WET OP DE ONDERNEMINGSRADEN Inleiding Dit verhaal behandelt in kort bestek de Wet op de Ondernemingsraden. Deze wet, in het vervolg aangeduid met WOR of ‘de wet’, legt een stevig, wettig fundament voor de opbouw van medezeggenschap in de praktijk van alledag. Het belangrijkste in die praktijk is niet zozeer de parate wetskennis, maar de gezamenlijke intentie en inspanning tot samenwerken in en aan medezeggenschap. In dat samen werken aan medezeggenschap is het evenwel zinnig om met elkaar goed in de gaten te krijgen waar het wettelijk fundament voor die samenwerking ligt. Om steeds weer scherp te zijn op waar men recht wil en kan doen gelden. In dit verhaal wordt geen volledigheid nagestreefd. Een uitgebreide en nauwgezette beschouwing van de WOR is te vinden in ‘Inzicht’, een toelichting op de Wet op de Ondernemingsraden van Mr. F.W.H. Vink. Als dit verhaal ertoe aanzet die toelichting er regelmatig op na te slaan om kennis aan te scherpen, is een belangrijk doel behaald. Want kennis van en kunnen werken met de WOR is voor alle medezeggenschappers van belang. Met die kennis kan niet alleen invloed worden gelegitimeerd, maar ook aangewend en uitgeoefend. Het is de bedoeling van dit verhaal de belangrijkste artikelen van de WOR te behandelen en tegelijk met elkaar in een onderlinge samenhang te zetten. Op deze manier ontstaat een globaal overzicht en inzicht met behulp waarvan de WOR verder onderzocht kan worden. Een en ander wordt geïllustreerd door het relatieschema, dat de bedoelde artikelen in een grafisch verband zet en naast het verhaal geplaatst kan worden. Het doel van de ondernemingsraad De WOR stelt, dat de bestuurder in het belang van het goed functioneren van de onderneming in al haar doelstellingen verplicht is ten behoeve van het overleg met en de vertegenwoordiging van medewerkers van de onderneming een ondernemingsraad in te stellen en de Wet op de Ondernemingsraden na te leven. Hiermee wordt niet alleen de plicht van de bestuurder beschreven, maar ook het doel van medezeggenschap neergezet; het goed functioneren van de onderneming. Maar dan wel vanuit een eigen invalshoek en met een eigen verantwoording. ‘In al haar doelstellingen’ is tamelijk ruim geformuleerd en behoeft nadere invulling in de praktijk. De wet biedt hiermee de mogelijkheid om op tal van gebieden en in een heleboel situaties invloed uit te oefenen. Dat geeft wat te kiezen voor de ondernemingsraad. En hier ligt dan ook de verantwoording van de raad. Want of en hoe de raad tot zijn visie en zijn keuzes komt, moet de praktijk uitwijzen. Dat is vooral een kwestie van samenwerken in dialoog, discussie en besluitvorming.
Het doel van de onderdeelcommissie De wet biedt de ondernemingsraad de mogelijkheid voor onderdelen van de onderneming onderdeelcommissies in te stellen. Zo’n onderdeelcommissie heeft dan een gedelegeerde verantwoordelijkheid ten aanzien van de vertegenwoordiging van medewerkers in het overleg met de bestuurder in het belang van het goed functioneren van het onderdeel van de onderneming. Een ‘mini OR’, waaraan niet alleen verantwoording, maar ook bevoegdheden zijn gedelegeerd. Verschillende perspectieven; ‘buitenom’ en ‘binnenin’ De ondernemingsraad en eventuele onderdeelcommissies werken aan het doel van medezeggenschap in vertegenwoordiging van en in overleg met de bestuurder. Het bijzondere aan dat overleg is, dat het ‘buitenom’ de (al dan niet) hiërarchisch geordende overlegstructuren binnen de onderneming plaats vindt. Er is dus, in wettelijke zin, geen onder-‐ of bovenschikking van ondernemingsraad en bestuurder in het overleg. In het overleg treden zij op “Als twee zelfstandige overlegpartners, die in overleg treden om informatie uit te wisselen, elkaars meningen te vernemen en op grond daarvan in of buiten de overlegvergadering tot besluiten komen (...). De overlegvergadering zelf is dan ook geen orgaan van de onderneming, maar slechts het ontmoetingspunt van twee zelfstandige ondernemingsorganen (Vink 1998)”. Dat doet echter niets af aan het gegeven, dat de deelnemers aan de overlegvergadering in hun hoedanigheid van werknemer en werkgever c.q. ‘ondergeschikte’ en ‘superieur’ aan tafel schuiven. Om daar te praten over belangen, die gelijkgericht, uiteenlopend of tegengesteld kunnen zijn. Als ondernemingsraad samen werken aan ‘de vertegenwoordiging van en in het overleg met’ betekent in ieder geval: samen stilstaan bij dat ‘buitenom’ perspectief van medezeggenschap en het ‘binnenin ’perspectief van de individuele werknemer. Het overleg centraal De medezeggenschap vertegenwoordigt de werknemers van de onderneming in overleg met de bestuurder. Het recht op overleg is dan ook een fundamenteel recht. Zonder overleg is er überhaupt geen medezeggenschap. In dat overleg moet het dus allemaal gebeuren. De manier waarop in dat overleg (samen)gewerkt wordt is daarmee van essentieel belang voor de praktijk van medezeggenschap. Daarom besteedt de wet uitgebreid aandacht aan de rechten en bevoegdheden van de medezeggenschap ten aanzien van dat overleg en worden inhoudelijke kwesties en procedurele zaken nauwgezet omschreven. Overleg heeft alleen zin als duidelijk is waarover wel en waarover niet overlegd kan worden. In de wet wordt gesteld, dat over ‘alle aangelegenheden de onderneming betreffende’, waarover door een van beide overleg wenselijk wordt geacht, kan worden gesproken. Dat betekent dat de bestuurder over nagenoeg alle onderwerpen verplicht kan worden tot een gedachtewisseling met de medezeggenschap. Bovendien is het recht op overleg onlosmakelijk verbonden met het recht op informatie, die voor de bespreking van het onderwerp nodig is. In de WOR wordt dit recht uitgebreid beschreven. De medezeggenschap kan dus verplichten tot bespreken van onderwerpen en heeft tegelijk recht op informatie, die voor de bespreking nodig is.
2
Het primaat van de politiek Er is een uitzondering op de regel dat over alle aangelegenheden die de onderneming betreffen overleg gevoerd kan worden. Die uitzondering wordt gevormd door het ‘primaat van de politiek’. Hier wordt de publieke taak van de overheid afgebakend van de bevoegdheden van de ondernemingsraad; politieke besluiten zijn geen gespreksonderwerp. Er kan overigens wel degelijk overleg gevoerd worden over de uitwerking en de gevolgen van politieke besluitvorming. Het initiatiefrecht Naast het recht op overleg en het recht op informatie heeft de medezeggenschap ook het recht om zelf met initiatiefvoorstellen te komen. Naast alle mogelijke onderwerpen kan hierbij bijvoorbeeld gedacht worden aan de stimulerende taken, die de wet aan de medezeggenschap toebedeelt. Het gaat bij die stimulerende taken om het bevorderen van naleving van de CAO en voorschriften op gebied van veiligheid, gezondheid en welzijn, van werkoverleg, van gelijke behandeling en non-‐discriminatie. Zo kunnen allerlei onderwerpen vanuit de medezeggenschap, op grond van het initiatiefrecht, op de agenda van het overleg met de bestuurder worden gezet. Met de plicht hier in de overlegvergadering over te spreken. Bovendien moet dit gevolgd worden door een schriftelijke motivatie of en in hoeverre het voorstel wordt overgenomen. Dit recht biedt de medezeggenschap nog meer mogelijkheden om invloed uit te oefenen op de agenda van het overleg en is vooral bedoeld om de bestuurder aan te zetten tot beleidsuitspraken en beleidsontwikkeling. Procedures, bevoegdheden en faciliteiten De wet regelt voorts allerlei procedurele kwesties rond het overleg; het maken van afspraken over het voorzitterschap, het secretariaat en de agendavoering, de faciliteiten en de mogelijkheid tot het uitnodigen van deskundigen. Ook komen besluitvorming en de mogelijkheid en functie van ‘schorsing’ van het overleg aan de orde. Tot slot worden bevoegdheden en faciliteiten van de onderdeelcommissie vastgelegd en onderscheiden van die van de ondernemingsraad. De algemene gang van zaken van de onderneming Er is al gesteld dat het recht op overleg de basis vormt voor medezeggenschap. Een verbijzondering van dat recht is het recht op het bespreken van de algemene gang van zaken. De WOR regelt deze bespreking van de ‘algemene gang van zaken van de onderneming’ en legt de koppeling met het algemeen informatierecht. Op grond van dit recht kan de ondernemingsraad de bestuurder vragen om ten minste tweemaal per jaar informatie te verstrekken over werkzaamheden en resultaten van het afgelopen halfjaar en mededelingen te doen over verwachtingen voor het komend halfjaar. De bedoeling van deze belangrijke bepaling is dat de ondernemingsraad zich vroegtijdig op de hoogte kan stellen van de (beleids)plannen van de bestuurder. Het betreft het gehele beleid en gaat dan natuurlijk ook over besluiten, die de bestuurder in voorbereiding heeft en die advies-‐ of instemmingsplichtig zijn.
3
Dit biedt de ondernemingsraad de mogelijkheid tot het maken van en eventueel onderhandelen over een planning, maar het geeft tevens de mogelijkheid om zich te positioneren en invloed op de besluitvorming uit te oefenen voordat advies of instemming aan de orde is. Bovendien kan de ondernemingsraad in die bespreking van de algemene gang van zaken commissarissen en bestuursleden uitnodigen die bespreking bij te wonen. Er ontstaat dan een situatie waarin drie overlegpartners aan het overleg deelnemen. Een situatie waarin de medezeggenschap, over de grenzen van de reguliere overlegvergadering heen, vragen kan stellen over beleid en bestuur en zaken bespreekbaar kan maken, dus invloed kan aanwenden. Het is in de WOR geregeld, dat commissarissen en bestuursleden gehouden zijn aan een ‘verschijningsplicht’ als zij door de ondernemingsraad worden uitgenodigd. Zij zijn dan verplicht de bespreking bij te wonen. Het algemeen informatierecht en de vier medezeggenschapsvragen Medezeggenschap is vooral overleg voeren en voor het voeren van dat overleg is informatie nodig. De ondernemingsraad moet dus kunnen beschikken over, voor het overleg, relevante informatie. In de WOR wordt dit recht op informatie vastgelegd. Er is zowel sprake van passief recht; informatie waar niet om hoeft te worden gevraagd, als van een actief recht. Het gaat dan om informatie, waarvan de ondernemingsraad van oordeel is dit nodig te hebben om zijn taken te kunnen vervullen. Als de ondernemingsraad om deze informatie vraagt is de bestuurder gehouden die informatie, indien dat gevraagd is, schriftelijk te verstrekken. Het informatierecht heeft allereerst betrekking op het financieel-‐economisch en bedrijfsorganisatorisch beleid. Het gaat over informatie over resultaten en verwachtingen, de jaarrekening, de begroting en het meerjarenplan. Het betreft hier de informatie over de algemene gang van zaken, zoals die halfjaarlijks besproken kan worden. Die informatie is dus niet alleen verbonden met adviesplichtig beleid in voorbereiding, maar ook met het groter geheel van op schrift vastgelegde informatie over het meerjarenplan. Beleidsvoornemens moeten dus stroken met dat meerjarenplan en in begroting en jaarrekening verantwoord worden. Het informatierecht behandelt voorts de informatieverstrekking over het sociale beleid en de personeelsbezetting van de verschillende onderdelen van de onderneming. Het gaat dan om een jaarlijkse terugblik en vooruitblik, gelinkt aan het instemmingsrecht en de stimulerende taken van de ondernemingsraad. Het betreft dus informatie over hoe de onderneming, beleidsmatig, omgaat met de mensen die er werken. In die zin is het kerninformatie voor de ondernemingsraad, want het gaat dan over zaken als ziekteverzuimbeleid, ARBO-‐jaarverslag en dergelijke. Bovendien wordt in de WOR het recht beschreven op informatie ten aanzien van adviesopdrachten aan deskundigen buiten de onderneming. Al met al is in de WOR een heleboel informatie beschreven en geregeld. In de praktijk betekent dat veelal dikke nota’s en pakken papier met ambtelijk jargon en ‘gegoochel met cijfers’, althans voor diegenen, die daar niet zo in thuis zijn en/of andere werkzaamheden hebben te verrichten. En dat is bij medezeggenschappers veelal het geval.
4
Wil men door de bomen het bos nog blijven zien, dan is voor het welslagen van het overleg nodig, dat al die informatie: • tijdig wordt verstrekt • volledig wordt aangeleverd en
gestructureerd wordt aangeboden en verwerkt De ondernemingsraad kan die structuur als het ware in de vraagstelling ‘meebakken’, door als ordenend principe de vier medezeggenschapsvragen te hanteren. Hoewel de WOR alleen bij het advies-‐ en instemmingsrecht expliciet stelt, dat een voorgenomen besluit antwoord moet geven op deze vier vragen, staat het vrij om alle informatie op die manier te structureren. •
Het gaat er dan om antwoorden te krijgen op de volgende vier vragen: • Wat gaat er gebeuren? • Waarom gaat het gebeuren? • Welke zijn de gevolgen voor de werknemers? • Welke zijn de maatregelen om die gevolgen op te vangen? Het adviesrecht Een bijzonder recht in de WOR is het adviesrecht. Dit recht houdt in dat de ondernemingsraad door de bestuurder in de gelegenheid moet worden gesteld tijdig (d.w.z. op een moment dat de besluitvorming nog te beïnvloeden valt) te adviseren over een besluit dat de bestuurder van plan is te nemen (zgn. voorgenomen besluit) bij: • Overdracht van de zeggenschap over het bedrijf(sonderdeel) en fusie. • Vestigen, overnemen of afstoten van een andere onderneming evenals wijziging in een financiële deelneming. • Beëindiging van de werkzaamheden van het bedrijfsonderdeel. • Belangrijke inkrimping, uitbreiding of verandering van het bedrijf. • Groepsgewijs werven of inhuren van arbeidskrachten (bijv. uitzendkrachten). • Belangrijke investeringen. • Belangrijke kredieten; zowel het aantrekken als het zelf verstrekken. • Inschakelen van adviesbureaus als het artikel 25 onderwerpen betreft. • Automatisering: het invoeren van belangrijke technologische vernieuwingen of onderdelen daarvan. • Milieumaatregelen. Bij deze zaken dienen de sociale gevolgen betrokken te worden. In het voorgenomen besluit dient schriftelijk antwoord te worden gegeven op de vier medezeggenschapsvragen. Het gaat om een overzicht van de beweegredenen voor het besluit, alsmede van de gevolgen die het besluit, naar te verwachten valt, voor de in de onderneming werkzame personen zal hebben en de naar aanleiding daarvan voorgenomen maatregelen. Kortom; wat, waarom, gevolgen en maatregelen. De ondernemingsraad kan pas zijn advies uitbrengen, nadat er tenminste een overlegvergadering is geweest. Komt er tijdens zo’n overlegvergadering nieuwe informatie boven tafel, dan kan dit van invloed zijn op de adviestermijn. Nadat het definitieve besluit door de ondernemingsraad is ontvangen, geldt een opschortingstermijn van een maand. Bij een niet geheel opvolgen van het advies regelt de WOR dat er direct beroep mogelijk is bij de ondernemingskamer van het Gerechtshof te Amsterdam.
5
Het instemmingsrecht Een ander bijzonder recht is het instemmingsrecht. Op grond van dit recht kan de ondernemingsraad meebeslissen over regelingen op het gebied van sociaal beleid ven de onderneming. Althans, voor zover dit al niet in de CAO geregeld is. Het gaat dan om de volgende zaken: • pensioenregeling, winstdeling of een spaarregeling • werktijd-‐ of een vakantieregeling • een belonings-‐ of functiewaarderingssysteem • regelingen op het gebied van veiligheid, gezondheid en welzijn, met name het ziekteverzuimbeleid • aanstellings-‐, ontslag-‐ of bevorderingsbeleid • personeelsopleiding en opleidingsplan • personeelsbeoordeling • bedrijfsmaatschappelijk werk • werkoverleg • klachtenregeling • privacybescherming • personeelscontrolesystemen Ook nu moet de bestuurder het verzoek (tot instemming) op schrift stellen en het voorgenomen besluit structureren aan de hand van de medezeggenschapsvragen. Ook nu kan de ondernemingsraad pas besluiten tot al dan niet instemmen, wanneer er in ieder geval een overlegvergadering is geweest. Als de ondernemingsraad geen instemming verleent kan de bestuurder in beroep gaan bij de kantonrechter na bemiddeling van de bedrijfscommissie. De stimulerende taak van de ondernemingsraad Behalve rechten kent de WOR de ondernemingsraad een aantal stimulerende taken toe. Het gaat dan om het bevorderen van een aantal zaken: • Naleving van de CAO en voorschriften op het gebied van veiligheid, gezondheid en welzijn. • Werkoverleg en interne delegatie van bevoegdheden. • Gelijke behandeling en non-‐discriminatie. • Zorg van de onderneming voor milieu. De algemene geschillenregeling In de algemene geschillenregeling tenslotte betreft de vordering tot naleving van de WOR en de mogelijkheden die daartoe aan de verschillende partijen zijn gegeven. Dus wie kan wanneer en hoe gehouden worden aan de verplichtingen, die in de WOR beschreven zijn? Ter afsluiting Al met al zijn in dit verhaal de belangrijkste bepalingen van de WOR de revue gepasseerd. Niet met de pretentie een en ander volledig in beeld te brengen. Wel met de bedoeling een onderlinge samenhang te schetsen. Een onderlinge samenhang, die in het relatieschema met behulp van kadertjes en lijnen getekend is, maar niet kan worden ingekleurd. Dat kan alleen in de praktijk van de medezeggenschap zelf. Door in de praktijk van de eigen samenwerking en in het overleg met de bestuurder steeds opnieuw na te gaan welk recht er kan gelden en hoe dat recht gehaald kan worden. Dat vergt onderzoek
6
en studie, maar vooral dialoog en discussie. Dit verhaal wil daartoe een bescheiden bijdrage leveren en aanzet geven.
7