1
Europese talen in contact
1 Afkortingen Alb. = Albanees Balto-Slav = Balto-Slavisch Castil. / Cast. = Castiliaans Cat. = Catalaans D. = Duits DZwN = Deens Zweeds en Noors E. = Engels Fr. = Frans Germ. = Germaans Got. = Gotisch Gr. = Grieks GVS = Great Vowel Shift Hitt. = Hittietisch IE = Indo-Europees Kelt. = Keltisch MLat. = Middeleeuws Latijn MND = Middelnederduits MNdl. = Middelnederlands ModFr. = Modern Frans Ndl. = Nederlands NHD = Nieuw Hoog Duits Norm. = Normandisch O = Oskisch Occ. = Occitaans OE = Oud Engels Oern. = Oernoors OFr. = Oud Frans OFri. = Oud Fries OGr. = Oud Grieks OHD = Oud Hoog Duits Oir = Oud Iers OKSl = Oud Kerkslavisch ON = Oud Noors OS = Oud Saksisch O-U = Oskisch-Umbrisch Pic. = Picardisch PIE = Protoindoeuropees Port. = Portugees Protogerm. = Protogermaans Prov. = Provençaals Roem. = Roemeens Skt. = Sanskriet Sp. = Spaans Toch. = Tochaars U = Umbrisch VLat. = Volks Latijn WPs = West-Pruisisch ZDN = Zweeds Deens Noors Zw. = Zweeds
1. Het Indo-Europees 1 Ontdekking van de verwantschap tussen de Indo-Europese talen 1.1 William Jones – On the Hindus In de 16de – 17de eeuw zien enkele taalwetenschappers wel verbanden tussen bepaalde talen, maar ze doen er verder weinig mee. William Jones is de eerste die de verwantschap ziet én bekend maakt aan een groter publiek. Hij werkte als rechter in Calcuta en beschreef in zijn 3de jaarlijke speech als voorziter van de Asiatick Society (On the Hindus) de verwantschap tussen Sanskriet, Grieks en Hebreeuws. Te Sanscrit language, whatever be its antiquity, is of a wonderful structure; more perfect than the Greek, more copious than the Latin, and more exquisitely refned than either, yet bearing to both of them a stronger afnity, both in the roots of verbs and in the forms of grammar, than could possibly have been produced by accident; so strong indeed, that no philologer could examine them all three, without believing them to have sprung from some common source which perhaps no longer exists Jones' hypothese dat de sterk gelijkende woordenschat en grammatica van de drie klassieke talen erop zou wijzen dat ze uit eenzelfde bron afstamden zou later juist blijken. Deze bron noemt men nu het Proto-Indoeuropees.
1.2 Verwantschap en taalfamilies Bij sommige taalfamilies kennen we de onderlinge verwantschap en de taal van oorsprong door de geschiedenis. Dit is het geval bij de Romaanse talen en het Latijn. Tijdens het Romeinse Rijk sprak men in Italië en de geromaniseerde gebieden Latijn, er was een grote eenheid door onder andere het onderwijs. Na de val van het West-Romeinse Rijk ontstond vanuit het Latijn diferentiatie, maar nog steeds is een gemeenschappelijke wortel zichtbaar. Bv: père – padre – pai < pater Er zijn echter ook andere verklaringen mogelijk voor taalverwantschap. Ten eerste kunnen overeenkomsten tussen talen veroorzaakt zijn door toeval. Het gaat dan om geïsoleerde gevallen die niet wijzen op enige verwantschap tussen de talen. Bv: bad ('slecht' in Engels en Iraans), mati / mata ('oog' in Nieuwgrieks en Maleisisch) Als het gaat om systematische overeenkomsten tussen bepaalde talen kunnen we twee oorzaken onderscheiden. Bij ontlening gebruikt een auteur een woord uit een andere taal om een specifek begrip uit te drukken waarvoor in de eigen taal nog geen woord bestaat. Bv: integriteit < intégrité < integritas De talen kunnen ook verwant zijn, dat wil zeggen dat ze uit eenzelfde taal ontstaan zijn. Bv: père – padre – pai < pater
1.3 Onderscheid tussen geërfd en ontleend Systematische overeenkomsten, ook op grote schaal, hoeven niet op verwantschap te wijzen. Het kunnen immers ook ontleningen zijn. Bv: 'intégrité' wordt in 1320 geïntroduceerd in het Frans, het betekent dan nog 'maagdelijkheid'; pas vanaf de 15de eeuw krijgt het de huidige betekenis (het Spaanse integridad en het Portugese integridade zijn ook ontleend aan en dus niet geërfd van het Latijn) Als woorden of grammatica geërfd worden uit een bepaalde taal wil dat zeggen dat ze van generatie op generatie worden overgedragen Bv: entier – entero – intero < integer Verwantschap tussen talen kan bewezen worden bij systematische overeenkomsten in: 1) grammaticale elementen: uitgangen van naamwoorden of werkwoorden (morfologie) 2) woordenschat: vooral basisvocabularium (voorzetsels, telwoorden, termen voor dichte familie, lichaamsdelen) Deze elementen kunnen nauwelijks ontleend worden
1.4 Verwantschap Germaans, Latijn en de andere Indo-Europese talen In de historische taalwetenschap wordt steeds de oudste toegankelijke versie van een woord gebruikt. Dit staat immers het dichtst bij de gemeenschappelijke bron. Voor het Germaans is de oudste versie het Gotisch, dat werd overgeleverd in een bijbelvertaling door bisschop Ulflas (Wulfla) uit 350. Het is de enige grote bron voor het Gotisch. Bv: vader – Vater – father – far < fadar Uit de systematische overeenkomsten en wijzigingen tussen talen kunnen we klankweten afeiden. De Latijnse 'p' verandert in het Germaans in een 'f' (en in het Nederlands in een 'v'). Bv: Lat. pecu (vee) → Got. faihu (geld, want vee is vaak belangrijkste bezit) → Nedl. vee Frankisch fehu → middeleeuws Latijn feodum (cfr. feodaal) → Engels fee (we zien hier ook dat de 'h' die niet aan het begin van een woord staat in het Germaans wegvalt) → Latijnse woorden worden later ontleend in het Frans: pécuniaire, impécunieux (in het Frans wetenschappelijk jargon waren Latijnse ontleningen erg populair) Bv: pes, pedem > pied – piede – pié – pé ↔ fotus > voet – Fuβ – foot – fot – fotr plenus > plein, pieno, lleno, pleno ↔ fulls > vol – voll – full – fullr
2 De Indo-Europese talen Deze overeenkomsten bestaan niet enkel tussen Germaans, Latijn en Romaans, maar ook in het: – Hitietisch – Grieks – Indisch – Iraans – Keltisch – Tochaars – Armeens
– Slavisch – Baltisch – Albanees
2.1 Hitietisch Hitietisch is de Indo-Europese taal met veruit de oudste teksten: er zijn kleitableten ontdekt die dateren uit de 17de eeuw voor Christus. Rond 2000 VC hadden de Hitieten een uitgebreid rijk (oorspronkelijk Turkije). Ze waren in die tijd de grote vijand van Egypte. In 1180 kwam er een einde aan door een burgeroorlog en buitenlandse invasies van zeevolkeren. Het rijk viel uiteen in neoHitietische koninkrijkjes onder Assyrisch gezag (tot 700). De andere grote mogendheden, Egypte en Assyrië, spraken geen Indo-Europese talen.
Het Hitietische rijk, van 2000 VC tot 1180 VC Het Hitietisch werd geschreven in spijkerschrif. Het is belangrijk voor de Indo-Europese taalkunde, want: 1) Hitietisch maakt geen onderscheid tussen mannelijk en vrouwelijk genus. Er is enkel een onderscheid tussen een 'bezield' en 'onbezield' genus. Voorwerpen, planten … hebben een onbezield genus, mensen en bepaalde dieren hebben een bezield genus. In de andere oude Indo-Europese talen maakt men gebruik van drie genera, waarbij oorspronkelijk het onzijdig gebruikt wordt voor voorwerpen en het mannelijk en vrouwelijk voor mensen en dieren (bv. dominus, domina, templum). De praktijk wijst echter uit dat na verloop van tijd de logische basis voor dit genusonderscheid wegvalt: ook namen van onbezielde voorwerpen kunnen in de andere IndoEuropese talen mannelijk of vrouwelijk zijn (bv. stilus, mensa). In de Romaanse talen is het
onderscheid tussen mannelijk en vrouwelijk zo volstrekt arbitrair geworden. 2) Hitietisch heef geen andere wijzen dan de indicatief voor de persoonsvorm en heef maar twee tijden. Het Hitietisch heef slechts één tegenwoordige tijd (praesens) en één verleden tijd (praeteritum). De andere Indo-Europese talen hebben vier verleden tijden (imperfectum, aorist, perfectum, plusquamperfectum in Sanskriet en Grieks), drie verleden tijden (perfectum, imperfecutm, plusquamperfectum in Latijn) of één verleden tijd (praeteritum in Germaans). In het Sanskriet en Grieks heef de persoonsvorm drie wijzen (indicatief, conjunctief, optatief); in het Latijn en het Germaans twee (conjunctief en optatief vallen samen). 3) Hitietisch gebruikt als enige Indo-Europese taal de h-klank Bv: Hitietisch hanti (apart) ↔ αντι (tegenover) – ante (voor) – ant-woord – answer (and-swarian: zeweren tegen) De h-klank die wordt gebruikt in moderne talen is niet afomstig van de Hitietische h-klank, maar van de Indo-Europese: k → caput > Got. haubib – OG heafod – Nedl. hoofd s → ἑπτα > *septm (cfr. Lat. septem, Got. sibun)
2.2 Indo-Iraans Dit wordt ook wel de Arische taalfamilie genoemd. Arisch verwijst naar de Iraanse en Perzische 'Arya'volkeren. De nazi's gebruikten deze term ten onrechte voor alle Indo-Europeanen, met de Duitsers als ultieme vertegenwoordigers van dit volk.
2.2.1 Indisch Oudindisch 1) Vedisch: taal van dme veda's ('veda' betekent 'ik weet'), heilige teksten die uitgesproken werden door brahmanen, voor het eerst op schrif gesteld rond 400 VC, waarschijnlijk mondeling overgeleverd sinds 1200 VC. 2) Sanskriet (betekent 'kunstmatig'): werd rond 400 VC gecodifceerd als standaardtaal door grammatici (Panini), terwijl het op dat moment eigenlijk al een dode taal was Het Oudindisch is belangrijk voor de Indo-Europese vergelijkende taalkunde omdat het zeer conservatief is in het consonantisme. Het behoudt vier reeksen occlusieven: stemhebbend, stemloos, stemhebbend geaspireerd en stemloos geaspireerd (b. d – t – dh – th) Ook het accent is zeer conservatief: in het Oudindisch wordt het vrije accent behouden: het accent is dus niet aan een bepaalde letergreep gebonden (dit betekent niet dat elke spreker mag kiezen waar hij het accent legt).
Middelindisch Het Middelindisch werd overgeleverd via de Prakritsteksten ('prakrits' betekent 'natuurlijk, oorspronkelijk'), inscripties door koning Ashoka, die er de boeddhistische leer in verkondigde. Het Pali was de heilige taal van de zuidelijk boeddhisten, aanhangers van de tripitaka of driekorvenleer (leer, commentaar & regels van kloostertucht)
Modern Indisch Het modern Indisch ontstaat rond 1000 en is eigenlijk een verzamelnaam voor een tiental verwante talen. Het omvat onder andere het Hindi, Urdu, Bengali, Marathi, Goedzjarati en Sinhalees (de taal van
de tamils in Sri Lanka). Hindi en Urdu zijn in oorsprong dezelfde taal, maar het Urdu is sterk beïnvloed door het Arabisch. In het Hindi werden de Arabische elementen in het Urdu vervangen door Sanskriet.
2.2.2 Iraans Oud-Iraans •
Oost-Iraans: Avestisch (Zend-Avesta is het heilig boek van de Zoroastercultus, de oudste delen heten Gata's → 5de eeuw VC)
•
West-Iraans = Oudperzisch: – kanselarijtaal van de Achaemeniedendynastie – vooral inscriptie in spijkerschrif van Darius de Grote – ontcijfering door Grotefend (1802), obv titulatuur van de Sassanieden en kennis van de geschiedenis via Herodotos
Middel-Iraans •
West-Iraans: – Modern Perzisch (Pahlavi): ofciële taal in Iran vanaf 800 – Koerdisch
•
Oost-Iraans: – Ossetisch (enclave in Kaukasus) – Pasjto (Afghanistan) – Baloetsji (Pakistan)
2.2.3 Armeens •
teksten vanaf 400 NC: vertalingen van Griekse teksten
•
oorspronkelijk dicht bij Grieks
•
zeer veel Iraanse leenwoorden (waardoor het lang voor een Iraans dialect werd gehouden)
•
opeenvolgende klankverschuivingen
2.2.4 Keltisch •
enorme expansie vanaf 1000 VC: – aanvankelijk Centraal-Europa (Oost-Frankrijk, Zwitserland, Oostenrijk, Zuid-Duitsland) – van daaruit naar de rest van Frankrijk, Noord-Italië, Spanje
Continentaal Keltisch •
vormen van het continentaal Keltisch: – Gallisch (Frankrijk) – Celtiberisch (Spanje, Portugal) – Lepontisch (Noord-Italië)
•
geen literaire teksten, enkel inscripties
•
snelle romanizering → uitgestorven in 300 NC
Eilandkeltisch •
Britonisch / p-Keltisch: – Wales: literaire teksten vanaf 1000 – Cornwall: teksten vanaf 1400 (uitgestorven in 1700) – Bretagne: teksten vanaf 1300 – kw → p (bv. *makwus (jongen) → map (Gall.), in tegenstelling tot het Gotisch (magus → maagd (Nedl.))
•
Goidelisch / q-Keltisch / Gaelic: – Ierland, door Ierse Scoti ook naar Schotland en eiland Man gebracht (400 NC) – zeer archaïsche Ogaminscripties (300-600) – vanaf 600: rijke christelijke literatuur – kw → k (bv. *makwus → maqqi (Ogam Iers) → macc (zoon) (Oudiers))
2.2.5 Tochaars •
boeddhistische manuscripten gevonden in Toerfan en Koetsja (oasesteden langs de zijderoute) & in Chinees Turkestan (Sinkiang): – 600-700 NC – vertalingen van bekende teksten, in bekend schrif → gemakkelijke ontcijfering
•
structuur sterk gewijzigd: de grammaticale functies worden uitgedrukt door afxen in plaats van door buigingsuitgangen → agglutinerend
2.2.6 Slavisch •
volkrijke groep, ingeklemd tussen machtige buren – Kelten in het westen – Germanen in het noorden – Iraniërs (Skythen & Sarmaten) in het zuiden – Finnen in het oosten (Moskou is in 1100 gesticht in Fins (Mordvinisch) gebied)
•
expansie begint bij de dood van Atila (453)
•
6de eeuw: Slaven bereiken de Elbe in het westen, de Balkan in het zuiden, ononderbroken expansie naar het oosten
•
9de eeuw: continuïeit van het Slavische gebied wordt onderbroken door: – inval van de Magyaren (Hongaren) – Duitse expansie naar Oostenrijk – de Roemenen → linguïstische barrière tussen zuiden van het Slavische taalgebied (de Balkan) & de rest
•
Slavische taal is geatesteerd vanaf 865 NC → bijbelvertaling van Konstantinos (Cyrillus) & Methodios van Tessaloniki
•
Oudkerkslavisch: taal van Macedonië en West-Bulgarije, staat nog erg dicht bij het gemeenschappelijke Oudslavisch
•
Slavisch werd de kerktaal in orthodoxe gebieden: – 988: bekering van Kiev ('het derde Rome') – West-Slavische volkeren werden door Rome gekerstend → hadden dus het Latijn als liturgische taal & het Latijns alfabet
•
huidige toestand: – Zuidslavische groep: Macedonisch, Bulgaars, Servokroatisch, Sloveens
– Oostslavische groep: Oekraïens, Russisch, Witrussisch – Westslavische groep: Tsjechisch, Slovaaks, Pools
2.2.7 Baltisch •
de Baltische volkeren waren nog heidens in de 15de eeuw
Oud-Pruisisch •
meest zuidelijke gebied
•
woordenlijsten (15de eeuw NC)
•
vertaling van het Encheiridion van Luther (1561)
•
uitgestorven in 1700
Litouws •
middelste gebied
•
bijbelvertaling (1515)
•
zeer conservatief qua verbale morfologie en accent
Lets •
meest noordelijke gebied
•
minder archaïsch dan Litouws
2.2.8 Albanees •
vroegste teksten: 15de eeuw
•
heel veel ontleningen uit het Latijn, Grieks, Slavisch, Turks en Romaanse dialecten
•
geschiedenis van het Albanees is nog niet goed gekend
2.3 Verklaring van systematische overeenkomsten 2.3.1 De overeenkomsten betrefen zowel lexicale als grammaticale elementen Vergelijkende taalwetenschap van de Indo-Europese talen •
verwantschap: de ene vorm verklaart niet zomaar de andere (de talen hebben geen directe relatie), ze zijn allebei afomstig van eenzelfde oudere vorm (gemeenschappelijke afomst) bv. directe relatie: min (Middelnederlands) → mijn (Modern Nederlands) verwantschap: plenus (Latijn) → vol (Nederlands) : gaan terug op een gemeenschappelijke voorouder
•
de systematische overeenkomsten betrefen niet alleen lexicale elementen, maar ook grammaticale (buigingsuitgangen):
– nominale categorieën: geslacht, getal, naamval – verbale categorieën: getal, persoon, tijd, wijze Sanskriet
Grieks
Latijn
Gotisch
as-mi
ἠ-μί
s-um
im
as-i
εἶ
es
is
as-ti
ἐσ-τί
es-t
ist
s-mas
εἰ-μές
s-umus
s-tha
ἐσ-τέ
es-tis
sijuþ
s-anti
ἐ-ντί
s-unt
sijun
Got.
ON
OE
OS
OHD
im
em
eom
bium
bim
is
es
eart
bis(t)
bist
ist
est
is
is(t)
ist
sijum
erom
sind(on)
sind(un)
birum
sijuþ
eroþ
sind(on)
sind(un)
birut
siju(n)
ero
sind(on)
sind(un)
sind(un)
sijum
→ 'zijn' is het enige werkwoord dat de 'mi'-vorm nog behouden heef in moderne talen (bv. Nedl. ben) •
verder zijn er ook werkwoorden met een eerste persoon op -o
•
verwantschap zien we steeds op 2 vlakken: de wortel + de uitgangen
•
er zijn ook systematische verschillen, maar die zijn zo systematisch en fonetisch waarschijnlijk dat het eigenlijk systematische overeenkomsten zijn
•
we kijken ook naar fonetische plausibiliteit en descriptieve economie (in zo weinig mogelijk stappen naar een andere vorm)
2.3.2 Reconstructie van de gemeenschappelijke protovorm We hebben gezien dat bepaalde talen verwant zijn. Dit wil zeggen dat ze een gemeenschappelijke voorouder hebben. Vanuit die gemeenschappelijke voorouder (het Protoindoeuropees voor de IndoEuropese talen) kunnen we zowel de Latijnse, de Griekse, de Germaanse als de Indische vorm reconstrueren. We hebben echter geen enkele tekst in het Protoindoeuropees, we moeten het dus reconstrueren op basis van gekende talen Dit kan via de vergelijkende methode. Daarbij wordt een bepaalde vorm in verschillende talen vergeleken en wordt via fonetische plausibliteit en descriptieve economie hieruit de Protoindoeuropese vorm gereconstrueerd. De verschillende vormen (paradigma) worden gereconstrueerd op grond van wat we weten over de evolutie van talen (bv. over evolutie Latijn → Romaans hebben we veel informatie) en op basis van gezond verstand. Bv. bh (Sanskriet), ph (Oudgrieks), b (Iraans), f/b (Latijn), b (Germaans), b (Keltisch), p (Hitietisch), p
(Tochaars) → deze klank is in elke taal labiaal, men gaat ervan uit dat dit in het PIE ook zo was → in sommige talen is de klank geaspireerd (Sanskriet, Oudgrieks), in andere niet → in sommige talen is de klank stemhebbend, in andere stemloos → wat is de oorspronkelijke toestand? Het Hitietisch en Tochaars kennen geen stemhebbende occlusieven: waar andere talen zowel b als p hebben, hebben deze talen enkel p. Is er nu een samenval van de PIE p en b in het Hitietisch en Tochaars of een opsplitsing elders? Taalontwikkeling verloopt volgens weten, klank evolueert altijd volgens dezelfde manier, behalve als we kunnen aantonen dat hij in een bepaalde omgeving anders evolueert (combinatorische variante). In het Engels wordt de p in het midden van een woord bijvoorbeeld anders uitgesproken dan in het midden van een woord. Als je zo'n positie kan aantonen, is er een grote kans voor opsplitsing, want opsplitsing gebeurt normaalgezien alleen in specifeke klankomgevingen. Een ander voorbeeld van opsplitsing: de PIE *t wordt in het Germaans th (bv. *tod → that → Eng. that → dat). Het is van een stemloze occlusief naar een stemloze fricatief (t → th) geëvolueerd. Maar: na een Germaanse fricatief is de t dezelfde klank gebleven. Er is dus sprake van opsplitsing. Bv. de Latijnse 'c' werd in de Keizertijd als k uitgesproken vóór a, u,o en als tsj vóór e & i (terwijl de 'c' in het Klassiek Latijn altijd als k werd uitgesproken. In gevallen waar Hitietisch en Tochaars altijd p hebben, en de andere talen b of p, is er geen specifeke omgeving aan te wijzen. Er moet dus een samenval geweest zijn in het Hitietisch en het Tochaars van twee oorspronkelijk verschillende klanken. De klank was dus stemhebbend in het Protoindoeuropees (b). Daarnaast bestond er ook een stemloze variant. Was deze stemhebbende geaspireerd (enkel in Sanskriet en Oudgrieks) of niet? Er is geen specifeke context te vinden voor een opsplitsing, het moet dus gaan om een samvenval van *bh en *b tot b in talen die geen aspiratie kennen. De tweede methode om een gemeenschappelijke voorouder te reconstrueren is interne reconstructie. Hier wordt een reconstructie opgebouwd op basis van onregelmatigheden binnen één enkel taalsysteem, op grond van die regelmatigheid redeneren we terug tot de oorspronkelijke vorm Een onregelmatigheid is een afwijking van het Humboldtprincipe (of het 1:1-principe) → voor één betekenis heb je één vorm. Bv. Lat. genus (afomst, stand, geboorte, geslacht) < *genH: geboren worden (cfr. Grieks genesis) maar: de genitief wordt generis → er zijn dus twee verschillende stammen, die toch dezelfde betekenis hebben → onregelmatig Op basis hiervan zoeken we de oorspronkelijke stam. Rhotacisme (overgang s → z → r) is niet uitzonderlijk (cfr. Nederlands: was – waren). Maar: in genus is de s gebleven De r is intervocalisch → de s tussen twee klinker wordt r. Dus: de stam gener- gaat terug op genesDe juistheid van deze interne reconstructie wordt bevestigd door vergelijking met andere talen. Ander voorbeeld. Latijn: honor, honoris; maar: honestus. Honestus is niet verklaarbaar op basis van honor (s → r is geen logische ontwikkeling), wel obv van honeszelfde wisseling tussen o en e als bij genus, generis: deze wisseling is zeer frequent in het PIE (gebroeders Grimm noemen dit 'Ablaut') In het Oud-Latijn hadden we honos, die evolueert naar honoris & naar honestus. Waarom krijgen we in de nominatief ook een r? Principe van analogie (herstelt grammaticale regelmaat).
In het Frans is de variatie tussen il est en ils sont volstrekt onregelmatig: als we naar het geheel van de vormen kijken, constateren we dat er twee stammen afwisselen: es- en s-. (Cfr. ook Latijn: est – sunt, of Duits: ist – sind). Enkel op basis van deze feiten zou je kunnen ontdekken dat je in het enkelvoud een voltrap hebt (met klinker) en in het meervoud een nultrap, door de klemtoon op het einde van het woord in het meervoud. Dit is een vaak terugkomende evolutie. In talen met een sterk intensiteitsaccent gaat de klinker in een niet-beklemtoonde letergreep verzwakken als er een andere klank staat die 'het werk van de klinker op zich kan nemen' (de n is zo'n klank). Het PIE is een bijzonder onevenwichtig systeem. Er is maar één fricatief, tov verschillende occlusieven. Door interne reconstructie kwamen nog veel meer fricatieven naar boven. Als we van het gereconstrueerde Protoindoeuropees systeem naar het Nederlands willen gaan, moeten we een aantal klankverschuivingen bekijken: 1. eerste Germaanse klankverschuiving (wet van Grimm): verklaart de medeklinkers van het Engels en van het Nederlands → alle geaspireerde medeklinkers verliezen hun aspiratie → de stemhebbende medeklinkers worden stemloos → stemloze medeklinkers worden stemloos fricatief Het systeem keert dus bijna terug naar zijn uitgangspunt (kringloop). Grim dacht dat het systeem gewoon terugkeerde naar zijn vertrekpunt, maar dat is ook niet helemaal waar. Doel van de vergelijkende taalkunde: de verwantschap tussen talen aantonen door de gemeenschappelijke wortel te reconstrueren. De reconstructie verklaart onregelmatige vormen, maar tegelijk dienen deze onregelmatige vormen ook om de reconstructie te maken. Een volledige taal reconstrueren is niet mogelijk. Reconstructie is ook niet het hoofddoel, het wordt gebruikt als middel om de verwantschap tussen talen te verklaren.
2. De erfenis van Griekenland 2.1 Griekenland in de bronstijd 2.1.1 Lineair B tableten Ontdekking: archeologie Tot 1900 zijn de oudste bekende teksten de Ilias en de Odyssee, door de Griekse traditie toegeschreven aan Homeros (ca 800 v.Chr). Evans begint in 1900 aan opgravingen in Knossos (Kreta) en vindt ca 4000 klei-tableten met onbekend schrif: “Lineair B”. Blegen graaf in 1939 ca 1000 tableten op in Pylos (Peloponnesos). Wace graaf in 1952 ca 50 tableten op in Mykene (het paleis was in 1876 al opgegraven door Schliemann).
Ontcijfering van de Lineair B tableten Er zijn drie soorten schrifsystemen. Logografsch schrif gebruikt één teken per woord, er is een enorme hoeveelheid tekens nodig. Syllabair schrif heef één teken per open letergreep (een letergreep die bestaat uit een medeklinker + klinker). Medeklinkercombinaties (bv. str- ) en gesloten letergrepen zorgen hier voor problemen. Syllabaire schrifen bevaten tussen de 50 en de 100 tekens. Alfabetisch schrif gebruikt één teken per foneem: er zijn dus maximum 32 tekens. Medeklinkergroepen en gesloten letergrepen vormen problemen in syllabaire schrifen. Het lineair B lost dit op door 'dode klinkers' te gebruiken in medeklinkercombinaties (bv. voor khrusos (χρυσός) : ku-ru-so) en doordat in gesloten letergrepen nasalen (n, m), liquidae (r, l) en s die de letergreep afsluiten, niet worden geschreven (bv. pa-te kan staan voor πατήρ maar ook voor πάντες → dubbelzinnig!)
2.1.2 Verhaalstof uit het tweede millennium (bronstijd) Huis van Atreus: Trojaanse oorlog •
Trojaanse verhaalstof: – Eris geef gouden appel aan Athena, Hera en Aphrodite: 'voor de mooiste'; de godinnen leggen het oordeel voor aan Paris, zoon van Priamos, koning van Troje – Paris verkiest Aphrodite, die hem als beloning de liefde van Helena, vrouw van Menelaos, koning van Sparta, beloof – Paris wordt gastvrij ontvangen in Sparta – Helena en Paris worden verliefd en vluchten naar Troje – Menelaos doet beroep op zijn broer Agamemnon, koning van Mykene – Agamemnon verzamelt een leger met de Griekse koningen, o.a. Achilles (Myrmidonen), Odysseus (Ithaka), Nestor (Pylos) & ofert dochter Iphigeneia voor gunstige wind. – de belegering Troje duurt 10 jaar; zowel Hektor, broer van Paris, als Achilles sterven – paard van Troje: de Grieken veroveren Troje – Aineias (Aeneas) ontsnapt naar Italië.
•
na de Trojaanse oorlog: – Odysseus blijf tien jaar rondzwerven (tovenares Kirke, nimf Kalypso) en komt ten slote terug in Ithaka, Penelope is hem trouw gebleven – Agamemnon: keert terug met deTrojaanse slavin Kassandra (profetes) – Klytaimnestra: relatie met Aigisthos (Aegisthus), neef van Agamemnon (zoon van Tyestes, die broer is van Atreus, vader van Agamemnon en Menelaos) – Aigisthos en Klytaimnestra doden Agamemnon (ook uit wraak voor de dood van Iphigeneia) – Orestes wreekt zijn vader en doodt zijn moeder en Aigisthos, met hulp van zijn zuster Elektra.
Huis van Tebe = generatie vóór de Trojaanse oorlog •
koning Laios regeert met koningin Iokaste over Tebe
•
orakel voorspelt dat hun zoon zijn vader zal doden en met zijn moeder zal trouwen (hiervan heef Freud de naam Oidipouscomplex)
•
Laios steekt een pin door de voeten van hun zoontje ( hiervan komt de naam Oidipous) en legt hem op een berg te sterven → Oidipous wordt gevonden door herders en naar koning Polybous van Korinthe gebracht
•
Oidipous wordt opgevoed door koning Polybous en koningin Merope
•
Oidipous vraagt een orakel informatie over zichzelf, krijgt te horen dat hij zijn vader zal doden en met zijn moeder zal trouwen → tragisch misverstand: vlucht weg van Polybous en Merope, naar Tebe
•
onderweg: confict met een oude man (Laios, maar dat weet hij niet) die hij doodt
•
bij aankomst in Tebe kan Oidipous het raadsel van de sfnx oplossen
•
Oidipous trouwt met Iokaste, ze krijgen vier kinderen (Eteokles, Polyneikes, Antigone en Ismene)
•
later: weer pest in Tebe → zal blijven komen zolang de moordenaar van Laios niet gevonden is
•
de waarheid komt aan het licht → Iokaste hangt zich op, Oidipous steekt eigen ogen uit en gaat in ballingschap naar Athene
•
Eteokles en Polyneikes komen overeen dat ze elk om beurt één jaar zullen regeren
•
na één jaar weigert Eteokles de troon af te staan: – Polyneikes verzamelt bondgenoten ('de Zeven tegen Tebe') om Tebe te belegeren – bij het beleg komen Eteokles en Polyneikes om – Kreon, broer van Iokaste, wordt koning: hij eert Eteokles als een held, maar verbiedt Polyneikes (‘verrader’) te begraven – Antigone begraaf hem toch: wordt in grot begraven en hangt zich op
Dit is de verhaalstof van de Griekse epische poëzie en van de Atische tragedie van het eerste millennium, maar ook van Romeins (Seneca) en Europees theater (bv. Jean Anouilh – Antigone (1944) & Hugo Claus – Tyestes (1966))
2.2 Donkere eeuwen 2.2.1 Mondelinge overlevering Tijdens de 'donkere eeuwen' maakt men gebruik van mondelinge overlevering. Er is een epische traditie, die verschillende kenmerken van ‘poëzie’ vertoont: •
ritme: daktylische hexameter - 6 voeten – 5x dactylus (lang kort kort) of spondee (lang lang) – 6de: spondee of trochee (lang kort)
•
formulair karakter: formules, clichés bv. helmboswuivende Hektor, rozevingerige dageraad, snelvoetige Achilles.
Dit ritme en het gebruik van formules maken zowel het dichten als het onthouden gemakkelijker (memotechnisch hulpmiddel).
2.2.2 De komst van de Doriërs: genese van het Griekse dialectlandschap Rond 1200 VC komen de Doriërs binnenvallen. Het is niet duidelijk of dit de oorzaak of het gevolg is van de val van Mykene. De Mykeners handhaven zich in het bergachtig binnenland van Peloponnesos (Arkadië). Sommigen koloniseren Cyprus (waar het dialect sterk lijkt op Arkadisch), maar velen vluchten naar Athene. Daar ontwikkelt zich een eigen Ionisch-Atisch dialect. Later (1000 VC) wordt het centrale deel van de westkust van Klein-Azië vanuit Atika gekoloniseerd (en ionisch gemaakt). De derde dialectgroep is het Eolisch, dat werd gesproken aan de oostkust van het Griekse vasteland (Beotië, Tessalië). Van daaruit wordt het noorden van de westkust van Klein-Azië gekoloniseerd (Eolië & Lesbos). De vierde dialectgroep is het Westgrieks. Dit dialect werd gesproken op het westelijk deel van het Griekse vasteland, op de Peloponnesos (afgezien van Arkadië), op de zuidelijke eilanden (Tera, Melos, Kreta, Rhodos) en op het zuidelijke deel van de westkust van Klein-Azië.
2.3 Archaïsche periode Na de donkere eeuwen (vanaf 700) vonden drie belangrijke fenomenen plaats: •
de Griekse kolonisering van de Middellandse en Zwarte Zee
•
de uitvinding van het Griekse alfabet
•
de monarchieën met hun paleizen werden vervangen door πόλεις, bestuurd door aristokraten (oligarchie)
2.3.1 De Griekse kolonisatie In Griekenland zorgde een grote demografsche groei en schrale grond voor overbevolking. Dit leidde tot emigratie. In 770 VC werd de Pithekousai (golf van Napels) gekoloniseerd. Tegen 700 was de kust van Zuid-Italië, van Napels (Nea Polis) tot Tarente gekoloniseerd. Rond 600 werd Massalia gesticht en van daaruit Nikaia, Antipolis, Olbia, Agathè en Emporion. In de 7de eeuw werd (vooral vanuit Milete (Ionië)) de Zwarte Zee gekoloniseerd (Apollonia Pontica, Chersonesos).
2.3.2 Uitvinding van het Griekse alfabet Creatie alfabet Waar, wanneer en door wie het alfabet gemaakt is weten we niet. Het moet één persoon geweest zijn, want alle varianten berusten op één enkele keuze, die niet toevallig door verschillende mensen kan gemaakt zijn (toevoeging van klinkers, op grond van Fenicische glotisslag, de h en de stemhebbende faryngale fricatief ‘ayn). Het Euböa is het alfabet dat naar Zuid-Italië geëxporteerd wordt en aan de basis ligt van het Latijnse alfabet. Eerste voorkomen: •
inscriptie in de Nestorbeker, Golf van Napels (740)
•
inscriptie in de Dipylonvaas, Athene (740)
Men denkt nu aan 800 als ontstaansdatum van het alfabet. In de beide oudste inscripties loopt de tekst van rechts naar links, zoals in het Fenicisch alfabet. NESTOROS EMI EYPOTON POTERION
Er zijn ook veel voorbeelden van boustrophedonschrif gevonden. Dit kwam nooit voor in het Fenicisch.
2.3.3 Poleis Vanaf de 8ste eeuw waren de poleis niet meer de koninkrijken rond grote paleizen, maar stadstaten (oligarchie). De macht was in handen van de aristocratie. Die bestond vrijwel uitsluitnd uit grootgrondbeziters: landbouw was de enige bron van rijkdom. Vanaf de 7de eeuw wordt de handelaarsklasse steeds rijker door handel met de Griekse kolonies. Er ontstaat een confict over macht met de aristocratie. Het kleine volk verarmt (zeelui, ambachtslui, kleine boeren). Dit leidt tot interne conficten en maatschappelijke crisis. In sommige poleis wordt een geschreven wetgeving opgesteld, die de willekeur vermindert. In andere nemen tirannen (τύραννοι) de macht in handen. Zij trekken de partij van het kleine volk: de gronden worden herverdeeld, er is kwijtschelding van schulden en er worden grote werken (aquaducten, dijken, tempels, theaters) uitgevoerd. Maar de politiek heef ook nadelen: willekeur, nepotisme, steunen op milities. Opstanden leiden tot herstel van de oligarchie, of tot democratie (Athene, 508 VC) In de zesde eeuw worden de steden van Ionië (Ephese, Milete) zeer rijk door textielindustrie en handel met hun kolonies bij de Zwarte Zee. Bloei van de wetenschap in Milete met de natuurflosofen: Tales, Anaximander, Anaximenes.
2.4 Geschiedenis van de Perzische oorlogen tot Alexander de Grote Ionië wordt vanaf 560 VC opgenomen in het rijk van Kroisos, koning van Lydië. Kyros de Grote (koning van Perzië sinds 559 VC) komt in VC in opstand tegen Meden. In 547 VC verovert hij Lydië met de Ionische steden op koning Kroisos, in 539 VC verovert hij Babylon. Zijn opvolger Kambyses verovert in 525 VC Egypte. Darius I, opvolger van Kambyses, wil van Zwarte Zee een Perzische binnenzee maken: dit leidt tot opstand van de Ionische steden (499 – 494 VC) met steun van Athene. Darius overwint Milete in 494 VC, en wil Athene strafen. Dit is het begin van de Perzische Oorlogen. In 490 VC wint Athene de slag bij Marathon. In 480 winnen 'de 300 Spartanen' onder leiding van Leonidas de slag bij de Termopylen en wordt Athene verwoest. Bij de zeeslag van Salamis en de veldslag van Plataiai wint Athene echter opnieuw. De Gouden Eeuw van Athene (de vijfde eeuw VC) begint met een periode van 50 jaar vrede (480-431). Daarna volgt bijna 30 jaar Peloponnesische oorlog tussen Athene en Sparta. Athene verliest in 404. De vierde eeuw VC wprdt gekenmerkt door grote instabiliteit: eerst is er een korte hegemonie van Sparta, dan van Tebe. Uiteindelijk brengt koning Philippos van Makedonië de Griekse poleis onder zijn heerschappij.
2.5 Literatuur 2.5.1 Archaïsche periode Vanaf de achtste eeuw VC zien we de ontwikkeling van verschillende genres, volgens maatschappelijke functie. Dit is aanvankelijk niet meer dan een verderzeting van orale literatuur, waarbij in de poëzie metrum, ritme en zin als informatieve eenheid worden gebruikt. Alle literatuur in deze periode is didactisch, functioneel en maatschappelijk.
Epos Het epos wordt aanvankelijk gebracht door aanvankelijk barden aan aristocratische hoven, later door rhapsoden op stedelijke festivals. De oudste bewaarde tekst is de Ilias en Odyssee van Homeros (8ste eeuw VC). De 'Homerische kwestie’: de Ilias en Odyssee bevaten 280000 verzen en zijn dus te omvangrijk om uit het hoofd, improviserend, te dichten. Hiervoor was schrif dus noodzakelijk, maar dat was pas ontwikkeld. Een hypothese is dat het alfabet precies ontwikkeld werd om deze teksten op te schrijven.
Lyriek Lyriek is poëzie, die begeleid wordt op lier. We maken een onderscheid tussen monodische lyriek en koorlyriek. Bij monodische lyriek begeleidt een zanger zichzelf op de lier. Deze vorm van lyriek werd vooral beoefend op symposia en feesten in besloten kring (vooral Alkaios en Sappho (600 VC), in het Eolische dialect van Lesbos). Sappho was de eerste dichteres in Europese literatuur. De koorlyriek ontwikkelt zich in Dorisch gebied (vooral Sparta) en gebruikt dan ook altijd het Dorisch dialect. De lyriek gaat vaak gepaard met dans. Pindaros (350 VC) is de schrijver van de ‘epinikia’: zegezangen voor overwinnaars van o.a. Olympische Spelen. De uitvinding van het schrif zorgt in deze periode nog niet voor alfabetisering van de maatschappij.
2.5.2 Klassieke periode De alfabetisering komt er pas door de veralgemening van het schoolsysteem. Dit gebeurt eerst in steden van Ionië (480 VC → Herodotos kon ongetwijfeld lezen en schrijven) en pas in 440 VC in Athene. Pas vanaf dat ogenblik kan auteur ook leespubliek verwachten, ook al is dat meestal nog voorleespubliek.
Geschiedschrijving Tot 500 VC was geschiedschrijving 'poëtisch' van vorm. Zo was het reciteerbaar: dit was de enige manier om kennis van generatie op generatie door te geven in een ongeleterde maatschappij. Er was echter een groot risico op vervormingen. Herodotos (484-425) is de bekendste geschiedschrijver uit deze periode. Na vele reizen (Egypte, Nabije Oosten) vestigt hij zich in Athene en later in de Atheense kolonie Tourioi, in Zuid-Italië. Bij Herodotos is een kritische ingesteldheid duidelijk merkbaar: in zijn Ἱστορίαι komen voor het eerst de begrippen πόησις en ποητής voor, afgeleid van het Griekse werkwoord ποέω (maken). Zijn eigen werk noemt hij ἱστορία (kennis, onderzoek), afgeleid van het oudere woord ἵστωρ < *widtor (*wid- : nultrap van (w)oida, veda, ik wait): wetend, zich bewust, deskundig, getuige. Herodotos doet aan ook aan genrekritiek, zo stelt hij dat Homeros wel moet liegen. Toukydides van Athene (generatie na Herodotos) stelt zich zelfewust als 'schrijver' voor.
De Atheense genres: drama, komedie, flosofsche dialoog, redekunst De bekendste tragedieschrijvers (drama) zijn Aischylos, Sophokles en Euripides. Ze behandelen stof van het tweede millennium, op de manier van de democratie (woord-wederwoord). De belangrijkste komedieschrijvers zijn Aristophanes (oude politieke komedie, 5de eeuw VC) en Menander (nieuwe burgerlijke komedie, 4de eeuw VC). Menander vormde een bron van inspiratie voor Latijnse auteurs (Plautus, Terentius) en ook voor Molière. Het genre van de sokratische dialoog werd beoefend door Sokrates’ leerlingen Plato en Xenophon (4de eeuw VC). Ook de welsprekendheid en de redekunst waren belangrijke literaire genres, vooral op politiek en juridisch vlak. De belangrijkste auteurs waren Demosthenes en Lysias.
Nieuw genre in de keizertijd: de roman Bv. van Longus: Daphnis en Chloë. Stereotiepe plot (jong koppel: wil maar kan niet trouwen: avonturen, scheiding, beproeving; hereniging, terugkeer naar huis, huwelijk).
2.6 De hellenistische periode : de koinè, het verdwijnen van de oude dialecten Alexander de Grote, zoon van Philippos, wordt koning van Makedonië. In 334 VC onderneemt hij een panhelleense veldtocht tegen Perzië. Hij doodt Darius II en wordt zelf koning van Perzië in 330 VC, maar sterf in 323 VC, net geen 33 jaar oud. Bij zijn dood wordt zijn rijk verdeeld onder zijn opvolgers (diadochen): Ptolemaios (Egypte), Seleukos (Syrië, Klein-Azië, Mesopotamië, Iran) en Antigonos (Macedonië en Griekenland). De nieuwe steden (Alexandrië in Egypte, Antiochië in Syrië, Pergamon in Klein-Azië) worden grote centra van Griekse cultuur. Macedonië gebruikt als hof-, kanselarij- en legertaal het Atisch: dit wordt na de veroveringen de gemeenschappelijke taal van alle Grieken (koinè). De oude dialecten in Griekenland verdwijnen geleidelijk. Het Dorisch (landelijk) biedt de meeste weerstand: tot 100 NC. Zo blijf de literatuur van de Atheense Gouden Eeuw geheel toegankelijk voor de Grieken van de hellenistische periode. De koinè wordt hof- en kanselarijtaal in de hellenistische rijken (Egypte, Syrië, Klein-Azië). Ondertussen vergriekst het Oosten (Egypte, Syrië, Palestina): deze gebieden kennen duizend jaar Griekse geschiedenis, tot de Arabische verovering (635 NC). Klein-Azië heef 1400 jaar Griekse geschiedenis, tot de Turkse verovering (1071). In Alexandrië leven naast een Griekse en Egyptische (Koptische) bevolking ook veel Joden. Voor hen werd in de derde eeuw VC de Bijbel in het Grieks vertaald (deze heete de Septuagint). De bijbelvertaling gebeurde in het 'Mousaion', opgericht door Ptolemaios I (heerser over Egypte van 323 tot 283 VC): een onderzoeksinstituut voor flologie, astronomie, wiskunde, fysica, geografe en geneeskunde dat ook de Bibliotheek van Alexandrië bevate. Volgens de legende werkten 72 vertalers aan de bijbelvertaling: 6 vertegenwoordigers van elk van de 12 stammen van Israël. Als door een mirakel zouden alle apart gemaakte vertalingen identiek zijn. De Bibliotheek van Alexandrië was hét symbool voor de geleterde maatschappij: het verleden was hier consulteerbaar. Het doel van de bibliotheek was het verzamelen van alle kennis van Grieken en barbaren en het kopiëren (en eventueel vertalen) van alle mogelijke boeken. De bibliotheek bezat 5000000 boekrollen, o.a. het volledige oeuvre van de drie tragici, maar is gedeeltelijk afgebrand bij het bezoek van Caesar (48 VC). Nieuwe literatuur stond vanaf nu ook in functie van oude, en diende niet meer noodzakelijk als bevrediging van een huidige maatschappelijke noodzaak.
In 146 VC wordt Griekenland geannexeerd door Rome. Na de moord op Julius Caesar in 44 VC ontstaat er een machtstrijd tussen Marcus Antonius (en Kleopatra) en Octavianus. In 31 VC wint Octavianus de zeeslag bij Actium. Hij trekt alle macht naar zich toe. Dit vormt het einde van de Romeinse republiek en het begin van de Keizertijd. In 395 worden het Oost- en West-Romeinse Rijk gesplitst, met als ‘hoofdsteden’ Rome en Constantinopel. Damascus (635) en Jeruzalem (638) worden veroverd door mohammedaanse Arabieren. In 1071 vindt een invasie van de Turken plaats in Anatolië (slag van Mantzikert).
2.7 De expansie van de Griekse woordenschat Het Grieks heef, net als het Nederlands, een basiswoordenschat geërfd van het Protoindoeuropees: met toepassing van de correcte klankweten komen we tot de juiste vormen voor het Grieks.
2.7.1 Van Protoindoeuropees naar Grieks Eerste klankverschuiving: s → h → / → tweeklank De s tussen twee klinkers wordt eerst een h en valt vervolgens weg. De twee klinkers trekken uiteindelijk samen tot een tweeklank bv. *genes-os → *genehos → γένεος → γένους
Tweede klankverschuiving: stemhebbend geaspireerd → stemloos geaspireerd De stemhebbende geaspireerden vallen samen met de oorspronkelijke (beperkte groep) stemloze geaspireerden, en worden stemloos geaspireerd: *bh
*dh > ph
*ph
*gh >th
*th
> kh *kh
Occlusief of fricatief? De Griekse φ was inderdaad ph, niet f. Precies daarom was de Romeinse transcriptie 'ph' en niet 'f'. Net zoals θ th was, niet θ, en χ kh, niet ch. In de Keizertijd verandert de uitspraak van het Grieks. bv. grafto op muur van Pompei (vóór 79 NC): Fyllis, niet meer Phyllis zoals voorheen Geërfde Protoindoeuropese woorden in het Grieks en in het Germaans: *bh → Grieks: ph (φ) → Germaans: b (Duits, Engels, Nederlans) → Germaans: v (Engels, Nederlands)
bv. *webh
→ weave (Engels), weven (Nederlands) → weben (Duits),web (Engels, Nederlands) → Grieks: *wbh- (nultrap) = *ubh- → huph- → hyph- (weven)
*g → Grieks: g (γ) → Germaans: k (wet van Grimm) bv. *gen
→ γένος (Grieks), genus (Latijn) → kin (Engels), kunne (Nederlands)
*gerbh → carve (Engels), kerven (Nederlands), kerben (Duits) →*gṛph- (Grieks: nultrap) → γράφω (schrijven)
Specifek voor Ionisch-Atisch •
•
*ā → η: – μᾱτηρ → μήτηρ (bv. μητρόπολις: moederstad) – στρατᾱγός → στρατηγός (legerleider, generaal) – μᾶλον → μῆλον (appel) /μηλοπέπων (meloen, in Latijn ontleend als melo, acc. melonem → Frans: melon → Nederlands: meloen) *ū → ȳ & *ŭ → y – *bhu → phy (φύσις, φυσική) - *lu → ly
2.7.2 Creatie nieuwe woordenschat De snelle ontwikkeling van natuurwetenschap, flosofe, taalwetenschap, literatuur ... maakt de ontwikkeling van gespecialiseerde woordenschat nodig. Dit gebeurt door het toekennen van een gespecialiseerde betekenis aan bestaande woorden (cf. chat) en door de creatie van nieuwe woorden, vooral door afeidingen met sufxen. Voorbeelden: - θεραπεύω /therapewo/: als afeiding van θεράπων /therapon/ (“dienaar”) betekent het “dienen, verzorgen”; bij Hippokrates wordt het een medische term: “behandelen”, een therapie geven. - het part. praes. van het werkwoord “zijn”, τὸ ὄν /to on/ (“het zijnde”) is gebruikt om de notie “wezen” uit te drukken.(cf. Ndl. ontologie) • verbaalnomen met het suffix *-tis > -σις (-sis): (cf. Ndl. gift, macht, vlucht, vorst, schuld, enz.) – van *bhu- “zijn” (Ndl. ben, Lat. fui): φύσις /physis/ komt 1x bij Homeros voor, met als betekenis “aard, werking” van een plant die als medicijn gebruikt wordt. In de taal van de natuurflosofen betekent het “natuur”, in alle betekenissen van dat woord. – ὑπόστασις /hypostasis/ is, leterlijk vertaald, “onderstand”, “ondersteuning”. Maar verder ook: “fundament, sokkel, datgene waarop iets rust”; tenslote, in flosofsche zin: “substantie”: “de actuele werkelijkheid van iets”. – van het ww. πράττω (práto) “doen, handelen”: πρᾶξις (praxis) “handeling” (ook: “handel!”); afeiding πρακτικός (praktikos) “gericht op de handeling, praktisch”
– van het ww. λύω (lyo) “losmaken” : λύσις (lysis) “losmaking, bevrijding, oplossing” (cf. Lat. se-luo > soluo > solvo, met solutio), en verder: ἀνάλυσις (analysis) “oplossing door analyse” – van de stam *okw “zien” (Ndl. oog, Lat. oculus > F. œil, It. occhio, Sp. ojo): ὄψις /opsis/ “het zicht”; afeiding ὀπτικός /optikos/ “optisch, visueel” – van het ww. παύω /pauo/ “(doen) stoppen, ophouden”: παῦσις /pausis/ “het stoppen” (in het Latijn ontleend als pausa) •
andere afeidingen:
– van πόλις /polis/ “stad(staat)” is het adjectief πολιτικός /politikos/ afgeleid: “wat verband houdt met (het bestuur van) de staat, de maatschappij: politiek”; – ook: πολιτεία /politeia/ “(bestuur van) staat, maatschappij” (in Laatlat. ontleend als politia; vanaf 17de eeuw in het Frans: rationele handhaving van openbare orde, 1684: geheel van instellingen die daarvoor instaan (Fr. policier 1836!). Nederlands politie, Engels police uit het Frans (E. policeman sinds 1829) – *bher- “dragen”: μεταφέρω /metaphero/ “van de ene plaats naar de andere dragen, vervoeren”; μεταφορά (metaphora) “vervoer, transport, metafoor” (“overdrachtelijke betekenis”) – διαφέρω /diaphero/ “tot het einde dragen, verdragen, uiteen dragen” > “verschillen” : διαφορά /diaphora/ “verschil” (Latijn: difero, diferentia) •
creatie van nieuwe woorden:
– ἀδιάφορος /adiaphoros/ “die geen onderscheid maakt, niet discrimineert”, “voor wie iets niet uitmaakt”, “onpartijdig” ; in het Latijn met leenvertaling: indiferens; indiferent in de betekenis “voor wie niets er toe doet, apathisch” vanaf de 15de eeuw, in Engels. – van ὀρχέομαι /orkheomai/ “dansen” (iteratief van ἔρχομαι /erkhomai/ “gaan”) is ὀρχήστρα /orkhēstra/ afgeleid: “de ruimte in het theater waar het koor danst”. Deze betekenis is in de moderne talen opgenomen: in het Fr. vanaf 1665: deel van het theater naast de scène waarin musici spelen; vanaf 1720 (E, Fr): groep instrumentspelers.
3. Rome 1 Geschiedenis: bronstijd 1.1 Komst niet-Italische volkeren De niet-Italische volkeren zijn recente immigranten. De Etrusken zijn volgens Herodotos kort na de Trojaanse oorlog (12de eeuw) omwille van hongersnood uit Lydië naar Italië geëmigreerd. De Grieken zijn geëmigreerd vanaf de achtste eeuw. De Kelten leefden al in Noord-Italië vanaf 600 VC.
1.2 Verhalen over de stichting Dido, de dochter de koning van Tyrus vlucht naar de kusten van Noord-Afrika en sticht daar de stad Carthago. Aeneas gaat van Troje naar Carthago (basis voor de Aeneis van Vergilius). Dido en Aeneas orden verliefd, maar Aeneas kan niet bij haar blijven: hij moet immers in Italië een nieuwe stad stichten voor de Trojanen. Dido pleegt zelfmoord. Aeneas komt aan in Latium (koninkrijk van de Latijnen) en huwt Lavinia. Hij sticht de stad Lavinium (Alba Longa). Romulus en Remus, verre afstammelingen van Aeneas stichten uiteindeljik Rome. → Dit verhaal kent heel wat navolging. (bv. Divina Commedia – Dante, Franciade – Pierre Ronsard, Paradise Lost – John Milton)
2 Vorming van het Romeinse rijk 2.1 Rome In Rome regeren tot 509 VC Etruskische koningen. Daarna wordt Rome een stadstaat met aristocratisch regime (consuls): er zijn veel conficten met het patriciaat en het plebs. Er is een geschreven wet (Wet van de XII tafelen) vanaf 450 VC. Vanaf 270 VC heerst Rome over heel Italië, maar pas rond 100 VC krijgen alle inwoners van Italië het Romeinse burgerrecht. In 202 VC wordt Hannibal verslagen bij Zama. Het is het einde van een reeks oorlogen tegen Carthago. Rome verovert de oostkust van Spanje en maakt er een Romeinse provincie van in 197 VC. In de tweede eeuw VC wordt de rest van Spanje veroverd. Ook Griekenland en het vernietigde Carthago worden ingelijfd bij het Romeinse rijk. In de eerste eeuw VC wordt de rest van Gallië veroverd, en in 30 VC volgt Egypte. Er ontstaan burgeroorlogen: eerst tussen Caesar en Pompeius, later tussen Octavianus en Marcus Antonius. Vanaf 31 VC begint de Romeinse Keizertijd. In de eerste eeuw na Christus wordt Britannië veroverd. De muur van Hadrianus (117-138) wordt gebouwd tussen Carlisle en Newcastle; later wordt de muur van Antoninus Pius gebouwd. In 410 zijn de civitates van Britannië vrij. Vanaf het einde van de derde eeuw zijn er regelmatig invallen van Germaanse barbaren in het WestRomeinse rijk. Rome valt in 476.
3 De Romeinse cultuur 3.1 Het alfabet 3.1.1 Het alfabet ten tijde van het einde van de republiek Het Latijnse alfabet gaat terug op het West-Griekse alfabet en is ontleend via het Etruskisch. Daarom is er geen onderscheid tussen k en g. Er is wel een onderscheid tussen de combinatorische varianten van k: • 'q': vóór o of u • 'k': vóor a of r • 'c': vóór e of i De z raakte in onbruik door rhotacisme, rond 350 VC kwam op deze plaats het nieuwe teken 'g' (ontwikkeld door Spurius Carvilius, de eerste schoolmeester in Rome). Ten tijde van het einde van de republiek bevate het alfabet 21 tekens: A–B–C–D–E–F–G–H–I–J–K–L–M–N–O–P–Q–R–S–T–V–X
3.1.2 Toegevoegde tekens Augustus zag dat de 'y' en 'z' nodig waren voor Griekse woorden, deze werden achteraan het alfabet toegevoegd. Het onderscheid tussen 'u' en 'v' en dat tussen 'i' en 'j' ontstond pas in de middeleeuwen. Het onderscheid tussen 'v' en 'w' werd gemaakt vanaf 600, voor de weergave van Germaanse talen.
3.2 Literatuur 3.2.1 Begin De Latijnse literatuur begint in 240, met een door Livius Andronicus (Griekse slaaf) uit het Grieks vertaalde tragedie en komedie. De Romeinen maken kennis met de Griekse cultuur in de derde eeuw VC. Hun enige ambitie was vanaf dan om alle genres, vormen en metra van de Griekse literatuur om te zeten in het Latijn (Terentius: “Nullum est iam dictum quod non sit dictum prius”)
Genres • • • • • •
epos (Livius Andronicus – Odusia, Naevius – Bellum Punicum) drama (Livius Andronicus) komedie (Livius Andronicus, Plautus, Terentius) redekunst (Cicero) filosofische dialoog (Cicero) geschiedenis (Sallustius – Historiae)
3.3 Literatuur ten dienste van het regime van Augustus Maecenas was onder Augustus' bewind de 'minister van cultuur'. Hij was op zoek naar een verhaal voor het nieuwe regime De 'grote drie' van de Romeinse leterkunde waren Vergilius (epos, bv. Aeneis), Horatius (lyriek, zet als eerste alle Griekse lyrische poëzie om in het Latijn) & Ovidius (lyriek, bv. Ars Amatoria, Metamorphoses).
4 Italische talen 4.1 Oskisch – Umbrisch Umbrisch Kennen we dankzij de Tabulae Iguvinae (300 – 50 VC): ongeveer 5000 woorden in lokaal en Latijns alfabet.
Oskisch In heel Zuid-Italië werden zo'n 200 inscripties gevonden, de meeste in een eigen alfabet, maar sommige (bv. Lex Bantina, 100 VC) in Latijns alfabet. Het Oskisch was de ofciële taal tod de Bondgenotenoorlog (90 VC), daarna hield het nog stand als volkstaal.
Verschilpunten met het Latijn • • • • •
behandeling van geaspireerde occlusieven: – *bh → f, *dh → f: in Oskisch-Umbrisch in alle posities (Latijn: alleen in beginpositie) – Latijn: *bh → b, *dh → d in mediale positie behandeling van labiovelaren: – *kw → p in Oskisch-Umbrisch ↔ *kw → qu in Latijn – *gw → b in Oskisch-Umbrisch ↔ *gw → u in Latijn syncope van onbeklemtoonde klinker in open lettergreep in het Oskisch-Umbrisch intervocalisch rhotacisme in het Latijn perfectum op -vi in het Latijn
4.2 Latijn 4.2.1 Oudste tekst: fibula praenestina De oudste inscriptie in het Latijn werd gevonden in Praeneste, op een fbula (6de eeuw): Manius me fecit Numerio. In het opschrif wordt nog 'ph' gebruikt voor f.
4.2.2 Archaïsch Latijn Naast Latijn wordt er ook Sabijns en Etruskisch gesproken. In de loop van de vierde eeuw ontstaan grondige wijzigingen
Griekse invloed In de eerste fase (vanaf 500 VC) worden een aantal woorden (machina, balneum, oliva, poena ...) aan het Grieks ontleend. Ze zijn afomstig uit de Dorische dialecten van Zuid-Italië, vóór de koinè (dus: 'a' in plaats van 'è', met een intervocalische w). De woorden worden aangepast aan het Latijn: de Griekse geaspireerde stemloze ph, th en ch werden als gewone, ongeaspireerde stemlozen weergegeven, alleen Griekskundige sprekers spraken de aspiratie nog uit. Later ging het Latijn bij een aantal Griekse leenwoorden wel 'ph', 'th' en 'ch' schrijven. In de tweede fase (vanaf 200 VC) worden alweer een heleboel woorden (harpax, calamus, cerasus ...) uit het Grieks ontleend. Nu worden ze echter bijna zonder aanpassing overgenomen.
Etruskische invloed Een aantal woorden (miles, histrio, satelles ...) worden uit het Etruskisch zelf ontleend, maar ook veel Griekse woorden komen in het Latijn terecht via het Etruskisch (gubernare, buxus, burrus …).
Ontwikkelingen van het Latijnse vocalisme evolutie van korte klinkers in een mediale letergreep: wortel
in mediale gesloten letergreep
făcĕre
efectus
căpĕre
receptus
cădĕre
in mediale open letergreep efûcĕre recûpĕre incûdĕre
canĕre
concentus
aptus
ineptus
castus
incestus
ars
iners
māchăna (μᾱχᾰνᾱ)
concinĕre
māchûna
talanton (τάλαντον) talentum sĕdēre
obsessio
obsûdēre
lĕgĕre
collectus
collûgere
servus
conservus
*nŏvŏtas *robos (robur)
novûtas robustus
caput
capitis
4.2.3 Klassiek Latijn In het openbare leven wordt de invloed van het Grieks geweerd. Cicero creëert een Latijnse abstracte woordenschat (Cicero: “Graeci illi, quorum copiosior est lingua quam nostra”; Qintilianus: “Paupertate sermonis laboramus”). Na 49 VC is er geen politieke rol meer voor Cicero, die vulgariserende werken over flosofe begint de schrijven: hij wil Latijnse equivalenten voor Griekse concepten vinden. De Griekse cultuur was in de tijd van Cicero een universele, kosmopolitische cultuur. Leenbetekenissen (bestaand Latijns woord met een deel van de betekenis van het Griekse woord) krijgen ook de technische betekenis van het Griekse woord. Bv. logos (rekening, redevoering, zin, tekst, rede) → ratio (rekening, som, getal) Leenvertalingen: een nieuw Latijns woord wordt gecreëerd, waarbij de bestanddelen van het Griekse woord leterlijk in het Latijn worden omgezet. Bv. suneidesis (samen-weten: bewustzijn, geweten) → conscientia Het klassieke Latijn is een sterk geregulariseerde, genormeerde taal, waarin vreemde invloeden
worden geweerd. Er is een enorme kloof tussen de ofciële, juridische, literaire, culturele taal en de volkstaal. Die kloof zorgt uiteindelijk voor diglossie.
5 Volkslatijn: de gesproken taal 5.1 Fonologisch De eind-m valt weg in de uitspraak vanaf de derde eeuw VC (bv. Scipionem → Scipione). Ook de 'n' vóór de 's' valt vanaf dan weg. In Pompeii werd de eind-t van de derde persoon enkelvoud van het werkwoord niet uitgesproken. De lengte van de klinkers wordt vanaf 100 VC irrelevant: de 10 klinkerfonemen van het klassiek Latijn worden gereduceerd tot 7 (bv. levis ↔ levis). In gesproken taal wordt de lengte enkel bepaald door de klemtoon, met difongering in de Germaanse talen (venit → viene). Er ontstaat volledige monofongering van de oude tweeklanken (bv. aurum → orum). Syncopes treden vaak op (bv. viridis → virdis). De k en g worden gepalataliseerd vóór e en i en ti wordt gepalataliseerd vóór klinkers (bv. caelum → tsjelum, natione → nazione). Er onstaat een prothetische vocaal vóór de initiale groep 's+occlusief'. We zien dit al in het Volkslatijn in Pompeii (Ismyrnae ipv Smyrnae). In het Italiaans gebeurt dit facultarief (la strada, maar in istrada). In het Frans en het Spaans is de prothetische vocaal systematisch geworden (bv. schola → école, escuela).
5.2 Morfologisch Er treedt reductie en normalisering van de paradigmata op. Verlies van het onzijdig (bv. vinum → vinus), van naamvallen (bv. datief → ad + accusatief) en van de deponentia (bv. segui → seguire). Er verschijnen nieuwe, regelmatige werkwoorden en naamwoorden.
5.3 Lexicografisch Korte woorden worden vervangen door langere. Soms wordt de diminutiefvorm gebruikelijk (bv. auris → auricula → oricla), soms wordt een oorspronkelijk schertsend synonieem gebanaliseerd (bv. 'equus' wordt vervangen door 'caballus' (oorspronkelijk: werkpaard)).
6 Christelijk Latijn Het vroegmiddeleeuws Latijn is een voortzeting van het gechristianiseerde Latijn. Het christelijke Latijn ontstond in groepen vreemdelingen en in de lagere standen. Aanvankelijk werd in de christelijke gemeenschap vooral het Grieks gebruikt. Dit zorgde (voor de derde keer) voor Griekse invloeden in het Latijn: • • •
men neemt Griekse woorden over, vooral voor christelijke zaken (bv. apostolus, ecclesia, baptisma …) men gebruikt leenbetekenissen voor ideëen, begrippen van het christendom (bv. caritas, fides, gratia …) men gebruikt ook leenvertalingen (bv. incarnatio, dominicus, lavacrus, salvator … )
4. Ontstaan van de Romaanse talen Oorspronkelijk woonden er Goten in het huidige Roemenië. De Hunnen verdreven de Goten en vernietigden hun cultuur. Er ontstond een hele verhuisbeweging vanuit de Aziatische steppe, zo dreven ze elkaar voort. De Hunnen raakten steeds verder, tot ze verslagen werden bij een slag in de Katalawische velden. Stillia trekt naar Italië. De Visigoten worden door de Hunnen vooruitgedreven. De Ostrogoten onderwerpen zich aan de Hunnen.
1 De Germaanse invallen Vanaf 200 zijn er systematisch Germaanse invallen (Kimbren en Teutonen).
1.1 Frankische infiltratie Eerst is er handel aan de grens, vanaf 200 (tijdens de economische crisis) begint de Frankische infltratie met invallen over de Rijn. De Franken blijven lang heidens, andere Germaanse volkeren zijn ondertussen Ariaanse christenen (christenen die Christus als een schepsel van God zien, zonder goddelijke waarde) geworden. In de vierde eeuw worden er in Toxandrië 'foederati' gesloten. Deze kunnen echter niet beleten dat de Vandalen de Rijn oversteken in 406. De Franken breiden hun gebied uit en Doornik wordt hoofdstad in 406. Na hun overwinning in de slag van Soissons tegen Syagrius (een Romeins functionaris met macht in het gebied van Frankrijk) in 486 hebben de Franken een rijk dat tot aan Loire reikt. Parijs wordt de nieuwe hoofdstad. In 496 wordt Clovis tot katholiek christen gedoopt.
1.2 Inval van de Hunnen & volksverhuizingen 1.2.1 De Goten Rond 350 wordt de bijbelvertaling van Wulfla (de eerste samenhangende Germaanse tekst) gemaakt door de Arianen. In 375 breken de Hunnen het rijk van de Goten: de Visigoten slaan op de vlucht. In 395 plunderen de Visigoten Athene en in 410 Rome. Daarna vestigen ze zich in Zuidwest-Frankrijk en Spanje (hoofdstad: Toledo). In 451 vindt de slag van de Catalaunische velden plaats en in 453 sterf Atila. De Ostrogoten komen in 454 in opstand tegen de Hunnen, en verslaan ze. In 493 veroveren de Ostrogoten Italië. De Franken verdrijven de Visigoten uit Frankrijk in 507 (slag van Vouillé).
1.2.2 De Vandalen De Vandalen steken in 406 de Rijn over en trekken door Frankrijk en Spanje. In 429 vestigen ze hun koninkrijk in Andalucía. In 429 steken de (Ariaanse) Vandalen over naar Afrika. Daar veroveren ze Carthago (wordt hoofdstad van hetVandalenrijk onder Genserik) en Sicilië, Sardinië, Corsica en de Balearen. In 455 plunderen de Vandalen Rome.
1.3 Kortstondige Oost-Romeinse (Byzantijnse) herovering Het Oost-Romeinse rijk herovert Noord-Afrika, Zuid-Spanje en Italië (534). Na de dood van Iustinianus (565) veroveren de Langobardi het grootste deel van Italië. Het zuiden blijf in Byzantijnse handen (tot 1071) en ook Midden-Italië (Rome en exarchaat van Ravenna) blijf Byzantijns. Later veroveren de Langobardi ook delen van het exarchaat van Ravenna (enkel Venetië blijf Byzantijns en wordt vanaf 800 onafankelijk). In 751 valt Italië ten noorden van Rome in Frankische handen, na een overeenkomst tussen de Franken en de paus. Langobardisch Italië wordt volledig veroverd door de Franken (774). De Normandiërs veroveren Zuid-Italië en Sicilië (1029-1071) en vestigen het koninkrijk Sicilië (1130, later koninkrijk Napels)
1.4 Frankenrijk In 751 valt Italië ten noorden van Rome in Frankische handen, na een overeenkomst tussen de Franken (Pepijn de Korte) en de paus. Ook de Saksen worden onderworpen (773-804). In 774 is Langobardisch Italië volledig veroverd door de Franken. Karel de Grote wordt tot Keizer der Romeinen gekroond in 800. Na zijn dood wordt hij opgevolgd door zijn zoon Lodewijk de Vrome. Als Lodewijk de Vrome sterf, ontstaat er een confict tussen zijn zonen Lotharius (die het gehele rijk opeist), Karel de Kale en Lodewijk de Duitser. Het Verdrag van Verdun (843) verdeelt de erfenis van Lodewijk de vrome: Karel krijgt het westen, Lodewijk het oosten, en Lotharius het midden. Met het Verdrag van Ribemont (880) wordt het Frankische Middenrijk defnitief verdeeld: het graafschap Vlaanderen komt bij Frankrijk, Brabant bij Duitsland.
1.5 Visigotisch Spanje In 710 wordt Spanje (Al-Andalus) veroverd door de Arabieren. Enkel Asturias blijf in Visigotische handen. De opmars van Arabieren wordt gestopt door Karel Martel bij de slag van Poitiers (732). In 801 heroveren de Franken Barcelona. Het graafschap Barcelona wordt onafankelijk van Frankrijk in 987. De mozaraben zijn de christelijke romaanstalige bevolking in mohammedaans Spanje.
1.6 Reconquista van Spanje door de christelijke koninkrijken In de negende eeuw breidt Asturias zich uit tot het koninkrijk León. Het graafschap Castilië (met hoofdstad Burgos) wordt opgericht binnen León (884). In 1035 wordt Castilië onafankelijk, de koning van Castilië wordt de koning van León. In 1139 wordt het graafschap Portugal onafankelijk van León en Castilië: het koninkrijk Portugal ontstaat. Het Galicisch en het Portugees groeien geleidelijk uiteen. In 987 wordt het graafschap Barcelona onafankelijk van Frankrijk, in 1137 wordt het verenigd met het koninkrijk Aragon. De Balearen (1229) en Valencia (1234) worden heroverd. In 1479 wordt een personele unie gevormd van de koninkrijken Aragon en Castilië. In 1492 wordt Granada heroverd en begint de kolonisering van Amerika. Na de successieoorlog (1714) wordt het Castiliaans de enige ofciële taal in heel Spanje. 1931 is het begin van de Spaanse republiek: Catalonië wordt autonoom en Catalaans wordt (naast Castilliaan) de ofciële taal in Catalonië. In 1939 komt Franco aan de macht: het Castiliaans wordt opnieuw de enige ofciële taal in heel Spanje (tot 1975: dood Franco).
2 De romaanse talen 2.1 De indeling in een westelijke en een oostelijke groep 2.1.1 Oosten: wegvallen van eind -s Lat.
Port.
Castil.
Frans
Ital.
Roem.
tres
três
tres
trois
tre
trei
falas
hablas
parles
parli
-
dormis
dormes
duermes
dors
dormi
dormi
lupi/lupos
lobos
lobos
loups
lupi
lupi
rotae/rotas
rodas
ruedas
fabulas/ parabolas
roues
ruote
roate
acc. enk.: murŭ(m) > murọ acc. mv.: murọs : indien -s wegvalt (oostelijke Romania): murọ: identiek aan enk. Daarom: keuze voor nom. mv. in oostelijke Romania.
2.1.2 Westen: lenitie van de intervocalische stemloze occlusief Lat.
Port.
Castil.
amicum
amigo
amigo
amicam
amiga
amiga
focum
fogo
securus
Frans
Ital.
ami
Roem.
amico
-
amie
amica
-
fuego
feu
fuoco
foc
seguro
seguro
seür>sûr
sicuro
vitam
vida
vida
maturus
maduro
maduro meür> mûr maturo matur
lupam
loba
loba
louve
lupa
sapere
saber
saber
savoir
sapere
vie
vita
viaţă lupoaică -
2.1.3 Westen: synkope van de onbeklemtoonde voorlaatste letergreep Lat.
Port.
Castil.
Frans
Ital.
Roem.
populum
povo
pueblo
peuple
popolo
poporu
hederam
hera
hiedra
lierre
edera
iederă
pulverem
pó
polvo
poudre
polvere
pulbere
duodecim
doze
doce
douze
dodici
fraxinum
freixo
fresno
frêne
frassino frasinu
tenerum
terno
insulam
ilha
manicam
manga manga
tierno
tendre
isla
-
tenero
île
isola
manche
manica
tânăru insulă mânecă
2.1.4 Palatalisatie •
oosten: k → tsj vóór e, i
•
westen: k → ts vóór e, i het africaat ts wordt daarna een fricatief: valt samen met s in het Frans en het Portugees en wordt th in het Spaans
Dit is nog niet zo in de eerste eeuwen na Christus (bv. cellarium → kelder, Keller). Latijn
Port.
Cast. Frans Pic./Norm. Italiaans Roem.
centum
cem
cien
cent
chint
cento
_
caelum
céu
cielo ciel
chiel
cielo
cer
Het Picardisch en Normandisch nemen hier een speciale positie in: zij gebruiken sj. Het Frans (langue d'oïl) is de enige taal die k ook vóór a palataliseert: Latijn
Port.
cantare
cantar
Cast.
Frans
cantar
castellum castelo castillo
Pic./Norm. Italiaans Roem.
chanter canter chastel castel
cantare a cînta castello castelu
2.2 Andere kenmerken van de verschillende talen 2.2.1 Difongering Lat.
Port. Castil.
Frans
mel
mel
miel
miel
mel
miele
pedem pé
pié
pied
pè
piede
terra
tierra
terre
tèrra
terra
terra
Occitaans Italiaans
perdit perde pierde
perd
pert
perd
novus
neuf
nòu
nuovo
corpus corpo cuerpo
corps
còs
corpo
porta
porte
pòrta
porta
novo
nuevo
porta puerta
2.2.2 Ontronding van de groepen kw & gw In het Italiaans wordt het labiale element overal behouden, behalve vóór i. bv. quis → chi In Spaans en Portugees wordt het labiale element enkel behouden vóór a. bv. quando → cuando In het Frans verdwijnt het labiale element altijd.
2.2.3 Frans Het Frans kent een sterke neiging tot palatalisering: de Latijnse 'u' wordt hier een geronde voorklinker ü (bv. murus → mur). De beklemtoonde a in een open letergreep wordt è (bv. mare → mer) en ook de a vóór een nasaal wordt è (bv. panis → pain). Het product van de difongering van de beklemtoonde open ǫ of ɔ in een open letergreep monofongeert tot een halfopen geronde voorklinker (bv. nǫvus → neuf) De onbeklemtoonde open ǫ of ɔ in een open letergreep sluit zich daarentegen tot oe/u. Zo ontstaat allomorfe (bv. je peux, nous pouvons). De medeklinkergroep 'ct' ontwikkelt zich in het Frans tot 'it', met de palatale halflinker j. Latijn
Port. Castil. Cat. Occ.
factum
feito hecho
fet
fach
fait
fato
lactem
leite
llet
lach
lait
late
noctem
noite noche
leche
nit
Frans
nuch
Italiaans
nuit
note
2.2.4 Italiaans Het Toscaans is een erg conservatief dialect. Het behoudt stemloze intervocalische occlusieven, gegemineerde medeklinkers (zelfs creatie van nieuwe door assimilatie, bv. factum → fato) Het Toscaans voert wel een innovatie door: cl → ci Latijn
Port.
Castil.
Cat.
Frans
Italiaans
clavem
chave
llave
clau
clef
chiave
clamare
chamar
llamar
clamar
clamer
chiamare
glaç
glace
ghiàccio
pleurer
glacia plorare
chorar
llorar
plorar
plovere
chover
llover
pluja
pleuvoir piovere
plenum
cheio
lleno
ple
plein
pieno
planum
chao
llano
pla
plan
piano
famma
chama
llama
fama
famme
famma
2.2.5 Spaans In het Spaans wordt f vervangen door h, behalve vóór u en r (bv. fliu → hijo, maar: fuego). Pas vanaf de 15de eeuw wordt dit in het schrifbeeld geaccepteerd.
2.3 De substraat- en superstraatwerking in de verschillende talen 2.3.1 Substraat Voorwaarden voor een substraat: •
contact in de ruimte: het gebied van het te verklaren linguïstische feit en van het substraat moeten elkaar dekken
•
contact in de tijd: er moet een voldoende lange periode (verschillende generaties) van tweetaligheid geweest zijn om de onderworpen taal toe te laten invloed uit te oefenen
•
intrinsieke congruentie: uiteraard moet het te verklaren fenomeen ook in de substraataal aanwezig geweest zijn
•
extrinsieke congruentie: het te verklaren fenomeen is ook aanwezig in een andere taal die hetzelfde substraat heef
Lexicon: Keltische woorden •
woorden voor nieuwe dingen: dringen door tot in het Latijn van Rome (bv. camisia → chemise, camicia, camisa)
•
woorden van de boerderij: enkel in Gallië en Noord-Italië
Klankleer In het Keltisch vindt de palatalisering van de u naar ü plaats (bv. murus → mur). In het Iberisch wordt de f een h. Het Castiliaans is een buur van het Baskisch (contact in ruimte). Het Baskisch bestaat tot vandaag (contact in de tijd). Intrinsieke congruentie: het Baskisch heef zelf geen f (bv. fcum > iko). Extrinsieke congruentie: ook in Gascogne wordt de f een h.
2.3.2 Superstraat Germanen en Arabieren
Lexicon De Germanen vormden in alle veroverde landen de militaire aristocratie. Daardoor zijn veel militaire termen uit het Germaans overgenomen (bv. helm → heaume, elmo, yelmo) In Frankrijk vormden de Franken echter niet alleen de bovenlaag, maar ook de boerenbevolking, er was eeuwenlange tweetaligheid (tot de negende eeuw) (bv. gard → jardin).
De Arabieren hadden vooral invloed in Spanje en Sicilië (bv. al qāḍi → alcalde). In het Castiliaans wordt het Arabisch lidwoord meestal in het woord geïncorporeerd.
Klankleer Reïntroductie van w als gw (bv. werra → guerra, guerre). Reïntroductie van h. Dit gebeurt enkel in het Frans en gaat weer verloren in de 16de eeuw, maar belet wel de liaison (bv. helm → heaume).
3 Scheiding Latijn & Romaanse talen 3.1 De overgang van klassiek naar gesproken Latijn Sprekers van Romaanse talen beschouwen nog eeuwen na de val van Rome het Latijn als de geschreven vorm van hun gesproken taal. Er zijn verschillende werken met regels voor conversie van geschreven naar gesproken taal terug gevonden. De glossen van Reichenau (750 NC) zijn hier een voorbeeld van: een lijst van woorden uit de Latijnse bijbelvertaling, met een omzeting in een woord van 'gesproken Latijn'. Een aantal van de in de gesproken taal verdwenen woorden zijn alleen in Gallië verdwenen: men vermoedt dat de lijst in Noord-Frankrijk ontstaan is. Bv. arenam : sabulo ('harena' is nog bewaard in het Spaans) uvas : racemos (Latijn: racemus = druiventros) caseum : formaticum ('queso' is nog bewaard in het Spaans) De noodzaak tot het omzeten van klassiek in eenvoudig gesproken Latijn blijkt ook uit deze aanbeveling van het concilie van Tours, in 813: transferre in rusticam Romanam linguam, aut in theotiscam, quo facilius cuncti possint intelligere quae dicuntur De breuk tussen het Latijn en de Romaanse volkstaal voltrekt zich het eerst in Gallië. De grote afstand tot Rome zorgt ervoor dat dit gebied een grote Germaanse invloed kent. Bij de Karolingische hervorming van de Latijnse schrijfaal zorgt Alcuinus van York voor een eenvormige taal voor rijksadministratie (terug naar Cicero).
3.2 Literatuur in de volkstaal Het eerste document in Romaanse volkstaal van Frankrijk zijn de eden van Straatsburg (842). In Spanje is dat de kaasrekening van broeder Semeno, die ontdekt wordt in een klooster (980) en in Italië zijn de Placiti Cassinenses (960-963) de eerste documenten. Het zijn getuigenisformules over de grenzen van het kloosterdomein van Monte Cassino. De eerste literatuur in Romaanse volkstaal is episch. Vanaf 1050 ontstaat er al epische religieuze poëzie in het Provençaals. Vanaf 1100 ontwikkelt zich de hoofse lyriek van de troubadours aan het hof van de hertog van Poitiers. Het chanson de Roland is hier een belangrijke vertegenwoordiger van. Het ontstaat rond 1100 in Roncevaux, bij de terugtocht van het leger van Karel de Grote na een expeditie tegen Moors Spanje (778). In Spanje is het eerste literair document in de volkstaal het gedicht 'Cantar de mio cid' (1207). In Italië belet het prestige van het Latijn lange tijd literatuur in de volkstaal. Het begin van de Italiaanse leterkunde is het 'Cantico di frate sole' van Franciscus van Assisi (1224). Het Italiaans houdt permanent contact met het Latijn.
3.3 Ontwikkeling van de Romaanse talen 3.3.1 Frans In Frankrijk vindt tussen 1209 en 1229 een kruistocht tegen de Albigenzen/Catharen plaats. Dit is het begin van de vervanging van de langue d’oc door de langue d’oïl. Vanaf 1300 neemt het dialect van Parijs de overhand, mede dankzij de machtige centrale bureaucratie. Er ontstaan klachten over de armoede van het Frans als taal en tussen de 13de en 16de eeuw zijn ontleningen uit het Latijn erg populair.
3.3.2 Spaans De Spaanse koning Alfonso X de Wijze van Castilië (1254-1284) maakt van het Castiliaans de ofciële taal, en de taal van wetenschap, recht, geschiedenis en theologie. Ook hier onstaan er klachten over de armoede van de Castiliaanse taal. Ontlening aan Latijn (vanaf 13de tot 17de eeuw) blijken noodzakelijk. Frans en Spaans behouden veel meer dan Italiaans het schrifbeeld van het Latijn, en herintroduceren op die manier verdwenen medeklinker(combinatie)s, bv. Italiaans
Spaans
Frans
doctus
doto
docto
docte
doctor
dotore
doctor
docteur
activus
ativo
activo
actif
Ook binnen de woordfamilies ontstaan breuken. Bv. Frans: père maar paternel, nuit maar nocturne, lieu maar local, île maar péninsule, péninsulaire, peuple maar population. Spaans: padre maar paterno, paternal, noche maar nocturno (maar ook: nocherniego), luego maar local, isla maar península (naast penisla, maar enkel peninsular), pueblo maar populación. Italiaans: padre maar paterno, paternale, note en noturno, luogo maar locale, isola en penisola (maar peninsulare), popolo en popolazione.
5. Ontstaan van de Germaanse talen 1 Algemeen Germani is de Latijnse naam (eerste zekere atestatie bij Caesar) voor het geheel van stammen ten oosten van de Rijn, die een andere taal spreken dan de Kelten. Rond 1000 VC bevolken zij Noord-Duitsland, Denemarken en Zuid-Zweden, in 500 VC wonen er Germanen vanaf de Rijnmonding (Noordzee) tot aan de benedenloop van de Weichsel (nu Polen). Bij het begin van de jaartelling leven de Germanen als buren van het Romeinse Rijk langs de Rijn en aan de bovenloop van de Donau. Sommigen hebben zich al aan de overkant van de Rijn gevestigd en zijn vermengd geraakt met de Keltische bevolking. In de eerste eeuw VC trekt Ariovistus met zijn Suebi de Elzas binnen. Over de taal van deze vroege Germanen is weinig bekend : •
enkele woorden (vooral eigennamen) bij Griekse en Latijnse auteurs
•
vroege leenwoorden in buurtalen (vooral Finno-Oegrisch en Baltisch)
De oudste geschreven getuigenissen zijn runeninscripties (in houten & stenen voorwerpen) vanaf de 3de eeuw: vaak gaat het slechts om één enkel woord (de eigenaar van het voorwerp). Runentekens zijn afgeleid van het woord 'runa', dat 'geheim' betekende. Uit linguïstisch oogpunt is het Germaans een taal die de (eerste) Germaanse klankverschuiving ondergaan heef. Traditioneel wordt het Germaans ingedeeld in drie groepen: •
Oostgermaans (uitgestorven): Gotisch, Vandaals, Bourgondisch → vormde aanvankelijk waarschijnlijk een eenheid met het Noordgermaans
•
Noordgermaans: Deens, Noors, Zweeds, Islands, Faeröers
•
West-Germaans: Hoogduits, Nederduits, Nederlands, Fries, Engels
Het Gotisch kennen we enkel nog uit de bijbelvertaling van Wulfla (350 NC). De Goten moeten een groot rijk gehad hebben in de Krim vanaf 250 NC, maar dat is later vernietigd door de Hunnen. Het Krimgotisch werd ontdekt door de franciscaan Willem van Rubroek (1253): de 'Vlaamse Marco Polo'. Ogier Ghiselin van Busbecque, gezant van de Habsburgse keizer bij de Otomaanse sultan in Istanbul, maakt in 1560 een lijstje van 68 woorden in het bijbelgotisch.
2 Distinctieve innovaties in jongere talen 2.1 Noordgermaans 2.1.1 Verlies van 'j' in de anlaut PIE
Deens
Oudhoogduits
Oudengels
Nederlands
*jōra
år
jār
ʒēar
jaar
*juweṇkós
ung
jung
ʒeong
jong
2.1.2 Verlies van de 'w' in de anlaut vóór u / ü en o / ö *werdhom
ord
wort
word
woord
*wḷnā
ull
wolla
wull
wol
2.1.3 Breking van e → ja vóór a in de volgende letergreep Protgermaans
Oudnoors
Oudengels
Oudhoogduits
Oudnederlands
*helpan
hjalpa
helpan
helfan
helpon
2.1.4 Breking van e → jo vóór u in de volgende letergreep Oernoors
Oudnoors
Oudengels
Oudhoogduits
Nederlands
erðu
jörd
eorðe
erda
aarde
2.1.5 Eindrhotacisme: eind-s wordt -r
2.2 Behandeling Germaanse dentale stemloze fricatieven þ/th 2.2.1 Continentaal West-Germaans: th → d •
de stemloze dentale friccatief wordt een stemhebbende dentale occlusief
•
eerst in het zuiden van ons taalgebied (in het Beiers al in de achtste eeuw)
•
in de 10de eeuw langs de Midden-Rijn
•
Oudnederlands gebruikt in de 10de eeuw nog systematisch th → in de 12de eeuw zien we dat dit d geworden is
2.2.2 Engels en moderne Scandinavische talen (Noordgermaans) •
in voornaamwoorden, lidwoorden … wordt th stemhebbend: → Oudengels : th → ð (blijf fricatief) → Zweeds, Noors, Deens: th → d (wordt occlusief, zoals in het Nederlands)
•
in woorden met volle semantische functie: → Oudengels: th blijf (stemloze fricatief) → Zweeds, Deens, Noors: th → t (wordt occlusief) → we keren dus terug naar de klank van het Protoindoeuropees
2.3 Hoogduits: tweede klankverschuiving De tweede klankveschuiving treedt alleen op in het zuiden van ons taalgebied en veroorzaakt dus het verschil tussen Duits en Nederlands.
2.3.1 p → f , t → s & k → ch Oudhoogduits
Hoogduits
Oudengels
Oudnederlands
ofan
ofen
open
open
ezzan
essen
etan
eton
mahhon
machen
macian
maken
hliof
lief
hleop
liep
waz
was
hwat
wat
ih
ich
ic
ik
In het Oudhoogduits zien we in het midden van het woord een dubbele fricatief. De klankverschuiving treedt in deze positie (Imlautpositie) overal op in het Hoogduits
2.3.2 vorming van africatieven Oudhoogduits
Hoogduits
Oudengels
Oudnederlands
zeichan
Zeichen
tacen
teikan
pfunt
Pfund
pund
pond
De Hoogduitse 'z' is een africatief: combinatie van een occlusief (t) en een fricatief (s). Ook de 'pf' is een africatief. Alleen in het uiterste zuiden gaat de klankverschuiving tot het einde door (in het het Zwitsers Duits).
2.3.3 d → t Oudhoogduits
Hoogduits
Oudengels
Oudnederlands
tohter
Tochter
dohtor
dochter
turi
Tür
dor
dore,duere
De d wordt overal behouden, behalve in Hoogduits. We zien hier een gedeeltelijke herhaling van wat het Protogermaans met het Protoindoeuropees gedaan heef (kringloop): de Germaanse stemlozen worden fricatief en de d uit het Germaans wordt t.
Afankelijk van de positie in het woord zijn de stemloze medeklinkers uit het Oudgermaans een africaat, dubbel fricatief of enkel fricatief geworden.
2.4 Specifieke kenmerken voor het Nederlands 2.4.1 f→ cht In het oudste Nederlands (de Wachtendonkse psalmen) staat nog 'afer', waar dat in het Middelnederlands al 'achter' geworden is. Alle andere Germaanse talen behouden wel de ft (bv. kraf). Oudnederlands
Nederlands
Zweeds
Oudengels
Oudhoogduits
afer
achter
efer
æfer
afar
craf
kracht
kraf
cræf
kraf
Toch zien we in het Oudnederlands (Wachtendonckse Psalmen, ca 900) reeds 'stihtan' in plaats van 'stifan' en hypercorrectismen als 'gesife' in plaats van 'gesiht'. De ontwikkeling moet dus rond 900 aan de gang geweest zijn, de vorm met cht werd als vulgair beschouwd (hoewel hij in de spreektaal wel gebruikt werd), men gaf de voorkeur aan de vorm met f. Dit leidde ertoe dat ook woorden die altijd al met cht waren, nu opeens met f geschreven werden (hypercorrectisme, bv. gezicht wordt opeens gezif). Deze hypercorrectismen willen niet zeggen dat men toen gesif zei, maar wel dat men toen achter zei. De combinatie -f- in Modern Nederlands gaat terug op analogisch herstel (men blijf de analogie met het oorspronkelijke woord op f zien (bv. vijfig naar vijf, helf naar half)), of jongere vormingen die ontstaan zijn na het optreden van de klankwet (bv. schafen, schurf).
2.4.2 chs → ss In de Wachtendonkse psalmen vinden we al de genitief meervoud vossene, in tegenstelling tot andere Germaanse talen, waar men voxen gebruikt.
2.4.3 Palatalisering van u tot ü in het Westnederfrankisch Oudnederlands
Middelnederlands
Zweeds
Oudengels
Hoogduits
fūl
vuul
ful
fūl
faul
mus
mus
mouse
mūs
Maus
hūs
huus
hus
hūs
Haus
Achterklinkers zijn normaal automatisch gerond in de meeste talen van de wereld. Er zijn veel minder talen waar ook geronde voorklinkers bestaan. De meeste voorklinkers zijn niet gerond (worden dus met open lippen uitgesproken).
2.4.4 Vocalisering van de l De vocalisering van de l blijf in het Nederlands beperkt: enkel na o en vóór een dentaal. Bv. Aldenarde → Oldenarde → Oudenaarde: de l is gevocaliseerd en is een w-klank geworden.
2.5 Engels: kenmerken van het Noordzeegermaans Noordzeegermaans of Ingveoons is de overkoepelende naam voor alle dialecten die aan de kust gesproken werden: het Fries, het Oudsaksisch, het Nederlands en vooral het Engels vertonen er kenmerken van. In het Engels zijn de kenmerken tot op de dag van vandaag nadrukkelijk aanwezig. Deze kenmerken noemen we 'Ingveonismen'.
2.5.1 Wegvallen van de nasaal vóór een fricatief: Dit zien we ook in het Latijn (bv. mense → mois in het Frans). Als de nasaal wegvalt, wordt dit vaak gecompenseerd met rekking van de klinker
2.5.2 Sluiting van de West-Germaanse ā → ǣ Dit is de klank dit je hoort in het Engelse woord 'bad'. We zien in het Engels een volledige sluiting van de meest open klinker a naar de meest gesloten klinker i (na the great vowelship).
2.5.3 Palatalisatie van k vóór een palatale klinker Gotisch
Oudnoors
Oudengels
Oudhoogduits
Oudnederlands
kinnus
kinn
cin*
kinni
cinni**
* uitgesproken als tsj ** uitgesproken als k Dit verklaart ook het verschil tussen het Engelse woord 'cheek' en het Nederlandse 'kaak'.
3 Kerstening De overlevering van teksten in de vroege Middeleeuwen is enkel te danken aan het christendom. Daar bestond immers de traditie van het geschreven woord, onder de vorm van de Bijbel. Er was op dat moment ook sprake van systematische missionering. Vanaf paus Gregorius de Grote (604) begon de kerstening van de Angelsaksische koninkrijken. In onze streken sticht de Frank Amandus (650), gevolgd door orthodoxe Angelsaksen (Willibrordus & Bonifatius), het rijksklooster Fulda. Dit wordt hét bolwerk van Angelsaksische theologie en literatuur op vasteland. Scandinavië loopt een aantal eeuwen achter: de koningen worden pas gekerstend rond 1000. De oudste tekst die we kennen in het Oudnoors, de Edda (13de eeuw), getuigt nog van belangstelling en tolerantie voor de prechristelijke godsdienst.
4 Noord-Germaans 4.1 Diferentiatie 4.1.1 Oernoords Dit is de archaïsche periode. Hij loopt vanaf de oudste runeninscripties (200) tot ongeveer 800. Op dit moment is er nog geen diferentiatie tussen de verschillende Scandinavische talen.
4.1.2 Oudnoor(d)s Het Oudnoor(d)s wordt gesproken vanaf de Vikingperiode (10de eeuw). Er ontwikkelen zich drie koninkrijken (Lund, Trondheim en Uppsala). Het Oostnoords is de verzamelnaam voor de Deense en Zweedse dialecten, die al snel innovaties vertonen en gaan afwijken. Het Westnoords bevat het Noors en het Islands (kolonisatie vanaf 870) en blijf veel conservatiever.
4.1.3 Geschiedenis van de Scandinavische gebieden In de 11de eeuw wordt het rijk van Knoet de Grote gevestigd. Het rijk omvat op zijn hoogtepunt Denemarken, Noorwegen en Engeland. Vanaf 1397 (Unie van Kalmar) is er een politieke unie van de 3 landen, waarbij de drie landen verenigd worden onder Deens gezag. Noorwegen blijf Deens tot 1814 (periode van de Napoleontische oorlogen): dit verklaart de enorme invloed die het Deens op het Noors heef gehad. Zweden stapt in 1523 uit de unie. De Reformatie introduceert de Deense bijbel in Noorwegen en het Deens wordt er de ofciële taal en schrijfaal. Vanaf 1814 wordt het in Noorwegen gesproken Deens hoe langer hoe meer beïnvloed door Noorse dialecten. Als compromis ontstaat hieruit het Riksmål/Bokmål (ontwikkeld door schrijvers als Ibsen). Daarnaast bestaat het Nynorsk. Taalstrijd! Vanaf de twaalfde eeuw komt er een handelsverbond in de Baltische zee met handelaars die het Nederduits als taal hebben. Dat Nederduits heef dus een enorme invloed op het Deens, en via het Deens ook op het Noors en het Zweeds. Eind 15de eeuw vervalt dit handelsverbond, en dus ook de invloed van het Nederduits, maar op dat moment komt er Hoogduitse invloed. Vanaf de twaalfde, en tot de vijfiende eeuw, komt het Deens (en van daaruit ook Noors en Zweeds) onder sterke Nederduitse invloed, en vanaf de zestiende eeuw onder Hoogduitse invloed. bv. arbeta, betala, fråga, förstå, förtjäna, handel, konstnär Er kwam een enorme invasie van Nederduitse woorden, qua omvang enkel te vergelijken met de invasie van Franse woorden in het Engels. Sinds 1600 zijn er nog enorme veranderingen in grammatica en uitspraak geweest (vooral in het Deens).
4.2 Literatuur In Zweden, afgezien van Röksten (800, oudste tekst met iet of wat samenhangende zinnen) en Denemarken is geen literatuur in Oudnoors teruggevonden. De Oudnoorse literatuur is vooral Islands (deelt cultuur met Noorwegen tot aan de Nederduitse en Deense invloed). Blijkbaar is er een lange traditie van mondeling overgeleverde poëzie over goden en helden, die pas in de dertiende eeuw op schrif is gesteld (Edda & familiesaga’s). Ijsland is gekoloniseerd vanuit Noorwegen, en heef nooit Deense invloed gehad. Pas in de 13de eeuw is er dus echte literatuur in het Noors.
De eerste vertaling (1226) in het Oudnoors is de 'Tristrams saga ok Ísøndar', door broeder Robert uit het Frans vertaald voor Koning Haakon IV. Dit is de eerste van een hele reeks vertalingen van Franse romans.
5 West-Germaans: Engeland 5.1 Opeenvolgende invasies In 410 evacueren de Romeinen Britannia. Vanaf dat moment verklaren ze dat ze niet meer voor de bescherming van Britannia zullen instaan. Dit vormt niet direct een probleem, want de originele machtsstructuren bestaan en functioneren nog. De traditionele vijanden (Ieren & Schoten) bestaan echter ook nog. Zij doen beroep op de Saksen en in 449 vallen de Saksen (Horsa en Hengist) Britannia binnen, met oorlogen en etnische zuiveringen tot gevolg. Nennius heef in 830 vermelding gemaakt van Artur als een van de leiders bij deze oorlog. De Saksen verdelen het gebied in 7 koninkrijken (en dus ook 7 dialectgebieden) : Wessex (WestSaksen), Sussex, Kent, Essex, East Anglia, Mercia en Northumbria. Engeland wordt vanaf dan Germaanssprekend Pas in de 11de eeuw wordt Londen een belangrijke stad. Daarvóór is Winchester de hoofdstad. In 793 vallen de Noormannen de abdij van Lindisfarne aan, in het uiterste noorden aan de oostkust van Engeland. Het is het begin van een reeks razzia's en plunderingen, die blijven voortduren tot 865. Door de Deens-Noorse invasie in Engeland ziet de Engelse koning Alfred de Grote zich genoodzaakt om de noormannen een autonome staat te geven in het noorden van Engeland. Danelag/Danelaw (autonome staat met eigen weten of lags / laws ) bestaat tot 954: het is een autonome vazalstaat van Wessex onder Alfred de Grote. In dat hele gebied wordt Deens gesproken, logischerwijs worden op dat moment heel wat Deense invloeden in het Engels opgenomen. Van 1016 tot 1042 wordt heel Engeland verenigd met Denemarken en opgenomen in het rijk van Knoet de Grote In 1066 zorgt Willem de Veroveraar voor de Normandische invasie van Engeland. Het Frans wordt vanaf dan de enige ofciële taal in Engeland.
5.2 Gevolgen voor de Engelse taal 5.2.1 West-Saxon wordt de literaire taal Het West-Saxon (Wessex) is het dominerend dialect geworden, dankzij de cultuurpolitiek van Alfred de Grote (koning van 871 tot 899).
Proza •
– vertalingen in het Angelsaksich van de Historia Ecclesiastica Gentis Anglorum (730) van Venerabilis Beda (in de bloeitijd van het christelijke Engeland, met kloosterscholen)
•
– vertaling van De consolatione philosophiae van Boethius (door Alfred zelf)
•
Anglo-Saxon Chronicle, de geschiedenis van Engeland in de vorm van annalen (in het Oudengels)
•
heiligenlevens (exempelen) in het Oudengels
Poëzie •
Beowulf (manuscript uit 1000: is de schrijver van het manuscript ook de auteur van het werk?)
•
Saxon Genesis (manuscript uit 1000): vertaling van de Genesis van het continent
•
Dream of the Rood: – manuscript uit de 10de eeuw – droomgedicht, gemijmer over het kruis van Jezus – cfr. Ruthwell Cross: runeninscriptie op een groot stenen monument
5.2.2 Grote invloed van het Oudnoors op het Oudengels Eeuwenlange coëxistentie met de Denen leidt tot grote invloed van het Oudnoors op het Oudengels: vandaag zijn er nog ± 600 woorden bewaard in de standaardtaal (bv. law, sky, skin, wrong, hit, take, fellow, yesterday, yeast, yellow). De Denen gebruiken een 'g', en de Engelsen hebben die overgenomen. Als we de indruk hebben dat Deens en Zweeds gemakkelijk zijn, komt dit doordat we veel woorden al kennen uit het Engels Ook in de grammatica heef het Oudnoors een diepgaande invloed: •
uitgang op -s van de 3de persoon enkelvoud (was -þ in het Oudengels)
•
are (dankzij het rhotacisme van het Oudnoors)
•
they/them/their
5.3 De Normandische invasie van1066 De Noormannen zijn op één generatie verfranst. Het zijn Franstaligen met een Normandisch dialect die hun taal in Engeland invoeren. Frans wordt de taal van de administratie, het openbare leven en de literatuur. Dat zorgt voor een invasie van Franse woorden.
Invasie van Franse woorden •
dieren: zolang de dieren leven hebben ze een Germaanse naam (want de herders spraken Germaans), maar als ze als vlees gegeten worden hebben ze een Franse naam (want wie zich vlees kon veroorloven, was meestal rijk en sprak Frans)
Vanaf 1200 sterf het Normandisch Frans uit. Dit wil niet zeggen dat men weer Angelsaksisch gaat spreken, maar ze richten zich naar het Frans van Parijs. Tijdens de Honderdjarige Oorlog (1337-1453) zijn de Fransen de vijand, er komt dus heel langzaam een beweging naar verengelsing van het openbare leven. In 1386 wordt er Engels gesproken in parlementaire debaten, naast Frans (50/50 verhouding van Engels en Frans tot 1430). In 1399 wordt Henry IV wordt de eerste Engelstalige koning sinds 1066. Dit leidt in de 14de eeuw tot een langzaam herstel van de ofciële functie van het Engels. Maar het Engels is ondertussen al eeuwen lang als platelandstaal gebruikt en heef niet de juiste woordenschat voor ofciële functies. Dit leidt opnieuw tot een massale invasie van Latijnse (en Franse) woorden. Het is vaak niet duidelijk of het woord rechtstreeks uit het Latijn ontleend is, of via het Frans in het Engels gekomen is.
Great Vowel Shif •
verschuiving van de lange klinkers:
– 1400: difongering van de meest gesloten klinkers (i en u) – 1500: sluiting van alle andere klinkers
5.4 De 14de eeuw: een nieuwe start voor de Engelse literatuur De eerste Engelstalige Arthurromans worden geschreven. Pas nadat er in het Frans Aturromans werden geschreven gebeurt dit in het Engels (bv. Sir Gawain and the Green Knight) Chaucer schrijft 'Te Canterbury Tales'. Hij was naast auteur ook ambtenaar bij de administratie. Het Londens Engels zal zich opdringen als standaardtaal, omdat het hof, dat voor een strakke administratie zorgde, in Londen gevestigd was. Tegelijkertijd was Londen ook het centrum van literatuur.
6 Continentaal West-Germaans 6.1 Van Frankische stamdominantie tot supraregionaal rijk De Alamannen (496, Tolbiac), Beieren (788) en Saksen (772-785) worden geïncorporeerd in het Frankische rijk. Er wordt een eenheidsnaam voor de Germaanse taal gekozen: lingua theodisca (van 'theod': volk). Het is dat woord dat Diets/Duuts zal vormen. De eerste atestatie van dat nieuwe woord, in het Latijn, is pas in 786: (Georgius van Ostia: tam latine quam theodisce, quo omnes intellegere potuissent). In de zesde eeuw bedoelde men met de term 'Franci' de Franken. In de achtste eeuw duidt men hiermee de inwoners van het Frankische rijk (ook de Romaanstaligen) aan. Het woord 'de Frankische taal' wordt ambigue. Is dit het Latijn uit Frankrijk of de Germaanse taal van de Franken? Daarom is er nood aan een nieuwe term (lingua theodisca). Binnen de lingua theodisca wordt een onderscheid gemaakt door de tweede, Hoogduitse klankverschuiving. De Benratherlijn vormt de grens tussen Nederlands / Nederduits en Hoogduits: aan de ene kant ervan zegt men machen, aan de andere kant maken. De lijn voor andere klankverschuivingen van de Hoogduitse klankverschuiving ligt niet op dezelfde plaats: bv. de ich/ik lijn ligt noordelijker, de apfel/appel lijn ligt zuidelijker … In 843 zorgt het Verdrag van Verdun voor de verdeling van het Frankische Rijk. Het graafschap Vlaanderen (Oost-Vlaanderen, West-Vlaanderen, Zeeuws-Vlaanderen en Frans-Vlaanderen) komt bij Frankrijk. Met het Verdrag van Ribemont (880) wordt het rijk van Karel de Grote defnitief verdeeld. Een deel van het Middenrijk (Lotharingen: Brabant, Loon, Luik, Henegouwen, Luxemburg) gaat grotendeels naar het Oostelijke Frankenrijk (Duitsland). De grens tussen Frankrijk en Duitsland ligt vanaf dan in Gent (Schelde). In Vlaanderen was het grafelijk hof Franstalig. De communicatie met Nederlandstalige steden gebeurde vanaf 1204 in het Frans (daarvoor in het Latijn). De stedelijke administraties gebruikten het Latijn, in 1236 gebruikt Gent als eerste (maar blijf sporadisch) voor een deel het Nederlands (statuten van de Gentse leprozerie). Brugge gebruikt het Nederlands vanaf 1262, maar dan snel systematisch. De steden waren dus van groot belang voor het overstappen naar de volkstaal, dit gebeurde niet aan het hof. In Brabant regeerde hertog Jan I (1253-1294), die ook dichter was (schrijf in het Hoogduits, wordt als
een variant van de eigen taal beschouwd, richt zich naar oostelijk publiek).
6.2 Ontstaan van literatuur in de kloosters (9de eeuw) De Frankische monarchie is vanaf Clovis (die overgaat tot katholieke versie van christendom en zich zo verzekert van steun van de bisschoppen & zorgt voor integratie in Frankische rijk) nauw verbonden met de katholieke kerk: de verspreiding van het christendom is een instrument voor de integratie van het rijk. Rijksklooster (het hangt rechtstreeks af van het rijk, is niet van bisschoppen) Fulda is het belangrijkste klooster en speerpunt van de Karolingische cultuurpolitiek. De Karolingers willen van alle Germaanse stammen één volk maken (het Türische volk). In de 9de eeuw ontstaan er in het Fuldaklooster enkele teksten in het Hoogduits: de Tatian
6.2.1 Hoogduits Middenduits •
Tatian: een vertaling van de Diatessaron van Tatianus, een evangeliënharmonie (= van alle evangeliën maakt hij zelf een verhaal) (Fulda, 825)
•
Hildebrandslied : een originele epische tekst (68 verzen) over gebeurtenissen van eind vijfde eeuw (met koning Teoderik op achtergrond) (Fulda ca 840)
→ dit zijn christelijke teksten, die de oudgermaanse teksten moesten vervangen
Opperduits •
Evangelienbuch van Otfried van Weißenburg (Elzas) (Fulda, ca 870): berijmde evangelievertaling.
6.2.2 Oud-Saksisch In het rijksklooster worden ook Oudsaksische teksten geschreven. bv. Heliand: leven van Jezus in traditie van Germaans heldendicht, maar met impliciete kritiek op Germaanse helden en krijgerswaarden (ca 6000 verzen; ca 840, Fulda). Geschreven in kader van heel bewuste cultuurpolitiek. Genesis: verhaal gebaseerd op boek Genesis, maar begint met de val der engelen.
6.2.3 Oud-Nederlands Niets: de voluntaristische cultuurpolitiek van de Franken heef geen enkele tekst in het Oudnederlands opgeleverd In de 9de eeuw voeren de Karolingers voeren bewuste cultuurpolitiek, dit valt weg in 10de eeuw.
6.3 Lacune tot einde 1100, vervolgens hoofse literatuur Uit de tiende eeuw is er bijna geen literatuur overgeleverd. Dit wijst op het voluntaristische karakter van de Karolingische cultuurpolitiek.
6.3.1 Oud-Saksisch •
300 jaar niets meer
•
1225: Sachsenspiegel
•
ondertussen is het Middelnederduits geworden (de taal is 'ontsaksist') → Noordzeegermanismen verdwenen, th → d, woordenschat verduitst → de taal is heel sterk gaan afwijken van het Saksisch van Engeland
6.3.2 Hoogduits Pas op het einde van de elfde eeuw is er weer literatuur in het (nu) Middelhoogduits. Dat Middelhoogduits is een eenvormige, op Alemannisch gebaseerde literaire taal van hoofse literatuur (alle hoofse literatuur wordt in dezelfde taal geschreven, terwijl de auteurs uit heel uiteenlopende dialectgebieden komen). De kloosters zijn vervangen door kastelen en hoven van de keizers en hoge adel. Het hof is het centrum van de literatuur geworden. •
lyriek (Minnesang): troubadourslyriek in het Duits
•
bewerkingen van Franse romans van de matière de Bretagne (over het Keltische Engeland van koning Artur)
•
Erec en Iwein van Hartmann von Aue (vóór 1210, want gekend door Wolfram)
•
Parzival (1210) van Wolfram von Eschenbach
•
Tristan (1200-1210) van Gotfried von Straßburg
Deze golf van hoofse literatuur en eenvormige literaire taal eindigt met het einde van de Hohenstaufendynastie (1250) Vanaf 1250 ontstaan er juridische, historische en religieuze teksten in de volkstaal. Deze hebben geen supraregionale ambitie. In de 13de eeuw beginnen ook de steden en de hoven heel langzaam administratieve stukken in de lokale volkstaal te schrijven. Dit betekent het einde van de eenvormige taal en de ontwikkeling van regionale kanselarijtalen. De kanselarijtaal van Saksen, wordt door Luther gebruikt in zijn bijbelvertaling (1521): het is de eerste gestandaardiseerde literaire taal sinds 300 jaar.
6.4 Nederlands In het Oud-Nederlands (tot 1200) zijn zeer weinig teksten overgeleverd. •
Wachtendonckse Psalmen: – interlineaire vertaling van Latijnse psalmen in Oost-Nederfrankisch – 900 – 1000-tal woorden
•
Leidse Williram – Holland, 1100 – Nederlandse vertaling van Beierse commentaar op het Hooglied van Williram
•
Hebban olla vogala (1070)
In het Middelnederlands zijn er meer teksten overgeleverd. De oudste zijn afomstig uit Loon. •
Hendrik van Veldeke (Hasselt, Loon): – Leven van Sint-Servaas (1170) – Eneas (1175) in Hoogduits
•
Maaslandse Floyris ende Blantsefur (1170)
In Vlaanderen en Brabant is er pas literatuur in de volkstaal vanaf de 13de eeuw. •
matière de France (Karel ende Elegast, Roelandslied)
•
matière de Bretagne (Ferguut, Walewein)
6. Taal & dialect 1 Geografisch & sociaal dialect Het verschil tussen taal en dialect is niet eenduidig te maken. Vaak wordt onderlinge verstaanbaarheid als criterium gezien, maar dit klopt niet helemaal. Zo zijn het Deens en het Noors onderling verstaanbaar, maar worden ze toch als verschillende talen gezien. Dialecten hebben natuurlijk onderlinge gemeenschappelijke kenmerken, maar zijn soms moeilijk verstaanbaar voor sprekers van andere dialecten. Iedereen spreekt een bepaald dialect, ook mensen die denken dat ze niet echt dialect meer spreken. Rond dialecten is een sociaal & regionaal probleem ontstaan: mensen die een dialect spreken worden vaak bekeken alsof ze minderwaardig, dom en van een lagere klasse zijn. Uiteraard hebben dialect en intelligentie niets met elkaar te maken.
1.1 Wat is het verschil tussen taal & dialect? In Vlaanderen wordt Nederlands als een taal gezien; Antwerps, West-Vlaams … zijn dialecten. In Nederland werd het Fries lange tijd als dialect beschouwd, nu wordt het als een taal gezien. De begrippen 'taal' en 'dialect' zijn dus niet zo gemakkelijk te defniëren. Er zijn vandaag meer talen die uitsterven, dan dat er talen ontdekt worden / ontstaan. Momenteel zijn er zo'n 7000 talen. Het gaat hier om levende talen: talen die gesproken worden door mensen in normale situaties (dus niet het Latijn, dat af en toe door de paus gesproken wordt). De website Ethnologue wil een inventaris zijn van alle talen ter wereld. Volgens de Ethnologue is de taalsituatie in België als volgt: •
Flemish (met dialecten Antwerps, Brabants, Oost-Vlaams)
•
Vlaamse Gebarentaal
•
Frans
•
Duits
•
Limburgs
•
Luxembourgeois (Letzebürgisch in het Luxemburgs zelf, dus eerder link met Duits dan met Frans, dit begrip klopt dus niet helemaal)
•
Picardisch (wordt door Fransen als patois, dus Frans dialect beschouwd)
•
Vlaams ( = West-Vlaams, staat geregistreerd als bedreigd)
•
Waals (geregistreerd als bedreigd)
Dit is een nogal vreemde beschrijving: wat is nu precies Vlaams? wat is de positie van het WestVlaams en Limburg? … De taalsituatie in Nederland: daar worden veel meer talen vermeld (Gronings, Drenths …). Het Nedersaksisch (door Duitsers 'Platduits' genoemd) en Limburgs zijn erkend als ofciële streektaal / regionale taal; Nederlands en Fries zijn ofciële talen in het hele land. Een dialect wordt vaak als taal beschouwd als de sprekers ervan daarop staan: als zij opkomen voor hun rechten wordt het dialect als taal erkend en kan er onderwijs, media … in de taal georganiseerd
worden
1.2 Wat is het verschil tussen de dialecten onderling? Het is niet altijd eenvoudig om het ene dialect van het andere te onderscheiden. bv. Gentse dialect is deel van Oost-Vlaams dialect, dat onderdeel is van Vlaams dialect, dat een Nederlands dialect is enz. In Nederland is er een groot verschil tussen dialecten 'onder de Moerdijk' en 'boven de Moerdijk'. Deze verschillen komen vaak overeen met de grens tussen protestants en katholiek … Een isoglos is een verschijnsel dat gemeenschappelijk is aan een aantal dialecten. Als je genoeg isoglossen hebt in een aantal dialecten, kan je verschillende variëteiten onderbrengen onder één dialectgroep. Die dialectgroepen kan je weer onderbrengen in grotere dialectgroepen enz. Uiteindelijk zijn het talen en niet langer dialectgroepen. Men denkt vaak dat je talen kunt onderscheiden door onderlinge verstaanbaarheid. Op het eerste gezicht lijkt dit te kloppen (bv. Nederlander verstaat Chinees niet). Als we dit nader bekijken is het echter niet zo eenvoudig. Als je vanuit je eigen dialectgebied naar andere dialectgebieden gaat verloopt de vermindering van verstaanbaarheid in het algemeen geleidelijk (behalve als er natuurlijke grenzen zijn (berg, rivier) of in steden). Dit geldt ook als je van het ene taalgebied naar het andere gaat, bv. Limburgs uit België lijkt heel sterk op West-Duits dialect. Er is dus sprake van een dialectcontinuüm, bv. het continentaal-Germaanse dialectcontinuüm: tussen Duitse, Nederlandse en Vlaamse dialecten is een geleidelijke overgang. Het feit dat wij deze talen apart onderscheiden is dus niet enkel taalkundig bepaald, politieke en socioeconomische factoren zijn zeer belangrijk. Het standpunt van sprekers ten opzichten van hun dialect is bepalend: als dat als negatief bekeken wordt, blijf het eerder dialect en omgekeerd.
1.3 Isoglossen en taalverandering De stemloze geaspireerde isoglosse *gh uit het Protoindoeuropees wordt in de Germaanse talen g. Ons ‘gaard’ wordt vaak in Slavische talen in plaatsnamen gebruikt als ‘grad’ zoals Leningrad (betekenis: omheinde plaats). De isoglosse die het verschil tussen Zeeuws / West-Vlaams & andere Vlaamse dialecten dialecten vormt is d h, waar in de andere dialecten g voorkomt. Het verschil tussen de Vlaamse en Hollandse dialecten is de zachte of harde g. De typische kenmerken van dialecten spelen ook een rol bij leenwoorden (bv. Google – Hoehel – Goegel – Koekel). Dialecten zijn niet alleen geografsch, door natuurlijke grenzen, van elkaar gescheiden, maar soms ook door politiek-culturele factoren: Bv. De grens protestants-katholiek valt samen met waterlopen uit de Spaanse Oorlog. Het katholiek gebied heef de zachte g, het protestants gebied de harde g. Het wegvallen van de h is ook een isoglosse. Vaak treedt er hypercorrectieop : men is zich bewust van het uitspraakprobleem & wil dit corrigeren door overmatig (en foutief) gebruik van 'h' en 'g' (vaak ook verwisseling). Ook Catullus wijst hierop in zijn gedicht over Arrius Hij zei Chommoda in plaats van commoda en inderlaag in plaats van hinderlaag en hoopte dat hij zo zeer mooi sprak
ik denk dat zijn moeder en zijn grootouders ook zo spraken maar toen hij in Syrië was hoorde hij alle woorden zachter en lichter toen plotseling een verschrikkelijk bericht Rome bereikte dat de Ionische rivier niet langer de Ionische rivier, maar de Hionische heete Het wegvallen van de h gebeurt dus niet alleen in bepaalde Nederlandse dialecten, maar ook in bv. het Latijn: al vrij vroeg werd de 'h' niet meer geschreven (bv. harena → arena). In de Romaanse talen zet de spelling (en zeker de uitspraak!) zonder 'h' zich door. In het Spaans en Portugees wordt de 'h' wel nog geschreven, in tegenstelling tot in het Italiaans: waarschijnlijk is hij daar in de uitspraak ook pas later weggevallen. Bv. humor werd in het Latijn zowel met 'h' als zonder geschreven (humor betekende oorspronkelijk 'vocht') Waarschijnlijk is het wegvallen van de 'h' in de zuidelijke dialecten van het Nederlands te wijten aan de invloed van het Frans Ook in het Grieks is de 'h' weggevallen: heros wordt in Romaanse talen uitgesproken zonder 'h' (drie weetjes tussendoor: •
'Lille' < l'isle: lidwoord foutief geïnterpreteerd als deel van de naam → zelfde met Rijsel < ter ijsel
•
heroïne < hero: iemand die de euforie van een held heef, werd gegeven aan patiënten als pijnstiller
•
-ine is een typisch medische afeiding (codeïne, aspirine, morfne …)
die niet echt belangrijk zijn) Ook in het grootste deel van Groot-Britannië is er sprake van h-dropping: de h valt in een groot deel van de dialecten weg, niet in het Standaardbrits. In Amerikaanse dialecten van het Engels komt dit veel minder voor Kunnen we het laten vallen van de h beschouwen als de derde Germaanse klankverschuiving? In het Protoindoeuropees was er oorspronkelijk k, die in het Germaans verzwakte tot h en nu in bepaalde dialecten niets is geworden. Dit is een natuurlijk verzwakkingsproces en komt voor in het Zeeuws, West- en Oost-Vlaams, Brabants, de meeste Brits-Engelse dialecten, enkele Zweedse dialecten, Latijn, alle Romaanse talen. Het wegvallen van de 'h' is dus een universeel verschijnsel. Een andere veelvoorkomende klankverschuiving is de verandering van s in h (bv. septem → hepta). Ook in veel Spaanse dialecten wordt de 's' als 'h' uitgesproken. (weetje tussendoor: De geslachten in talen hebben uiteraard niets te maken met biologische geslachten, maar geven wel een beeld van hoe de sprekers van de taal de werkelijkheid in categorieën indelen. Sommige talen hebben 24 'geslachten'. Toch is het woord voor het mannelijk geslacht(orgaan) in veel talen vrouwelijk.)
1.4 Verschillende talen of één taalcontinüum? Talen in Europa In veel gevallen kunnen we spreken van 'taalcontinua' (bv. het West-Germaanse taalcontinuüm). In Spanje wordt Castilliaans, Catalaans, Galicisch (verwant met Portugees) en Baskisch (met geen enkele taal verwant) gesproken. In Frankrijk wordt alles wat niet Frans is als patois (onderontwikkeld boerentaaltje) beschouwd: niet
alleen de Franse dialecten, maar ook het Bretoens, het Baskisch … In Engeland worden nog verschillende Keltische talen gesproken, maar enkel het Welsh heef nog een zekere vitaliteit. Sommige talen worden in het ene land als minderwaardig dialect gezien (bv. het Catalaans in Frankrijk), in andere landen als een streektaal (bv. Catalaans in Spanje) en in nog andere landen als enige ofciële talen (bv. het Catalaans in Andorra). Men zegt wel eens dat het verschil tussen een taal en dialect het volgende is: een taal is een dialect met een leger en een vloot. In Noorwegen bestaan er twee verschillende soorten Noors: het oude Noors dat heel sterk op Zweeds lijkt & nieuwer Noors dat uit Noorse dialecten ontstaan is. Na het uiteenvallen van de Joegoeslavische Republiek ontstaan er onafankelijke staten, die de behoefe hebben hun eigen identiteit te benadrukken. Vroeger werd de taal van het gebied ServoKroatisch genoemd (Servisch en Kroatisch waren de twee belangrijkste dialecten), nu spreekt men van Servisch en Kroatisch als twee aparte talen. Dit onderscheid is logisch, want de Serviërs zijn orthodox en schrijven in Cyrillisch schrif, terwijl de Kroaten katholiek zijn en het Latijnse alfabet gebruiken. Nu worden ze beschouwd als twee aparte talen, men stimuleert zelfs de verschillen door leenwoorden te vervangen door oude authentieke begrippen.
1.5 Taalverandering & minderheidstalen Mensen zijn altijd tegen veranderingen in hun taal geweest (leenwoorden, neologismen, betekenisverschuiving …). Toch is dit natuurlijk voor een taal en zal het altijd zo zijn.
1.5.1 Hindi & Urdu Urdu is eigenlijk Hindi geschreven in Arabisch schrif & gesproken door moslims. Het Urdu neemt meer en meer Arabische woorden op om het islamitische karakter van zijn sprekers en de verschillen met het Hindi te benadrukken
1.5.2 Minderheidstalen Het Charter van Europa is een organisatie die opgericht is met de bedoeling minderheidstalen in bepaalde landen te beschermen door ze als taal te laten erkennen. Pas dan wordt de taal immers een onderdeel van de identiteit van de minderheden. Een aantal landen hebben niet getekend: als je een minderheidstaal erkend, zou die minderheid wel eens onafankelijk willen worden. bv. België: de taalwet, die Vlaams een sterker statuut geef, was op dat moment nog relatief jong en de redenering ging als volgt: we hebben eindelijk het statuut van het Vlaams kunnen vastleggen in een taalwet, we gaan niet het Limburgs & West-Vlaams ook een apart statuut geven, want dat leidt tot versnippering In Griekenland woont een grote groep Albanezen die zichzelf eigenlijk als Griek beschouwen en een soort Grieks met Albanese invloed spreken. De Grieken erkennen dit niet. Er wonen ook twee grote groepen Roemenen, die erg laag worden ingeschat. Nederland heef wel getekend: Nedersaksisch en Limburgs zijn na het charter (1996) erkend als streektaal, Zeeuws voldeed niet aan de voorwaarden. Het Schots vormt een discussiepunt: is het een Engels dialect of een aparte taal Het Francoprovençaals, dat gesproken wordt in het overgangsgebied werd erkend als aparte taalgemeenschap.
In Zwitserland heef men 4 ofciële talen: Duits, Frans, Italiaans en Romansch. Het Corsicaans wordt ook als aparte taal beschouwd In Italië is het moeilijk om te beslissen of de verschillende dialecten aparte talen zijn of niet. Er is wel duidelijk een belangrijke taalgrens tussen de Zuid- en Noord-Italiaanse dialecten.
7. Taalcontact & taalverandering 1 Het Cappadocisch Het Cappadocisch of Kleinaziatisch Grieks is een bizarre Grieks-Turkse mengtaal, waarvan iedereen dacht dat hij uitgestorven was.
1.1 Geschiedenis van het Cappadocisch Hoe komt het dat er in Cappadocië Grieks gesproken werd? Rond 2000 VC werd er geen Grieks gesproken. Toen Alexander de Grote het gebied binnenviel, werd Grieks de algemene omgangtaal en werd de Griekse cultuur dominant (hellenisering of vergrieksing). Maar: als talen en culturen met elkaar in contact komen is de beïnvloeding altijd wederzijds, dus het Grieks in Cappadocië begon heel wat oosterse trekjes te vertonen. De hellenisering vond plaats in het hele rijk van Alexander de Grote, dat na zijn dood verdeeld werd onder zijn opvolgers. Het gebied viel in Romeinse handen, en er ontstond voor de tweede maal wederzijdse beïnvloeding. Het Oost-Romeinse rijk is het gedeelte waar Alexanders hellenistische, Griekse cultuur steeds de bovenhand had. De Romeinen zijn hier ook altijd Grieks blijven spreken. In de 11de eeuw vielen horden Selçukturken vanuit het oosten het Byzantijnse rijk in (1071) en versloegen de Byzantijnse keizer en zijn leger. Deze Altaïsche volkeren spraken een taal die geen enkele overeenkomst heef met het IndoEuropees. Hierdoor werd Cappadocië compleet afgesloten van de rest van de Griekse wereld. Bij het taalcontact met het Grieks onder Alexander de Grote waren alle Cappadociërs op een bepaald moment tweetalig geworden: de gedomineerde mensen moeten gewoonlijk de dominante taal aanleren. Het minder gebruikte Grieks, dat geen contact meer had met de rest van de Griekstalige wereld werd als het ware 'versteend' en werd veel archaïscher en had een grote invloed van veel Turkse woorden (turcifcatie, eigenlijk het omgekeerde van wat er gebeurde onder Alexander de Grote. Veel Cappadociërs lieten het Grieks vallen en spraken enkel nog Turks. Deze Cappadociërs waren echter allemaal orthodoxe Grieken: ze begrepen hun eigen Bijbel niet meer. Er is een tekst overgeleverd waarin staat dat de bisschoppen en priesters uit Cappadocië haast geen Grieks meer kennen (bv. enkel evangelie) en de preek in het Turks gaven. In een paar dorpjes werd echter nog steeds Cappadocisch gesproken. Deze mensen waren analfabeet, maar in de 20ste eeuw ging een Oxfordprofessor op bezoek in die dorpjes en heef opnames gemaakt in het Cappadocisch. Hij beschrijf het zo: “Te body has remained Greek, but the soul has become Turkish”. Tot dan toe was de opvating dat er in Cappadocië nergens meer Grieks gesproken werd. Als een taal in de verdrukking komt slijt die taal normaalgezien af (complexe fenomenen verdwijnen). Het Cappadocisch daarentegen werd onder invloed van het Turks net veel complexer. Daarna kwam de verovering van de Otomanen, die een nog veel groter gebied veroverden. Tijdens de Balkanoorlogen werd Griekenland steeds groter en de Otomanen werden steeds meer verdrongen. De Grieken wilden het oude Byzantijnse rijk terug. Kemal Atatürk verdrong de Grieken en heef ze bij Smyrna leterlijk in de zee gedreven. In Griekenland woonden op dat moment heel veel Turken en islamitische Grieken, in Turkije woonden veel Grieken en christelijke Turken. Er werd een verdrag gesloten: er zou een volkerenruil op basis van godsdienst plaatsvinden. Alle moslims uit Griekenland moesten verplicht migreren naar Turkije en alle christenen moesten verplicht migreren naar Griekenland.
In Griekenland werden de Kleinaziatische Grieken moeilijk aanvaard, de Cappadocische Grieken wilden ook niet helemaal terug naar 'hun vaderland'. Eigenlijk konden Grieken en Turken (in Cappadocië) het heel goed vinden met elkaar: dit is waarschijnlijk ook de reden waarom de taalvermenging ontstaan is. De Griekse Turken namen afscheid van hun Turkse buren met de gedachte dat ze slechts voor een tijdje naar Griekenland gingen en snel terug zouden komen, zij zouden ondertussen op hun huizen passen. Yunanistan was naam die de Cappadociërs (Turks-Arabisch) gaven aan Griekenland (let: land van de Ioniërs). De Cappadociërs die aankwamen in Griekenland gingen wonen waar de Turken hadden gewoond of op plekken waar de Grieken niet wilden wonen (vooral in het noorden van Griekenland). De meerderheid van deze Cappadociërs sprak enkel Turks, de rest was tweetalig. De meesten probeerden in te burgeren en echte Grieken te worden: ze mochten er dus niet uitzien als Turken en zeker niet spreken als Turken. De Cappadociërs die Turks spraken leerden zo snel mogelijk Grieks en wie de Grieks-Turkse mengtaal sprak gaf deze niet door aan de kinderen (vaak geziene situatie: het economische nut van het kennen van de moedertaal wordt niet meer ingezien en dus niet doorgegeven aan de kinderen, zo sterven talen uit). De status van het Cappadocisch in de Ethnologue is 'uitgestorven'. De taal is misschien uitgestorven, maar de afstammelingen van en de Cappadociërs die ondertussen in Griekenland woonden zelf leefden natuurlijk nog. Bij dialectopnames bij deze mensen sprak iemand opeens een stukje uit de 'dode taal': patéram dóika fshea ep'ki (mijn vader heef twaalf kinderen gemaakt). Qa uitspraak, lexicologie en woordvolgorde was dit perfect Cappadocisch (alleen 'pateram' is de Griekse versie, het Cappadocisch zou 'vavam' zijn).
1.2 Op zoek naar de laatste der Cappadociërs In een dorpje in Centraal-Griekenland (Kappadokiko, 600 inwoners) woonde een oude man van 89 die misschien nog wel iets Cappadocisch kon zeggen. Hij kende de betekenis van verschillende Cappadocische woorden, maar wou zelf geen Cappadocisch praten (vertelde wel over die tijd in het Grieks). De mensen die nog Cappadocisch spreken hebben waarschijnlijk een reden om die taal niet openlijk te gebruiken (want de taal werd als uitgestorven beschouwd). In een ander dorpje (noordelijker) woont een vrouw van 50, die beweerde dat het hele dorp Cappadocisch kon: ze vertelt het verhaal van de emigratie naar Yunanistan in het Cappadocisch. Toen bleek dat er nog een paar honderd mensen waren die Cappadocisch konden. Ze hadden allemaal een heel laag zelfeeld over de taal (als je deze taal spreekt laat je zien dat je uit Turkije komt en het niet waard bent om in Griekenland te wonen). Veel mensen spraken er nog wel farden van, maar beheersen niet meer de typisch Turkse grammatica van het Cappadocisch. Het efect van een buitenstaander die geïnteresseerd is in een taal die als minderwaardig beschouwd werd & daardoor verstoten werd door de sprekers is enorm. Marc Janse mag speechen op de 'gavoustima' (Turks woord met Griekse uitgang: reünie van de Cappadociërs). Dit gaf de Cappadociërs trots en waardegevoel terug: hun taal is het laatste stukje van hun eigen lange culturele geschiedenis. Deze Cappadociërs zijn Grieks, orthodox, Cappadocisch en uit Klein-Azië afomstig. Er werd ook een Cappadocisch toneelstuk opgevoerd in Bozar. De Cappadociërs ziten in een revival: mensen keren terug naar dorpjes waar hun grootouders vandaan komen (grootouders zelf willen vaak net niet terug) en grote patriarchen komen de mis geven in oude Cappadocische kerkjes. Kaka Depika (oma Depika) was een zeer oude vrouw (is 105 geworden) die nog perfect Cappadocisch
sprak.
2 Taalcontact & -verandering 2.1 Op zoek naar de oudste taal Het woord 'tauros' (Grieks) komt in Semitische talen ook voor (bv. Arabisch taurum). Dit doet ons vermoeden dat de Semitische talen misschien met de Indo-Europese zijn verwant via een nog oudere moedertaal. Misschien hebben zelf alle talen een gemeenschappelijke moedertaal? Het is echter waarschijnlijker dat mensen op verschillende plaatsen ter wereld talen zijn beginnen ontwikkelen. Veel volkeren dachten dat zij de oudste taal spraken. Het Hebreeuws was een van de talen die vaak als de oudste werd beschouwd. We zien dit in de mythe over de toren van Babel en de Babylonische spraakverwarring. Na de Babylonische spraakverwarring kwam de diaspora. Noah had drie zonen: Sem (vader van de Semitische talen), Ham (vader van de Hamitische talen, bv. Egyptisch, vormt één familie met Semitische talen) & Jafet (vader van de Jafetische of Indo-Europese talen).
2.2 Link tussen 'tong' en 'taal' De tong is een van de organen die vaak gebruikt worden als metoniem voor taal. In het Nederlands toont het woord 'tongval' het verband tussen taal en tong. In het Hebreeuws zien we 'lashon', in het Grieks 'glossa' , in het Latijn 'lingua', in het Protogermaans '*tungo', in het Oudhoogduits: Zunga (na de Hoogduitse klankverschuiving) en in het Pools 'jezyk'.
2.3 Verschil tussen verwantschap en taalcontact Talen zijn pas verwant als ze heel wat woorden & grammaticale kenmerken gemeen hebben. Eén woord dat verwant is is waarschijnlijk ontleend. Er ontstaan ook nieuwe woorden & fenomenen uit taalcontact (bv. bij het Cappadocisch is moeilijk uit te maken of het Grieks is met veel Turkse invloeden of omgekeerd: dit is geen eenlijnige maar tweelijnige afstamming). Leenwoorden zijn meestal de eerste vorm van taalcontact (grammaticale invloed onstaat pas in een veel later stadium) Al in de oudheid bestond het besef dat talen zich kunnen vermengen: Homerus vermeldt de Kretenzische mengtalen (op het eiland Kreta zijn alle talen met elkaar vermengd). Xenophon zegt dat zelfs de Atheners (beschouwd als klassiek Atisch) niet alleen qua taal, maar ook qua culturele gewoonten een mengelmoes waren van verschillende volkeren. Socrates stelt dat het Grieks (lang beschouwd als dé klassieke taal) zelfs in de klassieke periode al vol zat met leenwoorden uit andere talen.
Bijbelvertalingen De Hellenistische wereld in 300 VC (na de dood van Alexander de Grote): In Alexandrië leefden al lange tijd joden, die verhelleniseerd waren en dus enkel Grieks spraken. Ze konden de Hebreeuwse Tenach & Tora niet meer begrijpen, dus deze moesten vertaald worden in de enige voor de hand liggende taal, het Grieks (lingua franca). De bijbelvertaling gebeurde door 72 schrifgeleerden, waarna de onderlinge verschillen werden weggewerkt. Dit gold vanaf dan als dé ofciële Griekse vertaling. Ondertussen is de Bijbel bijna elke taal vertaald: nochtans een heilig document dat normaalgezien niet vertaald mocht worden. Specifek voor Griekse bijbelvertaling: in de Bijbel stond dat Gods woord intact moest blijven, dat je niets mag weglaten, toevoegen of omdraaien. Dit is dus een heel strikte vertaling geworden.
Deze strikte regels geven problemen voor de woordvolgorde. (weetje tussendoor: God is in het Hebreeuws 'elohim' (-im is een typische meervoudsvorm) → waarschijnlijk is dit een oud spoor van een polytheïstische godsdienst) De Griekse vertaling is het meest getrouw, want volgde alle regels op (lidwoorden werden bijvoorbeeld weggelaten omdat die in het Hebreeuws niet altijd voorkwamen). De Oudengelse vertaling volgt de Latijnse (en dus Hebreeuwse) woordvolgorde en gebruikt geen lidwoorden. In latere Engelse vertalingen zijn de grammaticale regels van het Engels veel strenger geworden (woordvolgorde wordt aangepast, lidwoorden toegevoegd). Aramees was de moedertaal van Jezus (het evangelie volgens Mateus zou ook oorspronkelijk in het Aramees geschreven zijn). Boven het kruis van Jezus stond geschreven 'Jezus van Nazareth, de koning van de joden' (in Grieks, Latijn en Aramees). Er zijn ook een paar stukken in de Bijbel waar je Jezus leterlijk Aramees hoort spreken (in een verder Griekse tekst).
2.4 Taalverandering via taalcontact Een belangrijk deel van taalverandering wordt veroorzaakt door taalcontact. Veel van die contacten zijn niet van taalkundige, maar van maatschappelijke aard. Zo is jongerentaal vaak een vernieuwende factor in de evolutie van een taal. Als een taal zich verspreidt over een groot gebied krijgen we taalcontact op grote schaal. Dit heef vaak desastreuze gevolgen voor de talen die overspoeld worden. We kunnen soms niet weten of talen met een gemeenschappelijk vocabularium verwant zijn, welke taal van welke ontleend heef en of er misschien nog een andere moedertaal onder zit. Statistici hebben op basis van een aantal woorden die in elke taal zouden moeten voorkomen berekend dat alle talen waarschijnlijk van één moedertaal zouden afstammen (toch is dit lang niet zeker!). Talen waarvan we geen geschreven bronnen hebben (meerderheid van de talen) zijn moeilijk te vergelijken. Sommige woorden uit verschillende talen lijken op elkaar en / of hebben dezelfde betekenis, maar zijn niet per se verwant. Bv. het woord voor stier ('tauros' in het Grieks) lijkt in veel talen op elkaar: •
tauros (Gr.) → turu (Slavisch): 'au' evolueert typisch over 'oo' naar 'u' in het Slavisch (dit is logisch, want in de klinkerdriehoek is de 'oo' de overgangsklinker tussen 'a' en 'u')
•
tauros is in alle Keltische talen opgenomen, maar kennen een metathesis (taruos)
•
in de Romaanse en Germaanse talen hebben we andere ontwikkelingen: tauros → theura (Proto-Germaans), enkel nog in de Scandinavische talen bewaard (en in het Limburgs (deur)!) in de andere Germaanse talen is het woord stier afgeleid van de PIE versie stauros
Ook 'wijn' is in alle Indo-Europese talen van dezelfde stam afgeleid (ook in het Semitisch). Bij woorden die te maken hebben met cultuur hebben we vaak te maken met leenwoorden, maar wie heef van wie geleend? •
wein/woin (PIE) → monofongering: vino (Lat) → wina (PG) → difongering: wijn (Nedl.) → palatalisering: viño (Gallicisch)
Er is dus een belangrijk onderscheid tussen een woord dat geërfd is uit een bepaalde taal en een woord dat geleend is.
2.4.1 Substraat – superstraat – adstraat Als een taal ergens gesproken wordt en er komt een andere taal die dominanter is, dan noemen we de dominante taal het superstraat en de gedomineerde taal het substraat (het substraat wordt vaak volledig verdrongen).
We spreken van een adstraat in een situatie waarbij twee talen met elkaar in contact zijn, maar geen van beide echt dominant is. Het onderscheid tussen superstraat en adstraat is niet altijd eenvoudig te maken. Een superstraatrelatie kan ontstaan bij militaire overheersing, maar ook als een bepaalde taal een cultureel hogere status heef (bv. het Frans) •
Spanje: Latijn was superstraat (waaruit de Ibero-Romaanse talen ontstaan zijn), de inheemse Iberische, Keltische en Baskische talen werden substraat, maar hebben natuurlijk wel invloed uitgeoefend op de nieuwe taal
•
Frankrijk: Gallisch substraat
•
Engeland: Keltisch substraat
•
Vlaanderen: Frans & Nederlands hebben tegenwoordig adstraatverhouding (vroeger was Frans superstraat)
Brussels Vlaams Een typische uitspraak is : “Arrive une fois, fske!” We zien hier een combinatie van Frans en Nederlands. Dit komt vaak voor in Franstalige milieus in Nederandstalig gebied. Het wisselen tussen verschillende talen middenin een zin noemen we code switching. In het geval van het Brussels kunnen we niet per se van code switching spreken, het kan ook gewoon een leenwoord zijn. Code switching is eerder wanneer een hele uitdrukking overgenomen wordt. Dit switchen gebeurt zeker niet bewust, de twee talen hebben zoveel contact dat ze door elkaar beginnen te lopen. BV. Brussels-Vlaamse versie van Kuife: de bijous van de Castafore (met Frans leenwoord!) Brussels-Franse versie van Kuife: les stiene de la Castafore (met Nederlands leenwoord!) In veel dialecten wordt een lidwoord voor mannennamen gezet (de Mark), bij vrouwennamen is dit veel ongebruikelijker: de Castafore is hier dus een overname van het Frans.
Invloed van de Islam De veroveringen van de islam hebben een grote invloed gehad op bijna alle Indo-Europese talen, maar vooral op het Spaans, het Siciliaans (Italiaans dialect met veel Arabische woorden) en het Maltees (wordt als Arabisch dialect met heel veel Italiaans beschouwd, ofciële taal). Via het Spaans of Italiaans & het Frans zijn deze Arabische leenwoorden vaak in het Nederlands terechtgekomen. bv. as sukkar (Ar.) → azucar (Sp.) → zucherro (It.) → sucre (Frans) → suiker (Nedl.) naranj → naranja (Sp.) → (n)arancia (It.) → arange, orange (Fr.) → oranje (Nedl.) sarab → siroppo (It.) → sirop (Frans) → siroop, stroop (Nedl.)
Joodse talen Sommige taalcontacten zijn als het ware een groepsverschijnsel, bv. de Joodse talen. De oude taal van de Joden was het Hebreeuws, maar de Joden werden in de diaspora over heel Europa verspreid en namen de taal over van het gebied waar ze woonden. Vaak waren ze het slachtofer van vervolgingen (bv. in Spanje: alle Spaanse joden moesten weg en gingen vooral naar Griekenland & Marokko, zij spraken een soort Oudspaans). Er zijn twee grote groepen Joden: de Sefardische Joden (uit Spanje, spraken Ladino: dit betekent eigenlijk Latijn, een taal die nauw verwant was met het Spaans, hadden ook een Romaans schrif) en de Ashtenatische Joden (uit Polen, Duitsland en de Balkan: spreken Jiddisch, een soort Germaanse taal vol Hebreeuwse invloeden, geschreven in Hebreeuwse leters). •
verschillen tussen Ladino & Spaans:
– Ladino gebruikt 'a' bij alle lijdende voorwerpen (want het Hebreeuws doet dat ook), het Spaans enkel bij personen – Ladino heef geen lidwoorden, net als het Hebreeuws •
verschillen tussen Jiddisch en Duits: – onheb (aanhef) vs Anfang – bewaart woordvolgorde uit het Hebreeuws, Duits zet het voltooid deelwoord zo veel mogelijk achteraan
Balkan Na de uitbreiding van het Otomaanse Rijk is de Balkan is vele eeuwen lang onderdeel geweest van het Otomaanse Rijk (dus veel culturele & taalkundige invloeden uit Otomaanse Rijk). De Balkan Taalbond is een groep talen die niet noodzakelijk met elkaar verwant zijn, maar die door eeuwenlang contact wel enorm door elkaar beïnvloed zijn, waardoor de woordenschat en grammatica als het ware convergeren. •
Balkan-Romaans: – Daco-Roemeens – Megeleno-Roemeens – Aroemeens – Istro-Roemeens
•
Albanees
•
Grieks
•
Balkan-Slavisch: – Bulgaars – Macedonisch – Torlak
•
Ladino
•
Romani: taal van de Roma, behoort tot de Indische taalfamilie, zigeuners waren afomstig uit India maar zijn nu overal verspreid over Europa en spreken allemaal hun eigen variant van de oorspronkelijke taal met veel invloeden uit de omgeving, het Romani van de Balkan heef dus ook veel kenmerken van de Balkantalen opgenomen
•
Turks
De ariale linguïstiek: bestudeert talen in een bepaald gebied. De Balkan is een typisch voorbeeld van adstraatcontact, waarbij talen elkaar wederzijds erg sterk beïnvloed door eeuwenlang contact Daco-Roemeens wordt vooral gesproken in Roemenië, Istro-Roemeens in Istrië en andere soorten Roemeens in Griekenland, Bulgarije en Servië. In Griekenland woont een etnische minderheid van Albanezen die al eeuwen in Griekenlan wonen (Aramezen). Hun taal is een bijzondere mengeling van Grieks en Albanees. In het Roemeens staat het lidwoord achter het substantief (verklaarbaar vanuit het Latijn, het lidwoord in het Latijn komt van ille, illa; dat in het Latijn zowel voor als achter het woord gebruikt kon worden → alle andere talen hebben het lidwoord ervoor gezet, behalve het Roemeens). Er zijn een aantal gemeenschappelijke verschijnselen in de Balkantalen: toekomende tijd wordt uitgedrukt met partikel, er zijn geen infnitieven …
Ingweoonse Taalbond Het Ingweoons is een subgroep van de West-Germaanse talen. De Ingweoonse taalbond bestaat uit: •
Oudfries → Fries
•
Oudengels → Engels
•
Oudsaksisch → Nedersaksisch
•
Oudfrankisch → Nederlands (vooral West-Vlaams & Zeeuws)
De term 'Ingweoons' is afgeleid van de naam van één van de drie Germaanse stammen die Caesar vermeldt, de Germanen die aan de Noordzeekust woonden. Deze talen zouden elkaar ook beïnvloed hebben door eeuwenlang contact → vorm van taalcontact via handel … (adstraat) → bv. *penke (PIE) → fmf (PG) → fve / vijf (great vowelship) (Ingweoons) 'n' die tussen klinker en fricatief zit, valt weg in Noordzeegermaans bv. uns is in het Engels us & in het Zeeuws os Verdere kenmerken van het Ingweoons: •
minder naamvallen, enkel de datief blijf over (en dient zowel voor datief als voor accusatief)
•
s-meervoud komt veel meer voor (in tegenstelling tot het en-meervoud in andere Germaanse dialecten)
2.5 Kolonialisme Enkele Europese talen hebben grote delen van de wereld veroverd (Spaans, Frans, Engels …). Deze talen zijn tijdens de kolonisatie meegenomen naar de gekoloniseerde gebieden. In Australië waren dat vooral misdadigers en mensen die niet in Engeland gewenst waren. Zij waren in het algemeen van een lagere klasse en afomstig van Ierland, Schotland & East-Englia. Dit dialect heef het Australisch Engels sterk beïnvloed (zo laten ze bv. de 'h' niet vallen). In Australië kunnen we spreken van dialect levelling: als verschillende dialecten samenkomen treedt er een soort vervlakking op door onderlinge communicatie. Hieruit ontstaat een nieuw dialect dat elementen uit verschillende dialecten overneemt In de Verenigde Staten zijn veel grotere verschillen tussen de dialecten. De vermenging van de verschillende dialecten heef in verschillende gebieden op een andere manier plaats gevonden. Het Spaans uit Latijns-Amerika heef overeenkomsten met het Spaans uit Andalucia (seseo, s → h) omdat eerste groep migranten uit Zuid-Spanje kwam. Wat is er gebeurd met de oorspronkelijke talen van deze gekoloniseerde gebieden? De koloniale talen hebben een grote invloed (gehad) op het al dan niet voortbestaan van de oorspronkelijke talen. Grotere talen (zoals Qechua, Aymara … in Zuid-Amerika) houden meestal wel stand, maar kleine talen met een beperkt aantal sprekers niet. Papoea-Nieuw-Guinea is een talenparadijs: er worden 850 talen gesproken. Dit houdt verband met het ecosysteem: het is een land met grote hoogteverschillen, wat zorgt voor geïsoleerde gemeenschappen, waardoor de talen beter geconserveerd zijn. De meeste Papoea's spreken 4-5 talen: hun eigen taal, het Engels (nationale taal 1), een pidgintaal (nationale taal 2) en een aantal talen van naburige gemeenschappen waar men handel mee drijf. Papoea-Nieuw-Guinea kent niet toevallig ook een zeer divers fora- & faunabestand
2.6 Pidgin- en creooltalen Een pidgintaal ontstaat wanneer mensen met verschillende talen onderling willen communiceren en een eigen taaltje ontwikkelen om elkaar te begrijpen (ontstaan vaak in koloniale situaties, bij slavernij … ). Het is een taal die als het ware ter plekke uitgevonden wordt. Bv. Afrikaanse slaven spreken hun eigen taal (substraat) en de taal van de meester (superstraat) → de pidgintaal was de taal van de meester met versimpelde grammatica & invloeden van de substraataal Mensen die een pidgintaal spreken geven aan hun kinderen vaak de pidgintaal als moedertaal door. Vanaf dat moment spreken we van een creooltaal. Creooltalen hebben een heel aparte structuur: ze zien er op het eerste gezicht erg gesimplifceerd uit, maar doordat het een moedertaal geworden is, wordt deze taal verder ontwikkeld. Het zijn volwaardige talen, die echter bij de oorsprong ontstaan zijn uit versimpelde substraatalen. Creooltalen worden gesproken op plaatsen waar de superstraataal ook gesproken wordt. Er is sprake van een creoolcontinuüm: aan de ene kant heb je de laagste variant van de creooltaal, aan de andere kant de cultuurtaal. Creooltalen zijn een soort laboratorium voor taalwetenschap: als je alle Engelse creooltalen met elkaar vergelijkt zit daar erg veel verschil op, de uitkomst van de vermenging van een taal met een koloniale taal is onvoorspelbaar en altijd anders. Voorbeelden van creooltalen: Negerhollands is een Nederlandse creooltaal, Tok Pisin is een creooltaal met Engelse invloed (Talk Pidgin) In alle gebieden waar intensief handel gedreven wordt door verschillende volkeren is het waarschijnlijk dat pidgintalen ontstaan. De oorspronkelijke 'lingua franca' was eigenlijk ook een pidgintaal: een mengeling van de taal van de Franken, Italiaans … rond het Middellandsezeegebied.
2.7 Talen die met uitsterven bedreigd zijn De grote talen van de wereld zijn wijdverbreid, maar daaronder worden nog steeds véél meer talen gesproken (waarvan heel wat taalfamilies met acuut uitsterven bedreigd zijn, vooral in landen waar een sterke nationale koloniale taal gesproken wordt). Belangrijke factoren voor een taalgemeenschap om een taal te willen laten overleven zijn: •
het belang zien van het behoud van de eigen taal (geen zin meer zien in het behoud van de eigen taal is de grootste oorzaak voor het uitsterven van talen)
•
als een taal een nationale taal is, gaat het goed (maar slechts 2% van de talen is nationaal
85% van de talen wordt gesproken in slechts 10% van de landen: als er te veel talen in een klein gebied, is er een grote kans dat een aantal talen verdwijnen en enkel de sterkste overblijven. 96% van de talen wordt gesproken door 4% van de wereldbevolking, die vaak ook oud is Over 100 jaar zullen naar schating 50% – 90% van de talen verdwenen zijn. De belangrijkste oorzaak is de verspreiding van enkele grote talen. Als we kijken naar de grootste talen ter wereld is er een groot verschil tussen de eerste of tweede taal (als eerste taal is Chinees het grootst, als tweede taal is Engels het grootst). We kunnen spreken van een soort omgekeerde toren van Babel (met het Engels als enige overblijvende taal).
•
examen
• •
ppt's, minicursus met belangrijkste punten en een aantal voorbeeldvragen komen op Minerva
•
examen op 7 juni
•
20 meerkeuzevragen, 14-tal vragen uit lessen van Gunnar de Boel, 6-tal vragen uit lessen van Mark Janse
•
verschillende vormen, bv. welke beweringen zijn juist/fout? (cfr. vorige examens)
•
niet alle vormen van buiten kennen, maar klankverschuivingen goed kennen & vormen zoveel mogelijk herkennen
•
5 vragen over de oefeningen, verdeeld over artikel & heuristiek (voor Nederlands: 3 vragen over het artikel, 2 over heuristiek) → tellen mee voor 20% van het totaal, je moet voor alle delen van het examen geslaagd zijn