Slovenië en NAVO-uitbreiding: tekortkomingen van de favoriet Margriet Drent
Slovenië wordt algemeen gezien als de gedoodverfde favoriet voor de tweede ronde van de NAVO-uitbreiding waarover in 2002 in Praag zal worden besloten. Dit kleine land met nog geen twee miljoen inwoners, gelegen aan de Adriatische Zee heeft zich als enige voormalige Joegoslavische Republiek schijnbaar probleemloos ontworsteld aan de gevolgen van het uiteenvallen van de Joegoslavische Federatie. Slovenië is economisch welvarend en politiek stabiel. Vergeleken met de Midden- en OostEuropese landen ligt het op een gedeelde koppositie als het gaat om de toetredingsonderhandelingen tot de Europese Unie. Het land greep in 1997 op het nippertje naast NAVO-lidmaatschap en is vastbesloten op tijdens de top in november 2002 wel uitgenodigd te worden. Afgaande op de vele prijzende woorden van beleidsmakers uit NAVO-lidstaten lijkt Slovenië lidmaatschap ook nauwelijks meer te kunnen ontgaan. Bij een nadere analyse van de Sloveense voorbereidingen blijkt het land echter op een aantal terreinen nog steeds tekort te schieten en lijkt de NAVO een potentiële free rider binnen de gelederen te halen. Inleiding Voor Sloveense beleidsmakers kwam het missen van de 'eerste' uitbreidingsronde als een verrassing. Officieel betogen zij ook nu dat het land in 1997 al klaar was om toe te treden tot het Atlantisch Bondgenootschap. De laatste jaren steken realistische beleidsmakers in Slovenië echter de hand in eigen boezem en noemen een aantal eigen tekortkomingen in de aanloop naar de top van Madrid van juli 1997. De modernisering en herstructurering van de Sloveense strijdkrachten (Slovenska Vojska, SV) werd te laat ingezet en niet snel genoeg doorgevoerd. Daarnaast werd het diplomatieke apparaat en de internationale lobby voor het land onvoldoende benut. Oorzaak hiervoor waren dat Slovenië zich al zeker waande van lidmaatschap en het feit dat de aansturing van de lobby leed onder een regeringswisseling op een cruciaal moment, eind 1996. Tenslotte, doordat Slovenië zich wilde profileren als een Midden-Europees land en zich zoveel mogelijk wilde distantiëren van zijn Joegoslavisch verleden, verzuimde het één van de grote troefkaarten uit te spelen: zijn positie als eiland van stabiliteit in de roerige Zuidoost-Europese regio. Oppervlakkig gezien voldoet Slovenië momenteel grotendeels aan de criteria zoals vermeld in de NAVO-uitbreidingsstudie van 1995 en in de uitgebreidere voorwaarden van het Membership Action Plan van 1999. Slovenië blijkt echter, bij nadere inspectie, op de volgende gebieden tekort te schieten: de herstructurering van de krijgsmacht komt maar niet van de grond, de defensiebestedingen blijven achter bij die van het NAVO-gemiddelde, de kwaliteit van de SV laat zeer te wensen over en de steun van een meerderheid van de bevolking voor NAVO-lidmaatschap is niet gegarandeerd. Tien jaar Sloveense onafhankelijkheid Op 25 juni van dit jaar vierde de voormalige Joegoslavische Republiek Slovenië zijn tiende jaar als onafhankelijke staat. De tien dagen van gewapend conflict die volgden op het uitroepen van de onafhankelijkheid staan in schril contrast met de oorlogen die uitbraken in Kroatië en Bosnië. Het etnisch homogene land dat al in het voormalige Joegoslavië de meeste op export georiënteerde industrie op zijn grondgebied wist, kon na de onafhankelijkheid snel omschakelen naar westerse markten en is één van de meest succesvolle transitiestaten van Midden- en Oost-Europa. Het Sloveense inkomen per capita is het hoogste van de regio en is vergelijkbaar met dat van de armste EU-lidstaten, Griekenland en Portugal. Ondanks deze snelle vooruitgang dreigt Slovenië de laatste jaren
1
relatief wat achter te blijven door een stokkend privatiseringsproces en een protectionistische houding. Dit ontmoedigt buitenlandse directe investeringen. Slovenië krijgt echter in het laatste voortgangsrapport van de Europese Unie over toetredingsonderhandelingen juichende kritieken en ligt op koers om eind 2002 als lid te worden uitgenodigd.1 Het politieke landschap van Slovenië kenmerkt zich door een grote mate van continuïteit. De toonaangevende politici zijn al sinds een decennium (en langer) op het politieke toneel: president Milan Kucan en premier Janus Drnovšek. Kucan was al in 1986 de verlichte partijleider van de Sloveense communistische partij en won aansluitend in 1990 de eerste, democratische presidentsverkiezingen. Janez Drnovšek leidde al vier kabinetten namens de Liberale Democratische Partij (LDS) en wil zich in 2002 verkiesbaar stellen voor de post van president. Kucan heeft zijn maximaal aantal termijnen als president er dan opzitten en Drnovšek lijkt op een overwinning af te kunnen stevenen. De LDS heeft in het huidige parlement 40% van de stemmen en de coalitie met de Verenigde Lijst van SociaalDemocraten (ZLSD), de Sloveense Volkspartij (SLS+SKD) en de Democratische Partij van Pensioengerechtigden (DeSUS) heeft een driekwart meerderheid. Het formeren van coalities is echter een zaak van de lange adem en door noodzakelijke consensusvorming blijken Sloveense regeringen weinig slagvaardig. Echter, niemand twijfelt meer aan het democratische gehalte van de jonge Sloveense staat. De weg naar Praag 2002 EU-lidmaatschap heeft de absolute prioriteit in Slovenië. Lidmaatschap van de NAVO komt bij de beleidsmakers op het tweede plan en wordt gezien als een middel om als stabiel land te worden erkend, met de economische voordelen van dien. Na de korte onafhankelijkheidsstrijd zien de Slovenen vooral niet-militaire dreigingen, zoals criminaliteit, aantasting van het milieu en werkloosheid, als voornaamste gevaren voor hun nationale veiligheid. Het gevaar van het overslaan van de conflicten in het voormalige Joegoslavië naar Sloveens territorium behoorde op deze lijst slechts bij de middenmoot.2 Gedreven door de wens deel te gaan uitmaken van de European mainstream sloot Slovenië zich in maart 1994 aan bij het Partnerschap voor Vrede en in 1997 werd een ‘nationale strategie voor de integratie van Slovenië in de NAVO’ ontwikkeld. Hierin presenteert Slovenië zichzelf als een land dat de NAVO veel te bieden heeft. Sloveens lidmaatschap van de NAVO zou Hongarije verbinden met het territorium van de NAVO en de Sloveense troepen hebben gespecialiseerde kennis in huis op het gebied van alpine oorlogvoering. Slovenië heeft lering getrokken uit de kritiek op zijn afzijdige houding in Zuidoost-Europa en profileert zich nu als lichtend voorbeeld voor de regio en toont de laatste jaren in toenemende mate zijn betrokkenheid. Het land heeft een actieve rol in het door de EU gecoördineerde Stabiliteitspact voor Zuidoost-Europa met als grootste troef een succesvol geleide campagne voor een fonds voor het opruimen van landmijnen. Slovenië is waarnemer bij de South-East European Defence Ministerials (SEDM) en de in oprichting zijnde ZuidoostEuropese interventiemacht (SEEBRIG). Daarnaast draagt het sinds 1997 bij aan SFOR in Bosnië (een peloton militaire politie van 26 personen, een detachement van de luchtmacht van 41 personen en een kleine medische eenheid) en aan KFOR (zes personen voor hoofdkwartieren in Skopje en Pristina). Minister van Defensie Anton Grizold heeft recentelijk meer troepen voor SFOR toegezegd. Na de afwijzing in Madrid, bleef er voor Slovenië geen alternatief dan mee te doen aan het Membership Action Plan (MAP), dat op intensieve wijze de aspirant-leden voorbereidt op eventueel lidmaatschap. In het binnenlands debat leidde dit proces tot frustratie, omdat de MAP-cyclus voorziet in feedback op de plannen van de deelnemers, en de Slovenen te maken kregen met kritiek op de terreinen van interoperabiliteit, herstructurering van de krijgsmacht en het defensiebudget. De Sloveense media spreekt van een doel dat telkens verder weg schuift. Ondanks alle lovende woorden lijkt Slovenië recentelijk zijn schijnbaar
2
onaantastbare koppositie kwijt te raken aan de drie Baltische staten.3 Het punt waarop Slovenië in de eerste uitbreidingsronde tekort schoot – het formeren van een adequate, financieel goed onderbouwde en effectieve krijgsmacht – blijkt ook voor de tweede uitbreidingsronde problemen op te leveren. De Sloveense krijgsmacht: klein maar fijn? Door pacifistische tendensen in de Sloveense maatschappij kwam pas na 1994 de herstructurering van het van de Joegoslavische Federatie geërfde territoriale defensiesysteem op gang. Consensus over de toekomst van de Sloveense defensie was moeilijk te bereiken aangezien de toenmalige minister van Defensie, Janez Jansa, die een prominente rol had gespeeld in de Tiendaagse oorlog, zich verzette tegen hervormingen van een krijgsmacht die hem zo goed had gediend. Al in de communistische tijd waren president Kucan en Jansa gezworen vijanden, hetgeen overeenstemming over defensiehervormingen eveneens blokkeerde. Het debat werd uiteindelijk gewonnen door de groepen die pleitten voor een Slovenië dat ook zijn verantwoordelijkheid voor de Europese veiligheid op zich wilde nemen. De Slovenen stapten af van een puur op nationale veiligheid gerichte defensie en vormden een krijgsmacht die gedeeltelijk ook internationale operaties zou moeten kunnen uitvoeren. De Sloveense krijgsmacht (SV) werd uiteindelijk onderverdeeld in drie onderdelen: een snelle interventiemacht, een hoofddefensiemacht en reservetroepen. De snelle interventiemacht moet uiteindelijk alleen uit professionals bestaan, de hoofddefensiemacht uit dienstplichtigen en de reservisten zijn mobilisabel in oorlogssituaties. De SV bestaat uit een combinatie van professionals (op dit moment een aantal van 4.134 man, volgens het Sloveense ministerie van Defensie), dienstplichtigen (3.000 in aantal) en reservisten. Op oorlogssterkte bestaat de SV uit 47.000 man. Anno 2001 staat Slovenië voor een grote uitdaging: noodzakelijk zijn een verdere professionalisering; verbetering van interoperabiliteit, logistieke ondersteuning, training, uitrusting en inzetbaarheid van eenheden en het herstructureren van de commandostructuren van de strijdkrachten. Dit komt echter maar niet van de grond. Wat betreft de commandostructuren heeft Slovenië in het verleden een grote fout gemaakt door voor een krijgsmacht van minder dan 10.000 man de structuur van de krijgsmacht van de Verenigde Staten over te nemen. Dit leidde tot een topzware organisatie met veel te veel schakels tussen de verschillende functies. Sindsdien wordt er aan de opzet gesleuteld, maar is de juiste structuur voor de SV nog niet gevonden.4 Eén van de grootste problemen van de Sloveense defensie is een relatief laag en niet gegarandeerd budget. De prioriteit van regering en bevolking ligt niet bij defensie. Het 'langetermijnprogramma voor de ontwikkeling van de Sloveense strijdkrachten 2000-2010', zoals aangenomen door het parlement in februari 2000, sprak voor 2000 en 2001 van respectievelijk 1,7 en 1,87% van het Bruto Nationaal Product voor defensie. Dit was aanzienlijk meer dan uiteindelijk werd goedgekeurd door het Sloveense parlement en gerealiseerd door het ministerie van Defensie. In 2000 en 2001 was er slechts sprake van respectievelijk 1,23 en 1,46%. De Sloveense regering heeft zich de laatste jaren steeds verkeken op de bereidheid in het parlement om de gevraagde fondsen toe te wijzen aan defensie. Daarnaast kon door verkeerde planning en budgettering het defensiebudget niet optimaal worden benut. De relatief lage financiële defensie-inspanning van Slovenië is in NAVO-verband een teer punt. In het Annual National Programme (ANP)5 van 2000/2001 belooft Slovenië het defensiebudget als percentage van het BNP omhoog te schroeven naar 2,07% in 2005, terwijl het laatste ANP van 2001/2002 al op een veel realistischer 1,56% in 2005 uitkomt. Dit percentage ligt ver onder het gemiddelde van de NAVO-lidstaten. Het bovengenoemde 'langetermijnprogramma voor de ontwikkeling van de Sloveense strijdkrachten' behoeft dan ook aanpassing. De Slovenen willen aan het eind van 2001 met
3
een herzien plan komen, maar kondigen nu al aan dat de krijgsmacht niet uit een totaal van 47.000 man zal bestaan, ook niet uit 35.000 man (zoals nog in mei van dit jaar voorspeld), maar uit 30.000 mobilisabele troepen in 2004. Het bemannen en uitrusten van het 10e gemotoriseerde bataljon – onderdeel van de snelle interventiemacht – heeft absolute prioriteit als eerste Sloveense eenheid die volledig operationeel wordt. In reactie op kritiek van buitenaf over de lange tijd die de Slovenen hiervoor nodig hebben, is de einddatum hiervan steeds verder naar voren gehaald. Waar de eerste plannen 2004 noemden, belooft minister van Defensie Grizold nu inzetbaarheid aan het eind van 2002. Halverwege 2001 is dit bataljon echter nog met slechts 300 troepen bemand (de eenheid werd al in 1998 opgezet) en aan de realiteitszin van de huidige beloftes moet worden getwijfeld. Inclusief het recent toegezegde extra peloton infanterie voor SFOR zijn slechts 140 Sloveense manschappen actief in internationale operaties. De specifieke kwaliteiten op het gebied van alpine operaties, waar de Slovenen zich op beroepen, zijn niet buiten de Sloveense grenzen te gebruiken, aangezien deze eenheid bemand is met dienstplichtigen. Gezien de ontwikkelingen van het defensiebudget op de middellange termijn en de problemen die de Slovenen wachten op het gebied van herstructurering zal een Slovenië in de NAVO bij uitstek een consument en niet een producent van veiligheid zijn. De staat van de Sloveense krijgsmacht: meer dan gebrek aan middelen alleen De Sloveense problemen om de krijgsmacht op een acceptabel operationeel niveau te krijgen, worden af en toe in de binnenlandse politiek naar buiten gebracht. Dit wordt voornamelijk gedaan door minister van Defensie Grizold, af en toe door de president, terwijl premier Drnovsek zich over veiligheid en defensie in stilzwijgen hult. President Kucan concludeerde dit jaar in zijn hoedanigheid van opperbevelhebber in zijn jaarlijks rapport over de staat van de krijgsmacht dat de inzetbaarheid van de SV onvoldoende is.6 Grizold liet na de terroristische aanslagen op de Verenigde Staten van 11 september weten dat Slovenië zich weliswaar zou aansluiten bij een antiterrorisme-coalitie, maar dat de SV op dit moment geenszins in staat zou zijn hier een militaire bijdrage aan te leveren.7 De minister pleit voortdurend voor het beschikbaar stellen van meer fondsen voor herstructurering, maar een effectieve krijgsmacht is niet alleen afhankelijk van voldoende financiële middelen. Er zijn in Slovenië een aantal andere oorzaken te noemen die meer structureel van aard zijn dan een te laag defensiebudget alleen. President Kucan zelf noemde de wervings- en selectiecriteria als één van de onderliggende problemen. De praktijk dat een bepaalde partijaffiliatie in het selectie- en promotiebeleid van het officierskader een rol spelen, is ontstaan in de cruciale periode tussen 1990 en 1994 toen Janez Jansa minister van Defensie was (hierna had hij tijdens de overgangsregering in 2000 nog eenmaal kort de defensieportefeuille in handen). De ambitieuze Jansa maakte zijn ministerie tot een bolwerk dat zijn persoonlijk politieke doelen moest dienen. De grote rivaliteit tussen de president en de minister zorgde voor een tweedeling in de SV en zorgde voor gespannen civiel-militaire betrekkingen. Loyaliteit aan de minister was een reden voor promotie, los van geschiktheid en competentie. Mede hierdoor is de kwaliteit van het officierskader van de SV nog altijd onder de maat, terwijl er een grote weerstand bestaat onder de hogere rangen om aanvullend onderwijs te volgen. Een rapport van het Amerikaans leger meldt zelfs dat 70% van de Sloveense officieren niet op hun taak is berekend en onvoldoende is gekwalificeerd.8 In 1993 en 1994 stonden de interne veiligheidsdiensten van het ministerie van Defensie en van het ministerie van Binnenlandse Zaken (loyaal aan Kucan) in een aantal schandalen tegenover elkaar. Uiteindelijk struikelde Jansa over een affaire waarbij een burger – die betrapt werd op het verzamelen van belastende gegevens over Jansa – door veiligheidspersoneel van het ministerie van Defensie in elkaar werd geslagen. In maart 1994 werd Jansa ontslagen. Echter, aan hem loyale medewerkers van het ministerie maakten het de volgende bewindslieden moeilijk hun werk te doen. In totaal heeft Slovenië in tien jaar onafhankelijkheid negen ministers van
4
Defensie gehad, wat uiteraard voor de continuïteit van beleid negatieve gevolgen heeft gehad. De problemen bij de krijgsmacht worden ook veroorzaakt door een gebrek aan esprit de corps, onderlinge samenhang en professionaliteit van de SV. Hiervoor zijn – behalve de boven genoemde dubieuze selectie en promotie van officieren – een aantal oorzaken te vinden. Ten eerste kent het officierskader van de SV een grote diversiteit in achtergrond en opleiding. Om een paar uitersten te noemen: behalve officieren die in het Federale Volksleger van de Joegoslavische Federatie hebben gediend en daar hun opleiding hebben genoten, zijn er officieren die een academische graad in defensiestudies aan de universiteit van Ljubljana hebben afgerond en een aantal die bijvoorbeeld hun officiersrang hebben verworven via de opleiding voor reserveofficieren van de Territoriale Defensiemacht.9 Ten tweede wordt deze diversiteit niet gecorrigeerd door een geïntegreerd hoger militair onderwijssysteem. De Slovenen kozen er na onafhankelijkheid heel bewust voor om af te stappen van het Joegoslavische militair onderwijssysteem en hebben geen militaire academie opgericht. In plaats hiervan rekruteert de SV zijn officieren aan civiele universiteiten en krijgen deze daarna nog een klein jaar specifiek militair onderwijs. Vanuit het oogpunt van kostenbesparing en van een maximale integratie van de krijgsmacht in de maatschappij lijkt dit een goede keuze. Echter, in een land dat weinig militaire expertise en traditie bezit, daagt dit onderwijssysteem niet bij tot het ontwikkelen van militaire professionaliteit en een esprit de corps. Ten derde heeft de ervaring van een alom aanwezige krijgsmacht in de Joegoslavische maatschappij, in het huidige Slovenië geleid tot een zeer strikte civiele controle op de krijgsmacht. Een voorbeeld is de verdeling van taken tussen het ministerie van Defensie en de (in het ministerie geïntegreerde) Generale Staf. Typisch militaire aangelegenheden worden door het ministerie behandeld, waardoor er nodeloze duplicatie van taken en een verdere ondermijning van specifieke militaire expertise plaatsvindt. Door de hierboven al genoemde zwakke onderlinge samenhang van de SV is er onvoldoende weerstand tegen deze praktijk. Niet alleen op het officiersniveau voldoet de SV niet aan de eisen van een moderne, effectieve krijgsmacht. Ook de training van de dienstplichtigen stelt weinig voor: van de al korte zeven maanden die beschikbaar zijn wordt slechts een klein deel voor daadwerkelijke training gebruikt, en dan nog vaak zonder de noodzakelijke trainingsbenodigdheden. Voor de reservestrijdkrachten is, volgens een studie van de Universiteit van Ljubljana, zelfs niet de meeste basale uitrusting beschikbaar, en doordat de opkomst van reservisten voor herhalingsoefeningen zeer laag is, moet er aan de kwaliteit van de reservestrijdkrachten worden getwijfeld.10 Ook al is een percentage van tussen de 1,2 en 1,5% van het BNP ten opzichte van het NAVO-gemiddelde erg weinig, voor een kleine krijgsmacht als die van de Slovenen zou voor een dergelijk budget toch een redelijke defensiecapaciteit te verwachten zijn. De vraag rijst dan ook hoeveel defensie de Slovenen eigenlijk voor hun geld krijgen: de deelname aan internationale vredesoperaties is bescheiden, de persoonlijke uitrusting van de krijgsmacht is onder de maat, de eenheden zijn zelden volledig bemand en aan de gevechtskracht van de hoofddefensiemacht en de reserve-eenheden moet worden getwijfeld. Ook is de SV geen kapitaalintensieve krijgsmacht: de marine bestaat uit één schip en Slovenië heeft slechts een heel kleine luchtmacht. Dat de SV hoge personeelskosten heeft, is begrijpelijk in een concurrerende arbeidsmarkt in hoogconjunctuur. Desalniettemin moet worden geconstateerd dat als het gaat om een geloofwaardige militaire bijdrage aan het Atlantisch Bondgenootschap, Slovenië er sinds de eerste uitbreidingsronde niet op vooruit is gegaan. Willen de Slovenen wel lid van de NAVO worden? Hoewel door de Tsjechen is bewezen dat een lage steun van de bevolking voor NAVOlidmaatschap geen belemmering hoeft te zijn om uitgenodigd te worden, plaatst een gering
5
enthousiasme vraagtekens bij de legitimiteit van het streven naar lidmaatschap. Bovendien is door het ontbreken van voldoende steun uit de bevolking de belofte de plichten en lasten van NAVO-lidmaatschap te dragen op den duur onzeker. Ook in het geval van Slovenië is steun van een meerderheid van de bevolking niet gegarandeerd. Binnen de politieke partijen bestaat wel brede consensus over Slovenië’s streven naar NAVO-lidmaatschap. Alleen de ZLSD en de Sloveense Nationale Partij (SNS) zijn sceptisch. Deze partijen vinden dat het niet duidelijk is wat voor verplichtingen Slovenië aangaat en tegen welke kosten. De SNS maakt zich daarnaast ook zorgen over het verlies aan soevereiniteit. Tussen 1994 en 1997 steeg het percentage van de bevolking dat zich vóór lidmaatschap van het Bondgenootschap uitspreekt voortdurend.11 Toen echter bleek dat Slovenië in Madrid niet uitgenodigd werd, daalde dit percentage aanzienlijk van 64,1% (maart 1997) naar 55,4% (oktober/november 1997).12 In de periode 1998-2000 bleef het percentage vóór NAVOlidmaatschap licht boven de 50%. In januari van dit jaar daalde de steun echter tot onder de 50%-grens. Dit lage percentage is te verklaren door de op dat moment spelende verarmd uranium-affaire. De Sloveense regering wist in het Annual National Programme van dit jaar nog te melden dat het percentage vóór lidmaatschap in juli 2001 maar liefst 56,4% was, maar in september van dit jaar dook het percentage wederom onder de helft van de respondenten (49,7%). De terroristische aanvallen op de Verenigde Staten en het daarna bijna onmiddellijk inroepen van Artikel 5 van het NAVO-verdrag is waarschijnlijk de oorzaak van deze dip in publieke opinie. Sloveens lidmaatschap wordt in het land over het algemeen gezien als een garantie voor de verdere sociaal-economische ontwikkeling van het land en de plotselinge nadruk op de militaire kant van deze politiek-militaire organisatie veroorzaakt dit lage percentage. De magere steun van het Sloveense publiek valt samen met een zeer geringe bereidheid om voor eventueel lidmaatschap de last van een hoger defensiebudget te dragen. Uit een opiniepeiling, afgenomen in 1999, is slechts 8,4% van de respondenten hiervoor, terwijl 41,4% het defensiebudget het liefst ongewijzigd ziet en 32% steun uitspreekt voor een verlaging. De Sloveense regering voert al jaren een vrij intensieve campagne om het Sloveense publiek bekend te maken met de Europese Unie en wat een Sloveens EU-lidmaatschap zou betekenen. Pas in april 2001 (mede op dringend advies van NAVO-officials) werd een informatiecampagne gelanceerd om de Sloveense bevolking duidelijk te maken welke voordelen het land zou hebben van lidmaatschap van de NAVO. Als Slovenië uitgenodigd wordt om lid te worden, pleiten de meeste politieke partijen voor het houden van een referendum. Het is ondanks de wankele meerderheid die huidige opiniepeilingen te zien geven niet onwaarschijnlijk dat de Sloveense bevolking – analoog aan Hongarije – met een uitnodiging voor lidmaatschap op zak toch uiteindelijk ‘ja’ zal stemmen. Afsluitend In het debat over de NAVO-uitbreiding – dat nu langzaam maar zeker op gang lijkt te komen – wordt als vanzelfsprekend Slovenië als grootste kanshebber genoemd. Militair gezien zou echter de zogenaamde minimale uitbreidingsoptie (alleen Slovenië uitnodigen in Praag 2002) nog minder zijn dan een minimale optie. Slovenië’s defensiecapaciteit is verwaarloosbaar en het land presteert op militair gebied minder dan bijvoorbeeld het Groothertogdom Luxemburg. De Sloveense bevolking is maar matig geïnteresseerd in NAVO-lidmaatschap, waardoor voldoende steun voor een grotere defensie-inspanning er in de nabije toekomst niet inzit. De ervaring van de eerste uitbreidingsronde leert bovendien dat een Sloveense regering – verlost van de druk van een Membership Action Plan – na toetreding zeker niet méér aandacht en middelen aan defensie zal geven. Op dit moment is alleen het defensiebudget tot en met 2003 voor de ontwikkeling van de SV door het parlement vastgelegd. Voor welke ontwikkeling is helaas onduidelijk, aangezien de langetermijnplannen regelmatig naar beneden moeten worden bijgesteld en deze laatste herziening pas aan het eind van dit jaar bekend zal worden. Een groter defensiebudget hoeft geenszins te
6
betekenen dat de SV effectiever zal worden. Een efficiëntere en meer doelmatige besteding van de gelden is hiervoor eerst noodzakelijk. Deze tekortkomingen op militair en budgettair terrein laten echter onverlet dat Slovenië, politiek gezien, de ideale kandidaat voor de NAVO is: het heeft een stabiele democratie en een gezonde economie; geen enkele staat heeft enig bezwaar tegen een Sloveens NAVOlidmaatschap; de grote aanwezigheid van NAVO-troepen in Zuidoost-Europa pleit voor de opname van een land uit deze regio en hoewel Slovenië de NAVO militair bijna niets heeft te bieden, zal het de NAVO ook nauwelijks iets kosten. Echter, het feit dat Slovenië geen geloofwaardige krijgsmacht in het veld kan brengen en toch relatief kritiekloos kandidaat nummer één is, doet wel af aan de grote inspanningen die andere – minder kansrijke – kandidaten zich momenteel getroosten. Drs. M.E. Drent is Executive Director van het Centre for European Security Studies in Groningen. Naast de genoemde bronnen is dit artikel gebaseerd op een reeks interviews van de auteur met academici, beleidsmakers op ministeries van Buitenlandse Zaken en Defensie, de Generale Staf, journalisten en parlementariërs in Ljubljana in de periode 20-23 mei 2001. Het artikel is een bewerkte versie van haar bijdrage aan een publicatie van het Centre for European Security Studies: Organising National Defences for NATO Membership. The Unexamined Dimension of Aspirants' Preparedness, Harmonie Papers No. 15, Groningen, november 2001.
Noten 1.
2. 3. 4. 5.
6. 7. 8. 9. 10. 11. 12.
In de conclusie van het EU voortgangsrapport 2000/2001 valt bijvoorbeeld te lezen: “[…] the republic of Slovenia fully meets both political and economic criteria for accession to the EU.” En verderop in de conclusie: “Slovenia is meeting its commitments at a pace which will enable it to fully meet its commitment relating to the country's internal readiness for EU membership by the end of 2002.” Uit: Report on Slovenia's Progress towards Accession to the European Union, juni 2001, http://www.sigov.si/svez/uk/mainmenu.htm. Igor Kotnik-Dvojmoc, Marjan Malesic e.a., Professionalisation of the Slovenian Armed Forces (Draft report), University of Ljubljana, Defence Research Centre, Ljubljana, april 2001. ‘Slovenia should not expect fair play from NATO. Excerpt from Report by Ervin Hladnik Miharcic’, BBC Monitoring/Delo, 10 augustus 2001. James Gow en Cathie Carmichael, Slovenia and the Slovenes. A Small State and the New Europe, Londen, 2000, blz. 190. ANP is een jaarlijks nationaal plan van aanpak ter voorbereiding op NAVO-lidmaatschap binnen de vijf hoofdstukken van het Membership Action Plan van de NAVO. Deze vijf hoofdstukken zijn: 1) politiek en economie; 2) defensie en militaire zaken; 3) budgettaire zaken; 4) veiligheid van informatie en 5) juridische aangelegenheden. ‘President Kucan Reviews Slovene Armed Forces Combat Preparedness Report’, Public Relations Office, 23 april 2001, www.mo-rs.si/mors. ‘Slovene Army Lacks Logistics for Military Actions Against Terrorism’, BBC Monitoring/Delo, Ljubljana, 26 september 2001. ‘Sentinel Risk Pointers’, Jane’s Sentinel Security Assessments, 8 december 2000. Igor Kotnik-Dvojmoc, Marjan Malesic e.a., zie noot 2. Ibid. Marjan Malesic, Slovenian Security Policy and NATO, Harmonie Papers No. 13, Groningen, juni 2000, blz. 47. Gegevens van de opiniepeilingen zijn afkomstig van de Monthly Survey-Politbarometer die het Public Opinion Research Centre van de faculteit der Sociale Wetenschappen aan de universiteit van Ljubljana uitvoert voor de overheid. De vraag die wordt gesteld is: “Bent u het eens met de doelstelling van Slovenië om NAVO-lid te worden?”
7