De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid: de praktijk Onderdeel: Strategie en werkwijze Dit katern is geschreven door: Gerard J.J.J. Heetman en Bob Vermaak
Vakmedianet
Alphen aan den Rijn 2013
Samenstellers en uitgever zijn zich volledig bewust van hun taak een zo betrouwbaar mogelijke uitgave te verzorgen. Niettemin kunnen zij geen aansprakelijkheid aanvaarden voor eventueel in deze uitgave voorkomende onjuistheden.
© 2013 Vakmedianet, Alphen aan den Rijn Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, in fotokopie of anderszins zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m 16m Auteurswet 1912 j°, besluit van 27 november 2002, Stb. 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (Postbus 3060, 2130 KB). Correspondentie inzake overneming of reproductie richten aan: Vakmedianet, Postbus 4, 2400 MA Alphen aan den Rijn.
1
Inhoud
Inhoud
1
Inleiding
2
Praktijkervaringen
3
Medezeggenschap uit overtuiging?
4
Faciliteiten voor de medezeggenschap
5
Doelstelling ondernemingsraad en opbouw van de WOR
6
Politieke besluitvorming en politiek primaat
7
Instemmingsrecht en primaat van het GO
8
De structuur van de medezeggenschap
9
Geschillen
84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013
2
Inhoud
10
De Bedrijfscommissie voor de Overheid
11
Scholing OR-leden Bijlage 1 Model convenant gemeente en ondernemingsraad Bijlage 2 Voorbeeld: artikel 24-overleg Bijlage 3 Ongevraagd advies (in het kader van artikel 23 van de Wet op de Ondernemingsraden) Over de auteurs
84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013
De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid: de praktijk
1
3
Inleiding De Wet op de Ondernemingsraden (WOR) bepaalt dat een ondernemer die een onderneming in stand houdt waarin in de regel ten minste 50 personen werkzaam zijn, in het belang van het goed functioneren van die onderneming in al haar doelstellingen, verplicht is om ten behoeve van het overleg met en de vertegenwoordiging van de in de onderneming werkzame personen een ondernemingsraad (OR) in te stellen. Een ondernemer kan ook bij een geringer aantal werknemers een OR instellen. Zo hebben de sociale partners in de sector gemeenten afgesproken dat gemeenten al bij een aantal van 35 medewerkers die verplichting hebben. Sinds 5 mei 1995 is het overgrote deel van de overheid gebracht onder de werking van de Wet op de ondernemingsraden (WOR). Het overgrote deel, omdat de sectoren onderwijs, defensie en rechterlijke macht toen nog uitgezonderd waren. Inmiddels zijn ook binnen de rechterlijke macht ondernemingsraden gevormd en kan binnen het hoger onderwijs gekozen worden voor medezeggenschap op grond van de WOR of volgens de bestaande structuur. Voor scholen die vallen onder de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Experimentenwet onderwijs is sinds 13 december 2006 de Wet medezeggenschap op scholen van kracht. Defensie blijft onder het eigen medezeggenschapsregime dat is gebaseerd op het Besluit medezeggenschap Defensie 2008. Naast de instelling van ondernemingsraden, groepsondernemingsraden, centrale ondernemingsraden, departementale ondernemingsraden en onderdeelcommissies, heeft het ook geleid tot de instelling van een nieuw instituut voor de overheid: de Bedrijfscommissie voor de Overheid. Deze commissie bestaat uit vertegenwoordigers van werkgeversen werknemersorganisaties en heeft als taak te bemiddelen tussen bestuurder en OR als er een verschil van mening is over bijvoorbeeld een artikel uit de WOR. Op deze commissie, de toepassing in de praktijk, het politiek primaat, de relatie tussen Georganiseerd Overleg (GO) en OR en andere belangrijke elementen uit de medezeggenschapspraktijk bij de overheid zal in deze publicatie worden ingegaan.
84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013
4
De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid: de praktijk
2
Praktijkervaringen De overheid mag zich er vrijwel zeker op beroepen de bedrijfstak te zijn met de hoogste dichtheid aan ondernemingsraden. Voor een deel is dit te verklaren uit de aard van de bedrijfstak die, waar wet- en regelgeving een groot deel van de activiteiten bepalen, zich ook zelf in hoge mate zal houden aan die wet- en regelgeving. Daardoor is massaal gehoor gegeven aan de instellingsplicht. Bovendien was de medezeggenschap al zeer vertrouwd, omdat men de dienstof medezeggenschapscommissies (DC/MC) kende. Daarnaast hadden overheidsorganisaties altijd al het overleg met personeel dat lid is van een vakorganisatie over (een deel van) de arbeidsvoorwaarden in de vorm van een Bijzondere Commissie (BC) of een commissie voor Georganiseerd Overleg (GO). De BC’s en GO’s ontlenen hun bestaansrecht aan de Ambtenarenwet en de rechtspositieregelingen voor de diverse overheidssectoren. De doelstelling van de naast elkaar bestaande OR en BC/GO is echter verschillend: de OR vertegenwoordigt de werknemers in de organisatie in het overleg met de ondernemer met betrekking tot het goed functioneren van de onderneming in al haar doelstellingen, zoals in artikel 2 van de WOR is te lezen. De BC’s en GO’s behartigen de belangen van de werknemers in het kader van het arbeidsvoorwaardenbeleid en hebben een taak bij reorganisaties en fusies. Het GO bepaalt bijvoorbeeld welke functiegroepen boventallig worden en om hoeveel FTE dat gaat. Dat daar raakvlakken zijn en soms misschien zelfs een overlapping dreigt, is vanzelfsprekend. Dat laatste tracht de WOR echter te voorkomen. In de praktijk zien we dat bij gemeenten de overlap en het scheiden van taken lastiger is dan bij de Rijksoverheid. Alhoewel OR-en van Zelfstandige bestuursorganen (ZBO) het ook lastig vinden om te weten wat ze aan een GO hebben. Veel ondernemingsraden en GO’s leggen een taakverdeling vast in een zogenaamd convenant. Verder in deze publicatie zal alleen nog gesproken worden over het GO. Mutatis mutandis kan dan ook BC gelezen worden. Daarnaast zal voornamelijk gesproken worden vanuit de ondernemingen in de gemeentelijke sector, maar ook hier geldt dat mutatis mutandis ook gelezen kunnen worden de sectoren politie, provincies, rijk of waterschappen. 84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013
5
De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid: de praktijk
3
Medezeggenschap uit overtuiging? Eind 1996 had zo’n driekwart van alle overheidsondernemingen één of meer ondernemingsraden ingesteld en daarnaast soms meerdere onderdeelcommissies of groeps-, centrale of departementale ondernemingsraden. Uit het jaarverslag 2012 van de Bedrijfscommissie voor de Overheid blijkt dat bij de sectoren Gemeenten, Politie1, Provincies, Rijk, Waterschappen en daaraan verbonden organisaties 1509 ondernemingsraden (enkelvoudige, gemeenschappelijke en centrale) zijn geregistreerd. Daarnaast zijn bij deze bedrijfscommissie 9 personeelsvertegenwoordigingen (PVT’s) en 11 ondernemingsraden geregistreerd uit zogenaamde B3-instellingen en het onderwijs. Sector
Ondernemers
Ondernemingen
OR-en/ GO/GOR/ COR
PVT’s
Gemeenten Politie Provincies Rijk* Waterschappen ZBO’s Regionale samenwerkingsverbanden Rijk/ Prov/Gemeenten Regionale samenwerkingsverbanden Gemeenten Regionale samenwerkingsverbanden Provincies B3 Onderwijs Onbekend** Totaal
682 30 30 37 49 69 7
896 33 32 387 49 87 7
843 34 25 405 47 81 7
5
56
56
52
1
4
4
4
−
4 5 0 973
4 8 0 1563
2 9 0 1509
2 − − 9
1 −
* Formeel is de Staat der Nederlanden de enige ondernemer in de sector Rijk. De werkzaamheden van het Rijk en de daarmee samenhangende medezeggenschap zijn verdeeld over de verschillende departementen; eventueel is er tevens een opsplitsing binnen het departement gemaakt. In het totaal staan er 37 ‘subondernemers’ geregistreerd bij de Bedrijfscommissie. ** Het betreft ondernemers, die een reglement hebben ingediend, maar nog geen aanvullende informatie hebben verstrekt over de sector.
1 Vóór de vorming van de Nationale Politie.
84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013
6
De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid: de praktijk
Op 13 februari 2001 zond de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het kabinetsstandpunt over de evaluatie van de invoering van de WOR bij de overheid naar de Tweede Kamer.1 Op basis van een eind 1999/begin 2000 uitgevoerd empirisch onderzoek kan worden geconcludeerd dat de WOR zich over het algemeen goed genesteld heeft binnen de overheid: OR-leden, WOR-bestuurders en achterban hebben over het algemeen positieve ervaringen over de medezeggenschap nieuwe stijl. Zelfs het onderwerp van gesprek bij veel deskundigen ‘het primaat van de politiek’ blijkt in de praktijk niet te leiden tot grote moeilijkheden. In ieder geval leidde de jurisprudentie over dit thema volgens het kabinet niet tot een aanpassing van de WOR. In de sector Gemeenten kwam in april 2001 een einde aan een langjarig onderzoek over de periode 1996-2000 door de afdeling sociale psychologie van de Vrije Universiteit Amsterdam. Ook hieruit blijkt dat de WOR in de gemeenten zijn plek gevonden heeft. In het rapport Negen keer WOR, samenvatting en aanbevelingen2 worden de ervaringen kort weergegeven en de verbeterpunten voorzien van aanbevelingen voor OR, werkgevers en sociale partners. Zowel onder werkgevers als werknemers heerst tevredenheid, is er een redelijk hoge mate van wederzijds vertrouwen en blijkt tijdens reorganisatieprocessen de liefde enigszins te bekoelen. De ervaringen van te late advies- of instemmingsaanvragen en te weinig informatie blijken dezelfde te zijn als reeds jaren in de marktsector worden waargenomen. Landelijke verkiezingsdag De sector gemeenten kent sinds 1996 de driejaarlijkse landelijke OR-verkiezingsdag op de derde woensdag van maart. In 2011 vond deze voor de zesde keer plaats. In 2014 zal deze dag opnieuw plaatsvinden, maar vanwege de gemeenteraadsverkiezingen eenmalig op de vierde woensdag van maart. Het A+O-fonds Gemeenten organiseert deze dag en voorziet ondernemingsraden vooraf per fase van het voorbereidingsproces van passende informatie, te beginnen bij het overleg met de ondernemer over de datum van de verkiezingen en eindigend met een centrale verzameling en bekendmaking van de verkiezingsuitslagen. Het informatiemateriaal bestaat 1 Kamerstukken II 27 610, nr. 1. 2 Den Haag, A+O-fonds gemeenten.
84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013
De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid: de praktijk
7
uit een kalender, flyers voor de kandidaatstelling, verkiezingsposters zowel voor algemeen gebruik als toepasbaar voor kandidaten, oproepen voor de verkiezingen. Ook wordt een WOR-vragenboek uitgegeven met veelgestelde vragen over de verkiezingen en het modelreglement voor de o verheid. Gemeenten zijn vrij aan deze dag deel te nemen. Wanneer de zittingstermijn van de OR inmiddels in een ander ritme terecht is gekomen (door bijvoorbeeld een herindeling of reorganisatie), dan is het mogelijk toch weer in het landelijke ritme mee te gaan lopen. Analyse verkiezingen Sinds 2002 analyseert het onderzoeksbureau ITS uit Nijmegen de verkiezingen. Daaruit zijn de volgende tendensen zichtbaar:1 Het aantal OR’en met meer kandidaten dan zetels is in de loop van de afgelopen 15 jaar gehalveerd van ruim 80% in 1996 naar (amper) 40% bij de laatste 3 verkiezingen. Bij de laatste verkiezingen (2011) is het aantal OR’en met meer kandidaten dan zetels weliswaar wat kleiner dan bij de voorlaatste verkiezingen (2008), maar daar staat tegenover dat bij de laatste verkiezingen ook het aantal OR’en met minder kandidaten dan zetels duidelijk minder groot is dan bij de voorlaatste verkiezingen. De daling van het aantal OR’en met meer kandidaten dan zetels zit volledig bij de OR’en die niet meededen aan de landelijke OR-verkiezingsdag. Bij de OR’en die wel meededen aan de landelijke OR verkiezingsdag was in bijna de helft van de gevallen sprake van echte verkiezingen en dat is meer dan in 2005 (41,8%) en in 2008 (40,6%). Het opkomstpercentage bij de eerste landelijke OR- verkiezingen van 1996 was 81%. Bij de tweede landelijke OR-verkiezingen in 1999 daalde dit naar 74%. Bij de derde landelijke OR-verkiezingen was het opkomstpercentage 72%. Ook bij de verkiezingen van 2005 was de opkomst 72%. Bij de OR-verkiezingen van 2008 was de opkomst 69% en in 2011 72,3%. De opkomst bij de OR-verkiezingen blijft evenwel op een hoog niveau. 1 Ondernemingsraden in Nederlandse gemeenten, 5 keer OR-verkiezingen onder het WOR-regime, Nijmegen, juli 2008.
84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013
8
De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid: de praktijk
Op basis van deze uitkomsten kan men concluderen dat de animo voor het OR-lidmaatschap zich vanaf 2002 lijkt te stabiliseren. Het beeld bij de verschillende OR’en is weliswaar zeer uiteenlopend, maar per saldo lijkt de animo van medewerkers van gemeenten om zich kandidaat te s tellen voor de OR niet meer verder af te nemen. En ook het opkomstpercentage bij de verkiezingen is stabiel. De voorzitters/secretarissen van OR’en zijn vrijwel unaniem van mening dat het tijdsbeslag van het OR-werk 85% (2008: 88%) een belemmering vormt voor mensen om zich kandidaat te stellen voor de OR. Dit heeft tot gevolg dat de reguliere functie in de knel komt 83% (2008: 87%), Andere, door een deel van de voorzitters/secretarissen genoemde, belemmeringen zijn: − kans op spanning met collega’s: 27% (2008: 37%); − onvoldoende compensatie van extra inzet: 26% (2008: 35%); − conflicten/problemen met leidinggevenden: 27% (2008: 33%); − onvoldoende deskundigheid: 29% (2008: 28%).
4
Faciliteiten voor de medezeggenschap De WOR bevat ook een aantal bepalingen die het de leden van de OR en de commissies mogelijk moet maken hun werk te doen. Op de eerste plaats is het van belang dat de WOR bepaalt dat de OR-leden en commissieleden tijdens werktijd moeten kunnen vergaderen1, dat zij daarnaast die vergaderingen in werktijd moeten kunnen voorbereiden en ook met elkaar overleg moeten kunnen voeren buiten de OR- en de overlegvergadering of met externe adviseurs2. Ook moeten zij hun achterban kunnen raadplegen en eventueel tijdens werktijd personeelsbijeenkomsten kunnen organiseren.3 Uit deze wettelijke rechten vloeit de stelling voort: OR-werk = werk. 1 Artikel 17, tweede lid, WOR. 2 Artikel 16 en 18, eerste lid, WOR. 3 Artikelen 17, eerste lid, en 18, tweede lid, WOR. Het minimum aantal uren is zestig, wat gemiddeld neerkomt op 1,5 uur per week. In de praktijk liggen de afspraken aanzienlijk hoger en is er ook vaak een verschil in beschikbare uren voor de voorzitter en de secretaris enerzijds en de andere leden van de OR.
84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013
De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid: de praktijk
9
De praktijk laat zien dat OR-leden het nog steeds lastig v inden intern te ventileren dat OR-werk ook werk is. Zorgen dat dit permanent op de agenda van het overleg met de bestuurder staat én goed contact met de achterban dragen bij aan het besef binnen de organisatie dat OR-werk ook zeer nodig is en daarmee bijdraagt aan de organisatie en het w elzijn van de medewerkers. De WOR bepaalt ook dat de OR- en commissieleden de beschikking moeten kunnen hebben over v ergaderfaciliteiten en gebruik kunnen maken van apparatuur en andere kantoorfaciliteiten.1 De medezeggenschap van een o nderneming is ermee gediend als de OR- en commissieleden scholing ontvangen om hun werk goed te kunnen doen.2 Ondernemingsraden bij de overheid hebben in de regel méér faciliteiten dan in de WOR als minimum omschreven staat. De ondersteuning van een ambtelijk secretariaat bijvoorbeeld is namelijk niet in de WOR verankerd. Ook hebben de OR-leden bij de overheid meer uren aan vrijstelling dan de WOR voorschrijft. De WOR gaat er van uit dat de ondernemer en de OR samen afspraken maken over de faciliteiten van de medezeggenschap. Wanneer er een overeenkomst is, is ook in het belang van de OR- en commissieleden dat deze afspraken breed bekend zijn in de onderneming, zowel bij de leidinggevenden als bij de collega’s. Voor de werktijd die besteed wordt aan activiteiten buiten de OR- en overlegvergaderingen zelf, heeft de wetgever een minimum aan tijdfaciliteiten in de WOR opgenomen. De afspraken hierover worden vastgelegd in het eerdergenoemde convenant. OR-convenant De sociale partners in de sector gemeenten verenigd in het Landelijk Overleg Gemeentelijke Arbeidsvoorwaarden (LOGA) hebben in de CAO 2007-2009 de volgende afspraken gemaakt die is uitgewerkt in de Collectieve Arbeidsvoorwaarden Regeling voor de sector Gemeenten (CAR). In bijlage 1 vindt u een voorbeeld.
1 Artikel 17, eerste lid, WOR. 2 Op grond van artikel 18, tweede en derde lid, WOR voor OR-leden 5 dagen per jaar; voor commissieleden 3 dagen per jaar en voor OR-leden die teven commissielid zijn 8 dagen per jaar.
84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013
10
De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid: de praktijk
Medezeggenschap Partijen hechten belang aan goede medezeggenschap in de gemeentelijke sector. De belangstelling voor medezeggenschap blijft ondanks allerlei stimulerende activiteiten afnemen. Partijen zijn daarom overeengekomen dat gemeentelijke werkgevers aan het begin van iedere zittingsperiode een convenant sluiten met de OR waarin onder meer de benodigde inzet voor het OR-werk, de compensatie daarvoor en het (maximale) aantal zittingstermijnen worden opgenomen. Conform artikel 18 van de WOR wordt de tijd vastgesteld, die OR- en OC-leden redelijkerwijs nodig hebben voor hun medezeggenschapswerk. In het convenant spreken bestuurder en OR af op welke manier de individuele leden in staat worden gesteld deze tijdsbesteding te combineren met hun functie. Mogelijkheden hiertoe zijn onder meer een tijdelijke uitbreiding van de formatie van de organisatorische eenheid waar het OR-lid werkzaam is, of het met gebruikmaking van artikel 2:7a CAR verruimen van de arbeidsduur van individuele OR-leden tot maximaal 40 uur per week, indien en voor zover de bezetting van de afdeling in relatie tot het werk dat nodig maakt. Verder zijn LOGA-partijen van mening dat de werkgever een verantwoordelijkheid heeft in het functioneren van de OR en daarom een taak heeft in het stimuleren van deelname aan de medezeggenschap. De medezeggenschap kan worden bevorderd door het waarderen van de competenties die medewerkers door het OR-werk ontwikkelen en het belonen daarvan in de jaarlijkse beoordelingsgesprekken. Het functioneren in de medezeggenschap op zich kan niet leiden tot een slechte beoordeling. Het College voor Arbeidszaken (CvA) heeft gemeenten er in een ledenbrief 1 op gewezen dat de werkgever medewerkers in het kader van het o ntwikkel- en loopbaanbeleid kan stimuleren om zich ter beschikking te stellen voor OR-werk. 1 ‘Medezeggenschap en loopbaanbeleid’, d.d. 27 maart 2008, kenmerk ECCVA/U200800441, CVA/LOGA 08/16, Lbr. 08/050. Uit: Onderhandelaarsakkoord CAO sector Gemeenten 2007-2009.
84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013
11
De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid: de praktijk
Voor deze passage uit het CAO-akkoord 2007-2009 zijn meerdere redenen te bedenken. Echter de praktijk wijst uit dat als ondernemingsraden in staat zijn aan organisatie en het welzijn van medewerkers te laten zien wat hun toegevoegde waarde is, dit bijdraagt aan de populariteit van de medezeggenschap. Daar waar OR-en echt ‘1-op-1 contact’ hebben met hun collega’s neemt het aantal verkiesbare per verkiezing toe. Om dit te kunnen doen, hebben OR-leden faciliteiten nodig die het contact met de achterban ook ondersteunen. De CAO-partijen spreken ook over ‘redelijkerwijs’. Het geven van invulling aan de term ‘redelijkerwijs’ in het convenant is aanbevelenswaardig (net als de term ‘belangrijk’). Voor de sector gemeenten is een model ontwikkeld voor een convenant met de OR. De digitale versie daarvan is opgenomen als bijlage bij een brief aan de leden van het LOGA.1 De tekst van het convenant is ook als bijlage bij deze publicatie opgenomen. Er kunnen zowel onderdelen uit worden weggelaten als worden toegevoegd. Tabel 6.4. Afspraken met de werkgever over het OR-werk
− afspraak over (maximaal) aantal zittingstermijnen − afspraak dat OR-werk als regulier werk wordt erkend − afspraak over hoeveelheid tijd die beschikbaar is voor OR-werk − afspraak over hoe OR-leden in staat worden gesteld om OR-werk te combineren met reguliere werk
ja, in kader convenant
ja, maar niet in kader convenant
ja, maar onbekend in welk kader
totaal (n = 169)
23%
5%
6%
100%
47%
25%
14%
100%
68%
16%
11%
100%
34%
21%
12%
100%
In de brief ‘Medezeggenschap en loopbaanbeleid’ schreef het College voor Arbeidszaken (CvA)2. “De leden van de ondernemingsraad krijgen door het informatierecht, overlegrecht, het adviesrecht en het instemmingsrecht medezeggenschap in het functi1 ‘Convenant medezeggenschap’ (2), d.d. 26 november 2008, kenmerk ECCVA/U200801886, Lbr. 08/189 CVA/LOGA 08/38. 2 Het College voor Arbeidszaken (CvA) van de VNG is de werkgeversorganisatie van de gemeenten. Het CvA is aan werkgeverszijde de sociale partner van de vakorganisaties die in het LOGA onderhandelen over de arbeidsvoorwaarden voor de sector gemeenten.
84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013
12
De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid: de praktijk
oneren van de onderneming. Door deze medezeggenschap doen ORleden ervaringen op over het brede terrein van bedrijfsvoering. Deze ervaringen doen zij in veel gevallen niet op als zij alleen hun werk als medewerker in de organisatie vervullen. Anders gezegd: zij verwerven door een lidmaatschap van de ondernemingsraad competenties die hen een bredere kennis geven op alle aspecten van bedrijfsvoering. De sociale partners zijn van oordeel dat daardoor kansen van medewerkers om zich verder te ontplooien toenemen. Vooral de eigen organisatie kan voordeel ondervinden van het feit dat medewerkers gedurende enige jaren deel uitmaken van de ondernemingsraad. Daarbij kan nog een onderscheid worden gemaakt tussen de functie die betrokkene in de ondernemingsraad vervult: lid, secretaris of voorzitter. Deze functies leveren verschillende competenties op.” Gelet op het voorgaande is het mogelijk om voor het ontwikkelen van loopbaanbeleid medewerkers te stimuleren zich beschikbaar te stellen voor het lidmaatschap van de ondernemingsraad. In het driejaarlijks op te stellen persoonlijk ontwikkelingsplan kunnen hierover afspraken worden gemaakt. Dit thema leidt, in de medezeggenschap, altijd tot discussie. Er is een partij die stelt dat ontwikkeling van leden geen plek moet hebben in het medezeggenschapswerk. Het zou de verkeerde stimulans zijn. De andere partij vindt het wel een goed idee om de ontwikkeling die OR-leden doormaken mee te nemen in de persoonlijke en professionele ontwikkeling. Zet het thema in ieder geval op de agenda en bekijk wat de mogelijkheden zijn om dit goed te organiseren en te borgen. Er zijn voorbeelden dat het kan: medezeggenschap van de provincie Noord-Holland zou een voorbeeld kunnen zijn. Beoordeling en beloning De competenties die een medewerker opdoet in de medezeggenschap en die bijdragen aan de vervulling van de eigen functie worden gewaardeerd en beloond in de jaarlijkse beoordelingsgesprekken. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling dat voor het functionerings- en beoordelingstraject een beoordeling plaatsvindt van de wijze waarop een medewerker zijn taken voor de ondernemingsraad uitoefent. De wijze waarop hij/zij deze uitvoert vallen buiten de verantwoordelijkheid van de leidinggevenden in de organisatie. Ondersteuning door het A+O-fonds Gemeenten Het A+O-fonds Gemeenten heeft in 2007 een model ontwikkeld dat werkgevers behulpzaam kan zijn met het onderkennen van verworven competenties door OR-leden.
84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013
13
De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid: de praktijk
Het project maakt de meerwaarde van het OR-werk voor medewerkers helder. Daarvoor zijn competenties die ORleden door hun lidmaatschap ontwikkelen in kaart gebracht en zijn EVC-trajecten (EVC= eerder verworven competenties) in gang gezet. In de komende jaren leidt dit tot de oplevering van een ontwikkelingsprofiel.
5
Doelstelling ondernemingsraad en opbouw van de WOR In dit onderdeel wordt aan de hand van de doelstelling die de WOR omschrijft voor het aanwezig zijn van een ondernemingsraad en de opbouw van de wet verwoord waarom er een ondernemingsraad is en op welke wijze de ondernemingsraad en WOR-bestuurder daaraan invulling kunnen geven. Behalve de doelstelling van de medezeggenschap, bepaalt de volgorde van de bevoegdheden ook de wijze waarop daaraan successievelijk invulling kan worden gegeven. Om het belang daarvan goed te kunnen zien, is het noodzakelijk de opbouw van de wet te bestuderen. Opbouw van de wet Na het definiëren van begripsbepalingen wordt de noodzaak van de wet aangegeven. Daarna worden in verschillende hoofdstukken thema’s behandeld. De volgorde van de thema’s wordt vaak bepaald door het belang ervan: hoe belangrijker, hoe eerder iets aan de orde komt. Daarnaast zijn er altijd hoofdstukken die bijzonderheden vermelden, maar deze komen over het algemeen pas later een wet aan de orde. Doelstelling In artikel 2 van de Wet op de ondernemingsraden is niet alleen de instellingsverplichting voor een ondernemer van een ondernemingsraad opgenomen, maar ook de doelstelling daarvan: ‘(...) in het belang van een goed functioneren van die onderneming in al haar doelstellingen (...)’. Vink en Van het Kaar zeggen over het belang van de ondernemingsraad:1 “De ondernemer heeft niet alleen de plicht om de ondernemingsraad in te stellen, maar na die instelling heeft hij ook verder nog 1 Inzicht in de ondernemingsraad. Een toelichting bij de Wet op de ondernemings raden, editie 2011, Den Haag, 2011.
84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013
14
De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid: de praktijk
v erplichtingen jegens de ondernemingsraad, zoals onder andere het plegen van overleg, het vragen van advies en instemming, het verstrekken van informatie, het verlenen van faciliteiten en rechtsbescherming, enzovoorts. Het instellen van een ondernemingsraad is volgens de wet in het belang van ‘het goed functioneren van de onderneming in al haar doelstellingen’. Dat laatste wil zeggen dat de aanwezigheid van een ondernemingsraad van belang is, zowel voor de sociale doelstellingen van de onderneming (zoals het verschaffen van werkgelegenheid en de aanwezigheid van goede arbeidsomstandigheden), als voor de economische doelstellingen van de onderneming (met name het voortbrengen van goederen en diensten). Het goed functioneren van een onderneming is niet uitsluitend een zaak van de ondernemingsleiding, maar ook een zaak van de werknemers en dus van de ondernemingsraad. Daartoe heeft de ondernemingsraad volgens de wet een tweeledige taak: het plegen van overleg met de ondernemingsleiding en het vertegenwoordigen van de werknemers. Vertegenwoordiging betekent niet alleen het naar voren brengen van de wensen en inzichten van het personeel ten aanzien van de verschillende onderdelen van het ondernemingsbeleid, maar vertegenwoordiging kan − zo nodig − ook belangenbehartiging inhouden.” Praktijk van de medezeggenschap: taken van een overheidsorganisatie De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is een agentschap van het Ministerie van Onderwijs en heeft de volgende taken: − bekostigen van onderwijsinstellingen; − verstrekken van studiefinanciering en tegemoetkoming schoolkosten; − innen van lesgelden en studieschulden; − erkennen van diploma’s, beheren Diplomabank; − organiseren van school- en staats- en inburgeringsexamens; − verzorgen van proces van aanmelding, selectie en plaatsing hoger onderwijs; − Verzamelen en beheren van onderwijsgegevens in diverse registraties; − verrijken van onderwijsgegevens tot informatie producten. Hetgeen vertaald is in de volgende missie.
84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013
De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid: de praktijk
15
DUO is de uitvoeringsorganisatie van de Rijksoverheid voor het onderwijs. DUO financiert en informeert onderwijsdeelnemers en onderwijsinstellingen en organiseert examens. Zo maakt DUO goed onderwijs mogelijk. Met de volgende visie: Als organisatie die werk maakt van goed onderwijs is DUO: − een betrouwbare, meedenkende partner voor opdrachtgevers. DUO voert als expert op het gebied van financiële en administratieve processen en als kenner van het onderwijsveld, correct en efficiënt wet- en regelgeving uit. − de deskundige schakel tussen leerlingen, studenten, ouders, docenten, scholen, universiteiten, beleidsmakers, gemeenten en andere ketenpartners. DUO verbindt deze partijen met elkaar en betrekt ze actief bij de uitvoering. − de spil in de onderwijsketen. DUO verzamelt, v erwerkt en verrijkt waardevolle kennis en gegevens tot betrouwbare informatie. − een op de toekomst gerichte organisatie die het zijn klanten en relaties zo makkelijk mogelijk maakt. DUO werkt voortdurend aan het verbeteren van de dienstverlening en speelt daarbij snel in op technologische vernieuwingen. − een aantrekkelijke organisatie voor personeel. DUO heeft een open en respectvolle cultuur waarin medewerkers kansen krijgen. (bron: www.duo.nl) Voor gemeenten is het omschreven in de Gemeentewet. Deze wet geeft aan wat de basis van de gemeente is. Er is in geregeld wat de inrichting en samenstelling van het gemeentebestuur is, hoe de financiële stromen georganiseerd zijn en welke bevoegdheden een gemeente heeft. Deze wet geeft de basis waarop de gemeente bouwt. Daar bovenop zijn gemeenten altijd op zoek naar invulling van datgene wat hij kan betekenen voor de burger. Dit is voor de gemeente Delft anders dan voor de gemeente Oisterwijk.
84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013
16
De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid: de praktijk
De WOR spreekt over ‘al haar doelstellingen’ maar wat die doelstellingen zijn, wordt niet geconcretiseerd in het overleg met de ondernemingsraad. Het eerste artikel 24 overleg (zie verder) zou hierin kunnen voorzien. Daarnaast zouden de OR-leden aan het begin van hun zittingstermijn een overzicht moeten ontvangen van de basisinformatie van de organisatie. Hier hoort waarschijnlijk ook de wettelijke basis bij. (artikel 31: zie verder). De doelstellingen van een onderneming zijn niet alleen het uitvoeren van de wettelijke taken of de taken die zijn omschreven in bijvoorbeeld het bedrijfsplan, maar ook het voeren van een goed personeelsbeleid voor de werknemers die zich inzetten voor het realiseren van doelstellingen van de onderneming. De ondernemingsraad levert aan die beide doelstellingen weer zijn bijdrage via de rechten die voortvloeien uit de verplichtingen van de ondernemer. Praktijk van de medezeggenschap: wat naast de wettelijke taken? Naast de wettelijke taken kent de organisatie ook andere opdrachten zoals het hierboven omschreven voeren van goed personeelsbeleid. Daarnaast zien wij ook dat overheidsorganisaties meer op zoek moeten naar andere inkomstenbronnen (mits de wet dat toelaat). Dit betekent dat er een bedrijfsplan moet zijn dat daar aandacht aan geeft maar ook dat de bestuurder een visie en een missie moet hebben die aansluit bij dat gedeelte van de doelstellingen van de organisatie. De spreekwoordelijke ‘stip op de horizon’ zou er ook bij overheidsorganisaties kunnen zijn. De praktijk wijst uit dat dit als lastig wordt ervaren. Voor ondernemingsraden en bestuurders een uitdaging die niet uit de weg gegaan mag worden. Invulling medezeggenschap Tot en met artikel 22 bevat ook deze wet de gebruikelijke algemene bepalingen en vervolgens instellingsregels voor de ondernemingsraad en de bepalingen over de samenstelling en werkwijze van de ondernemingsraad. Vanaf artikel 23 start de feitelijke toepassing van de WOR in de relatie tussen
84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013
De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid: de praktijk
17
de ondernemer en de ondernemingsraad. Volledigheidshalve verwijzen wij naar hoofdstuk 4 van dit katern over faciliteiten en convenant. Het belangrijkste recht: overleg(recht) Toch hebben vragen naar het al dan niet aan de orde stellen in de overlegvergadering van onderwerpen ook sporen van twijfel. Dit is des te meer aan de orde als deze direct gekoppeld wordt aan het adviesrecht: ‘heeft de OR adviesrecht of instemmingsrecht’ is de veelgestelde vraag en niet de vraag of een aangelegenheid met de OR besproken moet worden. Ook anno 2013 blijkt dit nog niet klip en klaar te zijn. Bij deze vraag is het echter goed nog eens stil te staan bij de doelstelling en opbouw van de WOR. In dat opzicht verschilt de WOR niet of nauwelijks van andere wetgeving. Opmerkelijk is dat het eerste lid van dat artikel al aangeeft dat ondernemer en OR bij elkaar komen als een van beide daarom vraagt. De ondernemer wordt daarbij vertegenwoordigd door de bestuurder, bij de overheid ter voorkoming van verwarring met de politieke bestuurders, meestal aangeduid met ‘WOR-bestuurder’. Volgens de definitie in artikel 1 van de WOR is dat degene die “alleen dan wel tezamen in een onderneming rechtstreeks de hoogste zeggenschap uitoefent bij de leiding van de arbeid.” In gemeenten en provincies dus de gemeenterespectievelijk provinciesecretaris, bij de waterschappen de secretaris-directeur en bij de departementen de secretarisgeneraal. Bij grote ondernemingen waar de zeggenschap over de bedrijfsvoering vaak is gedecentraliseerd, zullen er ondernemingsraden op het niveau van de bedrijfsonderdelen zijn en dus ook WOR-bestuurders. Het uitgangspunt voor een goede toepassing van de wet, zoals dat in meerdere a rtikelen van de WOR is geformuleerd, voor gedecentraliseerde ondernemingen is: medezeggenschap is daar te vinden waar ook zeggenschap is. Anders gezegd: waar geen zeggenschap is, heeft medezeggenschap geen zin. Zie ook ‘De structuur van de medezeggenschap’. De overlegvergadering De vergadering met de WOR-bestuurder wordt, ter onderscheiding van de OR-vergadering, meestal ‘overlegvergadering’ genoemd. In de overlegvergadering wordt gesproken
84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013
18
De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid: de praktijk
over: ‘alle aangelegenheden, de onderneming betreffende, (...) ten aanzien waarvan hetzij de ondernemer, hetzij de ondernemingsraad overleg wenselijk acht (...)’. Via onder meer de bijzondere bevoegdheden worden daarnaast nog onderwerpen aangegeven waarover overleg door de wetgever verplicht is gesteld. De agenda zal dan ook meer worden bepaald door bespreekonderwerpen dan door aangelegenheden die advies- of instemmingsplichtig zijn. Het vrij onbekende artikel 28 van de WOR dat de OR de naleving van voorschriften op het gebied van de arbeidsvoorwaarden, arbeidsomstandigheden en milieu moet bevorderen, komt daardoor in beeld. Vanuit dezelfde invalshoek bevordert de OR een spreiding van bevoegdheden, betrokkenheid van de medewerkers bij de regeling van de arbeid en gelijke behandeling. De OR waakt daarbij ook voor discriminatie. Uit het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het eerste en belangrijkste recht van de OR het overlegrecht is, waarbij ook op initiatief van de OR onderwerpen besproken kunnen worden. De overheidsondernemer zal derhalve voor zijn besluiten niet alleen moeten zoeken naar draagvlak, maar dat draagvlak eerst verkregen moeten hebben alvorens onomkeerbare besluiten te nemen. Daarbij is het niet relevant of er advies- of instemmingsrecht voor de OR bestaat. Dat hangt af van de aard van het onderwerp en de bedoelingen van de ondernemer. De andere partij die aan de vergadering deelneemt, is de ondernemer, dus de gemeente, de provincie, het waterschap, het ministerie als onderneming vertegenwoordigd door de WOR-bestuurder. Hij kan, zoals dat expliciet blijkt uit het eerste lid van artikel 23b, de onderneming binden. De ondernemingsraad moet er op grond van dit artikel ook van uit kunnen gaan dat hij met die WOR-bestuurder ook bindende afspraken kan maken. De WOR-bestuurder moet er dan ook zorg voor dragen dat hij met de OR afspraken kan maken. Meer over de positie van de WOR-bestuurder en het overleg met de OR is te vinden in hoofdstuk 6 over onder politiek primaat.
84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013
De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid: de praktijk
19
Medezeggenschap in de praktijk: heldere taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden De OR heeft een gesprekspartner nodig die bindende afspraken kan maken. Een plaatsvervanger naar een overlegvergadering sturen, kan zinvol zijn maar eigenlijk niet als er een belangrijke bespreking over een advies of initiatief van de OR voorligt. In de praktijk zien wij nog wel gebeuren dat een WOR-bestuurder een vervanger stuurt. Dit kan alleen als deze ook met de OR afspraken kan maken die later niet teruggetrokken worden. Halfjaarlijkse overlegvergadering In artikel 24 wordt aan twee van de vergaderingen met de WOR-bestuurder nog eens een extra accent gegeven door te bepalen dat tweemaal per jaar de algemene gang van zaken van de onderneming besproken wordt. In 1998 is aan dat artikel zelfs nog toegevoegd dat de OR en de ondernemer tijdens die vergadering afspraken maken wanneer en op welke wijze de OR in de besluitvorming wordt betrokken. Met deze toevoeging beoogt de wetgever de algemene klacht over de late verzoeken om advies of instemming te ondervangen. Het is overigens niet de bedoeling van de wetgever geweest om het maken van deze afspraken onlosmakelijk te koppelen aan dit tweemaal te houden overleg. Het maken van afspraken wanneer en op welke wijze de OR in de besluitvorming wordt betrokken, is ook van groot belang bij ingewikkelde besluitvormingsprocessen zoals een reorganisatie. Zie daarover verder in deze publicatie onder ‘7. Instemmingsrecht en primaat van het GO’. Medezeggenschap in de praktijk: BOT of artikel 24 – overleg Het artikel 24 overleg wordt bij overheidsorganisaties nogal eens ingevuld door een zogenaamd ‘benen op tafel – overleg’ waar de voortgang van beleid besproken wordt. ‘Het heeft een informeel karakter’ stellen de ORleden dan. Het artikel 24-overleg is een overleg dat de OR kan helpen zijn werk te organiseren en tijdig te weten wat
84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013
20
De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid: de praktijk
er wanneer gebeurt in de organisatie en welke verwachting de WOR-bestuurder heeft ten aanzien van de medezeggenschap. Het overleg kent een wederkerig karakter: de OR vertelt wat hij gaat doen de komende periode en maakt daarover afspraken met de bestuurder en vice versa. Het artikel 24 overleg zou dan kunnen eindigen in afspraken over samenwerking en een tijdspad. Wij vinden het aanbevelenswaardig om het artikel 24 overleg in ieder geval een formeel moment te laten hebben waarin OR en bestuurder afspraken maken over de onderwerpen die het komende half jaar aan de orde komen. Zoals hierboven beschreven, kunnen er altijd onvoorziene onderwerpen op de bestuurder en OR afkomen. Deze worden dan zo spoedig mogelijk in de overlegvergadering besproken. ‘Wat de bestuurder of OR niet weet, kunnen zij ook niet melden in het artikel 24 overleg’. In bijlage 2 is een voorbeeld van een artikel 24 overleg opgenomen. Deelname dagelijks bestuur aan halfjaarlijks overleg Bij de overheid is de WOR-bestuurder in veel gevallen niet degene die het definitieve besluit neemt. Vaak zal dat het dagelijks bestuursorgaan zijn en in een aantal situaties ook het volksvertegenwoordigend orgaan. Het laatste orgaan zal het besluit nemen op basis van een voorstel van het dagelijks bestuursorgaan. De WOR bepaalt in artikel 24 dat bij de halfjaarlijkse overlegvergadering ook commissarissen of bestuursleden van privaatrechtelijke rechtspersonen aanwezig moeten zijn. Zij hebben een verschijnplicht. Deze verplichting geldt niet voor de politieke bestuurders van overheidsondernemingen. Dat neemt echter niet weg dat, zeker in het geval het politieke dagelijkse bestuur dicht op de bedrijfsvoering zit, er alles voor te zeggen is dat zij door hun aanwezigheid bij deze vergadering direct betrokken worden bij de uitwisseling van de algemene gang van zaken en de plannen voor de komende periode. Dit kan weer leiden tot een betere afweging van belangen in de besluitvorming van het dagelijks bestuurscollege. Bovendien geeft de aanwezigheid van deze politieke bestuurders ook blijk van betrokkenheid bij de medezeggenschap en de belangen van de medewerkers in de onderneming.
84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013
De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid: de praktijk
21
Medezeggenschap in de praktijk: aanwezigheid DB-leden bijvoorbeeld bij een Openbaar Lichaam met een AB-DBstructuur Veel gemeenten en overheidsorganisaties krijgen een organisatiestructuur waar een algemeen en dagelijks bestuur boven de directeur/secretaris geplaatst zijn. In deze gremia hebben vaak politiek verantwoordelijken zitting. Aangezien het publiekrechtelijke organisaties zijn, blijft overeind staan dat er geen verplichting is tot verschijning. De OR zal dus een verzoek moeten doen via de WOR-bestuurder en daarmee laten zien dat de OR het in ieder geval belangrijk vindt om met alle betrokken stakeholders te overleggen over de organisatie. Initiatiefrecht In de artikelenreeks 23 tot en met 24 is verankerd dat de OR het recht heeft om onderwerpen op de agenda te plaatsen, waarmee het initiatiefrecht tot uitdrukking komt. Het komt aan op het overleg tussen de OR en de WOR-bestuurder in hoeverre de OR er in slaagt het initiatief ook daadwerkelijk te realiseren. De ondernemer is niet verplicht het initiatief over te nemen maar kan het alleen goed gemotiveerd naast zich neerleggen. Wanneer de OR er niet in slaagt de ondernemer voor het initiatief te winnen, dan kan de OR daarover geen procedure beginnen bij de rechterlijke instanties. Medezeggenschap in praktijk: het initiatiefrecht Ondernemingsraadsleden lijken het initiatiefrecht nog wel eens te onderschatten. Het wordt afgedaan als een nietszeggend instrument. Toch is het recht belangrijk. Het is de mogelijkheid voor de medezeggenschap om de agenda te bepalen in de organisatie. In de bijlage 3 treft u een voorbeeld aan van een initiatiefvoorstel/ongevraagd advies. Adviesbevoegdheid OR Na de vaststelling van het recht van overleg en initiatief, komt in de wet het derde recht van de OR aan de orde: het adviesrecht, artikel 25. De wetgever heeft een limitatieve opsomming opgenomen van onderwerpen waarover de ondernemer verplicht is advies te vragen aan de OR. Een
84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013
22
De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid: de praktijk
analyse van deze onderwerpen leert dat het hier steeds gaat om aspecten van bedrijfsvoering. Eerst na artikel 25 komt de wetgever toe aan het door velen als belangrijkste taak voor de OR aangemerkte sociaal beleid. De plaatsing van het adviesrecht geeft aan dat de wetgever hier uitdrukkelijk de rol van het personeel in de bedrijfsvoering heeft willen accentueren en verzekeren. Onder meer de jurisprudentie leert dat het hierbij gaat om de interne bedrijfsvoering. Waar in het bankbedrijf de OR geen adviesbevoegdheid heeft over het verstrekken van een lening aan een cliënt, zo zal een OR ook geen adviesbevoegdheid hebben over het verstrekken of intrekken van subsidie aan een sportvereniging. Ook heeft de OR geen bevoegdheid ten aanzien van de belangrijke investering van de vervanging van de riolering in een wijk. Wel echter over de voorgenomen nieuwbouw van een stadskantoor (zie onder meer de uitspraak van de Ondernemingskamer inzake het Mirandabad1). De OR moet in principe in de gelegenheid worden gesteld advies te geven over de volgende onderwerpen: a. overdracht van de zeggenschap over de onderneming of een onderdeel daarvan; In het kader van de vorming van regionale uitvoeringsdiensten (RUD) dragen gemeenten bepaalde afdelingen over aan een nieuw te vormen regionale uitvoeringsorganisatie. Ondernemingsraden van de latende organisaties adviseren dan over de overdracht van de zeggenschap van die onderdelen. De bijzondere ondernemingsraad van de RUD adviseert conform artikel b van dit artikel. b. het vestigen van, dan wel het overnemen of afstoten van de zeggenschap over een andere onderneming, alsmede het aangaan van, het aanbrengen van een belangrijke wijziging in of het verbreken van duurzame samenwerking met een andere onderneming, waaronder begrepen het aangaan, in belangrijke mate wijzigen of verbreken van een belangrijke financiële deelneming vanwege of ten behoeve van een dergelijke onderneming; 1 LJN: BY5619.
84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013
De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid: de praktijk
23
Zoals hierboven gesteld zijn gemeenten en p rovincies bezig met het optuigen van zogenaamde regionale uitvoeringsdiensten. Hiermee ontstaat een nieuwe organisatie waar medezeggenschap georganiseerd dient te zijn. Intentieverklaringen tot samenwerking tussen gemeenten of provincies en gemeenten kunnen ook adviesplichtig zijn. Met succes hebben ondernemingsraden het adviesrecht gekregen over het aangaan van samenwerking (zie o.a. RUD-vorming Groningen). c. beëindiging van de werkzaamheden van de onderneming of van een belangrijk onderdeel daarvan; Een voorgenomen besluit tot privatisering van een bibliotheek valt onder dit adviesrecht. Wanneer de politiek in een kerntakendiscussie tot de conclusie komt dat het faciliteren van een bibliotheek niet tot de kerntaken van de gemeente behoort, valt dat besluit onder het ‘primaat van de politiek’. De uitvoering van het besluit is dan adviesplichtig. d. belangrijke inkrimping, uitbreiding of andere wijziging van de werkzaamheden van de onderneming; Gemeenten krijgen er de komende jaren taken bij. Dit als gevolg van het regeerakkoord. Over het feitelijke besluit tot decentralisering heeft de OR geen adviesrecht maar wel als het gaat om de uitvoering van het besluit en de opvang van personele consequenties. e. belangrijke wijziging in de organisatie van de onderne ming, dan wel in de verdeling van bevoegdheden binnen de onderneming; Reorganisaties en organisatieontwikkeltrajecten gaan vaak gepaard met veranderingen in de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de organisatie. Dit is vaak gekoppeld aan een managementfilosofie en visie op sturing in de organisatie. De OR adviseert over de verandering van bevoegdheden. Het politiek primaat speelt hier, doorgaans, geen rol bij.
84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013
24
De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid: de praktijk
f. wijziging van de plaats waar de onderneming haar werkzaamheden uitoefent; De overheid is permanent in beweging. Fusies, samenwerkingsverbanden of het concentreren van overheidsinstanties in het midden van het land leiden doorgaans tot standplaatswijzigingen. De OR adviseert hierover en concentreert zich op de personele consequenties van de wijziging zoals reis- en werktijd. g. het groepsgewijze werven of inlenen van arbeidskrachten; Wanneer een organisatie er voor kiest om een deel van de werkzaamheden uit te besteden of door uitzendkrachten te laten verrichten dan dient de OR een adviesaanvraag conform artikel 25,1,f te ontvangen. Men kan denken aan kantinewerkzaamheden of de schoonmaak van het pand. h. het doen van een belangrijke investering ten behoeve van de onderneming; Wanneer een gemeente overgaat tot het renoveren van een gebouw dan is die investering adviesplichtig. De uitspraak van de Ondernemingskamer over het Mirandabad in Amsterdam gaat over dit type adviesrecht. Ook ICTinvesteringen behoren, zoals blijkt uit onderdeel k, tot de onderwerpen in de bedrijfsvoering waarover de OR adviesrecht heeft. i. het aantrekken van een belangrijk krediet ten behoeve van de onderneming; Een krediet aantrekken voor de organisatie is adviesplichtig, tenzij deze in de gebruikte bedrijfsvoering past. j. het verstrekken van een belangrijk krediet en het stellen van zekerheid voor belangrijke schulden van een andere ondernemer, tenzij dit geschiedt in de normale uitoefening van werkzaamheden in de onderneming;
84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013
De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid: de praktijk
25
Overheden staan vaak garant voor projecten (zie onder andere de Noord-Zuid Lijn in Amsterdam). Zonder deze steun kunnen dergelijke projecten niet uitgevoerd worden. De betrokkenheid van de OR is hierbij vaak afwezig. OR-en zouden wel kunnen letten op de consequenties voor de medewerkers en het risicoprofiel van de organisatie. k. invoering of wijziging van een belangrijke technologische voorziening; Automatiseringsprojecten, nieuwe wijze van inklokken en overgaan van papier naar digitaal kunnen onderwerpen zijn die onder 25, eerste lid, onderdeel k, vallen. De OR kan enerzijds advies geven over de consequenties die optreden en zal vanzelfsprekend kijken naar de borging van de privacy van medewerkers (zie artikel 27 WOR). l. het treffen van een belangrijke maatregel in verband met de zorg van de onderneming voor het milieu, waaronder begrepen het treffen of wijzigen van een beleidsmatige, organisatorische en administratieve voorziening in verband met het milieu; Ondernemingsraden hebben een taak (zie ook artikel 28) om toe te zien op milieuvraagstukken. In het kader van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) zijn deze onderwerpen de laatste tijd vaker op de agenda van overleg gekomen. m. vaststelling van een regeling met betrekking tot het zelf dragen van het risico, bedoeld in artikel 40, aanhef en eerste lid, onderdeel a, artikel 40, aanhef en eerste lid, onderdeel b, of artikel 40, aanhef en eerste lid, onderdeel c, van de Wet financiering sociale verzekeringen; Organisaties die er voor kiezen om het eigen risicodragerschap te beëindigen en dit onder te brengen bij een verzekeringsmaatschappij moeten advies aan de OR vragen.
84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013
26
De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid: de praktijk
n. het verstrekken en het formuleren van een adviesopdracht aan een deskundige buiten de onderneming betreffende een der hiervoor bedoelde aangelegenheden. Wanneer de WOR-bestuurder over gaat tot een opdracht aan een extern deskundige die onderzoek doet en advies uitbrengt over één van de onderwerpen die onder artikel 25, eerste lid, vallen dan moet de OR advies geven over de opdracht aan deze externe partij. De OR kan daarmee ook aangeven wat hij belangrijk vindt dat onderzocht wordt. Dit recht geldt nadrukkelijk niet voor onderwerpen die onder artikel 27, eerste lid, van de WOR vallen. Dit omdat de OR daarover instemmingsrecht heeft. In de praktijk blijkt dat onduidelijk is of het aantrekken van een externe adviseur, zoals genoemd is onder punt n, leidt tot het adviesrecht voor de OR. Dat is echter alleen het geval wanneer de opdracht leidt of kan leiden tot een besluit waarover de OR later adviesrecht heeft. In dat geval heeft de OR naast het adviesrecht over het aantrekken van de externe adviseur, ook adviesrecht over de opdracht aan hem. Medezeggenschap in praktijk: reorganisaties en organisatie & formatierapport Reorganisaties zijn aan de orde van de dag. De organisatie zal een stap moeten maken om de taken beter uit te voeren. Dit betekent wat voor medewerkers en organisatie. Meestal worden hiervoor O&F-rapporten gebruikt. Dit zijn rapporten die inzicht geven in de structuur van de organisatie, de missie en de visie en overzicht geven van de verdeling van FTE’s over afdelingen. Tot slot zit er een plaatsingsprocedure bij en zijn er in bijlagen uitwerkingen te vinden van essentiële onderdelen. De OR mag adviesgeven over het rapport (dat ook wel bedrijfsplan wordt genoemd). De OR adviseert dan feitelijk niet alleen over een verschuiving van bevoegdheden maar over veel meer aspecten. Belangrijk is dat de OR weet wat er voor ontwikkeling doorgemaakt zou moeten worden om de doelen van de reorganisatie te bereiken. Door die ‘bril’ zou de OR dan kunnen kijken naar de voorliggende voorgenomen besluiten.
84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013
De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid: de praktijk
27
Medezeggenschap in de praktijk: invoering nieuw functiehuis Veel organisaties voeren een nieuw functiehuis (HR 21 bij gemeenten) in of hebben dit zojuist gedaan (Functiegebouw Rijk). De invoering van een functiehuis leidt doorgaans tot verandering in verantwoordelijkheden en bevoegdheden. Hierdoor is het een adviesplichtig thema. Daarnaast doen ook geregeld andere resultaatgebieden hun intrede en wordt de systematiek van de functionerings- en beoordelingscyclus aangepast. Dit laatste valt onder het instemmingsrecht. Hiermee kent de invoering van een functiehuis meerdere juridische invalshoeken. Nb. Wanneer de invoering op een centraal niveau afgesproken is (voor vakorganisaties en werkgevers zoals bij het Functiegebouw Rijk) dan hoeft de OR alleen op naleving van invoering toe te zien. Het feitelijke besluit is dan, gelegitimeerd, reeds genomen. Het begrip ‘belangrijk’ Zowel in de marktsector als bij de overheid leidt het begrip ‘belangrijk’ vaak tot discussie over de vraag of het voorgenomen besluit wel adviesplichtig is. De jurisprudentie leert dat hieraan geen eenduidige invulling te geven is, behalve dan de conclusie dat dit van geval tot geval moet worden afgewogen ten opzichte van de vraag of het normale bedrijfsvoering betreft of dat er bijzondere bedrijfsorganisatorische gevolgen uit voort zullen vloeien of bijzondere financieel- economische gevolgen. Ook gevolgen voor het personeel kunnen aanleiding zijn het voorgenomen besluit als belangrijk aan te merken. Medezeggenschap in de praktijk: begrip belangrijk Ondernemingsraadsleden zoeken altijd naar een definitie van het begrip ‘belangrijk’. Dit is helaas niet zo maar te geven. Ondernemingsraad en bestuurder zouden in onderling overleg tot een begripsbepaling moeten komen (zo is de gedachte). Bespreek het begrip eens in het eerste artikel 24 overleg. Dit scheelt discussies bij advies momenten.
84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013
28
De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid: de praktijk
De vraag kan echter, mits het in de halfjaarlijkse overlegvergadering al globaal aan de orde is geweest, nauwelijks als een verrassing op tafel komen. Ook wanneer dit zich door onvoorziene omstandigheden plotseling voordoet, zou dit zelden een verrassing kunnen zijn. Wanneer de OR in een vroeg stadium wordt betrokken bij het proces, kan gezamenlijk de afweging worden gemaakt of er sprake is van een belangrijk voorgenomen besluit. Dit voorkomt dat een OR moet grijpen naar het opeisen van het adviesrecht, wat eerder aanleiding vormt voor het creëren van een conflict. Wanneer ondernemer en OR het niet eens kunnen worden over de voorgenomen bedrijfsvoering, zal de Ondernemingskamer zich daarover moeten uitspreken. Daarop zal verder worden ingegaan bij de bespreking van de geschillenregeling. Conclusie Kortom, behoudens een eventuele afweging over het politiek primaat, is het ook bij de overheid volstrekt duidelijk waarover de OR om advies gevraagd moet worden. Niet de bevoegdheid tot het nemen van besluiten is relevant, maar het onderwerp. Door deze benadering ontstaat ook duidelijkheid over de plaats waar het verzoek om advies in de medezeggenschap aan de orde is: daar waar ook de ambtelijke besluitvorming plaatsvindt. Zie ook hoofdstuk 8 ‘De structuur van de medezeggenschap’. Instemmingsrecht Het vierde recht van de OR betreft het in artikel 27 opgenomen instemmingsrecht ten aanzien van voorgenomen besluiten over regelingen met betrekking tot het sociaal beleid. Ook hier is sprake van een limitatieve opsomming van regelingen waarvoor de ondernemer bij formulering of wijziging de instemming van de OR nodig heeft: a. een regeling met betrekking tot een pensioenverzekering, een winstdelingsregeling of een spaarregeling; b. een arbeids- en rusttijdenregeling of een v akantieregeling; c. een belonings- of een functiewaarderingssysteem; d. een regeling op het gebied van de arbeidsomstandigheden, het ziekteverzuim of het re-integratiebeleid; e. een regeling op het gebied van het aanstellings-, ontslagof bevorderingsbeleid; f. een regeling op het gebied van de personeelsopleiding;
84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013
De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid: de praktijk
29
g. een regeling op het gebied van de personeelsbeoordeling; h. een regeling op het gebied van het bedrijfsmaatschappelijk werk (individuele hulp voor medewerkers); i. een regeling op het gebied van het werkoverleg; j. een regeling op het gebied van de behandeling van klachten; k. een regeling omtrent het verwerken van alsmede de bescherming van de persoonsgegevens van de in de onderneming werkzame personen; l. een regeling inzake voorzieningen die gericht zijn op of geschikt zijn voor waarneming van of controle op aanwezigheid, gedrag of prestaties van de in de onderneming werkzame personen. Het voorgenomen besluit kan zowel betrekking hebben op alle in de onderneming werkzame personen alsook op een groep medewerkers. Wanneer de ondernemer de instemming niet verkrijgt, is het besluit zelfs nietig, zij het dat de OR deze eerst moet inroepen door daar schriftelijk een beroep op te doen. Het spreekt voor zich dat de ondernemer en de OR over de voorstellen eerst overleg voeren, waarna het bevoegde bestuursorgaan overgaat tot vaststelling. Ook hier duiken dan twee vragen op over: a. het politiek primaat en b. het uitsluiten van het overlegrecht in artikel 46d onder b. Geen instemmingsrecht, toch overleg De ondernemer heeft de instemming van de OR evenmin nodig als de aanpassing van een regeling op het terrein van veiligheid, gezondheid en welzijn als gevolg van een aanwijzing van de Arbeidsinspectie noodzakelijk is. Wanneer de instemming van de OR niet vereist is, doet dat overigens niets af aan het aan de orde stellen van het onderwerp in de OR en de overlegvergadering. Dit is echter niet meer dan het kennisnemen van de opvattingen van de OR. Dit is ook wenselijk vanuit een andere taak die de OR heeft, neergelegd in het eerder genoemde artikel 28, waar onder meer is bepaald dat de OR zo veel mogelijk als in zijn vermogen ligt de naleving van de arbeidsvoorwaardenregelingen bevordert. Dit houdt niet alleen een toezichthoudende rol in voor de OR, maar geeft ook aan dat OR en GO niet volledig los van elkaar komen te staan door de toepassing van artikel 27, derde lid.
84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013
30
De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid: de praktijk
Een regeling waarop dit artikel van toepassing is, zal dan tot stand gekomen moeten zijn in landelijk of lokaal overleg van (overheids)werkgevers met vakorganisaties. Bijzondere adviesbevoegdheden Er zijn nog twee bijzondere adviesbevoegdheden voor de OR, neergelegd in de artikelen 29 en 30. Adviesrecht benoeming WOR-bestuurder De eerste daarvan betreft het benoemingsrecht van bestuursleden in instellingen die worden opgericht ten behoeve van het personeel van de onderneming. Dit zal zich bij de overheid minder snel voordoen. Niet omdat er geen instellingen zouden zijn en worden opgericht ten behoeve van het overheidspersoneel (denk bijvoorbeeld aan de oprichting van een pensioenfonds), maar deze hebben veelal een sectorale of een zelfs bedrijfstakgerichte taak. Het onderscheid zit derhalve in het initiatief vanuit de eigen onderneming en ten behoeve van het personeel. Anders is dat ten aanzien van het adviesrecht bij de benoeming of het ontslag van de bestuurder. Het gaat om de bestuurder in de zin van deze wet, dus veelal de vaste ( eerste) vertegenwoordiger van de onderneming. In gemeenten is dat over het algemeen de gemeentesecretaris. Wanneer echter bijvoorbeeld een gemeentelijke organisatie is opgesplitst in min of meer zelfstandige bedrijfsonderdelen, kunnen deze in de zin van de WOR aangemerkt worden als ‘onderneming’. Daarvoor wordt dan een eigen OR in het leven geroepen. In dat geval is de directeur of het sectorhoofd de ‘WOR-bestuurder ‘ voor de OR van dat organisatieonderdeel. Dezelfde situatie doet zich ook voor bij het oprichten van en wellicht zelfs daarna binnen een gemeenschappelijke regeling. Dit zijn per definitie zelfstandige ondernemingen en zullen dus een eigen OR moeten hebben als het aantal werknemers de instellingsgrens van de WOR of de sectorafspraak overschrijdt. Het ligt voor de hand dat bij een vrijwillig ontslag van de WOR-bestuurder het adviesrecht niet uitgeoefend zal worden. Dit zal echter wel het geval zijn bij een ongevraagd ontslag. Wanneer echter het advies van de OR niet gevolgd wordt, noch ten aanzien van een ontslag noch ten aanzien van een
84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013
De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid: de praktijk
31
benoeming, zal dit geen rechtsgevolgen hebben. De OR ontbeert in dezen namelijk het beroepsrecht. Het feit dat het adviesrecht echter wel in de wet is opgenomen geeft aan dat er geen sprake kan zijn van vrijblijvendheid van de ondernemer over de betrokkenheid van de OR en evenmin van de OR bij het in de gelegenheid stellen van het kunnen uitoefenen van het adviesrecht. Vaak wordt ook een OR-lid betrokken bij de benoemingsprocedure, bijvoorbeeld door deelname aan de benoemingsadviescommissie. Het betrokken OR-lid is dan echter wel gebonden aan de werkafspraken van die commissie over bijvoorbeeld geheimhouding. Het adviesrecht van de OR vervalt daarmee echter niet. Medezeggenschap in de praktijk: benoeming bestuurder De OR mag advies geven op de benoeming van de bestuurder. De OR kan, wanneer hij negatief advies geeft, zijn advies niet afdwingen. Dat is de reden waarom het in een apart artikel is geplaatst. De OR en ook het bevoegd gezag doen er verstandig aan altijd advies te vragen aan de OR. De nieuwe bestuurder heeft er recht op te weten wat de OR van hem of haar vindt. Dit draagt bij aan de transparantie in de organisatie en plaatst de medezeggenschap in zijn verantwoordelijkheid. Informatierecht Het laatste in de wet vastgelegde recht van de OR betreft het informatierecht. Dit houdt in dat, ingevolge het bepaalde in de artikelen 31, 31a, 31b en 31c van de wet, de ondernemer gevraagd en ongevraagd die gegevens verstrekt aan de OR die deze nodig heeft voor uitoefening van zijn taken. Daarbij gaat het om eenmalig, eenmaal per jaar of meermalen per jaar verstrekken van onder meer financiële informatie. De vraag die daarbij opduikt is of de OR dan ook een taak heeft bij de vaststelling van de gemeentebegroting. In het algemeen heeft de OR geen bijzondere bevoegdheden over documenten als begroting, jaarrekening, jaarverslag en voorjaarsnota. Het is echter aan te raden deze stukken te betrekken bij de tweemaal per jaar te houden overlegvergadering ter bespreking van de algemene gang van zaken in de onderneming. Wanneer die bespreking zodanig wordt gepland dat deze plaatsvindt vóór de vaststelling door het
84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013
32
De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid: de praktijk
bevoegde bestuursorgaan, dan kan de opvatting van de OR daarbij worden betrokken. Een OR houdt zich niet bezig met een oordeel over de besteding van de middelen voor de overheidstaken; de bespreking betreft immers de (interne) bedrijfsvoering. Zorgen uitspreken over de beschikbare middelen voor de interne bedrijfsvoering in relatie tot de publieke middelen kunnen niet meer zijn dan een signaal. Medezeggenschap in de praktijk: informatievoorziening De informatieverstrekking vanuit de bestuurder richting de OR is altijd een onderwerp van gesprek. Wat is nu voldoende geïnformeerd worden? Ook hier valt geen definitie te verstrekken. Het is tijdsgebonden en onderwerp afhankelijk. Bij het artikel 24 overleg zou de OR kunnen aangeven wat hij in ieder geval wil ontvangen om bij de feitelijke adviesaanvraag snel tot advies te kunnen komen. Uitbreiding van bevoegdheden Het kan voorkomen dat ondernemer en OR behoefte hebben andere onderwerpen dan de limitatieve toe te voegen aan het advies- of instemmingsrecht. Onder de huidige vormgeving van artikel 32 kan de ondernemer daar schriftelijk, na toestemming van de ondernemingsraad, toe besluiten. Het kan ook bij CAO, de regeling van arbeidsvoorwaarden of een convenant. In de sector gemeenten is daarvan zowel landelijk als op lokaal niveau gebruikgemaakt. Op landelijk niveau is immers bepaald dat de gemeenten en aan de gemeente gelieerde organen met een eigen OR (die de CAR-UWO als regeling van arbeidsvoorwaarden hebben aangenomen) al bij een werknemertal van 35 verplicht zijn een OR in te stellen.1 Wanneer bevoegdheden worden uitgebreid, zijn ondernemer en OR verplicht daarvan een afschrift toe te zenden aan de bedrijfscommissie.
6
Politieke besluitvorming en politiek primaat Het spreekt voor zich dat een managementbesluit na een positief advies van de OR definitief genomen kan worden. Dit kan iets anders liggen wanneer vervolgens het voorstel 1 Artikel 14:1:1 CAR-UWO.
84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013
De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid: de praktijk
33
nog aan het volksvertegenwoordigend orgaan moet worden aangeboden. In een gemeente zijn burgemeester en wethouders de laatste sluis om een voorstel, via de raadscommissie, aan de gemeenteraad voor te leggen. Waar de bestuurder zich namens de onderneming verbonden heeft naar de OR toe en de OR daarover zijn standpunt heeft gegeven, zal het dagelijks bestuur dit voorstel ongewijzigd, dan wel inclusief de met de OR afgesproken aanpassingen, door moeten geleiden naar het besluitvormingsproces van het volksvertegenwoordigend orgaan. Daar ook zal het dagelijks bestuur het stuk moeten blijven verdedigen, mede vanuit het uitgangspunt dat dit het draagvlak heeft binnen de onderneming. In een gemeente zal een raadscommissie/gemeenteraad zich ook terdege bewust moeten zijn dat er al een heel proces aan vooraf is gegaan waar met name de werknemers bij betrokken zijn geweest en via hun ondernemingsraad samen met de WOR-bestuurder overeenstemming over hebben bereikt. Kunnen commissie/gemeenteraad zich niet verenigen met het voorstel, dan zal het, vanwege het draagvlak, beter zijn dit nogmaals in bespreking te nemen met de OR. Een OR daarentegen zal zich echter ook moeten realiseren, dat zijn wensen ook bij de overheid slechts realiseerbaar zijn binnen de daarvoor aanwezige kaders en ruimte. In dat opzicht verschilt de overheid niet van het bedrijfsleven. In sommige opzichten verkeert deze zelfs in een nadeel, omdat er geen sprake kan zijn van bijvoorbeeld eenzelfde bedrijfseconomisch optimale bedrijfsvoering. Als tijdens een overlegvergadering blijkt de WOR-bestuurder nog overleg moet plegen om met de OR definitieve afspraken te maken, dan zal hij dat niet alleen uitdrukkelijk aan moeten geven, maar zal hij ook uiteindelijk aan de OR moeten bevestigen dat de afspraak definitief is. Zo niet, dan zal het overleg moeten worden heropend. Het feit dat beide partijen besluiten kunnen nemen in de overlegvergadering, geeft aan dat zij elkaar serieus moeten nemen, inclusief de respectievelijke ‘achterbannen’. Voor een goed overlegklimaat is niets zo frustrerend als de omstandigheid dat partijen over onvoldoende mandaat beschikken om afspraken te maken. Omdat in onderdeel a van artikel 46d is bepaald dat een politiek ambtsdrager geen bestuurder in de zin van de WOR is, mag een OR ervan uitgaan dat de gesprekspartner voldoende mandaat heeft om
84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013
34
De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid: de praktijk
tot afspraken te komen. Dat neemt niet weg dat het in uitzonderingsgevallen voor beide partijen van belang kan zijn de achterban te raadplegen. Voor de WOR-bestuurder zijn dat zijn politieke bazen en eventueel andere managers in de organisatie, voor de OR de medewerkers in de organisatie. Hier kan een spanning optreden met het primaat van de politiek. Voor een groot deel zal het afhangen van de aard van het besluit, van de houding van burgemeester en wethouders en ook van de gemeenteraad. Besluiten die in een overheidsonderneming worden genomen kunnen uitsluitend een interne werking hebben (organisatiebesluiten, investeringen in bijvoorbeeld de h uisvesting, het meubilair of ICT-voorzieningen), maar ook uitsluitend met de wettelijke taken van de betreffende overheid. Bij de eerstbedoelde besluiten zal de rol van het volksvertegenwoordigend orgaan vaak beperkt zijn tot de beschikbaarstelling van de benodigde middelen. Vaak is dat al gebeurd door middel van de goedkeuring van de begroting. Maar zelfs als het volksvertegenwoordigend orgaan of het dagelijks bestuur een besluit moet nemen over deze aangelegenheden, wil dat nog niet zeggen dat er sprake is van politiek primaat en dus het ontbreken van het recht op toepassing van de bijzondere bevoegdheid van het adviesrecht en het overleg daarover. Het politiek primaat heeft, zoals dat in artikel 46d, onderdeel b, van de WOR is opgenomen, betrekking op voorgenomen besluiten over de taken van de betreffende overheid of onderdelen daarvan. Dat geldt ook voor het beleid dat voor de uitvoering van die taken wordt vastgesteld of de uitvoering van die taken zelf. Alleen als het voorgenomen besluit ook gevolgen heeft voor de werkzaamheden van de in de onderneming werkzame personen, dan heeft de ondernemingsraad wel adviesrecht. Het maakt daarbij, volgens de jurisprudentie, niet uit of het een op zichzelf staand besluit over die gevolgen is, dan wel dat de gevolgen ook onderdeel zijn van het besluit ten principale. Het primaat van de politiek houdt echter niet in, dat in alle gevallen waarin ook een politiek orgaan nog een besluit moet nemen, er sprake is van politiek primaat. Dit neemt niet weg dat, als gevolg van het buiten werking stellen van het overlegrecht, wanneer het gaat om aangelegenheden die vallen onder het primaat van de politiek toch
84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013
De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid: de praktijk
35
vaak ook de vraag opduikt of een aangelegenheid wel besproken moet worden in de OR. Daarbij is het goed nog eens terug te gaan naar de behandeling van het wetsvoorstel dat het van toepassing verklaren van de WOR op de overheid moest regelen. Tijdens de behandeling in de beide Kamers der StatenGeneraal heeft de minister van Binnenlandse Zaken als verantwoordelijk bewindspersoon voor deze (invoerings)wet nadrukkelijk gesteld dat weliswaar het overlegrecht over deze aangelegenheden buiten werking werd gesteld, maar dat dit niet weg nam dat het onderwerp wel besproken kon worden met de OR. Op 28 oktober 1996 heeft de Ondernemingskamer arrest gewezen in de zaak van de Centrale Ondernemingsraad (COR) van het Sarphatihuis in Amsterdam tegen de gemeente Amsterdam als ondernemer. Het ging daarbij om de vraag of de gemeenteraad van Amsterdam wel had mogen besluiten enkele verzorgingsinstellingen te privatiseren nu aan dat besluit gevolgen voor het personeel verbonden waren. Nadat de adviesaanvraag door de COR was ontvangen, werd duidelijk dat de gemeenteraad van Amsterdam het principebesluit reeds had genomen. De Ondernemingskamer heeft uitgesproken dat het in casu bleek te gaan om een onomkeerbaar besluit, zonder dat over de daaruit voortvloeiende gevolgen voor het personeel overleg was gevoerd. Dit nu vond de Kamer onoorbaar en de Kamer gelastte de gemeenteraad van Amsterdam het besluit in te trekken. Hieruit valt te leren dat het besluit in casu niet meer mag zijn dan een voorgenomen besluit, dat alvorens een onomkeerbaar besluit te nemen eerst overleg gevoerd moet worden over de gevolgen voor het personeel. Het lijkt er op dat dit arrest in lijn is met de bedoelingen van de minister van Binnenlandse Zaken, toen hij het − reeds in de WOR bestaande − politiek primaat in aangescherpte vorm opnam in artikel 46d, onder b. De bedoeling van de minister was om besluiten die onderdeel uitmaken van regeerakkoorden of collegeprogramma's niet door middel van een adviesbevoegdheid van de OR na een toetsing door de Ondernemingskamer onderuit te halen. In 2000 deed de Hoge Raad uitspraak in de cassatiezaak rond de grenscorrectie van Den Haag. De ondernemingsraden van enkele buurgemeenten van Den Haag hadden de provincie
84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013
36
De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid: de praktijk
Zuid-Holland gedaagd, omdat zij van mening waren dat zij adviesrecht hadden op het besluit van het provinciebestuur over de inlijving van enkele delen van de buurgemeenten bij Den Haag. De Hoge Raad deed uiteindelijk twee uitspraken, die ertoe leiden dat noch het Rijk noch de provincie1 kan worden aangemerkt als ‘medeondernemer’ en daardoor ook niet verplicht kan worden de OR van de lagere overheid om advies te vragen. Dat is aan de WOR-bestuurder van die lagere overheid zoals de Ondernemingskamer in 19992 besliste. Daarnaast stelde de Hoge Raad dat een bestuursorgaan niet verplicht is de OR om advies te vragen over een zaak waarover het politiek orgaan beslist, tenzij in het besluit zelve ook de gevolgen voor het personeel geregeld worden. Ook de Ondernemingskamer volgt deze lijn. Dit blijkt onder andere uit de beschikking over de verzelfstandiging van de Van Mesdagkliniek. Het voorgenomen besluit bevatte ook de gevolgen voor het personeel, dat de ambtenarenstatus zou verliezen, die vervangen zou worden door een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. De Hoge Raad bevestigde en scherpte zelfs de opvatting van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uit 1995 aan toen hij zei dat politiek primaat het betrekken van de OR bij de besluitvorming niet in de weg staat. De Hoge Raad gaf evenwel, eveneens in lijn met de minister aan, dat hij van mening is dat een OR ook bij besluiten die vallen onder het ‘politiek primaat’ in een zo vroeg mogelijk stadium er bij betrokken moet worden. De positie van de OR is gevestigd. Voor wat betreft gemeentelijke herindelingen is dit ook tot uitdrukking gebracht in de Wet algemene regels herindeling (Arhi), waar bij wet van 25 januari 20013 aan artikel 79 is toegevoegd dat naast het overleg met de vakbonden dat er al vele jaren in stond, ook overleg gevoerd moet worden met de ondernemingsraden. Sindsdien is er nog wel enige jurisprudentie verschenen, maar deze heeft de lijn dat er weliswaar politiek primaat is, maar dat dit niet inhoudt dat de ondernemingsraad geen rol heeft in het besluitvormingstraject, niet gewijzigd. Zo blijkt uit de beschikking van de Ondernemingskamer inzake de oprichting van het shared service center hrm voor personeelsregistratie en salarisadministratie en de overdracht van 1 TAR 2000, 41. 2 TAR 1999, 11. 3 Stb. 2001, 85.
84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013
De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid: de praktijk
37
taken van de betrokken ministeries en de Belastingdienst op dat terrein, dat het besluit zelve valt onder het politiek primaat. De Ondernemingskamer overweegt daarbij dat de taken voortvloeien uit de Comptabiliteitswet 2001. Wel stelt de Ondernemingskamer dat de besluitvorming over de personele gevolgen wel onder het adviesrecht valt.1 De bovenstaande verwijzingen naar jurisprudentie streven geen volledigheid na, maar zij zijn voorbeelden van de interpretatie van wanneer er wel en wanneer er geen sprake is van ‘politiek primaat’. Voor de vraag of een besluit wel of niet valt onder het politiek primaat, geeft de overweging van de Ondernemingskamer inzake het geschil over het adviesrecht bij de vorming van het shared service center hrm een goede formule: “Indien een besluit geen betrekking heeft op − de vaststelling van − een publiekrechtelijke taak, noch op het beleid ten aanzien van of de uitvoering van een zodanige taak, kan de (overheids)ondernemer zich niet met vrucht beroepen op wat wel wordt genoemd ‘het primaat van de politiek’. Dat betekent derhalve dat de aard van de materie waarop enig besluit ziet van belang is voor de beantwoording van de vraag of de meergenoemde uitzondering (toepassing van het politiek primaat) zich al of niet voordoet.” Medezeggenschap in praktijk: politiek primaat Ondernemingsraden laten zich geregeld ‘afschrikken’ door de term ‘politiek primaat’. Om te kunnen beoordelen of er sprake is van het politiek primaat is het belangrijk te onderzoeken: 1) waar het besluit genomen is en waar het oorspronkelijke initiatief vandaan kwam; 2) in welke wet/besluit het besluit verankerd is; 3) hoever het besluit gaat. Ziet het alleen toe op een besluit waarbij het beleid en de uitvoering van het besluit ongemoeid zijn gelaten dan biedt dat kansen voor de OR. Ondernemingsraden zouden zich, in de praktijk, niet moeten laten beperken door het politiek primaat. Een OR die zinnige en nuttige inzichten heeft om een bepaald politiek besluit uit te voeren dan wel vraagtekens zet bij het 1 TAR 2004, 32.
84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013
38
De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid: de praktijk
besluit zou zijn verantwoordelijkheid kunnen nemen door het schrijven van een ongevraagd advies (conform het initiatiefrecht) aan de WOR-bestuurder met het verzoek dit ook te delen met de politiek verantwoordelijken. Belangrijk is wel dat de OR dit doet op het moment dat het nuttig en zinvol is en niet als het besluit al genomen is en de organisatie er op aangepast is. Zie voor meer informatie: ‘Het Politiek Primaat, verschillende perspectieven op dit bijzondere fenomeen’ van Jellinghaus c.s. (2013, SDU).
7
Instemmingsrecht en primaat van het GO De meeste regelingen over het arbeidsvoorwaardenoverleg in de diverse overheidssectoren kennen een bepaling dat over deze aangelegenheden door het bevoegde bestuursorgaan geen besluiten worden genomen zonder de visie van de werknemersorganisaties te kennen. De overlegvorm die daarvoor in het algemeen op lokaal niveau bestaat is het ‘georganiseerd overleg’ (GO); dat bestaat uit een vertegenwoordiging van de werkgever en door de vakorganisaties aangewezen werknemers uit de organisatie. De laatsten laten zich meestal bijstaan door externe adviseurs, zijnde werknemers van de vakorganisaties. De bepaling over het overleg over de arbeidsvoorwaarden bevat het zogenaamde ‘overeenstemmingsvereiste’, dat inhoudt dat partijen over de afspraken overeenstemming moeten bereiken. Vervolgens moet het bevoegde bestuursorgaan besluiten op basis van die overeenstemming. Hier tekent zich af dat, voor zover het tenminste het instemmingrecht betreft, wij te maken hebben met een tweede primaat: het primaat van het GO. In het derde lid van artikel 27 is aangegeven dat de instemming van de OR niet vereist is wanneer de betrokken aangelegenheid inhoudelijk reeds is geregeld in een CAO of een (publiekrechtelijke) regeling van arbeidsvoorwaarden. De wetgever doelt hierbij dus zowel op een CAO in de zin van de kortweg gelijknamige wet als op de regelingen zoals
84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013
De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid: de praktijk
39
ARAR (sector rijk), de CAR-UWO (sector gemeenten), de CAP (sector provincies) en de SAW (sector waterschappen). Adviesrecht en overleg met vakorganisaties Ook bij het adviesrecht kan de OR te maken hebben met het overleg tussen de werkgever en de vakorganisaties. Met name reorganisaties, in welke vorm dan ook (interne reorganisatie, vormen van shared service centres, aangaan van een gemeenschappelijke regeling, herindeling) hebben gevolgen voor de medewerkers. Die gevolgen zullen in het kader van een adviesprocedure schriftelijk in kaart moeten worden gebracht. Wanneer een OR vanaf het begin van het proces bij het voorgenomen besluit is betrokken, zullen deze op enig moment aan bod komen, maar in ieder geval wanneer formeel om advies wordt gevraagd. In de praktijk blijkt dat het moeilijk is om te bepalen op welk tijdstip een OR om advies gevraagd moet worden als een aangelegenheid als bedoeld in artikel 25 van de WOR zich aandient. Als de OR om advies wordt gevraagd, dan kan deze voor de vraag komen te staan of hij wel voldoende informatie heeft om advies te kunnen uitbrengen, met name wanneer er nog geen sociaal plan of statuut is. Het gaat dan om de drie voorwaarden die de wet in het derde lid van artikel 25 stelt aan een adviesverzoek. De ondernemer verstrekt een overzicht van: − de beweegredenen voor het besluit; − de gevolgen die het besluit heeft voor de in de onderneming werkzame personen; − de naar aanleiding daarvan genomen maatregelen. Met name bij de derde voorwaarde staat de OR voor de vraag of het wel zijn taak is hierover afspraken te maken met de ondernemer. Hier dient zich het samenspel van OR en GO aan, of beter nog het samenspel van ondernemer, OR en GO. Gelet op de tekst in de WOR zal het aan de OR zijn zich uit te spreken over bijvoorbeeld een reorganisatie. Wanneer daaraan gevolgen voor het personeel zijn verbonden, zal het vaak noodzakelijk zijn dat met het GO de wijze waarop die gevolgen worden opgevangen, worden afgesproken: sociaal statuut en/of sociaal plan. Het risico is groot dat men om elkaar heen zit te draaien, want als de OR geen positief advies afgeeft, heeft de ondernemer een probleem en zou hij kunnen afzien van de reorganisatie. Dan hoeft het GO niet in
84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013
40
De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid: de praktijk
actie te komen. Als er wel gevolgen zijn voor het personeel, dan zal de OR met artikel 25 in de hand een sociaal plan/ statuut af kunnen dwingen. Echter, de ondernemer kan stellen dat hij niet kan besluiten tot de reorganisatie, omdat de OR nog geen advies heeft gegeven. Afspraken over het traject tussen de ondernemer/werkgever, OR en GO zijn daarom essentieel. Na de vaststelling van de wijze waarop de gevolgen van het voorgenomen besluit worden opgevangen, zal de OR zich vrij voelen een uitspraak te doen over het voorgenomen besluit waarover hem advies is gevraagd. GO/OR
OR
GO
Overlegpartner Namens wie?
WOR-bestuurder. Namens het gehele personeel.
Formele taak
Namens het personeel overleg voeren met bestuurder over het beleid in de onderneming en de personeelsbelangen in het bijzonder.
Concreet
Adviseren over economisch/financieel en organisatorisch beleid. Instemmen met sociaal en personeelsbeleid. Initiatief recht. Bijzondere taken opgesomd in artikel 28. Personeelsopleiding: richtlijnen in het GO, uitwerking bij de OR. Personeelsbeoordeling: OR. Bedrijfsmaatschappelijk werk: OR. Werkoverleg: OR. Klachten behandeling richtlijnen GO uitwerking: OR.
Politiek verantwoordelijke (wethouder). Namens de leden maar afspraken hebben wel collectieve uitwerking. Overleg over alle aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van ambtenaren, met inbegrip van de algemene regels voor het te voeren personeelsbeleid. Afspraken van (aanvullende) regelingen op het gebied van de primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden. Vaststellen van regelingen op het gebied van werkgelegenheid. Vaststellen van een sociaal plan bij reorganisaties. Raamregelingen op het gebied van personeelsbeleid. Pensioen, winstdeling en sparen. Werktijd en vakantie. Beloning en functiewaardering.
Complexe besluitvormingsprocessen: plan van aanpak vooraf Dit alles duidt er op dat besluitvormingsprocessen complex zijn, dat er veel deelbesluiten zijn en dat het aantal partners in het proces groot kan zijn. De WOR is eigenlijk niet op dit soort processen gericht. Star vasthouden aan de tekst leidt tot verharding van wederzijdse standpunten, hetgeen niet bevorderlijk is voor het proces en de onderlinge verhoudingen. De geest van de wet zal de overhand moeten krijgen. Het verdient dan ook aanbeveling om bij de start van bijvoorbeeld een reorganisatie samen met OR en GO (als de laatste op enig moment in het proces daadwerkelijk in beeld
84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013
De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid: de praktijk
41
komt) een plan van aanpak op te stellen, zo mogelijk een tijdpad vast te leggen en de momenten te bepalen waarop de OR en eventueel het GO een besluit moeten nemen. Dit past ook binnen hetgeen in artikel 24 van de WOR is vastgelegd over het halfjaarlijks overleg, dat zich niet hoeft te beperken tot halfjaarlijks. Het is wel van belang dat de ondernemer steeds bij de aanvraag van (deel)adviezen in dat proces een antwoord geeft op de drie vragen uit artikel 25, derde lid, ook al zijn er bij dat (deel)besluit geen gevolgen voor het personeel. De OR kan dan een (deel)advies uitbrengen. Op enig moment zal het stadium aanbreken dat het (deel)besluit wel leidt tot gevolgen voor het personeel en zal de OR zich op het standpunt kunnen stellen dat eerst de wijze waarop die gevolgen worden opgevangen wordt uitonderhandeld met het GO. Alleen in een goed samenspel zal dit tot een voor de onderneming en zijn medewerkers goed resultaat kunnen leiden.
8
De structuur van de medezeggenschap Iedere onderneming die een OR kent, voldoet daarmee aan de wettelijke verplichting. In hoofdstuk 5 is onder ‘Invulling medezeggenschap’ al aangegeven dat de plaats van de medezeggenschap volgend is aan de plaats van de zeggenschap. De WOR biedt vele mogelijkheden een bij de zeggenschap passende structuur van de medezeggenschap in te stellen. Op de eerste plaats kan een ondernemer, wanneer dat voor een goede toepassing van de wet ‘bevorderlijk’ is, voor een of meer onderdelen van de onderneming een eigen ondernemingsraad instellen. Voorbeelden daarvan komen in alle overheidssectoren voor: het rijk is één onderneming, maar er zijn ten minste op departementaal niveau eigen ondernemingsraden (DOR) met daaronder ondernemingsraden. Grote gemeenten hebben een organisatiestructuur met vrij zelfstandig functionerende diensten. Voor deze diensten zijn vaak afzonderlijke ondernemingsraden ingesteld. Ook provincies kennen decentrale diensten. Een gedecentraliseerde zeggenschapsstructuur houdt nog niet in dat er op centraal niveau geen besluiten worden genomen. Daarom is het van belang dat een andere medezeggenschapsmogelijkheid die de WOR biedt toepassing krijgt: de centrale ondernemingsraad (COR).
84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013
42
De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid: de praktijk
Een bij de overheid minder voorkomende medezeggenschapsfiguur is de groepsondernemingsraad (het Ministerie van Veiligheid en Justitie heeft een GOR op DJI-niveau). Deze is bedoeld voor ondernemingen die in concernverband opereren, maar waar het voor een deel van de ondernemingen van belang is (mede)zeggenschap gezamenlijk uit te oefenen. Voor ondernemingen die kleiner zijn dan de instellingsgrens, kan de keuze worden gemaakt uit de vrijwillige instelling van een ondernemingsraad of de instelling van een personeelsvertegenwoordiging (pvt). Deze mogelijkheid biedt een oplossing voor kleine, zelfstandig opererende onderdelen van een onderneming, bijvoorbeeld bij gemeenten de griffie. Voorwaarde voor de instelling van een pvt is dat er ten minste tien werknemers zijn. Zijn er minder dan tien werknemers, dan is er nog de mogelijkheid van een personeelsvergadering. De laatste twee medezeggenschapsvormen hebben echter niet de volledige bevoegdheden die een OR en COR wel hebben. Het is wel weer mogelijk dat alle medezeggenschapsvormen binnen een onderneming deel uitmaken van een COR. De OR kan voor specifieke onderwerpen ook commissies instellen. Voorbeelden daarvan zijn de arbocommissie en de verkiezingscommissie. De eerste commissie heeft een meer permanent karakter, de tweede is een voorbeeld van een tijdelijke commissie. Ook een voorgenomen besluit kan, vanwege de lange duur van het ontwikkeltraject of de omvang van de te treffen voorziening, reden zijn voor de instelling van een tijdelijke commissie. Een tweede variant van een permanente commissie is de zogenaamde onderdeelcommissie. Deze commissie wordt ingesteld voor het behartigen van de belangen van een specifiek onderdeel van de onderneming. De onderwerpen die in de OR aan de orde komen op terrein van het betreffende onderdeel zijn zo specifiek, dat daarvoor ook de specifieke kennis van de betrokken medewerkers van groot belang is. De OR draagt de behandeling van die onderwerpen dan over aan de onderdeelcommissie. Dualisme en medezeggenschap griffie Tot de invoering van het dualisme bij de provincies en gemeenten was het volksvertegenwoordigend orgaan ook de werkgever van de ambtenaren in de onderneming. In 2002 en 2003 is daar voor respectievelijk de gemeenten en provincies verandering in gekomen. De werkgeverstaak is, met
84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013
De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid: de praktijk
43
itzondering van die taak voor de griffier en de medewerkers u van de griffie, verschoven naar het dagelijks bestuursorgaan: respectievelijk het college van burgemeester en wethouders en gedeputeerde staten. Als gevolg hiervan zijn binnen de gemeente en de provincie in feite twee bij wet vastgestelde werkorganisaties ontstaan, met een eigen werkgever en eigen ‘in de onderneming werkzame personen’. Het college van burgemeester en wethouders respectievelijk college van gedeputeerde staten benoemt (schorst en ontslaat, zoals de wet zegt) de voor hen werkende ambtenaren met uitzondering van de griffier en de medewerkers van de griffie. De griffier en de medewerkers van de griffie worden benoemd (geschorst en ontslagen) door de gemeenteraad respectievelijk provinciale staten. Dit betekent dan ook dat het volksvertegenwoordigend orgaan, behoudens voor zover het betreft de voor de gemeenteraad respectievelijk provinciale staten werkende ambtenaren, geen bemoeienis meer heeft met de arbeidsvoorwaarden en het sociale beleid. Alleen door middel van de begroting kan het orgaan nog enige afstandelijke sturing uitoefenen. Binnen de gemeente en provincie moet daarom een constructie gevonden moeten worden voor het uitoefenen van de werkgeverstaak door het volksvertegenwoordigend orgaan. Er zullen met het dagelijks bestuur en de vakorganisaties afspraken moeten worden gemaakt over de vaststelling, wijziging en intrekking van arbeidsvoorwaardenregelingen. Daarbij geldt als uitgangspunt de uitspraak van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dat de arbeidsvoorwaardenregeling van de gemeente respectievelijk provincie ook van toepassing is op de griffier (en de medewerkers van de griffie). Buiten het bestek van deze publicatie zullen overigens ook door de volksvertegenwoordigende organen intern afspraken moeten worden gemaakt over de uitoefening van de feitelijke werkgeverstaak anders dan het benoemen, schorsen en ontslaan dat door het gehele orgaan besloten moet worden. Te denken valt aan een werkgeverscommissie. Echter, in artikel 46d, onderdeel a, van de WOR is bepaald dat een politieke functionaris geen bestuurder kan zijn in de zin van de WOR. Dat betekent dan ook dat naast de gemeente- of provinciesecretaris de griffier voor de griffie de WOR-bestuurder is.
84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013
44
De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid: de praktijk
Medezeggenschapsstructuur griffie Over het algemeen zijn griffies te klein voor een eigen medezeggenschapsorgaan. Dat wil echter niet zeggen dat de medewerkers geen medezeggenschapsrechten zouden hebben. Binnen de OR-structuur van de organisatie zijn diverse mogelijkheden voor handen. Denk daarbij aan kiesgroepen en zogenaamde kwaliteitszetels voor de griffie of een onderdeelcommissie. Van belang is wel dat de griffier die de leiding geeft zoals die in artikel 1, eerste lid, onderdeel e bij de bestuurder is neergelegd, de WOR-bestuurder voor de griffie is. De artikelen 35b tot en met 35d bieden in dat geval alternatieven in de vorm van een personeelsvertegenwoordiging als er minder dan tien medewerkers zijn, een personeelsvertegenwoordiging (PVT) als sprake is van tien of meer medewerkers, maar minder dan het aantal waarbij een ondernemer verplicht is een OR in te stellen. Als er tussen de tien medewerkers en het verplichte instellingsaantal werkzaam zijn en er niet verplicht een OR of een PVT is ingesteld, dan is de ondernemer verplicht ten minste twee maal per jaar een personeelvergadering bijeen te roepen. Voor aangelegenheden die de hele organisatie betreffen, dus inclusief de griffie zijn dan de mogelijkheden van een gemeenschappelijke of een centrale ondernemingsraad beschikbaar. De WOR-bestuurder van de gemeentelijke organisatie zonder de griffie, laat zich dan, zoals ook in artikel 23, vierde tot en met zesde lid, WOR is bepaald in de overlegvergadering vergezellen door de griffier. Medezeggenschap in de praktijk: griffie Op steeds meer plekken ontstaan discussies over dit thema. Het is aanbevelenswaardig dit onderwerp op de agenda van de OR te plaatsen.
9
Geschillen Ondanks alle goede voornemens ontstaan er toch ook onoplosbare geschillen tussen ondernemer en OR. De WOR biedt daarvoor een tweetal geschillenregelingen voor onderscheidenlijk het adviesrecht en anderzijds de naleving van de wet en het instemmingsrecht.
84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013
De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid: de praktijk
45
Over het adviesrecht In artikel 25 zijn naast de adviesonderwerpen ook verschillende procedurevoorschriften opgenomen. Deze houden niet alleen in dat er naast schriftelijke uitwisseling ook ten minste één mondelinge bespreking van de adviesaanvraag plaats moet vinden. Daarnaast wordt een omschrijving gegeven van het tijdstip waarop het advies gevraagd moet worden: op een zodanig tijdstip dat het van wezenlijke invloed kan zijn op het te nemen besluit. Vervolgens wordt aangegeven wat de ondernemer moet doen na het definitieve besluit in de richting van de OR. Bij een besluit dat overeenkomt met het advies van de OR: zo spoedig mogelijk informeren over het definitieve besluit. Wanneer het besluit niet overeenkomt met het advies van de OR: bovendien informeren over het waarom van de afwijking van het advies. Over de uitvoering van het besluit volgt een eventuele aanvullende adviesaanvraag. Wanneer het besluit van de ondernemer niet overeenkomt met het advies van de OR, moet de uitvoering van het besluit bovendien met een maand worden opgeschort, te rekenen vanaf de dag nadat de OR in kennis is gesteld van het besluit. In die tijd kan de OR zich beraden op zijn verdere stappen, de eventuele gang naar de (enige) Ondernemingskamer bij het Gerechtshof van Amsterdam. De procedure daarvoor is neergelegd in artikel 26 van de WOR. Uiteraard kan deze situatie ook aanleiding zijn om alsnog te trachten in onderling overleg het geschil op te lossen. Alleen procedureel oordeel! Deze rechters zullen alleen nagaan of de ondernemer bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot zijn besluit had kunnen komen. Zoals bij de bespreking van het politiek primaat reeds werd aangegeven, had de gemeenteraad van Amsterdam door het karakter van het genomen besluit (een onomkeerbaar besluit) in alle redelijkheid niet tot dat besluit kunnen komen, omdat hij zich onvoldoende had vergewist van de gevolgen voor het betrokken personeel en de daarvoor noodzakelijke voorzieningen had getroffen. De Ondernemingskamer kan de ondernemer desgevraagd verplichten het besluit geheel of ten dele in te trekken of aan te wijzen gevolgen van het besluit ongedaan maken. Ook kan een verbod worden opgelegd handelingen te verrichten ter uitvoering van (onderdelen van) het gewraakte besluit. De OR en de ondernemer zullen zich voor deze rechter
84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013
46
De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid: de praktijk
moeten doen vertegenwoordigen door een procureur. Het arrest van de Ondernemingskamer hoeft geen einduitspraak te zijn. Er kan vervolgens nog cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad. Ook al gaat het om een marginale toetsing door de rechter, de procedurele voorschriften rondom adviesaanvragen en de bijbehorende geschillenregeling geven aan dat de wetgever indirect van OR en ondernemer verlangt dat zij trachten met elkaar tot een goede toepassing van de rechten en bevoegdheden te komen. Medezeggenschap in de praktijk: rol OR bij belangenafweging Het meest onbesproken begrip in de medezeggenschap is het begrip ‘belang’. Iedereen heeft er zijn eigen idee bij maar wat het nu concreet betekent binnen de context van een organisatie of adviesaanvraag is vaak lastiger te duiden. Een OR die met de bestuurder ook spreekt over belangen van partijen die geraakt worden door een besluit draagt bij aan de kwaliteit van het overleg maar zorgt er ook voor dat de bestuurder beter tot een belangenafweging kan komen. Ondernemingsraden zouden moeten durven om ook zelf deze duiding te geven. De bestuurder die stelt dat hij tegen thuiswerken is omdat hij zijn medewerkers niet vertrouwt en deze daarom 2 uur reistijd krijgen, zal bij de Ondernemingskamer geen gehoor vinden. Zijn individuele belang kan niet opwegen tegen de ontwrichting van de privélevens van betrokken ambtenaren. Het zichtbaar maken en concretiseren van belangen en de consequenties van een besluit op betrokkenen is een belangrijke stap in het adviestraject. Over het instemmingsrecht en de toepassing van de wet De tweede geschillenregeling betreft een algemene geschillenregeling over de uitvoering van de wet in zijn algemeenheid (het stellen van eisen tot naleving of juiste toepassing) en de toepassing van het instemmingsrecht. Ook geschillen over de toekenning van faciliteiten vallen onder deze regeling. Deze regeling is in het bijzonder terug te vinden in artikel 27 en 36. De kantonrechter moest tot voor kort de verzoeker niet ontvankelijk verklaren wanneer niet eerst is getracht
84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013
De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid: de praktijk
47
via de bedrijfscommissie tot een bemiddeling te komen dan wel na advies van die commissie het geschil op te lossen. Zie echter hoofdstuk 10 hierna. Een wederpartij van een ondernemer of een OR die de wet niet juist uitvoert, kan via deze rechtsgang geadviseerd en uiteindelijk gedwongen worden de wet juist toe te passen. Dit recht staat ook open voor belanghebbenden, zoals individuele werknemers of een vakorganisatie. Een ondernemer die van mening is dat een OR ten onrechte zijn instemming heeft onthouden aan een hem voorgelegd voorgenomen besluit over een regeling als bedoeld in artikel 27 van de wet, kan ook via de kantonrechter de zogenaamde ‘vervangende instemming’ verzoeken. Ook in deze procedure kan de rechter de ondernemingsraad of de ondernemer verplichten tot het verrichten of nalaten van handelingen. Wanneer de ondernemingsraad daarbij in gebreke blijft kan de rechter de OR zelfs ontbinden en hem of de ondernemer opleggen nieuwe verkiezingen uit te schrijven. Het is de ondernemer op zijn beurt verboden de hem opgelegde verplichtingen niet na te komen. De kantonrechter zal de ‘vervangende toestemming’ slechts geven als het besluit van de ondernemingsraad om niet in te stemmen onredelijk is of als het besluit van de ondernemer gevergd wordt door zwaarwegende bedrijfsorganisatorische, bedrijfseconomische of bedrijfssociale redenen. Ook bij deze procedure kan de OR de rechter verzoeken de ondernemer op te dragen uitvoeringshandelingen na te laten, op te schorten of terug te draaien. Wanneer de OR echter ten onrechte een beroep heeft gedaan op de nietigheid van het besluit, kan de kantonrechter de nietigheid op verzoek van de ondernemer opheffen. Van besluiten van de kantonrechter staat beroep in meerdere instanties open.
10
De Bedrijfscommissie voor de Overheid Verplichte bemiddelende rol bedrijfscommissie vervalt Uit onderzoek door de SER in 2008 bleek dat het regelmatig voorkomt dat partijen geen bemiddeling wensen en de gang naar de bedrijfscommissie zien als verplichte tussenstap voordat men bij de kantonrechter een verzoekschrift kan indienen. Dit betreft dan een tussenstap die de procedure
84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013
48
De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid: de praktijk
van geschillenbeslechting onnodig kan verlengen. Algemeen wordt aangenomen dat bemiddeling alleen dan kans van slagen heeft als partijen die met elkaar een conflict hebben ook bemiddeling wensen. Bovendien zijn niet alle zaken geschikt voor bemiddeling. Met uitzondering van geschillen over de scholing en vorming is de verplichte inschakeling van de bedrijfscommissie voor bemiddeling of advisering die in artikel 36 is opgenomen dan ook uit de WOR geschrapt. Dat neemt niet weg dat het op vrijwillige basis nog steeds mogelijk is dat de bedrijfscommissie wordt gevraagd te bemiddelen dan wel te adviseren. Als gevolg van de wijziging van de WOR1 die in de tweede helft van juli 2013 van kracht is geworden, zijn de verplichte taken van de bedrijfscommissie komen te vervallen. Aangezien deze wijzigingen ten tijde van het afronden van deze publicatie nog niet van kracht zijn geworden, wordt de situatie beschreven zoals die op dat moment van toepassing was. Een bedrijfscommissie had tot de wetswijziging van kracht werd een registrerende/administratieve taak en een belangrijke taak in de geschilbeslechting. In het voorgaande is al aangegeven dat de procedures die volgens de WOR totdat de wetswijziging van kracht is geworden, via de kantonrechter moesten lopen door deze rechter niet ontvankelijk moesten worden verklaard wanneer niet eerst getracht is door bemiddeling of advisering door de bedrijfscommissie het geschil op te lossen. Daarmee was deze commissie een ‘voorportaal’ op weg naar de kantonrechter. De geschiedenis van de bedrijfscommissie heeft bewezen dat als gevolg van deze tussenstap van een lichtere vorm van geschilbeslechting het aantal aan de kantonrechter voorgelegde zaken aanzienlijk was afgenomen. Er zijn drie bedrijfscommissies: voor de ‘marktsector’ de commissie Markt I en Markt II en voor de overheid de Bedrijfscommissie voor de Overheid. De bedrijfscommissie Markt II ‘herbergt’ een aantal bedrijfstakken die verwantschap hebben met de overheid: − Gesubsidieerde Arbeid − Onderwijs − Sport − Welzijnssector 1 Tweede Kamerstuk 33367, Stb. 2013, 296.
84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013
De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid: de praktijk
49
− Zorg − Overige sectoren (voorheen: Algemene Bedrijfscommissie) Bedrijfscommissies zijn paritair samengesteld uit vertegenwoordigers van werkgevers- en werknemersorganisaties in de sector waarvoor zij zijn ingesteld. De bedrijfscommissies Markt I en Markt II zijn ingesteld door de SER; de Bedrijfscommissie voor de Overheid door de minister van B innenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. In de laatstgenoemde commissie hebben vertegenwoordigers van werknemers- en werkgeversorganisaties bij de verschillende overheden z itting. De WOR-kamer van de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid (ROP) heeft de minister geadviseerd dat volstaan kan worden met één bedrijfscommissie voor de overheidssectoren waarop de WOR van toepassing is. Binnen deze commissie zijn echter voor de geschilbeslechtende taak een tweetal kamers ingesteld: één voor de rijkssectoren (rijk en politie) en één voor de decentrale overheden (gemeenten, provincies en waterschappen). Werkwijze Bedrijfscommissie voor de Overheid Als gevolg van de genoemde wetswijziging zal de Bedrijfscommissie voor de Overheid zich in de loop van 2014 buigen over een eventuele aanpassing van de werkwijze in het geval partijen de bemiddeling of advisering van de bedrijfscommissie vrijwillig inroepen. De door de kamers te volgen procedure komt er in het kort op neer dat na een schriftelijke inbreng van partijen een hoorzitting wordt gehouden waarin partijen de gelegenheid krijgen hun zienswijze toe te lichten. Daarna trachten de leden van de kamer de voor hen bestaande onduidelijkheden nog helderder te krijgen. Getracht wordt om partijen ter hoorzitting tot een vergelijk te laten komen. Wanneer dat lukt, is het geschil beëindigd en hebben partijen zich verplicht tot stappen die ter hoorzitting met elkaar zijn afgesproken. Als de bemiddelingspoging niet slaagt, dan zal de commissie aan partijen een schriftelijk advies uitbrengen hoe naar het inzicht van de kamer op basis van de gewisselde stukken en hetgeen in de hoorzitting is vernomen, het geschil verder opgelost kan worden. Wanneer partijen het ook dan nog niet met elkaar eens kunnen worden, kan de weg naar de kantonrechter worden ingeslagen, onder overlegging van het advies van de bedrijfscommissie.
84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013
50
De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid: de praktijk
De bedrijfscommissie is gebonden aan tijd en zal binnen twee maanden na (volledige) ontvangst van de stukken van partijen via een hoorzitting komen tot een advies. De WOR staat een uitstel van twee maanden toe. Een uitvoerige beschrijving van de werkwijze van de Bedrijfscommissie( kamers) voor de Overheid is te verkrijgen bij het secretariaat van de Bedrijfscommissie voor de Overheid, Postbus 556, 2501 CN Den Haag, telefoon 070 3765765. Ook op de website van de commissie is deze informatie te vinden, alsmede de adviezen die de commissie heeft uitgebracht: www.bedrijfscommissieoverheid.nl. Registratie Als gevolg van de wijziging van de WOR die met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2013 van kracht is geworden, is echter de verplichte registratie van het voorlopige OR-reglement, het OR-reglement, de wijziging van het ORreglement en het OR-jaarverslag bij de bedrijfscommissie komen te vervallen. De bedrijfscommissie registreerde ook alle ingestelde ondernemingsraden. Een ondernemer was ook verplicht aan de bedrijfscommissie de instelling van een ondernemingsraad te melden. Elke OR was verplicht zijn reglement en jaarverslag toe te zenden aan de Bedrijfscommissie, alsmede de afspraken die tussen OR en ondernemer zijn gemaakt over eventuele uitbreiding van de bevoegdheden van de OR. LET OP: De wetswijziging brengt echter geen verandering in de registratie van instelling en opheffing van vrijwillig ingestelde ondernemingsraden ex art. 5a WOR. Dat geldt ook voor de registratie van ondernemingsovereenkomsten ex art. 32 WOR.
11
Scholing OR-leden Tot 1 januari 2013 kon een ondernemingsraad die bij een van de erkende scholingsinstituten cursus volgt, een subsidie van tussen de 30 en 50% van de cursuskosten ontvangen
84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013
De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid: de praktijk
51
via het Gemeenschappelijk Begeleidingsinstituut Ondernemingsraden (GBIO). Deze subsidie werd bekostigd uit de zogenaamde scholingsheffing die elke ondernemer, dus ook elke overheidsondernemer, die verplicht is een OR in te stellen of vrijwillig een OR heeft ingesteld, moest betalen. De inning van deze heffing vond plaats via de Belastingdienst. In maart 2011 heeft de Bestuurskamer van de Sociaal- Economische Raad (SER) een advies vastgesteld over «Toekomst scholing en vorming leden ondernemingsraad». Hierin wordt een ander systeem ter financiering van de scholing en vorming van ondernemingsraadleden voorgesteld.Het SER-advies stelt een systeem voor, dat de volgende elementen bevat: − Afschaffing van de zogenaamde WOR-heffing, die ondernemingen die onder de verplichting vallen een OR in te stellen momenteel moeten afdragen ter bevordering van de scholing en vorming van OR-leden. − Een expliciet wettelijk verankerd scholingsrecht voor ORleden c.q. een expliciete plicht voor werkgevers om hun OR-leden de scholing te laten genieten die zij voor de vervulling van hun taak nodig achten. − Een wettelijke geschillenregeling. − Bevoegdheid voor de SER om een richtbedrag voor scholing per dag(deel) vast te stellen dat als richtsnoer dient voor het scholingsbudget van de OR. − Een vorm van kwaliteitsbewaking van het opleidingsaanbod en monitoring van de werking van de nieuwe structuur. Het scholingsrecht voor leden van de ondernemingsraad ligt vast in artikel 18, tweede lid, van de WOR. De vergoedingsplicht voor de ondernemer voor scholing en vorming van leden van de OR vloeit impliciet voort uit artikel 22, eerste en derde lid, van de WOR. Het scholingsrecht mist momenteel echter een wettelijke vorm van kwaliteitsborging en de werkgeversplicht op dit terrein is nu niet expliciet in de WOR geregeld. De handhaving van het kwaliteitsniveau en de zekerheid over financiering van de scholing als specifieke doelen zijn essentieel voor de verwezenlijking van een modern en toekomstbestendig scholingssysteem. Om het punt van de kwaliteit van de scholing te ondersteunen is door middel van een wijziging van artikel 18, tweede lid,
84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013
52
De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid: de praktijk
WOR expliciet een verband gelegd tussen scholing en vorming en de kwaliteit daarvan. Op deze wijze kan de OR, met gebruikmaking van de reeds in de wet opgenomen passage dat het moet gaan om «scholing en vorming die de OR-leden in verband met de vervulling van hun taak nodig oordelen», in het overleg met de ondernemer eisen stellen aan de kwaliteit van de opleiding. Binnen de SER is daarvoor de Commissie Bevordering Medezeggenschap (CBM) ingesteld, waarin ook een vertegenwoordiging namens de overheid zitting heeft. Een ander element ter bevordering van het functioneren van het nieuwe scholingssysteem is het voorstel van de SER om een richtbedrag of richtbedragen voor scholing en vorming vast te stellen. De WOR bepaalt dat de scholingskosten voor rekening van de ondernemer komen, maar doet geen uitspraak over de hoogte van de kosten, behalve dat het moet gaan om voor de vervulling van de taak van de ondernemingsraad redelijkerwijs noodzakelijke kosten. De achtergrond hiervan is dat de kosten voor scholing per ondernemingsraad zullen verschillen, afhankelijk van omvang van de ondernemingsraad, de aard van de organisatie, de ontwikkelingsfase, de bedrijfsomstandigheden enzovoorts. In de WOR is het nu mogelijk dat de sociale partners een dergelijk systeem met richtbedragen opzetten. De richtbedragen voor scholing en vorming zullen jaarlijks worden vastgesteld door een commissie van de SER (zie hierna). Bij de vaststelling van de richtbedragen kunnen de in het voorafgaande jaar door de erkende scholingsinstituten gehanteerde tarieven voor scholing en vorming de leidraad vormen. Daarbij kunnen per kostensoort (bijvoorbeeld accommodatiekosten, maatwerkcursus of open inschrijving) aparte richtbedragen worden vastgesteld. Met dit nieuwe systeem van richtbedragen – naast de bepaling van artikel 18, tweede lid, over het recht op scholing – creëert de regering een bredere basis voor het goed functioneren van het scholingssysteem voor ondernemingsraden. Onderdeel van de wetswijziging is dat een stichting de kwaliteit van de vorming en scholing van OR-leden gaat bewaken. Dit zal gebeuren door middel van een certificeringsregeling, op basis van vrijwilligheid, voor opleidingsinstituten op het terrein van vorming en scholing OR-leden. De onafhankelijke stichting is door de Sociaal-Economische Raad (SER) opgericht en draagt de naam Stichting Certificering
84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013
53
De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid: de praktijk
Opleiding Ondernemingsraden, kortweg: SCOOR. Ook in de SCOOR heeft een vertegenwoordiging van de overheid zitting. Het doel van SCOOR is het bewaken van de kwaliteit van de OR-opleidingen opdat OR-leden in het kader van vorming en scholing toegang hebben tot opleidingen van gekwalificeerde opleidingsinstituten. Daarvoor wordt, net zoals dat bij het GBIO gebruikelijk was, een certificeringsregeling opgezet. Een extern auditbureau zal de opleidingsinstituten toetsen aan de eisen van de certificeringsregeling. Met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2013 is het GBIO opgeheven en is alles met betrekking tot scholing op de eerste plaats een aangelegenheid geworden tussen de OR en de ondernemer.
Bijlage 1
Model convenant gemeente en ondernemingsraad Convenant gemeente ……… en de ondernemingsraad1 …(naam), WOR-bestuurder van de gemeente … (naam gemeente) …, hierna te noemen bestuurder, en de ondernemingsraad, hierna te noemen OR, en vertegenwoordigd door de voorzitter …(naam voorzitter)… hebben, gelet op de artikelen 17 en 18 van de Wet op de ondernemingsraden en artikel 14:1 van de …(officiële naam arbeidsvoorwaardenregeling van de gemeente) … (verder: …) en de daarbij behorende toelichting voor de zittingsperiode …(maand en jaar aanvang en maand en jaar einde zittingsperiode.)… en vanaf de datum van ondertekening de volgende afspraken gemaakt met betrekking tot de faciliteiten en zittingsduur van OR-leden (eventueel: en leden van OR-commissies) Tijdsbesteding Het OR-werk wordt als regulier werk gezien. De OR-leden worden dientengevolge door de gemeente in staat gesteld 1 Zie toelichting.
84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013
54
De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid: de praktijk
hun OR-werkzaamheden naar behoren uit te voeren. Zij worden in de gelegenheid gesteld vergaderingen te bezoeken (bijvoorbeeld OR-, overleg- en commissievergaderingen) en cursussen/trainingen te volgen ten behoeve van het OR-werk. Er zijn echter naast reguliere vergaderingen ook andere momenten waarop OR-werk wordt gedaan zoals onderling beraad tussen OR- en commissieleden of raadplegen van de medewerkers of een adviseur. Ook behoort het tot de taak van de OR kennis te nemen van de arbeidsomstandigheden in de onderneming. Voor de uitvoering van het OR-werk dat naast de OR- en Overlegvergaderingen plaatsvindt, is de volgende tijdsbesteding beschikbaar: Voorzitter OR Secretaris OR Lid van de OR Commissielid OR
v1 uren/dagen per jaar w uren/dagen per jaar x uren/dagen per jaar y uren/dagen per jaar
Zo spoedig mogelijk na de verkiezing tot OR-lid, vindt een gesprek plaats tussen leidinggevende en de medewerker. In dit gesprek worden afspraken gemaakt over de wijze waarop de reguliere functie gecombineerd kan worden met de tijdsbesteding voor het OR-werk. Hiermee wordt met de planning van werkzaamheden door de leidinggevende rekening gehouden. De leidinggevende zorgt indien nodig voor een herverdeling van taken. Voorkomen moet worden dat de afwezigheid negatieve gevolgen heeft, zoals een onevenredige werkdruk voor andere collega’s. Is de herverdeling van taken alleen geen oplossing, dan kan naar andere oplossingen gezocht worden. De formatie van de afdeling kan bijvoorbeeld tijdelijk uitgebreid worden. In plaats van uitbreiding van de formatie kan met het OR-lid worden besproken of uitbreiding van zijn of haar arbeidsduur (tot maximaal 40 uur per week) een oplossing is. Het afdelingshoofd kan hiertoe een verzoek indienen. De gemaakte afspraken leggen het OR-lid en de leidinggevende schriftelijk vast. Bij verschil van mening leggen het OR-lid en de leidinggevende dit voor aan de bestuurder. 1 Zie toelichting.
84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013
De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid: de praktijk
55
De gemaakte afspraken worden door de leidinggevende gecommuniceerd met de andere medewerkers van de afdeling. Scholingsfaciliteiten De leden van de ondernemingsraad kunnen jaarlijks z1 uren gebruiken voor scholing op het terrein van het werk van de ondernemingsraad. De leden van de ondernemingsraad melden uiterlijk één maand voor aanvang van de scholingsdagen aan hun leidinggevende op welke dagen zij gebruik maken van dit recht. Compensatie Als de tijd waarop een OR-lid OR-werkzaamheden moet verrichten of scholing volgt, buiten de feitelijke werktijd valt, wordt er een afspraak gemaakt over een evenredige compensatie. De compensatie vindt in de regel plaats in tijd en is gelijk aan het aantal uren dat buiten de feitelijke werktijd aan OR-werkzaamheden wordt besteed. Indien in het kader van het dienstbelang compensatie in tijd niet mogelijk is wordt gecompenseerd in geld. De leidinggevende beslist dit. Zittingstermijnen De leden van de OR nemen in beginsel maximaal ..2 termijnen zitting in de OR. Overige faciliteiten OR-leden krijgen de ruimte zich vrij te bewegen binnen de gemeentelijke gebouwen en terreinen. Ook wordt hen de gelegenheid geboden personen te spreken en stukken te raadplegen voor zover daarop geen geheimhouding rust of behoren tot de op grond van de privacywetgeving niet voor derden toegankelijke documenten. Slechts met toestemming van degene die de geheimhouding heeft opgelegd of de persoon op wie de door privacyregels beschermde d ocumenten, kan daarvan kennis worden genomen. Eenieder is vrij de OR gevraagd en ongevraagd inlichtingen te verstrekken voor zover deze van belang zijn voor de werkzaamheden van de OR en deze inlichtingen niet beschermd worden door daarop rustende geheimhouding of bescherming van de privacy3. 1 Zie toelichting. 2 Zie toelichting. 3 Zie toelichting.
84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013
56
De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid: de praktijk
Aan de OR wordt ter beschikking gesteld: − een ingerichte werkruimte met telefoon, computer, netwerkverbinding en kantoorbenodigdheden; − gebruik van de fotokopieer- of faxvoorzieningen; − gebruik van vergaderruimten; − .. uren per jaar secretariële ondersteuning door een met medewerking van de OR aangezochte medewerk(st)er. Deze medewerker is uitsluitend aan de OR verantwoording schuldig. Kosten die direct verband houden met het lidmaatschap, zoals reis- en verblijfkosten, kosten voor vakliteratuur, kopieën, postverzending, telecommunicatie, maaltijden, scholing en onvoorziene uitgaven komen voor rekening van de gemeente. De OR stelt jaarlijks vóór (datum) met inachtneming van artikel 22, eerste tweede en derde lid van de WOR een begroting op van kosten van de OR voor het komende kalenderjaar. Na afloop van het kalenderjaar legt de OR vóór (datum) schriftelijk verantwoording af over de uitgaven. Voor de overige uitgaven wordt gehandeld overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 16 en 23a van de WOR. Advies- en instemmingsprocedure Twee maal per jaar bespreken de bestuurder en de OR overeenkomstig het bepaalde in artikel 24 van de WOR de algemene gang van zaken. Bij voorkeur nemen leden van het college belast met de portefeuille personeel en bedrijfsvoering aan dit overleg deel. Tijdens dit overleg wordt de algemene gang van zaken besproken, doet de bestuurder mededeling van op handen zijnde voorstellen en worden afspraken gemaakt over de momenten waarop deze aan de OR worden voorgelegd. Daarbij komen in ieder geval aan de orde op handen zijnde adviesopdrachten aan een deskundige buiten de onderneming en de betrokkenheid van de OR bij presentaties en beschikbare informatie. Bij de planning van voorstellen worden het interne traject en de politieke besluitvorming door de bestuurder en de OR gezamenlijk op elkaar afgestemd. Als een voorgenomen besluit gevolgen zal hebben voor de in de onderneming werkzame personen als bedoeld in artikel 25, derde lid van de WOR wordt tevens afgesproken op welk moment het overleg met de vakorganisaties plaats zal vinden. In onvoorziene gevallen meldt de bestuurder zo vroegtijdig als mogelijk is aan de voorzitter van de OR wanneer een
84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013
De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid: de praktijk
57
adviesplichtig en/of instemmingsplichtig onderwerp zich aandient. Met de OR wordt in dat geval besproken hoe een onderwerp wordt aangepakt en een tijdpad opgesteld. Informatievoorziening De OR en de bestuurder maken afspraken over de informatievoorziening als bedoeld in artikel 31 van de WOR waarbij zowel de aard van de informatievoorziening als de momenten waarop deze in het algemeen plaatsvindt aan de orde komen. Rechtsbescherming De bestuurder zal er voor zorgen dat OR-leden, kandidaatOR-leden en oud-OR-leden overeenkomstig het bepaalde in artikel 8:14 van …(zie: naam arbeidsvoorwaardenregeling) op geen enkele wijze benadeeld worden als gevolg van hun (kandidaat-)OR-lidmaatschap. De indeling in salarisschalen geschiedt op basis van functiewaardering. Het OR-lidmaatschap heeft hier geen enkele invloed op. Loopbaan Het lidmaatschap van de OR staat de loopbaanontwikkeling binnen de gemeente niet in de weg. Het OR-lidmaatschap is onderdeel van het CV en wordt opgenomen in het personeelsdossier, personeelsregister, of personeelsinformatiesysteem. Het OR-lidmaatschap kan een positieve rol spelen bij beoordelingen en interne sollicitaties van een medewerker binnen de gemeente. Evaluatie en aanpassing Dit convenant wordt aan het einde van de zittingstermijn geëvalueerd of zoveel eerder als wenselijk is. Zo nodig vindt aanpassing plaats in overleg met de bestuurder1. Voor akkoord De WOR-bestuurder2
De voorzitter van de ondernemingsraad
1 Zie toelichting. 2 In artikel 46d van de WOR is geregeld dat de burgemeester, een lid van het college of een lid van de gemeenteraad geen bestuurder in de zin van de wet kunnen zijn. Daarom is de ‘WOR-bestuurder’ (volgens artikel 1 van de WOR ‘hij die alleen dan wel tezamen met anderen in een onderneming rechtstreeks de hoogste zeggenschap uitoefent bij de leiding van de arbeid’) degene die namens de ondernemer (‘de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die een onderneming in stand houdt’) het convenant sluit met de OR.
84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013
58
De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid: de praktijk
Toelichting Dit convenant is niet meer dan een handreiking ter uitvoering van de afspraak in de CAO sector Gemeenten 20072009 dat gemeentelijke werkgevers aan het begin van iedere zittingsperiode een convenant sluiten met de OR met daarin afspraken over de benodigde inzet voor het OR-werk, de compensatie daarvoor en het (maximum) aantal zittingstermijnen. Een plaatselijk convenant kan dan ook meer en minder onderwerpen betreffen die in dit stuk voorkomen. Het convenant staat los van het OR-reglement dat immers uitsluitend bepalingen bevat over de verkiezingen en de werkwijze van de OR zelf. Omdat het reglement een document is van de OR zelf passen daarin geen afspraken over faciliteiten en andere aangelegenheden die worden gemaakt tussen de OR en de ondernemer/WOR-bestuurder. Voor een nadere toelichting op de CAO-afspraak wordt verwezen naar de LOGA-brief d.d. 17 maart 2008: convenant medezeggenschap (kenmerk ECCVA/U200800255, Lbr. 08/030 CvA/LOGA 08/07) en naar de ledenbrief van 27 maart 2008. Deze brief is te vinden op www.vng.nl> brieven>brieven aan leden>2008. Toelichting verwijzingen. 1. Dit voorbeeld spreekt over ‘ondernemingsraad’. Waar een Centrale Ondernemingsraad (COR) functioneert moeten overeenkomstige afspraken worden met de COR. Met name gaat het daarbij ook om de combinatie van een ‘gewoon’ ORlidmaatschap en het lidmaatschap van de COR. 2. Het gaat hier om afspraken als bedoeld in artikel 18, eerste en derde lid van de WOR. Het aantal uren voor zgn. onderling beraad hangt van tal van factoren af, zoals: de omvang van de OR (meer leden is meer taakverdeling, maar ook ingewikkelder aansturing), wel of geen commissies, de taakopvatting van de OR (volgend is minder tijdrovend dan proactief), het aantal overleggen boven de reguliere vergaderingen (agendaoverleg, informele contactmomenten) en de fase waarin de organisatie zich bevindt (veel reorganisaties of juist een rustige periode). Beter lijkt me om deze factoren
84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013
De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid: de praktijk
59
te noemen in de bijlage en de OR en bestuurder op basis daarvan tot een aantal uren te laten komen. Een tussentijdse evaluatie kan duidelijk maken in hoeverre de afgesproken aantallen reëel zijn. Alhoewel vaak aantallen genoemd worden van 8 uur per week voor voorzitters en secretarissen en 4 uren per week voor overige OR-leden kunnen bovengenoemde omstandigheden aanleiding zijn in goed overleg andere afspraken te maken. Bij een blijvend verschil van mening kan zoals in artikel 18, vierde lid, en 36 van de WOR is bepaald na bemiddeling of advies van de Bedrijfscommissie voor de Overheid het oordeel van de kantonrechter worden gevraagd. 3. In artikel 18, tweede en derde lid van de WOR is bepaald dat de OR en de bestuurder hierover afspraken maken. Bij een blijvend verschil van mening kan zoals in artikel 18, vierde lid, en 36 van de WOR is bepaald na bemiddeling of advies van de Bedrijfscommissie voor de Overheid1 het oordeel van de kantonrechter worden gevraagd. 4. In principe is de kandidaatstelling voor de OR een aangelegenheid van een medewerker en niet van de werkgever. Desondanks kan het in het belang zijn van een medewerker dat afspraken worden gemaakt over het aantal zittingstermijnen. Bij het maken van afspraken zullen ook de belangen van de OR als de onderneming een rol spelen. Daarbij hebben bestuurder en OR oog voor de kwaliteit en continuïteit van de taken van de OR enerzijds en anderzijds voor belangen van een OR-lid als in de onderneming werkzame persoon. De afspraken over de loopbaanontwikkeling van OR-leden kunnen daarbij een afweging vormen. 5. Het gaat hierbij zowel om geheimhouding die op grond van artikel 20 van de WOR is afgesproken als geheimhouding die een ambtenaar redelijkerwijs in acht moet nemen op grond van goed ambtenaarschap. Daarbij worden eventuele algemene instructies die voor de in de organisatie werkzame personen zijn vastgesteld in acht genomen.
1 Het convenant is nog niet aangepast aan de gewijzigde WOR. De verplichting bemiddeling of advies te vragen aan de Bedrijfscommissie is vervallen. Wel is het mogelijk dat de Bedrijfscommissie wordt gevraagd zijn opvatting te geven.
84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013
60
De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid: de praktijk
6. Aanpassing kan noodzakelijk zijn bij een reorganisatie of gemeentelijke herindeling. In veel gevallen zal met name bij een gemeentelijke herindeling een bijzondere ondernemingsraad (BOR) worden ingesteld waarin leden van de afzonderlijke ondernemingsraden zitting hebben. Voor deze leden worden aanvullende tijdafspraken voor de vervulling van het lidmaatschap van de OR en de BOR gemaakt. 7. In artikel 46d van de WOR is geregeld dat de burgemeester, een lid van het college of een lid van de gemeenteraad geen bestuurder in de zin van de wet kunnen zijn. Daarom is de ‘WOR-bestuurder’ (volgens artikel 1 van de WOR ‘hij die alleen dan wel tezamen met anderen in een onderneming rechtstreeks de hoogste zeggenschap uitoefent bij de leiding van de arbeid’) degene die namens de ondernemer (‘de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die een onderneming in stand houdt’) het convenant sluit met de OR.
Bijlage 2
Voorbeeld: artikel 24-overleg WOR-kader (art. 24) Ten minste tweemaal per jaar wordt de algemene gang van zaken van de onderneming besproken. De ondernemer deelt mee welke advies- en instemmingsplichtige besluiten hij in voorbereiding heeft en maakt afspraken wanneer en hoe de or in de besluitvorming betrokken wordt (wederkerigheid). Inhoudelijke invulling (en bijbehorende informatie) − Terugblik: Verantwoording over het gevoerde f inancieel-economische en sociale beleid van de afgelopen periode en algemene gegevens over werkgelegenheid (begroting, jaarrekening, jaarverslag, sociaal jaarverslag, milieuverslag). − Vooruitblik: • De bestuurder licht zijn beleid en strategie voor de komende periode toe (strategisch plan, personeelsplan, jaarplan, begroting). • De OR presenteert zijn eigen visie op het strategisch beleid (korte notitie).
84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013
61
De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid: de praktijk
• Discussie over meningsverschillen aangaande beleid en strategie. • Aankondiging advies- en instemmingsaanvragen en afspraken over betrokkenheid OR. • Eindig met een gezamenlijke planning voor het komende halfjaar. Werkvorm − Kies bij voorkeur een andere werkvorm dan de reguliere vergadering (ideeën hiervoor nog verder uitwerken). − Waarborg vertrouwelijkheid, zodat iedereen vrij kan spreken. − Maak afspraken zo concreet mogelijk en leg ze vast. Planning − Tweemaal per jaar: 1 als jaarrekening en sociaal jaarverslag beschikbaar zijn; 2 als begroting volgend jaar beschikbaar is. − Maak van het artikel 24-overleg een aparte vergadering, bespreek dus geen lopende zaken.
Bijlage 3
Ongevraagd advies (in het kader van artikel 23 van de Wet op de Ondernemingsraden) Aanleiding Op 23 december 2011 informeerde staatsecretaris X de Tweede Kamer over de beoogde fusie tussen organisatie A en B. De ondernemingsraad van het A heeft deze brief als startpunt genomen voor het opstellen van een ongevraagd advies aan de bestuurder. De OR hoopt met dit advies de bestuurder van inzichten te bedienen die de A helpt in zijn p ositionering in het fusieproces. --- Reden van de fusie --In de brief aan de Kamer wordt aangegeven dat A en B ‘dezelfde uitdagingen’ hebben die ‘bundeling van schaarse kennis, kunde en middelen’ noodzakelijk maakt om ‘voordelen op het gebied van kwaliteit, continuïteit en efficiency’ te bereiken.
84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013
62
De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid: de praktijk
Collega’s zijn het met u eens dat de samenwerking tussen A en B geïntensiveerd kan worden, maar zien niet dat hiervoor een fusie noodzakelijk is. Uit de enquête die de ondernemingsraad gehouden heeft onder de collega’s blijkt dat 30% van de medewerkers het eens of sterk eens is met de stelling dat de fusie goed is voor A. De OR acht een groot draagvlak cruciaal voor het succes van een fusie en vindt het daarom belangrijk dat ook de 70% van de medewerkers die nu neutraal of negatief tegenover de fusie staat, doordrongen zijn van het nut en noodzaak ervan. Advies De OR adviseert de bestuurder: − om duidelijk te maken wat de meerwaarde is van een fusie boven het intensiveren van de samenwerking met de B; − om een gespecificeerd overzicht te geven van de te verwachten besparingen van de fusie maar ook van de te verwachten kosten van het fusieproces; − om aan te geven of de opgelegde taakstelling Rutte het besluit tot fusie heeft bespoedigd. ----- Visie op en doel van de fusieorganisatie ---De OR weet dat het proces van visievorming in volle gang is. De OR waardeert het dat medewerkers in de gelegenheid zijn gesteld input te leveren voor de visie van de nieuwe organisatie. De ondernemingsraad vindt de visie belangrijk, omdat deze de basis vormt voor de uitwerking van de organisatie die deze visie moet vormgeven en verwacht daarom een zekere mate van uitwerking. Advies De OR adviseert de bestuurder: − Aan de medewerkers terug te koppelen op welke manier hun input is verwerkt in de uiteindelijke visie. − De volgende elementen in de visie op te nemen: • missie en doelstellingen; • producten en diensten, inclusief een visie op welke producten en diensten de organisatie zelf gaat leveren en welke worden uitbesteed (niveau van dienstverlening); • een visie op welk niveau van onderdeel 1 en 2 kennis in huis moet zijn en welke kennis extern betrokken kan worden.
84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013
De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid: de praktijk
63
• wie onze belangrijkste klanten / afnemers zijn; • wie onze ketenpartners en geassocieerde instellingen zijn; • de financieringsstructuur op hoofdlijnen; • kpi’s te benoemen voor de organisatie. − De visie voor advies voor te leggen aan de OR. ----- Structuur en organisatie van fusieorganisatie ---Structuur Advies De OR adviseert de bestuurder: − om op basis van de visie van de nieuwe organisatie de volgende elementen uit te werken: • sturingsrelatie met het ministerie; • benodigde topstructuur van de organisatie; • hoofdstructuur van de organisatie. − deze zo snel mogelijk aan de OR voor advies voor te leggen. Rechtsvorm De Staatssecretaris stelt in zijn brief dat wat betreft de rechtsvorm van de fusieorganisatie hij de voorkeur geeft aan zelfstandig bestuursorgaan (ZBO). U heeft in overleggen aangegeven deze voorkeur te delen. De OR verwacht dat een overgang naar een ZBO-status een grote verandering voor het personeel betekent en vindt dat ook voor dit besluit duidelijk moet zijn waarom dit de beste optie is, ook in relatie tot de kaderwet ZBO’s. De OR ziet vooralsnog geen voordelen voor het personeel in een ZBO-status en vindt een baten-lastendienst (agentschap) de meest passende organisatiestructuur. De OR acht verder iedere situatie die ertoe leidt dat het Nationaal Archief ‘opgesplitst’ wordt in de zin dat een (heel) klein deel van de organisatie niet ‘meegaat’ naar de fusieorganisatie maar op een andere manier geplaatst wordt onder de minister van X, ongewenst. Advies De OR adviseert de bestuurder: − aan te geven welke rechtsvormen er zijn onderzocht; − zich ervoor in te spannen dat de fusieorganisatie een baten-lastendienst onder het ministerie wordt;
84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013
64
De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid: de praktijk
− duidelijk te maken hoe een ZBO als rechtsvorm eventueel past bij de doelstellingen van de fusieorganisatie, in het bijzonder gelet op de ministeriële verantwoordelijkheid voor de taken die nu in de Archiefwet zijn benoemd en de specifieke gevallen die de Kaderwet ZBO’s noemt voor instelling van een ZBO; − de OR te informeren over de verschillen voor personeel en organisatie tussen een agentschap en een ZBO, waarin ook aspecten worden meegenomen zoals mogelijkheden voor mobiliteit binnen de Rijksoverheid, gebruik maken van het Convenant van OCW met medezeggenschap en vakbonden, gebruik maken van faciliteiten van OCW zoals opleidingen maar ook bijvoorbeeld collectieve verzekeringen en (medische) fitness; − om zich ervoor in te spannen dat alle huidige taken die nu door het A worden vervuld, op dezelfde manier w orden ondergebracht in de fusieorganisatie; − de keuze voor de rechtsvorm zo spoedig mogelijk ter advisering voor te leggen aan de Ondernemingsraad. CAO De OR is informeel duidelijk geworden dat, indien de fusieorganisatie een ZBO wordt, de bestuurder erop inzet dat deze organisatie als CAO de WVOI krijgt, of daar althans niet tegen zal zijn. De OR kan op dit moment niet inschatten wat de gevolgen van deze verandering van rechtspositie voor het personeel betekent, maar acht deze keuze op het eerste gezicht geen logische, zeker niet in het licht van artikel 15 van de Kaderwet ZBO’s en bovendien voor de medewerkers ongunstig, gezien de uitkomsten van de recente onderhandelingen over beide CAO’s (ARAR en WVOI). Advies De OR adviseert de bestuurder: − aan te geven wat zijn voorkeur heeft wat betreft de CAO van de fusieorganisatie, indien deze een ZBO wordt en welke redenen hij hiervoor heeft, zeker als hij inzet op afwijking van art. 15 van de Kaderwet. Wat betreft de OR kunnen dit alleen rationele argumenten zijn en niet een eventuele ‘persoonlijke’ voorkeur van één van de twee fusiepartners.
84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013
De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid: de praktijk
65
− om een pakketvergelijking tussen de huidige primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden van het NA-personeel (ARAR, ABP inclusief regelingen van het ministerie, zoals collectieve verzekeringen, opleidingen, sportfaciliteiten etc.) en die van de KB (o.a. WVOI) en de OR in kennis te stellen van de uitkomsten hiervan. --- Fusieproces --De ondernemingsraad vindt een zorgvuldig proces belangrijk. Advies De OR adviseert de bestuurder: − een realistisch tijdpad te hanteren, daarbij rekening houdend met de afhankelijkheid van externe en interne factoren zoal het wetgevingsproces, de invoering van functiegebouw Rijk; − de OR onverwijld te informeren als er wijzigingen zijn in het tijdpad. --- Inrichting van de fusieorganisatie --Gelijkwaardigheid van fusiepartners De Staatssecretaris spreekt in zijn brief van een fusie. Dit betekent dat er twee organisatie samenkomen en er sprake is van gelijkwaardigheid. De OR constateert dat veel collega’s van het A het idee hebben dat ‘sommige fusiepartners gelijker zijn dan andere’. Immers, het initiatief is uitgegaan van het A – B hoefde niet zo nodig – en voorlopig lijkt te worden aangestuurd op een status als ZBO met de CAO van de B, dus weinig verandering voor het B-personeel. Ook uit sommige werkgroepen in het kader van de fusie komt het bericht dat B-ers ervan uitgaan dat er wat mensen van het A bijkomen in hun organisatie en er in hun beleving eerder sprake is van een overname. Advies De OR adviseert de bestuurder: − voortdurend de gelijkwaardigheid in het oog te houden en actief te bevorderen dat ook de beoogde fusiepartner van het A het juiste beeld hiervan heeft; − ook in de periode ná het formele fusiemoment te letten op de integratie van het personeel van beide organisaties;
84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013
66
De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid: de praktijk
− te bevorderen dat niet automatisch bij de inrichting van de fusieorganisatie de processen of systemen van de grootste partner worden overgenomen; − een plan op te stellen om synergie te bewerkstelligen in de nieuwe organisatie, om te vermijden dat er lang sprake blijft van ‘twee organisaties met een strikje erom’. Inrichting van de nieuwe organisatie De OR vindt dat het inzicht in en overzicht van de organisatie van het A de laatste jaren niet uitblinkt in duidelijkheid en heeft dat meermaals aan de bestuurder medegedeeld. Een organogram van de organisatie ontbreekt, medewerkers hebben vaak geen beeld van de functies en de plaats van de functies in de totale organisatie. Deze constatering leidt tot het volgende advies: Advies De OR adviseert de bestuurder: − een organisatiestructuur op te stellen voor de nieuwe organisatie waarin taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden duidelijk zijn benoemd; − mocht de fusieorganisatie een andere CAO krijgen dan het ARAR: • een nieuw functiegebouw op te stellen voor de fusieorganisatie. De OR kan zich voorstellen dat hiervoor wordt aangesloten bij het Functiegebouw Rijk. • deze functies te laten waarderen via een onafhankelijk functiewaarderingssysteem (n.b. de OR heeft hier instemmingsrecht op). De OR is groot voorstander van een zo’n plat mogelijke organisatie met zo min mogelijk managementlagen. De OR adviseert de bestuurder zich daarvoor hard te maken. Plaatsingsprocedure en plaatsing Advies De OR adviseert de bestuurder: − zorg te dragen voor een duidelijke en begrijpelijke plaatsingsprocedure en plaatsingsproces. Zoals de OR al vele malen heeft betoogd is transparantie van het proces een zeer belangrijke voorwaarde voor acceptatie, zeker in geval van eventueel niet mee (kunnen) gaan. − functieonderhoud te (laten) plegen om de overgang naar de nieuwe organisatie deugdelijk te laten verlopen.
84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013
De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid: de praktijk
67
--- Zorg voor medewerkers die niet overgaan --Vóór fusie Al vroeg in het fusietraject zal duidelijk worden wat de ‘krimpgebieden’ zijn: sectoren / afdelingen waarvoor het in de lijn der verwachting ligt dat de taken óf minder terugkomen in de fusieorganisatie óf waarvoor er sprake zal zijn van dubbeling van taken met de KB, met als gevolg dat niet alle medewerkers hun huidige taken in de nieuwe organisatie blijven vervullen. De OR stelt voor dat deze gebieden snel worden aangewezen en dat de bijbehorende medewerkers extra faciliteiten krijgen, bijvoorbeeld opleidingen of de mogelijkheid van stages, om hun kansen te vergroten op een andere rol/ functie binnen of buiten de fusieorganisatie. Dit alles natuurlijk met behoud van hun wettelijke rechten in het fusietraject. Advies De OR adviseert de bestuurder − Tijdig ‘krimpgebieden’ te benoemen en de daar zittende medewerkers extra te faciliteren. Tijdens en na fusie De OR zal, samen met de vakbonden, kijken naar onze organisatie om te beoordelen of eventuele boventalligheid via natuurlijk verloop opgevangen kan worden. De OR ontvangt te zijner tijd graag een plan voor het sociaal flankerend beleid en geeft de bestuurder alvast de volgende voorstellen mee: − De OR vindt het belangrijk om zo gauw als duidelijk is welke personen geen plaats krijgen in de fusieorganisatie krijgen, deze medewerkers zo snel mogelijk vrij te maken van hun reguliere taken, bijvoorbeeld door inhuur van personeel om deze reguliere taken te vervullen, en ze de ruimte te geven om zich voor te bereiden op een nieuwe werkkring. − De OR gaat ervan uit dat boventallige medewerkers onder het convenant van OCW (blijven) vallen en vraagt de bestuurder er alert op te zijn dat er geen bewegingen worden ingezet die van deze lijn afwijken. − De OR vindt het van belang dat deze medewerkers actief en individueel begeleid (blijven) worden om een nieuwe werkkring te vinden. Het telefoonnummer van een mobiliteitsbureau c.q. een (voormalig) leidinggevende die plichtmatig af en toe informeert hoe het er met staat,
84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013
68
De Wet op de ondernemingsraden bij de overheid: de praktijk
zoals nu wel eens voorkomt, acht de OR volstrekt onvoldoende. Ook het uit dienst treden met een stimuleringspremie (art. 49o van het ARAR) zou tot de mogelijkheid moeten behoren. − De OR dringt aan op het opnemen van herstelmaatregelen in het sociaal flankerend beleid voor mensen die weliswaar meegaan naar de fusieorganisatie maar binnen een beperkte tijd alsnog hun functie verliezen. De OR wijst de bestuurder op zijn verantwoordelijkheid en verwacht binnen een redelijke termijn een reactie op dit advies.
Over de auteurs Gerard J.J.J. Heetman was tot 1 juni 2013 senior beleidsmedewerker bij het College voor Arbeidszaken van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Hij was lid van de Begeleidingscommissie Medezeggenschap van het A+O-fonds Gemeenten. In de jaren 1994 – 1996 was hij projectleider invoering ondernemingsraden voor de sector Gemeenten. Tot 1 januari 2014 is hij namens het Verbond Sectorwerkgevers Overheid (VSO) lid/(vice-)voorzitter van de Bedrijfscommissie voor de Overheid en de Bedrijfscommissiekamer voor de lagere publiekrechtelijke lichamen. Hij maakt deel uit van de redactie van de Vakmedianet-uitgave ‘Overleg en medezeggenschap bij de overheid’. Bob Vermaak werkt bij het CAOP in Den Haag en is 6 jaar adviseur en trainer voor ondernemingsraden en bestuurders bij de overheid. Hij is Raad van Toezicht – lid bij de bibliotheek in Utrecht. Hij studeerde politicologie aan de Radboud Universiteit Nijmegen en publiceert geregeld in allerlei tijdschriften en boeken over medezeggenschap bij de overheid. Hij is mede-oprichter van de Denktank Strategie en Visie Overheid (voor bestuurders en OR-leden) en twittert via @oradviezen.
84 Overleg en medezeggenschap bij de overheid
juli 2013