SLOF SLOF Elian de montcorbier
Wat sta jij te stralen! Uit: Hema. 15 t/m 28 oktober 2007 nr. 17
Inhoudsopgave 3. Sinas 4. Dierenkliniek 5. Echte mannen 6. Door de weeks 7. Tom en jerry 8. Money 9. Setpoint 10. Respekt 11. Saus 12. Pauze 13. Longkanker 14. Vragen 15. Kraamvisite 16. Hoofd 17. Life 18. Tennisleraar slaat leerling ballen aan 19. de Fietser 20. Question question 21. Existentieel 22. Middelbaar 23. Nostalgie 24. Onze projekten 25. Uren 26. Verleden 27. Zero 28. Ouders 29. de Limburger 30. Ceasar 31. Bloei 32. Bijzondere alg.ledenvergadering 33. Wijn 34. Earth 35. Trade 36. Wisseling van de wacht 37. The eternal joke 38. Mood 39. Dingen 40. Relief 41. Dubbel 42. Peppi en kokki 43. Bestaan 44. King me 45. Tia 46. Alles 47. Weg weg weg 48. Maistournooi
49. Kerstavond 50. Normaal 51. Twee emmers 52. de Sollicitatie 53. Games 54. Dagelijkse kost 55. Spa blauw 56. Nu 57. Sport terrible 58. Zinloos 59. Groei 60. Un gezellige rotzooi 61. Sprookje uit venray 62. Stamkroeg 63. de Ouwe ronkerd 64. Sorry sorry 65. Familie 66. Done 67. Gooiracket 68. Day 69. Moment 70. Afterlife 71. Onze boom 72. Gewoon door 73. Ut telefoonnummer van sinterklaas 74. Genade 75. Sint nicolaas
Sinas We stonden in de kooi. Ik was vijf jaar. De man zei: ‘Dit is un hele goeie.’ Mun vader keek naar De vogel. Mun vader had gevraagd Of ik mee wilde. Ik had ja gezegd. ‘Nationaal kampioen,’ Zei de man, ‘prachtige Kleuren, goeie veren.’ De man pakte un Vleugel van de vogel En spreidde hem. ‘Geef mij um us,’ zei Mun vader. De man zei: ‘Heb je de vleugel Gezien? un hele Goeie vleugel.’ Toen kwam dur Un vrouw de Kooi binnen. De vrouw zei: ‘LUSTEN JULLIE KOFFIE!’ Mun vader had de Vogel in zun hand. Mun vader bekeek De vogel. De man zei: ‘Un topper, gerrit, Echt, un topper.’ 3
Ik zei tegen de Vrouw: ‘Ik lust geen Koffie.’ De vrouw zei:
‘Gerrit!’ zei de man, ‘ut Is broedtijd! dan zijn de Mannen lichter!’ ‘Jaja,’ zei mun vader En mun vader noemde Un ander bedrag.
‘ALS JULLIE WILLEN, BINNEN IS ER KOFFIE! EN KOEKJES! DIE HEEFT OMA GEBAKKEN! EN VOOR ELIAN IS DUR SINAS!’
De man dacht even na En zei:
De vrouw verliet De kooi.
We verlieten De kooi.
Mun vader bekeek De vogel. Mun vader zei: ‘Hij voelt wel licht Aan.’ En mun vader bewoog De vogel op en neer Alsof ie de vogel Woog. ‘Gerrit!’ zei de man, ‘ut Is broedtijd! dan zijn de Mannen lichter!’ ‘Hmmm,’ zei mun vader, En hij gaf de vogel Terug aan de man. ‘Gerrit,’ zei de man, ‘je Kent me, over de prijs Kunnen we praten.’ ‘Ik vind um te licht,’ Zei mun vader, ‘twee Honderd gulden voor Un te lichte man, nou, Nee.’
‘We hebben ut er wel Over bij de koffie.’
We liepen de Woonkamer in. Dur stonden koffiekopjes Op un tafel en un schaal Met koekjes en un glas Met sinas. De vrouw zei: ‘LUSTEN JULLIE KOFFIE? EN ER ZIJN KOEKJES! DIE HEEFT OMA GEBAKKEN! EN VOOR ELIAN IS DUR SINAS!’ We gingen zitten. De vrouw schonk Koffie. Mun vader en de man Onderhandelden over De prijs en dronken Koffie. Ik keek naar mun Glas met sinas. Er zat geen prik Meer in.
Dierenkliniek Ut fietspad is bezaaid Met gevallen bladeren. Ik weet dat ik goed Moet uitkijken. Vorige herfst ben ik Hier twee keer op mun Bek gegaan. Dan zie ik ut. Ik ben bijna in leunen. Ut is avond en donker. Ik stop. Un wit gebouw. Opgeknapt. Afgelopen weekend Was de opening. Ik kijk. Op de tweede etage Aan de zijkant van ut Gebouw Is voor de ruit ut skelet Van un beest geplaatst. Ut beest was un groot Beest. Un koe misschien. Ut skelet van ut beest Is strak uitgelicht. Ut staat daar als un Standbeeld Als un kunstwerk; Ik voel un rilling Over mun rug Lopen. Dan zet ik mun Rechtervoet op Ut pedaal en fiets Voorzichtig verder. Ik heb geen zin Om nog us op Mun bek te Gaan. 4
Echte mannen Vier mannen van middelbare Leeftijd. Ze zitten samen in un Competitieteam. Ze spelen un dubbel op Baan vier. Ze zullen vijftig zijn, Zoiets. Ik hoor kreten en gescheld En zie macho lichaamsbewegingen. Echte mannen. Dan komen er andere mensen En de mannen vegen de baan En de mannen verlaten de Baan. Even later loop ik de kantine In. Drie van de mannen zitten Aan de bar. Een van de mannen zegt: ‘Dit is dus de laatste keer Dat ik met william gedubbeld Heb.’ Man nummer twee zegt: ‘Ik dubbel ook nie meer Met hem.’ Nummer drie zegt: ‘En ik al helemaal nie meer.’ Dan komt william van ut Toilet. Ook hij gaat aan de bar Zitten. Niemand zegt iets. Echte mannen.
5
Door de weeks V is naar haar moeder Om russisch te doen. Das geen beste zin. Je hebt vast geen idee Waar ik op doel. Maar ik vertik ut om Um uit te leggen. Ik hang lusteloos in Mun fauteuil en zap De zenders af. Dur is un aanslag Gepleegd in egypte. Ik kijk naar un man Die un afgerukte arm In zun hand houdt. De man met de drie Armen. Dan gaat de telefoon.
‘Ik kwam vanochtend op Ut tennispark,’ zegt Macallis, ‘en de barman Was dur en hij zei tegen Mij dat ie vrij was en dat Zun oproepkracht zo zou Komen.’
‘Dus wat doet de barman, Die stuurt un smsje naar Zun vriendin waarin ie Zegt “kutje heeft afgebeld. Ik moet werken.”
‘Erg grappig,’ zeg ik.
‘Wacht wacht,’ Zegt macallis.
‘Kut,’ mompel ik en ik Hijs me uit mun Fauteuil Slenter naar de telefoon.
‘He?’ zegt macallis.
‘Hallo?’ ‘Met macallis.’ ‘Macallis,’ zeg ik, ‘op Teevee is un man met Drie armen.’ ‘Luister,’ zegt macallis, ‘Ik heb iets grappigs Te vertellen.’ ‘Vertel,’ zeg ik Terwijl ik naar de Teevee blijf kijken. De man met de drie Armen is nu de man Met de twee armen. Hij gooide de afgerukte Arm van zich weg als was Ut un…
‘Luister nou,’ zegt macallis, ‘Ik moest un uurtje les Geven en toen ik terugkwam Was de barman er nog steeds.’ ‘Macallis,’ zeg ik, ‘de man met De drie armen is nu de man met De twee armen.’
‘Vertel verder,’ zeg ik. ‘Dus ik vraag aan de barman Waar zun oproepkracht is.’ ‘Macallis,’ zeg ik, ‘ik weet Nie of ik dit nou wel zo…’ ‘Luister nou!’ zegt macallis. ‘Okidoki,’ zeg ik. ‘Zegt de barman dat die Heeft afgebeld.’
‘Leuk,’ zeg ik, ‘grappig.’
‘Ik wacht al de Hele tijd,’ zeg ik. ‘Nee, luister, de Barman dacht dat Ie dat smsje naar Zun vriendin had Gestuurd maar hij Had zich vergist.’
Ik loop terug naar Mun fauteuil En laat me erin Ploffen. Ik zap naar Nederland twee. Un champions League wedstrijd Tussen arsenal en Nog un team. Villa royal Of zoiets.
‘Hij had zich vergist,’ Zeg ik. ‘Ja, hij had ut smsje Per ongeluk naar de Oproepkracht gestuurd.’ ‘Aha,’ zeg ik, ‘en toen?’ ‘De oproepkracht komt Morgen de sleutel Inleveren. ze kapt ermee.’ ‘Macallis,’ zeg ik.
‘Goh,’ zeg ik.
‘Ja?’ zegt macallis.
‘Jezus elian,’ zegt macallis, ‘Laat me nou gewoon even Uitpraten.’
‘Dit is echt grappig.’
‘Okidoki,’ zeg ik.
‘Ja,’ zeg ik En ik hang op.
‘Ja toch?’ zegt macallis.
6
Tom en jerry Hij was wat mensen un Vriend noemen. Un goeie voetballer Mooie jongen Lady’s man Je kent die types wel En ik was de beste Tennisser in de hele Omtrek Ronduit: Un stuk Ik was twintig Ogen als zeus Un lichaam als achilles Maar un brein als un Doolhof zonder Uitgang En ik had de dames even Vaarwel gezegd Maar hij was zo viriel als De typhus En dus liepen we naar zijn Woning waar ik zou over Nachten En een of ander dom wijf Liep met ons mee Hij had haar versierd in Pentagon En ut domme wijf stommelde Meer dan dat ze liep En ze blaatte tegen mij: ‘HOE HEET JIJ?’ En ik liep verder en Antwoordde: ‘Ach, hou toch je domme Kop.’ En de wat mensen un Vriend noemen giechelde En de domme kop Giechelde en we liepen 7
Verder en ik voelde Me zoals altijd moederziel Alleen. En bij hem thuis: Hij neukte haar op De eettafel Beiden naakt Terwijl ik met un Chivas regal (Zonder ijs, godverdomme) Naar tom en jerry op teevee Keek. ‘OH!’ ‘OH JA!’ ‘OOH JEE! JA! TOE!’ Ik was zo dronken dat ik Nie eens meer wist wie Nou tom of jerry was Maar ik vond ut evengoed Erg komisch En ik zei tegen de wat Mensen un vriend noemen: ‘Hou op met die flauwekul, Dit is pas leuk.’ ‘OH JA! OH JA! OH JA!’ Ik moest echt lachen om Tom en jerry En Toen zei dat wijf: ‘Ja, zo kan ik me nie Concentreren, met dat Gelach van hem. we Kappen ermee.’ En de wat mensen un Vriend noemen ramde
Hem nog us diep en Zei: ‘Kappen? echt nie!’ Wat toen volgde Was un geklauw en Geslaan en geneuk En uiteindelijk vloog De sperma in de rondte En ut wijf haalde uit en Gaf um un ram op ut oog En ze trok woest haar Kleren aan En ze zei tegen mij: ‘DIT IS ALLEMAAL JOUW SCHULD! MET JE STOMME TEKENFILM!’ Toen was ze weg En de wat mensen un Vriend noemen Stond daar met zun piel Nog steeds in de hoogte En ik zei: ‘Ze kan je aanklagen Wegens verkrachting.’ En de wat mensen Un vriend noemen zei: ‘Ze doet maar. ut is Toch jouw schuld.’ En ik grinnikte En ik zei: ‘Kom kijken, dit is Echt grappig.’ En de wat mensen un Vriend noemen ging naast Me op de bank zitten Hij was nog steeds naakt
Zun piel werd langzaamaan Slap En hij vertelde me wie tom Was En wie jerry.
Money De les is voorbij. Hij betaalt me Contant. Ik geef um tien Euro terug. Hij verlaat de Baan. Ik bestudeer ut Papiertje. Ut papiertje is Geen groot Papiertje. Ut papiertje is Zo’n vijftien bij Zeven centimeter. Ik lees: 50 euro. En ik lees: 50. En ik lees: BCE ECB EZB EKT EKP 2002. Ut papiertje is Un beetje bruin En ut papiertje Is un beetje roze En ut papiertje Is un beetje zilver En blauw en oranje. Ik draai ut papiertje Om. Ik lees: 50. En ik lees: 50 euro.
En ik lees: 23453149063.
Ik stop ut Vliegtuigje In mun zak.
En ik lees: 50; maar dan in ut klein. Ook lees ik nog: EURO YPOL. Of zoiets. Ut papiertje is Un beetje bruin. En ut papiertje Is un beetje Geel. En ut papiertje Is un beetje Oranje. En ut papiertje Is un beetje Paars. Dan verfrommel Ik ut papiertje. Dan ontfrommel Ik ut papiertje. Dan stop ik ut Papiertje in mun Zak. Dan haal ik ut Papiertje uit Mun zak. Ik vouw un Vliegtuigje van Ut papiertje. Ik bestudeer Ut vliegtuigje. 8
Setpoint Toen ik vandaag aan Ut werk was zag ik Un slakje. Ut was un naaktslakje. Maar ut was un groen Naaktslakje. Die kende ik nog nie. De jongens dubbelden En ik bekeek ut Naaktslakje. Ut naaktslakje bewoog Traag en ut naaktslakje Bewoog nie op de baan. Ut naaktslakje bewoog Net nie op de baan. Toen Stapte een van mun Leerlingen op ut Naaktslakje. Mun leerling zei: ‘Jullie staan in de weg. Ut is setpoint.’ ‘Oh,’ zei ik, en ik Schopte ut naaktslakje Aan de kant en Concentreerde me op Ut setpoint. Als tennisleraar wilde Ik nie in de weg Staan.
9
Respekt Ik sta bij de Supermarktkassa. Voor me staat un oude Vrouw achter un rolater. De kassiere haalt de Boodschappen langs de Decoder terwijl de oude Vrouw met bibberende hand Un tientje op de kassa Legt. De kassiere heeft alles Aangeslagen en zegt tegen De oude vrouw: ‘Das dan tien euro vijftig.’ ‘Vijftig?’ zegt de oude vrouw, ‘Maar ik leg er net tien euro Neer?’ ‘Tien euro vijftig,’ zegt de Kassiere, ‘geen vijftig.’ ‘Ja ik hoor u wel,’ zegt de Oude vrouw en ze haalt Dur beurs weer Tevoorschijn en gaat met Un vinger door de muntjes.
Uiteindelijk liggen er Vijftig cent op de kassa. De vrouw strompelt Achter haar rolater Naar buiten. De kassiere haalt de pakken Wijn over de decoder en ik Geef haar un briefje van Vijf. ‘Oh shit,’zegt de kassiere, Die oude dame is dur zegels Vergeten.’ ‘Geef ze maar aan iemand Anders,’ zeg ik. ‘Zou je denken?’ zegt de Kassiere. ‘Ja,’ zeg ik. Ik dump de pakken wijn In un plastik zak en ook Ik loop naar buiten.
Dit lijkt uren te duren. Ik begin me te ergeren. Ik zeg tegen de oude Vrouw: ‘Mevrouw, gaat u maar, Ik betaal die vijftig cent Wel.’ De oude vrouw kijkt me Verontwaardigt aan en Zegt: ‘Jongeman, wie denkt u Wel dat u bent? en laat Uw haar uns knippen!’ 10
Saus Tennispark. Competitietijd. Ik zit aan de bar. Un vrouw van een Van de bezoekende Teams staat naast me En wenkt de barman. Ze bestelt un friet met Joppiesaus. Dan zie ik vanuit mun Ooghoek dat de vrouw Naar me kijkt. Ik kijk de vrouw aan. De vrouw zegt: ´HHHMMM! LEKKER! JOPPIESAUS!´ Ik kijk de vrouw Nie meer aan. Ik drink van mun Glas. De barkeep brengt Ut bakje friet. De vrouw loopt met Ut bakje naar un Tafel en gaat zitten. De barkeep zegt tegen Mij: ´Ik heb dur majo bij Gedaan. de joppiesaus Is op.´ ´Dat had je wel even Mogen vertellen,´ zeg Ik, ´misschien lust ze Geen mayo.´ De barkeep en ik kijken Naar de vrouw. De vrouw doopt un Frietje in de mayo Neemt un hap Kauwt Slikt door. 11
Dan kijkt de vrouw Naar de barkeep en Mij. De vrouw zegt: ´HHHMMM! LEKKER! JOPPIESAUS!´
Pauze Ik druk de magnetron Op twee honderd en Veertig en druk op Start. Dan loop ik vanuit Ut keukentje de Kantine in. Aan de bar zit un Vrouw en de vrouw Zegt: ‘Oh, ga je eten?’ ‘Ja,’ zeg ik. ‘Zozo,’ zegt de vrouw, ‘Wat ga je eten?’ Ik loop met un bord En un mes en un Vork naar un tafel Zo ver mogelijk Weg van de Vrouw en ik zeg: ‘Boef bourgignon.’ ‘Boef bourgignon?’ Zegt de vrouw, ‘Das zondags eten. Ut is donderdag.’ Ik loop terug de Keuken in Wacht un poosje Hoor dan de “ding” Van de magnetron Pak ut bakje Loop naar de tafel En ga zitten. Zondags eten. Waar bemoeit dat Wijf zich mee? 12
Longkanker ‘Wil je mun hand Vasthouden?’ Zei mun vader. ‘Nee,’ zei ik. We liepen de kamer in. Dur stonden drie bedden Met mensen aan de Linkerkant van de kamer Dur stonden drie bedden Met mensen aan de Rechterkant van de kamer. Mun vader en ik liepen Naar ut derde bed met un Mens aan de rechterkant Van de kamer; Ut bed bij ut raam.
Raar genoeg vond ik Dat grappig. Toen kwam dur un Zuster binnen. De zuster liep naar Ut bed van mun opa. De zuster zei tegen mun opa: ‘Meneer de montcorbier, de Dokter komt zo.’ Mun opa rochelde wat Woorden. Ik hoorde weer gekreun Achter me. Mun vader zei tegen de Zuster:
‘Dag vad,’ zei mun vader, ‘Hoe is ut?’
‘Wat komt de dokter Doen?’
Mun opa rochelde wat Woorden. Hij had slangetjes in zun Neus. Zun mond stond open. Hij had zun gebit nie in.
Toen kreeg mun opa Un hoestaanval.
Mun vader zei:
De hoestaanval hield Op en mun opa Rochelde wat woorden.
‘Heb je wat gegeten Vandaag?’ Mun opa rochelde wat Woorden. Ik hoorde gekreun Achter me. Mun vader zei: ‘Fijn.’ Dur scheen un zonnestraal Door ut raam Precies op de neus van Mun opa. 13
‘Gaat ut wel, meneer De montcorbier?’ Zei de zuster.
‘Goed dan,’ zei de zuster En ze verliet de kamer. Mun vader keek me aan En zei: ‘Nou, ik denk dat wij ook Maar us opstappen.’ Ik zei: ‘Ja.’
Ut gekreun in de kamer Ging maar door. Mun vader zei tegen Mun opa: ‘Hej vad, hou je taai he.’ En hij kneep licht in mun Opa zun arm. ‘Wil jij nog wat tegen Opa zeggen?’ zei mun vader. Ik zei: ‘Dag opa.’ Mun opa rochelde wat Woorden. We verlieten de kamer. Toen we in de auto op Weg naar huis waren Zag ik dat mun vader Un betraand gezicht Had. Ik wist nie wat ik moest Zeggen. Ik dacht aan de Zonnestraal op de Neus van mun Opa.
Vragen Maistoernooi. Ik kijk naar un heren enkel Op baan een. Dan tikt iemand me op de Schouder. De rechterschouder. Ik kijk naar rechts. Iemand die ik ken. De iemand zegt:
‘Maar je was zo goed!’ Zegt de iemand, ‘waarom Speel je nie meer?’
‘Dag elian, das lang Geleden.’
‘Dat leg ik je nog Wel us uit.’
‘Ja,’ zeg ik.
En ik draai me om Loop de kantine in Zeg tegen de bardame:
Ik kijk weer naar de Heren enkel op baan Een. ‘Hoe is ut met je?’ Vraagt de iemand. ‘Goed,’ zeg ik, zonder Hem aan te kijken. Dan tikt de iemand Weer op mun Schouder. De rechterschouder. Ik kijk naar rechts.
Ik stop Zucht Draai me om En zeg tegen de Iemand:
‘Ankie, wil je un taxi Voor me bellen?’ ‘Nu al?’ zegt de Bardame. ‘Ja,’ zeg ik, ‘ik wil Naar huis.’
‘Mis je dat nou nie,’ Zegt de iemand, en Hij knikt naar de heren Enkel op baan een. ‘Nee,’ zeg ik, en ik loop van hem weg. De iemand Loopt achter me Aan.
14
Kraamvisite We arriveerden vroeg In de ochtend. Ik kende sera net Vier weken. Sera had tegen haar Moeder gezegd: ‘Elian ontbijt nooit.’ ‘Elian ontbijt nooit?’ Had haar moeder Gezegd. Ik had un kater. Ik had hoofdpijn. Ik wilde ut liefst Terug naar bed. We zaten aan de Eettafel. De eettafel was Gedekt. Dur werd gekeuveld. Ik speelde met mun Servet. De moeder van sera Was in de keuken Bezig. De geur van gebraden Vlees kwam de kamer In. Ik gaapte. Terwijl ik gaapte zei Ik: ‘HUAAAHH!’ En ik hield un hand Voor mun mond. De vader van sera Zei: ‘Negen uur is ook Wel erg vroeg.’ 15
Ik vond ut belachelijk Dat ik huaaahh zei en Un hand voor mun Mond hield als ik Gaapte. De vader van sera Zei:
‘Pardon?’
‘Negen uur is ook Wel erg vroeg.’
‘Sera,’ zei ik, ‘ut Is negen uur.’
De vader van sera Keek mij aan.
‘Mijn god,’ zei Sera, ‘mijn god.’
‘Pardon?’ zei ik Tegen de vader van Sera.
Ook sera stond van Haar stoel op. Ook sera liep de Keuken in. Ik zat alleen aan de Ettafel. Ik gaapte weer. Ik keek naar de Kerststal. Mun hoofdpijn werd Erger. Ut kindje jezus leek Op un baby van Tien pond. Toen was sera terug.
‘Dat negen uur ook Wel erg vroeg is Om te ontbijten,’ zei De vader van sera. ‘Ik ontbijt nooit,’ zei Ik. ‘Ja,’ zei de vader van Sera, ‘ja.’ De moeder van sera Zei: ‘PAP! KOM US HELPEN!’ De vader van sera Zei: ‘Daar gaan we weer.’ De vader van sera Stond van zun stoel Op. De vader van sera Liep de keuken in. Sera schopte licht Tegen mun kuit. Ik zei:
‘Jezus,’ fluisterde Sera, ‘je kunt toch Op zun minst doen Alsof ut je Interesseert.’
‘Je gedraagt je, he?’ Zei sera. ‘Wat doe ik dan?’ Zei ik. ‘Jaja,’ zei sera. Vanuit de keuken Hoorde ik: ‘JA! GA MAAR TERUG NAAR DE KAMER! JE MAAKT ME HARTSTIKKE NERVEUS!’
De vader van sera liep De kamer in. De vader van sera zei: ‘Daar gaan we weer.’ Toen kwam de moeder Van sera de kamer in. De moeder van sera Had in de ene hand Un schaal met gehakt Balletjes in tomaten Saus, en in de andere Hand un schaal met Vlees en champignons. Toen zei de moeder Van sera: ‘VROLIJK KERSTFEEST!’ Ik keek naar ut kindje Jezus in de kerststal. Un baby van Tien pond?
Hoofd Un zes sterren Doorloper. Verdomd Ingewikkeld. Ik had gedacht Er beter in te zijn. Ik heb nog un uur Eer ik de baan op Moet. Ut is oktober maar Ut is twintig graden En dus zit ik buiten Op ut terras. Dan komt un vader Met zun zoon ut terras op. Aan hun outfit te zien Willen ze gaan Tennissen. Ik zeg tegen de vader: ‘Hoe laat was je thuis Afgelopen vrijdag?’ Un feest. Un dame van de club Werd veertig. Ik was ook uitgenodigd. Ik had geen zin. ‘Half zeven,’ zegt de vader, ‘Helemaal apezat.’ Ik grinnik. De vader en de zoon Lopen naar de Tennisbaan. Wat later loopt de dame Die veertig is geworden Ut terras op. Aan haar outfit te zien Wil ze gaan tennissen. De laatste heerser van Mesopotamie? Ik flikker ut puzzelboekje Aan de kant. De dame die veertig is
Geworden Gaat bij me zitten. ‘Hoi,’ zeg ik, ‘hoe was je Feest?’ ‘Tof man,’ zegt de dame Die veertig is geworden, ‘Ik had je nog wel verwacht?’
Hierover na? Ergens achter me Toetert un auto. Waarom denk ik Daar nie over na?
‘Sorry,’ zeg ik, ‘ik was Verhinderd.’ De dame die veertig is Geworden pakt ut Puzzelboekje dat ik Van me heb weg Geflikkerd. De dame die veertig Is geworden bladert door Ut puzzelboekje. Dan zegt de dame die Veertig is geworden: ‘Vin je dat leuk? puzzelen?’ Ik zeg: ‘Je feest, hoe laat was Ut afgelopen?’ ‘Vijf uur ging de laatste Weg,’ zegt de dame die Veertig is geworden. Vijf uur. De vader die nu met Zun zoon staat te Tennissen zei dat ie Om half zeven thuis Was. Wie liegt? Of wie vergist zich? Of is de vader nog Ergens anders geweest? En waarom denk ik 16
Life Ik vroeg aan de Barkeepster: ‘Hoe is ut met je nek?’ De barkeepster Zei: ‘Nou, ik moest dus Door de scan, he, Dat heb ik je vorige Week al verteld, dat Ik naar venlo moest, Nou, ik daar dinsdag Naartoe en, tja, dan Begint ut al, je moet Je kleren uitdoen en Dan krijg je un soort Van plastik jas aan en Dan zet zo’n zuster je In un kamer en zegt “Ga maar zitten, dur Komt zo wel iemand.” En dan zit je daar in Je plastik pyama, en Dat apparaat waarin Je gescand wordt das Un buis, un grote buis, En ik zat daar in die Kale kamer en ik keek Naar die buis en ik dacht “Moet ik daarin?” en ik Kreeg ut spaans benauwd En toen kwam dur iemand En die gaf me oordopjes Omdat die buis zoveel Kabaal maakt en, jezus Weet je wel, ik dee die Oordopjes in en dur werd Op un knopje gedrukt en Die buis ging open en Zzzzz, komt er un ding Uit waar je op moet gaan Liggen en, godverdomme, Ik kon ut nie, ik wilde nie 17
In die buis, en ik zei dat, en Ik zweette en ik had ut Benauwd en die verpleger zei “Ik kan je wel un helm Opzetten zodat je niks ziet” En…, jezus, ik in die plastik Pyama met oordopjes en dan Ook nog un helm , en ik zei “Ik kan ut nie, ik kan ut echt Nie, ik moet hier weg!’ ‘En toen?’ zei ik. ‘Ik ging weg,’ zei de Barkeepster. ‘En nu?’ zei ik. ‘Ik weet ut nie,’ zei de Barkeepster, ‘misschien Moeten ze me platspuiten En me dan die buis in Loodsen.’ ‘Ja,’ zei ik, ‘misschien Moeten ze dat maar doen.’ Ik dronk van mun glas En keek wat naar Buiten. Dur kwam un stelletje Voorbij. Hij had un kaalgeschoren Kop Zij behoorlijk grote Borsten. Ze hielden mekaars Hand vast. Ze oogden Onverwoestbaar.
Tennisleraar slaat leerling ballen aan Splitstep te laat Achterzwaai te laat Voorzwaai te laat Timing te dicht op Ut lichaam.
‘En?’ zegt ie ‘Hoe dee ik ut?’ ‘Nie slecht,’ zeg ik ‘Maar…’
Splitstep te laat Dus Achterzwaai te laat Dus Voorzwaai te laat Dus Timing te dicht op Ut lichaam. Mijn god, ik heb die Gast al duizend keer Verteld dat als ie de Splitstep te laat maakt De Achterzwaai te laat is De voorzwaai te laat is De timing te dicht op Ut lichaam is En nog steeds Is de splitstep Te laat Dus De achterzwaai Te laat Dus De voorzwaai Te laat Dus De timing te dicht Op ut lichaam. Mijn god. Oh mijn god. Dan is de ton Leeg en we Rapen ballen.
18
de Fietser Ik draai met mun fiets de Rotonde op en un fietser Komt me tegemoet. Maar de fietser fietst nie Aan zijn kant van ut Fietspad De fietser fietst aan mijn Kant van ut fietspad. En de fietser kijkt naar ut Stuur van zijn fiets. Ik druk op de bel van Mun fiets en de bel doet: “TRINGGG!” De fietser fietst nog steeds Aan mijn kant van ut Fietspad. En de fietser kijkt nog steeds Naar ut stuur van zijn fiets. De fietser is nu zo’n zes Meter van me vandaan. Ik druk drie keer op de Bel van mun fiets en de Bel doet: “TRINGGG! TRINGGG! TRINGGG!” De fietser fietst nog steeds Aan mijn kant van ut Fietspad. En de fietser kijkt nog steeds Naar ut stuur van zijn fiets. Dan Is de afstand tussen de Fietser en mij hooguit Twee meter en ik roep: ‘HEE! KIJK UIT!’ Maar de fietser kijkt Nie uit en de fietser En ik raken elkaar en 19
De fietser en ik vallen Van onze fiets. Dan krabbel ik overend En raap mijn fiets op. Dan krabbelt de fietser Overend en raapt zijn Fiets op. De fietser kijkt me woest Aan. De fietser zegt: ‘KIJK GODVERDOMME ZELF UIT!’ Dan springt de fietser Op zun fiets en de Fietser fietst weg. Kut, denk ik, terwijl ik op mijn fiets stap, De fietser had gelijk: Ik had hem kunnen Ontwijken.
Question question Mun fiets stal ik En ik loop de Gravelbanen op. Robin is bezig met De gravelbanen. Hij is de voormalige Uitbater van de kantine. Nu werkt ie voor de Vader van zun Exvriendin die Tennisbanen aanlegt En onderhoudt. Ut is midden februari Maar ut is zo’n veertien Graden en de zon schijnt Fel. Ik heb ut bloedheet. Robin loopt naar me toe. Hij zegt:
We praten nog wat. Dan loop ik naar de Kantine. Ik vraag me af wat Er met robin aan de Hand is. Ach, weet ik veel. Misschien had ik mun Handschoen moeten Uittrekken voordat ik Um un hand gaf.
‘Jezus, ut is lente man! moet Je jezelf zien!’ Ik heb un muts op. Un das om mun nek. Un dikke jas. Handschoenen. Ik zeg: ‘Ja, ut is lente, he.’ Robin geeft me un hand. Hij glimlacht. Maar ergens kijkt ie nie vrolijk. Ik zeg: ‘Hoe is ut met je nieuwe Vriendin?’ ‘Goed,’ zegt robin, ‘ik Kan ut weer zes keer Per nacht.’ Maar ut klinkt nie Overtuigend. Ut klinkt mat. 20
Existentieel Ik liep de kamer in en Mun vader zat voor ut Raam en keek naar Buiten. Hij zag er triest uit. Ik liep de keuken in En zei tegen mun Moeder: ‘Hoeft pap nie te Werken?’ ‘Papa is overspannen,’ Zei mun moeder. ‘Overspannen?’ ‘ja,’ zei mun moeder, ‘Hij kan de dood van Sef leyssen nie aan.’ Sef leyssen was un Collega van mun Vader. Vijftig jaar. Maagkanker. Ik liep terug de Kamer in. Mun vader keek Nog steeds door Ut raam naar Buiten. ‘Pap?’ Mun vader keek Me verdwaasd Aan. Hij zei: ‘We gaan dur aan. We gaan dur gewoon Allemaal aan.’
21
Ik keek mun vader In de ogen. Ik zei: ‘Daar had je eerder Aan moeten denken.’ ‘Hoe bedoel je?’ Zei mun vader. ‘Ik,’ zei ik, en ik Draaide me om Liep de kamer uit De keuken in en Uit Liep de trap op Opende de deur Van mun slaapkamer Sloot um achter me Ging op bed liggen En pakte ut boek. In die tijd was ik Erg into sartre. Nu vind ik ut maar Un kwallebal.
Middelbaar Eenmaal binnen warm Ik mun handen aan de Verwarming. Een van mun leerlingen Die net les heeft gehad Is met me naar binnen Gelopen. Hij zit aan de bar. Hij is negen jaar oud. Mun leerling zegt:
Ik zeg tegen de jongere Broer:
Nie, maar lus je un Zakje chips ?´
´Waarom moet je hier Blijven?´
´Nou,´ zegt de jongere Broer, ´dat lust ik wel, Ja.´
‘Heb je ut koud?’
´Oh,´ zeg ik, ´hoezo Nie?´
Dan komt er un andere Leerling binnen. Deze leerling is de oudere Broer van de leerling die Aan de bar zit. Zijn les staat op ut punt Te beginnen. Ik zeg tegen de oudere Broer: ´Dag, sylvio.´ Ik haal mun handen van De verwarming en kijk Hem aan. ´Elian,´ zegt de oudere Broer, ´mag kevin ut Komende uur in de Kantine blijven, met die kou buiten?´ Er is geen bardienst. Macallis en ik hebben Un sleutel waar we de Kantine mee in kunnen. Ik zeg:
De jongere broer zegt: ´Pap en mam zijn nie Thuis.´
Ik loop achter de bar. Ik zeg:
´Mam is jarig.´
Ik pak ut zakje chips En geef ut hem. De jongere broer zegt:
´Oh?´ zeg ik, ´en jij en Je broer? wat eten jullie Dan?´ ´Wij bestellen straks Un pizza.´ Straks. Ut is zeven uur. Ik zeg: ´Heb je honger?´ De jongere broer zegt:
´Maar natuurlijk.´
´Ja, eigenlijk wel.´
De oudere broer loopt Naar buiten. Hij loopt naar de baan.
Ik zeg: ´Veel hebben we hier
Ouwe lul.
De jongere broer zegt: ´Doe maar gewoon.´
´En nou zijn pap en mam Aan ut winkelen in breda En daarna gaan ze uit Eten.´
“En wat zeg je dan?”
´Paprika of gewoon?´
De jongere broer zegt:
´Uuh,´ zeg ik, ´ja, en Toen?´
Ik trek mun Handschoenen aan. Ik loop naar buiten.
´Mag je dat zo maar Pakken?´ Ik zeg: ´Nee, daar moet ik Voor betalen.´ De jongere broer zegt: ´Oh.´ En hij open ut zakje Chips. Ik zeg: ´En wat zeg je dan?´ ´Oh,´ zegt de jongere Broer, ´oh ja, dank je Wel.´ Ik glimlach en loop Naar de tafel waar Mun handschoenen Liggen. 22
Nostalgie Hij zegt: ‘Op ut nieuwe park gaan We ut anders doen. dan Is ut afgelopen met ut baan Een twee en drie gedoe. we Verkopen de naam van die Banen aan sponsors. dan Krijg je zoiets als de cor Paint baan. dat levert de Club tenminste poen op.’ De club waar ik werk is Bezig un nieuw park te Realiseren. Ut huidige park waar ik Al bijna dertig jaar kom Is verkocht aan un Projectontwikkelaar die Er huizen gaat bouwen. Ik zeg: ‘De cor paint baan?’ ‘Bijvoorbeeld,’ zegt hij, ‘Of de rank xerox baan, Je weet wel.’ ‘En wat moet dat grapje Gaan kosten?’ zeg ik. ‘Vijftien honderd euro Per jaar,’ zegt hij. Ik denk even na. Dan zeg ik: ‘Nou, voor vijftien honderd Euro wil ik ook wel un Baan sponsoren.’ ‘Oh?’ zegt hij, en hij Kijkt verrast, ‘en hoe Zou jouw baan dan Heten?’ ‘Baan een,’ zeg ik. 23
Onze projekten De wekker maakte un Hoop kabaal en ik pakte Ut ding en gooide ut Tegen de muur. De wekker zweeg. Ik ging rechtop in bed Zitten en mompelde: ‘Wat… wat was dur Ook alweer?’ Toen mompelde ik: ‘Oh ja.’ Ik klom uit bed Schoot in wat Kleren Plensde wat Water tegen Mun gezicht Poetste mun Tanden Nie Liep naar beneden Greep mun jas En sprong op mun Fiets. Ut was un drukte Van jewelste bij De kerk. Bloemetjes op Kleren en gemaakte Kapsels en opgemaakte Gezichtjes en parfum. Ik negeerde ut volk Liep de kerk in En ging in de achterste Rij zitten. Ik zat alleen in de Achterste rij.
De andere mensen Zaten zo’n vier rijen Voor me. Voor in de kerk zag Ik v die foto’s schoot Van de glas in lood Ramen. Ik stond op en begon te zwaaien. Ik zei: ‘V! V!’ V keek achterom. Ze zwaaide terug. De andere mensen Die zo’n vier rijen Voor me zaten Keken ook achterom. Ik stond nog steeds Te zwaaien. De andere mensen Keken naar mij. Toen keken de mensen Nie meer achterom. V ging verder met Fotograferen. Ik ging weer zitten. Ik keek us wat rond. Heiligenbeelden. En heiligenbeelden. Ik keek omhoog. Hoe zou men dat Plafond reinigen, Dacht ik. Toen kwam de Pastoor binnen. En de misdienaars. En achter hen volgde Ut bruidspaar. Macallis gaf me un Klopje op de schouder En zei:
‘Tof dat je er bent.’ Macallis en zun aanstaande Schreden naar voren. Ze waren gekleed op ut Gebeuren. Toen begon de pastoor Met zun werk. Ik verloor mun interesse. Ik keek naar v. Die schoot foto’s van ut Bruidspaar. Ik keek naar un Kerkfoldertje dat naast Me lag. Op de voorkant las ik: ONZE PROJEKTEN IN AFRIKA! Ik dacht aan aids. En grinnikte. Toen rook ik un Verschrikkelijke Stank. Ik hield ut binnenste Van mun hand voor Mun mond en ademde Uit. Buiten hoorde ik iemand Zeggen: ‘LUL! IK HEB VOORRANG! IK HEB VOORRANG MAN!’ Ik zat un beetje in Over de wekker die Ik tegen de muur Had gegooid. Ik hoorde macallis Ja Zeggen.
24
Uren Hij had ut me al verteld Via de telefoon. Ik loop ut terras op. Hij komt al grinnikend Naar me toe. Zun rechter hand en pols Zitten in ut gips. ‘Moet je kijken!’ zegt Macallis. Hij toont me zijn Rechter hand en Pols. Ik zeg: ‘Ja, je rechter hand En pols zitten in ut Gips.’ ‘En ut goede nieuws Is,’ zegt macallis, ‘de Komende zes weken Hoef ik geen bal meer Aan te spelen!’ Ik zeg: ‘Ja, ut goede nieuws.’ Dan arriveren onze Eerste groepen. Mijn groep telt vier Personen. Macallis zun groep Telt vier personen. De personen kijken Naar de rechter hand En pols van macallis Die in ut gips zit. De personen zeggen: ‘MAAR! WAT IS ER MET JOU GEBEURD?’ 25
Macallis vertelt wat er Gebeurd is.
‘MAAR! WAT IS ER MET JOU…’
Dan gaan macallis en ik En de personen de baan Op. Macallis en ik geven les. Dan is de les voorbij. De nieuwe groepen Arriveren. Mijn groep telt vier Personen. Macallis zun groep Telt vier personen. De personen kijken Naar de rechter hand En pols van macallis Die in ut gips zit. De personen zeggen:
Ik pluk wat aan de Snaren van mun Racket en laat un Zachte scheet.
‘MAAR! WAT IS ER MET JOU GEBEURD?’ Macallis vertelt wat er Gebeurd is. Dan geven macallis en Ik les. Dan is de les voorbij. De nieuwe groepen Arriveren. Mijn groep telt vier Personen. Macallis zun groep Telt vier personen. De personen kijken naar De rechter hand en pols Van macallis die in ut gips Zit. De personen zeggen:
Macallis vertelt wat er Gebeurd is.
Verleden We rijden oirlo binnen. ‘Moet je kijken,’ zeg ik, ‘Alweer un nieuwbouw Wijk, godverdomme. Ut is dat ik nog un Goed geheugen heb Anders zou ut dorp Waar ik ben opgegroeid Geheel verdwenen zijn.’
‘Weet je,’ zeg ik, ‘dat ik er Als kind un hekel aan had Als un volwassene zo Praatte?’ ‘Uhu,’ zegt v, ‘dat weet ik.’ We lopen naar ut huis Van mun moeder.
V zegt niets. Ze manouvreert de auto Un straat in. ‘En kijk hier,’ zeg ik, ‘de Esmeraldestraat. hier Stonden vroeger Metershoge populieren En bloempjes en paarden. De esmeraldestraat. Mijn god.’ V zegt niets. Ze rijdt verder. ‘En daar! daar! daar was Een en al weiland! daar Liep ik met mun zwaard en Namaak geweer! en wat Is er voor in de plaats Gekomen? huizen! met Huisnummers! en Voortuintjes!’ V parkeert de auto Voor ut huis van Mun moeder. ‘De wereld is naar de Klote,’ zeg ik, ‘totaal Naar de klote.’ We stappen uit.
26
Zero Ut is vroeg in de middag. Ik zit in mun stamkroeg. Ik drink koffie met cointreau. Ik lees de limburger. Hij zit op de kruk naast me. Hij zegt dat ik un goed Poeet ben. Hij zegt dat ik ut heb. Dat ik ut kan gaan maken. Hij zegt dat ik barst van Ut talent. ‘Uhu,’ zeg ik En ik blader naar de Overlijdensberichten. Goh, yvette sarens 22 jaar Plotsklaps overleden. Ik ken haar Nie.
27
Ouders Ik sta bij baan vier naar Un herenenkel te kijken. Ut is zondagmiddag. Finaledag maistournooi. Ut is eindelijk weer us Mooi zomerweer. Ut is un hele aardige Herenenkel. Dan Vanaf ut terras Beent un vrouw naar Me toe met un glas Bier in dur hand en De vrouw zegt:
Ik zeg tegen de man die Naast me staat: ‘Waarom duwde ze dat Glas in mijn hand?’ De man die naast me Staat kijkt me aan. Hij grinnikt.
‘HOOR JE GODVERDOMME NIE DAT MUN DOCHTER HUILT?’ ‘Huh?’ zeg ik. ‘Hou mun glas us vast,’ Zegt de vrouw En ze duwt ut glas in mun Hand. De vrouw loopt via ut Gangpad naar baan Vijf. Ik zie dat haar dochter Op de grond zit. Inderdaad, de dochter Huilt. De vrouw loopt met de Dochter terug. De dochter lijkt haar Arm bezeerd te hebben. De vrouw grist ut glas Bier uit mun hand en De vrouw zegt: ‘BEDANKT!’ Dan loopt de vrouw met Ut kind richting kantine. 28
de Limburger Un maand na de moord Op twee luikse meisjes Werd er opnieuw un Kind gekidnapt. Un jongen van negen. Un dag later werd ie Gevonden. Met un prop in zun mond. Geboeid. En met un ingeslagen Schedel. Maar hij leefde nog wel. De limburger kopt: BELGIE HAALT OPGELUCHT ADEM! GELUKKIG NIE WEER UN PSYCHOPAAT!
29
Ceasar Clavecimbel had er Geen zin in. Ik eigenlijk ook nie. ‘Voor wie doen we Dit?’ zei clavecimbel. ‘Goeie vraag,’ zei ik, ‘Maar ik moet je ut Antwoord schuldig Blijven.’ We zaten in de Kleedkamer. Ergens in sittard. Tennisshirt. Korte broek. Witte schoenen. Clavecimbel leunde Achterover en reikte Mij de joint aan. Ik nam un hijs. ‘Jij limburgs kampioen, Ik limburgs kampioen, What the fuck, weet je Wel,’ zei clavecimbel. ‘What the fuck, ja,’ Zei ik. Ik gaf de joint aan Clavecimbel. ‘En als jij wint,’ zei Clavecimbel, ‘dan Ben jij de gevierde Pipo, en niemand Die mij ziet staan. Wie verzint zoiets?’ ‘Kom us hier met die Joint,’ zei ik.
‘Tennis,’ zei clavecimbel, ‘Ut leven, godallemachtig.’ Ik nam un hijs Van de joint. ‘En de mensen,’ zei Clavecimbel, ‘de Mensen, die klappen. Wij staan daar in ons Apepakkie met un stuk Hout met snaren in onze Klauwen naar un bal te Slaan, en de mensen, de Mensen die klappen.’ Ik gaf de joint Aan clavecimbel. ‘En dan de prijsuitreiking,’ Zei clavecimbel, ‘de speech! En dan moet je mensen Bedanken en alles en dan Moet je ook nog us doen Of je echt blij bent. blij Met wat? fucking kampioen Limburg?’
Un mannelijke stem zei: ‘VIJF MINUTEN!’ Clavecimbel zei tegen de Mannelijke stem: ‘HOEVEEL PUBLIEK?’ ‘VOLLE BAK!’ zei de Mannelijke stem. Ik nam un hijs van De joint en gaf hem Aan clavecimbel. ‘Volle bak,’ zei Clavecimbel, ‘Brood en spelen. Ceasar had gelijk.’
Ik zei: ‘Uuuhhh.’ ‘Krijg je un beker mee naar Huis. met inscripties. en dan? Wat moet ik met die beker? Er bier uit drinken? als asbak Gebruiken? wat?’ Ik zei: ‘Geef me die joint us.’ Toen werd er op de Deur van de kleedkamer Geklopt. 30
Bloei Ut was mun moeder haar idee. Mun vader bemoeide zich nooit Ergens mee. Ik was gekapt met de heao en Mun moeder vond dat ik iets Moest gaan doen. Dat wij werkmensen waren. Werkmensen. Ik begreep nie dat ze ut uit Haar strot kreeg. Maar goed, bij frans maas Hadden ze iemand nodig Vertelde ut uitzendbureau. Tegen un redelijk salaris. De normale vakantiedagen. En un pensioenopbouw. Un pensioenopbouw. Ik was 21 jaar. Un enorme hal waar mensen Van alles aan ut doen waren. Mensen die aan un lopende Band stonden. Mensen die rondreden in Heftrucks. Mensen die met hun armen Zwaaiden en van alles riepen. Werkmensen. Inderdaad. Un voorman Zo noemde hij zichzelf: ‘Hallo, ik ben de voorman,’ Zette me bij un stellage neer Waar massa’s dozen stonden. De dozen waren dicht. Wat er inzat wist ik nie. De voorman riep un ander Werkmens en de voorman Zei: 31
‘Sjef, leg de knul uit wat De bedoeling is.’ Knul. Ik was 21 jaar. Sjef legde uit wat de Bedoeling was. Ik moest de tekst op de Bovenkant van de dozen Afplakken met tape. ‘Waar is de tape?’ zei ik. ‘Uuhh,’ zei sjef. ‘En waarom moet ik die Tekst afplakken?’
‘Luister knul,’ zei sjef, ‘ut Laatste wat mensen met un Kutbaantje moeten doen is Waarom zeggen.’ Sjef verdween. Ik gooide mun peuk Op de grond. Ik sloeg aan ut Afplakken. Ik was un werkmens met Un kutbaantje. Toen was de voorman terug. De voorman rukte de tape uit Mun handen. De voorman zei: ‘WAAR BEN JIJ MEE BEZIG?’
‘Nie moeilijk doen, knul’ Zei sjef, ‘eerst die tape.’
‘Ik wou dat ik ut wist,’ Zei ik.
Sjef verdween. Ik stak un peuk op. Ik keek of dur lekkere Wijven waren. Dur waren nauwelijks Wijven. En de wijven die dur waren Waren minimaal veertig. Sjef was terug met de tape.
‘WAT?’ zei de voorman.
‘Okee,’ zei sjef, ‘je hebt me Gehoord, afplakken die Bovenkant.’ ‘Maar waarom?’ zei ik. Sjef keek me aan. Sjef zei: ‘Is dit je eerste kutbaantje?’ ‘ja,’ zei ik.
‘Ik ben bezig mun Pensioen op te Bouwen.’ ‘LUISTER KNUL,’ zei de Voorman, ‘JE MOET DE BOVENKANT NIE AFPLAKKEN! JE MOET GODVERDOMME DE ZIJKANT AFPLAKKEN!’ Sjef kwam dur bijstaan. Sjef zei tegen de voorman: ‘Dat heb ik hem ook gezegd, Voorman, dat ie de zijkant moet Afplakken, maar hij blijft gewoon De bovenkant afplakken. ik heb Ut um nog zo gezegd.’ ‘Ja sjef,’ zei de voorman, ‘rustig Maar.’
Ik stak un nieuwe peuk in mijn Mond en gaf de peuk vuur. Ik keek de beide mannen Glimlachend aan. Ik zei: ‘Heren, nog un prettige dag.’ Ik verliet de hal. Buiten scheen de zon En floten de vogels. Ik sprong op mun fiets En pedaalde naar oirlo. Pensioen? Zo oud wilde ik Nie eens worden.
Bijzondere algemene ledenvergadering Ik loop ut pand binnen. Ik kijk waar de kapstokken Zijn. Ik loop naar de kapstokken. Ik trek mun jas uit. Dan tikt iemand me op de Schouder. De rechterschouder. Ik kijk naar rechts. Daar staat niemand. Dan kijk ik naar links. Daar staat wel iemand. De iemand zegt:
Achternaam. Initialen. Handtekening.
‘JAJA! IK HAD JE HE?’
De vergadering begint.
De iemand grinnikt En slaat me op de Schouder. De rechterschouder. Ik hang mun jas op. Ik kijk de iemand aan. Ik zeg tegen de Iemand:
Naast mij zitten twee Meiden van un jaar Of veertien. De voorzitter praat. De meiden naast me Giechelen. Ik wrijf wat door mun Baard. Ik kijk naar wat Achterhoofden. Op straat zie ik un jongen Met un aangelijnde pittbull. De voorzitter zegt:
‘Laten we naar de Zaal gaan.’ Ik wil de zaal ingaan. Maar er staat un rij Mensen voor me. De mensen vullen Un formulier in. Formulieren die op Un tafel liggen. Ik denk:
Ik vul mun achternaam in. Ik zet mun initialen. Ik zet mun handtekening. Dan overzie ik de zaal. De meeste stoelen zijn Bezet. Ik loop de zaal door en Ga achterin op un stoel Zitten.
‘En daarom, hebben wij Besloten, mits jullie ut Goedkeuren…’ Een van de meiden naast Me zegt:
“Oh, de mensen vullen Un formulier in.’’
‘Nee, edwin, alsof dat un Lekkere vent is.’
Dan is ut mijn beurt Om ut formulier in Te vullen. Ik bestudeer ut Formulier. Ik lees:
De meid die naast haar Zit zegt: ‘HAHAHAHA!’
De voorzitter zegt:
‘Wat doe ik hier?’
‘Uuh, dames, rustig graag, Dis un bijzondere algemene Ledenvergadering.’
De meid die naast Haar zit zegt:
Ik kijk wat naar buiten. Twee oudjes die voorbij Komen. Beiden achter un Rolater. Ik vraag me af: Zou dat un stel zijn? Een van de meiden Naast me zegt: ‘Hoe kun je nou zeggen Dat ik mooi ben. ik heb un Dikke buik.’
‘Ja, weet ik veel.’ Ik verlang naar un Sigaret. Mun keel is kurkdroog. Ik bestudeer mun Vingernagels. Dan worden er geen Vragen meer Gesteld. Er moet gestemd Worden. Er wordt gestemd. Iedereen stemt voor. Er klinkt applaus.
‘DAMES! SSSJJJTTT!’
Ik kijk wat naar buiten. Ik zie un man met un Aangelijnde poedel. De poedel piest tegen Un lantaarnpaal en de Man rookt un sigaret. Een van de meiden Naast me zegt:
Ik bestudeer ut plafond. Ik krab mun arm. Ik denk:
‘IK BEN HELEMAAL NIE MOOI! IK HEB WEL UN DIKKE BUIK!’
De meid die naast haar Zit zegt: ‘UN DIKKE BUIK! JIJ?’ De voorzitter zegt:
Handtekening, dat Woord klopt nie. Dan mogen er vragen Worden gesteld. Er worden vragen Gesteld. Een van de meiden Naast me zegt:
32
Wijn Natuurlijk, ik was dronken Maar de kerels waren Allemaal dronken en toen Zei ik: ‘Lopen twee meiden van Tien onder un viaduct. Zegt de ene tegen de Ander “onder dit Viaduct heb ik gisteren Liggen neuken.” zegt de Ander “wat is dat, un Viaduct?”’ Ik lachte. Ik was de enige. Sera keek me woedend Aan. Wilma schudde haar Hoofd. Irene keek naar de grond. Irene en wilma waren Hoogzwanger. Zelfs de mannen van irene En wilma keken me Meewarig aan. ‘Wat?’ zei ik. De man van irene zei: ‘Wij verwachten un kind. Wij kunnen dit soort Moppen echt nie Waarderen.’ ‘Precies, elian,’ zei de Man van wilma, ‘leer Je us te gedragen.’ Un jaar terug Op de vorige verjaardag Konden de moppen nie Vunzig genoeg zijn.
33
Ach, dacht ik, wat zou ut Ook, en ik pakte de fles en Schudde mun glas vol. Ut was verdomd Goeie wijn.
Earth De vrouw en de man slaan Ballen over terwijl ik toekijk. Ik laat ze even begaan voordat Ik met mun eerste oefening Begin. Dan zie ik dat er vlak achter de Vrouw un bal ligt. Ik zeg: ‘Mary, achter je, kijk uit.’ De vrouw hoort me nie of Lijkt me nie te horen. Ze slaat ballen over met Haar man. Dan Doet de vrouw twee stappen Naar achteren en de vrouw Stapt met haar linker voet Op de bal. ‘Godsamme,’ zegt de vrouw, ‘Had je me nie even kunnen Waarschuwen?’ Ze kijkt me giftig aan. Ik zucht en kijk naar un Merel die zit op ut hek Wat de baan omringt. De merel dropt wat afval Via zun achterste en ut Afval glijdt langs ut hek Naar benee. Dan vliegt de merel weg En ik begin met mun Eerste oefening.
34
Trade De mis heb ik doorstaan. We staan bij ut graf. We staan daar met un Man of acht. Familie en vrienden. Ik bedoel, een vriend:
Leden zegt:
Ik.
De familieleden gaan Weg.
De rest van de genodigden Woonde de ceremonie bij Ut graf bij en ging toen Over tot de orde van de Dag. We staan daar. We staan daar en Zeggen geen woord. Achter ons staan de Mannen die de kist In ut graf moeten Laten zakken. Ik kijk om. Ik bestudeer de Gezichten van de Mannen. De gezichten staan Sereen. De in witte handschoenen Gestoken handen: Gevouwen. Dan begint ut te Regenen. Een van de familie Leden kijkt omhoog En zegt: ‘Ut begint te regenen.’ De familieleden plegen Overleg. Ze besluiten te gaan. Een van de familie 35
‘Elian, ga je mee?’ ‘Nee,’ zeg ik, ‘ik blijf Nog even.’
Dan begint ut hard Te regenen. Een van de mannen Achter me tikt me op de Schouder en zegt: ‘Meneer, sorry, maar Ut weer, ons werk, Snapt u?’ ‘Maar natuurlijk,’ zeg ik, ‘Ga je gang.’ En ook ik Ga over Tot de orde Van de dag.
Wisseling van de wacht Ze heeft un tatoeage op Haar linkerbovenarm Ze heeft geen borsten Brede heupen Lieve ogen En als ik vroeg “mag ik Dur nog eentje?” Dan kwam die eentje. Nu is ze afgewerkt en Wordt afgelost.
Moe. Moe. Moe.
Ut is zaterdag. Ik zit aan de toog. Ut is acht uur s’avonds. Ik drink van mun glas En steek un nieuwe Peuk op.
‘Ik zal ut us vragen Als ik um tegenkom.’
Deze, de aflosser, Heet kim En kim is un mooie Meid Had ze nie die brede Mond En die domme Angstige blik in haar Ogen.
Das ut woord. Ik ben moe van dit Soort vragen. Ik zeg:
Kim glimlacht. Kim lacht zelfs. Kim lacht zelfs Lief. Ik bestel un jack Daniels zonder ijs Terwijl mike tyson Bokst In de ring die Mun brein is.
Ik probeer me haar Voor te stellen in Bed terwijl ze me pijpt En mun grijze Schaamharen aan de Kant duwt. Ik krijg geen stijve. De nieuwe bardame Heeft zich geinstalleerd En ik weet dat ze me Leuk vindt en we zitten Met een twee drie Mannen aan de toog En ze zegt tegen mij: ‘Hoe is ut met elian?’ 36
The eternal joke Ze zei:
Vrouw, ze wil praten.”
‘Hij zei ut nie, weet je Wel, maar ik vroeg Door, en uiteindelijk Kwam de aap uit de Mouw. de vuile hoer, Ze heeft mun vent Afgepakt.’
Ik liep terug de Woonkamer in.
Ze opende de deur En we liepen naar Binnen. Ik was stomdronken. Ik was zelfs zo dronken Dat ik misselijk werd. Dat overkwam me Zelden. Ik zei tegen haar: ‘Ik moet piesen. waar Kan ik hier piesen?’ Ze zei waar ik kon Piesen. Ik beende naar ut Toilet. Daar stak ik un Vinger in mun keel En liet ut lopen. En lopen. En lopen. Toen spoelde ik Door en veegde Mun mond af met Toiletpapier. Ik dacht: “Shit, ik hoop nie Dat ik teveel geluid Heb gemaakt. dit Is un getormenteerde 37
De getormenteerde Vrouw zat op de bank En ze zat daar in dur Blote kont. Ze wreef met haar Linker middelvinger Over haar clitoris En haar rechter middel En ringvinger Zaten in ut gat. Ze zei: ‘Moet je kijken, Kijk nou, en hij Zit bij die lelijke Hoer.’ Ik keek. Ik was nog steeds Kotsmisselijk. De vagina stond Wijd open en keek Rood en vlezig en Glinsterde. Alsof er un mes In was geramd. In dit geval Was dat ook zo.
Mood Ik had uit voorzorg mun Regenjas aangetrokken; Ut bleek nie nodig: Zwaarbevolkt Un beetje motregen Maar das zeker al un uur Geleden. Ik loop met de emmer Ballen de kantine in en Plaats hem in ut halletje. Dan loop ik naar de tafel Waar mun spullen liggen. Aan de toog zitten twee Dames en de dames Drinken rose. De dames drinken daar Al zeker drie uur rose. Een van de dames kijkt Naar mun regenjas die Ik nog steeds aanheb En lalt: ‘ZO! ELIAN! BEN JE NAT?’ ‘Nee,’ zeg ik, ‘jij wel?’ ‘UH!’ zegt de dame, ‘NOU JA ZEG!’ Ik trek mun regenjas uit Douw um in de plastik Zak bij mun regenbroek Ik trek mun jas aan Pak mun spullen En loop naar buiten. Ut begint te Regenen.
38
Dingen De klok waar de mensen Nu naar kijken zal morgen Nie meer die klok zijn Want ik ga hem stelen. Dur zal un andere klok Komen op ut perron. Uiteraard. En de mensen zullen Kijken naar de klok En dezelfde klok Zien. Ik ga deze klok Verkopen voor Zestig euro. Biedt de heler minder Dan hou ik hem zelf. Ut is un hele Mooie klok.
39
Relief De hele rit naar Huis had ik me Erop verheugd. Ik stalde mun fiets In de berging en Liep de keuken in. Mun moeder stond Aan ut fornuis. Mun moeder bakte De eieren en ut spek. De boerenkool was Al klaar. ‘Hoe lang nog,’ zei Ik tegen mun moeder. ‘Un minuut of vijf,’ zei Mun moeder Ik liep de woonkamer In. Daar zaten mun Jongste zus en mun vader. Mun twee andere zussen Waren al getrouwd. Ik zei: ‘Hallo.’ Mun jongste zus en Mun vader keken Teevee. ‘Hallo,’ zei mun Jongste zus. ‘Elian,’ zei mun Vader. Ik liep terug de Keuken in. Ik wist dat ik un Goed verstand had, Maar die school, Die school. Ik zei tegen mun Moeder:
‘Mam, kom op, Ik heb honger!’ ‘Jaja,’ zei mun Moeder, ‘rustig Maar, ga maar Aan tafel zitten.’ Ik ging aan tafel Zitten. Mun moeder zei: ‘PAP! ANNA! ETEN!’ Mun jongste zus En mun vader Liepen de keuken in. Mun jongste zus en Mun vader gingen Aan tafel zitten. Mun moeder zette Ut eten op tafel. Mun moeder schepte Onze borden vol. Toen ging ook Mun moeder aan Tafel zitten. Ook mun moeder Schepte haar bord vol. Ik nam un grote hap Boerenkool en Gebakken ei en spek. Ik kauwde. Ik glimlachte. Mun moeder vroeg: ‘Hoe was ut op School?’ Ik at mun mond Leeg. Ik zei: ‘Goed.’ 40
Dubbel Ut is vier uur in de nacht En ik ben dronken en ik Loop met un leeg glas De keuken in om ut bij Te vullen en ik pak de Wijn en ik wil er wat Water bij doen en dan Zie ik un pissebed in De gootsteen lopen En ut pissebed maakt Me pissig omdat ik Vanavond al gestoken Ben door un mug en Door nog un mug en Door nog un mug en Op mun fiets op weg Naar huis vloog er un Vliegje of zoiets in mun Oog wat me bij thuiskomst Un kwartier kostte om ut Uit mun oog te vissen en Dus maakt ut pissebed mij Pissig en ik zeg “sterf kreng” En ik zet de kraan vol open En ut pissebed probeert te Ontsnappen, probeert via De zijkant omhoog te kruipen En ik pak de kraan en ik richt Um op ut pissebed en ik zeg “Sterf godverdomme” en ik Heb um en hij glijdt ut putje In en ik meng de wijn met Water en ik ga weer zitten Waar ik zat en ik steek un Peuk op en ik drink van Mun wijn en ik ben Dronken en ik krijg weer Dat beeld op mun netvlies Van ut pissebed dat trachtte Te ontsnappen aan mijn Moordlust. Godverdomme. Ut zit me dwars. 41
Peppi en kokki Ik had gedacht ut allemaal Voor te zijn maar de natuur Laat zich nie controleren: Ut begint te hozen. Ik trap zo hard mogelijk Op de pedalen op zoek Naar un schuilplaats Dan Zie ik macallis van Links komen. Ook macallis zit op un Fiets en trapt zo hard Mogelijk op de pedalen. We komen tegelijkertijd Bij de t splitsing. Macallis zegt: ‘GODVERDOMME! GODVERDOMME!’ ‘NAAR UT PARK!’ Zeg ik, ‘SNEL!’ We fietsen als Bezetenen Rijden ut tennispark In leunen op Stallen de fietsen En rennen naar de Kantine. Macallis en ik Zijn drijfnat. Onder ut afdak zit Een vrouw en dur Staan vier kinderen. ‘Even wachten, jongens,’ Zegt macallis, ‘we gaan
Pas de baan op als ut Droog is.’ Macallis haalt un Sleutelbos tevoorschijn. De kinderen kijken Naar mij als naar un Intrigerende film. ‘Wie is die man,’ Vraagt een van de Kinderen aan macallis. ‘Dit is elian,’ zegt Macallis, ‘mun collega Bij tc rodhe.’ ‘Oh,’ zeggen alle vier De kinderen. De vrouw kijkt naar Mij als naar un hele Slechte film. Dan kijkt ze naar Macallis. De vrouw zegt: ‘Jacqueline kan morgen Nie en henny ook nie. Jacqueline moet naar Ut ziekenhuis en henny Heeft un afspraak bij De ostheopaat. ik heb Ut er met mary over gehad En om nou met zun tweeen Te lessen, nee, dan missen Jacqueline en henny hun les. Kunnen we die les nie Donderdag doen na jouw Laatste les? dan is ut hier Toch nooit druk.’ Macallis speelt met zun Sleutelbos. Macallis praat tegen De vrouw.
Ik veeg ut haar uit Mun ogen en de Druppels van mun Baard. Waar macallis en ik Staan vormt zich un Kleine plas. Een van de kinderen Zegt:
Macallis loopt achter De bar en komt terug Met twee handdoeken. Macallis geeft me un Handdoek. Ik veeg mun kop droog En kijk wat rond. Ik zie un schilderij hangen. Ik loop naar ut schilderij.
‘Ik vind regen mooi.’
Un tennisser die op ut Punt staat un forehand Te slaan. Of un forehand volley. Hoe dan ook:
Een van de andere Kinderen zegt: ‘Ik vind regen nat.’ De vrouw zegt:
Zun greep is nie Goed.
‘Ja maar vin je dat nie Sneu dan? voor jacqueline En henny? ze hebben Vorige week al hun les Gemist en over twee Weken moeten ze naar De lion king.’ Ik geloof dat ik gek wor Maar ik hou mun bek. De plas waar macallis En ik in staan wordt Langzamerhand un Grote plas. Dan is ut gesprek met De vrouw voorbij. Macallis opent de Kantinedeur. Macallis en ik lopen Naar binnen. ‘Handdoeken,’ zegt Macallis, ‘in ieder Geval zijn er hier Handdoeken.’ 42
Bestaan Ik kom binnen met mun fiets En plaats de fiets tegen de Eettafel en sluit de voordeur. Ik pak de sleutel van de Achterdeur uit mun jaszak Loop naar de achterdeur Open de achterdeur Pak mun fiets Manouvreer mun fiets naar Buiten Open de deur van ut Schuurtje Manouvreer mun fiets Naar binnen Doe de deur van ut Schuurtje dicht Loop via de achterdeur Terug ut huis in En sluit de achterdeur. Ut is tien uur in de avond. Ik heb gewerkt. Ik ga in mun fauteuil Zitten nadat ik un fles Wijn uit de koelkast Heb opgediept. Ik neem nie eens meer De moeite om un glas Te pakken. Ik neem un slok en Steek un peuk op. Ik zet de teevee aan. Dan hoor ik de auto Van v. Ze heeft koopavond Gehad. V komt binnen. Ze pakt un fles bier Uit de koelkast En gaat op de bank Zitten. 43
‘Hoe was jouw dag,’ Zegt v. Ik vertel haar hoe Mijn dag was. ‘En hoe was jouw dag,’ Zeg ik. V vertelt me hoe haar Dag was. Dan zeg ik iets. Dan zegt v iets. Dan zeg ik iets. Dan zegt v iets. Tussendoor vallen Er stiltes; Dan kijken we naar Ut scherm van de Teevee. Dan zegt v iets. Dan zeg ik iets. Dan zegt v iets. Dan zeg ik iets. Dan zegt v: ‘Ik ga naar bed.’ V gaat naar bed. Ik klik de teevee uit. Ik steek un nieuwe Peuk op. Ik drink uit de fles. Ik schrijf dit Gedicht.
King me Ik lag op de grond en Kon nie overend komen. Un heldere winternacht. Veel sterren. De wegen waren spekglad. Mun fiets lag op mun Onderlijf en mun been zat Ingeklemd tussen ut Voorwiel en de vork. Ik keek omhoog naar De sterren. Als kind kende ik dur Un hoop bij naam. Ik voelde me nog Steeds un kind maar Sterren boeiden mij Nie meer. Ik probeerde mun Been los te rukken. Dat mislukte. Ik had nauwelijks Kracht. Daar was ik ook Veels te dronken Voor. Achter me hoorde ik Voetstappen. En un mannenstem. En un vrouwenstem. ‘Moet je hem zien,’ Zei de mannenstem. De mensen kwamen Langszij. De vrouw keek me Aan. ‘Doorlopen,’ zei de Vrouw. De mensen liepen door. Ik voelde us aan mun Oog. Dat was lelijk opgezwollen. In de kroeg had ik un Schrandere opmerking Gemaakt. In de kroeg hield men nie
Van schranderheid. Wederom probeerde ik mun Been los te rukken. Wederom mislukte dat. Ik lag op mun zij en door dat Been kon ik nie op mun rug Gaan liggen. Ik wilde graag op mun rug Gaan liggen en slapen. Slapen en doodvriezen. What the hell. Toen hoorde ik weer Voetstappen achter me. Ik was ut zat om daar zo Te liggen. Ik zei: ‘HELP ME! HELP ME ALSJEBLIEFT!’ Un dikke man boog zich Over me heen. ‘Je been,’ zei de dikke Man, ‘zit vast.’ ‘Godsamme,’ zei ik, ‘Dat zie ik ook wel.’ ‘Rustig blijven liggen,’ Zei de dikke man, ‘Laat mij maar even.’ Ik bleef rustig liggen. Orion was de enige Ster die me te binnen Schoot. In de kroeg had ik Gezegd: ‘Mensen zijn roofdieren Die elkaar opeten.’ De man van ut pas Getrouwde stel had Me op mun oog geslagen. De dikke man trok aan Mun been.
‘Sodeju,’ zei de dikke man, ‘Hoe heb je dat voor elkaar Gekregen?’ Toen was mun been bevrijd. De dikke man hielp me Overend. Ik trok mun broekspijp wat Omhoog. Un winkelhaak. Net boven mun enkel.
Ik hoorde beweging in De slaapkamer. Ik klikte ut licht in de Keuken aan. Ik hoorde sera van de Trap afkomen. Ik ging op un stoel Zitten. Ik trok mun broekspijp Wat omhoog. Ik keek.
‘Kut!’ zei ik, ‘oh godverdomme Kut!’
‘Kut!’ zei ik, ‘godver Godver godver kut!’
‘Rustig maar,’ zei de dikke Man, ‘thuis even ontsmetten En un pleister durop.’
Sera liep naar me toe. Sera zei:
‘Un pleister durop?’ zei ik, Dit moet gehecht worden!’ ‘Jezus,’ zei de dikke man, ‘Wat ben jij un watje.’ De dikke man liep van me Weg. Ik zette mun fiets overend. Ik riep naar de dikke man: ‘HEE! BEDANKT HE! TOF!’ Ut leek me nie verstandig Te fietsen. Ik pakte ut stuur van mun Fiets stevig vast. Ik strompelde met mun Fiets over de spekgladde Wegen. Ik stak de sleutel in ut Slot en opende de deur. Alles was donker. ‘SERA!’ zei ik, ‘SERA! MUN BEEN! IK HEB UN ONGELUK GEHAD! MUN BEEN MOET GEHECHT WORDEN!’
‘Wat ben je laat? Waar Heb je gezeten?’ ‘Gezeten?’ zei ik, ‘ik Heb gelegen!’’ ‘Wat?’ zei sera. ‘Op straat,’ zei ik, ‘ik Ben van mun fiets Gekukeld. moet je Kijken!’ Ik wees naar de Winkelhaak net Boven mun enkel. ‘Ut bloedt nog,’ zei Sera. ‘Ja godverdomme,’ Zei ik, ‘dat zie ik Ook wel.’ Sera liep de keuken In en kwam terug met Un natte doek en jodium En pleisters. ‘Pleisters?’ zei ik, ‘dit moet Gehecht worden!’
Sera veegde de wond schoon En druppelde wat jodium Op de wond. ‘Oh godverdomme,’ zei ik, ‘Wat bijt dat spul!’ Sera knipte un pleister af En plakte die voorzichtig Op de wond. ‘Sera,’ zei ik, ‘ut moet Gehecht worden, geloof Me nou!’ ‘Ut stelt niks voor,’ zei Sera, ‘je oog is er veel Erger aan toe.’ ‘Oh, dat,’ zei ik, en ik Betaste mun oogkas. ‘Weer gevochten?’ zei Sera. ‘Ik heb alleen maar gezegd Dat mensen roofdieren Zijn die mekaar opeten,’ Zei ik. ‘Zozo,’ zei sera, ‘en Roofdieren die nie in staat Zijn hun eigen wonden Te likken.’ Sera gaf me un knipoog En verdween weer naar Boven. Ik schoof de asbak Naar me toe en stak Un peuk op. Ik keek door ut raam Naar de sterren. Ik vroeg me af Welke orion Was. 44
Tia Ik hoopte dat nederland Zou winnen. Vraag me nie waarom. Haarhuis had de eerste Set van becker gewonnen. Maar becker bakte er dan Ook niks van. Ik lag op de bank in de Woonkamer. Mun moeder en mun zus Zaten te kaarten in de Keuken. Toen hoorde ik de Achterdeur opengaan. Ik hoorde un mannelijke Stem. Ik pakte de afstandbediening En zette ut geluid zachter. Ik hoorde mun moeder zeggen: ‘Maar pap, hoe kan dat nou? De dokter zegt dat fietsen Juist goed voor je is?’ Ik hees me overend en Liep de keuken in. Mun vader had un Schaafwond op zun linker Elleboog. ‘Haarhuis heeft de eerste set Van becker gewonnen,’ Zei ik tegen mun vader. ‘Hoe kan dat nou?’ Zei mun vader. Hij leunde moeizaam op Un stoel. ‘Kom,’ zei ik, ‘dan gaan we Samen kijken. ik help je Wel.’ 45
Ik liep naar mun vader en Pakte hem onder de arm. Ik manouvreerde hem de Woonkamer in en liet hem Plaatsnemen in zun Fauteuil. ‘Die godverdomde heupen,’ Zei mun vader, ‘ik kan nie Eens meer normaal fietsen.’ Ik ging op de bank zitten en Zette ut geluid van de teevee Harder. We keken. Haarhuis won heel simpel de Tweede set. ‘Waarom,’ zei mun vader, ‘Komt die mof nie vaker Naar ut net?’ ‘Ut is gravel, pap,’ zei ik, ‘Zo simpel is dat nie.’ Mun vader wreef over Zun heupen. Hij zei: ‘Mun hele leven lang me Kapot gewerkt en moet je Me nou zien, vier en zestig En kreupel.’ Becker won de eerste game Van de derde set via un Geslaagde service volley. ‘Zie je wel,’ zij mun vader, ‘Jij hebt geen verstand van Tennis.’ Ik grinnikte. Ik stak un sigaret op. Mun vader zei:
‘Geef mij dur ook us Eentje.’ Ik stond op van de bank En gaf mun vader un Sigaret. Ik gaf um vuur. Mun vader inhaleerde en Zei: ‘En mam met die dokter, Wat weet die godverdomde Dokter nou?’ Ik ging weer op de bank Zitten. Becker won de tweede Game van de derde set Met un stopvolley. Mun vader zei: ‘Zie je wel, hij moet Aanvallen. jij met je Gravel.’ ‘Godverdomme,’ zei ik, ‘Ben jij nou voor die Mof of hoe zit ut?’ ‘Helemaal nie,’ zei mun Vader, ‘wat heeft dat er Nou mee te maken?’ Ik nam un trek van mun Sigaret en keek mun Vader aan. Hij gaf me un knipoog En wreef over zun Heupen. Ut was onze laatste Middag samen.
Alles Ze loopt binnen en ze Plaatst un doos op Tafel. Ik zit in mun fauteuil En ben bezig me te Bezatten. Ik zeg: ‘Was dat?’ ‘Wat?’ ‘Die doos?’ ‘Oh,’ zegt zij, ‘das un Elektronische vliegen Verdelger.’ ‘Un wat?’’ zeg ik. Ze hoort me nie en Loopt naar boven. Ik kijk naar de teevee En zap. Ik hou van vliegen. Ik vind ut mooie Beestjes. Ze zoemen geinig En die vleugels Heb je die vleugels Wel us goed bekeken? Aan de andere kant:
Ik zap naar nederland Twee. Un aanslag in irak. Tig doden. Ik loop naar de Koelkast en pak de Fles. Ik loop terug naar De fauteuil Ga zitten En drink uit de Fles. Zij komt naar beneden. Ze ziet me un hijs uit De fles nemen. Ze zegt: ‘Als jij zo doorgaat ben Je in no time dood.’ ‘Hee,’ zeg ik, ‘installeer Je fucking vliegending En laat mij godverdomme Met rust.’ ‘Oh,’ zegt zij, ‘meneer heeft Un slechte bui!’ Slechte bui. Meneer. Ik zap naar un Ander kanaal.
Gisteren deden zij en Ik samen boodschappen En de schappen lagen Vol biefstukken en Schnitzels en kippetjes En nog veel meer. Zij en ik graaiden in Die schappen.
46
Weg weg weg Mun lessen zitten erop. Ik loop de kantine in. Ik stop mun regenpak In un plastik zak (Slecht weer op komst) Duw de plastik zak goed Aan Leg op ut regenpak de Plastik zak met de pakken Wijn Daarop leg ik de plastik Zak met schone shirts en Schone onderbroeken. (Thuis zijn de schone Shirts en schone Onderbroeken op. die Liggen dus op ut park. Ik zweet nogal als ik Fiets.) Terwijl ik hier mee Bezig ben zie ik vanuit Mun ooghoek dat mensen Me bekijken. Me bekijken. Nu is ut wachten Op de woorden. En de woorden Gaan zo: ‘AHA! ELIAN! BEPAKT EN GEZAKT!’ ‘Yes,’ zeg ik. En ik zeg: ‘Nog un prettige Avond.’ Ik loop met mun Spullen naar buiten Prop ze onder de 47
Snelbinder Steek mun sleutel In ut fietsslot En ik fiets.
Maistoernooi We zitten aan de bar te Zuipen en we zijn zat en Hij zegt: ‘Ik krijg mun eten nie meer Weg. mun oma is overleden Aan slokdarmkanker.’ Hij heeft vanmiddag de Heren enkel en dubbel vier Gewonnen. Hij zegt: ‘Ik heb foto’s laten maken. Dur zit iets. nu moet ik Andere foto’s laten maken Om te zien wat dat iets is.’ Ik weet nie precies hoe oud Hij is, maar hij is in elk geval Un stuk jonger dan ik ben. Ut is maistoernooi. We zitten aan de bar. We zuipen. We zijn zat. Hij vertelt ut met Un lach. Das toch Iets.
48
Kerstavond Ik had gekookt. Soep en vanalles En nog wat. V zat nie lekker In dur vel. ‘De tijd van ut Jaar,’ zei v. Nu is ut vier uur In de nacht en v Ligt al vier uur op Bed en ik denk: “Hee, dur is soep Over, laat ik die in De koelkast zetten, Dan heeft v tussen De middag nog un Bordje, dat zal haar Vast opvrolijken.” Ik hijs me uit mun Fauteuil en loop de Keuken in: Un ravage: Pannen. Borden. Bestek. Etensresten. ‘Kut,’ denk ik. Ik doe in huis De afwas. Ik neem de pan Soep van ut fornuis Zet um op ut Aanrecht Pak uit ut keukenkastje Un plastik bakje Doe daar ut restje 49
Soep in en open de Koelkast. Ik kijk. De koelkast is zo Vol dat er geen Plaats is voor ut Bakje. Ik sluit de Koelkast. Ik zucht. Ik zet ut bakje Soep op ut Aanrecht. Fijn. Nog meer Afwas.
Normaal Zittend in mun fauteuil. Zaterdagmiddag drie Uur. Buiten hoor ik kinderen Die hun stem verheffen. Voor ons huis woont un Speeltuintje. ‘HEE! HEE! HEE EDWIN!’ Ik vond als vierjarige Un glijbaan un belachelijk Iets. je klom naar boven Ging zitten Glee En dan zat je met je kont In ut zand Je stond op Klopte ut zand van je Broek en handen en Dacht:
Op mun slaapkamer. Ik voelde me quasimodo In ut kwadraat. De duikbril? Onder mun bed. Nooit meer aangeraakt. Anyhow, dur zijn kinderen In de speeltuin tegenover Ons huis En dur is un glijbaan En un schommel En nog meer van de Zooi Maar dur is vooral Veel: Kabaal. Ik klim uit mun fauteuil Loop naar de koelkast En pak de wijn.
“Dit is helemaal Nie leuk.”
Ik neem un helse Slok.
Ik was drie. Ut was mun moeder Die me duwde. De schommel. Ik zat op ut zitje en Hield de touwen vast. Mun moeder had gezegd:
Ik stel me deze kinderen Voor met un duikbril op Hun kop en flippers aan Hun voeten bij un zwembad. Nou, ze zouden waarschijnlijk Doen wat elk normaal mens Doet:
‘HOU DE TOUWEN VAST!’
Ut water inspringen
Ik hield de touwen vast. En werd misselijk.
En genieten.
Toen ik zeven was kreeg Ik un duikbril en flippers. Un soort zwemvliezen Waar je je voeten in Moest stoppen. Ik heb mun voeten er Een keer in gestopt. 50
Twee emmers Een emmer met un Deksel erop. Een emmer waar de Ballen inzitten. De emmer waar de Ballen inzitten plaats Ik altijd op de emmer Waar ut deksel op zit Anders moet ik als ik Ballen aanspeel te ver Bukken; Ik heb nogal last van mun rug. Ik breng de emmers Naar buiten en zet ze Op ut terras. Ut is bijna vier uur. Ik moet zo de baan op. Ik loop terug de kantine In en pak mun racket. Dan komt mun leerling Binnen. Mun leerling zegt: ‘Hallo.’ Ik kijk op de klok. Ik zeg: ‘We gaan beginnen.’ Mun leerling loopt naar Buiten en naar de baan. Ik loop naar buiten. Ik kijk naar de emmers Die op ut terras staan. Ik denk: “Waarom neemt mun Leerling die emmers nie Mee? hij weet toch dat Ik last van mun rug heb?” Dan loop ik ut terras op Pak de emmers Loop mun leerling achterna. 51
Eenmaal op de baan zet Ik de emmers neer. Dan kom ik overend Kreun En wrijf met mun hand over Mun onderrug. Mun leerling zegt: ‘Ja! laat mij die emmers Dan ook dragen!’
de Sollicitatie Ut was un wijkcentrum. Ik liep ut wijkcentrum Binnen. Un zekere connie zou Me ontvangen. Ik stond in un kantine. Ik ging aan de toog Zitten en bestelde Un pils. Ik stak un sigaret op. ‘Zo,’ zei de barman, ‘Jij bent nie van hier.’ ‘Nee,’ zei ik. Ik nam un teug van Mun pils. ‘Waar kom je vandaan?’ Zei de barman. ‘Venray,’ zei ik. ‘Zo,’ zei de barman, ‘Venray.’ ‘Ja,’ zei ik. ‘En wat brengt jou Hier,’ zei de barman. ‘De tennisclub,’ zei ik, ‘Ze zoeken un nieuwe Trainer.’ ‘Zo,’ zei de barman, ‘Un nieuwe trainer.’ Ik nam un trek van Mun sigaret. Ik dronk van mun Pils. Boxmeer had een van De grootste tennisclubs Van zuid nederland. Ik dacht dat un switch Mij goed zou doen. Ik was erg naief in die Tijd. Dur kwam un dame op Me afgelopen. Gemaakt blond en Gemaakt bruin. Ut gezicht toonde me un Grimas die naar ik aannam Un glimlach moest Voorstellen.
‘HAAAI!’ zei de dame, ‘DAN BEN JIJ VAST ELIAN!’ ‘Klopt,’ zei ik. Ze gaf me haar hand. Ze zei: ‘IK BEN CONNIE!’ ‘Nou,’ zei ik, ‘ik ben Dus elian.’ ‘LEUK DAT JE ER BENT!’ Zei connie, ‘LOOP MAAR MET ME MEE!’ ‘Wacht even,’ zei ik. Ik dronk mun glas leeg En drukte mun sigaret Uit. ‘ZO!’ zei connie, ‘IK ZIE UT AL! UN ECHTE SPORTMAN!’ Ik glimlachte. Ik weet nie Waarom. We waren in un kamer. Ut leek op un verhoorkamer. Voor me stond un tafel. Achter de tafel stonden Drie stoelen. Op twee van de stoelen Zaten mannen. Voor de tafel stond een Stoel. De mannen stonden op. De mannen gaven me un Hand. ‘Hai, ik ben jack, de Voorzitter.’ ‘Elian.’ ‘Hai, ik ben ben, de Penningmeester.’
We gingen zitten. De mannen zaten dur Ongemakkelijk bij. De mannen droegen un Stropdas en zaten geregeld Aan die stropdas. De dame leek de zekerheid Zelve. Ze toonde me de grimas Die naar ik aannam un Glimlach moest voorstellen.
‘Uuh,’ zei jack, ‘dat Houden we voor onszelf.’
‘Goed,’ zei de man die zichzelf Jack noemde, ‘laten we maar Beginnen.’
‘Whatever,’ zei jack, en Jack zei:
Ik zei niets. ‘Uuuh,’ zei jack, en hij zat Aan zun stropdas, ‘waarom Denk jij dat je de juiste Trainer voor onze club bent.’ ‘Geen idee,’ zei ik, ‘jullie Hebben mij gebeld.’ ‘Oh,’ zei jack, ‘oh ja, das Waar ook, hahaha.’ Jack zat aan zun Stropdas. Ben zat aan zun Stropdas. Connie stifte haar Lippen purperpaars. ‘Maarruh,’ zei jack, ‘Wat zijn je kwaliteiten Als tennistrainer?’ ‘Nie om ut een of ander,’ Zei ik, ‘maar jullie hebben mij gebeld en uitgenodigt voor dit gesprek. wat denk jij dat mijn kwaliteiten zijn?’ ‘Ja,’ zei jack, ‘daar vraag Je al zowat.’
‘Elian.’
‘We hadden over je gehoord,’ Zei ben, ‘goede berichten.’
‘JA! EN IK BEN DUS CONNIE!’
‘Van wie?’ zei ik.
‘Uuh, elian.’
Ben keek naar jack. ‘Ja,’ zei ben tegen jack, ‘Van wie eigenlijk?’
Ben fronste naar jack. Jack keek naar connie. Connie keek met vers Gestifte lippen naar jack En zei: ‘WAT? HEB IK IETS GEMIST?’
‘Maar jij denkt dat je Onze vereniging iets Te bieden hebt.’ ‘Weet ik veel,’ zei ik, ‘Jullie denken dat, Daarom zit ik hier.’ Jack zat aan zun Stropdas. Ben zat aan zun Stropdas. Connie tuitte haar Lippen. Ben zei : ‘We willen meer aandacht Voor de jeugd. de jeugd Moet prestatiever worden.’ ‘Kijk aan,’ zei ik, ‘un Nobel streven.’ ‘Maar,’ zei jack, ‘jij denkt Dat je dat kunt? Jij denkt Dat je dat in je hebt?’ Ik zuchtte. En dus zei ik: ‘Ja.’ ‘Mooi zo!’ zei jack. ‘Fijn!’ zei ben. Connie draaide Krulletjes in dur Nepblond. ‘Goed dan,’ zei jack, ‘Dan nu de details. Je zei in ons telefoongesprek dat je Vijf en veertig gulden Netto per uur wilde
Verdienen. daar Zit wat ons betreft toch De bottleneck.’ ‘Aha,’ zei ik. ‘Ja,’ zei ben, ‘de vorige Trainer verdiende vijf en Dertig per uur.’ ‘De vorige trainer,’ zei Ik, ‘je wilt dat de jeugd Beter gaat presteren. En toen belden jullie Mij.’ ‘Ja?’ zei jack. ‘Ik kom hier nie voor De kat zun kut werken.’ ‘HO!’ zei connie, ‘WAT ZEG JE ME DAAR NOU?’ ‘Vijf en veertig,’ zei ik, ‘Voor minder doe ik ut Nie.’ ‘Dannuh, dan gaat ut nie Door, vrees ik.’ ‘Best hoor,’ zei ik, en ik Stond op Gaf un hand En liep de kamer uit. Twee dagen later Ging de telefoon. Ut was jack. ‘Elian, ik wilde je toch Nog even spreken. We zouden nog graag Un keer met je rond de Tafel willen.’ ‘Okee,’ zei ik, ‘zeg maar Wanneer.’ Ik ging. Ik werd Aangenomen. Ik ging vijftig Gulden per uur Verdienen. 52
Games Ik zit in de kantine. Ik moet zo de baan Op. Een van mun leerlingen Wiens les bijna begint Loopt de kantine binnen. Mun leerling zegt:
Mun leerling met ut Nieuwe racket zegt:
‘Kijk us, ik heb un Nieuw racket.’
‘Ut klinkt alsof je met Un matras de bal Raakt.’
Mun leerling is un Jongen van tien. Mun leerling haalt Ut racket uit de Hoes. Mun leerling geeft Ut racket aan mij. Ik kijk naar ut racket. Ik geef ut racket terug Aan mun leerling. Ik zeg: ‘Ja, goed racket.’ Dan lopen mun andere Leerlingen de kantine Binnen. Mun andere leerlingen Zijn drie jongens van Tien. Ik kijk op de klok. Ut is tijd om de baan Op te gaan. Mun leerlingen en ik Gaan de baan op. Ik geef mun leerlingen Les. Dan is de les voorbij. Ik zeg tegen mun Leerling met ut nieuwe Racket: ‘Goed racket, maar de Bespanning is nie okee.’ 53
‘Hoezo is de bespanning Nie okee?’ Ik zeg:
Mun leerling knippert Met zun ogen en fronst Zun wenkbrauwen. Mun leerling zegt: ‘En nu?’ ‘Un nieuwe bespanning,’ Zeg ik. Mun leerling zegt: ‘Oh, zeg dat maar even Tegen papa.’ Mun leerling knikt Naar zun vader. De vader van mun Leerling staat naast De baan. Dan rapen mun leerlingen Ballen. Ik verlaat de baan. ‘Goed racket,’ zeg ik tegen De vader van mun leerling Met ut nieuwe racket, ‘maar De bespanning is nie okee.’ De vader herhaalt: ‘De bespanning is nie Okee.’
‘Nee,’ zeg ik, ‘ut klinkt alsof je Met un matras de bal Raakt.’ ‘Okee,’ zegt de vader Terwijl ie naar ut racket Kijkt, ‘un nieuwe bespanning Dus.’ Dan verlaten mun leerlingen De baan. Mun leerling met ut nieuwe Racket zegt tegen zun vader: ‘PAP! ELIAN ZEGT DAT UT UN GOED RACKET IS! MAAR ER MOET WEL UN NIEUWE BESPANNING IN!’ De vader zegt: ‘Un nieuwe bespanning? Dat zullen we nog wel Us zien.’ We lopen weg van de Baan. Mun leerling met ut Nieuwe racket zegt: ‘JA MAAR ELIAN VINDT DAT ER UN NIEUWE BESPANNING IN MOET!’ ‘Dat,’ zegt de vader, ‘Zullen we nog wel Us zien.’ De vader geeft me Un knipoog. Mun leerling kijkt Beteuterd. Ik schraap mun Keel en wil wat Zeggen. Ik zeg ut nie.
Dagelijkse kost Ik lig op bed en doe de Oefeningen om mun rug Te versterken. Un jaar terug kreeg ik last Van mun rug. Mun fysiotherapeut duwde Zowat al ut leven uit me en Zei: ‘Ik zal je wat oefeningen Geven. zie ut maar als ut Stutten van un ruine.’ Dan komt v de Slaapkamer binnen. ‘Wat?’ zeg ik. ‘Ik heb macallis voor Je aan de lijn.’ ‘Godverdomme,’ zeg Ik, en ik kom overend En loop naar beneden. ‘Macallis.’ ‘Hee,’ zegt macallis, ‘Hoe is ie?’ ‘Goed,’ zeg ik, ‘waar Bel je me voor?’ ‘Ut gaat over aankomende Dinsdag,’ zegt macallis. Ut is zondag. Maandag dinsdag en Woensdag hebben we Un tenniskamp voor de Jeugd. ‘Vertel,’ zeg ik. ‘Pascal zun moeder ligt Op sterven,’ zegt Macallis.
‘Pascal?’ zeg ik, ‘zun moeder?’
‘Doe ik,’ zegt Macallis, ‘bedankt.’
Pascal is bassist in de band Waarin macallis zingt.
Ik leg de hoorn op Ut apparaat en loop Weer naar boven. Ik loop de slaapkamer In en ga op bed liggen. V loopt de slaapkamer In. Ze flost haar tanden.
‘Ja,’ zegt macallis, ‘dus Pascal moet veel in ut Ziekenhuis zijn en…’ ‘Wat mankeert zun Moeder,’ onderbreek Ik hem. ‘Leverkanker,’ zegt Macallis, ‘dur buik Groeit en groeit Vanwege ut gezwel En ut gezwel duwt De andere organen Omhoog en nou heeft Ze ademnood. de Longen, begrijp je.’ ‘Ja,’ zeg ik.
‘Waar ging dat over?’ Zegt v. ‘Niks speciaals,’ zeg ik, ‘Dagelijkse kost.’ V verlaat de slaapkamer. Ik plaats mun handen Onder mun achterhoofd En begin met mun Vijftig sit ups.
‘En we moeten vrijdag Spelen, en, tja, we Moeten repeteren En iedereen heeft ut Druk, en de enige Optie is de dinsdag Avond om zeven uur. Maar dat betekent Wel dat ik un uur Eerder weg moet.’ ‘En pascal speelt,’ Zeg ik. ‘Ja,’ zegt macallis. ‘No problem,’ zeg Ik, ‘wens pascal Sterkte van mij.’ 54
Spa blauw Juist, dat was ik Vergeten. Ik loop naar de rekken Waar de frisdranken Staan en pak un flesje Spa blauw. Dan kijk ik op de hals Van ut flesje spa blauw Naar de houdbaarheids Datum. De houdbaarheidsdatum Is moeilijk leesbaar. Ik hou ut flesje spa blauw Wat dichter bij mun ogen. Dan Zegt un man die naast Me staat en un fles sinas Uit ut rek heeft gepakt : ‘Wat ben jij aan ut doen?’ Ik zeg: ‘Huh?’ ‘Wat je aan ut doen bent,’ Zegt de man. ‘Ikkuh,’ zeg ik, ‘check de Houdbaarheidsdatum.’ ‘De houdbaarheidsdatum,’ Zegt de man, ‘van spa Blauw?’ ‘Ja,’ zeg ik. De man kijkt me un Moment in de ogen Dan schudt ie Meewarig zun hoofd En loopt van me weg.
55
Ik kijk op de hals van Ut flesje spa blauw Naar de houdbaarheids Datum. Ik voel me un Idioot. Ik weet nie eens Waarom.
Nu Op un regenachtige Oktobernamiddag Staan v en ik bij ut Graf van mun vader. We gaan zo meteen Eten bij mun moeder En in de auto zei ik: ‘Stop even bij ut Kerkhof.’ Ik kijk naar de steen Naar de kiezels De verse bloemen. Ut doet me nie veel. En toch ben ik ergens Blij dat de bloemen Vers zijn. Als we de begraafplaats Verlaten zie ik voor ut Eerst van mun leven un Goudvink in ut wild. ‘Kijk daar,’ fluister ik Tegen v, ‘un goudvink!’
56
Sport terrible De vier jongens werken hun Warming up af zoals ik mun Stoelgang afwerk: Zonder un spoor van Bezieling. Even later zijn ze aan ut Inslaan en weer bespeur Ik dezelfde matheid. Wij stonden vroeger un Half uur voor aanvang Van de training te Popelen om de baan op Te gaan. Ergens is ut fout gegaan. Un ergens waar ik liever Nie over nadenk. De vader van een van de Jongens kijkt toe vanachter Ut hek. Dan wenkt hij me. Ik loop naar um toe. ‘Luister,’ zegt hij, ‘ik wil me Nergens mee bemoeien, maar Wordt ut nie us tijd dat je dat Zootje daar un schop onder de Reet geeft?’ Hij knikt met zun hoofd naar De jongens. Un bemoeial die knikt. ‘Weet je,’ zeg ik, ‘ze zijn oud en Wijs genoeg. als ze nie willen Dan willen ze nie.’ ‘Je zou ze wat meer kunnen Motiveren.’ ‘Motivatie,’ zeg ik, ‘als je die Van jezelf nie hebt, krijg je 57
Um nooit. aanmoediging is Iets voor mislukkelingen. Ik bemoei me nie met Mislukkelingen.’ ‘Dus jij vindt mijn zoon Un mislukkeling?’ Hij kijkt me woest aan. ‘Dat heb ik nie gezegd,’ zeg Ik, ‘daarvoor ken ik um nie Goed genoeg. maar als mun Manier van lesgeven je nie Bevalt, ut is un vrij land, Trainers genoeg.’ ‘Klootzak,’ zegt de man En hij loopt boos weg. Ik richt mun blik naar de Jongens Heb zin om dur op los Te slaan.
Zinloos Ik zit met un kennis Aan de bar. Hij woont in utzelfde Dorp als waar ik woon. Hij heeft dezelfde Voornaam als ik. We zien elkaar geregeld In de plaatselijke kroeg Maar nu zitten we in mun Stamkroeg in venray. We hebben ut over holisme En de perfectie van un Boomblad en Dat de mens nie meer is dan De muis. Un zinloos maar interessant Gesprek. Dan zegt un andere kroegtijger: ‘TWEE ELIANS AAN DE BAR! DAS UN UNICUM!’ Ik kijk de kroegtijger aan. Hij vindt zichzelf vreselijk Intelligent. Hij heeft un euforische Grijns op zun bakkes. Alsof ie iets heeft verteld Wat er toe doet. Ik zeg: ‘Ut zou un unicum zijn Als er zes elians zaten Waarvan de helft vrouw.’ De kroegtijger glimlacht. Maar nie van harte. Ik richt me weer tot mun Plaatsgenoot. Ik vertel um over de Schoonheid van un Regendrop. En ook dat Doet er nie toe. 58
Groei Ze lopen de kantine in. De ene jongen is un Leerling van macallis De andere jongen ken Ik nie. Ik zit aan de bar en Lees de krant. De jongen die un Leerling van macallis Is zegt: ‘Elian, dit is hokon.’ En hij knikt naar de Jongen die ik nie ken. ‘Hokon wil je wat Vragen.’ Macallis had ut me Verteld. Un uitwisselingsprojekt Van school. Un noorse jongen. De nummer acht van Zun land tot en met Zestien. Ik leg mun krant op De bar. Ik zeg: ‘Ask.’ De jongen uit noorwegen Vraagt hoe goed ik Vroeger was. Ik vraag aan de jongen Uit noorwegen wat hij Met die vraag bedoelt. De jongen uit noorwegen Vraagt wat ik allemaal Gewonnen heb. 59
Ik vertel de jongen uit Noorwegen wat ik allemaal Gewonnen heb. De jongen uit noorwegen Doet iets met zun mond En kin en knikt met zun Hoofd. Alsof ie wil zeggen: ‘Das knap.’ De jongen uit noorwegen Zegt: ‘Cool.’ Dan verlaten de jongen Die un leerling van Macallis is en de jongen Uit noorwegen de kantine. Ze lopen naar de baan Waar macallis les staat Te geven. Macallis had me verteld Dat de jongen uit Noorwegen ook mee Mag doen. Ik steek un sigaret op En inhaleer. Dan loop ik naar ut Raam dat uitzicht biedt Op de trainingsbanen. Ik kijk. Ik rook mun sigaret. Inderdaad, de jongen Uit noorwegen is un Talent. Dan Begin ik me te Vervelen. Ik druk mun sigaret Uit
Loop terug naar mun Kruk Ga zitten En sla de krant weer Open: Ik heb niks meer Met prestaties.
Un gezellige rotzooi Dur werd op de deur geklopt. Ik liep naar de deur en dee de Deur open. De dame die mun vrouw zou Worden liep naar binnen. ‘Wat un klerezooi,’ zei de dame Die mun vrouw zou worden.
Rimpelig vel. Un kunstgebit. Aardbeienneus. ‘Hoe oud is ze dan?’ Zei de dame die mun Vrouw zou worden.
‘Wat is er gebeurd?’ zei ik.
‘Wie?’ zei ik, ‘die Werkster?’
‘Nee, hier,’ zei de dame die Mun vrouw zou worden, en Ze overzag de kamer.
‘Ja,’ zei de dame die Mun vrouw zou worden, ‘Die werkster.’
Ik woonde in un hotel. In un suite. De huur was hoog maar Ik werd er behandeld als Un rock star.
‘Twintig,’ zei ik.
Ook ik overzag de kamer. Vuilniszakken vol met Lege flessen. Asbakken vol met peuken. De vaat van un week in De gootsteen. Kleren her en der op de Grond. Un onopgemaakt bed. Un onopgemaakt alles Eigenlijk.
Ze ging zitten en stak un Sigaret op. Haar jas hield ze aan. Ik stond daar en zei:
‘Maak je nie druk,’ zei Ik, ‘morgen komt de Werkster.’ ‘Aha,’ zei de dame die Mun vrouw zou worden, ‘De werkster. is ze mooi, Die werkster?’ ‘Behoorlijk,’ zei ik. Ut mens liep tegen de Zestig.
‘Zozo,’ zei de dame die Mun vrouw zou worden, ‘Twintig.’
‘Waarom doe je je jas Nie uit? moet je weg Of zo?’ De dame die mun vrouw Zou worden nam un trek Van haar sigaret en keek Me in de ogen. Toen zei ze: ‘En jij bent zeker hier als De werkster komt schoon Maken. dan hoef je zeker Nie te werken.’ ‘Ja,’ zei ik, ‘dan ben ik hier, Maar hoezo hoef ik dan Zeker nie te werken?’ ‘Nou,’ zei de dame die mun
Vrouw zou worden, en ze Keek van me weg en naar Haar sigaret, ‘vorige week Wilde ik gaan stappen en Toen moest jij zo nodig Werken.’ Ik ging bij haar aan Tafel zitten. Ook ik stak un sigaret Op. Ik zei: ’Ben je ongesteld of zo.’ ‘Wat?’ zei de dame die Mun vrouw zou worden. Ogen die giftig vuur Schoten. ‘Vorige week moest ik Werken ja, en die werkster Komt om elf uur in de Ochtend en dan hoef ik Nog nie… ach barst, ik Ga ut nie eens uitleggen Ook.’ ‘Nee,’ siste de dame die mun Vrouw zou worden, ‘dat leg jij Nie uit nee. je vindt ut zeker Wel fijn om hier te zijn als De werkster komt schoon Maken.’ Ik keek de dame die mun Vrouw zou worden in de Ogen. Ik had geen zin in un Confrontatie. Ik nam un trek van mun Sigaret. Ik zei: ‘Die werkster, mara, is un Oud wijf van bijna zestig
Met rimpelig vel, un Kunstgebit en un Aardbeienneus. wat wil Je nou?’
Ik wilde bij die neus weg En leunde naar achter. Ik kreeg un pijnscheut In mun nek.
De dame die mun vrouw Zou worden stond met Un ruk van dur stoel op En drukte haar sigaret uit.
‘VAN DE WEEK SPRAK IK ISOLDE EN ISOLDE ZEI DAT ZE ZWANGER VAN JE IS!’
‘Un oud wijf van bijna Zestig met rimpelig vel Un kunstgebit en un Aardbeienneus? en daarnet Was ut nog un mooi jong Ding van twintig!’ Ik nam un trek van mun Sigaret. Ik wreef over mun gezicht En door mun haren. Ik zei:
De dame die mun vrouw Zou worden liet de Stoelleuningen los en Kwam overend. Ze stak un nieuwe Sigaret op terwijl ze me Giftig bleef aankijken. Ik ging weer rechtop Zitten. Ik wreef over mun Zere nek. Ik zei:
‘Dat was un geintje.’
‘Wie?’
‘HA!’ explodeerde de dame Die mun vouw zou worden, ‘UN GEINTJE! NOU MAAKT MENEER IN ENE GEINTJES!’
‘ISOLDE!’
‘Mara,’ zei ik, ‘echt, ut was un Geintje.’ De dame die mun vrouw zou Worden liep naar me toe en Boog zich over me heen. Haar handen rustten op de Stoelleuningen en haar neus Was vlak bij mijn neus. Ze ademde zwaar. Ze siste: ‘Weet je wie ik van de week Sprak? wil je weten wie ik Van de week sprak?’ Ik zei niets.
‘Who the fuck is…’ ‘ACH MAN! GA TOCH LEKKER NEUKEN MET JE WERKSTERTJE!’ De dame die mun vrouw Zou worden beende naar De deur en sloeg die hard Achter zich dicht. Ik drukte mun sigaret uit. Ik stond van mun stoel op En bevoelde mun zere nek. Ik overzag de kamer. Ik vond mun rotzooi un Gezelige rotzooi en morgen Kwam de werkster. Ik kende echt waar Geen isolde. 60
Stamkroeg De bardame vertelt Mij ut een en ander. We zijn de enige aanwezigen. Ik zeg zo nu en dan ‘uhu’ En ‘oh.’ Dan komt sjef binnen. Sjef is un man van Midden zeventig. Hij gaat naast me aan De toog zitten. Hij bestelt un jonge klare. De bardame en sjef beginnen un gesprek. Ik volg ut gesprek terwijl ik Mun ogen nie van sjef zun Gehoorapparaat kan Afhouden. Ut ding ziet er groot en Versleten uit. Ut gesprek tussen de bardame En sjef gaat over frans. Frans was un man van Midden zestig die vorig jaar In deze kroeg overleden is. Un gesprongen aorta. Ut bloed dreef over de vloer. Dan zegt de bardame Tegen sjef: ‘Ik wilde ut de vorige Keer nie vragen, maar Hoe is nu met je vrouw?’ Sjef vertelt de bardame Hoe ut met zun vrouw is. Dan zeg ik tegen sjef: ‘Wat mankeert je vrouw?’ ‘Slokdarmkanker,’ zegt Sjef, ‘maar ut zit aan de Binnenkant, das goed Te opereren.’ 61
Sjef drinkt zun glas leeg. Ik drink mun glas leeg. Dan komt er un man Binnen die ik nie ken. Un veertiger, schat ik. De man is un broodmagere Man. Hij zie slecht uit. De bardame en sjef groeten De man. De man zet un flesje Yogi drink op de bar. ‘Hoe is ut nu?’ zegt de Bardame tegen de man. ‘Wel goed,’ zegt de man, Alleen eten gaat nog Moeilijk, vandaar dit.’ De man wijst naar ut Flesje yogi drink. Dan draait de man de Dop van ut flesje en Neemt un slok. Sjef zegt: ‘Zullen we nog wat Drinken?’ ‘Nie voor mij,’ zeg ik, ‘ik Denk dat ik maar uns Opstap.’ Ik stap op. Eenmaal buiten steek Ik un sigaret op. Dan loop ik naar un Kroeg waar un wat Jonger publiek op afkomt.
Sprookje uit venray De overheid wilde meer Lesuren op de scholen. De leerlingen wilden Wat anders. De leerlingen waren Boos op de overheid Omdat de overheid Meer lesuren op de Scholen wilde. De leerlingen gingen Staken. De leerlingen kochten Eieren. Met de eieren togen De leerlingen naar Ut gemeentehuis. Daar scandeerden de Leerlingen leuzen. En de leerlingen gooiden De eieren tegen ut Gemeentehuis. Want de leerlingen Staakten. Toen was dur politie. De politie maakte Proces verbaal op. De politie deelde Boetes uit. Toen staakten de Leerlingen nie meer. De leerlingen gingen Weg. De politie ging weg. De rust was Wedergekeerd. Er was die dag weer Geleefd.
62
de Ouwe ronkerd Ik weet nog dat v En ik um gingen Ophalen. Ut was un kast Van un ding. Hij reikte tot aan Mun nek. We betaalden de 25 gulden en kregen um met moeite de auto in. Zes jaar lang was Ie un huisgenoot. Zes jaar lang was Ie un trouwe Huisgenoot. Hoe vaak ik wel Nie zijn deur heb Opengetrokken Om un fles wijn Te pakken. Al die nachten dat Hij me vergezelde Met zun gezellig Geronk. Gisteren legde ie Ut loodje. Dur klonk un Krakend geluid Gevolgd door un Knal. Dat was ut. Hij koelde nie Meer. Nu staat er un Nieuwe. Un kleine gnoom. Un lelijke gnoom. Dur is hier iets Veranderd in Huis. Voor altijd is dur Hier iets Veranderd in Huis: 63
Ik mis de Ouwe Ronkerd.
Sorry sorry Twee straaljagers scheren Laag over terwijl ik op ut Punt sta de kantine binnen Te gaan. Ik kijk omhoog en zie hoe De ene straaljager de Andere inhaalt. Ut geluid dat ze produceren Is oorverdovend. Dan zijn de straaljagers weg En ik loop de kantine in. Dur zit un man aan de bar En de man klampt me aan En de man zegt: ‘Sorry, sorry.’ En de man wijst met un Vinger naar boven en de Man glimlacht. Ik heb geen idee waar De man op doelt En dus zeg ik: ‘Uuh, ja.’ Ik loop bij de man Vandaan want ik Moet hoognodig Piesen. Eenmaal op ut toitlet Denk ik: “Maar natuurlijk, de man Zit ook bij de luchtmacht! De man voelt zich verbonden Met de mannen in de lucht! De man verontschuldigde Zich voor ut kabaal wat Zun kameraden Produceerden!” Ik glimlach en haal Mun piel uit mun Broek. Ik pies.
64
Familie V en ik zitten op De bank. We kijken teevee. Ik zap de zenders Af. V zegt:
Willemien is mun Oudste zus. Mun moeder geeft un Feest omdat ze tachtig Wordt. Ik zeg:
‘Hou us op met Dat gezap.’
‘V, nie om ut een of Ander, maar nu ben Jij aan ut zappen.’
We zijn bij mun Moeder. Mun moeder woont Daar met mun jongste Zus. Mun middelste zus is Dur ook. We gaan eten bij mun Moeder. Mun jongste zus zegt: ‘Elian, ik moet je wat Vragen.’ Ik geef de afstand Bediening van de Teevee aan v. Mun jongste zus zit Aan de eettafel. Mun middelste zus In un fauteuil. Mun moeder is even Bij de buren.
Mun jongste zus zegt: ‘Elian?’ Ik zeg: ‘Anna, ik ben geen Dansende beer.’ V geeft de afstand Bediening van de Teevee aan mij. Ik zap de zenders Af. Mun jongste zus Zegt: ‘Maar als ons Willemien dat nou Wil?’ Ik zeg:
‘Anna,’ zeg ik, ‘jij Moet me wat vragen.’
‘Anna, ik ben geen Dansende beer.’
Anna zegt:
V kijkt naar buiten. Mun middelste zus Kijkt naar ut teevee Scherm. Mun jongste zus zucht Zwaar en kijkt voor zich Uit. Dan zegt v:
‘Op mam haar feestje, Ons willemien had zo Gedacht, ze heeft un Gedicht geschreven, en Dan lezen wij met zun Vieren om en om dat Gedicht voor.’ 65
‘MOET JE KIJKEN! WAT UN MOOI BEEST!’ V kijkt naar buiten. Ook ik kijk naar Buiten. Un man met un Deense dog aan un Ketting. Ik denk na over Die ketting.
Done ‘Draag jij ze?’ zegt v. We lopen naar De balie. Ik heb vijf boeken Onder mun arm: Un biografie over Jean michel basquiat De nieuwste roman Van douglas coupland En drie boeken die v Heeft uitgekozen. Als we de balie naderen Zie ik de baliemedewerkster Praten met un man met un Bril op en de man snikt. Ik deponeer de boeken Op de balie. De man haalt met zun Linkerhand de bril van zun Neus en met zun rechterhand Wrijft ie zun ogen droog.
Vanuit mun ooghoek zie ik dat de Man weer snikt. Ik kijk naar v. V kijkt naar de grond. Dan komt un andere balie Medewerkster onze kant op. Ze heeft de situatie in de gaten. Ze pakt onze boeken en ze Doet wat ze moet doen. Als we naar de auto lopen Zegt v: ‘Wat erg he, die man.’ ‘Ja,’ zeg ik, ‘maar ik was blij Dat ie mij nie aansprak.’ ‘Dat begrijp ik,’ zegt v. We stappen in de auto. We rijden weg.
‘En ze sportte,’ zegt de man Terwijl ie de bril weer opzet, ‘En ze at gezond, en ze dronk Nie, en nu dit.’ ‘Ut is verschrikkelijk,’ zegt de Baliemedewerkster. Ik sta un meter van de twee Vandaan maar ik wend mun Blik zoveel mogelijk af. Ik peuter wat aan mun vingers. ‘En we hadden ut zo goed Samen,’ Zegt de man, ‘zo goed, en dat is Nu allemaal voorbij.’ 66
Gooiracket Ik kijk naar un dubbel op Baan een terwijl mun Leerlingen op de Kunstgrasbaan die naast Baan een ligt de door mij Opgedragen oefening doen. De dubbel op baan een Stelt nie veel voor. Vier kerels die meer Kabaal maken dan dat ze Tennissen. Een van mun leerlingen Is nie in vorm en gooit Geregeld met zun Racket.
‘Ut is toch mijn racket,’ Zegt de racketgooier.
Mun leerlingen:
De les gaat verder. Dan is de les voorbij.
Vier jongens van un Jaar of veertien. Ik geef ze un andere Opdracht en de Racketgooier blijft Maar met zun racket Gooien. Ergens interesseert me Dat geen bal. Ik heb geen ethische norm. Laat de atoombom maar Komen. Das mijn ethische norm. Alweer gooit de racketgooier Met zun racket. Ik moet wat volwassenen Noemen:
Daarin heeft ie gelijk. Ik weet dat ie er voor Gewerkt heeft. Ik zeg: ‘DAT MAG DAN WEL ZO WEZEN! MAAR HIER GELDEN MIJN WETTEN!’ Mijn wetten. Godallemachtig.
De racketgooier zegt: ‘Vorige week met de Competitie in deurne Wilde ik ook met mun Racket gooien. maar Toen heb ik gewacht Tot de kantwissel en Mun ouwe racket uit Mun tas gepakt en daar Mee gegooid.’ Fuck ethiek. Ik schaterlach. Dan zeg ik: ‘Zo moet je ut zien. Un tennisracket en un Gooiracket.’
Ingrijpen.
En ook hij schaterlacht.
Ik grijp in. Ik zeg:
Mun leerlingen verlaten De baan en ik kijk weer Naar de dubbel op baan Een.
‘Hou dat racket in je Klauwen en anders Rot je maar op.’ 67
Waarom kijk ik naar die Dubbel op baan een?
Day We lopen naar de Kantine. Dan zijn we in de Kantine. Ik leg mun racket Weg en we gaan Aan de bar zitten. Mun leerling heeft Zojuist zun tweede Les gehad; un Beginner. Mun leerling bestelt Un warsteiner. Ik un witte wijn. Mun leerling zegt:
Ik weet nie wat Ik moet zeggen. Ik zeg iets.
‘ZO! NOU BEN IK ZEKER WEL KLAAR VOOR WIMBLEDON!’ Mun leerling Grinnikt. Mun leerling zegt: ‘OF DENK JE DAT IK NOG MEER LES NODIG HEB?’ Mun leerling Grinnikt. Mun leerling zegt: ‘HOEVEEL MOET IK JE BETALEN OM DE US OPEN TE WINNEN?’ Mun leerling Grinnikt. Ik drink van mun Witte wijn. Ik kijk mun leerling Aan. 68
Moment Ze is veertien. Eens in de week heeft Ze priveeles van mij. Un onzeker kind. Nie gespeend van Talent. Maar geen groot Talent. Ze heeft alles over Voor haar sport. Ze denkt nog nie aan Uitgaan, aan jongens:
‘Wat zielig,’ zegt Zij.
Ze denkt nog dat Ze echt goed is.
en ik loop naar mijn kant van de baan.
Haar ouders Denken dat ook. Zij betalen mij. Un mens moet Leven.
Ut is un onzeker Kind.
Ik sla haar ballen aan Uit de ton. Dan valt er zomaar Ineens un enorme Kever vanuit de lucht Op haar helft van de Baan. ‘Oh jezus!’ zegt zij. ‘Was dat nou?’ zeg ik. Ut kind loopt naar de Kever. Ook ik loop naar de Kever. We staan beiden Gebogen over de Kever. Echt, un enorme Kever. De kever ligt op Zun rug en de Kever is dood. 69
‘Ja,’ zeg ik, En met mun racket Mik ik de kever van De baan. ‘Wat zielig,’ zegt zij. ‘Ik weet ut,’ zeg ik,
Over un goed jaar Zuigt ze vast piemels Af van jongens die nie Deugen. Ik sla haar ballen Aan uit de ton.
Afterlife Ik herinner me dat de Oom en tante uit Steenbergen op Visite waren en Op un zeker moment Stond ik met mun Oom buiten en Mun oom zei: ‘Je vader was un Jaar met je moeder Getrouwd en ik nam Hem mee naar un Bepaalde straat En we gingen un Huis binnen en ik Betaalde en toen We buiten kwamen Zei je vader “Dankewel janus.” Ik was dertig en Mun vader was Net un jaar dood. Ik wilde helemaal Nie weten wat mun Oom vertelde. En ergens ook Weer wel.
70
Onze boom We liepen naar binnen. Ik legde de bibliotheek Boeken op tafel. V sloot de deur. We gingen zitten. Ut stormde. De wind huilde. Ut was vier uur S’middags en ut keek Pikkedonker. Toen zei v: ‘Oh nee, daar gaat Onze boom!’ Ik keek door ut Raam naar buiten. De grote wilg in De achtertuin viel Heel traagjes (Wat raar, dacht ik, Hij valt traagjes) Naar rechts en Kwam met un plof Neer op de schuttingen Van de buurman en de Achterburen. We liepen de Achterdeur uit. De wilg was bij de Wortels afgeknapt. ‘Naar binnen,’ zei ik, ‘Kom.’ Eenmaal binnen zei V: ‘En nu?’ ‘Even naar de buurman En de achterburen, lijkt Me.’ 71
We trokken onze Jassen aan. We liepen de voordeur Uit. De wind blies ons zowat Van de straat. Ik pakte v dur hand. V drukte op de bel van De buurman. Die dee open.
De man had liggen Slapen op de bank En werd langzaam Wakker. Un jongen van un Jaar of veertien. Achter un computer.
‘Sjesus,’ zei de buurman, ‘Wat un gevaarte, moet Je komen kijken.’
V legde ut uit.
We liepen met de buurman Mee. We liepen zijn achterdeur Uit. We keken naar de wilg. We liepen terug de Woonkamer in. V keek sipjes. Ik wist nie wat ik zeggen Moest.
‘Wat is dur gebeurd?’ Zei de jongen.
‘Ach,’ zei de man, die Overeind kwam en Door zun ogen wreef, ‘Dat soort dingen Gebeuren nu eenmaal.’ De vrouw liet ons uit. Un enorme windvlaag. Ik pakte v dur hand. Eenmaal binnen stond Ik voor ut raam. V stond naast me.
‘Ut komt wel goed,’ zei De buurman, ‘zit er maar Nie over in.’
‘Onze boom,’ zei v.
Hij liet ons uit. Un nieuwe windvlaag. V pakte mun hand. We liepen naar de Achterburen. V belde aan. Un vrouw dee open. V vertelde wat dur Gebeurd was.
‘En hoe moet ut nou Met de tortels,’ zei V.
‘Echt waar?’ zei de Vrouw, ‘we hebben Niets gemerkt.’ De vrouw liet ons Binnen.
‘Ik weet ut,’ zei ik.
‘De tortels?’ zei ik. ‘Die in de boom Woonden,’ zei v. We keken naar buiten. V pinkte un traan weg. Ik legde un arm om dur Schouder en drukte haar Tegen me aan.
Onze boom. De tortels. Godverdomme.
Gewoon door De telefoon gaat.
‘Is ut druk?’
Ik geef de telefoon aan v.
‘Om elf uur?’ zegt v, wie zou dat nou zijn?’
‘Ach, druk,’ zegt macallis, ‘Un man of honderdvijftig.’
‘Wat was dat?’ zegt v.
V neemt op.
‘Zo,’ zeg ik, ‘das druk.’
‘Macallis,’ zegt ze, ‘Voor jou.’
‘Maar luister even.’
‘Dur is vanmiddag iemand Onwel geworden bij ons op De baan en hij is naar huis Gegaan en daar in elkaar Gezakt en overleden.’
‘Amigo,’ zeg ik.
‘Wie is dur allemaal van De club?’ zeg ik.
‘Ja, met mij,’ zegt Macallis.
‘Elian,’ zegt macallis. ‘Luister nou.’
‘Veertig jaar,’ zeg ik, ‘vier Kinderen.’
Ik kan um nauwelijks Verstaan.
‘Okee,’ zeg ik.
‘Mijn god,’ zegt v, ‘en Nu?’
‘Waar zit je,’ zeg ik, ‘Ik kan je nauwelijks Verstaan.’ ‘Wacht,’ zegt macallis, ‘Ik loop even naar De kleedkamer.’ Ik hoor un hoop gebonk Wat op muziek lijkt. Ik hoor un heleboel Stemmen. Dan hoor ik even niets. Dan hoor ik macallis. ‘Hallo?’ ‘Ja, waar zit je, man?’ ‘In de schaapskooi. Op de feestavond Van de venray open.’ ‘Ach, natuurlijk,’ zeg ik, ‘Is ut leuk?’ ‘Ja,’ zegt macallis, ‘Maar luister even.’
‘Vanmiddag werd iemand Bij rodhe onwel en hij is Van de baan gestapt en Naar huis gegaan en daar Is hij in elkaar gezakt en Overleden.’ ‘He?’ zeg ik, ‘wie dan?’ ‘Iemand van tcv,’ zegt Macallis, ‘sjaak van antum, Misschien ken je um wel. Hij heeft jarenlang in oirlo Gevoetbald en…’
‘Mijn god,’ zegt v.
‘Weet ik veel,’ zeg ik, ‘de Finales morgen zijn Afgelast.’ ‘Ja, begrijpelijk,’ zegt v. ‘Kut,’ zeg ik, ‘en ik had me Dur zo op verheugd om Daar un biertje te gaan Drinken.’ ‘Dan ga je toch naar de Kroeg,’ zegt v.
‘Ik ken um,’ zeg ik.
‘Ja, hier zeker,’ zeg ik.
‘Veertig jaar’ zegt macallis, ‘Vier kinderen.’
‘Nee,’ zegt v, ‘naar je Stamkroeg. ik breng je Wel.’
‘En ut feest gaat gewoon Door?’ zeg ik. ‘Ja,’ zegt macallis, ‘maar de Finales morgen nie. daarvoor Bel ik je eigenlijk. anders zou Je voor niks komen.’ ‘Nou, bedankt,’ zeg ik.
Ik kom omhoog uit Mun fauteuil En geef haar un kus. Dan ga ik weer Zitten. We kijken teevee.
‘Echt waar?’ zeg ik. ‘Tuurlijk,’ zegt v, ‘en Dan neem je lekker un Taxi terug.’ ‘Wat ben je toch un Schat,’ zeg ik. 72
Ut telefoonnummer van sinterklaas Mun boodschappen zijn Onder de snelbinder Gepropt en ik rits mun Jaszak open om mun Fietssleutel te pakken. Rechts van de draaideur Van de supermarkt leunt Un jongen van un jaar Of twaalf tegen de muur En hij eet chips uit un Grote croky zak. Un vrouw die met un Meisje van un jaar of vier Via de draaideur de Supermarkt verlaat schopt Ut meisje hard tegen haar Rechterkuit en zegt: ‘KUN JIJ JE GODVERDOMME DAN NOOIT GEDRAGEN? DALIJK GA JE METEEN NAAR JE KAMER! EN BLIJF DAAR MAAR ZITTEN! EN SINTERKLAAS? DIE BEL IK OP! DAT IE NIE HOEFT TE KOMEN! LEER MAAR US TE LUISTEREN!’ Ut meisje van un jaar of Vier begint te huilen. De vrouw pakt ut meisje hardhandig bij de arm en Zegt: ‘LEER JIJ MAAR UNS UN KEER LUISTEREN!’ Ik kijk naar de jongen van Un jaar of twaalf die tegen De muur van de supermarkt Leunt en chips eet uit un Grote croky zak. De jongen eet op zun Gemakkie verder. 73
Dan pak ik mun Fietssleutel en Ik steek um in Ut slot. Ut is 4 december 2007.
Genade Broeierig, zweterig Zomerweer. Maar ik heb un Geweldige fietstocht Achter de rug. Ik zag un buizerd un Hermelijn grijpen En de buizerd trok Met een haal van zun Snavel de keel van de Hermelijn aan flarden. Soms is de natuur Genadig. Ik stal mun fiets En loop ut terras op. Ik zag de bui al hangen. Letterlijk. De banen zijn veranderd In un zwembad. Dan hoor ik geluiden Vanuit de ballonhal. Dat verbaast me. Ik loop richting kantine. Daar zit un dame van mijn Leeftijd met un meisje van Un jaar of zes. De dame leest un magazine. Ut meisje kijkt wezenloos Voor zich uit. Als ik vlak bij hen ben Luister ik nog us. Ja, dur wordt getennist In de hal. Ik zeg tegen de dame: ‘Is macallis in de hal Bezig?’ ‘Ja,’ zegt de dame En ze verdiept zich weer In haar magazine. Ut meisje kijkt naar de Tattoo’s op mun onder Armen. Dan komt macallis de
Hal uit. Achter hem volgen kinderen Van un jaar of acht. Een van de kinderen Loopt naar de dame die Ut magazine aan ut Lezen is. Ut kind zegt: ‘Mama, ut is zo heet!’ ‘Ik weet ut, schat,’ zegt De dame, en ze leest verder In dur magazine. Ut meisje wat langs haar Zit kijkt weer wezenloos Voor zich uit. Macallis zegt tegen mij: ‘Heet daarbinnen!’ Als de kinderen water Hebben gedronken Gaat macallis weer Met de meute de hal In. Ik ga bij de dame die Ut magazine aan ut Lezen is aan tafel Zitten. Ik zeg: ‘Ga je nie naar je Dochter kijken?’ ‘Veels te heet,’ zegt De dame, zonder Van haar magazine Op te kijken. Die buizerd trok Echt waar met Een haal van zun Snavel de keel Van de hermelijn Aan flarden. 74
Sint nicolaas Ik kende um van Plaatjes en van Wat mun moeder Er over verteld Had. We hadden nog Geen teevee. Ik was vier jaar. Sint nicolaas kwam De klas binnen en Ik zag ut direkt. De baard was nie Echt. Die baard was nie Van mensenhaar. Dat zag je gewoon. En de donkere Huidskleur van de Pieten was ook nie Echt. Ook dat zag je Gewoon. Ik begon me Ongemakkelijk te Voelen. De andere kinderen Zaten vol fascinatie Te kijken. Ik dacht:
Wel echt was. Ik begon me steeds Ongemakkelijker te Voelen. Toen: Gooiden de pieten Pepernoten de klas In. Ik dacht: Dit begrijp ik nie. Als ze pepernoten Willen geven dan Kunnen ze die toch Gewoon geven? De hele klas sprong Van de stoel Wierp zich op de vloer En verzamelde pepernoten. Ik bleef zitten waar ik zat. Ik hield nie van pepernoten. Een van de pieten kwam Naar me toe Boog voorover en zei:
Deze kinderen weten Iets wat ik nie weet.
‘WAAROM BLIJF JIJ OP JE STOEL ZITTEN?’
Dat vond ik erg. Ik wilde weten Wat de andere Kinderen wisten.
‘Ik hou nie van pepernoten,’ Zei ik.
Toen zag ik un Stukje wit in de Nek van een van De pieten. Ik kon nie met Zekerheid zeggen Of dat stukje wit 75
De piet sloeg met zun roe Drie keer op mun tafeltje En liep weg. Ik wist waar die roe voor Diende Maar ik begreep nie Waarom de piet er drie keer Mee op mun tafeltje sloeg.
Toen waren alle pepernoten Geraapt en de kinderen aten De pepernoten. Ik vroeg me af waarom ik Voor ut eten altijd mun Handen moest wassen. Toen begon sint nicolaas Te praten. Hij zat in un stoel en hij Had un groot boek Opengeslagen. ‘ELIAN,’ bulderde ie, ‘KOM US EVEN BIJ DE SINT OP SCHOOT!’ Ik schrok me kapot. Ut klonk nie als un Uitnodiging. Toch stond ik van Mun stoeltje op en Slofte naar de sint. Ik dacht aan de plaatjes En aan wat mun moeder Er over verteld had. Ik klom bij de Sint op schoot. Ik was vier Jaar.