SLOTTOESPRAAK CONGRES "Europese Dag van de Talen in Vlaanderen" Auditorium "Hadewych" vrijdag 26 september 2003
In december 2001 hadden wij het genoegen om het Europese Jaar van de Talen feestelijk te mogen afsluiten in het Europees Parlement in Brussel. Tijdens dat Europese Jaar van de Talen zijn ook in Vlaanderen tal van interessante initiatieven genomen die de vele manieren om het leren van talen en taalverscheidenheid te ondersteunen, in de verf hebben gezet. De staatshoofden en regeringsleiders hebben in maart 2002 tijdens de Europese Raad in Barcelona, de noodzaak erkend voor een actie van de Europese Unie en de lidstaten om het leren van talen te verbeteren. Ze hebben gevraagd om de acties verder te zetten met het oog op het verbeteren van het beheersen van de basiscompetenties, met name door het veralgemenen van het aanleren van twee vreemde talen vanaf zeer jonge leeftijd. In dit kader heeft de Europese Commissie een actieplan geformuleerd, gebaseerd op een ruime consultatie, waaraan wij hebben deelgenomen. Het actieplan weerhoudt drie kernvragen waar wij ook in
Vlaanderen onze inspanningen zullen op afstemmen: het
levenslang leren van talen, het verbeteren van het talenonderwijs en het creëren van een taalvriendelijke omgeving.
In aansluiting met de opzet van het Congres, dat vandaag plaats heeft en dat zich focust op de ondersteunende rol van het secundair onderwijs in dit alles, is het zinvol om te
onderzoeken hoe we de implementatie van deze drie krachtlijnen in het secundair onderwijs kunnen bewerkstelligen. Om de doelstelling voor het levenslang leren van talen te realiseren stelt men hoge verwachtingen aan de mogelijkheden van het basisonderwijs. Het is immers op dat niveau dat een positieve attitude tegenover andere talen en andere culturen zich kan ontwikkelen en de basis vormen voor het latere leren van talen. Meer en meer scholen nemen zelf initiatieven of vragen om te mogen experimenteren met deze vroege vreemdetaalverwerving. Het huidige wettelijke kader in verband met de taalwetgeving, ervaart men in dat opzicht als een belemmering voor ontwikkeling. Scholen in Vlaanderen zijn in vele gevallen meertalige leefgemeenschappen. Door de inspanningen die we leveren om anderstaligen te ondersteunen in het snel verwerven van het Nederlands om hun kansen op succes in hun professioneel en maatschappelijk leven te verbeteren, hebben we wellicht soms de neiging om het anderstalig-zijn veeleer als een hinderpaal dan als een rijkdom te ervaren. Vlaanderen is bevoegd om decretaal in te schrijven dat scholen de mogelijkheid hebben om vroeger te starten met vreemde talenonderwijs. Momenteel staat de regelgeving toe dat scholen hiermee, op vrijwillige basis, binnen het curriculum kunnen starten vanaf het vijfde studiejaar van het basisonderwijs. Ik zou dit in samenspraak met het Vlaamse parlement willen vervroegen. In geen geval wil ik scholen verplichten. Het is essentieel dat men dit in overleg met alle betrokkenen, vrij kan invullen. Tevens wil ik de scholen die dit willen ook de wettelijke mogelijkheid geven om, naast een tweede taal, ook te starten met taalinitiatie voor een derde taal. Het is het schoolbestuur dat in samenspraak met leerkrachten, directie en ouders, moet beslissen of ze van die mogelijkheid willen gebruik maken en hoe ze dit gaan doen. Het is mij echter duidelijk – als ik de vragen zie hierover – dat heel wat scholen al experimenteel en dus buiten de uren, al begonnen zijn met taalinitiatie Frans of Engels op vroegere leeftijd. Of er in Brussel en de rand-en taalgrensgemeenten ook wijzigingen komen in de regelgeving wens ik nog af te toetsen met mijn federale collega Moerman.
In het secundair onderwijs kunnen jongeren de basiscompetenties verwerven waarop zij voortbouwen om levenslang talen te leren: minstens twee vreemde talen leren waarin men voornamelijk de vaardigheden om te communiceren beoogt, met andere woorden de actieve taalvaardigheid veeleer dan de passieve taalkennis. Het is niet de bedoeling om dezelfde vlotheid als de moedertaalspreker te verwerven, maar wel om een behoorlijk niveau van lees-, luister-, spreek-, en schrijfvaardigheid te bereiken in twee vreemde talen. Daarbij sluiten ook
het verwerven van interculturele competentie aan en de vaardigheid om in
diverse omstandigheden talen te leren, alleen, met een leraar, door onderdompeling, enzovoort…
De Vlaamse overheid komt aan deze verwachting tegemoet door middel van het vastleggen van dezelfde eindtermen voor Frans en Engels voor het algemeen secundair onderwijs. Tot het einde van de tweede graad maken deze twee talen voor alle leerlingen van het aso deel uit van de basisvorming. Bij de reductie van de studierichtingen is men ervan uitgegaan dat leerlingen in de tweede graad nog geen keuze zouden moeten maken tussen wiskunde en talen, maar dat deze vakken als basisvorming zouden worden versterkt. De overheid verwacht dat alle leerlingen van het algemeen secundair onderwijs op 16-jarige leeftijd minimaal dezelfde basistaalvaardigheid hebben verworven in beide talen. Voor het kunst- en technisch onderwijs laat de overheid de keuze tussen minimaal één van beide talen. Voor het beroepsonderwijs legt de overheid het verwerven van een vreemde taal niet vast als basisvorming.
Met dit basiskader wenst de overheid de scholen alle ruimte te schenken om de curricula en de organisatie van die curricula zelf in te vullen. Scholen zijn immers best geplaatst om zelf keuzes te maken, rekening houdend met hun lokale specificiteit en de doelen die zij met hun leerlingen en leraren wensen en kunnen realiseren. Als overheid komen wij niet tussen in lessentabellen, lestijden, enzovoort … Het vastleggen van eindtermen en het opsommen van
de vakken van de basisvorming vormen een minimaal raamwerk dat door de scholen autonoom verder dient te worden ingevuld.
Meer en meer scholen gaan creatief in op deze uitdaging en vullen hun autonomie spontaan in om eigen accenten te leggen en hun onderwijskwaliteit te verbeteren. Voor vele scholen blijft het nog een moeilijke opdracht om een eigen traject te ontwikkelen. Overleg, discussie, participatie liggen aan de basis van een gezamenlijke visie en een coherent beleid. Dat is niet eenvoudig en vergt een groeiproces. In eerste instantie zoekt men misschien naar pragmatische oplossingen voor acute vragen en problemen. Maar een duurzaam beleid zal echter voornamelijk rekening houden met de inhoud van het onderwijs en de consequenties van de keuzes die men heeft gemaakt. In dit duurzaam beleid staat de leerling centraal.
Misschien moeten we hier toch even bij stilstaan. Een duurzaam beleid beantwoordt niet enkel aan de noden van hier en nu, maar schenkt evenveel aandacht aan wat morgen, wat in de toekomst, belangrijk zal zijn. Vandaag moeten we erover waken dat de eisen die we aan de jongeren stellen, haalbaar zijn. De zin om te leren, de nieuwsgierigheid om te ontdekken, moet blijvend worden aangewakkerd. Overvolle programma’s, onhaalbare leerplannen en te uitgebreide methodes, dreigen zowel leraren als leerlingen te verstikken in details. Evaluatie die ontmoedigt, die gericht is op selectie, op afwijzen of doorsturen, laat sporen na die niet onmiddellijk motiveren om later opnieuw in een leer- of onderwijsproces te stappen. Dit geldt niet alleen voor talen, maar voor het volledige onderwijscurriculum en voor de verschillende onderwijsniveaus. De idee van de taalportfolio met een opbouwende, positieve niet-sanctionerende evaluatiemethodiek, dient in dit kader, zeker voor de leerlingen met zwakkere taalbegaafdheid, te worden onderzocht. Wat de toekomst betreft, verwijs ik graag naar een citaat uit de Verklaring van Laken : ‘Eindelijk is Europa op weg om zonder bloedvergieten één grote familie te worden, een ware mutatie… Wat is de rol van Europa in deze wereld? … Een Europa als het continent van de humane waarden… van de vrijheid, de solidariteit, de diversiteit vooral, wat het respect
inhoudt voor andermans talen, culturen en tradities.‘
In dit Europa zullen de komende
generaties met meer mobiliteit hun kansen om te studeren en te werken aanzienlijk uitbreiden. Hun deelname aan de dynamische kenniseconomie zal afhangen van de mate waarin ze creatief, met het nodige zelfbewustzijn, hun plaats in Europa zullen innemen. Van Europa naar de wereld is dan slechts een kleine stap. Scholen zullen dit toekomstperspectief niet uit het oog mogen verliezen wanneer ze beslissingen nemen voor de curricula voor hun leerlingen.
Het secundair onderwijs biedt tal van mogelijkheden om de jongeren voor te bereiden. Het verheugt mij dan ook te kunnen vaststellen dat vele Vlaamse scholen ook in het beroepssecundair onderwijs het leren van een vreemde taal hebben ondersteund zonder dat dit door de overheid werd opgelegd.
Het talenonderwijs ligt ons in Vlaanderen nauw aan het hart. De inspanningen die men levert om leerlingen warm te maken voor het Frans, het Engels, het Duits en in mindere mate het Spaans en het Italiaans reiken ver buiten de muren van de klas. Pedagogische uitstappen, Europese uitwisselingen, filmbezoek, theater- en muziekstages, literatuurverkenning, chatten en surfen op het internet, enzovoort, zijn maar enkele voorbeelden die aantonen dat de scholen de meerwaarde van een motiverend talenonderwijs inzien. Dat de leraren talen hierin een dragende rol spelen en regelmatig hun verantwoordelijkheid opnemen om leerlingen ook buitenschools te begeleiden, verdient erkenning en waardering. Ook op het vlak van onderwijsvernieuwende initiatieven zoals de communicatieve aanpak van het talenonderwijs, met interactieve werkvormen, met de integratie van media en ict, met de evaluatie van vaardigheden, vervullen de taalleraren vaak een voortrekkersrol. Aan hun taalbeheersing stellen we hoge eisen, ze hanteren in hun lessen de doeltaal en fungeren in zekere mate als ‘native speaker’ en rolmodel voor de leerlingen. Ook dit aspect vergt een blijvende inzet om zich bij te scholen en om de band met de doeltaal en haar cultuur te blijven onderhouden. Het talenonderwijs gaat veel ruimer dan het aanleren van een
functionele vaardigheid. Spreken, lezen, luisteren en schrijven in een andere taal opent de belevingswereld van jongeren, biedt kansen om hun eigen taal en cultuur intenser te beleven, en tegelijkertijd te ontdekken hoe de andere leeft en denkt. De positieve invloed op de emancipatie en de persoonlijkheidsontwikkeling van de jongere mogen we niet onderschatten.
We mogen veronderstellen dat scholen in Vlaanderen bereid zijn om de randvoorwaarden voor kwaliteitsvol
talenonderwijs
te creëren. Hoe zij dit concreet plannen en uitvoeren
behoort tot hun autonomie. Overleg, uitwisseling van informatie, ideeën en voorbeelden van goede
praktijk,
zijn
hiervoor
onontbeerlijk.
Tijdens
dit
Congres
hebben
de
lerarenverenigingen talen een forum gecreëerd om ook hierover van gedachten te wisselen. Ze zijn erin geslaagd om zowel leraren, beleidsverantwoordelijken, onderwijsverstrekkers, adviseurs, begeleiders, inspecteurs, ouders en vooral een vertegenwoordiging van de leerlingen samen te brengen om het debat aan te zwengelen over de voorwaarden van een kwaliteitsvol en duurzaam vreemde talenbeleid in Vlaanderen. De inbreng van de sprekers geeft aan welke verwachtingen heersen, welke knelpunten en hinderpalen overeind blijven, wat mogelijke oplossingen zijn. Scholen zullen hier vast en zeker verder werk van maken.
In het kader van de Europese dimensie van vandaag en het Actieplan van de Europese Commissie onthouden wij voornamelijk de volgende denkpistes en vragen, waar we in de nabije toekomst, uitgebreid aandacht aan zullen besteden:
Het aanpassen van de eindtermen voor vreemde talen aan het Europese referentiekader, vind ik een logische vraag. In overleg met het parlement en de onderwijskundigen van het departement onderwijs, wil ik hierop ingaan.
Het belang van het aanbod van een derde vreemde taal wil ik nogmaals onderstrepen en uitbreiden naar de keuze voor de andere officiêle talen van de Europese Unie. Waarom niet
bijvoorbeeld als derde vreemde taal één van de Scandinavische talen, het Pools, het Grieks of het Portugees in ons secundair onderwijs? Ook hier denk ik dat dit een voorwerp van intern overleg moet vormen, waar in het secundair naast de directie, de leerkrachten en de ouders, ook de leerlingen moeten gehoord worden. Verder wil ik de vragen onderzoeken om vanaf het eerste jaar secundair onderwijs twee vreemde talen te verplichten en of er iets moet wijzigen in het vreemde talenonderwijs van de leerlingen Kunst-, Technisch en Beroepssecundair onderwijs.
We moeten zorgen dat de initiële lerarenopleiding en de nascholing op deze maatschappelijke en internationale evoluties inspelen. Niet alleen moeten de modernste onderwijskundige methodes gebruikt worden, ook moeten meer stages in binnenland (Duitstalige en Franstalige gemeenschap) en buitenland mogelijk zijn voor toekomstige of al actief zijnde leerkrachten. Bij het gesprek dat ik binnenkort zal hebben met mijn Franstalige collega’s Nollet en Hazette, zal ik opnieuw de idee van het uitwisselen van taalleerkrachten tussen de Vlaams en Franse gemeenschap voorleggen. Het moet perfect kunnen dat leerkrachten hun eigen taal voor een aantal uren doceren in een school van de andere gemeenschap en omgekeerd. De technische en organisatorische bezwaren mogen niet zwaarder wegen dan de meerwaarde die zo’n uitwisseling zou kunnen inhouden.
Initiatieven zoals het Brussels curriculum tonen aan dat het mogelijk is om voor specifieke situaties naar adequate oplossingen te zoeken. De betrokkenheid van de mensen, leraren en directeuren, die dagelijks leerlingen begeleiden en ondersteunen, zoekend naar nieuwe wegen om de kansen van alle leerlingen te verbeteren, is op zich al een waarborg voor kwaliteitsvol onderwijs.
Deze betrokkenheid kenmerkt ook het optreden van de lerarenverenigingen waarmee ik in het voorjaar gesprekken heb gevoerd. Hun wens om niet alleen het onderwijs van hun vakken, maar ook de algemene opdracht van hun school, zo goed mogelijk uit te voeren, om
hun leerlingen zoveel mogelijk kansen te geven, kwam duidelijk naar voor. De leerling en de leraar, hier ligt de kern van het onderwijs. De andere actoren vervullen een belangrijke, maar ondersteunende, faciliterende rol. Het is goed dat de lerarenverenigingen talen samen het initiatief hebben genomen om tijdens dit Congres het debat met u en met ons aan te gaan. Maar er is nog veel meer op til. Vandaag, 26 september, vieren we in Europa de Europese Dag van de Talen. De lerarenverenigingen talen en hun zusterverenigingen engageerden zich om van deze dag een jaarlijks terugkerend evenement te maken, dat het ene jaar aandacht zal schenken aan het beleid en het andere jaar vooral de taallerenden in de verf zal zetten. Ik wens als Minister van Onderwijs en Vorming mijn volle steun te verlenen aan dit
initiatief en ondertekende hiervoor het protocol tot samenwerking. De Délégation
culturelle et pédagogique van de Franse Ambassade, het Goethe-Institut en de British Council sloten zich aan bij dit samenwerkingsakkoord, waarvoor dank. Het opzet van dit eerste congres was voor de organisatoren een uitdagende en arbeidsintensieve onderneming. Ze zijn erin geslaagd bruggen te slaan en een positieve invulling te geven aan de ruimte die het Vlaamse onderwijs biedt voor debat en overleg. Daarbij zijn ze de Europese dimensie niet uit het oog verloren: de aanwezigheid van de buitenlandse waarnemers, die ik bij deze nu reeds wens te danken voor hun zeer waardevolle inbreng, is hier een concrete illustratie van. Ik wens de lerarenverenigingen talen en de organisatoren van harte te feliciteren voor hun bijdrage tot de kwaliteit van het onderwijs in Vlaanderen.
Dank voor de inhoudelijke ondersteuning van de Franse Ambassade, Délégation culturelle et pédagogique uit Gent, het Goethe-Institut, de British Council. Dank voor hun belangstelling en inbreng voor het feestelijke aspect, receptie …