Federale Overheidsdienst (FOD) Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu
Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Departement Volksgezonheid
Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid Afdeling Epidemiologie
SOA-SURVEILLANCESYSTEEM VIA EEN PEILNETWERK VAN CLINICI IN BELGIE Jaarrapport 2006
DEFRAYE A. BUZIARSIST J. SASSE A.
IPH/ EPI REPORTS Nr. 2007/036
DEFRAYE A., SASSE A., BUZIARSIST J. SOI-surveillancesysteem via een peilnetwerk van clinici in België Afdeling Epidemiologie, September 2007, Brussel (België) Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid, IPH/EPI REPORTS N° 2007/036 Wettelijk depotnummer: D/2007/2505/39
Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid Dienst Epidemiologie Juliette Wytsmanstraat, 14 1050 Brussel België Tel.: 02.642.50.39 (A. Sasse) 02.642.57.05 (A. Defraye) 02.642.57.09 (J. Buziarsist) Fax: 02.642.54.10 E-mail:
[email protected] [email protected] [email protected] Website: www.iph.fgov.be/epidemio/aids
IPH/ EPI REPORTS Nr. 2007/036
INHOUDSOVERZICHT
DEEL I: RESULTATEN VAN HET PEILNETWERK VAN CLINICI SAMENVATTING
4
1
INLEIDING
5
2
METHODE
7
3
ACTIVITEIT EN SAMENSTELLING VAN HET PEILNETWERK IN 2006
9
4
VERDELING VAN DE SOA -DIAGNOSES
4.1 4.2 4.3 4.4 5 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 6
VERDELING NAAR TYPE VAN MEDISCHE SITE VERDELING NAAR GESLACHT EN LEEFTIJD VERDELING NAAR SEKSUELE GEAARDHEID AANLEIDING TOT DE CONSULTATIE EN SYMPTOMEN BESCHRIJVING VAN DE PATIËNTEN
11 11 12 14 15 17
VERDELING NAAR GESLACHT EN LEEFTIJD VERDELING NAAR WOONPLAATS, NATIONALITEIT EN NIVEAU VAN ONDERWIJS VERDELING NAAR RISICOFACTOREN HOUDING T.O.V. DE HIV-TEST SEROLOGIE VAN HEPATITIS B, HEPATITIS C EN SYFILIS BESCHRIJVING PER SOA –DIAGNOSE
6.1 CHLAMYDIA -INFECTIE EN PELVIC INFLAMMATORY DISEASE (PID) 6.1.1 DETERMINANTEN VAN DE INFECTIE 6.1.2 VERGELIJKING 2005-2006 6.1.3 INTERNATIONALE VERGELIJKING 6.2 GONORROE 6.2.1 DETERMINANTEN VAN DE INFECTIE 6.2.2 VERGELIJKING 2005-2006 6.2.3 INTERNATIONALE VERGELIJKING 6.3 SYFILIS 6.3.1 DETERMINANTEN VAN DE INFECTIE 6.3.2 VERGELIJKING 2005-2006 6.3.3 INTERNATIONALE VERGELIJKING 6.4 GENITALE WRATTEN 6.4.1 DETERMINANTEN VAN DE INFECTIE 6.4.2 VERGELIJKING 2005-2006 6.4.3 INTERNATIONALE VERGELIJKING 6.5 GENITALE HERPES 6.5.1 DETERMINANTEN VAN DE INFECTIE
1
17 18 19 22 23 25 25 25 26 28 29 29 31 32 33 33 34 36 37 37 38 39 40 40
6.5.2 VERGELIJKING 2005-2006 6.5.3 INTERNATIONALE VERGELIJKING 6.6 TRICHOMONASINFECTIE 6.6.1 DETERMINANTEN VAN DE INFECTIE 6.6.2 VERGELIJKING 2005-2006 6.7 LYMPHOGRANULOMA VENEREUM (LGV) 6.7.1 DETERMINANTEN VAN DE INFECTIE 6.7.2 INTERNATIONALE VERGELIJKING
41 41 42 42 42 43 43 44
7
SOA EN HIV CO-INFECTIE
45
8
VERGELIJKING MET ANDERE SOA -REGISTRATIEGEVENS IN BELGIË
47
8.1 PEILNETWERK VAN LABORATORIA VOOR MICROBIOLOGIE (17) 8.2 VERPLICHTE AANGIFTE AAN DE GEZONDHEIDSINSPECTIE (18,19) 8.3 SCREENING VAN BLOEDDONOREN DOOR HET RODE KRUIS
47 48 48
9
49
DISCUSSIE
10 CONCLUSIE
51
11 BIJLAGEN
53
11.1 REGISTRATIEFORMULIER EN DIAGNOSECRITERIA 11.2 LIJST VAN DEELNEMENDE ZIEKENHUIZEN EN DIENSTEN 11.3 REFERENTIES
53 59 60
DEEL II: SPECIFIEKE ONDERZOEKEN M.B.T. SOA IN BELGIE 1
INLEIDING
65
2 HOE MOET SOA-REGISTRATIE IN DE HUISARTSPRAKTIJK WORDEN GEORGANISEERD IN DE OGEN VAN PATIÊNTEN?
67
3 SCREENING EN OPVOLGING VAN SOA EN HIV BIJ DE MEDISCHE DIENST “ENTRE 2”, VESTIGING BRUSSEL
69
4 MOET ER GESCREEND WORDEN VOOR CHLAMYDIA TRACHOMATIS BIJ MANNEN?
71
5 6
DE ZELBEVESTIGING IN SEKSUELE EN AFFECIEVE RELATIES BIJ JONGEREN
75
ANTICONCEPTIE BIJ JONGEREN
79
7 “SEXUAL TASTE” GEMEENSCHAPPEN, PREVENTIECULTUREN EN INDIVIDUEEL SEKSUEEL RISICOGEDRAG BIJ MANNEN DIE SEKS HEBBEN MET MANNEN IN VLAANDEREN: EN EXPLORATIEVE STUDIE 83 -2-
DEEL I: RESULTATEN VAN HET PEILNETWERK VAN CLINICI Defraye A, Sasse A
Het programma SOA/HIV -surveillance van het WIV wenst alle artsen te bedanken die bijgedragen hebben tot de aanlevering van de gegevens voor deze studie.
-3-
DEEL I : RESULTATEN VAN HET PEILNETWERK VAN CLINICI
Samenvatting De heropleving van sommige Seksueel Overdraagbare Aandoeningen (SOA) geobserveerd in West -Europa eind jaren ’90 heeft benadrukt dat het noodzakelijk is om over meer informatie te beschikken betreffende de verdeling, de evolutie en de determinanten van deze infecties. Het peilnetwerk van clinici voor SOA -surveillance in België, opgestart in oktober 2000, bestaat uit vrijwillig deelnemende gynaecologen, dermatologen, huisartsen, internisten, urologen, centra voor seksuele voorlichting en familiale planning, SOA -klinieken en medische studentencentra. Begin 2007 bestaat het netwerk uit 49 deelnemende sites, verspreid over het land. Nieuwe SOA –episodes worden door de vaststellende arts geregistreerd en maandelijks opgestuurd naar het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (WIV), afdeling epidemiologie. De doelstellingen zijn om risicogroepen te identificeren voor preventie en in een later stadium ook trends in SOA –incidentie op te volgen. In 2006 werden 335 SOA –diagnoses geregistreerd bij 317 mannen en 322 SOA – diagnoses bij 296 vrouwen. Bij 7% van de patiënten werden meerdere SOA tegelijk gediagnosticeerd (N=43). Meer dan de helft (54%) van de mannelijke patiënten was homo/biseksueel (MSM1). Chlamydia was de meest frequente SOA –diagnose bij vrouwen, syfilis bij MSM en genitale wratten bij heteroseksuele mannen. Chlamydia wordt vaker vastgesteld bij jonge vrouwen (15-24 jaar) in vergelijking tot bij oudere vrouwen, terwijl syfilis meer wordt vastgesteld bij mannen tussen 35 en 44 jaar oud. Voor 67% van alle geregistreerde patiënten was de HIV –status gekend; 22% onder hen was HIV –positief (N=92), waaronder vooral MSM (N=83). Uit een vergelijking van de jaren 2005 en 2006 blijkt dat er een significante daling is in het aantal geregistreerde syfilisdiagnoses (vooral onder MSM); de syfilisincidentie bij MSM lijkt te stabiliseren maar ligt nog steeds hoger dan voor 2001 toen een belangrijke stijging van het aantal gevallen werd waargenomen. Anderzijds tonen de resultaten uit dit surveillancenetwerk wel een stijging in het aantal gonorroe- en Chlamydiadiagnoses bij MSM tussen 2005 en 2006 (niet statistisch significant). Ook bij vrouwen wordt een toename van het aantal Chlamydiadiagnoses geobserveerd. De aanzienlijke proportie van HIV –positieve MSM gediagnosticeerd met een nieuwe SOA –episode is onrustwekkend; aangepaste preventie is noodzakelijk. De toenemende trend van Chlamydia bij vrouwen en de determinanten hiervan dienen nader te worden onderzocht. Ondertussen kunnen campagnes worden aanbevolen om het bewustzijn voor deze infectie in de algemene populatie te verhogen. Vanuit het standpunt van volksgezondheid is het belangrijk dat de SOA -surveillance wordt geïntensifieerd en verbeterd om kerngegevens te kunnen verzamelen die leiden tot een meer doelgerichte aanpak van de preventie.
1
MSM: Mannen die Seks hebben met Mannen
4
DEEL I : RESULTATEN VAN HET PEILNETWERK VAN CLINICI
1
Inleiding
Van 1990 tot 1996 nam de afdeling Epidemiologie van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (WIV) deel aan een Europees project: "European Networks for the Surveillance of HIV Infections in Sentinel populations of Sexually Transmittable Disease (STD) patients. A Concerted Action Project of the European Union (Division for Research) Brussels". Bij de evaluatie van dit project in april 1998 waren de deelnemende artsen bereid mee te werken aan de uitbouw van een SOA (Seksueel Overdraagbare Aandoeningen) surveillancesysteem in België(1) verder benoemd als "SOA -surveillancesysteem via een peilnetwerk van clinici in België". Andere gegevens voor België in verband met de SOA-bevraging komen hoofdzakelijk van twee bronnen. Enerzijds is er de verplichte aangifte wat betreft gonorroe, syfilis en hepatitis B zowel voor de Vlaamse gemeenschap als voor de Franse gemeenschap. Anderzijds is er het Netwerk van Laboratoria voor Microbiologie (peillaboratoria) die de trends betreffende N. gonorrhoeae (gonorroe) en C. trachomatis (chlamydia) wekelijks registreren sinds 1986. Sinds 2001 is ook T. pallidum (syfilis) opgenomen in dit laatste opvolgingssysteem. Beide bronnen bieden weinig specifieke epidemiologische gegevens. Voor 2000 bestond er in België nog geen surveillancesysteem dat informatie over andere SOA -diagnoses dan de hierboven vermelde registreerde, in het bijzonder over bepaalde SOA die het meest worden gediagnosticeerd in België, zoals genitale wratten. Bovendien is het verzamelen van informatie over seksueel gedrag en risicofactoren essentieel voor het plannen van preventiestrategieën. Het peilnetwerk biedt dus gegevens waarnaar preventieorganisaties en studenten vragen en antwoordt eveneens op vragen die artsen zich stellen over SOA en de evolutie van SOA in België. Dit rapport is samen met vorige SOA -rapporten, andere publicaties van het SOA peilnetwerk en informatie over de HIV/AIDS -surveillance in België te raadplegen op de website www.iph.fgov.be/epidemio/aids. Dit SOA -rapport bestaat uit twee delen. In het tweede deel worden andere studies m.b.t. SOA in België besproken. Deze studies leveren relevante bijkomende informatie, wat toelaat om de situatie rond SOA in dit land beter te begrijpen. Aangezien de overdracht van HIV bij bepaalde SOA is verhoogd(2), is de opvolging van SOA ook een belangrijk element binnen het kader van de epidemiologie van HIV/AIDS, en draagt bij aan de ondersteuning van volksgezondheidsinterventies.
-5-
DEEL I : RESULTATEN VAN HET PEILNETWERK VAN CLINICI
De opvolging van SOA via een peilnetwerk van artsen biedt de gelegenheid om de informatie van de peillaboratoria en de verplichte aangifte aan te vullen. De resultaten van dit rapport vormen een aanzet om op langere termijn trends van SOA in België te kunnen bestuderen. Daarnaast zullen deze ons toelaten een vergelijking te maken met gegevens van andere Europese landen. België maakt deel uit van het ESSTI (European Surveillance of STI)-netwerk, opgericht in 2001. ESSTI is een werkgroep samengesteld uit verantwoordelijken voor SOA -surveillance en microbiologen uit SOA referentiecentra van 25 landen. De doelstellingen van dit netwerk zijn samenwerking, kwaliteitsverhoging en facilitatie van informatieverspreiding. In april 2003 lanceerde ESSTI een waarschuwing- en responssysteem om onverwachte SOA -opstoten tijdig te detecteren, ESSTI alert genaamd. De informatie verzameld door dit systeem wordt gecommuniceerd aan alle ESSTI –medewerkers en wordt gepubliceerd in een driemaandelijks feedbackrapport. Meer informatie is terug te vinden op de website www.essti.org.
-6-
DEEL I : RESULTATEN VAN HET PEILNETWERK VAN CLINICI
2
Methode
De hiernavolgende gegevens werden ingezameld via een Belgisch peilnetwerk van gynaecologen, dermatologen, huisartsen, internisten, urologen, centra voor seksuele voorlichting en familiale planning, SOA -klinieken en medische studentencentra. Een "site" kan een privé praktijk van één of meerdere artsen zijn of een dienst van een ziekenhuis of een medisch centrum waar één of meerdere artsen werken. De registratie gebeurt op vrijwillige basis. Een pilootstudie werd gedurende de maanden mei en juni 2000 opgezet(3). Uitgaande van de praktijken die deelnamen aan de pilootstudie heeft het WIV het netwerk uitgebreid. Alle artsen die hadden deelgenomen aan het Europees project werden aangeschreven. Verder werd ook contact genomen met de beroepsvereniging van de Belgische verloskundigen en gynaecologen. Ook persoonlijke contacten hebben bijgedragen tot het uitbreiden van het bestaande netwerk. Het SOA -surveillancesysteem is gebaseerd op een registratie van de gevallen gediagnosticeerd tijdens de consultatie. Aanvankelijk werd slechts gedurende vier maanden per jaar geregistreerd, namelijk van 1 oktober tot en met 31 januari. De bedoeling hiervan was de extra werklast die deelnemende artsen zouden ervaren te beperken. Na drie jaar functioneren en overleg met de deelnemende artsen werd besloten de registratieperiode te verlengen. Voor de vierde en vijfde registratieperiode werd de registratie uitgebreid naar 6 maanden per jaar, namelijk van 1 oktober tot en met 31 maart. In januari 2005 werd uiteindelijk beslist om vanaf dit jaar aan continue registratie te doen. Volgende SOA worden geregistreerd: chlamydia-infectie, gonorroe, trichomonasinfectie, herpes genitalis-infectie, syfilis, genitale wratten (HPV-infectie) of condylomen, PID (Pelvic Inflamatory Disease) en schaamluizen of pediculosis pubis. Tenslotte is er plaats voorzien voor de registratie van andere niet nader gespecificeerde SOA zoals Lymphogranuloma venereum (LGV), chancroïd en donovanosis (Granuloma inguinale). Bacteriële vaginose en vaginale schimmelinfecties worden niet beschouwd als SOA. In 2006 werd ook acute hepatitis C via seksuele overdracht bij homo/biseksuele mannen toegevoegd. Sommige infectieziekten, zoals twee laatstgenoemde, worden dus toegevoegd aan het registratieformulier tengevolge observaties in andere landen en in eigen land. Een nieuw geval van SOA wordt gedefinieerd als zijnde een patiënt die consulteert voor een nieuwe of eerste periode van één of meerdere geselecteerde SOA, ongeacht of deze patiënt in eerste instantie consulteert voor een SOA -klacht of niet. De diagnoses vastgesteld bij een patiënt die consulteert voor een zwangerschap of voor een SOA screening tellen mee. Patiënten met recidiverende herpesinfectie of genitale wratten zijn uitgesloten. Alleen een primo -infectie wordt geregistreerd voor die SOA. Voor Chlamydia, gonorroe en syfilis worden vanaf 2007 ook re -infecties geregistreerd. Volgende epidemiologische variabelen worden genoteerd voor iedere patiënt: geboortejaar, geslacht, nationaliteit, woonplaats in België en scholingsgraad. Hierna noteert de arts de reden van de consultatie (dit betekent; of de SOA al dan niet het motief is voor de consultatie), het symptoom of de klacht en de gestelde diagnose. Voor de diagnoses genitale wratten, PID en schaamluizen worden geen specifieke symptomen gevraagd. -7-
DEEL I : RESULTATEN VAN HET PEILNETWERK VAN CLINICI
De arts heeft ook de mogelijkheid een symptoom alsook een pathogeen agens in te vullen indien deze niet vooraf gedefinieerd zijn op het formulier. De diagnostische criteria per SOA staan vermeld op het registratieboekje (zie bijlage). De volgende gedragsvariabelen worden geregistreerd: seksuele geaardheid, aantal partners gedurende de laatste zes maanden, prostitutie, druggebruik, seksueel contact met een prostituee of/en drugverslaafde. Er is ook de mogelijkheid om aan te geven of de vermoedelijke besmetting in België of in het buitenland heeft plaatsgevonden. Tenslotte wordt de serologische status van de patiënt wat betreft Humaan Immunodeficiënt Virus (HIV), Hepatitis B virus (HBV), Hepatitis C Virus (HCV) en syfilis ook geregistreerd. Het peilnetwerk wordt maandelijks aangeschreven en de registratieformulieren/boekjes worden maandelijks opgestuurd (zie bijlage: voorbeeld van registratieformulier). In februari wordt een herinneringsbrief opgestuurd naar de artsen waarvan nog registratieboekjes ontbreken. Indien nodig (b.v. wanneer er geen registratieboekjes zijn toegestuurd) worden de artsen telefonisch gecontacteerd. De gegevensinvoer gebeurt anoniem. Indien belangrijke gegevens ontbreken wordt telefonisch, schriftelijk of per e-mail naar de bijkomende informatie gevraagd. De gegevens worden geanalyseerd met behulp van het statistische pakket SPSS en worden voorgesteld en beschreven in een jaarlijks rapport.
-8-
DEEL I : RESULTATEN VAN HET PEILNETWERK VAN CLINICI
3
Activiteit en samenstelling van het peilnetwerk in 2006
Begin 2007 bestaat het netwerk uit 49 sites, waarvan er 47 hebben geregistreerd in 2006. De samenstelling van de 47 sites die gedurende het jaar 2006 hebben deelgenomen is de volgende: dermatologen 16 sites, huisartsen 13 sites, gynaecologen 6 sites, centra voor seksuele voorlichting en familiale planning 4 sites, medische studentencentra 3 sites, internisten 3 sites, urologen 1 site en SOA-kliniek (SOAconsultatie van het Instituut voor Tropische Geneeskunde (ITG)) 1 site. Vier van de 47 sites registreerden niet gedurende de volle 12 maand: Eén site ging niet akkoord met de continue registratie omwille van de extra werklast en blijft 6 maand per jaar registreren zoals voorheen van toepassing was, namelijk gedurende de maanden januari, februari, maart en oktober, november, december. Eén nieuwe site werd gerekruteerd in 2006; deze ving de registratie aan in maart. Tenslotte konden 2 sites gedurende enkele maanden niet registreren in 2006 vanwege collega-wissels. De 47 deelnemende praktijken zijn gesitueerd in volgende provincies: 11 sites in de regio Brussel, 7 sites in Antwerpen, 6 sites in Oost-Vlaanderen, 7 sites in Henegouwen, 6 sites in Luik, 3 sites in West-Vlaanderen, 2 sites in Waals-Brabant, 2 sites in VlaamsBrabant, 1 site in Limburg, 1 site in Namen en 1 site in Luxemburg. In Figuur 1 wordt de verdeling van het aantal deelnemende sites in 2006 per provincie en per miljoen inwoners weergegeven. Dit geeft een idee van de geografische spreiding van het peilnetwerk. Fig. 1 : verdeling van het aantal deelnemende sites in 2006 per provincie en per miljoen inwoners
-9-
DEEL I : RESULTATEN VAN HET PEILNETWERK VAN CLINICI
- 10 -
DEEL I : RESULTATEN VAN HET PEILNETWERK VAN CLINICI
4
Verdeling van de SOA -diagnoses
4.1
Verdeling naar type van medische site
In 2006 werden er bij 47 deelnemende sites 613 patiënten met één of meerdere SOA gediagnosticeerd. Het totaal aantal gediagnosticeerde SOA bedraagt 657. Er is per maand geen grote variatie gevonden in het aantal geregistreerde SOA-diagnoses. Figuur 2 geeft een idee van de verdeling van de verschillende SOA-diagnoses naar type van medische site. Pediculosis pubis en andere SOA-diagnoses zijn niet in deze figuur opgenomen vanwege de kleine aantallen. Wat opvalt, is dat bij dermatologen vooral genitale wratten worden gediagnosticeerd (69% van de SOA). Meer dan de helft (52%) van alle geregistreerde condyloomdiagnoses komt van dermatologen. Meer dan de helft van de syfilisdiagnoses wordt in de SOA -kliniek gediagnosticeerd (52%). Eén vijfde (20%) van alle geregistreerde syfilisdiagnoses komt van de dermatologen. Chlamydia -infecties worden in alle types van medische sites gediagnosticeerd; opvallend in 2006 is het grote aandeel chlamydia –infecties geregistreerd in de SOA -kliniek (23% van alle geregistreerde chlamydiadiagnoses). De centra voor familiale planning en seksuele voorlichting en de medische studentencentra hebben respectievelijk 20% en 16% van de Chlamydia -infecties geregistreerd in 2006. Uit de grafiek blijkt dat er grote verschillen bestaan per medische site. De verdeling van de SOA -diagnoses wordt dus sterk bepaald door het relatieve aandeel van het type medische sites.
140 120
PID
100
condylomen
80
herpes
60
trichomonas
40
syfilis
20
gonorroe
0 lo ge n hu isa rt se gy n na ec ol og en ur ol fam og ilia en le p st lan ud nin en g te nc en tr um SO Akl ini ek in te rn ist en
chlamydia
m at o de r
Aantal geregistreerde diagnoses
Fig. 2 : verdeling van de verschillende SOA -diagnoses naar type van medische site (2006)
Type van medische site
- 11 -
DEEL I : RESULTATEN VAN HET PEILNETWERK VAN CLINICI
4.2
Verdeling naar geslacht en leeftijd
Bij de vrouw worden Chlamydia -infectie (48%) en genitale wratten of condylomen (22%) het meest gediagnosticeerd. Bij de man worden syfilis (26%) en genitale wratten (26%) het meest gediagnosticeerd (Figuur 3 en Tabel 1).
V LG
s
sis
PI D
Vrouwen (N=322)
Pe dic
ulo
G
on or ro Tr e ic h om on as
er pe s H
fili s Sy
am
Ch l
Co nd
yd ia
Mannen (N=335)
pu bi
175 150 125 100 75 50 25 0 ylo m en
Aantal geregistreerde SOA
Fig. 3 : verdeling van de SOA -diagnoses naar geslacht (2006)
SOA-diagnose
Chlamydia -infecties en genitale wratten zijn de meest voorkomende SOA bij mannen en vrouwen samen (tabel 1). Tabel 1: verdeling volgens geslacht en totaal van de gerapporteerde SOA -diagnoses (2006) SOA-diagnose Mannelijk Vrouwelijk Totaal Chlamydia-infectie 69 (20,6%) 155 (48,1%) 224 (34,1%) Gonorroe 61 (18,2%) 12 (3,7%) 73 (11,1%) Syfilis 87 (26,0%) 4 (1,2%) 91 (13,9%) Trichomonasinfectie 21 (6,5%) 21 (3,2%) Herpes 17 (5,1%) 23 (7,1%) 40 (6,1%) Genitale wratten 87 (26,0%) 72 (22,4%) 159 (24,2%) PID 33 (10,2%) 33 (5,0%) Pediculosis pubis 5 (1,5%) 2 (0,6%) 7 (1,1%) Andere (LGV) 9 (2,7%) 9 (1,4%) N=335 (100%) N=322 (100%) N=657 (100%) Totaal
Bij 26 vrouwen en 16 mannen werden op hetzelfde moment 2 verschillende SOA gediagnosticeerd (7% van alle geregistreerde patiënten). Eén man vertoonde 3 verschillende SOA (syfilis, gonorroe en LGV) op hetzelfde moment. Bij 14 van de 26 vrouwen (54%) kwam de combinatie van chlamydia en PID voor.
- 12 -
DEEL I : RESULTATEN VAN HET PEILNETWERK VAN CLINICI
Figuur 4 toont de verdeling van de meest frequent gerapporteerde SOA -diagnoses naar geslacht en leeftijdscategorie. Het verschil naar geslacht in deze leeftijdsverdeling valt meteen op. Bij de mannen is de leeftijdscategorie 25-34 jaar het frequentst vertegenwoordigd voor zowel chlamydia (35%), gonorroe (46%) als genitale wratten of condylomen (34%). Syfilisdiagnoses zijn echter het meest frequent in de leeftijdscategorie 35-44 jaar (44%). In de jongere leeftijdscategorie (15-24 jaar) zijn genitale wratten het meest frequent. Bij de vrouwen zijn de jongere leeftijdscategorieën duidelijk het hoogst vertegenwoordigd, vooral voor Chlamydia -infecties (51% in de leeftijdscategorie 15-24 jaar). Fig. 4 : verdeling van de meest frequent gerapporteerde SOA -diagnoses naar geslacht en leeftijdscategorie (2006)
40 chlamydia
30 diagnoses
Aantal geregistreerde SOA-
Geslacht: mannen
gonorroe
20
syfilis
10
condylomen
0 15-24 jaar 25-34 jaar 35-44 jaar 45-54 jaar >=55 jaar Leeftijdscategorie
100 80 diagnoses
Aantal geregistreerde SOA-
Geslacht: vrouwen
chlamydia
60
condylomen
40
PID
20 0 15-24 jaar 25-34 jaar 35-44 jaar 45-54 jaar >=55 jaar Leeftijdscategorie
- 13 -
DEEL I : RESULTATEN VAN HET PEILNETWERK VAN CLINICI
4.3
Verdeling naar seksuele geaardheid
Bij de mannen ziet de verdeling van de SOA -diagnoses er anders uit bij opsplitsing naar seksuele geaardheid (figuur 5). Deze bespreking betreft enkel de gevallen voor wie de seksuele geaardheid is gekend (N=311; 93%). Bij homoseksuele mannen is syfilis het meest frequent, gevolgd door gonorroe. Zesentachtig percent van de syfilisdiagnoses bij mannen betreft homo/biseksuele mannen. Bij heteroseksuele mannen zijn genitale wratten het meest frequent, gevolgd door chlamydia. Zeventig percent van de genitale wratten werden gediagnosticeerd bij heteroseksuele mannen.
80 70 60 50 40 30 20 10 0
homo/biseksueel (N=186)
SOA-diagnose
- 14 -
V LG
he rp di es cu lo sis pu bi s pe
am yd ia go no rr oe
ch l
co n
dy lo
s
m en
heteroseksueel (N=125)
sy fili
Aantal geregistreerde SOA-diagnoses
Fig. 5 : verdeling van de SOA -diagnoses bij mannen naar seksuele geaardheid, indien gekend (2006)
DEEL I : RESULTATEN VAN HET PEILNETWERK VAN CLINICI
4.4
Aanleiding tot de consultatie en symptomen
Tabel 2 toont de verdeling van de SOA -diagnoses volgens geslacht en volgens het motief van de consultatie voor de patiënten voor wie dit motief is gekend. Deze informatie is beschikbaar voor 59% van de SOA –diagnoses bij vrouwen (N=190) en voor 37% van de SOA –diagnoses bij mannen (N=123). Tabel 2 : verdeling van de SOA -diagnoses volgens geslacht en volgens motief van de consultatie indien gekend (2006) SOA-diagnose Mannelijk Vrouwelijk Consult voor Consult Consult voor Consult een SOAomwille van een SOAomwille van klacht andere reden klacht andere reden dan SOAdan SOAklacht klacht Chlamydia-infecties 12 (52,2%) 11 (47,8%) 28 (26,2%) 79 (73,8%) Gonorroe 20 (90,9%) 2 (9,1%) 3 (60,0%) 2 (40,0%) Syfilis 9 (30,0%) 21 (70,0%) 1 (33,3%) 2 (66,7%) Trichomonasinfectie 3 (37,5%) 5 (62,5%) Genitale herpesinfectie 7 (70,0%) 3 (30,0%) 6 (60,0%) 4 (40,0%) Condylomen 31 (83,8%) 6 (16,2%) 30 (73,2%) 11 (26,8%) PID 9 (56,3%) 7 (43,8%) Pediculosis pubis 1 (100,0%) Totaal N=80 N=43 N=80 N=110 (65,0%) (35,0%) (42,1%) (57,9%)
Bij vrouwen werd in meer dan de helft (58%) van deze gevallen (N=110) een SOA diagnose gesteld tijdens een consultatie waarvan de aanleiding niet een SOA -klacht betrof; bij mannen betreft dit 35% (N=43). Vooral Chlamydia -infecties bij vrouwen worden vaak gediagnosticeerd ter gelegenheid van een consultatie met een ander motief dan een SOA -klacht (b.v. screening, consultatie voor een zwangerschap); bij bijna drie op vier (74%) van deze diagnoses is dit het geval. Opmerkelijk is dat 70% van de syfilisdiagnoses bij mannen werd gesteld tijdens een consultatie omwille van een andere reden dan een specifieke SOA -klacht. Gonorroe is de SOA waarvoor het vaakst geconsulteerd wordt met een specifiek symptoom, meer bepaald bij mannen (91%). Ook voor genitale wratten en genitale herpes wordt meestal geconsulteerd omwille van de specifieke symptomen, zowel bij vrouwen als bij mannen.
- 15 -
DEEL I : RESULTATEN VAN HET PEILNETWERK VAN CLINICI
Tabel 3 toont de verdeling van de symptomen per SOA-diagnose en naar geslacht. Zoals vermeld in de beschrijving van de methode, worden voor de diagnose van genitale wratten, PID en schaamluizen of pediculosis pubis geen specifieke symptomen gevraagd. “Niet gespecificeerd” betekent ofwel andere symptomen dan de vermelde, ofwel afwezigheid van symptomen. Tabel 3 : verdeling van de symptomen per SOA -diagnose en naar geslacht (2006) SOAdiagnose
Mannelijk uretritis
Chlamydia Gonorroe Syfilis Herpes
45 (65,2%) 53 (86,9%) 1 (5,9%)
proctitis 9 (13,0%) 7 (11,5%) 5 (5,7%) 5 (29,4%)
genitale ulcus 22 (25,3%) 10 (58,8%)
Vrouwelijk niet gespecificeerd 15 (21,7%) 1 (1,6%) 60 (69,0%) 1 (5,9%)
Trichomonas LGV
1 (11,1%)
8 (88,9%)
-
-
- 16 -
uretritis
cervicitis
4 (2,6%) 1 (8,3%)
87 (56,1%) 7 (58,3%)
-
-
1 (4,3%) 2 (9,5%)
8 (34,8%) 17 (81,0%)
genitale ulcus 2 (50,0%) 12 (52,2%) -
niet gespecificeerd 64 (41,3%) 4 (33,3%) 2 (50,0%) 2 (8,7%) 2 (9,5%)
DEEL I : RESULTATEN VAN HET PEILNETWERK VAN CLINICI
5
Beschrijving van de patiënten
5.1
Verdeling naar geslacht en leeftijd
In 2006 betroffen de SOA -diagnoses geregistreerd door het peilnetwerk 317 mannen en 296 vrouwen. De man/vrouw verhouding is 1,1. Er zijn dus ongeveer evenveel mannelijke als vrouwelijke patiënten, maar in de leeftijdscategorie van de jongeren (1524 jaar) zijn er 4 keer zoveel vrouwen als mannen vertegenwoordigd. Figuur 6 illustreert de verdeling van de SOA -patiënten naar geslacht en leeftijdscategorie. SOA worden het vaakst gediagnosticeerd bij personen tussen 20 en 29 jaar oud. Bij de vrouwen is de leeftijdscategorie van 20 tot 24 jaar het hoogst vertegenwoordigd (30%), bij mannen is dat die van 35 tot 39 jaar (21%).
140 120 100 80
vrouwen (N=296) mannen (N=317)
14
jaa r 15 -1 9 jaa r 20 -2 4 jaa r 25 -2 9 jaa r 30 -3 4 jaa r 35 -3 9 jaa r 40 -4 4 jaa r 45 -4 9 jaa r 50 -5 4 jaa r 55 -5 9 jaa r >= 60 jaa r
60 40 20 0
<=
Aantal geregistreerde SOA-patiënten
Fig. 6 : verdeling van de patiënten volgens geslacht en leeftijdscategorie (2006)
Leeftijdscategorie
Als bovenstaande verdeling wordt bekeken per type van medische site, dan valt deze verdeling enigszins anders uit voor bepaalde specialismen of centra. In de centra voor seksuele voorlichting en familiale planning en in de medische studentencentra ligt de man/vrouw ratio lager (rond 0,2). De gynaecologen diagnosticeren uitsluitend vrouwelijke patiënten. De urologen diagnosticeren uitsluitend mannelijke SOA -patiënten. Bij de dermatologen en in de SOA -kliniek worden vooral mannelijke SOA -patiënten gediagnosticeerd; dit betreft respectievelijk 82% en 92% van de SOA -patiënten die deze sites registreerden in 2006. De internisten en de huisartsen zien ongeveer evenveel mannelijke als vrouwelijke SOA -patiënten. Voor de patiënten geregistreerd door de internisten ligt de hoogst vertegenwoordigde leeftijdscategorie iets hoger voor de vrouwen (30-34 jaar) en iets lager voor de mannen (25-29 jaar). Ook voor de mannelijke patiënten geregistreerd door huisartsen is de leeftijdscategorie 25-29 jaar het hoogst vertegenwoordigd. Voor de andere types van medische site is de verdeling van de patiënten naar leeftijdscategorie per geslacht gelijkaardig aan deze voorgesteld in fig. 6.
- 17 -
DEEL I : RESULTATEN VAN HET PEILNETWERK VAN CLINICI
5.2
Verdeling naar onderwijs
woonplaats,
nationaliteit
en
niveau
van
In 95% van de gevallen is de verblijfplaats gekend (N=582). Onder hen hebben 10 patiënten een verblijfplaats buiten België (2%). Zeven van de tien personen die niet in België verblijven wonen in een ander Europees land. Bij 79% (N=481) van het totale aantal patiënten is de provincie gekend; 35% onder hen komt uit de provincie Antwerpen, 16% uit de regio Brussel, 14% uit Oost-Vlaanderen, 13% uit de provincie Luik, 8% uit Henegouwen, 6% uit Vlaams-Brabant, 6% uit WestVlaanderen, 1,5% uit Namen, 0,8% uit Limburg, 0,4% uit Waals-Brabant en 0,4% uit Luxemburg. Deze verdeling hangt uiteraard samen met de geografische verdeling van de deelnemende sites, en is gelijkaardig aan deze verdeling voor de patiënten geregistreerd in 2005, wat wijst op een zekere stabiliteit van het peilnetwerk. Van alle patiënten is 76% van Belgische nationaliteit, 9% is afkomstig uit een ander Europees land, 7% is Afrikaan(se), 2% is afkomstig uit Azië en 2% is afkomstig uit Zuidof Centraal -Amerika. De nationaliteit is niet gekend voor 4% van de patiënten. Bij 55% van de gevallen is de scholingsgraad gekend (N=336). Zoals te zien is in figuur 7, is het hoger onderwijs (personen die studies volgden >18 jaar) het hoogst vertegenwoordigd (48% van de personen voor wie het niveau van onderwijs is gekend).
Niveau van onderwijs
- 18 -
nd on be ke
on de r
wi js
ir ho ge r
se cu nd a
ijs
m ee n
on de rw alg e
te
ch ni sc
h
wi js
l
oe ps on de r
sc ho o
be r
lag er e
n
vo r
m ing
300 250 200 150 100 50 0
ge e
Aantal geregistreerde SOA-patiënten
Fig. 7 : verdeling van de SOA -patiënten naargelang het niveau van onderwijs (hoogst behaalde diploma) (2006)
DEEL I : RESULTATEN VAN HET PEILNETWERK VAN CLINICI
5.3
Verdeling naar risicofactoren
We kennen de seksuele geaardheid van 92% van de SOA -patiënten geregistreerd in 2006. Bij de mannen vermeldt 39% een heteroseksuele geaardheid en 54% een homo/biseksuele geaardheid. In 7% van de gevallen is de seksuele geaardheid niet gekend. Bij de vrouwen vermeldt 89% een heteroseksuele geaardheid en 2% (N=5) een biseksuele of lesbische geaardheid; in 10% van de gevallen ontbreekt deze informatie. De verdeling naar seksuele geaardheid bij de mannen verschilt naar leeftijdscategorie (tabel 4). Het aandeel homo/biseksuele mannen overweegt duidelijk in de leeftijdscategorie 30-49 jaar, terwijl in de jongere en de oudere leeftijdsgroepen het aandeel heteroseksuele mannen lichtjes overweegt. Het aandeel mannen voor wie de seksuele geaardheid niet is gekend is groter in de leeftijdscategorie 20-29 jaar dan in de andere leeftijdsgroepen. Tabel 4 : verdeling van mannen naar seksuele geaardheid per leeftijdscategorie (2006) Leeftijdscategorie Heteroseksuele Homo/biseksuele Seksuele geaardheid mannen mannen onbekend 20-29 jaar (N=92) 48 (52%) 34 (37%) 10 (11%) 30-39 jaar (N=113) 34 (30%) 73 (65%) 6 (5%) 40-49 jaar (N=77) 23 (30%) 51 (66%) 3 (4%) 50-59 jaar (N=24) 12 (50%) 11 (46%) 1 (4%)
Bij de mannen melden 81 personen (26%) een vaste partner te hebben en 76 personen (24%) melden dat ze meer dan één partner hebben gehad in de 6 maand voorafgaand aan de SOA -consultatie. Bij de vrouwen gaat dit respectievelijk om 46% (N=137) en 20% (N=60). We hebben geen informatie over het aantal partners bij 41% (N=251) van de gevallen. Bij mannen is het aandeel met een vaste partner groter in de jongere (20-24 jaar) en oudere (55-59 jaar) leeftijdsgroepen (38% in beide groepen) dan in de leeftijdscategorieën er tussenin (gemiddeld 22% meldt vaste partner). Dit hangt samen met de verdeling naar seksuele geaardheid bij mannen per leeftijdscategorie (tabel 4) en het lager aandeel mannen met een vaste partner bij homo/biseksuele mannen (zie figuur 8 p.19). Bij vrouwen neemt het aandeel met een vaste partner toe met de leeftijd (van 41% in de leeftijdscategorie 15-19 jaar naar 58% in de leeftijdscategorie 35-39 jaar).
- 19 -
DEEL I : RESULTATEN VAN HET PEILNETWERK VAN CLINICI
Figuur 8 illustreert de verdeling van de patiënten naar seksuele geaardheid en aantal partners in de 6 maanden voorafgaand aan de SOA -consultatie. Deze gegevens hebben enkel betrekking op de gevallen voor wie deze informatie is gekend (N=351; 57%). Hierbij valt op dat bij heteroseksuele personen de grootste proportie (63% bij de mannen en 69% bij de vrouwen) in de afgelopen 6 maanden slechts 1 seksuele partner had, terwijl bij homo/biseksuele mannen de grootste proportie (43%) 2 tot 4 seksuele partners heeft gehad in de 6 maanden voorafgaand aan de SOA -consultatie.
heteroseksuele vrouwen (N=194)
140 120 100 80 60 40 20 0
heteroseksuele mannen (N=90)
rs
s pa
pa rt
rtn
ne
er
ne rt pa
m of 5
2
to
ee r
t4
1
pa
rt
ne
r
r
homo/biseksuele mannen (N=67)
en ge
Aantal geregistreerde SOA-patiënten
Fig. 8 : verdeling van de patiënten naar seksuele geaardheid en aantal partners in de afgelopen 6 maanden indien gekend (2006)
Aantal partners in de afgelopen 6 maand
Wat betreft prostitutiebezoek en commercieel sekswerk: 2,5% (N=8) van de mannen meldt een contact met betaalde seksuele diensten in de afgelopen 6 maanden, maar voor 49% (N=154) zijn deze gegevens onbekend. Twaalf percent (N=35) van de vrouwen is werkzaam als prostituee, voor 19% (N=57) zijn deze gegevens onbekend. Vier homo/biseksuele mannen zijn commerciële sekswerker; 2 onder hen hebben de Belgische nationaliteit, één is afkomstig uit subsaharisch Afrika en één is afkomstig uit Centraal/Zuid-Amerika. Van de 35 vrouwelijke prostituees hebben er 20 de Belgische nationaliteit, 9 zijn afkomstig uit een ander Europees land, 3 uit subsaharisch Afrika, 2 uit Centraal/Zuid-Amerika en 1 uit Azië. De hoogst vertegenwoordigde leeftijdscategorie bij deze vrouwen is die van 20-29 jaar (N=23; 66%). De vier jongste vrouwen behoren tot de leeftijdscategorie 15-19 jaar. Het overgrote deel van de vrouwelijke prostituees (33 van de 35) geregistreerd in 2006 consulteerden in een medisch centrum dat zich specifiek richt tot deze risicogroep.
- 20 -
DEEL I : RESULTATEN VAN HET PEILNETWERK VAN CLINICI
Wat betreft intraveneus druggebruik; 4 mannen en 3 vrouwen (1%) vermelden seksuele contacten met een IV -druggebruiker; voor 45% zijn deze gegevens onbekend. Tien personen (3 mannen en 7 vrouwen) vermelden IV -druggebruik (voor 34% zijn deze gegevens onbekend); het betreft 9 personen met de Belgische nationaliteit en 1 man persoon afkomstig uit een ander Europees land. De leeftijd van deze personen varieert tussen 25 en 45 jaar maar 1 vrouw is 17 jaar op het moment van de SOA-diagnose. Vier van de zeven vrouwen die IV drugs gebruiken zijn werkzaam in de prostitutie. Voor 18 mannen en voor 12 vrouwen (5% van het totale aantal patiënten) wordt vermeld dat de infectie met een SOA plaatsvond in het buitenland. Tabel 5 geeft de verdeling van deze patiënten weer naar geslacht en nationaliteit. Bij de mannen heeft meer dan de helft van deze personen de Belgische nationaliteit; bij de vrouwen is er een grotere verdeling over andere nationaliteiten. De leeftijdsverdeling van deze patiënten is gelijkaardig aan die voor de gehele groep geregistreerde SOA -patiënten. Tabel 5 : verdeling van de SOA -patiënten die de infectie opliepen in het buitenland naar geslacht en nationaliteit (2006) Nationaliteit Mannen Vrouwen Totaal Belg 11 (61,1%) 3 (25%) 14 (46,7%) Ander Europees land 4 (22,2%) 3 (25%) 7 (23,3%) Subsaharisch Afrika 2 (11,1%) 2 (16,7%) 4 (13,3%) Noord-Afrika 1 (5,6%) 1 (3,3%) Centraal/Zuid1 (8,3%) 1 (3,3%) Amerika Azië 2 (16,7%) 2 (6,7%) Noord-Amerika 1 (8,3%) 1 (3,3%) 18 (100%) 12 (100%) 30 (100%) Totaal
- 21 -
DEEL I : RESULTATEN VAN HET PEILNETWERK VAN CLINICI
5.4
Houding t.o.v. de HIV-test
Figuur 9 illustreert de verdeling van de geregistreerde SOA -patiënten naar geslacht en omstandigheden waarin de HIV –test werd afgenomen. Veertig percent (N=244) van de patiënten is getest ter gelegenheid van de SOA -consultatie, 28% (N=172) van de patiënten had zich al eerder laten testen. In 17% van de gevallen werd er geen test voorgesteld of werd nog nooit een test afgenomen (N=106). Bij 10% (n=63) is de HIV test gepland voor een later tijdstip. Tenslotte weigerden 12 patiënten de test (2%). Voor 3% van de gevallen ontbreekt informatie hierover (N=16). Wat betreft de patiënten van wie de HIV -status is gekend (N=413; 67%); 22% (N=92) is HIV -positief, 78% (N=321) is negatief. Voor 33% (N=200) is de HIV -status niet gekend, onder wie 3 patiënten die wel werden getest voor HIV, maar voor wie het resultaat niet werd vermeld. In de jongere leeftijdsgroepen (15-29 jaar) ligt zowel de proportie personen voor wie de HIV -status is gekend (56%) als de proportie HIV -positieve personen (5%) opmerkelijk lager dan in de oudere leeftijdscategorieën.
SOA-patiënten
300 250
vrouwen (N=296)
200
mannen (N=317)
150 100 50
iet te st n
- 22 -
te ld st ge we ige rd lat e r in te fo rm te st at en ie ni et ge ke nd
ge ste
vo or
oi t
ge te st
de n no
ge le
m aa n
d
ge le te
st >3
m aa nd
nu
ge t
es
de n
t
0
te st <= 3
Aantal geregistreerde
Fig. 9 : verdeling van de geregistreerde SOA -patiënten naar geslacht en omstandigheden van HIV -test (2006)
DEEL I : RESULTATEN VAN HET PEILNETWERK VAN CLINICI
5.5
Serologie van hepatitis B, hepatitis C en syfilis
Voor hepatitis B: voor 60% (N=365) van de gevallen is er informatie beschikbaar: van 15% (N=56) van de gekende gevallen is de serologie positief, 56% (N=205) is seronegatief en 29% (N=104) is gevaccineerd. Voor de vrouwen werkzaam in de prostitutie geregistreerd in dit netwerk ligt de proportie gevaccineerd voor hepatitis B hoger (43%); dit hangt samen met de deelname van een medisch centrum (preventief en curatief) dat zich richt tot deze risicogroep. Het voorstellen van een hepatitis B vaccinatie zou kunnen worden aanbevolen bij alle SOA -patiënten die nog niet geïmmuniseerd zijn, in het bijzonder bij personen die vaak wisselende seksuele contacten hebben zoals sekswerkers en MSM(4). De proportie MSM gevaccineerd voor hepatitis B en geregistreerd met een nieuwe SOA –episode in 2006 bedraagt 35%. Door deze variabele op te nemen in de registratie wordt de arts hier bij elke nieuwe SOA –diagnose aan herinnerd wat een aanzet kan geven tot het voorstellen van een vaccinatie. Van de 56 patiënten met een positieve serostatus voor hepatitis B, zijn er 50 mannen en 6 vrouwen (onder wie 2 prostituees). Van de 50 mannen zijn er 45 homo/biseksueel en 3 heteroseksueel; voor 2 mannen is de seksuele geaardheid onbekend. Voor 48 mannen en 6 vrouwen is de HIV -status gekend; 39 mannen en 1 vrouw (prostituee) zijn HIV positief. De meest frequente SOA -diagnose onder deze 56 patiënten is syfilis (38%; N=22); 2 mannen werden tegelijk met twee verschillende SOA gediagnosticeerd. Voor hepatitis C: voor 40% (N=247) van de gevallen is een resultaat vermeld: 5% (N=13) van de gekende gevallen vermeldt een positieve serologie en 95% (N=234) vermeldt een negatieve serologie. De patiënten met een positieve serostatus voor hepatitis C zijn 10 mannen en 3 vrouwen; 9 mannen hebben een homoseksuele geaardheid. Zeven mannen zijn HIV -positief. De meest frequente SOA -diagnose onder deze 13 patiënten is syfilis (N=4); één vrouw werd met twee verschillende SOA gediagnosticeerd op het ogenblik van de consultatie. Voor syfilis: voor 56% (N=340) van de gevallen is het serologische resultaat beschikbaar; 34% (N=117) van de gekende gevallen vernoemt een positieve serologie en 66% (N=223) vernoemt een negatieve serologie. Het betreft 111 mannen, van wie 92 homo/biseksueel, 13 heteroseksueel en 6 van wie de seksuele geaardheid niet is gekend. Voor 109 mannen en alle 6 vrouwen is de HIV status gekend; deze is positief voor 69 mannen (63%) en 1 vrouw. Naast de 89 huidige syfilisdiagnoses (N=89), werden er 41 andere SOA- diagnoses gesteld bij personen met een vroegere syfilisinfectie. De verdeling van deze 41 SOAdiagnoses is de volgende: Chlamydia- infectie (N=15), gonorroe (N=12), LGV (N=6), genitale wratten (N=4), genitale herpes (N=3) en PID (N=1).
- 23 -
DEEL I : RESULTATEN VAN HET PEILNETWERK VAN CLINICI
- 24 -
DEEL I : RESULTATEN VAN HET PEILNETWERK VAN CLINICI
6
Beschrijving per SOA –diagnose
6.1
Chlamydia -infectie en Pelvic Inflammatory Disease (PID)
6.1.1
Determinanten van de infectie
Een Chlamydia -infectie wordt in 69% van de gevallen gesteld bij vrouwen (N=155; c.f. tabel 1 p.11). Negenenzeventig vrouwen (74% van de vrouwen voor wie deze informatie gekend is) consulteerden omwille van een andere reden dan een SOA -klacht (tabel 2 p.14). Bij de mannen wordt de diagnose vaker naar aanleiding van een specifieke klacht gesteld (52% van de mannen van wie deze informatie gekend is; N=12). De gemiddelde leeftijd bij de vrouw is 26 jaar en bij de man 35 jaar. Meer dan de helft (52%) van de vrouwen geregistreerd met een Chlamydia –infectie is jonger dan 25 jaar. Bijna driekwart (73%) van de gevallen (49% bij de man en 83% bij de vrouw) meldt een heteroseksuele geaardheid en 14% van de gevallen (42% bij de man en 1% bij de vrouw) meldt een homo/biseksuele geaardheid. In 13% van de gevallen is de seksuele geaardheid niet gekend. Bijna één derde (30%; N=66) heeft gedurende de laatste zes maanden een vaste partner gehad (36% bij de vrouw en 15% bij de man) en 17% (N=37) vermeldt meer dan één partner gedurende de laatste zes maanden (13% bij de mannen en 18% bij de vrouwen). Voor meer dan de helft (53%; 71% bij de mannen en 45% bij de vrouwen) zijn deze gegevens echter onbekend. Eén vrouw en één man vermelden geen seksuele partner te hebben gehad in de afgelopen 6 maand. Voor 89% (N=126) van het totale aantal gevallen dat is getest voor HIV (N=142; 63% van alle chlamydia -gevallen) wordt een HIV -negatieve status gemeld. Voor 11% (N=16) onder hen wordt een HIV -positieve status gemeld. Het betreft 14 homoseksuele mannen en 2 heteroseksuele vrouwen. Twaalf van deze zestien personen hebben de Belgische nationaliteit, onder wie de beide vrouwen. Voor één van de twee vrouwen is bekend dat ze werkzaam is in de prostitutie. Voor 80% (N=178) van de chlamydiapatiënten is aangegeven of de infectie plaatsvond in België of in het buitenland. Onder hen werden negen personen (5%) geïnfecteerd in het buitenland. Het betreft 5 mannen en 4 vrouwen. Vijf onder hen hebben de Belgische nationaliteit. Veertien vrouwen werden gelijktijdig gediagnosticeerd met chlamydia en PID. Voor 16 van de in totaal 33 PID -diagnoses geregistreerd is het motief van de consultatie gekend; in tegenstelling tot voor Chlamydia werd bij deze vrouwen de diagnose vaker (in 56% van de gevallen) gesteld ter gelegenheid van een specifieke SOA -klacht (tabel 2 p.14). De gemiddelde leeftijd van de vrouwen gediagnosticeerd met PID is 28 jaar, iets ouder dan voor Chlamydia (c.f. fig.4 p.12).
- 25 -
DEEL I : RESULTATEN VAN HET PEILNETWERK VAN CLINICI
6.1.2
Vergelijking 2005-2006
In Tabel 6 wordt de verdeling van het aantal geregistreerde chlamydiadiagnoses naar registratiejaar, geslacht en seksuele geaardheid voor de mannen weergegeven. Deze cijfers zijn gebaseerd op de gegevens afkomstig van de 42 sites die gedurende deze volledige periodes registreerden. Uit deze cijfers blijkt dat er een stijging is van het totale aantal geregistreerde chlamydiadiagnoses tussen 2005 en 2006. Deze stijging wordt geobserveerd bij vrouwen en MSM, maar geen van deze toenames is statistisch significant. Tabel 6 : aantal geregistreerde chlamydiadiagnoses naar registratiejaar, geslacht en seksuele geaardheid voor mannen (gegevens 42 sites) 2005 2006 Homo/biseksuele mannen 15 29 (MSM) Heteroseksuele mannen 31 34 Mannen, seksuele geaardheid 6 6 onbekend Vrouwen (alle) 120 149 Totaal 172 218
Figuur 10 illustreert de verdeling van het aantal geregistreerde chlamydiadiagnoses bij vrouwen naar registratiejaar en leeftijdscategorie. Uit deze figuur blijkt dat de stijging van het aantal chlamydiagevallen bij vrouwen zich vooral voordoet in de leeftijdscategorie 15-19 jaar (niet statistisch significant). Fig.10 : aantal geregistreerde chlamydiadiagnoses bij vrouwen naar registratiejaar en leeftijdscategorie (gegevens 42 sites)
Chlamydiadiagnoses
Aantal geregistreerde
60 50
2005
40
2006
30 20 10 0 15 - 19 20 - 24 25 - 29 30 - 34 35 - 39 40 - 44 45 - 49 50 - 54 jaar
jaar
jaar
jaar
jaar
Leeftijdscategorie
- 26 -
jaar
jaar
jaar
DEEL I : RESULTATEN VAN HET PEILNETWERK VAN CLINICI
De algemene stijging in het aantal geregistreerde chlamydiadiagnoses is vooral geobserveerd in de provincie Antwerpen en in de regio Brussel. De medische sites die deze stijging vooral hebben waargenomen zijn de SOA -kliniek, de medische studentencentra en de centra voor seksuele voorlichting en familiale planning. Voor wat betreft PID werden er 21 diagnoses geregistreerd in 2005 en 22 in 2006. Evolutie periode 2001-2006 Gezien het peilnetwerk nog in een opbouwfase verkeerde tussen 2000 en 2005 en de registratieperiodes aanvankelijk beperkt waren tot 4 maand per jaar, is het op dit moment moeilijk om trends in SOA –incidentie te bepalen voor deze periode. Maar een vergelijking tussen 2001 en 2006 is mogelijk op basis van de gegevens per jaar van de maanden januari, oktober, november en december afkomstig van 14 sites die in alle periodes registreerden. In deze vergelijking wordt er een significante toename geobserveerd in het aantal Chlamydiadiagnoses bij vrouwen, van 28 gevallen in 2001 naar 40 gevallen in 2006 (p=0,006).
Aantal geregistreerde Chlamydiadiagnoses
Fig. 11 : trend in aantal Chlamydiadiagnoses bij vrouwen geregistreerd tussen 2001 en 2006 op basis van 4 registratiemaanden (januari, oktober, november, december) per jaar (gegevens 14 sites) 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0
2001
2002
2003
- 27 -
2004
2005
2006
DEEL I : RESULTATEN VAN HET PEILNETWERK VAN CLINICI
6.1.3
Internationale vergelijking
Vergelijking van de gegevens van verschillende Europese landen wordt bemoeilijkt door verschillen in registratiesystemen en in de organisatie van de volksgezondheid. Toch observeert men in de verschillende Europese landen een gelijkaardige trend voor wat betreft chlamydia -infectie. Gegevens beschikbaar van het jaar 2006 afkomstig uit Nederland(5), Schotland(6), Denemarken(7) en Zweden(8) tonen dit aan. In Nederland is er over de lange termijn, en ook tussen 2005 en 2006, een stijging te zien van het absolute aantal chlamydiagevallen. Vanaf 2005 lijkt bij mannen (zowel bij homo/biseksuele als bij heteroseksuele) het percentage positieve gevallen te stabiliseren. In Zweden werd er tussen 1997 en 2006 een stijging geobserveerd van de chlamydia – incidentie en dit zowel bij mannen als bij vrouwen. In Denemarken is de stijging al merkbaar sinds 1994 en is de proportie mannen onder de chlamydiagevallen geleidelijk gestegen van 23% in 1994 naar 37% in 2006. Tussen 1994 en 2004 werden in Denemarken jaarlijks tussen 260000 en 300000 analyses uitgevoerd; chlamydia werd aangetoond in gemiddeld 5%. In 2005 werden 316119 analyses uitgevoerd en werd chlamydia aangetoond in 7,5%, in 2006 werden 324660 analyses uitgevoerd en werd chlamydia aangetoond in 7,7%. Bij vrouwen werd de recente stijging in Denemarken vooral geobserveerd in de leeftijdscategorie 15-19 jaar; voor het eerst lag de incidentie in 2005 en 2006 hoger in deze leeftijdsgroep dan in die van 20-24 jaar. Deze observatie stemt overeen met de bevindingen van het peilnetwerk van artsen in België (c.f. p.24). In Schotland wordt een stijgende chlamydia -incidentie geobserveerd sinds 2001. Tussen 2005 en 2006 steeg de incidentie met 5,2% bij mannen en met 2,8% bij vrouwen. De onderzoekers vermelden dat de stijging minstens gedeeltelijk is toe te schrijven aan zowel een verhoogde screening als aan het frequenter gebruik van diagnostische tests met een hogere gevoeligheid. Zoals in de andere landen wordt het overgrote deel van de diagnoses gesteld bij personen jonger dan 25 jaar, maar hier wordt erop gewezen dat dit deels een reflectie kan zijn van het screeningbeleid. In sommige landen bestaan al opportunistische screeningprogramma’s voor Chlamydia, terwijl in sommige andere landen een screeningprogramma voor Chlamydia wordt gepland. Alvorens een nationaal screeningprogramma wordt geïntroduceerd is het noodzakelijk dat er een uitgebreid onderzoek wordt gedaan zowel wat betreft de validiteit van de testmethode, de epidemiologie en het natuurlijke verloop van de infectie, de efficiëntie van screening om de morbiditeit te verlagen en de kostenefficiëntie(9). Er werd lang aangenomen dat de prevalentie van Chlamydia -infectie lager ligt bij mannen dan bij vrouwen. In verschillende Europese studies van steekproeven uit de algemene populatie vond men een prevalentie van chlamydia van 2,2 tot 2,3% bij mannen en van 1,5 tot 2,9% bij vrouwen. Deze studies suggereren dat de frequentie van asymptomatische onbehandelde Chlamydia -infecties wellicht gelijkaardig is voor beide geslachten. Bijgevolg zou een oppportunistische screeningstrategie waarbij een aanzienlijke proportie mannen wordt gemist niet efficiënt zijn in het verminderen van de prevalentie van Chlamydia-infectie. Daarom moet dus ook de overweging gemaakt worden om mannen in te sluiten in screeningprogramma’s(10). In deel 2 van dit rapport wordt dit onderwerp eveneens besproken.
- 28 -
DEEL I : RESULTATEN VAN HET PEILNETWERK VAN CLINICI
6.2
Gonorroe
6.2.1
Determinanten van de infectie
Er zijn 73 gevallen van gonorroe-infecties vermeld, waarvan 61 mannen (c.f. tabel 1 p.11). Zeventig percent van de mannen (N=43) melden een homo/biseksuele geaardheid en 10 mannen melden een heteroseksuele geaardheid (16%). Voor 8 mannen is de seksuele geaardheid onbekend (13%). De gemiddelde leeftijd van de mannen bedraagt 34 jaar. 69% van de mannen gediagnosticeerd met gonorroe hebben de Belgische nationaliteit (N=42), 8 mannen zijn afkomstig uit een ander Europees land, 4 mannen zijn van Noord -Afrikaanse herkomst, 3 mannen uit Azië en voor de overige 4 mannen is de nationaliteit niet gekend. Van de 12 vrouwen hebben 11 de Belgische nationaliteit, voor de laatste vrouw is de nationaliteit niet gekend. Voor 22 mannen is het motief van de SOA -consultatie gekend; 20 onder hen consulteerden omwille van een specifieke SOA -klacht; meestal (in 87% van de gevallen waarvoor hierover informatie beschikbaar is) betreft het symptoom uretritis (tabellen 2 p.14 en 3 p.15). Voor 34 mannen en 11 vrouwen werd aangegeven of de infectie plaatsvond in België of in het buitenland. Slechts 3 personen liepen de gonorroe-infectie op in het buitenland; het betreft 2 MSM en 1 heteroseksuele man onder wie 1 Belg en 2 mannen afkomstig uit een ander Europees land. De leeftijd van deze mannen is 26, 28 en 32 jaar. Wat betreft het HIV -testgedrag: 20 personen zijn getest ter gelegenheid van de consultatie, 31 ondergingen vroeger al een test, bij 5 patiënten werd de test niet voorgesteld, 8 personen zouden later worden getest, 1 patiënt weigerde de test en voor de overige 8 personen ontbreekt deze informatie. Onder de personen voor wie de HIV status is gekend zijn 18 personen (35,3%) HIV -positief en 33 personen (64,7%) HIV negatief. Voor 15 van de 18 HIV -positieve mannen was de seropositiviteit al gekend voor de SOA -consultatie. Het overgrote deel (94%; N=17) van deze HIV -positieve mannen zijn MSM en hebben de Belgische nationaliteit (78%; N=14). De hoogst vertegenwoordigde leeftijdscategorie bij deze mannen is die van 35-39 jaar.
- 29 -
DEEL I : RESULTATEN VAN HET PEILNETWERK VAN CLINICI
Bij 7 mannen en 2 vrouwen werden naast de gonorroediagnose tegelijkertijd een andere SOA gediagnosticeerd, bij één man tegelijkertijd met 2 andere SOA (syfilis en LGV; c.f. p.11). In totaal is er bij 14% van de gonorroediagnoses een multiple SOA –diagnose gesteld. Onderstaande tabel 7 toont de verdeling van de 9 patiënten volgens SOA – diagnose die naast gonorroe werd gesteld. De combinatie met een Chlamydia –infectie komt vaak voor. Vandaar dat er wordt aangeraden om in geval van een Chlamydiadiagnose ook te testen op gonorroe(11). Tabel 7 : verdeling van de patiënten met gonorroediagnose volgens SOA –diagnose die naast gonorroe werd gesteld (2006) SOA -diagnose Mannen Vrouwen Chlamydia 3 1 Syfilis 2 LGV bevestigd 2 PID 1 Totaal 7 2
- 30 -
DEEL I : RESULTATEN VAN HET PEILNETWERK VAN CLINICI
6.2.2
Vergelijking 2005-2006
In tabel 8 wordt de verdeling van het aantal geregistreerde gonorroediagnoses naar registratiejaar, geslacht en seksuele geaardheid voor de mannen weergegeven. Deze cijfers zijn gebaseerd op de gegevens afkomstig van de 42 sites die gedurende deze volledige periodes registreerden. Er wordt algemeen een stijging geobserveerd in het aantal gonorroediagnoses geregistreerd tussen 2005 en 2006. Deze stijging geldt vooral voor homo/biseksuele mannen en voor vrouwen. Geen van deze toenames is statistisch significant. Tabel 8 : aantal geregistreerde gonorroediagnoses naar registratieperiode, geslacht en seksuele geaardheid voor de mannen (gegevens 42 sites) 2005 2006 Homo/biseksuele mannen 29 40 (MSM) Heteroseksuele mannen 8 10 Mannen, seksuele geaardheid 3 8 onbekend Vrouwen (alle) 5 12 Totaal 45 70
Bij mannen doet de stijging zich vooral voor in de leeftijdscategorie 25-29 jaar, bij vrouwen in de leeftijdscategorie 20-29 jaar. De algemene stijging in het aantal geregistreerde gevallen van gonorroe werd waargenomen in de provincies Antwerpen, Oost-Vlaanderen en Henegouwen. De medische sites waar deze stijging werd geobserveerd zijn de huisartsen en de centra voor seksuele voorlichting en preventie. Evolutie periode 2001-2006 Gezien het peilnetwerk nog in een opbouwfase verkeerde tussen 2000 en 2005 en de registratieperiodes aanvankelijk beperkt waren tot 4 maand per jaar, is het op dit moment moeilijk om trends in SOA –incidentie te bepalen voor deze periode. Een vergelijking tussen 2001 en 2006 is in principe mogelijk op basis van de gegevens per jaar van de maanden januari, oktober, november en december afkomstig van 14 sites die in alle periodes registreerden. Voor gonorroe zijn de cijfers echter te klein om hierover uitspraken te kunnen doen.
- 31 -
DEEL I : RESULTATEN VAN HET PEILNETWERK VAN CLINICI
6.2.3
Internationale vergelijking
Vergelijking van de gegevens van verschillende Europese landen wordt bemoeilijkt door verschillen in registratiesystemen en in de organisatie van de volksgezondheid. Toch observeert men in de verschillende Europese landen een gelijkaardige trend voor wat betreft de gonorroe-incidentie, maar de recente trend voor België wijkt hier iets van af. De gegevens voor 2006 afkomstig uit Nederland(5), Schotland(6), Zweden(8) en Denemarken(12) tonen een stabilisatie van de gonorroe-incidentie tussen 2005 en 2006, volgend op een stijging geobserveerd in de voorgaande jaren. Deze stijging werd in Schotland geobserveerd gedurende de afgelopen tien jaar; tussen 2005 en 2006 is er een stabilisatie maar er wordt een stijging opgemerkt van 15% bij mannen jonger dan 25 jaar. Bij homo/biseksuele mannen werd een stijging geobserveerd van het aantal gevallen van rectale gonorroe, wat wijst op onbeschermde anale seksuele contacten. In Nederland was er tot 2004 een stijging te zien van het absolute aantal gonorroegevallen bij heteroseksuelen. Bij homo/biseksuele mannen was het absolute niveau tussen 2005 en 2006 licht gestegen, maar het percentage positief is in beide groepen stabiel gebleven tot licht gedaald sinds 2004. In België echter wordt er tussen 2005 en 2006 een stijging geobserveerd van het aantal geregistreerde gevallen van gonorroe, zowel door het peilnetwerk van artsen als door het peilnetwerk van laboratoria voor microbiologie en de verplichte aangifte (cf. p.45). De stijging geobserveerd door het peilnetwerk van artsen is toe te schrijven aan een stijging bij homo/biseksuele mannen en bij vrouwen (cf. p.29). Een recente stijging bij vrouwen wordt ook geobserveerd in Denemarken, maar het aandeel vrouwen ligt in alle landen laag (rond de 20%). In het peilnetwerk van artsen in België komt het aandeel homo/biseksuelen onder de mannen op 70%, terwijl dit in Denemarken en Schotland iets minder dan de helft van de mannen bedraagt. Een stijging van het aantal gonorroegevallen in België wordt door het peilnetwerk van artsen pas recent geobserveerd, terwijl beide andere registratiesystemen in België al sinds 2001 een stijging zien (cf. p.45).
- 32 -
DEEL I : RESULTATEN VAN HET PEILNETWERK VAN CLINICI
6.3
Syfilis
6.3.1
Determinanten van de infectie
In het totaal werden 91 gevallen van syfilis gediagnosticeerd waarvan 96% (N=87) van het mannelijke geslacht zijn (c.f. tabel 1 p.11). De gemiddelde leeftijd is 38 jaar voor de mannen en 33 jaar voor de vrouwen. Tachtig percent (N=70) van de mannen vermelden een bi- of homoseksuele geaardheid en 13% (N=11) melden een heteroseksuele geaardheid; voor 6 mannen is deze informatie onbekend (7%). Dertien mannen (15%) vermelden slechts één partner gedurende de laatste zes maanden, 20 mannen (23%) vermelden meer dan één partner. Voor meer dan de helft van de gevallen (62%) zijn de gegevens ontbrekend (N=54). Tachtig percent (N=70) van de mannen gediagnosticeerd met syfilis heeft de Belgische nationaliteit. Acht mannen zijn afkomstig uit een ander Europees land (9,2%), 5 mannen zijn afkomstig uit subsaharisch Afrika (5,7%) en 3 mannen uit Noord -Afrika (3,4%); voor de overige man ontbreekt deze informatie (1,1%). Van de 4 vrouwen hebben er 2 de Belgische nationaliteit, één is afkomstig uit een ander Europees land en één uit Centraal/Zuid-Amerika. Negen mannen werden naast hun syfilisdiagnose tegelijkertijd met een andere SOA gediagnosticeerd (10%), waaronder één man met 2 andere SOA; gonorroe en LGV (cf. p.11). De overige 8 mannen werden met volgende SOA gediagnosticeerd; 4 met Chlamydia, 2 met gonorroe en 2 met herpes. Voor slechts 30 mannen (35%) is het motief van de consultatie gekend; 70% onder hen consulteerde omwille van een andere reden dan een SOA -klacht (c.f. tabel 2 p.14). De HIV -status is gekend voor 98% (N=89) van de gevallen: Iets meer dan de helft (54%) liet zich testen ter gelegenheid van de consultatie en 45% had zich al meer dan 3 maanden voorheen laten testen. Geen enkele vrouw is HIVpositief. Vijftig mannen (59%) zijn HIV –positief onder wie 9 hun HIV -seropositiviteit hebben ontdekt ter gelegenheid van de consultatie. Dat betekent dus dat 41 patiënten gekende HIV -seropositieven zijn (82%). Het overgrote deel (88%) van de HIV seropositieve mannen hebben een homoseksuele geaardheid (N=44); voor 1 seropositieve man is de seksuele geaardheid niet gekend. De hoogst vertegenwoordigde leeftijdscategorie onder deze mannen is, net zoals voor gonorroe (c.f. p.27), die van 35-39 jaar. Van de seropositieve mannen gediagnosticeerd met syfilis heeft 84% de Belgische nationaliteit (N=42). Voor 45 syfilisgevallen is informatie verzameld over de plaats waar de infectie plaatsvond (in België of in het buitenland); slechts 4 onder hen werden geïnfecteerd in het buitenland. Het betreft 3 Belgische mannen en 1 man afkomstig uit subsaharisch Afrika. Drie van de vier mannen hebben een heteroseksuele geaardheid; 1 een homoseksuele geaardheid.
- 33 -
DEEL I : RESULTATEN VAN HET PEILNETWERK VAN CLINICI
6.3.2
Vergelijking 2005-2006
In Tabel 9 wordt de verdeling van het aantal geregistreerde syfilisdiagnoses naar registratiejaar, geslacht en seksuele geaardheid voor de mannen weergegeven. Deze cijfers zijn gebaseerd op de gegevens afkomstig van de 42 sites die gedurende deze volledige periodes registreerden. Algemeen is er een significante daling in het aantal syfilisdiagnoses geregistreerd tussen 2005 en 2006 (p=0,01). De daling manifesteert zich vooral bij MSM (p=0,002). Deze daling doet zich voor in de verschillende leeftijdsgroepen. Tabel 9 : aantal geregistreerde syfilisdiagnoses naar registratieperiode, geslacht en seksuele geaardheid voor de mannen (gegevens 42 sites) 2005 2006 Homo/biseksuele mannen 82 64 (MSM) Heteroseksuele mannen 12 10 Mannen, seksuele geaardheid 5 6 onbekend Vrouwen (alle) 5 3 Totaal 104 83
Syfilis wordt in het peilnetwerk vooral geobserveerd in Brussel (8% van alle syfilisdiagnoses in de vergelijkende analyse waarvoor provincie gekend) en in Antwerpen (65% van alle syfilisdiagnoses in de vergelijkende analyse waarvoor provincie gekend). De geobserveerde daling geldt in beide provincies. De medische sites waar syfilis meestal wordt gediagnosticeerd zijn de dermatologen en de SOA -kliniek (cf. fig. 2 p.10); de daling in het aantal syfilisgevallen geregistreerd tussen 2005 en 2006 wordt zowel bij dermatologen als bij de SOA –kliniek geobserveerd.
- 34 -
DEEL I : RESULTATEN VAN HET PEILNETWERK VAN CLINICI
Evolutie periode 2001-2006 Gezien het peilnetwerk nog in een opbouwfase verkeerde tussen 2000 en 2005 en de registratieperiodes aanvankelijk beperkt waren tot 4 maand per jaar, is het op dit moment moeilijk om trends in SOA –incidentie te bepalen voor deze periode. Een vergelijking tussen 2001 en 2006 is mogelijk op basis van de gegevens per jaar van de maanden januari, oktober, november en december afkomstig van 14 sites die in alle periodes registreerden. Tussen 2001 en 2004 wordt in deze vergelijking een significante toename geobserveerd in het aantal syfilisdiagnoses geregistreerd bij mannen (p=0,028). De stijging wordt vooral geobserveerd bij homo/biseksuele mannen (MSM). Sinds 2005 lijkt er eerder sprake te zijn van een stabilisatie van het aantal syfilisdiagnoses geregistreerd bij mannen. Fig. 12 : trend in aantal syfilisdiagnoses bij mannen geregistreerd tussen 2001 en 2006 op basis van 4 registratiemaanden (januari, oktober, november, december) per jaar (gegevens 14 sites) Aantal geregistreerde syfilisdiagnoses
40 35
Mannen, totaal
30
MSM
25 20 15 10 5 0 2001
2002
2003
- 35 -
2004
2005
2006
DEEL I : RESULTATEN VAN HET PEILNETWERK VAN CLINICI
6.3.3
Internationale vergelijking
Vergelijking van de gegevens van verschillende Europese landen wordt bemoeilijkt door verschillen in registratiesystemen en in de organisatie van de volksgezondheid. Toch observeert men in de verschillende Europese landen een gelijkaardige trend voor wat betreft de syfilisincidentie. De bevindingen uit Denemarken(13) voor het jaar 2006 stemmen heel goed overeen met de resultaten in België. In beide landen wordt een stabilisatie geobserveerd van de syfilisincidentie sinds 2005, na een stijging geobserveerd tussen 2000 en 2004. In België wordt deze trend door de verschillende registratiesystemen vastgesteld (cf. p.45). De determinanten van syfilisinfectie beschreven in Denemarken zijn dezelfde als deze gevonden door het peilnetwerk van artsen (cf. p.31-32): meer dan 90% zijn mannen onder wie ongeveer 80% een homo/biseksuele geaardheid heeft, de gemiddelde leeftijd voor de mannen ligt rond 38 jaar, de incidentie ligt opvallend hoger in grootstedelijke gebieden, het overgrote deel is in eigen land besmet en mannen besmet in het buitenland hebben meestal een heteroseksuele geaardheid. In Nederland(5) laat de lange termijn trend een duidelijke stijging zien in zowel aantallen als in percentage positieve tests tot en met 2004. Daarna is er een geleidelijke daling te zien; het percentage tests positief voor syfilis is zowel voor heteroseksuelen als voor homo/biseksuele mannen in 2006 verder gedaald. Voorlopige gegevens voor 2006 uit Schotland(6) tonen aan dat de syfilisincidentie bij homo/biseksuele mannen stabiliseert sinds 2004 met ongeveer 175 gevallen per jaar.
- 36 -
DEEL I : RESULTATEN VAN HET PEILNETWERK VAN CLINICI
6.4
Genitale wratten
6.4.1
Determinanten van de infectie
Er zijn in totaal 159 gevallen van condylomen vermeld waarvan 87 bij mannen (c.f. tabel 1 p.11). Bij de mannen werd in drie vierde (76%) van de gevallen de diagnose gesteld door een dermatoloog (N=66). Bij 43% van de vrouwen werd de diagnose gesteld door een gynaecoloog (N=31) en bij 24% door een dermatoloog (N=17). De gemiddelde leeftijd is 28 jaar voor de vrouwen en 36 jaar voor de mannen. Bij de patiënten voor wie de reden van de consultatie is gekend (37 mannen en 41 vrouwen), is dit bij condylomen meestal (bij 84% van de mannen en bij 73% van de vrouwen) een specifieke SOA -klacht (c.f. tabel 2 p.14). Er valt hier wel op te merken dat infecties veroorzaakt door de meeste types van HPV, met inbegrip van de oncogene types, gewoonlijk geen genitale wratten teweegbrengen, waardoor het aantal gevallen van HPV in werkelijkheid hoger ligt(14). Bijna tachtig percent (79,2%) meldt een heteroseksuele geaardheid (67% bij de man en 94% bij de vrouw) en 29% van de mannen meldt een homo/biseksuele geaardheid. Voor 4% is deze informatie onbekend. Meer dan de helft (53%; N=85) meldt een vaste partner gedurende de laatste zes maanden (52% bij de man en 56% bij de vrouw). In 19% van de gevallen is deze informatie onbekend. Meer dan driekwart (77%) van de geregistreerde condyloompatiënten heeft de Belgische nationaliteit (N=123). Acht percent is afkomstig uit een ander Europees land (N=12), 5% uit Afrika (N=8), 3% uit Azië (N=4), 2% uit Centraal/Zuid-Amerika (N=3) en tenslotte is één patiënt afkomstig uit Noord-Amerika; voor de overige 8 patiënten is de nationaliteit onbekend. Voor 139 patiënten (87%) is de plaats van infectie gekend; 93% onder hen werd besmet in België. De 10 personen die condylomen opliepen in het buitenland betreffen 4 mannen en 6 vrouwen. Twee van de tien hebben de Belgische nationaliteit, de 8 andere personen komen uit verschillende continenten onder wie 3 uit een ander Europees land. Wat betreft HIV: 38% (N=61) van de personen heeft een HIV -test tijdens de consultatie ondergaan en 25% (N=39) had vroeger al een test laten uitvoeren. Van de 98 personen voor wie de HIV –status is gekend, zijn er 6 HIV -positief (6%). Het betreft 6 homo/biseksuele mannen onder wie 5 Belgen en 1 man uit een ander Europees land.
- 37 -
DEEL I : RESULTATEN VAN HET PEILNETWERK VAN CLINICI
Bij 9 vrouwen en 3 mannen werd naast condylomen ook nog een andere SOA -diagnose gesteld (7%). De verdeling van deze SOA is voorgesteld in tabel 10. Tabel 10 : verdeling van de patiënten volgens SOA –diagnose die naast genitale wratten werd gesteld (2006) SOA -diagnose Mannen Vrouwen Chlamydia 1 7 Trichomonas 2 Genitale herpes 2 Totaal 3 9
6.4.2
Vergelijking 2005-2006
In tabel 11 wordt de verdeling van het aantal geregistreerde condyloomdiagnoses naar registratiejaar, geslacht en seksuele geaardheid voor de mannen weergegeven. Deze cijfers zijn gebaseerd op de gegevens afkomstig van de 42 sites die gedurende deze volledige periodes registreerden. Er is weinig verschil in het aantal condyloomdiagnoses geregistreerd tussen 2005 en 2006, zowel voor het totaal als voor de groepen naar geslacht en seksuele geaardheid. Tabel 11 : aantal geregistreerde condyloomdiagnoses naar registratieperiode, geslacht en seksuele geaardheid voor de mannen (gegevens 42 sites) 2005 2006 Homo/biseksuele mannen 19 24 (MSM) Heteroseksuele mannen 56 57 Mannen, seksuele geaardheid 1 3 onbekend Vrouwen (alle) 60 62 Totaal 136 146
Evolutie periode 2001-2006 Gezien het peilnetwerk nog in een opbouwfase verkeerde tussen 2000 en 2005 en de registratieperiodes aanvankelijk beperkt waren tot 4 maand per jaar, is het op dit moment moeilijk om trends in SOA –incidentie te bepalen voor deze periode. Een vergelijking tussen 2001 en 2006 is mogelijk op basis van de gegevens per jaar van de maanden januari, oktober, november en december afkomstig van 14 sites die in alle periodes registreerden. In deze vergelijking is er geen enkele significante verandering te zien in het aantal geregistreerde condyloomdiagnoses.
- 38 -
DEEL I : RESULTATEN VAN HET PEILNETWERK VAN CLINICI
6.4.3
Internationale vergelijking
Over genitale wratten zijn er minder gegevens beschikbaar. De meest volledige en recente gegevens zijn die voor het jaar 2005 afkomstig uit het Verenigd Koninkrijk(15): Anogenitale wratten (eerste infectie) zijn de meest frequente SOA gediagnosticeerd in de gespecialiseerde klinieken in het Verenigd Koninkrijk: ze maken 10% uit van alle SOA -diagnoses geregistreerd in 2005 (81137 op 790443). Bij mannen is de leeftijdscategorie 20-24 jaar het meest frequent, bij vrouwen betreft dit de leeftijdscategorie 16-19 jaar. Tussen 1972 en 2005 steeg het aantal geregistreerde diagnoses (eerste infecties en re infecties) met een factor 5 bij mannen en met een factor 8 bij vrouwen. Deze stijging kan een reflectie zijn van een toegenomen incidentie, een groter publiek bewustzijn en/of een verhoogde diagnostische gevoeligheid.
- 39 -
DEEL I : RESULTATEN VAN HET PEILNETWERK VAN CLINICI
6.5
Genitale herpes
6.5.1
Determinanten van de infectie
Een primo herpesinfectie wordt vermeld in 40 gevallen. In 58% (N=23) van de gevallen is de diagnose gesteld bij vrouwen (c.f. tabel 1 p.11). De gemiddelde leeftijd bedraagt 40 jaar voor de mannen en 29 jaar voor de vrouwen. Het merendeel (83%; N=33) vermeldt een heteroseksuele geaardheid; 65% (N=11) bij de man en 96% (N=22) bij de vrouw. Zes mannen hebben een homoseksuele geaardheid. Voor 1 vrouw is de seksuele geaardheid onbekend. Meer dan de helft (63%; N=25) meldt een vaste partner gedurende de laatste zes maanden: 53% bij de mannen en 70% bij de vrouwen. In 15% van de gevallen is het aantal partners gedurende de laatste zes maanden onbekend. De meerderheid (84%; N=32) van de geregistreerde patiënten gediagnosticeerd met genitale herpes heeft de Belgische nationaliteit. Verder zijn 2 personen afkomstig uit een ander Europees land, 3 personen uit Afrika en 1 persoon uit Azië. Voor de overige 2 personen is de nationaliteit onbekend. Van 37 geregistreerde herpesgevallen (93%) is gekend of de besmetting plaatsvond in België of in het buitenland; 1 persoon onder hen werd besmet in het buitenland. Het betreft een Belgische homoseksuele man. Voor de helft van de patiënten (10 mannen en 10 vrouwen) is het motief van de consultatie gekend; 7 mannen en 6 vrouwen consulteerden omwille van een specifieke SOA –klacht (cf. tabel 2 p.14). Vijftien patiënten (38%) hebben zich tijdens de consultatie laten testen voor HIV en 8 (20%) waren al vroeger getest. Drie mannen zijn HIV –positief; allen waren al sinds meer dan 3 maand voorheen op de hoogte van hun HIV -seropositiviteit. Bij 5 mannen en 1 vrouw werd gelijktijdig een andere SOA gediagnosticeerd (15%). De verdeling van de SOA is de volgende: 2 Chlamydia -diagnoses, 2 condyloomdiagnoses en 2 syfilisdiagnoses.
- 40 -
DEEL I : RESULTATEN VAN HET PEILNETWERK VAN CLINICI
6.5.2
Vergelijking 2005-2006
In tabel 12 wordt de verdeling van het aantal geregistreerde herpesdiagnoses naar registratiejaar, geslacht en seksuele geaardheid voor de mannen weergegeven. Deze cijfers zijn gebaseerd op de gegevens afkomstig van de 42 sites die gedurende deze volledige periodes registreerden. Er is weinig verschil in het aantal diagnoses van genitale herpes geregistreerd tussen 2005 en 2006, zowel voor het totaal als voor de groepen naar geslacht en seksuele geaardheid. Tabel 12 : aantal geregistreerde herpesdiagnoses naar registratieperiode, geslacht en seksuele geaardheid voor de mannen (gegevens 42 sites) 2005 2006 Homo/biseksuele mannen 3 6 (MSM) Heteroseksuele mannen 9 11 Mannen, seksuele geaardheid 1 0 onbekend Vrouwen (alle) 19 18 Totaal 32 35
Evolutie periode 2001-2006 Gezien het peilnetwerk nog in een opbouwfase verkeerde tussen 2000 en 2005 en de registratieperiodes aanvankelijk beperkt waren tot 4 maand per jaar, is het op dit moment moeilijk om trends in SOA –incidentie te bepalen voor deze periode. Een vergelijking tussen 2001 en 2006 is in principe mogelijk op basis van de gegevens per jaar van de maanden januari, oktober, november en december afkomstig van 14 sites die in alle periodes registreerden. Voor genitale herpes zijn de cijfers echter te klein om hierover uitspraken te kunnen doen.
6.5.3
Internationale vergelijking
Zoals voor condylomen, zijn er voor genitale herpes relatief weinig gegevens beschikbaar. De meest volledige en recente gegevens zijn die van het jaar 2005 uit het Verenigd Koninkrijk(16) en van het jaar 2006 uit Schotland(6). In 2005 werden 19837 nieuwe gevallen gediagnosticeerd in het Verenigd Koninkrijk. Zowel voor vrouwen als voor mannen is de hoogst vertegenwoordigde leeftijdsgroep die van 20 tot 24 jaar. Tussen 1971 en 2005 steeg het aantal geregistreerde herpesdiagnoses met een factor 5 bij mannen en een factor 21 bij vrouwen. Deze trend reflecteert zich in de vrouw/man ratio, gaande van 0,3 in 1972 naar 1,5 in 2005. De vrouw/man ratio geobserveerd door het peilnetwerk van artsen in België is 1,9 in 2005 en 1,4 in 2006. In Schotland werden 1830 gevallen van laboratorium bevestigde herpesdiagnoses geregistreerd in 2006. Dit betekent een toename van 9% t.o.v. 2005 en het is het hoogste aantal geregistreerd in de laatste tien jaar. Tussen 2002 en 2006 verdubbelde het aantal herpesdiagnoses in Schotland, zowel bij vrouwen als bij mannen. De hoogst vertegenwoordigde leeftijdscategorie is eveneens die van 20 tot 24 jaar, zowel voor mannen als voor vrouwen. De vrouw/man ratio in 2006 is 2,3.
- 41 -
DEEL I : RESULTATEN VAN HET PEILNETWERK VAN CLINICI
6.6
Trichomonasinfectie
6.6.1
Determinanten van de infectie
Trichomonasinfecties zijn meer frequent bij vrouwen en werden gedurende het jaar 2006 uitsluitend bij vrouwen gediagnosticeerd (N=21; c.f. tabel 1 p.11). De gemiddelde leeftijd van deze vrouwen bedraagt 35 jaar. De meerderheid (71%) vermeldt 1 vaste partner in de laatste 6 maanden (N=15), 14% meldt meerdere partners (N=3), 1 vrouw vermeldt geen seksuele partner te hebben gehad in de laatste 6 maanden en voor 2 vrouwen is deze informatie onbekend. Eenentachtig percent heeft de Belgische nationaliteit (N=17). Verder zijn 3 vrouwen afkomstig uit een ander Europees land; voor 1 vrouw is de nationaliteit niet gekend. Voor slechts 8 vrouwen is het motief van de consultatie gekend; 3 onder hen consulteerden voor een specifieke SOA –klacht (cf. tabel 2 p.14). Cervicitis werd als symptoom vermeld in 17 gevallen (cf. tabel 3 p.15). Zes vrouwen werden getest voor HIV op het ogenblik van de SOA -consultatie, 3 vrouwen ondergingen al eerder een HIV -test, voor 4 vrouwen werd een HIV -test later gepland en voor de overige 8 vrouwen is de informatie niet gekend of werd geen HIV test voorgesteld. De 9 vrouwen van wie de HIV -status is gekend zijn allen HIV -negatief. Voor 16 vrouwen is gekend of de Trichomonasinfectie plaatsvond in België of in het buitenland; 2 onder hen werden besmet in het buitenland. Het betreft 1 Belgische vrouw en 1 vrouw afkomstig uit een ander Europees land. Bij 2 vrouwen werd gelijktijdig nog een andere SOA gediagnosticeerd; het betreft in beide gevallen condylomen. 6.6.2
Vergelijking 2005-2006
Gebaseerd op de gegevens van de 42 sites die gedurende 2005 en 2006 volledig deelnamen, blijkt dat het aantal geregistreerde Trichomonasinfecties in 2006 (N=16) weinig afwijkt van dat aantal in 2005 (N=23).
- 42 -
DEEL I : RESULTATEN VAN HET PEILNETWERK VAN CLINICI
6.7
Lymphogranuloma venereum (LGV)
6.7.1
Determinanten van de infectie
Wat betreft LGV werden gedurende het jaar 2006 9 bevestigde gevallen woonachtig in de provincie Antwerpen geregistreerd door de SOA -consultatie van het Instituut voor Tropische Geneeskunde in Antwerpen (cf. tabel 1 p.11). Deze mannelijke patiënten bij wie de infectieuze kiem Chlamydia trachomatis serovar L2 werd aangetoond, hebben allen de Belgische nationaliteit en melden allen een homoseksuele geaardheid. Drie van de 9 mannen hebben simultaan naast de LGV diagnose nog andere SOA -diagnoses: gonorroe bij 1 man, chlamydia bij 1 man en bij de laatste man gonorroe en syfilis. Het motief van de consultatie is niet gekend maar als symptoom werd in 8 gevallen proctitis en in 1 geval uretritis gerapporteerd (cf. tabel 3 p.15). De HIV -status is gekend voor alle mannen; één werd getest ter gelegenheid van de SOA- consultatie, de anderen waren al langer dan 3 maanden geleden getest voor HIV. Acht van de negen zijn HIV –positief, onder wie de man die bij de consultatie werd getest. Voor 6 van de 9 personen is de serologische status voor hepatitis B, hepatitis C en syfilis gekend: 5 zijn positief voor hepatitis B, 1 is positief voor hepatitis C en alle 6 zijn positief voor syfilis. De leeftijd van deze patiënten varieert tussen 26 en 58 jaar. Tot eind 2006 werden bevestigde gevallen van LGV enkel geregistreerd door de SOA kliniek in Antwerpen. In 2004 werden de eerste gevallen in België geregistreerd (N=8), in 2005 werd slechts 1 geval geregistreerd maar in 2006 is dat aantal opnieuw toegenomen (N=9). Er dient hier worden opgemerkt dat vermoedelijke gevallen van LGV ook worden gezien in andere medische sites en steden (bv. Gent). Bovendien worden een aantal vermoedelijke gevallen niet opgemerkt enerzijds door differentiaaldiagnose (b.v. rectale LGV wordt gemakkelijk herkend als een inflammatoire darmziekte), anderzijds door het voorkomen van asymptomatische gevallen(5,13). Het aantal gevallen van LGV in België wordt dus wellicht onderschat.
- 43 -
DEEL I : RESULTATEN VAN HET PEILNETWERK VAN CLINICI
6.7.2
Internationale vergelijking
In Nederland werd in 2004 een epidemie van LGV vastgesteld onder (overwegend HIV – positieve) homo/biseksuele mannen. Dit betrof overwegend anorectale infecties met Chlamydia trachomatis serovar L2 die ernstige ulceratieve proctitis veroorzaken. In april 2004 is er een geïntensiveerde surveillance van LGV gestart in Nederland. Op 1 januari 2007 waren 219 bevestigde gevallen van LGV gemeld: in 2002/2003 werden 65 gevallen retrospectief bevestigd, in 2004 76, in 2005 38 en in 2006 40 gevallen. In 2005 leek de LGV-epidemie over zijn hoogtepunt heen te zijn in Nederland, maar vanaf halverwege 2006 is er weer een stijging te zien(5). In Denemarken heeft het departement epidemiologie kennis van 3 gevallen van LGV gediagnosticeerd bij mannen gedurende het jaar 2007. Meer epidemiologische informatie over deze gevallen is bij dit schrijven nog niet beschikbaar(13). Terwijl in het Verenigd Koninkrijk 350 gevallen werden gerapporteerd, voornamelijk in de steden Londen en Brighton, heeft dit zich niet snel en weids verspreid naar Schotland. In Schotland zijn er op maart 2006 in totaal 11 bevestigde gevallen gerapporteerd, maar recente rapportages geven aan dat waakzaamheid geboden is(6).
- 44 -
DEEL I : RESULTATEN VAN HET PEILNETWERK VAN CLINICI
7
SOA en HIV co-infectie
Voor 67% (N=413) van alle in 2006 geregistreerde SOA –patiënten (N=613) werd de HIV –status gerapporteerd. Hiervan is 22% (N=92) HIV –positief (cf. p.21). Van de 92 HIV –positieve patiënten behoort 98% tot het mannelijke geslacht (N=90). Voor 14% (N=13) is de diagnose gesteld ter gelegenheid van het SOA -consult, de overigen kenden hun serologische status. Voor 2 personen is de diagnose minder dan drie maand geleden gesteld met de dag van de consultatie als referentiedatum. De gemiddelde leeftijd is 39 jaar voor de mannen en 29 jaar voor de vrouwen. De meerderheid (85%) van de HIV –positieve personen heeft de Belgische nationaliteit (N=77); 8 personen zijn afkomstig uit een ander Europees land, 3 personen uit subsaharisch Afrika, 2 personen uit Centraal/Zuid-Amerika en 1 persoon uit Azië. Voor één persoon ontbreekt deze informatie. Wat betreft de seksuele geaardheid, vermelden 83 mannen een homo/biseksuele en 6 mannen een heteroseksuele geaardheid; voor de overige man is de seksuele geaardheid onbekend. Eén van de twee vrouwen was werkzaam in de prostitutie in de 6 maanden voorafgaand aan de SOA -consultatie. Eén man gebruikte intraveneuze drugs in de 6 maanden voorafgaand aan de SOA –consultatie. Bij 7 mannen werden 2 verschillende SOA gediagnosticeerd en bij één andere man werden 3 verschillende SOA gediagnosticeerd (cf. p.11). Tabel 13 geeft de verdeling van de in 2006 geregistreerde SOA -diagnoses bij de patiënten met positieve HIV -status naar geslacht en seksuele geaardheid voor de mannen. Het overgrote deel (91%) van de SOA/HIV co -infecties wordt geobserveerd bij homo/biseksuele mannen. De helft van de SOA -diagnoses bij HIV –positieve patiënten is syfilis; een gonorroediagnose werd gesteld in 18% en een diagnose van chlamydia infectie in 16%. Tabel 13 : verdeling van de geregistreerde SOA -diagnoses bij de patiënten met HIVpositieve status naar geslacht en seksuele geaardheid voor de mannen (2006) Mannelijk, Mannelijk, Mannelijk, seksuele Vrouwelijk SOA-diagnose homo/biheteroTotaal geaardheid (alle) seksueel seksueel onbekend Chlamydia-infectie 14 2 16 Gonorroe 17 1 18 Syfilis 44 5 1 50 Genitale herpes 3 3 Condylomen 6 6 LGV 8 8 Totaal 92 6 1 2 101
- 45 -
DEEL I : RESULTATEN VAN HET PEILNETWERK VAN CLINICI
Figuur 13 illustreert de verdeling van de proportie HIV -positieve patiënten (op het totaal van geregistreerde patiënten) naar geslacht en seksuele geaardheid voor de mannen; zowel voor vrouwen als voor heteroseksuele en homo/biseksuele mannen is de proportie HIV -positieve patiënten in 2006 gelijkaardig aan deze in 2005. Bij homo/biseksuele mannen gaat dit echter om een aanzienlijke proportie (48 à 49%). Fig. 13 : verdeling van de proportie HIV -positieve patiënten naar geslacht en seksuele geaardheid voor de mannen naar registratiejaar (gegevens 42 sites)
% HIV -positieve SOA -patiënten
60 2005 50
2006
40 30 20 10 0
Heteroseksuele mannen Homo/biseksuele mannen
- 46 -
Vrouwen
DEEL I : RESULTATEN VAN HET PEILNETWERK VAN CLINICI
8
Vergelijking met andere SOA -registratiegevens in België
Naast het peilnetwerk van artsen zijn er nog twee andere registratiesystemen van SOA in België (cf. inleiding p.5). De verschillende systemen zijn complementair want de eigenschappen en doelstellingen ervan zijn niet gelijk. Terwijl de andere twee systemen meer kwantitatieve gegevens bieden, vult het peilnetwerk van artsen de nodige kwalitatieve informatie aan.
8.1
Peilnetwerk van laboratoria voor microbiologie (17)
Voor Chlamydia werd via dit peilnetwerk een stijging geobserveerd in de jaarlijkse incidentie tussen 2000 en 2005, maar tussen 2005 en 2006 lijkt deze incidentie te stabiliseren (fig.14). Voor gonorroe zijn de bevindingen van het labopeilnetwerk gelijkaardig aan deze van het peilnetwerk van clinici voor wat betreft de stijging van het aantal gevallen geregistreerd tussen 2005 en 2006. Terwijl het peilnetwerk van artsen deze stijging voor het eerst observeert, tonen de cijfers van het labopeilnetwerk al een stijgende gonorroeincidentie sinds 2000 (fig. 14). Uit de cijfers van het labopeilnetwerk blijkt dat de syfilisincidentie stabiliseert tussen 2005 en 2006 (lichte daling van 358 naar 288 gevallen), dit na een stijging waargenomen tussen 2002 (toen syfilis in deze registratie werd opgenomen) en 2005 (fig. 14). Deze observatie stemt grotendeels overeen met de bevindingen van het peilnetwerk van clinici, met het verschil dat de stabilisatie al sinds 2005 werd geobserveerd door het laatstgenoemde registratiesysteem (cf. p.33). Fig. 14 : evolutie van het aantal SOA -gevallen per jaar geregistreerd in het peilnetwerk van laboratoria voor microbiologie
Aantal geregistreerde gevallen
2500 gonorroe
chlamydia
syfilis
2000
1500
1000
500
0 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006
- 47 -
DEEL I : RESULTATEN VAN HET PEILNETWERK VAN CLINICI
8.2
Verplichte aangifte aan de gezondheidsinspectie (18,19)
De cijfers van de verplichte aangifte van de Vlaamse Gemeenschap tonen een belangrijke stijging van het aantal gerapporteerde gevallen van gonorroe tussen 2005 en 2006, van 298 naar 453. Voor syfilis wordt er een stabilisatie geobserveerd met 295 gevallen in 2005 en 312 gevallen in 2006. Voorlopige cijfers van de verplichte aangifte van de Franse Gemeenschap en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wijzen op een stijging van zowel het aantal gevallen van gonorroe als van syfilis.
8.3
Screening van bloeddonoren door het rode kruis
In de richtlijnen voor SOA -surveillance van de wereldgezondheidsorganisatie staat beschreven dat de screening op syfilis van bloeddonoren een potentieel belangrijke bron van prevalentiegegevens kan vormen, niettegenstaande de beperkingen van deze gegevens.(20) Dit is vooral het geval in landen die over weinig andere prevalentiecijfers van SOA beschikken, zoals in België. Daarom werd contact opgenomen met het Rode Kruis. Zij leverden ons de resultaten van de syfilisscreening van bloeddonoren voor de jaren 2002 t.e.m. 2006. De seroprevalentie van syfilis bij bloeddonoren in België bedroeg 0,003% in 2006; deze prevalentie is gelijk aan die van het jaar 2005 en verschilt ook weinig met die van de voorgaande jaren. De bloeddonaties die positief testen voor syfilis worden vernietigd. Het programma SOA/HIV-surveillance van het WIV wenst alle personen te bedanken die bijgedragen hebben tot de aanlevering van bovenstaande gegevens.
- 48 -
DEEL I : RESULTATEN VAN HET PEILNETWERK VAN CLINICI
9
Discussie
Tot op dit moment waren de mogelijkheden tot trendanalyse heel beperkt aangezien het peilnetwerk nog in opbouw was. Dankzij een stabilisatie van het netwerk en de continue registratie sinds 2005 wordt dit vanaf nu beter mogelijk. Bijna de helft (24 van de 49 = 49%) van de sites heeft een antwoord gegeven op de vraag of er sinds het begin van de deelname aan de registratie wijzigingen zijn geweest in screeningcriteria voor SOA of andere wijzigingen in de medische site die de SOA – registratiecijfers zouden kunnen hebben beïnvloed. De meerderheid van deze sites (21 van de 24) hebben geantwoord dat er geen dergelijke wijzigingen hebben plaatsgevonden. Een site vermeldde wijziging in diagnostische testmethode voor syfilis sinds 2006, een andere site vermeldde een lichte toename in HPV –screening en een derde site vermeldde zowel een toename in screening voor verschillende SOA bij personen met risicogedrag (regelmatige onbeschermde contacten) als wijziging in diagnostische testmethode voor Chlamydia. Dit zou mogelijks gedeeltelijk de toename in het aantal chlamydia- en gonorroediagnoses tussen 2005 en 2006 kunnen verklaren, maar bij weglating van de gegevens afkomstig van laatst genoemde site, is er in de vergelijking tussen 2005 en 2006 nog steeds een stijging te zien in het aantal chlamydiaen gonorroediagnoses. Gedurende het jaar 2006 is de samenwerking met de deelnemende sites goed verlopen. Er werden enkele vertragingen in de registratie opgemerkt, maar deze waren miniem rekening houdende met het zware administratieve werk waarmee artsen te maken hebben. De registratieformulieren werden gecontroleerd bij ontvangst en na het inbrengen van de gegevens werd er een controle uitgevoerd. Wanneer er essentiële gegevens ontbraken, werd de arts telefonisch, per brief of per e-mail gecontacteerd. De registratieformulieren werden in het algemeen vrij volledig en correct ingevuld. Het surveillancesysteem laat niet toe om eventuele dubbeltellingen uit te sluiten. Desondanks zal dit geen overschatting van het aantal gediagnosticeerde SOA veroorzaken, want de kans is klein dat een zelfde patiënt gezien wordt door twee artsen die deel uitmaken van het surveillancenetwerk. Indien een patiënt reeds is getest voor HIV, dan is deze informatie afkomstig van laboratoriumdocumenten of wordt het resultaat dat vermeld wordt door de patiënt ingevuld op het registratieboekje. De kans dat deze zelfgerapporteerde informatie onjuist zou zijn is wellicht klein maar niettemin bestaat deze kans. Dit SOA -surveillancesysteem is complementair aan de doelstellingen van de Gemeenschappen die de SOA -registratie willen optimaliseren, want via het peilnetwerk kan meer specifieke epidemiologische informatie worden verzameld. De deelnemende artsen worden er regelmatig aan herinnerd dat deelname aan deze surveillance de verplichte aangifte van bepaalde SOA niet vervangt en dus complementair is. Met het oog op het vergroten van de motivatie tot deelname is er sinds 2005 een infobrief voor de deelnemers van het SOA –peilnetwerk en wordt er een SOA -seminarie georganiseerd waarbij er accrediteringspunten toegekend worden aan de aanwezige artsen.
- 49 -
DEEL I : RESULTATEN VAN HET PEILNETWERK VAN CLINICI
- 50 -
DEEL I : RESULTATEN VAN HET PEILNETWERK VAN CLINICI
10
Conclusie
De SOA -surveillance levert belangrijke informatie op voor acties in het domein van de volksgezondheid. De heropleving van sommige SOA geobserveerd in de Westerse landen eind jaren ’90 heeft benadrukt dat het noodzakelijk is over meer informatie te beschikken omtrent de verdeling en de determinanten van deze infecties. In deze zin draagt het Peilnetwerk van Clinici voor de surveillance van SOA bij tot het beter beschrijven van de recente evoluties van SOA in België en tot het identificeren van seksueel risicogedrag. Het bepalen van SOA -trends, die belangrijke co-factoren zijn voor HIV -transmissie, maakt deel uit van “tweede generatie HIV- surveillance”. Deze term werd geïntroduceerd door het AIDS -programma van de Verenigde Naties (UNAIDS). Het hoofddoel van tweede generatie surveillance is het realiseren van een follow-up van HIV -infectie, trends in de tijd en hoog risicogedrag om essentiële informatie te kunnen bieden voor preventie.(21) Op deze manier draagt de SOA -surveillance via een peilnetwerk van clinici in België bij tot het begrijpen van de HIV- dynamica in het land. Chlamydia -infectie is de meest frequent gediagnosticeerde SOA bij de vrouwen die een arts van het peilnetwerk consulteerden gedurende de periode 2000-2006. Deze SOA wordt doorgaans gediagnosticeerd bij jonge vrouwen (15-24 jaar). Tussen 2001 en 2006 observeert het peilnetwerk van clinici een significante toename in het aantal Chlamydiadiagnoses bij deze jonge vrouwen, in overeenstemming met de bevindingen van de peillaboratoria en de bevindingen in andere Europese landen. Deze stijgende trend kan deels toegeschreven worden aan een toegenomen screening en/of verbeterde diagnosetechnieken; deze trend en haar determinanten in België dienen verder te worden onderzocht. In andere landen zijn er wel aanwijzingen dat de introductie van meer gevoelige tests slechts gedeeltelijk de geobserveerde stijging verklaart; in Zweden b.v. werd de stijging al geobserveerd voordat deze tests beschikbaar waren(9). Gegevens uit Duitsland geven aan dat jonge seksueel actieve personen zich weinig bewust zijn van het risico op Chlamydia –infectie bij onbeschermd seksueel contact, en dat er dus nood is aan gezondheidseducatie om het bewustzijn van deze infectie in de algemene populatie en onder artsen te verhogen(22,23). Samen met Chlamydia zijn genitale wratten de meest frequent gediagnosticeerde SOA die worden geregistreerd door dit peilnetwerk van artsen (cf. p. 11). Ook in andere landen wordt vermeld dat genitale wratten één van de meest voorkomende SOA’s zijn. De HPV –hoogrisicotypes zijn verantwoordelijk voor nagenoeg alle gevallen van baarmoederhalskanker. Hoewel HPV ook frequent voorkomt bij mannen, zijn kankers van de penis heel zeldzaam(24). In verschillende landen worden systematische vaccinatieprogramma’s voor HPV bij vrouwen momenteel gepland of geïntroduceerd. Het advies van de Hoge Gezondheidsraad in België hieromtrent is te vinden op de volgende website: www.health.fgov.be/HGR_CSS. Het is waarschijnlijk dat een efficiënt vaccinatieprogramma in combinatie met HPV – screening een significante daling van de morbiditeit en de mortaliteit geassocieerd aan deze infecties zal verwezenlijken(24).
- 51 -
DEEL I : RESULTATEN VAN HET PEILNETWERK VAN CLINICI
Hoewel de cijfers nog steeds hoger liggen dan voor de stijging tussen 2001 en 2004 lijkt de syfilisincidentie bij MSM te stabiliseren. Deze waarneming stemt overeen met bevindingen uit andere Europese landen en door de andere SOA –registratiesystemen in België. De gegevens uit dit peilnetwerk, samen met de gegevens uit andere landen en van de andere informatiebronnen in België, suggereren dat de incidentie van andere SOA zoals gonorroe en chlamydia recentelijk stijgt onder MSM. Uit verschillende studies blijkt dat deze infecties niet alleen veroorzaakt worden door onbeschermde anale contacten maar ook door onbeschermde orale contacten(25,26). Uit een internetenquête in Nederland(27) bij meer dan 4000 MSM in 2006 bleek dat 73% van de respondenten in de afgelopen 6 maanden seks had met losse partners; 30% onder hen gebruikte niet altijd condooms. Er werd in dit onderzoek een belangrijke associatie gevonden van onbeschermde anale seks met losse partners en een positieve HIV – status. Bijgevolg moet bij de planning van preventieactiviteiten extra aandacht naar deze groep uitgaan. Een verdere analyse van de gegevens in deze studie geeft aan dat mannen met losse partners niet kunnen worden gezien als een uniforme doelgroep, wat vraagt om gediversifieerde preventieacties. Dit onderwerp wordt eveneens besproken in deel 2 van dit rapport (cf. p. x). De onderzoekers van bovenvermelde internetenquête bevelen een halfjaarlijks SOA –onderzoek aan bij MSM, waarbij er opnieuw extra aandacht vereist is voor mannen met HIV aangezien zij meer risico’s lopen op schade voor de eigen gezondheid en de kans groter is dat ze infecties overdragen op anderen. In dit peilnetwerk van artsen werd een belangrijk aandeel (14%) van alle SOA –diagnoses geregistreerd in 2006 bij MSM met een gekende HIV –positieve status gesteld (N=83). De LGV –epidemie onder MSM geobserveerd in verschillende Europese landen en in Noord – Amerika gedurende de laatste jaren, houdt aan. In het licht van deze epidemie is er nood aan referentielaboratorium voor de confirmatie van deze infectie. In afwezigheid van deze confirmatietest wordt artsen ondertussen aangeraden om mogelijke gevallen van LGV te behandelen als een waarschijnlijke LGV, evenals de seksuele partners. Het voorkomen van deze ulceratieve infectie in seksuele netwerken met een hoge prevalentie van HIV –infectie zou kunnen leiden tot een toename in HIV –overdracht. Bijgevolg is het tegenhouden van de verspreiding van LGV een prioriteit in de Volksgezondheid(28). Verdere controlemaatregelen zijn vereist: campagnes om het bewustzijn te verhogen (zowel onder patiënten als onder artsen), een voortzetting van LGV –surveillance met een gedetailleerde beschrijving van het risicoprofiel en een uitgebreid testbeleid voor Chlamydia bij MSM(29). Vanuit het standpunt van volksgezondheid is het belangrijk dat de SOA -surveillance wordt geïntensifieerd en verbeterd om kerngegevens te kunnen verzamelen die leiden tot een meer doelgerichte aanpak van de preventie. Daartoe werd de samenwerking met de andere registratiesystemen van SOA in België, zijnde het peilnetwerk van laboratoria voor microbiologie en de verplichte aangifte aan de gezondheidsinspectie van de Gemeenschappen, versterkt met de bedoeling zo goed mogelijk tegemoet te komen aan de noden van de preventieorganisaties.
- 52 -
DEEL I : RESULTATEN VAN HET PEILNETWERK VAN CLINICI
11
Bijlagen
11.1 Registratieformulier en diagnosecriteria
- 53 -
DEEL I : RESULTATEN VAN HET PEILNETWERK VAN CLINICI
- 54 -
DEEL I : RESULTATEN VAN HET PEILNETWERK VAN CLINICI
- 55 -
DEEL I : RESULTATEN VAN HET PEILNETWERK VAN CLINICI
- 56 -
DEEL I : RESULTATEN VAN HET PEILNETWERK VAN CLINICI
- 57 -
DEEL I : RESULTATEN VAN HET PEILNETWERK VAN CLINICI
- 58 -
DEEL I : RESULTATEN VAN HET PEILNETWERK VAN CLINICI
11.2 Lijst van deelnemende ziekenhuizen en diensten Omwille van redenen die betrekking hebben op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, worden de namen van de deelnemende artsen niet in het rapport vermeld. De deelnemende ziekenhuizen en diensten kunnen wel worden vermeld: AZ Maria-Middelares – Sint Jozef, dienst dermatologie AZ Sint Blasius, dienst dermatologie AZ Stuivenberg, dienst urologie AZ VUB, dienst dermatologie CVS Gent CH Notre-Dame, dienst infectieuze ziekten, gynaecologie, urologie CHR de la Citadelle, dienst gynaecologie CHU de Liège, Polyclinique Centre-Ville, dienst dermatologie CHU de Charleroi, dienst infectieuze ziekten en gynaecologie CHU de Liège, Hôpital du Sart-Tilman, dienst gastro-enterologie CHU Sint-Pieter, dienst dermatologie Clinique Notre-Dame de Grâce, dienst dermatologie Familiale planning “Aimer à l’ULB “ Familiale planning “Aimer Jeunes” Familiale planning “Famille heureuse“ Heilig Hart ziekenhuis, dienst gynaecologie Heirnis, huisartsengroepspraktijk Hôpital de Braine-l’Alleud Waterloo, dienst gynaecologie Huisartsengroepspraktijk Imeldaziekenhuis, dienst gynaecologie Instituut voor Tropische Geneeskunde Klinik Sankt-Josef, dienst dermatologie Kollektief anticonceptie Maison médicale de Charleroi Medipert, huisartsengroepspraktijk Pasop vzw UZ Antwerpen, dienst dermatologie UZ Gent, dienst dermatologie en gynaecologie
- 59 -
Gent Dendermonde Antwerpen Brussel Gent Charleroi Luik Luik Charleroi Luik Brussel Gosselies Brussel Brussel Luik Roeselare Gent Braine-l’Alleud Leuven Bonheiden Antwerpen Saint-Vith Seraing Charleroi Antwerpen Gent Antwerpen Gent
DEEL I : RESULTATEN VAN HET PEILNETWERK VAN CLINICI
11.3 Referenties 1 2 3 4 5 6
7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17
18
Rapport van de bijeenkomst op 04/04/1998 van de geneesheren die deelnamen aan het Europees Netwerk: The Surveillance of HIV Infections in a Sentinel populations of STD patients. Fleming DT, Wasserheit JN. From epidemiological synergy to public health policy and practice: the contribution of other sexually transmitted diseases to HIV transmission. Sex. Transm. Infect. 1999;75:3-17. Bayingana K. Mise en place d'un Système de Surveillance des Maladies Sexuellement Transmissibles par un Réseau Sentinelle de Médecins en Belgique. mai - juin 2000. Health Protection Surveillance Centre (HPSC). Surveillance of STIs in Ireland. A report by the Scientific Advisory Committee of the HPSC. Ierland, December 2005. www.hpsc.ie. Last accessed on 2/7/2007. RIVM. Thermometer SOA en HIV. Stand van zaken, maart 2007. www.rivm.nl/soahiv. Accessed on 3/7/2007. Health Protection Scotland (HPS). HPS weekly report. 21 March 2007. Genital herpes simplex, genital Chlamydia and gonorrhoea infection in Scotland: laboratory diagnoses 1997-2006. www.hps.scot.nhs.uk/ewr. Accessed on 3/7/2007. Andersen PH. National surveillance of Communicable diseases. Epi-News No.19, May 2007. Statens Serum Institut, Dept. of Epidemiology, Copenhagen, Denmark. www.ssi.dk. Accessed on 3/7/2007. Swedish Institute for Infectious Disease Control. Data & statistics. www.smittskyddsinstitutet.se. Accessed on 3/7/2007. Low N. Screening programmes for chlamydial infection: when will we ever learn? BMJ 2007;334:725-28. Low N, Egger M. What should we do about screening for genital chlamydia? International Journal of Epidemiology 2002;31:891-893. Moerman F. Mondelinge presentatie op AGL Universiteit Antwerpen, 31/5/2007. Andersen PH. National surveillance of Communicable diseases. Epi-News No.17, April 2007. Statens Serum Institut, Dept. of Epidemiology, Copenhagen, Denmark. www.ssi.dk. Accessed on 3/7/2007. Andersen PH. National surveillance of Communicable diseases. Epi-News No.18, May 2007. Statens Serum Institut, Dept. of Epidemiology, Copenhagen, Denmark. www.ssi.dk. Accessed on 3/7/2007. Koutsky LA. Epidemiology of Human Papillomavirus Infection. Am J Med 1997;102:3-8. Health Protection Agency (HPA). 2005 Epidemiological data – genital warts. www.hpa.org.uk. Accessed on 3/7/2007. Health Protection Agency (HPA). 2005 Epidemiological data – genital herpes. www.hpa.org.uk. Accessed on 3/7/2007. Ducoffre G. Surveillance van infectieuze aandoeningen via een netwerk van laboratoria voor microbiologie. Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid. Afdeling Epidemiologie. Persoonlijke mededelingen. http://www.iph.fgov.be/epidemio/epinl/index8.htm Hanquet G. Surveillance van infectieuze aandoeningen via een netwerk van laboratoria voor microbiologie. Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid. Afdeling Epidemiologie. Persoonlijke mededelingen. http://www.iph.fgov.be/epidemio/epinl/index8.htm
- 60 -
DEEL I : RESULTATEN VAN HET PEILNETWERK VAN CLINICI
19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29
Vlaamse overheid, afdeling toezicht Volksgezondheid. Registraties infectieziekten Vlaanderen. Vlaams infectieziektenbulletin 2007 Nr.59. UNAIDS/WHO Working Group on Global HIV/AIDS/STI surveillance. Guidelines for Sexually Transmitted Infections Surveillance. WHO, Geneva, 1999. UNAIDS. Mise en place de systèmes de surveillance de deuxième generation du VIH: directives pratiques [Initiating second generation HIV surveillance systems : practical guidelines]. Genève :UNAIDS, 2002, p.7-11. Bremer V, Hofmann A, Hamouda O. Epidemiology of Chlamydial infections. Hautarzt 2007;58(1):18-23. Griesinger G, Gille G, Klapp C et al. Sexual behaviour and Chlamydia trachomatis infections in German female urban adolescents, 2004. Clin Microbiol Infect 2007;13(4):436-9. Dalstein V, Briolat J, Birembaut P et al. The epidemiology of genital HPV infections. Rev Prat 2006;56(17):1877-81. Benn PD, Rooney G, Carder C et al. Chlamydia trachomatis and Neisseria gonorrhoeae infection and the sexual behaviour of men who have sex with men. Sex Transm Infect 2007;83(2):106-12. Jin F, Prestage GP, Mao L et al. Incidence and risk factors for urethral and anal gonorrhoeae and Chlamydia in a cohort of HIV-negative homosexual men: the Health in Men Study. Sex Transm Infect 2007;83(2):113-9. Schorer monitor 2006. www.schorer.nl. Accessed on 3/7/2007. Pathela P, Blank S, Schillinger JA. Lymphogranuloma venereum: old pathogen, new story. Curr Infect Dis Rep 2007;9(2):143-50. Ward H, Martin I, Macdonald N et al. Lymphogranuloma venereum in the United Kingdom. Clin Infect Dis 2007;44(1):26-32.
- 61 -
DEEL II :SPECIFIEKE ONDERZOEKEN M.B.T. SOA IN BELGIE
- 62 -
DEEL II :SPECIFIEKE ONDERZOEKEN M.B.T. SOA IN BELGIE
DEEL II: SPECIFIEKE ONDERZOEKEN M.B.T. SOA IN BELGIE* Buziarsist J, Defraye A, Sasse A
Oproep voor aanleveringen en suggesties Alle personen geïnteresseerd in deelname aan het tweede deel van het SOAjaarrapport kunnen een e-mail versturen naar
[email protected]. Ook suggesties en opmerkingen zijn welkom.
*Alle informatie in het tweede deel van dit rapport valt niet onder de verantwoordelijkheid van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (WIV) maar onder die van de auteurs van deze samenvattingen.
- 63 -
DEEL II :SPECIFIEKE ONDERZOEKEN M.B.T. SOA IN BELGIE
- 64 -
DEEL II :SPECIFIEKE ONDERZOEKEN M.B.T. SOA IN BELGIE
1
Inleiding
Het tweede deel van dit rapport brengt andere gerealiseerde studies onder de aandacht, onder de vorm van samenvattingen. Deze studies werden uitgevoerd door onderzoekers, verenigingen of instellingen actief in de preventie en/of de behandeling van seksueel overdraagbare aandoeningen (SOA) in België. Deze studies betreffen epidemiologische prevalentieenquêtes of socio-gedragstudies met betrekking tot SOA of kwantitatieve informatie verzameld tijdens routineactiviteiten in het kader van het werk in een vereniging of instelling. Deze gezamenlijke informatie biedt een aanvulling op de beschikbare gegevens over de epidemiologie van SOA in België. In dit tweede deel komen volgende onderwerpen aan bod: -
-
De opvatting van patiënten over de organisatie van SOA-registratie door huisartsen. Kwantitatieve informatie over de medische dienst “Entre 2” (vestiging Brussel), verzameld tijdens routineactiviteiten in het kader van de screening en opvolging van SOA en HIV bij sekswerkers. Een epidemiologische studie gerealiseerd in twee medische centra met betrekking tot de screening van Chlamydia trachomatis bij mannen. Twee samenvattingen over enquêtes uitgevoerd bij jongeren. De ene heeft als titel “Anticonceptie bij jongeren” (maart 2005) en de andere “De zelfbevestiging in seksuele en affectieve relaties bij jongeren” (maart 2006). Deze studies zijn indirect gerelateerd aan SOA, maar ze geven ons een goed beeld van het gedrag van jongeren met betrekking tot het gebruik van anticonceptie bij seksueel contact en de relatie met de zelfbevestiging in affectieve relaties. Ten slotte wordt een exploratieve studie van het etnografische type besproken, uitgevoerd door de Vakgroep Sociologie van de Universiteit Gent, over de preventieculturen binnen subgroepen in relatie tot het individuele seksuele risicogedrag bij mannen die seks hebben met mannen (MSM).
De vermelde studies bieden geen compleet overzicht. Enkel studies waarvan ons een samenvatting werd toegestuurd door de auteurs werden hier opgenomen.
- 65 -
DEEL II :SPECIFIEKE ONDERZOEKEN M.B.T. SOA IN BELGIE
- 66 -
DEEL II :SPECIFIEKE ONDERZOEKEN M.B.T. SOA IN BELGIE
2
Hoe moet SOA-registratie in de huisartspraktijk worden georganiseerd in de ogen van patiënten?
Veronique Verhoeven, Ann Verster, Annelies Colliers, Lieve Peremans, Dirk Avonts, Paul Van Royen
2.1
Inleiding
SOA-registratie heeft te kampen met zowel kwalitatieve als kwantitatieve onderrapportering. Huisartsen, die een belangrijke rol spelen bij case reporting, geven als oorzaak voor hun zeer beperkte medewerking aan SOA-registratie aan, dat een SOA anamnese voor patiënten vervelend is, en dat ze weigerachtig staan tegenover het ter beschikking stellen van deze gevoelige informatie.
2.2
Methode
In dit onderzoek werd nagegaan in welke mate patiënten bereid zijn om te participeren in SOA-registratiesystemen. Er werd hiervoor in juli en augustus 2006 een vragenlijstonderzoek uitgevoerd in een gestratificeerde steekproef van de huisartsenpatiëntenpopulatie. Driehonderd patiënten tussen 18 en 60 jaar zijn bevraagd.
2.3
Resultaten
De proportie van patiënten onder de dertig jaar werd verdubbeld, omdat zij meer kans hebben om een soa op te lopen. Tweeënzestig percent van de respondenten was hoger opgeleid; achtendertig percent van de respondenten had een diploma secundair onderwijs of een lager diploma. Van alle deelnemers had 92% een vaste huisarts, 92% gebruikte internet, 88% was het afgelopen jaar seksueel actief geweest, 12% had meer dan één partner gehad in het voorbije jaar, en 11% was homo- of biseksueel. Zes percent van de deelnemers had ooit een soa gehad, en 39% had zich ooit al op soa laten testen. De overgrote meerderheid van de respondenten verklaarde bereid te zijn om informatie te verstrekken over hun seksuele praktijken, in het kader van SOA-registratie (zie tabel). Ze verkozen veruit om deze informatie aan hun huisarts te verstrekken. Het invullen van een internetformulier was de op één na beste optie.
- 67 -
DEEL II :SPECIFIEKE ONDERZOEKEN M.B.T. SOA IN BELGIE
“hieronder vindt u de vragen die u zouden worden gesteld, als u een soa zou hebben. Wie zou u deze vragen mogen stellen?” Mijn huisarts (%)
Iemand anders* (telefonisch) (%)
Welke symptomen hebt u? 98.3 8.0 Hebt u ooit een soa gehad? 91.3 11.7 Hebt u een idee van wie u 89.0 9.0 de infectie zou kunnen hebben overgekregen? Hebt u een vaste 91.7 15.3 sekspartner? Hebt u losse sekspartners? 85.0 11.3 Wanneer zou u de infectie 93.7 9.7 kunnen hebben opgelopen? Waar (in welke stad) zou u 83.3 9.7 de infectie hebben kunnen opgelopen? Hebt u een sekswerker 73.3 6.3 bezocht? * Gekwalificeerd personeel, bv een gezondheidswerker
2.4
Iemand anders* (per post) (%)
Niemand mag me deze vraag stellen (%)
17.3 19.7 14.7
Ik zou de vraag willen beantwoorden via internet (%) 28.3 30.0 23.0
21.7
29.3
2.7
18.3 18.7
26.7 28.3
8.3 1.3
18.7
27.3
8.7
13.0
23.0
19.7
0.0 3.0 5.0
Besluit
Op basis van de resultaten van dit onderzoek lijkt het onwaarschijnlijk dat patiënten een zwakke schakel zijn voor het functioneren van een registratiesysteem waarin de huisarts een belangrijke rol speelt. Omdat de huisarts bovendien de doelgroep van SOA-patiënten zeer goed bereikt, lijkt het interessant om dit systeem van SOA-registratie voort te zetten en te optimaliseren.
- 68 -
DEEL II :SPECIFIEKE ONDERZOEKEN M.B.T. SOA IN BELGIE
3
Screening en opvolging van SOA en HIV bij de medische dienst “Entre 2”, vestiging Brussel
Dr Saphia Mokrane
3.1
Inleiding
De vzw “Entre 2” begeleidt sekswerkers of ex-sekswerkers op medisch en psycho-sociaal niveau. De vereniging verricht haar werk rond drie essentiële hoofdlijnen: - Werk op straat, in bars, in kamers - Begeleiding psycho-sociaal, medisch, juridisch, administratief; - Preventie : sensibilisatie en informatie.
3.2
Methode
De gegevens voor het jaar 2006 werden verzameld door “Entre 2”, vestiging Brussel. Sinds februari 2006 wordt daar een wekelijkse medische dienst georganiseerd op woensdagnamiddag. Deze richt zich speciaal tot de screening van SOA en van baarmoederhalskanker en tot de vaccinatie tegen het hepatitis A en B virus (HBV).
3.3
Resultaten
3.3.1
Consultaties
De vereniging “Entre 2” heeft 71 patiënten ontvangen over 168 consultaties die hebben plaatsgevonden in 2006. 3.3.2
Screening
Volgende tests werden gerealiseerd: • • •
47 bloedstalen voor SOA-screening: HIV, syfilis, HBV, HCV. 35 PCR-tests voor screening op chlamydia en gonorroe. 25 baarmoederhalsuitstrijkjes, waarvan 3 onduidelijke resultaten die een HPV-screening hebben vereist.
Volgende diagnoses werden gesteld: • • • • •
1 syfilisinfectie. 2 HIV-infecties (al gekende). 4 chlamydia-infecties. 1 gonorroe-infectie. 1 HPV-infectie
- 69 -
DEEL II :SPECIFIEKE ONDERZOEKEN M.B.T. SOA IN BELGIE
3.3.3
Vaccinatie HBV 11 personen waren al geïmmuniseerd voor HBV. Er werden 22 injecties tegen HBV gegeven aan 27 personen volgens de volgende verdeling: - 14 personen ontvingen een eerste dosis. - 6 personen ontvingen een tweede dosis. - 2 personen ontvingen een derde dosis. In sommige gevallen werd een vaccinatie voltooid die al gestart was in een ander medisch centrum.
3.3.4
Opvolging van HIV Twee personen werden opgevolgd die al gekende HIV-seropositieven waren. Samenvattende tabel: Medische dienst « Entre 2 », gegevens 2006 Algemeen Patiënten Consultaties
N 71 168
Bloedstalen voor SOA-testen PCR voor Chlamydia en gonorroe Baarmoederhalsuitstrijkjes HPV-testen
47 35 25 3
Syfilis HIV Chlamydia Gonorroe HPV
1 2 4 1 1
Injecties * eerste dosis * tweede dosis * derde dosis
22 14 6 2
Screening
Infecties
HBV vaccinatie
3.4
Besluit
De medische dienst “Entre 2” Brussel werd opgestart in 2006. Het is bijgevolg nog niet mogelijk om de evolutie van de epidemiologie in deze patiëntenpopulatie te bestuderen. Meerdere personen die deze medische dienst raadpleegden, maakten ook gebruik van andere vereningingen in de regio Brussel zoals Espace P…. De medische dienst kende een groot succes bij de personen die de instelling bezoeken. Deze personen vragen naar de screening en de vaccinatie die de medische dienst aanbiedt. Afgaande op het succes van de opzet van een dergelijke gratis toegang tot gezondheidszorg, kan worden vastgesteld dat deze beantwoordt aan een reëele behoefte van deze risicogroep.
- 70 -
DEEL II :SPECIFIEKE ONDERZOEKEN M.B.T. SOA IN BELGIE
4
Moet er gescreend worden voor Chlamydia trachomatis bij mannen?
Dr Alessandra Moonens, ULB 2007
4.1
Inleiding
Chlamydia trachomatis (CT) is een intracellulaire pathogene bacterie die seksueel wordt overgedragen. De aanwezigheid ervan in de onderste voortplantingsorganen bij vrouwen en mannen is asymptomatisch in de helft van de gevallen (1). Bij de vrouw kan de uitbreiding ervan naar de bovenste voortplantingsorganen complicaties teweegbrengen: salpingitis, PID, onvruchtbaarheid t.h.v. de eileider, buitenbaarmoederlijke zwangerschap (1). Bij mannen kan een uretritis door CT evolueren tot een epididymitis. Een chronische infectie kan leiden tot oligoastenospermie door progressieve fibrose (1). De prevalentie van CT in de vrouwelijke Belgische populatie van 14 tot 40 jaar vastgesteld bij huisartsen bedraagt 5 à 6%, de hoogste prevalenties worden geobserveerd bij vrouwen van 15 tot 25 jaar (2, 3). Het nationale screeningprogramma voor CT in het Verenigd Koninkrijk heeft aangetoond dat de prevalentie van CT gelijkaardig is in beide geslachten: ongeveer 3% van de populatie van 16 tot 44 jaar en 10% van de populatie jonger dan 25 jaar (4, 5). Het is het enige land waar een nationaal screeningprogramma is geïntroduceerd dat zowel vrouwen als mannen insluit (6). In België is er nog geen enkele aanbeveling betreft chlamydiascreening bij mannen. Er werd aangetoond dat doelgerichte screening van CT bij vrouwen efficiënt is in de preventie van PID en buitenbaarmoederlijke zwangerschappen (1, 4, 7, 8, 9). De moleculaire biologie (PCR is de “gouden standaard” voor CT-screening) laat de opsporing van CT toe in klassieke genitale stalen maar ook in urinaire stalen. Deze laatste, minder hinderlijke methode, verzekert een voldoende bereidwilligheid tot deelname aan een screeningprogramma. De doelstelling van deze studie is de prevalentie van CT-infectie bij mannen van 18 tot 50 jaar te bepalen die consulteren in de medische centra “Santé Plurielle” en “Verte”.
4.2
Materiaal en methode
Het betreft een observationele transversale studie gerealiseerd in de medische centra “Santé Plurielle” en “Verte” in Brussel tussen september 2006 en maart 2007. De inclusiecriteria waren de volgende: mannen tussen 18 en 50 jaar die consulteerden in het medische centrum. De patiënten met een positief testresultaat werden terug uitgenodigd om een behandeling te krijgen, eveneens voorgeschreven voor hun partner(s) (azithromycine 1g). De extractie van nucleïnezuren wordt gerealiseerd dankzij het systeem NucliSens® easyMAGTM van Biomérieux. De amplificatie en de detectie worden gerealiseerd met de automaat « Cobas Amplicor » volgens de richtlijnen voorgeschreven door de fabrikant (Roche Diagnostics, Bazel, Zwitserland) (sensibiliteit 97%, specificiteit 99,2%).
- 71 -
DEEL II :SPECIFIEKE ONDERZOEKEN M.B.T. SOA IN BELGIE
4.3
Resultaten
139 personen werden getest gedurende de studieperiode. Drie mannen waren drager van CT, ze behoorden allen tot de leeftijdscategorie 18-24 jaar. De globale prevalentie bedraagt dus 2,16% (betrouwbaarheidsinterval: 0,7 - 6,2%) en 11,54% bij mannen van 18 tot 24 jaar (betrouwbaarheidsinterval: 4,0 - 29,0%).
4.4
Discussie
Hoewel het aantal gevallen klein is, zijn de prevalentiecijfers gelijkaardig aan deze gevonden in andere studies uitgevoerd op grote populatiesteekproeven in de algemene populatie in andere landen (3,5% Verenigd Koninkrijk, 4,4% Frankrijk) (1, 5) Volgend op deze resultaten zou men een grotere studie kunnen overwegen om het profiel van CT in de mannelijke populatie te bepalen. In afwachting hiervan kunnen verschillende opties worden overwogen voor een screeningprogramma: a) Soort screening : opportunistisch (b.v. baarmoederhalskanker) of pro-actief (b.v. mammotest). b) Voorkeurscreening bij vrouwen: Preventie van het secundaire type; bewezen vermindering van ernstige complicaties bij de vrouw; vrouwen hebben twee keer vaker een contact met een arts dan mannen. Maar deze voorkeurscreening bij vrouwen stelt meerdere vragen. Het is niet evident om de, vaak asymptomatische, partner(s) op te sporen en te behandelen, re-infectie is dus frequent. c) Simultane screening bij mannen en vrouwen: Preventie van het primaire type (vermindering van de overdracht van CT tussen de partners) en van het secundaire type; vermindering van de dragers van de infectie in de populatie (hier valt nogmaals op te merken dat de helft van de infecties asymptomatisch is); verhoging van de frequentie contacten in de zorgsector bij mannen; vermindering van de complicatie bij mannen door CT (meer en meer in verband gebracht met verminderde vruchtbaarheid bij mannen). De bijkomende kost van de uit te voeren tests bij mannen is volgens de verantwoordelijken van het programma in het Verenigd Koninkrijk relatief beperkt, dit aangezien een nationaal screeningprogramma toch al wordt georganiseerd voor de vrouwen (12). d) In tegenstelling tot een voorkeurscreening, laat een simultane screening toe om de verantwoordelijkheden in de seksuele en reproductieve gezondheid beter te verdelen, alsook de educatie voor allen hieromtrent (10, 11). Doelgroep: personen jonger dan 25 jaar en seksueel actief: andere factoren werden beschreven in de literatuur zoals het aantal partners, recente verandering van partner, het niet gebruiken van een condoom, enz. De meest kwetsbare populatiegroepen zijn zoals in de meeste gevallen van gezondheidsproblemen de minder begunstigden en uitgeslotenen die eveneens de moeilijkste zijn om te bereiken.
- 72 -
DEEL II :SPECIFIEKE ONDERZOEKEN M.B.T. SOA IN BELGIE
e) Plaats van screening: de huisarts is het voorkeurcontact bij jongeren, dit type van screening maakt volledig deel uit van de preventieopdracht van de arts en laat toe om een belangrijke dimensie van de gezondheid van hun patiënten te bespreken die vaak wordt genegeerd of taboe is. Opdat dit op de beste manier zou kunnen gebeuren, is een adequate vorming van artsen en medische diensten nodig (relativeren, niet stigmatiseren, informeren, sensibiliseren voor SOA en de seksuele en reproductieve gezondheid).
4.5
Besluit
CT is een potentieel gevaarlijke SOA, vaak verantwoordelijk voor asymptomatische infecties. Bij vrouwen is het de voornaamste oorzaak van onvruchtbaarheid t.h.v. de eierstok. De prevalentie ervan neemt toe in alle Europese landen (13, 14). De bestaande opportunistische screeningprogramma’s beogen voornamelijk vrouwen, ondanks het feit dat 50 % van het reservoir mannelijk is. De moderne PCR-technieken laten testen toe op urinaire stalen die niet agressief zijn en gemakkelijk uit te voeren bij de huisarts. Het is aanbevolen de situatie van CT in de Belgische populatie nader te bestuderen. Het promoten van simultane screening bij vrouwen en mannen zou wenselijk kunnen zijn. In afwachting van de organisatie van een screeningprogramma krijgt de actieve opsporing van deze infectie bij jonge patiënten al onze aandacht.
- 73 -
DEEL II :SPECIFIEKE ONDERZOEKEN M.B.T. SOA IN BELGIE
4.6
Références (1) Place des techniques de biologie moléculaire dans l’identification des infections uro-génitales basses à Chlamydia trachomatis (tome1). Evaluation du dépistage des infections uro-génitales basses à Chlamydia trachomatis en France (tome 2). Rapport Anaes. Service évaluation des technologies - service évaluation économique 2003. (2) Verhoeven V, Avonts D, Peremans L, et al. Actieve opsporing van Chlamydia trachomatis Indehuisartsenpraktijk. Huisarts Nu 2004; 33 (4): 182-98 (3) Roynet D. Les attitudes pratiques des médecins de Planning Familial pratiquant des IVG face au Chlamydia et au Gonocoque. Rev Med Brux 2005 ; 26 : 382-5. (4) Fenton K A, Ward H. National Chlamydia Screening Programme in England: making progress. Sex. Transm. Inf. 2004; 80: 331-33 (5) Turner K M, Adams E J, Lamontagne D S, et al. Modelling the effectiveness of Chlamydia screening in England. Sex Transm Infect. 2006 ; 82(6): 496-502. (6) Annual report of the National Chlamydia Screening Programme In England 2005/06. Chlamydia Operations Group on behalf of the National Chlamydia Screening Steering Group. 2006 (7) Watson E J, Templeton A, Russell I, Paavonen J. Chlamydia trachomatis: a systematic review. J. Med. Microbiol. 2002; 51: 1021–31 (8) Paavonen J, Puolakkainen M, Paukku M, Sintonen H. Cost-benefit analysis of first-void urine Chlamydia trachomatis Screening Program. Obstetrics & Gynecology 1998; 92 (2): 292-8 (9) Up to date. http://www.uptodate.com (12/10/2006 21h, 17/02/2007 20h) (10) Duncan B, Hart G, Scoular A, Bigrigg A. Qualitative analysis of psychosocial impact of diagnosis of Chlamydia trachomatis: implications for screening. BMJ 2001; 322 :195-9 (11) Duncan B, Hart G. Sexuality and health: the hidden costs of screening for Chlamydia trachomatis. BMJ 1999; 318: 931-3 (12) Emmett L. communication personnelle (15/03/2007), épidémiologiste du programme national de dépistage du CT au Royaume-Uni. (13) OMS, Système d'information sur les Maladies infectieuses, Surveillance des Maladies transmissibles et Intervention. http://www.euro.who.int (consulté le 05/04/2007 à 20h) (14) Low N. Current status of Chlamydia screening in Europe. Eurosurveillance 2004; (9): 10 – 12.
- 74 -
DEEL II :SPECIFIEKE ONDERZOEKEN M.B.T. SOA IN BELGIE
5
De zelfbevestiging in seksuele en affectieve relaties bij jongeren
Een enquête uitgevoerd bij 13-21-jarigen door « la Fédération des Centres de planning Familial des Femmes Prévoyantes Socialistes », Maart 2006. Frédérique Herbigniaux, Yasmine Thai.
5.1
Inleiding en methodologie
Deze enquête werd uitgevoerd bij een steekproef van 650 jongeren tussen 13 en 21 jaar. De bedoeling was om de perceptie van jongeren ten aanzien van hun zelfbevestiging in hun affectieve en seksuele relaties aan te kaarten. In deze tekst worden uitsluitend de resultaten voorgesteld die betrekking hebben op de problematiek van de zelfbevestiging in het thema anticonceptie.2 Het betreft een kwantitatieve transversale studie. De gegevens werden verzameld aan de hand van een door de respondenten zelf ingevulde vragenlijst ter gelegenheid van een bezoek aan een centrum voor familiale planning. De steekproef bestond uit 391 vrouwen en 259 jongens, afkomstig uit Wallonië en uit Brussel. 69 % onder hen verklaarde seksueel actief te zijn.
5.2
Resultaten met betrekking tot de zelfbevestiging in het thema anticonceptie
5.2.1
Anticonceptiegebruik
We vroegen aan de jongeren of ze kennis hadden van het anticonceptiemiddel gebruikt door hun partner ter gelegenheid van het eerste seksuele contact. 88,1% van de jongeren antwoordde hiervan kennis te hebben en 11,9% antwoordde hiervan geen kennis te hebben. De resultaten verschillen naargelang het geslacht (P<0,01). De meisjes antwoorden meer in positieve zin, met een aandeel van 92,9% tegenover 80,6% van de jongens die een positief antwoord gaf. Van de jongens heeft dus 19,4% geen kennis van het anticonceptiemiddel gebruikt door hun partner bij het eerste seksuele contact. Met betrekking tot de gebruikte anticonceptiemiddelen bij dit eerste seksuele contact zegt de meerderheid van de jongeren een condoom te hebben gebruikt (52,6%). Daarna volgt 22% die zowel het condoom als de pil gebruikte, en enkel de pil bij 9,9%. Er valt hier op te merken dat 14,6% van de jongeren geen enkel anticonceptiemiddel heeft gebruikt bij het eerste seksueel contact.
2 Het volledige rapport bevindt zich op volgend webadres: http://www.femmesprevoyantes.be/FPS/centresdeplanningfamilial/Publications/Enquetes-des-cpf/
- 75 -
DEEL II :SPECIFIEKE ONDERZOEKEN M.B.T. SOA IN BELGIE
5.2.2. Zich uitdrukken over de keuze van anticonceptie bij een seksueel contact. De jongeren werden eveneens ondervraagd over hun vermogen om zich een anticonceptiemiddel te verschaffen. 81,1% onder hen zei dit gemakkelijk te kunnen, 14,9% dacht dat het moeilijk zou zijn en 3,9% dacht dat ze het nooit zouden doen. De leeftijd heeft een zekere invloed (P=0,01) op de antwoorden van de ondervraagde personen. Zo kunnen we vaststellen dat hoe ouder de jongeren worden, hoe gemakkelijker ze zich een anticonceptiemiddel durven verschaffen. De oudere leeftijdsgroep (17 tot 21 jaar) antwoordde meer frequent (86,7%) dat dit een gemakkelijke stap is dan de jongere leeftijdsgroep (77,2%). De jongeren (13 tot 16 jaar) waren inderdaad talrijker (18,2% tegenover 10,4%) om te melden dat ze het moeilijk zouden doen. Vervolgens wilden we weten of de jongeren zich op hun gemak voelden over het onderwerp anticonceptie. Zo vroegen we hen of ze over anticonceptie zouden praten met hun partner voordat het seksuele contact plaatsvindt. De antwoorden waren als volgt: 68,5% onder hen zei het gemakkelijk te doen, 25,3% zei het moeilijk te vinden om het onderwerp aan te kaarten en 6,1% dacht het helemaal niet te kunnen aankaarten. De meisjes waren minder talrijk dan de jongens om te melden dat ze het onderwerp gemakkelijk durven bespreken (64,5% tegenover 75% van de jongens). Ze waren daarentegen talrijker om te melden dit moeilijk te vinden (28,8%) dan de jongens (19,8%). De meisjes verklaarden ook meer frequent dat ze het onderwerp anticonceptie helemaal niet durven aankaarten (6,7%), dan de jongens (5,2%). Het bespreken van anticonceptie in functie van het geslacht (%) 100 75 75
64,5 Meisjes
50
Jongens 28,8 19,8
25
6,7
5,2
0 Gemakkelijk
Moeilijk
Niet
Deze antwoorden verschillen eveneens sterk naargelang de leeftijd van de ondervraagden (P=0,03). De jongeren van 17 tot 21 jaar kaarten het probleem gemakkelijk aan (75,8%) terwijl slechts 63, 4% van de jongeren van 13 tot 16 jaar het gemakkelijk zouden bespreken. De jongsten (13-16 jaar) meldden vaker dit moeilijk te vinden (30,1%) dan de oudsten (18,6%). Alle leeftijden in beschouwing genomen, antwoordde ongeveer 6% dat ze het onderwerp anticonceptie niet zouden bespreken voor het seksuele contact.
- 76 -
DEEL II :SPECIFIEKE ONDERZOEKEN M.B.T. SOA IN BELGIE
De jongeren werden ook ondervraagd over hun vermogen om zich duidelijk te uiten tegenover de partner over de eigen keuze van anticonceptie. Driekwart verklaarde zich gemakkelijk te uiten over dit onderwerp, 17,4% zei het moeilijk te kunnen en 7,4% zei het niet te kunnen. Wat betreft het weigeren van het seksuele contact als de eigen anticonceptiekeuze niet wordt gebruikt, zei 62,1% van de jongeren dat ze het gemakkelijk zouden weigeren en 21,3% dat ze het moeilijk zouden weigeren. 16,6% onder hen dacht niet in staat te zijn het seksuele contact te kunnen weigeren. Er zijn significante verschillen naar geslacht (P<0,001). 69,3% van de meisjes dacht het seksuele contact gemakkelijk te kunnen weigeren terwijl slechts 51% van de jongens dit dachten. Ze waren ook talrijker (27,1%) om te melden dat ze het moeilijk zouden weigeren (tegenover 17,6% van de meisjes) en 21,9% dacht het seksuele contact te aanvaarden (tegenover 13,2% van de meisjes). Weigering van het seksuele contact in functie van het geslacht als het anticonceptiemiddel van hun keuze niet wordt gebruikt (%) 100 75
69,3 51
Meisjes
50
Jongens 27,1 17,6
25
21,9 13,2
0 Gemakkelijk
Moeilijk
Niet
De jongeren antwoordden verschillend naargelang het niveau van onderwijs. Zo meldden de jongeren uit het beroepsonderwijs vaker dat ze het weigeren van het seksuele contact moeilijk vinden (23,2%), of zelfs onmogelijk vinden (22,4%), terwijl 67,8% van de jongeren uit het algemeen onderwijs beweerde dit gemakkelijk te vinden, evenals hun leeftijdsgenoten uit het technisch onderwijs (67,9%).
5.3
Besluit
Een groot aandeel van de ondervraagde jongeren van 13 tot 21 jaar zeiden een seksueel actief leven te hebben, gemiddeld sinds de leeftijd van 15 jaar. Veel jongeren hebben meerdere seksuele contacten en seksuele partners gekend. Onder hen zei 85% een contraceptiemiddel te hebben gebruikt bij het eerste seksuele contact. Het is dus noodzakelijk om aandacht te blijven besteden aan de sensibilisatie voor anticonceptie, seksueel overdraagbare aandoeningen (SOA) en AIDS voor de jongeren die zich niet beschermen. We hebben ondermeer kunnen observeren dat de meisjes er in vergelijking met de jongens meer op staan dat het anticonceptiemiddel van hun keuze wordt gebruikt, terwijl ze het wel moeilijker hebben om deze vraag bij hun partner aan te kaarten. Twee jongens - 77 -
DEEL II :SPECIFIEKE ONDERZOEKEN M.B.T. SOA IN BELGIE
op tien vermeldden geen kennis te hebben gehad van het anticonceptiemiddel gebruikt door hun partner bij het eerste seksuele contact. Voor wat betreft de zelfbevestiging, heeft deze enquête kunnen aantonen dat jongens zich vaker dan meisjes « verplicht » voelen tot het seksuele contact, zelfs wanneer het anticonceptiemiddel van hun keuze niet wordt gebruikt. Daarnaast bleek het niveau van onderwijs ook een rol te spelen: in vergelijking met jongeren uit het algemeen en technisch onderwijs, meldden jongeren uit het beroepsonderwijs vaker dat ze moeilijk een seksueel contact weigeren; zelfs wanneer de anticonceptie van hun keuze niet wordt gebruikt.
- 78 -
DEEL II :SPECIFIEKE ONDERZOEKEN M.B.T. SOA IN BELGIE
6
Anticonceptie bij jongeren
Een enquête uitgevoerd bij 13-21 jarigen door « la Fédération des Centres de planning des Femmes Prévoyantes Socialistes », maart 2005. Frédérique Herbigniaux, Yasmine Thai.
6.1
Inleiding en methode
Deze enquête uitgevoerd bij 620 jongeren tussen 13 en 21 jaar had als doelstellingen het bestuderen van hun kennis over anticonceptie alsook de factoren (zowel remmende als stimulerende) die het gebruik ervan beïnvloeden.3 Het betreft een beschrijvende kwantitatieve transversale studie. De gegevens werden verzameld aan de hand van een zelf -ingevulde vragenlijst ter gelegenheid van een bezoek aan een centrum voor familiale planning. De steekproef bestond uit 385 meisjes en 234 jongens uit Wallonië en Brussel. De gemiddelde leeftijd van de ondervraagden was 16 jaar.
6.2
Resultaten betreffende de kennis over anticonceptie en factoren die het gebruik ervan beïnvloeden
6.2.1
Kennis van anticonceptiemethodes
Een van de vragen peilde naar de kennis van verschillende anticonceptiemethodes bij de jongeren. De volgende tabel toont een volgorde van anticonceptiemethodes in functie van de meest frequent vermelde antwoorden: Meest frequent vermelde anticonceptiemethodes 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
De pil Het condoom4 Het spiraaltje De vaginale ring Het vrouwencondoom De hormonenpleister Het implantaat De morning after pil Spermicides De onthouding
N (%) 570 (91.9) 553 (89.2) 347 (56.0) 117 (18.9) 106 (17.1) 91 (14.7) 71 (11.5) 45 (7.3) 43 (6.9) 41 (6.6)
Min of meer 90% van de jongeren vermeldde spontaan de pil en het condoom als anticonceptiemethodes. Het spiraaltje werd vermeld door meer dan de helft van de jongeren. De morning after pil, die trouwens niet opgenomen is als anticonceptiemiddel, werd vermeld door 45 jongeren, dat is 7% van de steekproef. 3
De volledige resultaten van de enquête bevinden zich op volgende website: http://www.femmesprevoyantes.be/fps/CentresdePlanningFamilial/Contraception/ 4 Indien niet nader gespecificeerd, betreft het hier het mannencondoom.
- 79 -
DEEL II :SPECIFIEKE ONDERZOEKEN M.B.T. SOA IN BELGIE
6.2.2
Remmende factoren voor het gebruik van een condoom
Een andere vraag heeft ons toegelaten te achterhalen welke de voornaamste remmende factoren zijn voor het gebruik van het condoom. Volgende tabel toont een volgorde in functie van de meest frequent vermelde antwoorden: Voornaamste remmende factoren voor het gebruik van het condoom 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
N (%) 355 (57.3) 354 (57.2) 343 (55.3) 342 (55.2) 319 (51.5) 260 (41.9) 259 (41.8) 205 (33.1) 166 (26.8) 105 (16.9) 94 (15.2) 37 (6.0)
Geen condoom bij zich hebben Onervaren met het gebruik ervan Zich niet bewust zijn van de risico’s Geen zin hebben om het te gebruiken Vergeten door seksuele opwinding Het condoom onaangenaam vinden Vertrouwen hebben in de partner Niet durven voorstellen aan de partner Te hoge prijs Zijn verantwoordelijkheid niet opnemen Imitatie van pornofilms Het gebruik ervan is te ingewikkeld
Volgens de jongeren is geen condoom bij zich hebben de voornaamste remmende factor voor het gebruik ervan. Ook het feit nog geen ervaring te hebben met het gebruik ervan speelt een belangrijke rol. Dit wordt ook weerspiegeld in de volgende variabele: meer dan de helft van de jongeren vermeldde zich niet bewust te zijn van de risico’s. “Geen zin hebben om het condoom te gebruiken” en “vergeten van het condoom door seksuele opwinding” werd vermeld door iets meer dan de helft van de jongeren (55%). De volgende figuur toont de verdeling van de vijf eerste resultaten naar geslacht (%): 100
75 58,455,6
63,1
59,7 47
50
47,9
58,2
56,9 50 42,7
25
0 Geen condoom bij
Onervaren
Onbewust van risico
Geen zin
Vergeten
Meisjes Jongens
Het verschil naar geslacht is het grootst voor wat betreft onervarenheid. De meisjes zijn meer frequent in deze categorie. Voor het onbewust zijn van de risico’s is er een gelijkaardige verdeling naar geslacht (vaker vermeld door de meisjes). De jongens vermeldden als belangrijkste remmende factor het niet bijhebben van een condoom. Meer dan de helft van de jongens beweerde dat jongeren geen condoom gebruiken omdat ze er geen zin in hebben. - 80 -
DEEL II :SPECIFIEKE ONDERZOEKEN M.B.T. SOA IN BELGIE
6.2.3
Stimulerende factoren voor het gebruik van de pil en het condoom
Ten slotte peilde de enquête ook naar de belangrijkste stimulerende factoren voor het gebruik van de pil en het condoom. Volgende tabel toont een volgorde in functie van de meest frequent vermelde antwoorden: Voornaamste stimulerende factoren voor het gebruik van de pil en het condoom 1 2 3 4 5 6
Angst voor ziekten Angst voor zwangerschap Zeker veilig willen vrijen Verdeling van gratis producten Sensibilisatiecampagnes Volop van het jongerenleven willen genieten 7 Praten met de partner 8 Praten met medische hulpverleners 9 Praten met vrienden 10 Informatie bekomen op school 11 Praten met de ouders
N (%) 530 (85.5) 460 (74.2) 371 (59.8) 328 (52.9) 301 (48.5) 275 (44.4) 274 (44.2) 235 (37.9) 232 (37.4) 219 (35.3) 204 (32.9)
Angst om een ziekte op te lopen of om zwanger te worden is de meest frequent vermelde stimulerende factor voor het gebruik van anticonceptie. Het zijn dus voornamelijk deze angsten die jongeren aanzetten om een betrouwbare anticonceptiemethode (de pil of het condoom) te gebruiken. Daarna volgt zekerheid willen veilig te vrijen. Dit weerspiegelt zich in de eerste twee antwoorden in die zin dat een gevoel van veiligheid zich vertaalt in afwezigheid van ziekte en ongewenste zwangerschap. Zowel de verdeling van gratis producten als sensibilisatiecampagnes werden door ongeveer de helft van de ondervraagden vermeld als stimulerende factoren voor het gebruik van anticonceptie. Ten slotte blijkt dat praten met mensen uit de omgeving ook een invloed kan hebben op het gebruik van anticonceptie. Uit de antwoorden kan worden afgeleid dat vrienden en medische hulpverleners hierin een belangrijkere rol spelen dan de ouders.
6.3
Besluit
SOA en AIDS blijken niet systematisch in beschouwing genomen te worden door jongeren bij een seksueel contact. Deze gegevens geven aan dat één jongere op twee geen zin heeft om een condoom te gebruiken. Het geheel van remmende factoren vermeld leidt tot verschillende verklaringen voor deze weigering. Voor het condoomgebruik verschillen de voornaamste remmende factoren naar geslacht. Voor de meisjes speelt onervarenheid een belangrijke rol terwijl voor de jongens het niet bijhebben van een condoom de belangrijkste factor is. Zowel jongens als meisjes vermeldden ook dat het zich niet bewust zijn van de risico’s, het niet durven voorstellen aan de partner en het feit dat een condoom gebruiken onaangenaam is, eveneens remmende factoren zijn voor het gebruik ervan. Er dient dus rekening te worden gehouden met deze aspecten in informatie- en sensibilisatiecampagnes. Naast remmende factoren zijn er ook stimulerende factoren die jongeren kunnen helpen in hun anticonceptiegebruik. Zo zijn voor veel jongeren de angst voor ziekten en
- 81 -
DEEL II :SPECIFIEKE ONDERZOEKEN M.B.T. SOA IN BELGIE
ongewenste zwangerschap, veiligheid willen hebben en volop van het jongerenleven willen genieten, elementen die ze aanzetten tot het gebruik van anticonceptie. De communicatie met de omgeving en het medische milieu kan eveneens een rol spelen bij de sensibilisatie van de jongeren voor anticonceptiegebruik. De gratis verdeling van producten en sensibilisatiecampagnes blijken belangrijke stimulerende factoren te zijn aangezien de helft van de ondervraagde jongeren beweerde er gevoelig voor te zijn.
- 82 -
DEEL II :SPECIFIEKE ONDERZOEKEN M.B.T. SOA IN BELGIE
7
“Sexual taste” gemeenschappen, preventieculturen en individueel seksueel risicogedrag bij mannen die seks hebben met mannen in Vlaanderen: een exploratieve studie
Wim Van den Berghe; John Vincke – Vakgroep Sociologie - Universiteit Gent
7.1
Achtergrond
Seksueel risicogedrag bij mannen die seks hebben met mannen (MSM) in Vlaanderen neemt toe. De redenen situeren zich zowel op individueel als op sociaal structureel niveau. Onderzoek op dit laatste niveau is erg beperkt. Deze studie is een eerste, kwalitatief exploratieve fase van een overkoepelend onderzoeksproject dat het seksuele leven bestudeert van MSM. Tevens probeert het een sociaal-structurele basis te leggen voor seksueel risicogedrag en HIV/Soa preventie bij MSM. Ten eerste spelen de sociale netwerken waarbinnen seksueel risicogedrag zich afspeelt, een belangrijke rol. Verschillende sociale netwerken impliceren verschillende seksuele smaken (“sexual tastes”). Lidmaatschap van een “sexual taste” gemeenschap beinvloedt het individueel risicoprofiel en de kans tot seksueel risicogedrag. Ten tweede werd op het individuele niveau vastgesteld dat preventie op dit moment gericht is op het aanbieden van medische kennis ten aanzien van de doelgroep MSM, zowel individueel als via “social marketing”. Binnen deze context wordt er te weinig aandacht besteed aan het bestaan van preventieculturen binnen verschillende seksuele settings en de invloed van deze culturen op individueel seksueel risicogedrag. De doelstellingen van deze studie bestaan erin te onderzoeken: 1) op welke manier lidmaatschap van “sexual taste” gemeenschappen en het bestaan van preventieculturen in verschillende seksuele settings, individuele seksuele risicoprofielen beïnvloeden, 2) hoe hedendaagse HIV/Soa preventie verwerkt en in de praktijk omgezet wordt door MSM in de context van “sexual taste” gemeenschappen en preventieculturen.
7.2
Methodologie
Ethnografische inviduele interviews werden afgenomen van 30 MSM. Een diverse groep van mannen werd geselecteerd op basis van hun serostatus, condoomgebruik, leeftijd, seksuele praktijken en relatiestatus.
- 83 -
DEEL II :SPECIFIEKE ONDERZOEKEN M.B.T. SOA IN BELGIE
7.3
Resultaten
We vonden verschillen in seksueel risicogedrag, namelijk een seksueel risicoprofiel, naargelang het lidmaatschap van een specifieke sexual taste gemeenschap. Als gevolg van de diversiteit van de groep op basis van HIV-serostatus, condoomgebruik, leeftijd, seksuele praktijk en relatiestatus konden we at-risk subgroepen identificeren onder MSM. De respondenten vermeldden dat de normen omtrent seksuele risico’s binnen “sexual taste” netwerken een grotere invloed hebben op de individuele seksuele praktijk dan gepersonaliseerde preventieboodschappen.
7.4
Besluit
De respondenten bevestigden het bestaan van verschillende preventieculturen binnen de verschillende subgemeenschappen. Deze resultaten geven aan dat HIV/Soa preventie bij MSM hieraan moet worden aangepast. Deze studie vormt een kwalitatieve basis voor het grootschalig kwantitatief onderzoek bij MSM in het najaar van 2007.
- 84 -
DEEL II :SPECIFIEKE ONDERZOEKEN M.B.T. SOA IN BELGIE
Lijst van de deelnemers 1. Dr. Véronique Verhoeven Universiteit Antwerpen, Centrum voor huisartsgeneeskunde Universiteitsplein I 2610 Wilrijk Tel. : 03 820 25 18 E-mail:
[email protected] 2. Dr. Saphia Mokrane Entre 2 vzw Waterkrachtstraat 14 1210 Brussel Tel. : 02 217 84 72 E-mail :
[email protected] 3. Dr. Alessandra Moonens Scriptie voor DES in de Algemene Geneeskunde, Université Libre de Bruxelles, Promotor: Dr. Michel Roland Medisch centrum “Santé Plurielle” Overwinningsstraat 110 1060 Brussel Tel. : 02 537 71 24 E-mail :
[email protected] 4. Frédérique Herbigniaux Fédération des Centres de planning familial des Femmes Prévoyantes Socialistes Sint-Jansplein 1-2 1000 Brussel Tel. : 02 515 17 67 E-mail :
[email protected] 5. Wim Van den Berghe Vakgroep sociologie Universiteit Gent Korte Meer 5 9000 Gent Tel. : 09 264 84 53 E-mail :
[email protected] Website: http://www.psw.ugent.be/sociologie
- 85 -