Sociaal Economische Effectrapportage stadsregio Rotterdam (nulmeting) Uitgevoerd in opdracht van stadsregio Rotterdam
November 2005 | r2005-0068RL
ABF RESEARCH VERWERSDIJK 8 | 2611 NH DELFT | T [015] 2123748
SOCIAAL ECONOMISCHE EFFECTRAPPORTAGE STADSREGIO
W.F.Lukey C. Poulus
SOCIAAL ECONOMISCHE EFFECTRAPPORTAGE STADSREGIO
Inhoudsopgave
Inleiding en hoofdlijnen Thema Bevolking
5 9
2.1 2.2 2.3 2.4 2.5
Inleiding Bevolking Jeugd en Opleiding Bevolking en de vier stadsregio’s Conclusie: scheve samenstelling van de bevolking
9 9 13 15 17
3
Thema Wonen
19
3.1 3.2 3.3 3.4
Inleiding Indicatoren wonen Wonen en de vier stadsregio’s Conclusie: minder huren, meer kopen
19 19 24 25
4
Thema Werk, Werkloosheid en Inkomen
27
4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7
Inleiding Bedrijvigheid en Werkgelegenheid Werkloosheid Inkomen Uitkeringen Economie in de vier stadsregio’s Conclusie: minder kansen in grootstedelijke gemeenten
27 27 30 31 33 35 37
5
Thema Leefbaarheid en Veiligheid
39
5.1 5.2 5.3 5.4
Inleiding Leefbaarheid en veiligheid Leefbaarheid en de vier stadsregio’s Conclusie: leefbaarheid en veiligheid onder druk
39 39 41 42
6
Bijlagen
45
Overzicht indicatoren
45
SOCIAAL ECONOMISCHE EFFECTRAPPORTAGE STADSREGIO
1 2
1
Inleiding en hoofdlijnen
Regio in balans De Rotterdamse regio heeft net zoals een aantal andere grootstedelijke Nederlandse regio’s te kampen met grote sociaal-economische problemen. In (delen van) de stad Rotterdam bestaat een groot deel van de bevolking uit kansarmere groepen. Het feit dat kansarme groepen geconcentreerd zijn in bepaalde delen van de Rotterdamse regio kan leiden tot problemen: wijken verpauperen, een deel van de bevolking trekt weg, er ontstaat een voedingsbodem voor overlast en criminaliteit. Om deze problemen het hoofd te kunnen bieden en waar mogelijk te kunnen voorkomen streeft men in de Rotterdamse regio naar een evenwichtiger verdeling van de kansarme groepen over de hele regio. De gemeente Rotterdam heeft haar doelstellingen rond dit thema verwoord in de nota “Rotterdam zet door”, de regio op haar beurt heeft haar visie neergelegd in de rapporten “Regio in Balans”, “Elk zijn deel” en in de woningbouw convenanten.
EFFECTRAPPORTAGE STADSREGIO
Het hele project dat voor de stadsregio Rotterdam is uitgevoerd bestaat uit een drietal deelprojecten. • Een sociaal-economische effectrapportage die betrekking heeft op de hele stadsregio. Het betreft een nulmeeting. • Een serie korte deelrapportages op gemeentelijk niveau met per gemeente een overzicht met scores op de indicatoren. • Een digitale weergave via internet met daarin alle relevante indicatoren met betrekking tot de ontwikkelingen in de stadsregio Rotterdam. De digitale versie is te vinden op het volgende internetadres: PM.
ECONOMISCHE
Om de sociaal-economische ontwikkeling van de stadsregio Rotterdam goed te kunnen blijven volgen bestaat behoefte aan een tweejaarlijkse monitor waarin kort en bondig wordt geschetst wat de stand van zaken op sociaal-economisch terrein is en hoe de ontwikkeling verloopt. Op basis van de bevindingen kan het beleid indien gewenst worden bijgestuurd. Deze nota kan worden beschouwd als eerste nulmeting.
SOCIAAL
De onevenwichtige bevolkingsspreiding in de regio is vooral terug te voeren op de samenstelling van de woningvoorraad. In Rotterdam, Vlaardingen en Schiedam bevinden zich veel goedkope huurwoningen. Door middel van een aangepast woningbouwbeleid en volkshuisvestingsbeleid wil de overheid deze “scheve” opbouw van de woningmarkt enigszins doorbreken en zodoende invloed uit oefenen op de samenstelling van de bevolking.
5
Gekozen is voor een selectie van indicatoren die onderscheidend van karakter zijn en daardoor de sociaal-economische ontwikkeling en de positie van de kansarme en kansrijke groepen in de stadsregio goed kunnen weergeven. De gemeentelijke factsheets zijn voor een belangrijk deel gebaseerd op dezelfde set indicatoren. Overigens is in de bijlage van dit rapport wel een volledige lijst met indicatoren opgenomen. De bronnen waarop de verschillende indicatoren zijn gebaseerd worden in de digitale monitor op internet uitgebreid toegelicht. Conclusies op hoofdlijnen Aan het eind van elk hoofdstuk worden enkele conclusies getrokken. De belangrijkste drie conclusies, de belangrijkste uitkomsten van het onderzoek, worden op deze plaats echter al gepresenteerd. 1 ->Grootstedelijke gemeenten kennen concentratie kansarme groepen Kansarme groepen concentreren zich sterk in de grootstedelijke gemeenten van de stadsregio Rotterdam. Dit wordt vooral veroorzaakt door de hoge concentratie kansarme groepen in de gemeente Rotterdam. In de gemeente Rotterdam is niet alleen het aandeel niet-westerse allochtonen in de bevolking groot ook het aandeel leerlingen (in het basis onderwijs) met laagopgeleide allochtone ouders is er veel hoger dan in de andere grootstedelijke gemeenten en in de groeistedelijke en kleinstedelijke gemeenten. Dit kan ertoe leiden dat in de nabije toekomst grote groepen laag opgeleide leerlingen op de Rotterdamse arbeidsmarkt zullen komen. De praktijk leert dat deze groepen het moeilijk hebben op de arbeidsmarkt. De werkloosheid is op dit moment veel hoger in Rotterdam (en de andere grootstedelijke gemeenten) dan in de overige twee groepen gemeenten in de regio. Dit vertaalt zich in een slechtere inkomenspositie van de bevolking.
SOCIAAL ECONOMISCHE EFFECTRAPPORTAGE STADSREGIO ROTTERDAM
6
2 -> Opbouw woningvoorraad in grootstedelijke gemeenten trekt kansarme groepen aan De grootstedelijke gemeenten kennen een woningvoorraad die bestaat uit een groot aandeel huurwoningen, waarbij een aanzienlijk deel van de huurders huursubsidie ontvangt. Bovendien werden in het verleden in de grootstedelijke gemeenten naar verhouding veel huurwoningen gebouwd. Deze samenstelling van de woningvoorraad in de grootstedelijke gemeenten trekt kansarmere groepen aan. Kansrijke groepen worden gestimuleerd de stad te verlaten door gebrek aan voor hen geschikt woningaanbod. 3 -> Bevolking in grootstedelijke gemeenten voelt zich steeds onveiliger Steeds meer mensen in de grootstedelijke gemeenten in de stadsregio gaan zich onveilig voelen. Zo voelt een groter wordende groep mensen zich angstig om overvallen of lastig gevallen te worden. Het feitelijk aantal aangiften per 1000 inwoners ligt in de grootstedelijke gemeenten ook daadwerkelijk fors boven het regionaal gemiddelde.
Leeswijzer De sociaal-economische effectrapportage is thematisch van opzet. In het eerst hoofdstuk wordt ingegaan op het Thema Bevolking. Alle indicatoren met betrekking tot dit thema komen in dit hoofdstuk aan bod. In dit hoofdstuk en in de andere thematische hoofdstukken is een aparte paragraaf opgenomen waarin de stadsregio Rotterdam wordt vergeleken met het Regionaal Overlegorgaan Amsterdam, Haaglanden en Bestuursregio Utrecht. Ook worden aan het eind van elk thematisch hoofdstuk de belangrijkste conclusies gepresenteerd.
Na het thema Bevolking komen achtereenvolgens aan de orde het thema Werkgelegenheid, werkloosheid en inkomen, het thema wonen en het thema leefbaarheid en veiligheid. Gebiedsindeling In deze sociaal economische effect rapportage worden binnen de stadsregio Rotterdam een drietal gebieden onderscheiden namelijk: de grootstedelijke gemeenten, de groeistedelijke gemeenten en de kleinstedelijke gemeenten. De gebiedsindeling wordt ook gebruikt in het RKBHS1. De indeling is weergegeven in figuur 1.1. Tot de grootstedelijke (categorie 1) gemeenten behoren Rotterdam, Schiedam, Vlaardingen en Maassluis. In een aantal figuren in het rapport is de gemeente Rotterdam apart weergegeven. De cijfers voor de grootstedelijke gemeenten zijn in deze gevallen inclusief de gemeente Rotterdam. De groeistedelijke gemeenten (categorie 2) zijn: Ridderkerk, Rozenburg, Spijkenisse, Capelle en Hellevoetsluis. De kleinstedelijke (categorie 3) gemeenten tenslotte zijn Krimpen, Brielle, Berkel en Rodenrijs, Bergschenhoek, Bleiswijk, Albrandswaard, Barendrecht, Bernisse en Westvoorne. In de digitale monitor is het overigens mogelijk om binnen de kleinstedelijke gemeenten onderscheid te maken in gemeenten met VINEX locaties en gemeenten zonder VINEX locaties. De gegevens in de rapportage worden gepresenteerd volgens deze gebiedsindeling. In de samenvatting die bij elk hoofdstuk wordt gepresenteerd worden bovendien in een aantal gevallen gegevens met betrekking tot de gemeente Rotterdam weergegeven.
1
RKBHS staat voor Regionaal Koop, Huur, Bouw en Sloop scenario.
SOCIAAL ECONOMISCHE EFFECTRAPPORTAGE STADSREGIO ROTTERDAM
7
Figuur 1.1 Gebiedsindeling stadsregio Rotterdam
SOCIAAL ECONOMISCHE EFFECTRAPPORTAGE STADSREGIO ROTTERDAM
8
2
2.1
Thema Bevolking
Inleiding
Het eerste thematische hoofdstuk gaat in op de bevolking in de stadsregio Rotterdam. In dit hoofdstuk wordt de bevolking vanuit een aantal perspectieven benaderd. Zo wordt in paragraaf 2.1 ingegaan op de bevolkingsontwikkeling, de bevolkingssamenstelling en de migratie. Paragraaf 2.2 neemt de jeugd als uitgangspunt. Daarbij krijgt onder andere het opleidingsniveau van de jeugd aandacht. De vergelijking tussen de stadsregio Rotterdam en de andere randstedelijke stadsgewesten wordt in paragraaf 2.3 gemaakt. In paragraaf 2.4 tenslotte volgen de belangrijkste conclusies.
2.2
Bevolking
In de verspreiding van de bevolking wordt het aandeel van de grootstedelijke gemeenten langzaam kleiner. In 1989 woonde nog 68% van de regiobevolking in de grootstedelijke gemeenten. Het aandeel van de kleinstedelijke gemeenten stijgt navenant (van 12% in 1989 naar 15% in 2004). Het groeitempo van de bevolking in de drie gebieden van de regio loopt dan ook uiteen. Dit wordt geïllustreerd met figuur 2.2.1. De figuur maakt duidelijk dat de bevolking in de kleinstedelijke gemeenten substantieel sneller is gegroeid dan de bevolking in de grootstedelijke gemeenten en groeistedelijke gemeenten.
SOCIAAL ECONOMISCHE EFFECTRAPPORTAGE STADSREGIO ROTTERDAM
Bevolkingsontwikkeling De totale bevolking van de stadsregio Rotterdam is bijna 1,2 miljoen mensen groot. Tweederde deel (66%) van deze mensen woont in 2004 in de grootstedelijke gemeenten, 20% woont in de groeistedelijke gemeenten en de resterende 15% in de kleinstedelijke gemeenten.
9
Figuur 2.2.1 Bevolkingsontwikkeling in de stadsregio Rotterdam (indexcijfers 1989=100)
index (1989=100)
130 125 120 115 110 105 100 1989
1994
1999
2000
2001
2002
2003
2004
Grootstedelijke gemeenten
Groeistedelijke gemeenten
Kleinstedelijke gemeenten
SRR totaal
De groeistedelijke gemeenten weten op zichzelf ook een bevolkingsgroei te realiseren die boven de groei van de grootstedelijke gemeenten ligt. Bevolking naar leeftijd en naar etniciteit De samenstelling van de bevolking is vanzelfsprekend niet in de hele stadsregio gelijk. Wanneer de leeftijd van de bevolking als uitgangspunt wordt genomen blijkt bijvoorbeeld dat het aandeel jongeren (statistisch gedefinieerd als jonger dan 15 jaar) in de grootstedelijke gemeenten beperkt blijft tot 17% terwijl het in de kleinstedelijke gemeenten 21% bedraagt. De groeistedelijke gemeenten nemen met 18% een middenpositie in. De grootstedelijke gemeenten blijken verder ontgroend te zijn dan de kleinstedelijke gemeenten en groeistedelijke gemeenten. Figuur 2.2.2 Jongeren en ouderen als percentage van de totale bevolking, SRR, 2004 22
18 percentage
SOCIAAL ECONOMISCHE EFFECTRAPPORTAGE STADSREGIO ROTTERDAM
10
20
16 14 12 10 Grootstedelijke gemeenten
Groeistedelijke gemeenten tot 15 jaar
Kleinstedelijke gemeenten
SRR totaal
65 plus
De situatie ten aanzien van de vergrijzing is anders. Het aandeel 65 plussers is juist in de grootstedelijke gemeenten het hoogste met 15%. In de kleinstedelijke gemeenten blijft het aandeel 65 plussers steken op 13%, de groeistedelijke gemeenten nemen opnieuw een middenpositie in.
Bevolking naar autochtoon/allochtoon Niet alleen de bevolkingsamenstelling naar leeftijd geeft een wisselend beeld over de verschillende delen van de Rotterdamse stadsregio, hetzelfde geldt voor de bevolkingssamenstelling naar etniciteit. In figuur 2.2.3 is het aandeel allochtonen in de drie deelgebieden weergegeven. Bovendien zijn de 2 allochtonen onderscheiden in westerse en niet-westerse allochtonen . Figuur 2.2.3 Aandeel allochtonen in de totale bevolking, stadsregio Rotterdam, 2004 35 30 percentage
25 20 15 10 5 0 Grootstedelijke gemeenten
Groeistedelijke gemeenten niet-w esters allochtoon
Kleinstedelijke gemeenten
SRR totaal
w esters allochtoon
Huishoudens naar type Niet alleen de bevolkingssamenstelling maar ook de huishoudensamenstelling zegt iets over de sociale ontwikkelingen binnen de stadsregio. Als voorbeeld nemen we het aandeel eenpersoonshuishoudens en het aandeel huishoudens met kinderen. Het aandeel eenpersoonshuishoudens is overigens relevant omdat deze huishoudens (waaronder veel oudere alleenstaanden) doorgaans een wat lager inkomen hebben.
2
Tot de groep niet-westerse allochtonen behoren mensen uit Turkije, Afrika, Latijns-Amerika en Azië (met uitzondering van Indonesië en Japan). Tot de westerse allochtonen worden mensen met een Europese achtergrond gerekend. Ook mensen uit landen waar veel Europeanen of hun afstammelingen worden aangetroffen (Noord-Amerika, Indonesië) worden tot de westerse allochtonen gerekend. Hetzelfde geldt voor Japanners.
SOCIAAL ECONOMISCHE EFFECTRAPPORTAGE STADSREGIO ROTTERDAM
Het aandeel allochtonen op de totale bevolking is verreweg het hoogste in de grootstedelijke gemeenten met 40%. In de groeistedelijke gemeenten en kleinstedelijke gemeenten komt dit aandeel uit op respectievelijk 20% en 12%. Niet alleen de omvang van de groep allochtonen is sterk verschillend, dat geldt ook voor de samenstelling. In de grootstedelijke gemeenten bestaat de groep allochtonen voor het grootste deel uit niet westers allochtonen (ruim 30% van de bevolking en 77% van alle allochtonen), in de kleinstedelijke gemeenten is de groep westers allochtonen groter dan de groep niet-westerse allochtonen (7% van de bevolking en 58% van alle allochtonen). Ter vergelijking: in Nederland maakt de groep niet-westerse allochtonen in 2004 10,3% van de bevolking uit. De westerse allochtonen volgen met 8,7%.
11
Figuur 2.2.4 Aandeel eenpersoonshuishoudens en huishoudens met kinderen in de stadsregio Rotterdam, 2004 50
percentage
45 40 35 30 25 20 15 10 5 0 Grootstedelijke gemeenten
Groeistedelijke gemeenten
Kleinstedelijke gemeenten
eenpersoons huishoudens
SRR totaal
huishoudens met kinderen
Beide indicatoren differentiëren sterk tussen de drie deelgebieden. Het zal niet verbazen dat juist in de grootstedelijke gemeenten het aandeel eenpersoons huishoudens hoog is. In de groeistedelijke gemeenten en kleinstedelijke gemeenten is dit aandeel aanzienlijk beperkter. Het omgekeerde geldt voor de gezinnen met kinderen. Deze worden in verhouding minder vaak aangetroffen in de grootstedelijke gemeenten en worden veel aangetroffen in de groeistedelijke gemeenten en kleinstedelijke gemeenten. Migratie naar herkomst en bestemming De bevolkingssamenstelling in de Rotterdamse regio verandert sterk door de samenstelling van de migratiestromen van en naar de regio. Figuur 2.2.5 geeft inzicht in omvang en richting van de migratiestromen. In de figuur zijn per deelgebied het binnenlands migratiesaldo, het buitenlands migratiesaldo en het totale migratiesaldo opgenomen.
2500 2000 1500 1000 500 personen
SOCIAAL ECONOMISCHE EFFECTRAPPORTAGE STADSREGIO ROTTERDAM
12
Figuur 2.2.5 Binnenlands en buitenlands migratiesaldo stadsregio Rotterdam, 2004
0 -500 -1000 -1500 -2000 -2500 -3000 Grootstedelijke gemeenten Binnenlands migratiesaldo
Groeistedelijke gemeenten Buitenlands migratiesaldo
Kleinstedelijke gemeenten
SRR totaal
Migratiesaldo totaal
In de stadsregio als geheel is sprake van een binnenlands vertrekoverschot en een buitenlands vestigingsoverschot. Dit betekent in de eerste plaats dat vanuit de stadsregio meer mensen naar de rest van Nederland verhuizen dan omgekeerd. Daarnaast komen er meer mensen vanuit het buitenland naar de stadsregio dan andersom. Wanneer het binnenlandse en het buitenlandse effect bij elkaar worden opgeteld blijkt dat er per saldo in 2004 bijna 800 mensen uit de stadsregio vertrokken zijn. Kort geformuleerd is dit beeld te omschrijven met: het aantal vertrekkende inwoners uit grootstedelijke gemeenten (in de praktijk meestal Rotterdammers) overtreft het aantal zich vestigende buitenlanders. Het beeld voor de grootstedelijke gemeenten is enigszins anders doordat het buitenlands vestigingsoverschot het binnenlandse vertrekoverschot overtreft. Per saldo resulteert dan ook een vestigingsoverschot. In de groeistedelijke gemeenten is de situatie anders: een binnenlands vertrekoverschot en een (veel kleiner) buitenlands vertrekoverschot versterken elkaar. In de kleinstedelijke gemeenten is eveneens sprake van een binnenlands en buitenlands vertrekoverschot.
2.3
Jeugd en Opleiding
Drie indicatoren In de paragraaf over jeugd en opleiding wordt een drietal indicatoren gepresenteerd. In de eerste plaats wordt ingegaan op het aandeel VMBO leerlingen op het totaal aantal leerlingen. Daarnaast worden het aandeel leerlingen uit culturele minderheden en het aandeel leerlingen met laagopgeleide allochtone ouders gepresenteerd.
Figuur 2.3.1 geeft een beeld van de ontwikkeling van het aandeel VMBO leerlingen in de periode 20002004.
SOCIAAL ECONOMISCHE EFFECTRAPPORTAGE STADSREGIO ROTTERDAM
Bij de interpretatie van de cijfers moet rekening worden gehouden met de definities in de (CBS) statistiek. Het aandeel VMBO leerlingen wordt berekend op basis van de vestigingsplaats van de school van de leerling. Dit betekent dat een leerling uit Ridderkerk die naar een VMBO school in Rotterdam gaat bij Rotterdam wordt geteld. Hetzelfde geldt voor de leerlingen uit culturele minderheden (“cumi leerlingen”). De cijfers over deze groep leerlingen hebben alleen betrekking op leerlingen uit het voortgezet onderwijs. De derde groep leerlingen (de leerlingen met laag opgeleide allochtone ouders) betreft leerlingen uit het Basisonderwijs. Ook hier worden de leerlingen geteld in de gemeente waar de school staat. Maar in dit geval geeft dit minder vertekening omdat basisschool leerlingen, veel meer dan leerlingen in het voortgezet onderwijs, naar een school in de eigen gemeente gaan.
13
Figuur 2.3.1 Aandeel VMBO leerlingen in het Voortgezet Onderwijs, stadsregio Rotterdam, 2000-2004 35 30 percentage
25 20 15 10 5 0 2000
2001
2002
2003
2004
Grootstedelijke gemeenten
Groeistedelijke gemeenten
Kleinstedelijke gemeenten
SRR Totaal
De ontwikkeling van het aandeel VMBO leerlingen in de verschillende groepen gemeenten is ongeveer gelijk. Overigens stijgt het aandeel VMBO leerlingen vanaf 2001 overal; niet alleen in de regio Rotterdam maar in heel Nederland. Dit heeft te maken met een (administratieve) aanpassing en het meetellen van meer vormen van VMBO onderwijs (leerweg ondersteunend onderwijs e.a.). Het aandeel leerlingen dat afkomstig is uit culturele minderheden staat in figuur 2.3.2. In de grootstedelijke gemeenten hebben ruim 11.000 leerlingen een minderheidsachtergrond, in de groeistedelijke gemeenten 1.550 leerlingen en in de kleinstedelijke gemeenten 120 leerlingen. Figuur 2.3.2 Aandeel leerlingen dat deel uitmaakt van culturele minderheden, stadsregio Rotterdam, 2000-2004 30
SOCIAAL ECONOMISCHE EFFECTRAPPORTAGE STADSREGIO ROTTERDAM
14
percentage
25 20 15 10 5 0 2000
2001
2002
2003
Grootstedelijke gemeenten
Groeistedelijke gemeenten
Kleinstedelijke gemeenten
SRR Totaal
2004
In de grootstedelijke gemeenten is een kwart van de leerlingen afkomstig uit culturele minderheden. Dit aandeel ligt in de groeistedelijke gemeenten en in de kleinstedelijke gemeenten met respectievelijk 9% en 2% aanzienlijk lager. De figuur maakt tevens duidelijk dat een aanvankelijke stijging van het aandeel leerlingen met een minderheidsachtergrond is afgevlakt in de grootstedelijke gemeenten. In de groeistedelijke gemeenten daarentegen stijgt het aandeel voorzichtig.
Figuur 2.3.3 Aandeel leerlingen met laagopgeleide allochtone ouders, stadsregio Rotterdam, 2004 50 45 40
percentage
35 30 25 20 15 10 5 0 Grootstedelijke gemeenten
Groeistedelijke gemeenten
Kleinstedelijke gemeenten
SRR Totaal
Figuur 2.3.3 geeft het aandeel leerlingen weer waarvan de ouders laagopgeleid en allochtoon zijn. In de grootstedelijke gemeenten is het aandeel leerlingen met laagopgeleide allochtone ouders met 46% bijzonder groot. De groeistedelijke gemeenten en kleinstedelijke gemeenten kennen veel lagere percentages (14% en 4%). Wat niet in deze figuur zichtbaar is, is dat het aandeel leerlingen de laatste jaren nauwelijks aan verandering onderhevig is geweest. In absolute zin gaat het in de grootstedelijke gemeenten om 10.300 leerlingen. De groeistedelijke gemeenten tellen bijna 4.000 leerlingen binnen deze categorie. In de kleinstedelijke gemeenten gaat het om 1.850 leerlingen.
2.4
Bevolking en de vier stadsregio’s
percentage
Figuur 2.4.2 Indicatoren voor vier stadsregio’s 50 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0 Aandeel nietWesterse allochtonen
Aandeel eenpersoons huishoudens
Aandeel all. leerlingen met laagopg. Ouders
Aandeel jonger Aandeel 65 plus dan 15 jaar
Stadsregio Rotterdam
Regionaal Overlegorgaan Amsterdam
Haaglanden
Bestuursregio Utrecht
SOCIAAL ECONOMISCHE EFFECTRAPPORTAGE STADSREGIO ROTTERDAM
De stadsregio Rotterdam kan op een aantal punten met betrekking tot het thema bevolking worden vergeleken met de drie andere randstedelijke stadsgewesten. In figuur 2.4.2 zijn de scores voor 2004 op een aantal indicatoren samengevat.
15
De Rotterdamse regio neemt samen met de Amsterdamse regio een leidende positie in als het gaat om het aandeel niet-westerse allochtonen. Bijna een kwart van de bevolking heeft een niet-westers achtergrond. De regio Utrecht blijft met 11% duidelijk achter. Het aandeel eenpersoonshuishoudens is in de Rotterdamse regio met 40% vergelijkbaar met het aandeel in de andere stadsregio’s. Amsterdam heeft met 44% het grootste aandeel eenpersoonshuishoudens. De regio Rotterdam onderscheidt zich sterk van de andere regio’s op de indicator allochtone leerlingen. Het aandeel allochtone leerlingen met laagopgeleide ouders komt uit op 32% en is daarmee veel hoger dan elders. Amsterdam volgt met 26%. In de bestuursregio Utrecht bedraagt het aandeel allochtone leerlingen slechts 14%. Ook de aandelen jongeren en ouderen zijn in de figuur opgenomen. De vier regio’s zijn op deze twee punten sterk vergelijkbaar. De aandelen jongeren komen bijna overeen. In Rotterdam en Haaglanden is het aandeel 65 plussers iets hoger dan in de twee andere regio’s.
SOCIAAL ECONOMISCHE EFFECTRAPPORTAGE STADSREGIO ROTTERDAM
16
2.5
Samenvatting: scheve samenstelling van de bevolking
De indicatoren met betrekking tot het thema bevolking maken duidelijk dat de samenstelling van de bevolking in de stadsregio Rotterdam scheef is. De kansarmere groepen in de Rotterdamse regio zijn sterk geconcentreerd in de grootstedelijke gemeenten. Figuur 2.5.1 vat de belangrijkste uitkomsten nog eens samen. Vooral de hoge aandelen niet-westerse allochtonen en allochtone leerlingen met laagopgeleide ouders in grootstedelijke gemeenten vallen op. In Figuur 2.5.2 worden de uitkomsten nogmaals weergegeven maar ditmaal in de vorm van een spindiagram. Figuur 2.5.1 Samenvatting indicatoren, 2004, percentages 60 50
percentage
40 30 20
10 0 Aandeel nietWesterse allochtonen
Aandeel eenpersoons huishoudens
Aandeel all. leerlingen met laagopg. Ouders
Aandeel jonger dan 15 jaar
Rotterdam
Grootstedelijke gemeenten
Kleinstedelijke gemeenten
SRR Totaal
Aandeel 65 plus
Groeistedelijke gemeenten
Aandeel niet-Westerse allochtonen 60 50 40 30 Aandeel 65 plus
20
Aandeel eenpersoons huishoudens
10 0
Aandeel jonger dan 15 jaar
Rotterdam
Grootstedelijke gemeenten
Aandeel all. leerlingen met laagopg. Ouders
Groeistedelijke gemeenten
Kleinstedelijke gemeenten
SRR Totaal
SOCIAAL ECONOMISCHE EFFECTRAPPORTAGE STADSREGIO ROTTERDAM
Figuur 2.5.2 Samenvatting indicatoren, 2004, percentages
17
Naast deze twee indicatoren maakt ook het hoge aandeel eenpersoons huishoudens duidelijk dat de bevolkingssamenstelling in de grootstedelijke gemeenten wezenlijk anders is dan in de andere gemeenten. Binnen de grootstedelijke gemeenten onderscheidt de gemeente Rotterdam zich met waarden die nog iets boven de gemiddelden van de grootstedelijke gemeenten uitkomen. De conclusie is helder. De kansarme groepen concentreren zich in sterk mate in de grootstedelijke gemeenten en binnen de grootstedelijke gemeenten binnen de gemeente Rotterdam. Een stad heeft van nature aantrekkingskracht op nieuwkomers, academici en op kansarmere groepen. Spreiding van kansarme (en omgekeerd kansrijke) groepen over de hele regio is een voor de hand liggende gedachte. Daarbij gaat het overigens niet om een aanpassing van het afzonderlijke karakter van de verschillende gemeenten.
SOCIAAL ECONOMISCHE EFFECTRAPPORTAGE STADSREGIO ROTTERDAM
18
3
3.1
Thema Wonen
Inleiding
In het derde hoofdstuk vormt het wonen het centrale thema. Daarbij gaat het vooral om kwalitatieve aspecten met betrekking tot het wonen. In paragraaf 3.2 worden indicatoren gepresenteerd die aangeven hoe het met de ontwikkelingen op de woningmarkt is gesteld. Zo komen de ontwikkeling van de woningvoorraad, de omvang van nieuwbouw en onttrekkingen en het aandeel van huurwoningen in de nieuwbouw aan de orde. De stadsregio Rotterdam wordt in paragraag 3.3 vergeleken met de andere stadsgewesten. Conclusies tenslotte worden gepresenteerd in paragraaf 3.4.
3.2
Indicatoren wonen SOCIAAL ECONOMISCHE EFFECTRAPPORTAGE STADSREGIO ROTTERDAM
Ontwikkeling woningvoorraad De woningvoorraad in de stadsregio Rotterdam telt bijna 540.000 woningen. Het grootste deel van de voorraad (69%) wordt vanzelfsprekend aangetroffen in de grootstedelijke gemeenten. Bijna één op de vijf huizen staat in de groeistedelijke gemeenten en bijna 13% bevindt zich in de kleinstedelijke gemeente. De groei van de woningvoorraad is ongelijkmatig verspreid over de regio. In figuur 3.2.1 is de groei (uitgedrukt als indexcijfer) opgenomen.
19
Figuur 3.2.1 Ontwikkeling woningvoorraad in de stadsregio Rotterdam, 1995-2004 (index 1995=100) 130
index (1995=100)
125 120 115 110 105 100 95 90 1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
Grootstedelijke gemeenten
Groeistedelijke gemeenten
Kleinstedelijke gemeenten
SRR Totaal
2004
De woningvoorraad blijkt in de kleinstedelijke gemeenten veel sterker toe te nemen dan in de groeistedelijke gemeenten en grootstedelijke gemeenten. In de kleinstedelijke gemeenten is de voorraad in de periode 1995-2004 met meer dan 25% gegroeid. In de groeistedelijke gemeenten blijft de groei beperkt tot 10%, in de grootstedelijke gemeenten tot minder dan 5%. Samenstelling woningvoorraad De samenstelling van de woningvoorraad is van invloed op de bevolkingssamenstelling. In figuur 3.2.2 is weergegeven welk deel van de totale woningvoorraad uit huurwoningen en sociale huurwoningen bestaat. Figuur 3.2.2 Aandeel huurwoningen en sociale huurwoningen in woningvoorraad, SRR Totaal, 2002 80
60 percentage
SOCIAAL ECONOMISCHE EFFECTRAPPORTAGE STADSREGIO ROTTERDAM
20
70
50 40 30 20 10 0 Grootstedelijke gemeenten
Groeistedelijke gemeenten
Perc sociale huurw oningen in voorraad 2002
Kleinstedelijke gemeenten
SRR Totaal
Perc huurw oningen in voorraad 2004
In de grootstedelijke gemeenten ligt het aandeel sociale huurwoningen op 55%. In de groeistedelijke gemeenten is het aandeel sociale huurwoningen met 43% eveneens aanzienlijk. De kleinstedelijke gemeenten komen uit op 27%. Het aandeel huurwoningen kent een soortgelijk patroon met dien verstande dat het aandeel in de totale voorraad natuurlijk wat hoger ligt.
Nieuwbouw en onttrekkingen De sterke groei in de kleinstedelijke gemeenten kan aan de hand van de nieuwbouwaantallen en sloopaantallen worden geïllustreerd. In tabel 3.2.3 zijn de aantallen voor nieuwbouw en onttrekkingen opgenomen voor de drie deelgebieden. De cijfers voor 2004 en voor de periode 2000-2004 zijn weergegeven. Tabel 3.2.3 Nieuwbouw en onttrekkingen in de SRR, 2004 en periode 2000-2004 2004
Grootstedelijke
Groeistedelijke
Kleinstedelijke
SRR
gemeenten
gemeenten
gemeenten
Totaal
Nieuwbouw totaal
2338
530
2182
5050
Onttrekkingen totaal
4566
340
78
4984
Saldo
-2228
190
2104
66
Grootstedelijke
Groeistedelijke
Kleinstedelijke
SRR
gemeenten
gemeenten
gemeenten
Totaal
2000-2004 Nieuwbouw totaal
13919
3847
10138
27904
Onttrekkingen totaal
13637
1294
493
15424
282
2553
9645
12480
Saldo
Wanneer we de periode 2000-2004 nader bekijken blijkt dan nieuwbouw en sloop elkaar in de grootstedelijke gemeenten redelijk in evenwicht houden. In de groeistedelijke gemeenten en kleinstedelijke gemeenten is dat anders: er wordt veel meer gebouwd dan er wordt gesloopt. Per saldo zijn in deze periode dan ook de meeste woningen terecht gekomen in de kleinstedelijke gemeenten (bijna 10.000). Het jaar 2004 geeft een nog wat extremer beeld. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat in de grootstedelijke gemeenten de sloop de nieuwbouw overtreft. Het aandeel huurwoningen dat gebouwd wordt is opgenomen in een volgende figuur. Daarbij zijn vanzelfsprekend de drie deelgebieden opnieuw onderscheiden. Figuur 3.2.4 Aandeel huurwoningen in nieuwbouw
40 35
percentage
30 25 20 15 10 5 0 2000
2001
2002
2003
Grootstedelijke gemeenten
Groeistedelijke gemeenten
Kleinstedelijke gemeenten
SRR Totaal
2004
Het aandeel huurwoningen dat gebouwd wordt neemt geleidelijk af. Daarmee volgt de stadsregio Rotterdam overigens de landelijke trend. De nadruk is in de loop der jaren – om meerdere redenen – sterk op de koopsector komen te liggen.
SOCIAAL ECONOMISCHE EFFECTRAPPORTAGE STADSREGIO ROTTERDAM
45
21
In de grootstedelijke gemeenten binnen de stadsregio ligt het aandeel huurwoningen in 2001 en 2002 overigens duidelijk boven het aandeel in de groeistedelijke gemeenten en de kleinstedelijke gemeenten. In 2004 zijn in de grootstedelijke gemeenten relatief gezien even veel huurwoningen gebouwd als in de stadsregio. Verkoop van huurwoningen Het aandeel van de huurwoningen in de totale woningvoorraad bedraagt in de stadsregio Rotterdam in 2004 61%. In 2000 lag dit percentage nog op 73%. De oorzaak van dit dalende aandeel huurwoningen ligt niet alleen in een relatief laag aandeel huurwoningen in de nieuwbouw maar ook in de verkoop van grote aantallen huurwoningen en de sloop van huurwoningen. Figuur 3.2.3 Verkoop van huurwoningen in de stadsregio Rotterdam, 2000-2004 4000
Aantal verkochte huurwoningen
3500 3000 2500 2000 1500 1000 500 0 2000 Grootstedelijke gemeenten
SOCIAAL ECONOMISCHE EFFECTRAPPORTAGE STADSREGIO ROTTERDAM
22
2001
2002
Groeistedelijke gemeenten
2003 Kleinstedelijke gemeenten
2004 SRR Totaal
Het aantal huurwoningen dat in de grootstedelijke gemeenten wordt verkocht is overigens gedaald van 2500 in 2000 naar 1500 in 2004. Ook in de groeistedelijke gemeenten en kleinstedelijke gemeenten, waar vanzelfsprekend veel minder huurwoningen worden verkocht is sprake van enigszins dalende verkopen. Aantal huursubsidieontvangers De ontwikkeling van het aantal huursubsidieontvangers vormt onderwerp van figuur 3.2.4. Over het algemeen is het aantal ontvangers in de periode 2000-2004 enigszins gedaald. De kleinstedelijke gemeenten vormen de uitzondering op deze regel. In deze gemeenten stijgt het aantal huursubsidieontvangers in de periode 2002-2004 met bijna 10%.
Figuur 3.2.5 Ontwikkeling van het aantal huursubsidie ontvangers, stadsregio Rotterdam, 2000-2004 (index 2000=100) 115
index (2000=100)
110
105
100
95
90
85 2000
2001
2002
2003
Grootstedelijke gemeenten
Groeistedelijke gemeenten
Kleinstedelijke gemeenten
SRR Totaal
2004
In absolute zin blijft de stijging in de kleinstedelijke gemeenten overigens redelijk beperkt. Het gaat om 450 extra ontvangers in de periode 2000-2004. Deze stijging kan in de eerst plaats zijn veroorzaakt door de bouw van goedkope huurwoningen. Daarnaast is het mogelijk dat meer huishoudens binnen de huursubsidiegrens vallen doordat het inkomen van bepaalde groepen huurders is gedaald dan wel dat binnen de bestaande voorraad huurwoningen meer lage inkomensgroepen zijn gehuisvest. Uit figuur 3.2.6 blijkt dat het aandeel huurwoningen met huursubsidie binnen de grootstedelijke gemeenten en groeistedelijke gemeenten nog steeds aanzienlijk groter is dan in de kleinstedelijke gemeenten.
25
20
percentage
15
10
5
0 Grootstedelijke gemeenten
Groeistedelijke gemeenten
Kleinstedelijke gemeenten
SRR Totaal
SOCIAAL ECONOMISCHE EFFECTRAPPORTAGE STADSREGIO ROTTERDAM
Figuur 3.2.6 Aandeel huurwoningen met huursubsidie, stadsregio Rotterdam, 2003
23
3.3
Wonen en de vier stadsregio’s
In de stadsregio Rotterdam zijn in het jaar 2004 in vergelijking met de andere regio’s per saldo bijna geen extra woningen gebouwd. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat het aantal onttrekkingen in de stadsregio bijzonder groot is. Herstructureringsoperaties in een aantal Rotterdamse wijken zoals Ommoord spelen hierbij een belangrijke rol. Figuur 3.3.1 Vergelijking saldo nieuwbouw en sloop vier randstedelijke stadsgewesten, 2004 6000
saldo nieuwbouw sloop
5000
4000
3000
2000
1000
0 SRR
ROA
Haaglanden
BRU
Het aandeel huurwoningen in de totale woningvoorraad is in de stadsregio Rotterdam van een vergelijkbaar niveau als in de Amsterdamse regio. Aan de andere kant is het percentage huurwoningen in de nieuwbouw in vergelijking met de Amsterdamse en de Haagse regio juist wat lager.
70
60
50
percentage
SOCIAAL ECONOMISCHE EFFECTRAPPORTAGE STADSREGIO ROTTERDAM
24
Figuur 3.3.2 Vergelijking aandeel huurwoningen en aandeel huurwoningen in nieuwbouw vier randstedelijke stadsgewesten, 2004
40
30
20
10
0 SRR
ROA
Haaglanden Huur op voorraad
BRU
Totaal
Perc nieuw bouw huur
Al met al lijkt het erop dat de herstructurering van de woningvoorraad in 2004 in de Rotterdamse regio sneller verloopt dan elders: zowel kwantitatief (meer woningen gesloopt) als kwalitatief (meer koopwoningen gebouwd).
Deze relatief omvangrijke herstructurering en de daarmee samenhangende zeer beperkte groei van de woningvoorraad is wellicht mogelijk geweest, doordat de druk op de woningmarkt hier wat minder groot was dan in de andere stadsgewesten; zodat er gemakkelijker kon worden gesloopt.
3.4
Samenvatting: minder huren, meer kopen
De samenstelling van de woningvoorraad is in sterke mate sturend voor de opbouw van de bevolking en vice versa. Wanneer de woningvoorraad voor een groot deel bestaat uit goedkope huurwoningen zal dit kansarmere groepen aantrekken. Dit is in de grootstedelijke gemeenten in de stadsregio, en zeker in Rotterdam het geval. Tabel 3.4.1: Samenvatting indicatoren Wonen stadsregio Rotterdam 80
70
percentage
60
50
40
`
30
20
10 Rotterdam
Grootstedelijke gemeenten
Groeistedelijke gemeenten
Kleinstedelijke gemeenten
SRR Totaal
Aandeel huur in nieuwbouw 2004
Aandeel huurwoningen met huursubsidie 2003
Aandeel sociale huurwoningen in voorraad 2002
Tabel 3.4.2: Samenvatting indicatoren Wonen stadsregio Rotterdam Aandeel huur in totale voorraad 2004 80 70 60 50 40 30 20 10 Aandeel sociale huurw oningen in voorraad 2002
Aandeel huur in nieuw bouw 2004
0
SOCIAAL ECONOMISCHE EFFECTRAPPORTAGE STADSREGIO ROTTERDAM
Aandeel huur in totale voorraad 2004
Aandeel huurw oningen met huursubsidie 2003
Rotterdam
Grootstedelijke gemeenten
Groeistedelijke gemeenten
Kleinstedelijke gemeenten
SRR Totaal
25
In de eerste plaats is het aandeel huurwoningen (en sociale huurwoningen) in de voorraad in de grootstedelijke gemeenten hoog. Daarnaast worden in 2003 in de grootstedelijke gemeenten nog altijd naar verhouding veel huurwoningen gebouwd. Daar komt nog bij dat ook het aandeel huurwoningen met huursubsidie in de grootstedelijke gemeenten hoog is, zeker in vergelijking met de kleinstedelijke gemeenten. Al met al is zo duidelijk dat de woningvoorraad in de grootstedelijke gemeenten veel sterker dan de woningvoorraad in de groeistedelijke gemeenten en de kleinstedelijke gemeenten is ingericht op het huisvesten van kansarme groepen. In de gemeente Rotterdam is de situatie zelfs nog wat scherper aangezet. Deze opbouw van de woningvoorraad leidt ertoe dat kansarme groepen makkelijker een plek vinden in de grootstedelijke gemeenten. Inzetten op transformatie van de woningvoorraad is dan ook van groot belang om op termijn te komen tot een evenwichtiger verdeling van kansarme en kansrijke groepen over de regio.
SOCIAAL ECONOMISCHE EFFECTRAPPORTAGE STADSREGIO ROTTERDAM
26
4
4.1
Thema Werk, Werkloosheid en Inkomen
Inleiding
Werkgelegenheid en werkloosheid vormen de hoofdthema’s in dit vierde hoofdstuk. Daarbij kijken we zowel naar de werkgelegenheid en het aanbod van arbeidsplaatsen als naar de inkomens van de huishoudens in deze regio. In paragraaf 4.2 komen bedrijvigheid en werkgelegenheid aan de orde. In deze paragraaf wordt onder andere ingegaan op de ontwikkeling en samenstelling van de werkgelegenheid. De werkloosheid vormt het thema van paragraaf 4.3. Het inkomensniveau komt in paragraaf 4.4 aan bod, het aantal uitkeringsgerechtigden in paragraaf 4.5. Een vergelijking tussen Rotterdam en andere stadsgewesten komt in paragraaf 4.6 aan de orde waarna in paragraaf 4.7 het hoofdstuk wordt afgesloten met conclusies.
4.2
Bedrijvigheid en Werkgelegenheid
Figuur 4.2.1 Ontwikkeling van de werkgelegenheid, stadsregio Rotterdam, 1999-2003
werkgelegenheid (index 1999=100)
120
115
110
105
100
95
SOCIAAL ECONOMISCHE EFFECTRAPPORTAGE STADSREGIO ROTTERDAM
Ontwikkeling werkgelegenheid De werkgelegenheid in de stadsregio heeft van 1999-2003 een langzame maar gestage ontwikkeling doorgemaakt. Cijfers uit de Sociale Kaart maken duidelijk dat het aantal banen in 2003 8% boven het niveau van 1999 ligt. Het totaal aantal banen komt daarmee uit op ongeveer 495.000. Daarvan bevindt driekwart zich in de grootstedelijke gemeenten. Nog eens 16% van de werkgelegenheid is te vinden in de groeistedelijke gemeenten en 11% in de kleinstedelijke gemeenten.
90 1999
2000
2001
2002
Grootstedelijke gemeenten
Groeistedelijke gemeenten
Kleinstedelijke gemeenten
SRR Totaal
2003
27
De ontwikkeling van de werkgelegenheid is in de grootstedelijke gemeenten sterk achtergebleven bij de ontwikkeling in de groeistedelijke gemeenten en de kleinstedelijke gemeenten. In de grootstedelijke gemeenten bedroeg de groei over de periode 1999-2003 nog geen 6% terwijl de werkgelegenheid in de kleinstedelijke gemeenten in dezelfde periode met ruim 16% is gestegen. Samenstelling werkgelegenheid De samenstelling van de werkgelegenheid in de Rotterdamse stadsregio is onderwerp van figuur 4.2.2. In de regio als geheel is vooral de commerciële dienstverlening goed vertegenwoordigd. Bijna 60% van de werkgelegenheid bevindt zich in deze sector. Per deelgebied zijn enkele nuanceringen aan te geven. In de grootstedelijke gemeenten lijkt de werkgelegenheidsverdeling sterk op die van de hele stadsregio. Wel is het aandeel van de niet-commerciële dienstverlening er wat groter. Dit wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van instellingen met een regionaal verzorgende functie (bijvoorbeeld scholen en ziekenhuizen) in de grootstedelijke gemeenten. Overigens zijn de gegevens over de samenstelling van de werkgelegenheid en die over de ontwikkeling van de werkgelegenheid afkomstig uit verschillende bronnen. Daarom is het raadzaam om bij de interpretatie van de gegevens enige voorzichtigheid in acht te nemen. Figuur 4.2.2 Samenstelling van de totale werkgelegenheid naar bedrijfstak, stadsregio Rotterdam, 2004 70,0
60,0
percentage
50,0
40,0
30,0
20,0
10,0
SOCIAAL ECONOMISCHE EFFECTRAPPORTAGE STADSREGIO ROTTERDAM
28
0,0 Landbouw en visserij
Industrie en bouw nijverheid
Grootstedelijke gemeenten
Commerciele dienstverlening
Groeistedelijke gemeenten
Niet Commerciele dienstverlening
Kleinstedelijke gemeenten
SRR Totaal
In de groeistedelijke gemeenten is het opvallend dat de commerciële sector daar beter is ontwikkeld dan in de stadsregio. Bij de kleinstedelijke gemeenten valt op dat de landbouw, de industrie en de bouwnijverheid het er goed doen. Nadere analyse van het achterliggende materiaal maakt duidelijk dat binnen de industrie en bouwnijverheid vooral de bouwnijverheid in de kleinstedelijke gemeenten goed is ontwikkeld. De niet-commerciële dienstverlening is er ondervertegenwoordigd. In vergelijking met de Nederlandse werkgelegenheid is de industriële werkgelegenheid in de stadsregio Rotterdam iets ondervertegenwoordigd (15% versus 19%). De werkgelegenheid in de commerciële dienstverlening is in de stadsregio Rotterdam relatief oververtegenwoordigd (57% in de stadsregio en 51% in Nederland). Het zal overigens duidelijk zijn dat de arbeidsplaatsen in Rotterdam niet alleen door Rotterdammers worden ingenomen. In de Rotterdamse haven bijvoorbeeld werken veel mensen uit naburige gemeenten die vaak veel dichter bij de haven wonen dan Rotterdammers.
Startende bedrijven en opgeheven bedrijven Het aantal startende en opgeheven bedrijven kan een indicatie vormen voor de dynamiek binnen de economie. Door het aantal starters en opheffingen te relateren aan het totaal aantal bedrijven ontstaat een beeld wat voor de drie deelgebieden vergelijkbaar is. 3 Tabel 4.2.3 Aandeel gestarte en opgeheven bedrijfsvestigingen (percentages ), stadsregio Rotterdam, 2001-2003
Starters
Grootstedelijke gemeenten
Groeistedelijke gemeenten Kleinstedeljike gemeenten Totaal
2001
11,8
10,0
7,0
10,7
2002
10,5
9,8
6,5
9,7
2003
9,7
9,3
6,6
9,2
Opheffingen
Grootstedelijke gemeenten
Groeistedelijke gemeenten Kleinstedeljike gemeenten Totaal
2001
11,5
9,7
7,1
10,5
2002
11,7
10,1
7,1
10,7
2003
13,3
10,4
8,4
12,0
Saldo
Grootstedelijke gemeenten
2001
0,3
0,3
-0,1
0,2
2002
-1,2
-0,3
-0,6
-1,0
2003
-3,5
-1,1
-1,8
-2,8
Groeistedelijke gemeenten Kleinstedeljike gemeenten Totaal
Bron: Kamer van Koophandel, Sociale Kaart, bewerking ABF Research
In zijn algemeenheid blijkt dat in de periode 2001-2003 het percentage starters jaarlijks wat terugloopt en het aantal opheffingen stijgt. In deze cijfers wordt de economische recessie weerspiegeld. Steeds minder ondernemers hebben voldoende vertrouwen in de economische ontwikkeling om een bedrijf te beginnen. Tegelijkertijd komen steeds meer bedrijven juist door de recessie in zwaar weer terecht wat opheffingen tot gevolg kan hebben.
3
De percentages zijn berekend door het aantal starters en opheffingen te delen op het totaal aantal bedrijven.
SOCIAAL ECONOMISCHE EFFECTRAPPORTAGE STADSREGIO ROTTERDAM
Het stijgende aantal opheffingen, gecombineerd met een dalend aantal starters doet zich in alle drie deelgebieden voor. Wat opvalt is dat de dynamiek in het aantal starters en het aantal opheffingen in de grootstedelijke gemeenten gedurende alle jaren het hoogste is. In de kleinstedelijke gemeenten is de dynamiek het geringst.
29
4.3
Werkloosheid
Geregistreerde werkzoekenden zonder baan als percentage van de bevolking Werkloosheid kan op verschillende wijzen worden gedefinieerd. In dit rapport worden cijfers van het Centrum voor Werk en Inkomen als bron gebruikt. Het CWI registreert alle mensen die bij haar staan ingeschreven als “geregistreerde werkzoekenden”. Een deel van de geregistreerde werkzoekenden heeft wel werk. Daarom is het zinvol om binnen de groep geregistreerde werkzoekenden de geregistreerde werkzoekenden zonder baan te onderscheiden. Dat doen we in dit rapport. Werkloosheid wordt gedefinieerd als het aandeel van de geregistreerde werkzoekenden zonder baan in de bevolking van 15-64 jaar (zie ook figuur 4.3.1). Figuur 4.3.1 Geregistreerde werkzoekenden zonder baan als percentage van de bevolking van 15-64 jaar 16 14
percentage
12 10 8 6 4 2 0 Grootstedelijke gemeenten
Groeistedelijke gemeenten 2003
SOCIAAL ECONOMISCHE EFFECTRAPPORTAGE STADSREGIO ROTTERDAM
30
Kleinstedelijke gemeenten
Totaal
2004
De cijfers maken duidelijk dat het werkloosheidspercentage in de grootstedelijke gemeenten veel hoger is dan in de kleinstedelijke gemeenten. In 2004 is 14% van de bevolking in de grootstedelijke gemeenten werkloos. Daarmee ligt de werkloosheid bovendien 3% boven het niveau van 2003. Ontwikkeling geregistreerde werkloosheid De ontwikkeling van de werkloosheid vormt een belangrijke graadmeter voor de sociaal-economische ontwikkeling van een gebied. In de stadsregio zijn in 2004 bijna 90.000 geregistreerde werkzoekenden zonder baan. Dit aantal ligt ruim 50% boven het aantal van 2000. Verreweg het grootste deel van de werkzoekenden zonder baan (74.000 mensen) woont in de grootstedelijke gemeenten.
Tabel 4.3.2 Ontwikkeling werkloosheid stadsregio Rotterdam 200
indexcijfer (1999=100)
180 160 140 120 100 80 2000
2001
2002
2003
Grootstedelijke gemeenten
Groeistedelijke gemeenten
Kleinstedelijke gemeenten
Totaal
2004
Aanvankelijk (van 2000 op 2001) daalde de werkloosheid overigens. De stijging in de werkloosheid heeft zich later voorgedaan, in de periode 2001-2004. In deze ontwikkeling wordt de economische recessie weerspiegeld. De ontwikkeling van de werkloosheid in de grootstedelijke gemeenten en de groeistedelijke gemeenten is in grote lijnen vergelijkbaar. Het is opmerkelijk dat de werkloosheid in de kleinstedelijke gemeenten veel sneller is opgelopen dan in de andere gemeenten. De werkloosheid ligt er in 2004 75% hoger dan in 2000. Hierbij moet wel ter relativering de opmerking worden gemaakt dat de stijging in de kleinstedelijke gemeenten in absolute zin beperkt blijft.
4.4
Inkomen
4
De inkomensgegevens zijn niet gecorrigeerd voor inflatie.
SOCIAAL ECONOMISCHE EFFECTRAPPORTAGE STADSREGIO ROTTERDAM
Inkomen per huishouden In de hoogte van het gemiddeld besteedbaar inkomen per huishouden4 blijken tussen de drie deelgebieden in de stadsregio duidelijke verschillen op te treden. Het inkomen is in de grootstedelijke gemeenten in 2002 10.000 euro lager dan in de kleinstedelijke gemeenten. Het verschil ten opzichte van 2000 is daarmee groter geworden. De groeistedelijke gemeenten nemen met ruim 30.000 euro een middenpositie in. In alle deelgebieden is het gemiddelde inkomen tussen 2000 en 2002 gestegen.
31
Figuur 4.4.1 Gemiddeld besteedbaar inkomen per huishouden, stadsregio Rotterdam Gem. besteedbaar inkomen per huishouden
40000 35000 30000 25000 20000 15000 10000 5000 0 Grootstedelijke gemeenten Groeistedelijke gemeenten 2000
Kleinstedelijke gemeenten
SRR totaal
2002
Een volgende figuur met betrekking tot de inkomens geeft weer welk deel van de huishoudens moet rondkomen van een laag inkomen.
SOCIAAL ECONOMISCHE EFFECTRAPPORTAGE STADSREGIO ROTTERDAM
32
Aandeel huishoudens met een laag inkomen
Figuur 4.4.2 Aandeel huishoudens met een laag inkomen
5
60 50 40 30 20 10 0 Grootstedelijke gemeenten
Groeistedelijke gemeenten 2000
Kleinstedelijke gemeenten
SRR totaal
2002
Het aandeel huishoudens met een laag inkomen vertoont eveneens een sterke samenhang met de deelgebieden. In de grootstedelijke gemeenten heeft ruim de helft van de huishoudens de beschikking over een laag inkomen. In de kleinstedelijke gemeenten is het aandeel huishoudens met een laag inkomen half zo groot. Overigens neemt het aandeel huishoudens met een laag inkomen in alle drie deelgebieden van 2000 op 2002 in zeer beperkte mate af. 5
Een laag inkomen wordt door het CBS gedefinieerd als dat inkomen waaronder 40% van de Nederlandse huishoudens valt.
4.5
Uitkeringen
Aansluitend op de informatie over het huishoudeninkomen volgt in deze paragraaf enige informatie over het aantal uitkeringsgerechtigden in de stadsregio Rotterdam. In de eerste figuur (figuur 4.5.1) is de ontwikkeling van het totaal aantal uitkeringsgerechtigden in de stadsregio Rotterdam opgenomen. Het gaat daarbij alleen om uitkeringen die door de gemeente worden betaald. WW’ers, WAO’ers, Wajong’ers en WAZ’ers zijn niet weergegeven. Deze uitkeringen worden niet door de gemeente betaald en volgen daarom in een aparte figuur. Uitkeringen kunnen op een reeks van wetten gebaseerd zijn. Een overzicht: • •
• • •
Uitkering op basis van de Algemene bijstands wet (Abw) Arbeidsongeschiktheidsuitkering (op basis van de wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering WAO, de wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen WAZ, en de wet arbeidsongeschikheidsverzekering jonggehandicapten WAJONG) Uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) Uitkering op basis van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) Uitkering op basis van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ).
Figuur 4.5.1 Totaal aantal gemeentelijke uitkeringsgerechtigden (ABW, IOAW, IOAZ) in de stadsregio Rotterdam, 2001-2004 60000
40000 30000 20000 10000 0 2001
2002
2003
2004
Grootstedelijke gemeenten
Groeistedelijke gemeenten
Kleinstedelijke gemeenten
SRR Totaal
Het aantal uitkeringsgerechtigden is in de periode 2001-2004 in de kleinstedelijke en groeistedelijke gemeenten redelijk stabiel. In de grootstedelijke gemeenten is na 2002 sprake van een zeer licht stijgend aantal uitkeringen. Uitkeringen op basis van de Werkloosheidswet (WW), de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), de wet arbeidsongeschikheidsverzekering jonggehandicapten (WAJONG) en de wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) zijn in figuur 4.5.2 weergegeven.
SOCIAAL ECONOMISCHE EFFECTRAPPORTAGE STADSREGIO ROTTERDAM
Aantal uitkeringen
50000
33
Figuur 4.5.2 Aantal WW-, WAO-, WAJONG, en WAZ uitkeringen in de periode 2001-2004 90000
Aantal uitkeringen
80000 70000 60000 50000 40000 30000 20000 10000 0 2001
2002
2003
2004
Grootstedelijke gemeenten
Groeistedelijke gemeenten
Kleinstedelijke gemeenten
SRR Totaal
In de groeistedelijke gemeenten en de kleinstedelijke gemeenten is het aantal uitkeringen vrij constant. Dat ligt in de grootstedelijke gemeenten anders. In de grootstedelijke gemeenten daalt het aantal uitkeringen tot 2002. Na 2002 is er echter sprake van een stijging van het aantal mensen met een WW, WAO, Wajong of WAZ uitkering. Nadere analyse van het achterliggende cijfermateriaal leert dat dit vooral wordt veroorzaakt door een stijgend aantal WW- uitkeringen. De verslechterende economische situatie vertaalt zich in een stijgend aantal werklozen met een WW-uitkering. De stijging in het aantal uitkeringen tekent zich zoals gezegd vooral af in de grootstedelijke gemeenten en in mindere mate in de groeistedelijke gemeenten en kleinstedelijke gemeenten. Hoewel gegevens over het opleidingsniveau van de uitkeringsgerechtigden ontbreken mag worden veronderstelt dat het gemiddeld lagere opleidingsniveau in de grootstedelijke gemeenten hier een rol speelt. Lager opgeleiden ondergaan over het algemeen eerder de gevolgen van een recessie dan hoger opgeleiden en worden eerder werkloos. SOCIAAL ECONOMISCHE EFFECTRAPPORTAGE STADSREGIO ROTTERDAM
34
4.6
Economie in de vier stadsregio’s
Een beperkt deel van de indicatoren die in dit hoofdstuk zijn besproken zijn ook beschikbaar voor de andere drie grootstedelijke gewesten in Nederland: Haaglanden, ROA en BRU. In de tabel wordt een overzicht gegeven. Tabel 4.6.1 Huishoudens met een laag inkomen (als % van totaal aantal huishoudens) en geregistreerde werkzoekenden zonder baan (als % 15-64 jarigen) in vier stadsregio’s 50 45 40 35
percentage
30 25 20 15 10 5 0 SRR
ROA
Huishoudens met laag inkomen als % tot. aantal hh, 2002
Haaglanden
BRU
Geregistreerde w erkzoekenden zonder baan als % 15-64 jarigen, 2004
Tabel 4.6.2 Vergelijking gemiddeld besteedbaar inkomen per huishouden in 2002 in vier stadsregio’s 32
31
inkomen (dzd. euro)
29
28
27
26
25 SRR
ROA
Haaglanden
BRU
Gemiddeld besteedbaar inkomen per huishouden 2002
Vergelijking met de andere drie stadsgewesten maakt duidelijk dat de Rotterdamse regio op alle drie indicatoren matig scoort. Het aandeel huishoudens met een laag inkomen is in het Rotterdamse met 45% het hoogste van de vier gewesten. Wel ligt dit getal in Amsterdam nagenoeg even hoog als die in Rotterdam. Wat na het voorgaande geen verbazing zal wekken is dat ook het gemiddeld inkomen per huishouden in Rotterdam laag is in vergelijking met de regio’s Utrecht, Amsterdam en Den Haag. In vergelijking
SOCIAAL ECONOMISCHE EFFECTRAPPORTAGE STADSREGIO ROTTERDAM
30
35
met de andere regio’s is tenslotte ook de geregistreerde werkloosheid met 11% in Rotterdam hoog te noemen. Amsterdam volgt op afstand met 7%.
SOCIAAL ECONOMISCHE EFFECTRAPPORTAGE STADSREGIO ROTTERDAM
36
4.7
Samenvatting: minder kansen in grootstedelijke gemeenten
De economische recessie heeft niet alleen in Nederland maar ook in de Rotterdamse regio toegeslagen. Vooral de grootstedelijke gemeenten hebben onder de recessie te lijden gehad. De ontwikkeling van de werkgelegenheid blijft in de grootstedelijke gemeenten dan ook achter bij de andere gemeenten. De recessie vertaalt zich in de hele stadsregio bovendien in een kleiner wordend aantal starters en een stijgend aantal opheffingen. De kwakkelende economie is de oorzaak van het feit dat de werkloosheid in de stadsregio redelijk snel stijgt. Geen van de deelgebieden ontkomt hieraan. Het grootste deel van de werkloosheid bevindt zich vanzelfsprekend in de grootstedelijke gemeenten. De werkloosheid in de gemeente Rotterdam is zelfs nog iets hoger dan gemiddeld in de grootstedelijke gemeenten. De inkomenspositie van de huishoudens in de stadsregio lijkt zich, ondanks de tegenvallende economische ontwikkeling, enigszins te verbeteren. Het gemiddeld huishoudeninkomen stijgt een klein beetje en het aandeel huishoudens met een laag inkomen neemt iets af. Wat echter niet uit het oog mag worden verloren is het feit dat in de grootstedelijke gemeenten meer dan de helft van de huishoudens een laag inkomen heeft. In de stad Rotterdam is dit probleem nog iets pregnanter: 54% van de huishoudens beschikt hier over een laag inkomen. Het aandeel mensen met een door de gemeente betaalde uitkering is in de grootstedelijke gemeenten ook hoger dan in de andere gemeenten. De groepen met een zwakke inkomenspositie zijn daarmee sterk geconcentreerd in de grootstedelijke gemeenten. Tabel 4.7.1 Samenvatting werkgelegenheid, werkloosheid en inkomen
Geregistreerde w erkloosheid % 15-64 jarigen, 2004 120 100
60 40 20 Aandeel door gemeente betaalde uitkeringen op bevolking 15-64 jaar
0
Aandeel huishoudens met laag inkomen 2002
Werkgelegenheid 2003 (index 1999=100)
Rotterdam
Grootstedelijke gemeenten
Kleinstedelijke gemeenten
SRR totaal
Groeistedelijke gemeenten
SOCIAAL ECONOMISCHE EFFECTRAPPORTAGE STADSREGIO ROTTERDAM
80
37
Gem. besteedbaar inkomen per huishouden. 2002
Tabel 4.7.2 Gemiddeld besteedbaar huishoudeninkomen in Rotterdam en de drie gebieden 40000 35000 30000 25000 20000 15000 10000 5000 0 Rotterdam
Grootstedelijke gemeenten
Groeistedelijke gemeenten
Kleinstedelijke gemeenten
SRR totaal
Gemiddeld besteedbaar inkomen per huishouden. 2002
De problemen concentreren zich daarmee binnen de grootstedelijke gemeenten: de werkloosheid is er relatief hoog, het gemiddeld inkomen is er laag en de werkgelegenheid ontwikkelt zich minder goed dan elders.
SOCIAAL ECONOMISCHE EFFECTRAPPORTAGE STADSREGIO ROTTERDAM
38
5
5.1
Thema Leefbaarheid en Veiligheid
Inleiding
Leefbaarheid en veiligheid komen in Rotterdam en in de andere grote steden steeds meer onder druk te staan. Het thema leefbaarheid en veiligheid staat sinds enige tijd boven aan de politieke agenda. Alle reden om in een apart hoofdstuk in te gaan op leefbaarheid en veiligheid in de stadsregio Rotterdam. De indicatoren met betrekking tot dit thema komen in paragraaf 5.2 aan de orde. De vergelijking tussen Rotterdam en de andere stadsgewesten volgt in paragraaf 5.3 waarna in paragraaf 5.4 met conclusies wordt besloten.
5.2
Leefbaarheid en veiligheid
SOCIAAL ECONOMISCHE EFFECTRAPPORTAGE STADSREGIO ROTTERDAM
Leefbaarheidindicatoren De leefbaarheid van een buurt laat zich niet eenvoudig omschrijven. Leefbaarheid heeft alles te maken met gevoel en is daardoor moeilijk meetbaar te maken. Wel kunnen een aantal sleutelvariabelen een indicatie geven van de leefbaarheid en van knelpunten die de leefbaarheid in gevaar kunnen brengen. In deze paragraaf worden een drietal indicatoren gebruikt. Het gaat in alle drie de gevallen om indicatoren die afkomstig zijn uit het Woning Behoefte Onderzoek (WBO) dat in 1998 en 2002 is uitgevoerd. In de eerste plaats wordt de tevredenheid met de directe woonomgeving gepresenteerd. Daarnaast is gemeten welk deel van de bevolking zich thuis voelt in een buurt. Als derde indicator is gekozen voor de angst om lastig gevallen of beroofd te worden. In het WBO is gemeten welk deel van de bevolking die angst voelt. Van de in het WBO beschikbare variabelen, geven deze drie indicatoren het best een indruk van de leefbaarheid.
39
Tabel 5.2.1 Kengetallen leefbaarheid SRR 1998 2002 Tevreden met woonomgeving
Thuis voelen
Angst lastig vallen of beroving
1998
2002
1998
2002
1998
2002
78,2
71,6
78,0
78,1
12,1
22,6
84,8
80,5
83,4
83,9
10,4
11,3
gemeenten
91,6
88,6
88,2
92,3
3,2
5,5
SRR Totaal
80,9
75,3
80,1
80,9
10,7
18,4
Grootstedelijke gemeenten Groeistedelijke gemeenten Kleinstedelijke
Ongeveer driekwart van de bevolking in de stadsregio Rotterdam toont zich tevreden met de woonomgeving. Dit aandeel is in de kleinstedelijke gemeenten (89%) overigens aanzienlijk hoger dan in de groeistedelijke gemeenten (81%) en grootstedelijke gemeenten (72%). Het feit dat de tevredenheid met de woonomgeving in de periode 1998-2002 vooral in de grootstedelijke gemeenten aanzienlijk is terug gelopen mag verontrustend worden genoemd en verdient zeker aandacht. Een grote meerderheid van de bevolking voelt zich thuis in zijn of haar woonbuurt. Voor de stadsregio als geheel komt dit aandeel op ruim 80% uit. In de grootstedelijke gemeenten ligt het percentage slechts een fractie lager (78%), in de groeistedelijke gemeenten voelt een iets groter deel van de bevolking zich thuis (92%). De bevolking van de kleinstedelijke gemeenten voelt zich bijna unaniem thuis (92%). Opmerkelijk genoeg is het deel van de bevolking dat zich thuis voelt in vergelijking met 1998 zelfs nog beperkt gestegen.
SOCIAAL ECONOMISCHE EFFECTRAPPORTAGE STADSREGIO ROTTERDAM
40
Bijna één op de vijf bewoners (18,4%) van de stadsregio is bang om lastig gevallen of beroofd te worden. Dit percentage loopt sterk uiteen binnen de drie gebieden in de stadsregio. In de grootstedelijke gemeenten is het aandeel van de bevolking dat angstig is veel hoger dan elders (23%). Dit ligt in de lijn der verwachting. Ter vergelijking in de kleinstedelijke gemeenten is slechts 6% van de bevolking hiervoor bang. Vooral in de grootstedelijke gemeenten blijkt de angst om overvallen te worden of te worden lastig gevallen snel toe te nemen. In de groeistedelijke gemeenten en kleinstedelijke gemeenten nemen angstgevoelens minder sterk toe. Voor alle duidelijkheid: het gaat hier om de angst om overvallen of lastig gevallen te worden. Deze cijfers zeggen in principe niets over de kans om feitelijk overvallen te worden. In de volgende paragraaf wordt kort ingegaan op harde misdaadcijfers. Veiligheid Het Algemeen Dagblad houdt de zogenaamde misdaadmeter bij. In deze misdaadmeter wordt het aantal geregistreerde misdaden genoteerd. In 2004 waren dat er in de stadsregio Rotterdam 80.000. Daarvan vond 81% (ruim 64.000) plaats in de grootstedelijke gemeenten. Duidelijk is dat in de grootstedelijke gemeenten het aantal misdaden in absolute aantallen groot is. Toch zeggen de aantallen nog niet zoveel over de kans om slachtoffer van een misdaad te worden. Om daar toch een idee van te krijgen presenteren we hier enkele aangifte gegevens uit de eerder opgestelde Sociale Kaart. Deze aangiftecijfers zijn bovendien gerelateerd aan het aantal inwoners. Binnen de aangiftecijfers worden drie categorieën onderscheiden: aangiften naar leefbaarheid, veiligheid en maatschappelijke integriteit. Aangiften naar leefbaarheid hebben onder andere betrekking op vernielingen, milieu-overtredingen en inbraken in bedrijven. Onder aangiften naar veiligheid vallen onder meer geweldsdelicten, zedenzaken en inbraken in woningen. De laatste categorie aangiften (maatschappelijke integriteit) handelt over bijvoorbeeld verkeersveiligheid, drugshandel en jeugdcriminaliteit.
Figuur 5.2.2 Aantal aangiften per 1000 inwoners in 2003 in de stadsregio Rotterdam 140
Aantal aangiften per 1000 inw.
120
100
80
60
40
20
0 Aangiften totaal
Grootstedelijke gemeenten
Aangiften leefbaarheid
Aangiften veiligheid
Groeistedelijke gemeenten
Aangiften maatschappelijk integriteit
Kleinstedelijke gemeenten
SRR Totaal
Het aantal aangiften per 1000 inwoners verschilt sterk van gebied tot gebied. In de grootstedelijke gemeenten is het aantal aangiften veel hoger dan in de andere gemeenten. Tevens wordt duidelijk dat dit verschijnsel vooral is terug te voeren op aangiften die verband houden met het thema veiligheid. Het aantal aangiftes rond dit thema is in de grootstedelijke gemeenten minimaal twee maal hoger dan elders in de stadsregio.
5.3
Leefbaarheid en de vier stadsregio’s
De indicatoren die afkomstig zijn uit het Woning Behoeften Onderzoek zijn ook voor de andere drie randstedelijke stadsgewesten beschikbaar. Dat geldt helaas niet voor de indicatoren die over veiligheid gaan. In tabel 5.3.1 zijn de scores voor de drie leefbaarheidsindicatoren voor de stadsgewesten weergegeven.
percentage
100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 1998
2002
1998
Tevreden met de w oonomgeving
2002
Thuis voelen
SRR
ROA
Haaglanden
1998
2002
Angst voor lastig vallen / beroving BRU
De Rotterdammers zijn in vergelijking met de inwoners van de andere grootstedelijke gemeenten iets minder vaak tevreden met hun woonomgeving. De verschillen zijn overigens beperkt. In drie van de vier stadsregio’s is de tevredenheid van 1998 op 2002 afgenomen. Dat is ook in Rotterdam het geval.
SOCIAAL ECONOMISCHE EFFECTRAPPORTAGE STADSREGIO ROTTERDAM
Tabel 5.3.1 Leefbaarheid in vier stadsregio’s
41
In alle vier stadsregio’s voelt een grote meerderheid van de bevolking zich thuis in zijn woonomgeving. De verschillen tussen de regio’s zijn beperkt. Alleen Utrecht onderscheidt zich in positieve zin. Echter, in de stadsregio Rotterdam is een in vergelijking met de andere regio’s groot deel van de bevolking bang om beroofd of lastig gevallen te worden. De groep mensen die angstig is, is bovendien in vier jaar tijd bijna verdubbeld in omvang; een ontwikkeling die in de andere grote steden veel minder pregnant is.
5.4
Samenvatting: leefbaarheid en veiligheid onder druk
Vooral in de grootstedelijke gemeenten in de stadsregio Rotterdam komt de leefbaarheid in steeds sterkere mate onder druk te staan. Hoewel een grote meerderheid van de bevolking zich wel thuis voelt in zijn of haar woonomgeving gaan gevoelens van onveiligheid in de grootstedelijke gemeenten een steeds belangrijkere rol spelen. Bovendien wordt helder dat het niet alleen om gevoelens van onveiligheid gaat, ook feitelijk is er wel degelijk wat aan de hand. Het aantal aangiften per 1000 inwoners is in de grootstedelijke gemeenten namelijk veel hoger dan elders. Tabel 5.4.1 Samenvatting indicatoren leefbaarheid en veiligheid 100 90 80 70 60 50 40 30 SOCIAAL ECONOMISCHE EFFECTRAPPORTAGE STADSREGIO ROTTERDAM
42
20 10 0 1998
2002
Tevreden met w oonomgeving % Grootstedelijke gemeenten
1998
2002
Voelt zich thuis in de buurt % Groeistedelijke gemeenten
1998
2002
Angst voor lastig vallen / beroving %
Kleinstedelijke gemeenten
SRR totaal
Tabel 5.4.2 Indicatoren leefbaarheid in 1998 en 2002, SRR
Tevreden met woonomgeving % 1998 100 80 Angst voor lastig vallen / beroving % 2002
60
Tevreden met woonomgeving % 2002
40 20 0
Angst voor lastig vallen / beroving % 1998
Voelt zich thuis in de buurt % 1998
Voelt zich thuis in de buurt % 2002 Grootstedelijke gemeenten
Groeistedelijke gemeenten
Kleinstedelijke gemeenten
SRR totaal
Tabel 5.4.3 Aangiften per 1000 inwoners, SRR, 2003
90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 Grootstedelijke gemeenten
Groeistedelijke gemeenten
Kleinstedelijke gemeenten
SRR totaal
SOCIAAL ECONOMISCHE EFFECTRAPPORTAGE STADSREGIO ROTTERDAM
aantal aangiften per 1000 inwoners
100
43
SOCIAAL ECONOMISCHE EFFECTRAPPORTAGE STADSREGIO ROTTERDAM
44
6
Bijlagen
Overzicht indicatoren Indicatoren
Grootstedelijke Groeistedelijke Kleinstedelijke SRR
bevolking 2004
gemeenten
Bevolking totaal Percentage bevolking leeftijd -15 jaar Percentage bevolking leeftijd 65+ jaar Bevolking allochtonen totaal Percentage bevolking allochtonen totaal Bevolking niet-Westerse allochtonen Percentage bevolking niet-Westerse allochtonen
gemeenten
gemeenten
totaal
781447
239389
172661
1193497
17,3
17,9
20,6
17,9
14,7
13,1
13
14,2
313695
48286
20483
382464
40,1
20,2
11,9
32
240724
25859
8655
275238
10,8
5
23,1
22427
11828
107226
9,3
9,4
6,9
9
Huishoudens totaal
385020
101787
67243
554050
Huishoudens eenpersoons
173903
29937
15082
218922
Percentage bevolking Westerse allochtonen
Percentage huishoudens eenpersoons Huishoudens met kinderen (incl. 1 ouder gezinnen) Percentage huishoudens met kinderen (incl 1 ouder gezin)
45,2
29,4
22,4
39,5
114033
39465
29145
182643
29,6
38,8
43,3
33
Saldo binnenlandse migratie totaal
-4132
-1131
2854
-2409
Saldo buitenlandse migratie totaal
1808
-118
-69
1621
SOCIAAL ECONOMISCHE EFFECTRAPPORTAGE STADSREGIO ROTTERDAM
30,8 72971
Bevolking westerse allochtonen
45
Grootstedelijke Groeistedelijke Kleinstedelijke Indicatoren jeugd 2004
gemeenten
Leerlingen basisonderwijs totaal Vestigingen basisonderwijs totaal Cumi-leerlingen Voortgezet Onderwijs
gemeenten
69102
gemeenten
22395
SRR totaal
18463
109960
248
81
76
405
11331
1562
120
13013
Cumi-leerlingen Voortgezet Onderwijs als % van totaal leerlingen VO Allochtone leerlingen met laagopgeleide ouders Percentage allochtone leerlingen met laagopgeleide ouders Leerlingen VMBO Leerlingen VMBO als % van totaal leerlingen VO
25,4
9,3
1,9
19,2
31644
3068
814
35526
45,9
13,6
4,4
33,4
10303
3979
1846
16128
23,1
23,6
29,7
23,8
Grootstedelijke Groeistedelijke Kleinstedelijke Indicatoren werk en werkloosheid 2004
gemeenten
gemeenten
gemeenten
SRR totaal
Opgerichte bedrijfsvestigingen
3318
767
639
4724
Opgeheven bedrijfsvestigingen
3617
792
582
4991
Banen totaal
385540
86475
58651
530666
Uitkeringen totaal (1+2+3.1+3.2)
104576
20874
9774
135224
ABW-uitkeringen (1)
47700
5380
1210
54290
AO-uitkeringen (2)
38538
11116
6365
56019
WAO-uitkeringen (2.1)
32745
9347
5100
47192
4811
1397
801
7009
981
372
464
1817
16578
3918
1989
22485
1760
460
210
2430
Wajong-uitkeringen (2.2) WAZ-uitkeringen (2.3) WW-uitkeringen (3.1) IOAW- en IOAZ-uitkeringen (3.2) Percentage geregistreerde werkzoekenden zonder baan totaal (% 15-64 jarigen) Geregistreerde werkzoekenden zonder baan, totaal SOCIAAL ECONOMISCHE EFFECTRAPPORTAGE STADSREGIO ROTTERDAM
46
14
6,6
3,5
11
74432
10850
4037
89319
Geregistreerde werkzoekenden zonder baan, tot 23 jaar
6055
923
215
7193
Geregistreerde werkzoekenden zonder baan, 23-40 jaar
32720
4176
1474
38370
Geregistreerde werkzoekenden zonder baan, 40 jaar e.o
35657
5751
2348
43756
Geregistreerde werkzoekenden zonder baan, fase 1
11298
2369
1105
14772
Geregistreerde werkzoekenden zonder baan, fase 2
19617
1876
606
22099
Geregistreerde werkzoekenden zonder baan, fase 3
6132
1409
537
8078
Geregistreerde werkzoekenden zonder baan, fase 4
27097
4099
1280
32476
Geregistreerde werkzoekenden zonder baan, nog te bepalen
10023
984
461
11468
Geregistreerde werkzoekenden zonder baan, overig / verkort
265
113
48
426
7212
1202
745
9159
41289
2824
631
44744
Geregistreerde werkzoekenden zonder baan, hooggekwalificeerden Geregistreerde werkzoekenden zonder baan, etnische minderheid
Grootstedelijke Groeistedelijke Kleinstedelijke gemeenten
Indicatoren inkomen 2002 Percentage huishoudinkomen laag Gemiddeld besteedbaar inkomen per huishouden, in 1000 euro
gemeenten
gemeenten
SRR totaal
51,4
33,6
25,9
45,1
25
31
35
27
Grootstedelijke Groeistedelijke Kleinstedelijke Indicatoren wonen 2004
gemeenten
Woningvoorraad totaal Nieuwbouw totaal Percentage nieuwbouw huur
gemeenten
gemeenten
SRR totaal
369534
101069
64263
534866
3223
880
1976
6079
38,2
12
20,3
28,6
Voorraad huursector
262735
51388
21311
335434
Voorraad koopsector
106844
49681
42952
199477
2303
209
76
2588
Onttrekkingen totaal Percentage nieuwbouw koop
61,8
88
79,7
71,4
87384
16625
4840
108849
2276
185
14
2475
Percentage nieuwbouw eengezinswoningen
27
70
87,1
52,8
Percentage nieuwbouw meergezinswoningen
73
30
12,9
47,2
Aantal huursubsidieontvangers Onttrekkingen huursector
Verkoop van huurwoningen
2507
562
134
3203
Huursubsidie-ontvangers: Primairen (huishoudens)
6625
1258
319
8202
Grootstedelijke Groeistedelijke Kleinstedelijke SRR Indicatoren leefbaarheid veiligheid Door politie geregistreerde misdaden
gemeenten
gemeenten
gemeenten
totaal
1998 2002
Percentage huishoudens "Tevreden met de woonomgeving"
64463
10455
5100
80018
1998
78,2
84,8
91,6
80,9
2002
71,6
80,5
88,6
75,3
1998
78
83,4
88,2
80,1
2002
78,1
83,9
92,3
80,9
1998
12,1
10,4
3,2
10,7
2002
22,6
11,3
5,5
18,4
2004 Percentage huishoudens "Voelt zich thuis in de buurt"
2004 Percentage huishoudens "Angst voor lastig vallen / beroving"
2004
SOCIAAL ECONOMISCHE EFFECTRAPPORTAGE STADSREGIO ROTTERDAM
2004
47