ongeveer de helft Meer dan de helft
Korter dan vijf jaar Langer dan vijf jaar Totaal 59,4 30,8 35,6 34,4 36,5 36,2 6,3 32,7 28,2
Totaal
100,1 Waarde
Cramer’s V N totaal bruikbaar Bron: Enquête gemeente Medemblik (Koning, 2012)
100
100
Significantie 0,260 188
0,002
Ten slotte valt op dat mensen die werken of studeren een kleiner deel van het sociale netwerk in het dorp hebben dan mensen die niet werken of studeren. Ruim 40 procent van de werkende heeft minder dan de helft van het sociale netwerk in het dorp tegenover 20 procent van de niet werkende. Dit kan weer samenhangen met de leeftijd, omdat veel ouderen niet werken. Mensen die een groter sociaal netwerk hebben, blijken een groter deel van het netwerk buiten het dorp te hebben. Dit hoeft niet te betekenen dat ze minder contacten binnen het dorp hebben, omdat hun netwerken groter zijn.
- 52 -
6b.4
Contact met de gemeente
Ten slotte het contact met de gemeente op basis van de individuele kenmerken. Zoals eerder gebleken is dragen mensen die veel contact hebben met de gemeente bij aan het sociaal kapitaal van het dorp. Veel van deze contacten gaan over het dorp of de woonomgeving. Mensen die veel contact hebben met de gemeente kunnen hier dus invloed op uitoefenen. Dit is zoals eerder genoemd niet alleen een kenmerk van het sociale netwerk, maar ook een kenmerk van het sociale netwerk waar het dorp profijt van kan hebben. In tabel 6.7 valt op dat mannen over het algemeen meer contact hebben met de gemeente dan vrouwen. Ruim 50 procent van de vrouwen heeft geen contact gehad tegenover een derde van de mannen. In de groepen gemiddeld en veel scoren de mannen ongeveer 10 procent hoger dan de vrouwen.
Tabel 6.7
Contact met de gemeente gecombineerd met geslacht Geslacht
Contact met de gemeente Geen Gemiddeld Veel Totaal
Man 33 34 33
Vrouw 50,5 26,3 23,2
100
Totaal 41,4 30,3 28,3 100
100
Waarde Significantie Cramer’s V 0,179 0,043 N totaal bruikbaar 198 Bron: Enquête gemeente Medemblik (Koning, 2012)
Op basis van leeftijd zijn een aantal verschillen zichtbaar. De jongste groep heeft relatief weinig contact met de gemeente. De oudste groep heeft het meeste contact met de gemeente. Het verschil tussen de middelste en kleinste groep is niet groot. Het valt wel op dat van de mensen tussen 35 en 55 jaar een grotere groep van ruim 40 procent weinig contact met de gemeente heeft.
- 53 -
In figuur 6.3 is te zien dat mensen die langer in het dorp wonen meer contact met mensen bij de gemeente hebben. Bijna het dubbele van de mensen die minder dan vijf jaar in het dorp wonen heeft weinig contact. Daarnaast hebben mensen die langer in het dorp wonen zes keer zo vaak veel contact met de gemeente. Mensen die langer dan vijf jaar in het dorp wonen hebben meer kans gehad om de afgelopen 10 jaar contact met de gemeente te hebben. Dit verklaart een deel van dit grote verschil.
Figuur 6.3
Contact met de gemeente gecombineerd met Woonduur
32,9
Veel
5,9 31,1 26,5
Gemiddeld
Langer dan vijf jaar Korter dan vijf jaar
36 Weinig
67,6 0
20
40
60
80
Waarde Significantie Cramer's V 0,269 0,001 N totaal bruikbaar 198 Bron: Enquête gemeente Medemblik (Koning, 2012)
Bij het opleidingsniveau is weer een stijgende lijn zichtbaar. De hoogopgeleiden hebben veel contact met de gemeente en de laagopgeleiden relatief weinig. Ruim 50 procent van de laagopgeleiden heeft weinig contact tegenover een kleine 25 procent van de hoogopgeleiden. Het inkomen vertoont hetzelfde beeld maar hier zijn de verschillen minder groot. Respondenten die minder dan vijf kilometer naar het werk moeten reizen blijken meer contacten met de gemeente te hebben. Ruim 45 procent heeft veel contact met de gemeente tegenover ruim 20 procent bij de respondenten die meer dan vijf kilometer moeten reizen. Dit is dus een duidelijk verschil op basis van de dagpaden. Ten slotte blijken de respondenten met een sterke dorpsbinding veel meer contact met de gemeente te hebben. Ruim 40 procent van deze mensen hebben veel contact met de gemeente tegenover een ruime 17 procent bij de andere groepen. Mensen die zich sterker verbonden voelen met het dorp hebben dus veel meer contacten met de gemeente. De dorpsbinding heeft hier dus een belangrijke invloed.
- 54 -
6b.5
Vrijwilligerswerk
Vrijwilligerswerk is in dit onderzoek een van de manieren om te meten of mensen bijdragen aan het sociaal kapitaal van het dorp. Een gemeenschap waarbinnen de burgers actief zijn is over het algemeen een sterke gemeenschap (Blunkket, 2003). Vrijwilligerswerk is een onderdeel van actief burgerschap, veel vrijwilligerswerk is dus een indicatie van een sterke gemeenschap met veel sociaal kapitaal. Mensen die actief zijn, zijn vaak de mensen die anderen met elkaar verbinden binnen een gemeenschap (Granovetter, 1973).
Deelname vrijwilligerswerk Bij de leeftijd valt op dat de jongeren achter blijven met de bijdrage aan vrijwilligerswerk. Van de jongeren is een groep van 35 procent vrijwilliger tegenover een kleine 60 procent van de andere groepen. Daarnaast is er een verschil tussen de mensen die werken of studeren en de mensen die dit niet doen. Van de werkende is ongeveer 50 procent actief tegenover ruim 60 procent van de niet werkende mensen. Dit kan er mee te maken hebben dat deze mensen meer vrije tijd hebben, om bijvoorbeeld aan vrijwilligerswerk te besteden. Ten slotte is in tabel 6.8 een onderscheid tussen de opleidingsniveaus van mensen zichtbaar. De laagopgeleiden zijn duidelijk minder actief dan de andere twee groepen.
Tabel 6.8
Deelname aan vrijwilligerswerk gecombineerd met opleidingsniveau
Deelname aan vrijwilligerswerk Ja of dat zou ik wel willen Nee
Opleidingsniveau Laag opgeleid Middelbaar opgeleid 35,8 58,6 64,2 41,4
Totaal
100 Waarde
100 Significantie
Cramer’s V 0,263 N totaal bruikbaar 181 Bron: Enquête gemeente Medemblik (Koning, 2012)
- 55 -
0,002
Hoog opgeleid Totaal 66,1 52,5 33,9 47,5 100
100
Aantal uur vrijwilligerswerk Bij het aantal uur vrijwilligerswerk in figuur 6.4 valt op dat de jongeren die actief zijn bijna allemaal twee uur of minder aan vrijwilligerswerk doen. Bij de andere groepen doen meer respondenten langer dan twee uur in de week aan vrijwilligerswerk.
Figuur 6.4
Aantal uur vrijwilligerswerk gecombineerd met leeftijd
26,8 14,6
55 jaar en ouder
58,5 26,2 21,5
35 tot 55 jaar
Meer dan 2 uur 0 tot 2 uur
52,3
Geen 2,7
27
15 tot 35 jaar
70,3 0
20
40
60
80
Waarde Significantie Cramer's V 0,175 0,024 N totaal bruikbaar 184 Bron: Enquête gemeente Medemblik (Koning, 2012)
Bij de woonduur blijkt, dat van de mensen die langer in het dorp wonen een groter deel meer dan twee uur vrijwilligerswerk doet. Dit is een kleine 25 procent tegenover een kleine 10 procent van de respondenten die korter dan vijf jaar in het dorp wonen. Er is een opvallend grote groep respondenten, die niet werkt of studeert, die meer dan twee uur aan vrijwilligerswerk doet. Een derde van deze groep doet meer dan twee uur aan vrijwilligerswerk, tegenover 16,5 procent van de werkende of studerende respondenten. Dit lijkt het idee te bevestigen dat deze mensen meer tijd kunnen en willen besteden aan vrijwilligerswerk. Het valt op dat van de laagopgeleiden die vrijwilligerswerk doen het grootste deel meer dan twee uur per week aan vrijwilligerswerk besteed. De andere groepen doen dit wel meer maar het verschil is kleiner dan bij de deelname aan vrijwilligerswerk. Van de middelbaar opgeleiden besteed ruim 25 procent meer dan twee uur aan vrijwilligerswerk, van de hoogopgeleiden een kleine 25 procent. Van de laagopgeleiden is dit iets minder dan 18 procent.
- 56 -
Vrijwilligerswerk per soort In de literatuur komt een onderscheid tussen mannen en vrouwen naar voren wat betreft vrijwilligerswerk. Vrouwen zijn actiever in verzorgende sectoren. Voorbeelden hiervan zijn de zorg, sociaal cultureel werk en de sectoren gericht op het onderwijs. Mannen zijn daarentegen over het algemeen actiever in de cultuur en de sport (Kroll, 2010). Oudere mensen zijn vooral actief in de kerk en in het verenigingsleven.
De jongere ouderen zijn het meest actief als mantelzorger
(Vermeij&Mollenhorst, 2008). Deze resultaten komen terug in de resultaten van dit onderzoek.
Onderwijs Op basis van geslacht is er een duidelijk verschil te zijn bij de categorie onderwijs. Vrouwen zijn actiever in het onderwijs dan mannen. Bijna 17 procent van de vrouwen is actief als vrijwilliger in het onderwijs tegenover een ruime 5 procent van de mannen. Daarnaast zijn er duidelijk verschillen zichtbaar op basis van leeftijd. De groep 35 tot 55 jaar scoort duidelijk het hoogst en daarna de jongste groep. Dit komt waarschijnlijk doordat deze mensen vaker jonge kinderen hebben dan de oudste groep. Mensen met kinderen zijn duidelijk actiever als vrijwilliger in het onderwijs dan mensen zonder kinderen, blijkt uit tabel 6.9. Dit was ook te verwachten, omdat ouders vaak actief zijn op de school van hun kinderen.
Tabel 6.9
Vrijwilligerswerk in het onderwijs gecombineerd met de huishoudensamenstelling Met of zonder kinderen
Onderwijs Ja Nee
Met kinderen 94,5 5,5
Totaal
Zonder kinderen 80,7 19,3
100 Waarde
100
Totaal 88,4 11,6 100
Significantie
Cramer's V 0,215 0,002 N totaal bruikbaar 198 Bron: Enquête gemeente Medemblik (Koning, 2012)
Het valt op dat de hoger opgeleiden actiever zijn als vrijwilliger in het onderwijs. Ruim 17 procent van deze groep is actief tegenover een kleine 9 procent van de andere twee groepen. Het is dus opvallend dat hoger opgeleiden actiever zijn als vrijwilliger in het onderwijs. De mensen die minder dan twee jaar buiten de streek hebben gewoond zijn minder actief in het onderwijs. Ruim 6 procent van deze mensen is actief als vrijwilliger in het onderwijs. Bij de andere groepen is dit ruim 17 procent en ruim 14 procent. Het zijn dus vooral de mensen die het grootste deel van hun leven in de streek wonen die minder actief zijn als vrijwilliger in het onderwijs. - 57 -
Sport en cultuur Mannen zijn duidelijk actiever in deze sectoren als vrouwen. Bijna 30 procent van de mannen is actief als vrijwilliger in de sport en cultuur tegenover iets meer dan 10 procent van de vrouwen. Dit zijn dus opvallende verschillen, waarbij vrouwen actiever zijn in het onderwijs en mannen in de sport en cultuur. Ook in de sport en cultuur blijken de mensen met kinderen actiever dan de mensen zonder kinderen. In dit geval is een kleine 25 procent van de mensen met kinderen actief tegenover ruim 16 procent van de mensen zonder kinderen. De werkende mensen zijn actiever dan de niet werkende mensen in deze sector. Ruim 20 procent van de werkende mensen zijn actief tegenover een kleine 15 procent van de niet werkende mensen. Bij het opleidingsniveau en het inkomen is wederom een gelijkend beeld zichtbaar. Het hoogste opleidingsniveau en de hoogste inkomensgroep scoren duidelijk hoger dan de lagere groepen. De andere twee groepen scoren ongeveer gelijk op basis van vrijwilligerswerk in de sport en cultuur. In tabel 6.10 is het onderscheid op basis van het opleidingsniveau te zien.
Tabel 6.10
Vrijwilligerswerk in de sport en cultuur gecombineerd met opleidingsniveau
Sport en cultuur Ja Nee
Opleidingsniveau Laag opgeleid Middelbaar opgeleid 87,1 81,4 12,9 18,6
Totaal
100 Waarde
Hoog opgeleid 70,2 29,8
100
100
Totaal 80,1 19,9 100
Significantie
Cramer’s V 0,176 0,056 N totaal bruikbaar 186 Bron: Enquête gemeente Medemblik (Koning, 2012)
De respondenten die minder dan 2 jaar buiten de streek hebben gewoond zijn actiever als vrijwilliger in de sport en cultuur. Ruim 27 procent van deze mensen is actief, tegenover een kleine 12 procent van de mensen die 2 tot 25 jaar buiten de streek hebben gewoond en een kleine 18 procent van de mensen die langer dan 25 jaar buiten de streek hebben gewoond. Ten slotte blijken de mensen met een lage dorpsbinding minder actief. Van deze groep is een kleine 10 procent actief als vrijwilliger in de sport en cultuur. Bij de andere groepen ligt dit boven de 20 procent, de mensen met een lage dorpsbinding wijken hier dus duidelijk af.
- 58 -
Sociaal cultureel werk Bij de leeftijd valt op dat er een richting zichtbaar is, waarbij de oudere groepen steeds actiever zijn als vrijwilliger in het sociaal cultureel werk. Dit komt vooral doordat ouderenwerk voor het grootste deel door oudere mensen wordt gedaan. Ruim 18 procent van deze groep is hierin actief, tegenover 13 procent en een kleine 8 procent bij de jongere groepen. Bij de woonduur is in figuur 6.5 te zien dat de respondenten die langer dan vijf jaar in het dorp wonen actiever zijn in het sociaal cultureel werk. Dit kan samenhangen met de leeftijd omdat een groot deel van de respondenten die langer dan vijf jaar in het dorp wonen ouder dan 55 jaar zijn.
Figuur 6.5
Vrijwilligerswerk in het sociaal cultureel werk gecombineerd met de woonduur
Langer dan vijf jaar
Korter dan vijf jaar 5,9
15,9 Ja
Ja 94,1
84,1
Nee
Nee
Waarde Significantie Cramer's V 0,221 0,002 N totaal bruikbaar 198 Bron: Enquête gemeente Medemblik (Koning, 2012)
Bij het inkomen is het zeer opvallend dat de groep die tussen de 1500 en 2500 euro verdient het meest actief is. Daarnaast is de hoogste inkomensgroep het minst actief in deze sector. Ruim 25 procent van de mensen in de middelste groep is actief tegenover minder dan 9 procent van de hoger opgeleiden.
- 59 -
Kerk Bij de kerk vertoont de categorie leeftijd hetzelfde beeld als bij het sociaal cultureel werk. In tabel 6.11 valt op dat mensen vaker vrijwilligerswerk in de kerk doen als ze ouder zijn. Dit hangt vermoedelijk samen met de ontkerkelijking onder de jongere mensen. De ouderen voelen zich over het algemeen sterker verbonden met de kerk.
Tabel 6.11
Vrijwilligerswerk in de kerk gecombineerd met leeftijd
Kerk Ja Nee Totaal
Leeftijd in groepen 15 tot 35 jaar 35 tot 55 jaar 55 jaar en ouder Totaal 5,3 17,6 20,9 16,7 94,7 82,4 79,1 83,3 100
100
100
100
Waarde Significantie Cramer’s V 0,157 0,094 N totaal bruikbaar 192 Bron: Enquête gemeente Medemblik (Koning, 2012)
Ook blijken de mensen die langer dan vijf jaar in het dorp wonen actiever te zijn. Dit kan samenhangen met de leeftijd, veel van de mensen die lang in het dorp wonen behoren tot de oudere leeftijdsgroepen. De respondenten zijn minder actief in de kerk naar mate zij langer buiten de streek hebben gewoond. De mensen die het grootste deel van hun leven in de streek hebben gewoon zijn vaak de meer traditionele bewoners. Deze mensen zijn actiever als vrijwilliger in de kerk. Ten slotte zijn mensen actiever in de kerk naar mate ze zich sterker verbonden voelen met het dorp. Ruim 20 procent van de mensen met een sterke dorpsbinding is actief, een kleine 16 procent met een gemiddelde dorpsbinding en 7,5 procent met een lage dorpsbinding. De respondenten zijn dus duidelijk actiever in de kerk naar mate ze zich sterker verbonden voelen met de kerk.
Zorg Er zijn ondanks het lage aantal respondenten een aantal opvallende zaken in combinatie met de categorie zorg. Zoals eerder aangegeven is deze groep te klein om de resultaten te generaliseren. Toch valt het op dat bij de leeftijd de oudste groep duidelijk actiever is. Bij de jongste groep is niemand actief als vrijwilliger in de zorg.
- 60 -
Vertegenwoordiging dorp of kern Ten slotte heb ik gevraagd naar de vertegenwoordiging van het dorp of de kern. Er zijn zes mensen actief in deze categorie. Deze groep is te klein om een generaliseerbaar beeld te geven voor de dorpen. Het valt wel op dat alle zes mensen samenwonend of getrouwd zijn.
6b.6
Burgerinitiatieven
Zoals eerder genoemd draait het bij burgerinitiatieven om het eigen initiatief van burgers, zij moeten zelf problemen aanpakken en zaken veranderen. Onder andere de overheid zet sterk in op de actieve burger om problemen op te lossen en zaken te organiseren. Dit in tegenstelling tot het verleden waarin problemen in de gemeenschap vrijwel volledig tot de verantwoordelijkheid van de overheid behoorde(De Boer & Lans, 2011). In de enquête die ik met twee medestudenten heb verspreid heeft een van de studenten zich volledig op burgerinitiatieven gericht. Hier is onder andere een profiel uitgekomen van de actieve burger op basis van individuele kenmerken. De meest actieve burgers op dit gebied zitten in de leeftijdscategorie 35 tot 55 jaar. De groep actieve mensen van 55 jaar en ouder is ook relatief groot. Het zijn de jongeren die het minst actief zijn wat betreft burgerinitiatieven. Mensen die langer dan 10 jaar in het dorp wonen doen de meeste burgerinitiatieven. De woonduur speelt dus eveneens een rol bij het nemen van burgerinitiatieven. Mensen die samenwonen zijn actiever wat betreft het nemen van burgerinitiatieven dan alleenstaanden. Bij het inkomen zijn de hogere huishoudeninkomens van 3000 euro of meer het meest actief. Ten slotte zijn de hoger opgeleiden het meest actief in het kader van de burgerinitiatieven (Veeken, 2012).
- 61 -
6b.7
Samenvatting
In dit hoofdstuk heb ik een aantal factoren onderzocht om erachter te komen welke mensen het sociaal kapitaal bezitten waar het dorp profijt van heeft. Ten eerste heb ik de verschillende factoren van het sociale netwerk gecombineerd met de individuele kenmerken. Dit zijn de grootte van het sociale netwerk, de intensiteit van de contacten, het aandeel van het sociale netwerk binnen het dorp en het contact met de gemeente. Daarnaast heb ik de individuele kenmerken gecombineerd met het profijt voor het dorp, vrijwilligerswerk en burgerinitiatieven. Het contact met de gemeente hoort hier ook deels bij omdat de contacten met de gemeente direct profijt voor het dorp op kunnen leveren.
Sociale netwerken op basis van individuele kenmerken Bij de grootte van het sociale netwerk vertonen de vragen gericht op het aantal mensen over de vloer, het aantal mensen waarmee persoonlijk zaken besproken wordt en het aantal mensen dat om hulp gevraagd kan worden hetzelfde beeld. Naar mate mensen hoger opgeleid zijn en een hoger inkomen hebben, hebben ze een groter sociaal netwerk. Daarnaast hebben de samenwonende en werkende mensen grotere sociale netwerken. De ouderen blijken over het algemeen het kleinste sociale netwerk te hebben en de jongeren het grootste, dit laatste is bij het aantal familiebanden ook het geval. Daarnaast krijgen de mensen die langer dan vijf jaar in het dorp wonen meer mensen over de vloer. Mensen met kinderen kunnen meer mensen om hulp vragen. Vrouwen geven aan dat ze meer familiebanden hebben evenals mensen die samenwonen of getrouwd zijn. Bij de intensiteit van de sociale contacten zijn er minder verschillen en is er ook een gedifferentieerder beeld. Het zijn oudere mannen die niet werken of studeren die het meeste contact met de buren hebben. Mensen die samenwonend of getrouwd zijn hebben meer contact met de familie dan alleenstaanden. Jongeren hebben meer contact met vrienden en kennissen, mensen die werken of studeren hebben ook meer contact met vrienden en kennissen. Dit laatste kan met de leeftijd samenhangen. Naar mate de respondenten ouder zijn hebben ze een groter deel van hun sociale netwerk binnen het dorp. Daarnaast zijn het de mensen die langer in het dorp wonen en niet werken of studeren die een groter deel van het netwerk binnen het dorp hebben.
- 62 -
Profijt sociaal kapitaal op basis van individuele kenmerken Het profijt van het sociaal kapitaal binnen de dorpen zal ik kort toelichten aan de hand van de eerder genoemde factoren die hierbij een rol spelen. Het zijn vooral de oudere mannen die lang in het dorp wonen die veel contact met de gemeente hebben. Daarnaast zijn het vooral hoger opgeleiden met een hoger inkomen die veel contact met de gemeente hebben. Het grootste deel van de mensen die veel contact met de gemeente hebben voelt zich sterk verbonden met het dorp. De mensen in de oudere categorieën die niet werken zijn het vaakst actief als vrijwilliger. Daarnaast blijkt duidelijk dat laagopgeleiden achterblijven in het vrijwilligerswerk ten opzichte van de hogere opleidingsgroepen. Het zijn vooral de niet werkende mensen die langer in het dorp wonen die meer tijd besteden aan vrijwilligerswerk. Daarnaast besteed een groter deel van de actieve lager opgeleiden veel tijd aan vrijwilligerswerk. Bij burgerinitiatieven blijkt dat het vooral samenwonende mensen tussen de 35 en 55 jaar zijn die langer dan 10 jaar in het dorp wonen. Het zijn ook vooral hoogopgeleiden met een hoog inkomen.
Sociaal kapitaal waar het dorp van profiteert Aan de hand van bovenstaande samenvatting kan ik een beeld schetsen van de mensen die het sterkst bijdragen aan het sociaal kapitaal waar het dorp van profiteert. Het zijn vooral hoogopgeleide mensen met een hoog inkomen die langere tijd in het dorp wonen. De oudere groepen dragen sterker bij aan het sociaal kapitaal dan de jongeren tussen 15 en 35 jaar. Mensen die niet werken blijken ook iets sterker bij te dragen aan het sociaal kapitaal waar het dorp van profiteert. Ten slotte blijkt de dorpsbinding een positieve rol te spelen.
- 63 -
6.c
De contextuele kenmerken gecombineerd met het sociaal kapitaal
In dit hoofdstuk is de context onderzocht in relatie met de vragen die het beeld schetsen van het sociaal kapitaal in het dorp. Dit is geanalyseerd op dorpsniveau, de mate van bemiddeldheid en het voorzieningenniveau. Zoals eerder toegelicht is Twisk een bemiddeld dorp met een laag voorzieningenniveau, Wognum een bemiddeld dorp met een hoog voorzieningenniveau, Opperdoes een minder bemiddeld dorp met een laag voorzieningenniveau en Wervershoof een minder bemiddeld dorp met een hoog voorzieningenniveau. Waar mogelijk zijn de resultaten op dorpsniveau gepresenteerd, als dit niet representatief is op mate van bemiddeldheid of voorzieningenniveau.
6c.1
Grootte van het sociale netwerk
Op basis van de grootte van het sociale netwerk zijn weinig contextuele verschillen zichtbaar. In tabel 6.12 is een verschil wat betreft het aantal familiebanden zichtbaar op basis van het voorzieningenniveau. De mensen in de dorpen met een hoger voorzieningenniveau hebben gemiddeld meer familiebanden.
Tabel 6.12
Aantal mensen familieband gecombineerd met het voorzieningenniveau Voorzieningenniveau
Ongeveer met hoeveel mensen heeft u een familieband
Laag
Hoog
Totaal
0 tot 5 mensen 6 tot 20 mensen
42.1 48.4
26.7 50
28,4 51
Meer dan 20 mensen
9.5
23.3
20,6
Totaal
100
100
Waarde Significantie Cramer’s V
0,217
N totaal bruikbaar Bron: Enquête gemeente Medemblik (Koning, 2012)
- 64 -
185
0,013
100
6c.2
Intensiteit van de sociale contacten
In tabel 6.13 zijn een aantal verschillen zichtbaar in het contact met de buren. De mensen in Twisk hebben het meeste contact met de buren, ruim de helft van de respondenten zelfs vaak. Dit is het dubbele ten opzichte van Wervershoof. Wognum en Opperdoes vertonen ongeveer hetzelfde beeld, waardoor het onderscheid veroorzaakt wordt door Twisk en Wervershoof.
Tabel 6.13
Intensiteit van het contact met de buren gecombineerd met de dorpen Dorpen
Hoe vaak heeft u contact met de buren Opperdoes
Twisk
Zelden Regelmatig
47,1 21,6
25,5 23,4
48,1 16,7
43,2 31,8
41,3 23
Vaak
31,4
51,1
35,2
25
35,7
Totaal
100 Waarde
Cramer’s V
0,169
100
Wognum Wervershoof Totaal
100
100
100
Significantie 0,084
N totaal bruikbaar 196 Bron: Enquête gemeente Medemblik (Koning, 2012)
Behalve bij het contact met de buren is er ook een verschil tussen de intensiteit van het contact met vrienden en kennissen op basis van bemiddeldheid. De groep die vaak contact heeft met vrienden en kennissen is groter bij de bemiddelde dorpen. De groep die regelmatig contact heeft is juist groter in de minder bemiddelde dorpen. Er zijn geen verschillen tussen de dorpen wat betreft de intensiteit van de contacten met familieleden.
- 65 -
6c.3
Aandeel van het sociale netwerk binnen het dorp
In tabel 6.14 zijn behoorlijke verschillen te zien tussen de dorpen wat betreft het aandeel van het sociale netwerk binnen het dorp. In Wervershoof geeft bijna de helft van de mensen aan dat het grootste deel van hun sociale netwerk binnen het dorp ligt, in Wognum is dit minder dan 20 procent. In Opperdoes heeft de 50 procent van de respondenten minder dan de helft van het sociale netwerk binnen het dorp. Toch is he vooral Wervershoof die duidelijk afwijkt van de andere dorpen.
Tabel 6.14
Aandeel van het sociale netwerk binnen het dorp gecombineerd met de dorpen Dorpen
Welk aandeel van de sociale contacten binnen het dorp Minder dan de helft Ongeveer de helft Meer dan de helft Totaal
Opperdoes Twisk 50 32,6 24 44,2 26 23,3 100 100 Waarde Significantie Cramer's V 0,224 0,004 N totaal bruikbaar 188 Bron: Enquête gemeente Medemblik (Koning, 2012)
- 66 -
Wognum Wervershoof Totaal 33,3 24,4 35,6 48,1 26,8 36,2 18,5 48,8 28,2 100 100 100
6c.4
Contact met de gemeente
In figuur 6.5 is er een verschil op basis van bemiddeldheid in het contact met de gemeente zichtbaar. De mensen in de bemiddelde dorpen hebben meer contacten met de gemeente dan de mensen in de minder bemiddelde dorpen. Hier wonen meer mensen met een hoog inkomen en opleidingsniveau, dit kan hierbij een rol spelen. Op basis van het voorzieningenniveau of op dorpsniveau is geen duidelijk onderscheid te maken.
Figuur 6.5
50 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0
Contact met de gemeente gecombineerd met de mate van bemiddeldheid 46,3 37,5 32,6 27,9
34,6 21,1
bemiddeld minder bemiddeld
Weinig
Gemiddeld
Veel
Waarde Significantie Cramer's V 0,151 0,103 N totaal bruikbaar 199 Bron: Enquête gemeente Medemblik (Koning, 2012)
In Twisk zijn er meer mensen die contact hebben gehad met de gemeente. Dat dit niet altijd positieve contacten zijn bleek uit een kort interview met een van de respondenten in Twisk. Hij gaf aan dat hij samen met andere bewoners verschillende protesten had ingediend tegen het stoppen met het gedogen van permanente bewoning op het recreatiepark in Twisk. Mensen met sociaal kapitaal kunnen dit dus ook aanwenden tegen de gemeente. Het recreatiepark is een goed voorbeeld van een verandering van het beleid na de samenvoeging van de gemeenten. In het verleden werd het permanent wonen in het recreatiepark in Twisk gedoogd door de gemeente. In het beleid van de nieuwe gemeente is dit in de hele gemeente verboden. Dit is een voorbeeld van een verandering in het beleid bij de fusie van gemeenten wat voor negatieve gevoelens bij een deel van de burgers zorgt (Dollery et al., 2011). De punten die aan de orde kwamen bij dit interview zijn te zien in de bijlage.
- 67 -
6c.5
Deelname vrijwilligerswerk
Bij de deelname aan vrijwilligerswerk vallen er op dorpsniveau een aantal dingen op. In figuur 6.6 is te zien dat Opperdoes het dorp is waar de meeste respondenten actief zijn als vrijwilliger, in Wervershoof is dit aandeel het laagst. Twisk en Wognum liggen er tussenin, waarbij Wognum een grotere groep vrijwilligers heeft. Er is geen duidelijk onderscheid op basis van bemiddeldheid en ook niet op voorzieningenniveau. De I&O enquête vertoont in drie dorpen hetzelfde beeld dit scheelt maximaal 3 procent. In Opperdoes gaf 49 procent aan actief te zijn als vrijwilliger (Siermann & Lempens, 2011). Dit is dus een groot verschil met onze enquête, het zou kunnen dat dit toevallig is en het aandeel dat vrijwilliger zou willen zijn zorgt voor een kleine vertekening.
Figuur 6.6
Deelname aan vrijwilligerswerk gecombineerd met de dorpen
57,1 Wervershoof
42,9 44,4
Wognum
55,6 nee
54,2 Twisk
Ja of dat zou ik willen
45,8 34
Opperdoes
66 0
20
40
60
80
Waarde Significantie Cramer's V 0,180 0,100 N totaal bruikbaar 194 Bron: Enquête gemeente Medemblik (Koning, 2012) Aantal uur vrijwilligerswerk Het valt op dat het grootste deel van de vrijwilligers in Opperdoes nul tot twee uur vrijwilligerswerk in de week doen. Bij de groep die meer dan twee uur vrijwilligerswerk doet is Opperdoes nog wel het sterkst vertegenwoordigd maar het verschil met Wognum en Twisk is veel kleiner.
- 68 -
Vrijwilligerswerk per soort Bij de samengestelde variabele onderwijs valt op dat hier precies dezelfde verschillen zichtbaar zijn als bij de deelname aan vrijwilligerswerk. In Opperdoes zijn de meeste mensen actief in het onderwijs en in Wervershoof de minste. In tabel 6.15 is bij de categorie sport en cultuur een duidelijk verband zichtbaar, het zijn de respondenten in de dorpen met meer voorzieningen die actiever zijn in de sport en cultuur. Dorpen met meer voorzieningen hebben over het algemeen meer sportverenigingen en culturele verenigingen waarin mensen actief kunnen zijn, dit zou hierbij een rol kunnen spelen.
Tabel 6.15
Sport en cultuur gecombineerd met het voorzieningenniveau Voorzieningenniveau
Sport en cultuur Ja Nee Totaal
Laag 86,9 13,1 100
Hoog 74 26 100
Totaal 80,4 19,6 100
Waarde Significantie Cramer’s V 0,162 0,022 N totaal bruikbaar 199 Bron: Enquête gemeente Medemblik (Koning, 2012)
Bij de laatste samengestelde variabele sociaal cultureel werk is eveneens onderscheid zichtbaar. Hier steekt Opperdoes weer boven de andere dorpen uit. De mensen uit Wervershoof zijn hierin duidelijk het minst actief. Ruim 20 procent van de mensen uit Opperdoes is hierin actief tegenover een kleine 7 procent van de mensen uit Wervershoof. Wognum en Twisk zitten tussen de 10 procent en 15 procent waarbij Wognum iets hoger scoort.
- 69 -
In figuur 6.7 is het onderscheid wat betreft vrijwilligerswerk in de kerk te zien. Het zijn wederom de mensen uit Opperdoes die het hoogst scoren. Het valt op dat bijna niemand uit Twisk actief is als vrijwilliger in de kerk. In Wognum en Wervershoof zijn ook behoorlijke groepen actief als vrijwilliger in de kerk. De kerkelijke historie van de dorpen speelt hierbij waarschijnlijk een belangrijke rol.
Figuur 6.7
Kerk gecombineerd met de dorpen
Wervershoof
18,2
Wognum
18,2
81,8 81,8 Nee
Twisk
97,9
2,1
Opperdoes
74
26 0
20
Ja
40
60
80
100
Waarde Significantie Cramer's V 0,235 0,013 N totaal bruikbaar 197 Bron: Enquête gemeente Medemblik (Koning, 2012)
Het aantal respondenten dat actief is in de zorg is te laag om tot een goede vergelijking te kunnen komen. Er zijn iets meer mensen in Opperdoes en Wognum die actief zijn in deze sector. Er zijn maar zes mensen actief in de vertegenwoordiging van het dorp of de kern. Toch is het interessant gebleken om hier naar te kijken. Deze mensen komen namelijk allemaal uit de bemiddelde dorpen, waarvan vijf uit Twisk.
- 70 -
6c.7
Burgerinitiatieven
De verschillen in de context bij burgerinitiatieven komen uit het onderzoek dat zich volledig op burgerinitiatieven richtte van medestudent Maurice Veeken. Er blijkt geen duidelijk onderscheid tussen de deelname aan initiatieven op basis van bemiddeldheid. Er is wel een verschil tussen het aantal initiatieven per actief persoon in de dorpen. Hieruit blijkt dat mensen in de bemiddelde dorpen gemiddeld 2,61 initiatieven per actieve burger ontplooien, tegenover 1,85 in de minder bemiddelde dorpen. De actieve mensen doen dus meer burgerinitiatieven in de bemiddelde dorpen. Het zijn daarnaast de mensen in de dorpen met een hoger voorzieningenniveau die actiever zijn. In de dorpen met veel voorzieningen is bijna 45 procent van de mensen actief, tegenover een derde van de mensen in de dorpen met weinig voorzieningen. Daartegenover blijkt wel dat de actieve mensen in de dorpen met weinig voorzieningen meer initiatieven per persoon ontplooien. Dit is 2,7 in de dorpen met weinig voorzieningen en 1,83 in de dorpen met veel voorzieningen. Er blijken dus verschillen op basis van bemiddeldheid en voorzieningenniveau wat betreft de burgerinitiatieven (Veeken, 2012).
- 71 -
6c.8
Samenvatting
Er zijn verschillen naar voren gekomen tussen de dorpen, op basis van bemiddeldheid en voorzieningenniveau. De mensen in de dorpen met een hoog voorzieningenniveau hebben over het algemeen meer familiebanden als de mensen in de dorpen met een laag voorzieningenniveau. De mensen in bemiddelde dorpen blijken vaker contact te hebben met de buren. Vooral in Twisk ligt dit aandeel hoog. De mensen in minder bemiddelde dorpen hebben een groter deel van hun sociale netwerk binnen het dorp. Dit blijkt vooral in Wervershoof duidelijk het geval. Bij het contact met de gemeente blijken het vooral de mensen uit de bemiddelde dorpen te zijn die veel contact hebben. Vooral het aandeel respondenten dat met veel mensen bij de gemeente contact heeft is duidelijk groter. Opperdoes en Wognum zijn de dorpen met de meeste vrijwilligers, vooral Opperdoes springt er hier boven uit. Dit zelfde onderscheid is zichtbaar bij de deelname aan vrijwilligerswerk in het onderwijs. Bij de sport en cultuur zijn het de mensen in de dorpen met een hoog voorzieningenniveau die actiever zijn. In het sociaal cultureel werk zijn de mensen uit Opperdoes wederom het actiefst, de mensen uit Wervershoof zijn het minst actief. In de kerk is bijna niemand uit Twisk actief, de mensen uit Opperdoes zijn hier wederom het meest actief. Bij de burgerinitiatieven nemen de mensen uit de dorpen met een hoog voorzieningenniveau het vaakst deel. De actieve mensen uit de bemiddelde dorpen met weinig voorzieningen doen de meeste burgerinitiatieven. In Twisk doen de actieve burgers dus de meeste burgerinitiatieven. Verschillen in de context hangen vaak waarschijnlijk samen met bepaalde individuele kenmerken die in dorpen meer aanwezig zijn. Dit heeft natuurlijk twee kanten want de context trekt vaak bepaalde mensen aan. In Twisk wonen bijvoorbeeld meer hoogopgeleiden met hogere inkomens. Het is lastig te controleren of de verschillen grotendeels door de interactie met individuele kenmerken of vooral door de context worden veroorzaakt vanwege het aantal respondenten. Dit ligt voor de meeste driedimensionale tabellen te laag. In hoofdstuk 7 wordt dit waar mogelijk onderzocht voor het sociaal kapitaal in de dorpen.
- 72 -
7.
Het compositionele effect
In hoofdstuk 6c is de invloed van de context op het sociaal kapitaal van het dorp onderzocht. Hier kwamen op basis van een aantal kenmerken behoorlijke verschillen op basis van de context naar voren. In hoofdstuk 6a zijn de onafhankelijke variabelen besproken op dorpsniveau, hier viel op dat bepaalde individuele kenmerken sterk vertegenwoordigd zijn in bepaalde dorpen. Voorbeelden hiervan zijn het grote aandeel vrouwen in Opperdoes, het grote aandeel jongeren in Wervershoof en het grote aandeel hoogopgeleiden in Twisk. In dit hoofdstuk wordt het compositionele effect geanalyseerd. Voor een aantal opvallende resultaten is onderzocht in welke mate de context en in welke mate de individuele kenmerken een rol spelen. Doordat het aantal respondenten relatief klein is was het niet altijd mogelijk om deze vergelijkingen te doen. Dit alleen onderzocht voor het contact met de gemeente en het vrijwilligerswerk, dus niet voor de burgerinitiatieven. Hierbij wordt de samenhang als het individuele kenmerk is toegevoegd vergeleken met de samenhang op basis van bemiddeldheid of het voorzieningenniveau in een tweedimensionale tabel.
- 73 -
Contact met de gemeente op basis van bemiddeldheid Op basis van bemiddeldheid is er een onderscheid tussen de dorpen wat betreft het contact met de gemeente. Er zijn een aantal variabelen waarvan onderzocht is of verschillen vooral veroorzaakt worden door verschillen op basis van individuele kenmerken of door contextuele kenmerken. In tabel 7.1 is te zien dat de samenhang tussen het contact met de gemeente en de mate van bemiddeldheid groter is als deze is uitgesplitst tussen mannen en vrouwen. Het feit dat minder bemiddelde dorpen minder contact hebben wordt voor een groot deel veroorzaakt door het hoge aandeel vrouwen. Vrouwen hebben over het algemeen minder contact met de gemeente dan mannen. In Opperdoes is het aandeel vrouwen relatief hoog vergeleken met de andere dorpen, dit verklaard een groot deel van het verschil tussen bemiddelde en minder bemiddelde dorpen. Het is dus vooral een verschil in response op basis van geslacht die dit verschil veroorzaakt. Zoals eerder benoemd hebben mannen meer contact met de gemeente en vrouwen minder.
Tabel 7.1
Contact met de gemeente op basis van bemiddeldheid gecombineerd met geslacht Mate van bemiddeldheid
Contact met de gemeente Geslacht Man
Weinig Gemiddeld Veel
Bemiddeld 25,0 35,7 39,3
Totaal Vrouw Weinig Gemiddeld Veel
100 52,1 18,8 29,2
Totaal Geslacht Cramer’s V Significantie
Man 0,196 0,138
Vrouw 0,197 0,160
Minder bemiddeld 42,6 31,9 25,5
Tweedimensionaal 0,151 0,103
Totaal bruikbaar 103 95 Bron: Enquête gemeente Medemblik (Koning, 2012)
- 74 -
100
100 50,5 26,3 23,2
100
100
48,9 34,0 17,0 100
198
Totaal 33,0 34,0 33,0
Bij de leeftijd zijn eveneens bruikbare verschillen te zien bij het contact met de gemeente. Hier blijkt alleen voor de groep mensen die ouder dan 55 jaar zijn een bruikbare relatie. Dit heeft er mee te maken dat de andere groepen kleiner zijn. In tabel 7.2 is interactie te zien tussen de leeftijd en het verschil tussen bemiddelde en minder bemiddelde dorpen. Het verschil in de samenhang bij de groep van 55 jaar en ouder is ruim 0.1. Dit betekent dat er veel interactie is tussen de groep mensen die ouder zijn dan 55 jaar en het verschil tussen bemiddelde en minder bemiddelde dorpen. De ouderen in de bemiddelde dorpen hebben duidelijk meer contact met de gemeente. Bij de bemiddelde dorpen heeft 45,7 procent veel contacten tegenover 22 procent in de minder bemiddelde dorpen. Hier speelt het compositionele effect dus een belangrijke rol.
Tabel 7.2 Leeftijd Cramer’s V Significantie
Contact met de gemeente op basis van bemiddeldheid gecombineerd met leeftijd 15 tot 35 jaar 35 tot 55 jaar 55 jaar en ouder 0,156 0,127 0,252 0,630 0,572 0,063
Totaal bruikbaar 38 Bron: Enquête gemeente Medemblik (Koning, 2012)
- 75 -
69
Tweedimensionaal 0,151 0,103 87
199
De woonduur bleek alleen een significant verband te hebben met een goede celvulling voor de groep die langer dan vijf jaar in het dorp woont. Dit komt waarschijnlijk door de scheefheid in de variabele woonduur. Het aandeel respondenten dat langer dan vijf jaar in het dorp woont is vijf keer zo groot als het aandeel dat korter dan vijf jaar in het dorp woont. In figuur 7.1 is zichtbaar dat mensen in de bemiddelde dorpen meer contact met de gemeente hebben. Toch is er is weinig verschil in de samenhang zichtbaar. In de bemiddelde dorpen blijken de mensen die langer dan vijf jaar in het dorp wonen dus wel meer contacten met de gemeente te hebben, de invloed van de interactie tussen het aantal mensen dan langer dan vijf jaar in het dorp woont en de mate van bemiddeldheid is hier beperkt. Dit komt vooral omdat de groep mensen die langer dan vijf jaar in het dorp wonen het grootste deel van de respondenten omvatten.
Figuur 7.1
Contact met de gemeente op basis van bemiddeldheid gecombineerd met woonduur
Aantal contacten met mensen verbonden aan de gemeente
Contact met de gemeente op basis van bemiddeldheid (5 jaar of langer) 39,8
veel
27,3
gemiddeld
35,5
bemiddeld minder bemiddeld
33
weinig 0%
Woonduur Cramer's V Significantie
25
39,5
20% 40% 60% 80% 100%
Langer dan 5 jaar 0,158 0,130
Tweedimensionaal 0,151 0,103
Totaal bruikbaar 164 199 Bron: Enquête gemeente Medemblik (Koning, 2012)
Het opleidingsniveau en het inkomen gaven geen bruikbare resultaten in combinatie met het contact met de gemeente. Bij de tweedimensionale analyse bleken opleiding en inkomen wel een rol te spelen. Deze variabelen zouden dus wel degelijk een rol kunnen spelen bij het verschil in contact met de gemeente op basis van bemiddeldheid.
- 76 -
Vrijwilligerswerk in de kerk gecombineerd met mate van bemiddeldheid Op basis van bemiddeldheid bleek er een onderscheid te zijn tussen de mensen die vrijwilligerswerk in de kerk doen of niet. Dit is geanalyseerd op basis van de leeftijd en de woonduur. Op basis van de leeftijd waren de resultaten voor de oudste twee groepen bruikbaar. In tabel 7.3 is een opvallend verschil zichtbaar tussen de groep 35 tot 55 en de groep die 55 jaar en ouder is. Bij de jongere groep is er een samenhang van 0,303 en bij de oudere 0,151. De interactie tussen de mate van bemiddeldheid en de leeftijdsgroep 35 tot 55 jaar is dus erg groot. Bij de oudere groep is dit niet het geval, deze samenhang ligt zelfs lager dan in de tweedimensionale analyse. De 35 tot 55 jarigen zijn in de minder bemiddelde dorpen, duidelijk actiever als vrijwilliger in de kerk. Voor de groep mensen boven de 55 jaar is dit verschil veel kleiner. Zoals eerder genoemd komt het verschil bij deze groep vermoedelijk omdat Twisk een minder kerkelijke historie heeft dan de andere dorpen. Dit bleek ook het dorp te zijn waar bijna niemand actief is als vrijwilliger in de kerk.
Tabel 7.3
Vrijwilligerswerk in de kerk op basis van bemiddeldheid gecombineerd met leeftijd Mate van bemiddeldheid
Vrijwilligerswerk in de kerk Leeftijd 35 tot 55 jaar
55 jaar en ouder
Leeftijd Samenhang Significantie
35 tot 55 jaar 0,303 0,013
Bemiddeld 7,7 92,3
Ja Nee Totaal Ja Nee
Minder bemiddeld Totaal 31,0 17,6 69,0 82,4 100
15,2 84,8
- 77 -
100 20,9 79,1
100
100
27,5 72,5
Totaal 100 55 jaar en ouder Tweedimensionaal 0,151 0,158 0,163 0,027
Totaal bruikbaar 68 86 Bron: Enquête gemeente Medemblik (Koning, 2012)
100
197
Bij de woonduur is wederom alleen een bruikbaar resultaat voor de groep die langer dan vijf jaar in het dorp woont. In tabel 7.4 is zichtbaar dat er veel interactie is tussen de woonduur en de keuze om vrijwilligerswerk in de kerk te doen. Mensen die langer dan vijf jaar in de dorpen wonen zijn in de minder bemiddelde dorpen actiever als vrijwilliger in de kerk. Het compositionele effect speelt voor de deze groep dus een rol. Hierbij blijft het wel belangrijk dat het grootste deel van de mensen langer dan vijf jaar in het dorp woont. Dit kenmerk maakt dus geen onderscheid tussen grote groepen.
Tabel 7.4
Vrijwilligerswerk in de kerk op basis van bemiddeldheid gecombineerd met woonduur
Woonduur Cramer's V Significantie
Langer dan 5 jaar 0,229 0,004
Tweedimensionaal 0,158 0,027
Totaal bruikbaar 164 197 Bron: Enquête gemeente Medemblik (Koning, 2012)
Vrijwilligerswerk in de sport en cultuur gecombineerd met het voorzieningenniveau Ten slotte blijken er relevante resultaten op basis van het vrijwilligerswerk in de sport en cultuur. Bij het geslacht was de celvulling bij de vrouwen onvoldoende. In tabel 11.6 blijkt een heel klein verschil als de mannen toegevoegd worden aan sport en cultuur gescheiden in voorzieningenniveau. De interactie heeft dus een minimale invloed op het verschil. Bij de vrouwen is hetzelfde beeld zichtbaar, de samenhang is zelfs iets lager. Er zijn over het algemeen meer verenigingen in dorpen met een hoger voorzieningenniveau. De context veroorzaakt hier het verschil op basis van voorzieningenniveau.
Tabel 7.5
Sport en cultuur op basis van voorzieningenniveau gecombineerd met geslacht Voorzieningenniveau
Sport en cultuur Man
Vrouw
Geslacht Cramer’s V Significantie
Ja Nee
Laag 20,4 79,6
Totaal Ja Nee
100 6 94
Totaal
100
Hoog 35,2 64,8
Totaal 28,2 71,8 100
100 10,5 89,5
100
100
15,6 84,4
Man Vrouw Tweedimensionaal 0,164 0,155 0,162 0,103 0,13 0,022
Totaal bruikbaar 103 95 Bron: Enquête gemeente Medemblik (Koning, 2012)
- 78 -
198
Voor de mensen met kinderen is er een bruikbaar resultaat, voor de mensen zonder kinderen niet. Er blijkt interactie in tabel 7.6. De samenhang is groter als de huishoudensamenstelling met kinderen wordt toegevoegd. Mensen met kinderen zijn actiever in de sport en cultuur. Het aandeel mensen met kinderen ligt in Wognum iets hoger dan in de andere dorpen. Dit kan voor een deel verklaren dat mensen in de dorpen met een hoog voorzieningenniveau actiever zijn in de sport en cultuur.
Tabel 7.6
Sport en cultuur op basis van voorzieningenniveau gecombineerd met kinderen of niet
Met of zonder kinderen Samenhang Significantie
Met kinderen 0,268 0,012
Tweedimensionaal 0,162 0,022
Totaal bruikbaar 88 Bron: Enquête gemeente Medemblik (Koning, 2012)
198
Alleen bij de mensen die werken of studeren kwam een bruikbaar resultaat naar voren. Het werken of studeren heeft geen interactie met verschillen tussen de voorzieningenniveaus. In tabel 7.7 is te zien dat de samenhang lager is als het werken en studeren wordt toegevoegd. Dit betekent dat het verschil word veroorzaakt door de context, in dit geval het voorzieningenniveau.
Tabel 7.7
Sport en cultuur op basis van voorzieningenniveau gecombineerd met werkend of niet
werkend/studerend of niet werkend/studerend Tweedimensionaal Samenhang 0,160 0,162 Significantie 0,065 0,022 Totaal bruikbaar 133 Bron: Enquête gemeente Medemblik (Koning, 2012)
- 79 -
198
Samenvatting In dit hoofdstuk is met behulp van driedimensionale analyses getracht te achterhalen of verschillen door het compositionele effect worden veroorzaakt, alleen door de context of door verschillen in de response bij individuele kenmerken. In sommige gevallen bleek interactie tussen individuele kenmerken en de context een grote invloed te hebben. De verschillen in het contact met de gemeente op mate van bemiddeldheid worden behoorlijk beïnvloed door verschillen in response op het geslacht. Daarnaast speelt interactie met de oudste leeftijdsgroep een belangrijke rol. De interactie met woonduur blijkt maar een hele kleine invloed te hebben op dit verschil. De verschillen tussen het vrijwilligerskerk in de kerk op basis van mate van bemiddeldheid worden deels verklaard door de leeftijdscategorie 35 tot 55 jaar. Er is een behoorlijke interactie tussen deze leeftijdscategorie en het verschil op basis van mate van bemiddeldheid. Bij de leeftijdscategorie 55 jaar en ouder speelt de context de voornaamste rol. De woonduur blijkt hier wel interactie te hebben met de context.. De context blijkt hier belangrijk te zijn vooral omdat het percentage actieve mensen in Twisk veel lager ligt dan in de andere dorpen. Bij de sport en cultuur blijkt het aandeel mannen een minimale interactie te hebben en het aandeel werkende mensen geen interactie met verschillen op basis van voorzieningenniveau. Het hebben van kinderen blijkt hier wel interactie hebben. Het verschil op basis van voorzieningenniveau wordt hier deels door verklaard omdat er meer mensen met kinderen in Wognum zijn. Toch blijkt de context hier het belangrijkste verschil te veroorzaken. Vermoedelijk komt dit omdat er meer verenigingen zijn in de dorpen met meer voorzieningen.
Door het beperkte aantal respondenten kan ik in dit onderzoek niet verder toelichten in welke mate verschillen op basis van bemiddeldheid of voorzieningenniveau veroorzaakt worden door het compositionele effect, individuele kenmerken of de context.
- 80 -
8.
Conclusie
In de analyse is onderzocht in welke mate sociale netwerken, individuele kenmerken en de contextuele kenmerken een rol spelen bij het profijt van het dorp. De indicatoren van het profijt van het dorp zijn het vrijwilligerswerk en de burgerinitiatieven. Daarnaast het contact met de gemeente, dit is een onderdeel van het sociale netwerk, maar van deze verbindingen kan het dorp ook profiteren. Deze factoren beantwoorden gezamenlijk de hoofdvraag.
“Welke mensen dragen het sterkst bij aan het sociaal kapitaal van de vier geselecteerde dorpen, wie doet wat in de dorpen en welke rol speelt het contact met de gemeente hier in?”
Het belang van sociaal kapitaal waar het dorp van profiteert Binnen de huidige Nederlandse maatschappij komt de burger steeds meer centraal te staan. Burgers moeten meer verantwoordelijkheden nemen, in het verleden werd veel meer door de overheid geregeld. Actieve burgers zijn belangrijk om problemen binnen gemeenschappen op te lossen. Dit kan onder andere door actief te zijn als vrijwilliger of deelname aan burgerinitiatieven, maar ook het contact met de gemeente kan hierin belangrijk zijn. Vooral de overheid stuurt sterk aan op meer initiatief vanuit de burgers (Blunkket, 2003). De actieve mensen met veel sociaal kapitaal zijn vaak degenen die bruggen kunnen bouwen binnen de gemeenschap doordat ze veel zwakke verbindingen hebben (Granovetter, 1973).
Kenmerken van het sociale netwerk Ten eerste zijn een aantal kenmerken van het sociale netwerk onderzocht. Dit zijn de grootte van het sociale netwerk, de intensiteit van de sociale contacten, het aandeel van de sociale contacten binnen het dorp en het contact met de gemeente. Het contact met de gemeente is zoals eerder genoemd ook een onderdeel van het profijt van het dorp. In het onderzoek van Vermeij en Mollenhorst was een van de belangrijkste conclusies dat mensen met een groot sociaal netwerk veel sociaal kapitaal bezitten (Vermeij & Mollenhorst, 2008). Uit mijn onderzoek blijkt eveneens dat mensen met grotere sociale netwerken meer sociaal kapitaal bezitten. Deze mensen blijken meer contact met de gemeente te hebben en actiever te zijn als vrijwilliger. Daarnaast blijkt duidelijk dat mensen met een groter sociaal netwerk actiever zijn als vrijwilliger in de sport en cultuur. Bij vrijwilligerswerk in de kerk en het onderwijs blijkt ook dat mensen met een groot sociaal netwerk actiever zijn. Dit is minder duidelijk als bij de sport en cultuur omdat dit verschil bij minder vragen gericht op de grootte van het sociale netwerk zichtbaar is. Bij de burgerinitiatieven is hetzelfde beeld zichtbaar. - 81 -
De mensen met een groter sociaal netwerk hebben vaker deelgenomen aan burgerinitiatieven de afgelopen 10 jaar. Daarnaast blijkt voor een aantal indicatoren van een groot sociaal netwerk dat ze actiever zijn bij de verbetering van de woonomgeving. De intensiteit van de sociale contacten blijkt een veel minder grote rol te spelen dan de grootte van het sociale netwerk. Er zijn een aantal kleine verbanden zichtbaar tussen vragen gericht op de intensiteit van het sociale netwerk en het sociaal kapitaal waar het dorp van profiteert, maar dit is erg beperkt. De intensiteit van de sociale contacten heeft dus weinig verbanden met het sociaal kapitaal waar het dorp van profiteert. Bij het aandeel van de sociale contacten binnen het dorp zijn meer verbanden zichtbaar. Naar mate de respondenten een groter aandeel van het sociale netwerk binnen het dorp hebben, besteden zij meer tijd aan vrijwilligerswerk. Bij het vrijwilligerswerk in de kerk zijn de mensen met het grootste deel van hun sociale netwerk binnen het dorp ook actiever. Ten slotte blijken mensen met ongeveer de helft van het sociale netwerk de meeste initiatieven te doen en zij trekken ook het vaakst de kar. Door het lage aandeel respondenten is de celvulling vaak te laag bij de analyses met burgerinitiatieven, deze analyses geven een indicatie dat er verbanden bestaan maar dit kan niet met zekerheid gesteld worden. Bij het contact met de gemeente zijn ook veel verbanden zichtbaar. Mensen doen meer vrijwilligerswerk naar mate ze meer contacten bij de gemeente hebben. Daarnaast besteden mensen die veel contact met de gemeente hebben meer tijd aan vrijwilligerswerk. Bij het onderwijs, de sport en cultuur en het onderwijs valt op dat mensen die veel contacten met de gemeente hebben het meest actief zijn. Bij de burgerinitiatieven zijn ook verbanden zichtbaar met het contact met de gemeente. De respondenten hebben vaker burgerinitiatieven en dragen vaker bij aan de woonomgeving naar mate ze meer contacten met de gemeente hebben. De mensen die veel contact met de gemeente hebben, doen ook meer initiatieven per actief persoon. De grootte van het sociale netwerk en het contact met de gemeente blijken dus de facetten van het sociale netwerk die veel invloed hebben op het sociaal kapitaal waar het dorp van profiteert.
Individuele kenmerken die een rol spelen bij kenmerken van het sociale netwerk Ik heb voor een groot aantal individuele kenmerken onderzochten of ze een rol spelen bij de kenmerken van het sociale netwerk en het profijt van het dorp. De individuele kenmerken die ik heb onderzocht zijn geslacht, leeftijd, huishoudensamenstelling, werk/studeer situatie, opleidingsniveau, inkomen, dagpaden, leefpaden en de binding met het dorp.
- 82 -
Uit het onderzoek van Christoforou is gebleken dat hoger opgeleiden over het algemeen een groter sociaal netwerk hebben en dat mensen die niet werken een kleiner sociaal netwerk hebben (Christoforou, 2011). Deze resultaten komen ook naar voren in mijn onderzoek, hoger opgeleide mensen die werken of studeren hebben grotere sociale netwerken. Oudere respondenten die alleenstaand zijn hebben een kleiner sociaal netwerk. Ten slotte hebben de mensen met een hoger inkomen grotere netwerken, dit hangt samen met het opleidingsniveau. Bij het intensiteit van de sociale contacten is een minder eenduidig beeld. Verschillende kenmerken zijn van toepassing op intensief contact met buren, familieleden en vrienden en kennissen. Oudere mannen die niet werken hebben het meeste contact met de buren. Mensen die samenwonen of getrouwd zijn hebben meer contact met familieleden. Jonge mensen die werken of studeren hebben het meeste contact met vrienden en kennissen. Oudere mensen die langer dan vijf jaar in het dorp wonen en niet werken hebben het grootste deel van hun sociale netwerk binnen het dorp. Het valt op dat deze mensen over het algemeen een kleiner sociaal netwerk hebben. De individuele kenmerken die een rol spelen bij het contact met de gemeente zal ik bij het profijt van het dorp bespreken. Dit is natuurlijk ook een onderdeel van het sociale netwerk.
Individuele kenmerken die een rol spelen bij het profijt voor het dorp Uit mijn onderzoek blijkt dat vooral hoogopgeleiden met hoge inkomens veel sociaal kapitaal bezitten waar het dorp van profiteert. Uit het onderzoek van Vermeij en Mollenhorst bleek ook al dat hoogopgeleiden vaker actief zijn (Vermeij & Mollenhorst, 2008). Ik heb niet kunnen onderzoeken of imago en carrièrekansen hierbij een rol spelen. Gray geeft aan dat, dit belangrijke motieven zijn voor hoger opgeleiden om actief te zijn als vrijwilliger (Gray, 2010). Daarnaast zijn het vooral de mensen die langer dan vijf jaar in het dorp wonen die actiever zijn. Het grootste deel van de mensen blijkt ook langer dan vijf jaar in het dorp te wonen. Er zijn dus relatief weinig nieuwkomers zoals eveneens bleek uit het onderzoek van Vermeij & Mollenhorst (Vermeij & Mollenhorst, 2008). Het zijn vooral de ouderen zonder baan, die actief zijn als vrijwilliger. Zij zijn vaker actief in de kerk, sociaal cultureel werk en de zorg. Deze resultaten komen grotendeels overeen met de resultaten uit het onderzoek van Vermeij en Mollenhorst (Vermeij & Mollenhorst, 2008). Mannen blijken actiever in de sport en cultuur en vrouwen in het onderwijs, dit kwam in het onderzoek van Kroll ook naar voren (Kroll,2010). De mensen met kinderen zijn in beide sectoren actiever als mensen zonder kinderen. Vooral hoogopgeleide oudere mannen die langer dan vijf jaar in het dorp wonen hebben veel contact met de gemeente. Naast het opleidingsniveau en de woonduur bleek vooral de groep respondenten tussen de 35 en 55 jaar veel burgerinitiatieven te ontplooien. - 83 -
Context Behalve de individuele kenmerken is de rol van de context onderzocht. Dit zijn de verschillen op basis van bemiddeldheid, voorzieningenniveau en dorpsniveau. Wederom worden eerst de resultaten bij de verschillende kenmerken van het sociale netwerk toegelicht, vervolgens komt het profijt van het dorp weer aan de orde. Bij de grootte van het sociale netwerk blijkt alleen dat de respondenten die in de dorpen met een hoog voorzieningenniveau wonen meer familiebanden hebben. Bij de intensiteit van de sociale contacten blijkt dat de mensen in Twisk veel contact met de buren hebben en de mensen in Wervershoof weinig. Tevens hebben de respondenten in de bemiddelde dorpen vaker contact met vrienden en kennissen. Van de mensen in Wervershoof heeft een grote groep het grootste deel van het sociale netwerk binnen het dorp, in de andere dorpen ligt dit veel lager. De mensen in de bemiddelde dorpen hebben meer contact met de gemeente. Het aandeel vrijwilligers is in Opperdoes het hoogst, in Wognum is dit aandeel ook relatief hoog. Dit zijn ook de dorpen waar meer mensen actief zijn in het onderwijs, dit hangt samen met het hogere aandeel geënquêteerde vrouwen in deze dorpen. De respondenten in de dorpen met een hoger voorzieningenniveau bleken actiever te zijn in de sport en cultuur. Het contextuele verschil bleek hier de belangrijkste rol in te spelen. Dit komt vermoedelijk omdat er meer verenigingen zijn in deze dorpen. Dit betekent dat er ook meer verschillende mogelijkheden zijn om actief te zijn als vrijwilliger in sport en cultuur. De respondenten in de minder bemiddelde dorpen zijn actiever als vrijwilliger in de kerk. Dit verschil wordt vooral veroorzaakt door het lage aandeel vrijwilligers in Twisk. Christofourou vergelijkt in zijn onderzoek verschillende landen met elkaar. Hier blijken verschillen tussen bepaalde landen en streken vaak veroorzaakt te worden door de historie van het gebied. Dit kunnen allerlei kenmerken zijn die nog steeds herkenbaar zijn in de gebieden(Christofourou, 2011). In mijn onderzoek is er een verschil in kerkelijke historie tussen de dorpen. Twisk is een dorp waar de kerk een minder prominente plaats innam in het leven van de dorpsbewoners. Opperdoes is van oudsher een gereformeerd dorp waar de kerk een belangrijke plaats inneemt in het dorpsleven. Dit verklaart voor een groot deel het verschil tussen bemiddelde en minder bemiddelde dorpen.
- 84 -
Huidige en toekomstige veranderingen op het platteland Zoals bekend is er sprake van vergrijzing op het Nederlandse platteland. Daarnaast zijn er de laatste decennia steeds meer vrouwen gaan werken. Het gemiddelde opleidingsniveau in Nederland wordt ook steeds hoger. Dit zijn allemaal processen die van invloed zijn op het sociaal kapitaal waar het dorp van kan profiteren. Oudere mensen zijn vaak actief als vrijwilliger in de kerk. De vraag is of dit in de toekomst ook zo zal zijn in een samenleving waarin de kerk een steeds minder prominente rol inneemt. De vraag is of de toekomstige ouderen net zo actief zullen zijn binnen het dorp, bijvoorbeeld binnen andere facetten van het vrijwilligerswerk. De ouderen kunnen een deel van de zorg die vrouwen in het verleden op zich namen overnemen. Een goed voorbeeld hiervan zijn opa’s en oma’s die op de kleinkinderen passen als de moeder aan het werk is. De meeste kansen voor de dorpen lijken te liggen bij het toenemende aandeel hoog opgeleiden. Deze groep is vaker actief als vrijwilliger, bij burgerinitiatieven en heeft veel contact met de gemeente. Deze groeiende groep kan ervoor zorgen dat er meer sociaal kapitaal binnen de dorpen is waar het dorp profijt van heeft. Dit zijn een aantal verwachtingen op basis van maatschappelijke ontwikkelingen en de resultaten uit mijn onderzoek. Ik kan niet met zekerheid zeggen of deze ontwikkelingen daadwerkelijk plaats zullen vinden daarvoor zou meer onderzoek gedaan moeten worden onder grotere groepen respondenten.
- 85 -
9.
Literatuurlijst
Blunkett, D. (2003) Active citizens, strong communities—Progressing civil renewal, [Online]
(Geraadpleegd 11 Januari 2011)
Boon, B. Farnsworth, J. (2011) Social exclusion and poverty: Translating social capital into accessible resources, Social Policy & Administration 45: 507-524.
Boer de, N. Lans van der, J. (2011) Burgerkracht De toekomst van het sociaal werk in Nederland, Den Haag: Raad voor maatschappelijke ontwikkeling
CBS (2009) Kerncijfers wijken en buurten: 2004-2010. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek CBS (2010) Gemeente op maat: Medemblik. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek Christoforou, A. (2011) Social capital across european countries, journal of economics and sociology 70:3, 699-728
Dollery, B. Grant, B. & Crase, L. (2011) Love Thy Neighbour: A Social Capital Approach to Local Government Partnerships, The Australian Journal of Public Administration 70:2, 156–166.
Gemeente Medemblik (2011) Herijking welzijnsbeleid Medemblik – nulmeting.
Granovetter, M.S. (1973) The strength of weak ties, The American journal of sociology 78: 1360-1380.
Gray, B. (2010) The rise of voluntary work in higher education and corporate social responsibility in business: perspectives of students and graduate employees, Journal of Academic Ethics 8: 95–109.
Holland, J. Reynolds, T. & Weller, S. (2007): Transitions, Networks and Communities: The Significance of Social Capital in the Lives of Children and Young People, Journal of Youth Studies 10:1, 97-116.
Kroll, C. (2010) Different things make different people happy: Examining social capital and subjective well – being by gender and parental status, Soc Indic Res 104: 157-177.
- 86 -
Menahem, G. Doron, G. & Itzhak Aim, D. (2011) Bonding and bridging associational social capital and the Financial performance of local authorities in Israel, Public management review 13:5, 659-681.
Mollenhorst, G. Bekkers, R. & Völkerl, B. (2005) Hulpeloos in de stad? Verschillen tussen stads- en plattelandsbewoners in het aantal informele helpers, Mens en maatschappij 80:2, 159-178.
Moseley, M. Pahl, R. (2007) Social capital in rural places Londen: rural evidence research centre.
Oudijk, D. Woittiez, I. De Boer, A. (2011) More family responsibility, more informal care? The effect of motivation on the giving of informal care by people aged over 50 in the Netherlands compared to other European countries, Health policy 101: 228-235
Print, M. & Coleman, D. (2003) Towards understanding of social capital and citizenship education, Cambridge Journal of Education 33:1, 123-149.
Putnam, R. (1995) Bowling alone. America’s declining social capital, journal of democracy 6.1: 65-78.
Siermann, T. & Lempens, A. (2011) Leefbaarheid nieuw Medemblik Hoorn: I&O research.
Stavenuiter, M. Nederland, T. van den Toorn, J. (2010) Tussen kwetsbaar en vitaal, Verwey- Jonker instituut.
van Goethem, A., et al. (2011) The role of adolescents’ morality and identity in volunteering. Age and gender differences in a process model, Journal of Adolescence: 1-12.
Veeken, M. (2012) Een onderzoek naar burgerinitiatieven in de gemeente Medemblik, digitale bibliotheek Universiteit van Amsterdam
Vermeij, L. & Mollenhorst, G. (2008) Overgebleven dorpsleven, Den Haag: Sociaal en cultureel planbureau.
Vermeij, L. & Mollenhorst, G. (2008) SCP typologie sociale staat platteland, Den Haag: Sociaal en cultureel planbureau.
- 87 -
Databestanden: Gemeente Medemblik (2011) Herijking welzijnsbeleid Medemblik: Nulmeting. Wognum: gemeente Medemblik Siermann, T. & Lempens, A. (2011) Leefbaarheid nieuw Medemblik. Hoorn: I&O Research Koning (2012) Enquêteonderzoek in de gemeente Medemblik. Hoorn: Fabian Koning
- 88 -
Bijlagen Reflectie Het is een behoorlijk project geweest mijn bachelorscriptie het afgelopen half jaar. Er waren een aantal lastige onderdelen in de aanloop naar het schrijven van de scriptie. Mede daardoor heb ik mijn scriptie moeten verbeteren. Ten eerste heb ik behoorlijk geworsteld met het begrip sociaal kapitaal van het dorp. Mede dankzij aanwijzingen van Meneer Thissen heb ik uiteindelijk een aantal factoren gekozen die het sociaal kapitaal waar het dorp van profiteert omvatten. Tijdens de dataverzameling was het lastig om een goede streekproef te krijgen binnen het onderzoeksgebied. Hierdoor heeft het project een aantal weken vrijwel stil gelegen en kwam er meer tijdsdruk op het inzamelen van de enquêtes. Uiteindelijk was de website van doelgroepshop een goed alternatief voor de steekproef via de gemeente. Na de dataverzameling heb ik de analyses in spss met vallen en opstaan gemaakt. Bij de tweedimensionale tabellen had ik in eerste instantie geen samengestelde variabelen gemaakt. In tweede instantie had ik de chi square niet getest waardoor ik vaak geen goede celvulling had. Dit betekende dat ik de analyses twee keer overnieuw moest doen. Ik had beter een aantal spss colleges kunnen volgen omdat het een tijd geleden is dat ik met het programma heb gewerkt. Dit heeft veel tijd gekost maar mede hierdoor begrijp ik nu veel beter hoe spss werkt. De scriptie is uiteindelijk behoorlijk lang geworden. Ik heb veel variabelen geanalyseerd waardoor ik veel informatie had. Ik heb een zo compleet mogelijk beeld proberen te schetsen van de factoren die een rol spelen bij het sociaal kapitaal van het dorp. Hierdoor is het een heel uitgebreid verhaal geworden. Er waren ook een aantal dingen die zonder problemen gingen bij het maken van deze scriptie. Er waren veel bronnen te vinden over sociaal kapitaal, vrijwilligerswerk en sociale netwerken. Hierdoor had ik veel informatie om een theoretisch kader te maken. Met een aantal aanwijzingen heb ik veel informatie kunnen vinden over het onderwerp. Daarnaast ging het versturen en vooral het ophalen van de enquêtes prima. In samenwerking met Lisanne Kraakman en Maurice Veeken ben ik 8 dagen de dorpen ingegaan om enquêtes op te halen. We hadden uiteindelijk een netto response van ruim 50%, dit waren 199 van de 400 verstuurde enquêtes. Door deze hoeveelheid aan informatie kon ik veel analyses uitvoeren. Dit heeft naar mijn mening ook geleid tot behoorlijk veel interessante informatie. Al met al kijk ik terug op een intensief en leerzaam half jaar. Ik vond het een interessant onderwerp en vond het leuk om mijn scriptie over dit onderwerp te schrijven.
- 89 -
@
- 90 -
- 91 -
- 92 -
- 93 -
- 94 -
- 95 -
Interview WG van Dam (inwoner Twisk) Gedogen bungalowpark: Vergrijzing en minder kinderen op de basisschool daarom hier (bungalows) gedoogd (oude gemeenteraad) bungalowpark trok gezinnen aan met jonge kinderen! Minister Dekker legaliseren wonen op bungalowpark mag gegeven worden door gemeente. Samen met andere bewoners bewonersbelang toen stemmen gemeenteraad en werd besloten om het hele jaar op een bungalowpark te wonen niet meer te gedogen. Medemblik ook niet meer gedogen op de Vlietlanden daar hadden zij ook een overeenkomst met de oude gemeente Andijk. Schaduwburgers worden door dit beleid gecreëerd nieuwe mensen geen gedoogconstructie. Bus Twisk: Meer dan 10 jaar geen busverbinding weg nu gevonden dus als het terug komt geen animo meer. Hoorn op de fiets (schoolkinderen). Sinds een paar dagen rijdt en bus langs de hoek van Twisk. Bus rijdt om het dorp heen Twisk is volgens Connexxion te smal voor grote bus. Schoolkinderen en ouderen (worden erg beperkt) Mevrouw Lans heeft zich erg ingezet voor busverbinding in het dorp uiteindelijk bus 1 keer per uur in het dorp. Privatisering verslechtering van OV. Oostwoud Nieuwbouwwijk is traject bus (niet direct naar Hoorn) Dorpsraad: Teleurgesteld in dorpsraad gaat niet meer naar vergaderingen Zijn veel raadsleden aanwezig bij vergaderingen Weinig burgers aanwezig (altijd dezelfde) Dorpsraad bereikt niets gemeente werkt alles tegen, dat is niet anders na samenvoeging tot nieuwe gemeente Medemblik. Wel inbreng vanuit dorpsraad maar gemeente doet er niets mee. Eigen ideeën ingebracht bij dorpsraad: Wilde graag een vuilnis ophaalsysteem in de grond langs de weg kon niet vanwege beschermd dorpsgezicht. Verkeer rijdt te hard door Twisk idee van stoplicht en dan bij te hard op rood en dan kun je hem of haar flitsen (beboeten) pakt ook sluipverkeer aan! Mensen doen in Twisk alles bijna met de auto zij gaan niet naar Toko Twisk (opgericht met medewerking van dorpsraad) Carpoolen Fostedina 2 starterwoningen gebouwd nu te weinig mogelijkheden voor staters in Twisk - 96 -