‘Sleutelrol voor welzijn’
Notitie welzijn
30 oktober 2008
‘Sleutelrol voor welzijn’
Colofon Opdrachtgever:
Federatiebestuur KNHS
Begeleidingscommissie:
J. Werners - voorzitter Dr. M.M. Sloet van Oldruitenborgh-Oosterbaan J.S. Bierling G. Naber I.K. Janssen Bouwmeester S.M. Schreuder A. van den Berg
Geïnterviewde deskundigen:
Dr. P.W.Th. Stolk J. Hamminga W.E.J. Ernes
Functie:
Dierenarts, Instructeur KNHS Internationaal jurylid dressuur, selectiecommissie WK jonge dressuurpaarden
Geïnterviewde disciplinecommissies: Aangespannen sport Dressuur Endurance Eventing Mennen Recreatiesport Springen Voltige
Auteur:
Mr. Margot Suijkerbuijk
‘Sleutelrol voor welzijn’
INHOUDSOPGAVE 1 INLEIDING
1.1 ALGEMEEN 1.2 NOTA DIERENWELZIJN 2007 1.3 OPBOUW NOTA
5
5 6 7
2 WELZIJN IN DE PAARDENSPORT TOT OP HEDEN 2.1 INLEIDING 2.2 GEZONDHEIDS- EN WELZIJNSWET VOOR DIEREN (GWWD) 2.3 WAT IS WELZIJN? 2.4 EVALUATIE WELZIJNSNOTA ‘WELZIJN MOET ER WEL ZIJN’ UIT 2004 2.4.1 Ondernomen acties 2.4.2 Vervolgacties
8 8 9 9 11 11 11
3 HET HOUDEN VAN PAARDEN 3.1 INLEIDING 3.2 HUISVESTING 3.2.1 Afmeting van de stallen 3.2.2 Bodembedekking 3.2.3 Voorzieningen die het voor de dieren mogelijk maken om soorteigen gedrag te ontplooien 3.2.4 De verlichting en luchtverversing 3.2.5 De aanwezigheid en de aard van afrasteringen 3.2.6 Schuilstal 3.2.7 Insecten en parasieten 3.2.8 Voeding 3.2.9 Cosmetische verzorging
12 12 13 13 14 14 14 15 15 15 16 16
4 HET GEBRUIK VAN PAARDEN – ALGEMEEN 4.1 INLEIDING 4.2 BEVORDERING VAN KENNIS BINNEN DE PAARDENSPORT 4.3 ADVIEZEN BIJ DE AANKOOP VAN EEN PAARD 4.4 COUPEREN VAN STAARTEN 4.5 FYSIEKE GESTELDHEID VAN DE RUITER 4.6 HET GEBRUIK VAN ONGEOORLOOFDE MIDDELEN 4.7 PAARDEN IN HET VERKEER 4.8 TRANSPORT 4.9 VOORLICHTING, BEWUSTWORDING EN KENNISOVERDRACHT 4.9.1 Instructeursopleidingen 4.9.2 Officialopleidingen
18 18 18 19 19 19 20 22 23 23 24 25
3
‘Sleutelrol voor welzijn’
4
4.9.3 Licentiesysteem 4.9.4 Consumentencursussen 4.9.5 Voorlichting tijdens evenementen 5 TRAININGSMETHODEN EN HULPMIDDELEN – ALGEMEEN 5.1 ONTWIKKELING VAN (JONGE) PAARDEN 5.2 TRAININGSMETHODEN 5.3 (ONGEWENSTE) HULPMIDDELEN 5.4 HANDHAVING
26 26 27 28 28 28 30 31
6 CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN 6.1 CONCLUSIES 6.2 TEN AANZIEN VAN HET HOUDEN VAN PAARDEN 6.3 TEN AANZIEN VAN HET GEBRUIK VAN PAARDEN – ALGEMEEN 6.4 TEN AANZIEN VAN TRAININGSMETHODEN EN HULPMIDDELEN - ALGEMEEN 6.5 AANBEVELINGEN ALGEMEEN 6.6 AANBEVELINGEN DISCIPLINESPECIFIEK 6.6.1 Dressuur 6.6.2 Springen 6.6.3 Eventing 6.6.4 Endurance 6.6.5 Mennen 6.6.6 Aangespannen sport 6.6.7 Jeugd- en ponyzaken 6.6.8 Voltige
32 32 32 32 33 34 35 35 35 35 35 35 36 36 36
‘Sleutelrol voor welzijn’
1
Inleiding
1.1 Algemeen
De Koninklijke Nederlandse Hippische Sportfederatie (KNHS) vervult al jaren lang een sleutelrol inzake de sportiviteit, veiligheid en de paardvriendelijkheid van de paardensport in de ruimste zin des woords. Dierenwelzijn is dan ook een van de centrale beleidsthema’s binnen de KNHS. Echter, deze sleutelrol kan enkel op een adequate wijze worden vervuld indien wordt onderkend dat er verschillende (externe) factoren en belangen van invloed zijn op de te volgen koers. Zo wordt de KNHS onder meer geconfronteerd met veranderingen op het gebied van wetgeving met betrekking tot het welzijn van paarden. Daarbij staat het onderwerp welzijn van dieren ook op de politieke agenda en speelt het in toenemende mate een rol in de publieke opinie. In de paardensport spelen naast de maatschappelijke ook de financiële belangen een rol. Met name voor topevenementen hangt het succes bijvoorbeeld nauw samen met het geboekte financiële resultaat. Een gemeenschappelijk doel is echter om - binnen de mogelijkheden van de huidige paardensport - te bewerkstelligen dat het welzijn van de paarden zo goed mogelijk is gewaarborgd. Daarbij is het uitgangspunt dat een ieder die paarden of pony’s houdt of - in welke discipline dan ook - de sport beoefent, de plicht heeft zorg te dragen voor een goede dagelijkse verzorging, huisvesting en deskundig gebruik van het paard. Daarnaast is bekend dat het gebruik van dieren in het algemeen en (het beoefenen van) de sport met paarden in het bijzonder steeds kritischer door de samenleving wordt gevolgd. Het beoefenen van de paardensport moet niet alleen acceptabel zijn voor degenen die aan de sport deelnemen, maar moet ook worden geaccepteerd en ondersteund door de samenleving. Daarbij is wel van groot belang om op te merken dat de samenwerking tussen paard en paardensporter kan worden gekwalificeerd als een klein maar zeer elementair team. Alleen een paard dat ‘goed in zijn vel zit’, kan op een verantwoorde en plezierige manier de gevraagde activiteiten uitvoeren. Er blijft dan ook voor de paardensector in het algemeen, en voor degenen die met paarden aan wedstrijden deelnemen of paarden trainen in het bijzonder, een belangrijke taak om tekst en uitleg te (blijven) geven over verschillende onderwerpen, zoals de training en de daarbij gebruikte trainingsmethoden en (het gebruik van) hulpmiddelen, om zo ook voor niet-paardenmensen het - steeds aan voortschrijdende inzichten onderhevige - samenwerken tussen mens en paard te (blijven) begrijpen. Vanzelfsprekend staat de KNHS - mede gelet op het voortschrijdend inzicht - ook open voor de opvattingen van niet-paardenmensen, mits deze voldoende (wetenschappelijk) zijn onderbouwd. Het voorgaande betekent ook dat de KNHS het onderwerp welzijn zeer serieus neemt. Immers, wil men ook in de toekomst de paardensport op een verantwoorde wijze blijven beoefenen, dan is een zorgvuldig welzijnsbeleid essentieel. In een dergelijk beleid passen geen ‘wilde wedstrijden’, wedstrijden die niet onder auspiciën van de KNHS worden verreden waardoor er geen toezicht is als het gaat om veiligheid, welzijn en een correct wedstrijdverloop. De gemeentelijke overheden dienen voor dergelijke wedstrijden geen
5
‘Sleutelrol voor welzijn’
vergunning af te geven. Het KNHS-beleid is erop gericht de sport voor wedstrijdorganisatoren aan de ‘onderkant’ laagdrempelig te maken zonder het belang van veiligheid en welzijn uit het oog te verliezen. De KNHS heeft in de onderliggende welzijnsnota over een groot aantal (deel)onderwerpen een standpunt geformuleerd. De uit de nota voortvloeiende aanbevelingen worden nader in een programma uitgewerkt en in de volgende jaren uitgevoerd. Daartoe worden zo nodig door deskundigen op het gebied - waaronder bijvoorbeeld de verschillende disciplinecommissies afzonderlijke voorstellen gedaan. Het draagvlak bij deze partijen voor het voorgenomen beleid in deze is dan ook een belangrijke factor voor de KNHS.
1.2 Nota dierenwelzijn 2007
De Minister van Landbouw, Natuur & Voedselkwaliteit (LNV) heeft op 12 oktober 2007 de Nota Dierenwelzijn uitgebracht. Deze nota is een nadere invulling van het beleidsprogramma van het kabinet en geeft aan langs welke weg verbetering van het dierenwelzijn dient te worden gerealiseerd. De Minister geeft in deze nota aan dat de paardensector zelf moet komen met een plan om het welzijn van paarden - onder meer op het gebied van huisvesting, voeding, transport en trainingsmethoden - te verbeteren. Niet al deze hierboven genoemde gebieden vallen (primair) onder de verantwoordelijkheid van de KNHS. Een aantal onderwerpen ligt meer op het terrein van de Sectorraad Paarden (SRP). De SRP is een zelfstandige stichting die fungeert als aanspreekpunt en spreekbuis voor de paardensector richting overheid en behartigt daarbij de nationale en internationale belangen van de paarden-sector. De SRP fungeert als afstemmingsorgaan namens de sport, de fokkerij en de ondernemers. Het bestuur bestaat uit voorzitters en afgevaardigden vanuit de sport (KNHS en Nederlandse Draf- en Rensport), de Koepel Fokkerij (27 stamboeken) en uit de ondernemersorganisaties (Federatie van Nederlandse Hippische Ondernemers en LTO Nederland), zodat alle paardenorganisaties hierin vertegenwoordigd zijn. De KNHS richt zich op de gebieden welke vooral op het terrein liggen van de sportorganisatie. Daarbij onderkent de KNHS dat de mens zorg moet dragen voor de gezondheid en het welzijn van dieren in het algemeen. Toegespitst op de paardensport betekent dit dat de houder van een paard en de paardensporter zorg moeten dragen voor de gezondheid en het welzijn van hun paard(en). Voor de KNHS is het een gegeven dat, wil men in de toekomst de paardensport kunnen blijven beoefenen, een zorgvuldig welzijnsbeleid essentieel is. De KNHS beschikt al sinds een aantal jaren over een welzijnsbeleid, maar vanwege de maatschappelijke ontwikkelingen en mogelijk voortschrijdend inzicht, acht de KNHS het noodzakelijk haar nota ‘Welzijn moet er wel zijn’ uit 2004 te evalueren en waar nodig bij te stellen en aan te scherpen.
6
‘Sleutelrol voor welzijn’
1.3 Opbouw nota
Na deze inleidende opmerkingen over aanleiding en reikwijdte van het welzijnsbeleid zal in hoofdstuk 2 nader worden ingegaan op het wettelijk kader, de definitie van welzijn en de acties die de afgelopen jaren door de KNHS op dit terrein reeds zijn ondernomen. In dit hoofdstuk komen de doelstellingen en uitgangspunten van het welzijnsbeleid van de KNHS aan de orde evenals de prioriteiten die hierbij worden gesteld. Ten behoeve van de leesbaarheid van de nota is besloten om een scheiding aan te brengen tussen het houden van paarden in het algemeen en het gebruik van paarden. In hoofdstuk 3 zal eerst het thema ‘houden van paarden’ verder worden uitgewerkt. Vervolgens zal in hoofdstuk 4 worden ingegaan op het gebruik van paarden in het algemeen, waarna in hoofdstuk 5 aandacht zal worden besteed aan trainingsmethoden en hulpmiddelen - algemeen. Ook zal in hoofdstuk 5 kort worden ingegaan op het handhavingsbeleid. In hoofdstuk 6 zijn de conclusies opgenomen en worden aanbevelingen gedaan. Daarnaast wordt in hoofdstuk 6 aangegeven op welke wijze de voortgang van de actiepunten zal worden geëvalueerd.
7
‘Sleutelrol voor welzijn’
2 Welzijn in de paardensport tot op heden 2.1
Inleiding
De Koninklijke Nederlandse Hippische Sportfederatie (KNHS) is in 2002 ontstaan uit een fusie van 16 verschillende paardensportbonden en paardensportorganisaties, die elk op hun eigen manier voor hun eigen doelgroep de paardensport vertegenwoordigden en er voor zorgden dat de paardensporters hun sport zo goed mogelijk konden beoefenen. Na een ruim vijf jaar durend proces werd de fusie, die tot één landelijke paardensportbond leidde, gerealiseerd. Door deze krachtenbundeling kunnen de belangen van de paardensporters en hun paarden beter worden gewaarborgd. De KNHS is op dit moment met ruim 195.000 leden één van de grootste sportbonden van Nederland. De KNHS behartigt de belangen van de aangesloten organisaties en haar paardensporters, zodat zij de paardensport zo goed mogelijk kunnen beoefenen zowel recreatief als prestatief. Bij de KNHS zijn acht paardensportdisciplines aangesloten: dressuur, springen, eventing, endurance, mennen, aangespannen sport, voltige en reining. De polosport en de draf- en rensport zijn niet bij de KNHS aangesloten. Deze twee takken van de paardensport zijn ondergebracht in een eigen vereniging. De KNHS richt zich naast de sport in wedstrijdverband, ook op de recreatieve paardensport. Recreatie betekent het beoefenen van de paardensport zonder dat daarbij sprake is van enig wedstrijdelement. Binnen de KNHS wordt met duizenden vrijwilligers in het land en circa 100 medewerkers op het KNHS-centrum in Ermelo gewerkt aan de organisatie, ontwikkeling, belangenbehartiging en promotie van de paardensport. De overheid kent geen specifieke sportregels en laat dit over aan de desbetreffende sportorganisatie. Dit neemt niet weg dat de sport zich moet houden aan algemeen geldende wet- en regelgeving, waaronder de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. De KNHS stelt zelf reglementen op voor de bij haar aangesloten disciplines. Deze reglementen zijn in lijn met de regels van de internationale paardensportbond (Federation Equestre International - FEI). In deze reglementen spelen dierenwelzijn, ‘fair play’ en ‘good horsemanship’ een belangrijke rol. Dit uit zich onder andere in: • • • • •
een strenge promotie- en degradatieregeling; leeftijdseisen voor deelnemer en paard/pony; de opbouw van de wedstrijd; de wijze waarop en het materiaal waarvan de eventuele hindernissen worden gebouwd; bij meerdere disciplines vastgestelde controlemomenten door een wedstrijddierenarts.
Niet alleen in Nederland is er aandacht voor het welzijn van dieren. Ook internationaal wordt regelmatig overlegd over dierenwelzijn, dit zowel op Europees als mondiaal niveau. In Nederland
8
‘Sleutelrol voor welzijn’
is de KNHS als sportbond aangesloten bij NOC*NSF en internationaal bij de FEI. De FEI hanteert sinds de eerste Wereldruiterspelen in Stockholm in 1990 een speciale ‘Code of Conduct’ voor de omgang met paarden, die wordt opgenomen in alle vraagprogramma’s voor internationale evenementen. De KNHS kent de gedragscode ‘Welzijn voor het Paard’, welke in lijn is met de ‘Code of Conduct’ van de FEI. Het Tuchtreglement van KNHS is onder andere bedoeld om sancties op te leggen aan degenen, die de welzijnsregels overtreden.
2.2
Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd)
Sinds 23 september 1992 is de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren in werking getreden. Deze wet regelt de bescherming van het welzijn en de gezondheid van gehouden dieren. De bepalingen richten zich onder andere op het verrichten van lichamelijke ingrepen, de huisvesting, het fokken van dieren, het verloten en verkopen van dieren, het vervoer en het gebruik van dieren bij wedstrijden. Verder zijn er regels in de wet opgenomen over het verrichten van biotechnologische handelingen met dieren en zijn er regels vastgelegd over onder meer de export van dieren en de wijze van toezicht en opsporing. In de Gwwd is tevens het verbod op dierenmishandeling opgenomen. Dit verbod houdt in dat het niet is toegestaan om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen dat ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van een dier te benadelen. Overtreding van het verbod op dierenmishandeling kan worden bestraft met een gevangenisstraf van maximaal drie jaar. In het Wetboek van Strafrecht is daarnaast het beschadigen en doden van een dier strafbaar gesteld met een maximum gevangenisstraf van twee jaren. Daarnaast is het op grond van artikel 37 van de Gwwd ook verboden om een dier de nodige verzorging te onthouden. De Gwwd gaat uit van de intrinsieke waarde van het dier. Dat houdt in dat een dier wordt bekeken op basis van zijn eigen waarde en niet op de waarde die mensen het dier toekennen op grond van het nut dat het heeft voor de mens. De Gwwd is een kaderwet. Aan de hand van deze wet worden concrete voorschriften opgesteld, die de verschillende bepalingen verder uitwerken. Inmiddels zijn er Algemene Maatregelen van Bestuur opgesteld voor een aantal diersoorten, zoals het Varkensbesluit en het Ingrepenbesluit.
2.3
Wat is welzijn?
Een wetenschappelijke definitie van welzijn is moeilijk te geven. Er is uitgebreid onderzoek naar gedaan en vele boeken zijn erover geschreven. Een volledig sluitende definitie is echter nog niet gevonden. Wat wel heel duidelijk is, is dat alleen fysiek welzijn in de vorm van fysiek welbevinden en reproductie (natuurlijke voortplanting) niet voldoende is om welzijn te beschrijven. Men is het erover eens dat het begrip welzijn zowel een fysiologisch als een mentaal aspect heeft. Een duidelijke omschrijving is te vinden in de Europese Richtlijn voor Proefdieren. Daarin wordt met betrekking tot het begrip welzijn gezegd dat:
9
‘Sleutelrol voor welzijn’
“de mate waarin een dier in zijn fysiologische en ethologische behoefte kan voorzien zomin mogelijk beperkt moet zijn”.
Met dierenwelzijn wordt de lichamelijke en geestelijke gezondheid van een dier bedoeld. Elk dier dat niet in zijn natuurlijke omgeving leeft, probeert zich aan te passen aan zijn leefomgeving. Een dier voelt zich het best in een omgeving waarin hij zijn natuurlijk gedrag kan vertonen en die hem geen chronische stress, pijn of angst bezorgt. Elk diersoort heeft zijn eigen natuurlijk gedrag. Kippen willen scharrelen, koeien moeten de rust hebben om te herkauwen, varkens hebben ruimte en een stabiele groep nodig, honden houden van regelmaat in hun leven en papegaaien houden van gezelschap. Voeding, verzorging, huisvesting en behandeling zijn van invloed op het welzijn van gehouden dieren. Om te analyseren of sprake is van welzijnsschending kunnen de vijf vrijheden, zoals gedefinieerd door het Britse dierenwelzijnscomité Brambell (1965), als kader worden genomen. Als aan een van de vrijheden niet of onvoldoende wordt voldaan, kunnen welzijnsproblemen optreden. Deze vijf vrijheden dienen momenteel als leidraad voor het Europese beleid ten aanzien van paarden om hun welzijn te waarborgen en zijn ook opgenomen in het beleidsvoornemen van het Ministerie van LNV1 : De mate van welzijn van een dier kan worden beoordeeld aan de hand van de zogenaamde ‘vijf vrijheden’. Een dier moet zijn: 1. 2. 3. 4. 5.
vrij van honger, dorst en onjuiste voeding, door toegang tot vers water en een gezond dieet; vrij van discomfort, door een geschikte omgeving met schuilplaats en een comfortabele rustplek; vrij van pijn, verwondingen en ziekte, door preventie of snelle behandeling; vrij om natuurlijk gedrag te vertonen, door voldoende ruimte en faciliteiten en gezelschap van soortgenoten; vrij van angst en chronische stress, door omstandigheden en behandeling die mentaal lijden voorkomen.
Deze vijf criteria worden als zodanig ook genoemd in de Nota Dierenwelzijn van de Minister van LNV. De criteria en voorwaarden bieden belangrijke handvatten in het oordeel over dierenwelzijn. Als aan één of meer van deze vrijheden niet wordt voldaan, kan het welzijn van een dier in het geding zijn. Het betekent overigens niet dat wanneer een dier een keer pijn of een ziekte onder de leden ‘Houden van dieren’, Beleidsvoornemen dierenwelzijn van het Ministerie van LNV van oktober 2001. 1
10
‘Sleutelrol voor welzijn’
heeft, er volgens betreffende Europese en nationale uitgangspunten meteen sprake is van een slecht dierenwelzijn. Het zijn negatieve ervaringen en prikkels waar ook dieren in de natuur niet altijd van gevrijwaard zijn. Het gaat in deze steeds om de frequentie, de duur en de intensiteit als gevolg van het menselijk ingrijpen en handelen.
2.4
Evaluatie welzijnsnota ‘Welzijn moet er wel zijn’ uit 2004
2.4.1
Ondernomen acties
In de nota ‘Welzijn moet er wel zijn’ uit 2004 is een groot aantal aanbevelingen gedaan om het welzijn in de paardensport te verbeteren. Het is echter niet mogelijk gebleken om al deze maatregelen in een relatief kort tijdsbestek te implementeren en te effectueren. Bovendien is gebleken dat niet alle aanbevelingen - mede door voortschrijdend inzicht - wenselijk zijn. De KNHS heeft op veel punten uitvoering gegeven aan de nota ‘Welzijn moet er wel zijn’ uit 2004. De afgelopen jaren is een aantal belangrijke maatregelen genomen om de veiligheid en het dierenwelzijn zo goed mogelijk te waarborgen. Dit komt onder meer tot uiting in regels ter bescherming van het jonge (sport)paard, de wijze waarop een wedstrijd(onderdeel) wordt ingericht, de wijze waarop de hindernissen worden gebouwd en vastgestelde controlemomenten door een wedstrijddierenarts. Ook zijn KNHS-verenigingen per 1 januari 2008 verplicht hun activiteiten in een accommodatie met een veiligheidscertificaat te houden. Bovendien is aandacht besteed aan het gebruik van hulpmiddelen waardoor het gebruik van ongewenste hulpmiddelen is afgenomen. Daarnaast heeft de KNHS in een landelijke verkeersveiligheidscampagne aandacht gevraagd van de weggebruikers voor de veiligheid van paarden en ruiters in het verkeer. Ongelukken zijn echter, in geen enkele tak van sport en hoe vervelend ook, helemaal uit te sluiten. Voor het imago van de paardensport is het van het grootste belang dat welzijn van paarden in de sport wordt gewaarborgd. Naast reglementering gebeurt dit vanuit de KNHS door middel van voorlichting en de inzet van dierenartsen en gekwalificeerde officials tijdens wedstrijden. Mede naar aanleiding van de KNHS Welzijnsnota uit 2004 zijn er extra elementen opgenomen in zowel de instructeurscursussen als de opleiding tot official en wordt er meer aandacht besteed aan bijscholingsbijeenkomsten. In de opleidingen wordt bijvoorbeeld aandacht besteed aan de onderwerpen didactiek en pedagogiek, veiligheid en kennis van de ruiter. De KNHS heeft een cursus ontwikkeld en een tweetal boeken uitgegeven, te weten ‘(van) paarden houden’ (2005) en ‘EHBO-paard’ (2007). Deze boeken zijn geschreven voor beginnende en ervaren paardensporters met als doel mensen te leren verantwoord om te gaan met paarden. Daarnaast vindt er informatieuitwisseling plaats. Zo wordt door de KNHS bijvoorbeeld voorlichting gegeven op scholen.
2.4.2
Vervolgacties
Zoals reeds is aangegeven is het niet mogelijk gebleken gehoor te geven aan alle aanbevelingen uit de KNHS-nota ‘Welzijn moet er wel zijn’ van 2004. Deze aanbevelingen zijn opnieuw bezien en waar nodig verwerkt in deze onderliggende nota.
11
‘Sleutelrol voor welzijn’
3 Het houden van paarden 3.1
Inleiding
De artikelen 35, 38, en 45 van de Gwwd vormen de basis om regels te stellen omtrent de wijze waarop dieren mogen worden gehouden, de verzorging, het voeden, de drenking, de behandeling, het africhten van dieren en tenslotte met betrekking tot de huisvesting van dieren. Op grond van artikel 45 van deze wet kunnen deze regels ondermeer betrekking hebben op: • • • • • •
de afmetingen en uitvoeringen van kooien, hokken en stallen alsmede hun vormgeving; de aard van de wanden en van het vloer- en grondoppervlak van kooien, hokken en stallen, in het bijzonder de daarvoor te gebruiken materialen; de inrichting van kooien, hokken en stallen, in het bijzonder de daarin aan te brengen voeder- en drinkwatervoorzieningen alsook voorzieningen die het voor de dieren moge- lijk maken om soorteigen gedrag te ontplooien; de verlichting, luchtverversing en verwarming van kooien, hokken en stallen; de aanwezigheid en de aard van afrasteringen; de voorzieningen binnen huisvestingssystemen.
Alhoewel voor andere sectoren op grond van artikel 45 van de Gwwd nadere regels zijn gesteld, geldt dat niet voor de paardenhouderij. Vooropgesteld dient te worden dat de KNHS zich aansluit bij het oordeel van de Minister - zoals ook in de nota “Dierenwelzijn” is verwoord - dat het een gegeven is dat de mens dieren houdt en deze in de loop der tijd heeft gedomesticeerd. Dit betekent dat ten aanzien van de gehouden dieren een teruggang naar de situatie waarbij dieren in vrijheid in de natuur rondlopen en als voedsel door de mens worden bejaagd, met het bijbehorend natuurlijk gedrag, niet meer mogelijk is. Domesticatie betekent echter niet dat het dier alle aspecten van zijn natuurlijk gedrag verloren heeft. Het paard als gedomesticeerd dier dient zodanig te worden gehouden dat het natuurlijk soortspecifiek gedrag, een goede gezondheid en welzijn gewaarborgd blijven en de eigenaar/houder over voldoende kennis omtrent het houden, huisvesten en verzorgen van paarden beschikt. Zoals boven toegelicht is het in de huidige paardenhouderij moeilijk om volledig tegemoet te komen aan de behoefte van het paard om zijn natuurlijk gedrag te vertonen. De KNHS is van oordeel dat altijd aan een aantal kernvoorwaarden dient te worden voldaan. Derhalve zullen achtereenvolgens de volgende onderwerpen worden besproken: - - - - -
12
de afmeting van de stallen; de bodembedekking; de voorzieningen die het voor de dieren mogelijk maken om soorteigen gedrag te ontplooien; de verlichting en luchtverversing; de aanwezigheid en de aard van afrasteringen;
‘Sleutelrol voor welzijn’
- -
de schuilstal; de bestrijding van insecten.
Vervolgens zullen ook de onderwerpen voeding en esthetische aspecten worden besproken. In deze paragrafen zal - gelet op het feit dat er reeds veel onderzoek is gedaan naar de verschillende soorten huisvestingssystemen - niet worden ingegaan op de technische details. Voor meer informatie over de verschillende huisvestingsvormen wordt verwezen naar het “Handboek Huisvesting Paarden”, een uitgave van het Praktijkonderzoek Rundvee, Schapen en Paarden (PR) te Lelystad uit 1998, ISBN 90-800999-5-3. In dit handboek van Albert Pieters wordt onder meer aandacht besteed aan: het bouwproces, klimaatbeheersing, verlichting, verschillende huisvestingsvormen, wandconstructies, verzorgingsruimtes, opslag voor voer, inrichting rijhal, bodemsoorten, buitenmaneges, trainingsmolens en erfverharding.
3.2
Huisvesting
3.2.1
Afmeting van de stallen
In Nederland komen verschillende huisvestingssystemen voor, zoals groepshuisvesting, individuele stalling en inloopstallen. Groepshuisvesting is met name geschikt voor jonge(re) paarden. Sportpaarden worden doorgaans individueel in een box gestald. Dit betekent dat paarden in beginsel worden beperkt in de mogelijkheid natuurlijk gedrag te vertonen. Het is echter aan de eigenaar van een paard om ervoor zorg te dragen dat - door een goede balans tussen de natuurlijke behoeftes van het dier en rekening houdend met de beperkingen die het paard worden opgelegd - het welzijn van het paard niet in het geding komt. De stal dient een plaats te zijn waar een paard zonder problemen kan eten, drinken, rusten, mesten, sociaal gedrag vertonen en worden verzorgd. Onder het vertonen van sociaal contact wordt in ieder geval verstaan dat paarden elkaar moeten kunnen zien - en indien mogelijk - elkaar ook via tralies of een zogeheten ‘snuffelgat’ kunnen aanraken. Als het om hengsten gaat, is de aanwezigheid van een snuffelgat niet aan te bevelen. Dit om verwondingen te verkomen. Kennis over de optimale huisvestingsomstandigheden, de bestaande systemen en de toepassing ervan, zijn belangrijke vereisten voor alle paardenhouders. Zo dient bijvoorbeeld de afmeting van de stal in verhouding te zijn met de grootte van het paard. In Nederland zijn er geen wettelijke afmetingen voor een paardenstal. Meestal wordt uitgegaan van een vloeroppervlak van tenminste tweemaal de schofthoogte van het paard in het kwadraat. De stal dient in ieder geval zo groot te zijn dat een pony of paard zich rondom ruim kan bewegen, op een normale manier in de stal kan liggen zonder bekneld te raken en gemakkelijk weer kan opstaan. Deze norm is opgesteld met de gedachte dat het paard voldoende ruimte moet hebben om te bewegen. Het voorgaande betekent dan ook niet dat voor elk paard een stal met een verschillende staloppervlakte dient te worden gerealiseerd, mits het paard voldoende ruimte heeft om zich te bewegen. Dit betekent ook dat de lengte en de breedte van de stal in redelijke
13
‘Sleutelrol voor welzijn’
verhouding tot elkaar dienen te staan. De afmeting van de stal is ook mede afhankelijk van het aantal uren dat een paard zich op stal bevindt. De KNHS wijst bijvoorbeeld stalling in stands dan ook niet af, mits paarden daarnaast ook voldoende vrije beweging krijgen.
3.2.2
Bodembedekking
3.2.3
Voorzieningen die het voor de dieren mogelijk maken om soorteigen gedrag te ontplooien
Er zijn verschillende soorten bodembedekking voor boxen die allemaal hun voor- en nadelen hebben. Naast het feit, dat een stal(bodem) zo min mogelijk stof, ammoniak en vocht dient te bevatten, is (afhankelijk van het individuele paard) ook de eetbaarheid van het strooisel van belang. Daarnaast is er natuurlijk nog het kostenaspect en de manier van afvoeren. De afgelopen jaren is er dan ook veel onderzoek gedaan naar de verschillende soorten bodembedekking. Het is derhalve de verantwoordelijkheid van de houder van het paard om een keuze te maken uit de verschillende mogelijkheden. De KNHS is van oordeel dat een paard in de gelegenheid dient te zijn om altijd vrij te kunnen beschikken over een droge ligplaats, zowel in de stal als in de wei.
Een paard dient per dag voldoende (vrij) te kunnen bewegen. Dit bij voorkeur in een wei. Echter, er kan niet voorbij worden gegaan aan het feit dat het in de wei zetten van paarden ook een kans op blessures met zich meebrengt. Derhalve dient eventueel op een andere wijze aan deze behoefte te worden voldaan, bijvoorbeeld door het paard vrij te laten lopen in een (binnen)bak. Indien het voorgaande niet mogelijk is, dan is een (goed) alternatief om een paard gedurende een bepaalde periode aan de hand te laten weiden. Het hebben van sociaal contact is noodzakelijk. Daarbij dient te worden opgemerkt dat groepshuisvesting niet de enige methode is om dit te bereiken. Ook binnen de andere huisvestingsvormen, bijvoorbeeld individuele stalling, kan aan deze behoefte worden voldaan, bijvoorbeeld indien paarden elkaar kunnen zien en/of aanraken. Er is wetenschappelijk onderzocht en aangetoond dat groepshuisvesting een positieve bijdrage kan leveren aan de mogelijkheid om natuurlijk gedrag te vertonen. Deze vorm van huisvesting is met name geschikt voor jonge paarden en - zeker vanwege het risico op verwondingen - minder geschikt voor sportpaarden, mede omdat deze vaak op hoefijzers staan en elkaar kunnen verwonden.
3.2.4
De verlichting en luchtverversing
Het is van groot belang om - in het kader van het welzijn van het paard - zorg te dragen voor een goede ventilatie. Slechte ventilatie kan gezondheidsproblemen veroorzaken. Door middel van natuurlijke of mechanische ventilatie is een goed stalklimaat relatief eenvoudig te bereiken. Voor de gezondheid van het paard is het aan te raden om het stalklimaat fris - ongeveer tussen de vijf en zeventien graden Celsius - te houden. Het voorgaande betekent overigens niet dat de KNHS van oordeel is dat in elke stal van additionele koeling dient te worden voorzien. Daarnaast
14
‘Sleutelrol voor welzijn’
is de aanwezigheid van voldoende (dag)licht minstens even belangrijk. De gewenste hoeveelheid en sterkte van licht is van invloed op de fertiliteit, de verharing, de gemoedstoestand en de algehele gesteldheid van het paard.
3.2.5
De aanwezigheid en de aard van afrasteringen
De omheining, waarbinnen paarden worden gehouden, dient vooral veilig en passend bij het paard te zijn. Dit betekent in de praktijk dat de omheining van materiaal dient te zijn gemaakt waaraan paarden zich niet - of zo min mogelijk - kunnen beschadigen. Het voorgaande betekent bijvoorbeeld dat een afrastering in beginsel niet mag zijn gemaakt van prikkeldraad. Ook gaas met grote mazen is niet geschikt als afrastering, omdat het gevaar bestaat dat het paard erin vast komt te zitten. Tenslotte dient de omheining voldoende hoog en stevig te zijn zodat de mogelijkheid van ontsnapping zoveel mogelijk wordt beperkt. Volledigheidshalve dient te worden opgemerkt dat het voorgaande niet betekent dat - indien de omheining gemaakt is van minder geschikt materiaal - het dan maar helemaal niet buitenzetten van het paard de voorkeur verdient. Het is aan de eigenaar of houder om - indien dit het geval is - een goede en verantwoorde afweging te maken. Overigens is de KNHS van oordeel dat deze normen niet alleen voor omheining van een wei moeten gelden, maar ook voor de afzetting van ruiterroutes. Dit ligt echter op het terrein van de overheid.
3.2.6
Schuilstal
3.2.7
Insecten en parasieten
Er bestaat nog steeds discussie over de vraag of een schuilstal al dan niet noodzakelijk is. De ervaring leert dat een paard van nature uitstekend ‘gewapend’ is tegen slecht weer. Slechts omwille van een (droge) ligplaats of vanwege bescherming tegen de zon zoeken paarden kortstondig beschutting. Uit onderzoek2 is bovendien gebleken dat paarden, zelfs bij nat, koud en winderig weer het liefst buiten blijven en niet binnen op stal. Deze drang wordt nog versterkt als er buiten andere paarden aanwezig zijn. In de zomerperiode kan een schuilstal worden gebruikt om - met name indien weinig of geen bomen of struikgewas aanwezig zijn - bescherming te bieden tegen de zon.
Paarden kunnen hinder ondervinden van insecten. Dit kan de gezondheid en daarmede ook het welzijn van een paard nadelig beïnvloeden. De KNHS is dan ook van oordeel dat een eigenaar de verantwoordelijkheid draagt om zijn of haar paard(en) zoveel mogelijk te beschermen tegen insecten. Daarbij kan worden gedacht aan het gebruik van vliegwerende middelen, het op een andere tijd in de wei zetten van het paard of het gebruik van een vliegendeken. Wellicht ten overvloede dient te worden opgemerkt dat het ene paard meer last van insecten ondervindt dan ‘Houden van dieren’, Beleidsvoornemen dierenwelzijn van het Ministerie van LNV van oktober 2001.
2
15
‘Sleutelrol voor welzijn’
het andere. Daarnaast dienen paarden regelmatig worden ontwormd. Elk paard heeft wormen. Bij een geringe besmetting leidt dit bijna nooit tot problemen. Bij een zware besmetting wordt de conditie en de gezondheid van het paard aangetast. De houder van paarden moet in overleg met zijn dierenarts een passende keuze voor de bestrijding van worminfecties maken.
3.2.8
Voeding
Voor het welzijn van een paard is een goede voeding van grote betekenis. Onder de Nederlandse omstandigheden is ‘overmatige voeding’ een groter gevaar dan ‘ondervoeding’. Veel paarden zijn (veel) te dik. Onder goede voeding voor een paard moet in ieder geval worden verstaan een rantsoen met voldoende goede kwaliteit ruwvoer. Het paard heeft een grote ruwvoerbehoefte en is onder natuurlijke omstandigheden 16-18 uur per dag bezig zijn rantsoen ‘bij elkaar te scharrelen’. Dit ‘knabbelen’ is essentieel voor zijn welbevinden en heeft een positief effect op het voorkomen van stalondeugden. Het toepassen van stro als bodembedekking verdient dan ook altijd de voorkeur, tenzij dit om andere redenen, zoals stofallergie of gevoeligheid voor verstoppingen, niet mogelijk is. Daarnaast dient een goede kwaliteit hooi of kuilvoer verstrekt te worden (tenminste 4-6 kg droge stof voor een paard, dat 500 kg weegt). Onder goede kwaliteit wordt onder meer verstaan vrij van overmatig stof en schimmels en vrij van giftige planten (bijvoorbeeld Jacobskruiskruid). De overheid kan geen verantwoordelijkheid dragen voor de verspreiding van het Jacobskruiskruid en de daardoor veroorzaakte ziekte bij dieren. De Minister van LNV heeft daarbij gewezen op de verantwoordelijkheid van grond- en diereneigenaren. De KNHS is echter enerzijds van oordeel dat het wel degelijk een taak is van de overheid om de verspreiding van het Jacobskruiskruid beheersbaar te houden en ter zake te handhaven. Dit bijvoorbeeld door ervoor zorg te dragen deze plant niet meer (structureel) in de bij de in de overheid in beheer zijnde gronden, waaronder bermen wordt ingezaaid. Anderzijds is de KNHS van oordeel dat zij een taak heeft om zorg te dragen voor een goede voorlichting aan haar leden. Bij een wat mindere kwaliteit of wat ouder ruwvoer, is het bijvoeren met een beperkte hoeveelheid goede kwaliteit krachtvoer (1-2 kg voor een 500 kg-paard) noodzakelijk om te zorgen dat de vitamine- en mineralenvoorziening voldoende is. Een paard in training zal een grotere energiebehoefte hebben en dus meer krachtvoer nodig hebben, maar dit mag niet ten koste gaan van een voldoende aanbod van ruwvoer, omdat dit laatste van essentieel belang is voor het welzijn van het paard. Daarbij dient de hoeveelheid en het soort voer in verhouding te staan tot de behoefte die het paard nodig heeft voor het leveren van de gevraagde arbeid of prestatie.
3.2.9
Cosmetische verzorging
Voor het gebruik in de sport is het gebruikelijk het paard te toiletteren. In beginsel komt deze extra verzorging en aandacht het paard ten goede. Echter, sommige handelingen kunnen - al dan niet veroorzaakt door een gebrek aan kennis en ervaring - van invloed zijn op het welzijn van het paard. De KNHS is van oordeel dat (de afwezigheid van) cosmetische verzorging niet ten
16
‘Sleutelrol voor welzijn’
koste mag gaan van het welzijn van het paard. Het afscheren van tastharen op de neus of rond de ogen, het uitscheren van de oren en het scheren van de vetlok zijn voorbeelden van cosmetische verzorging. Er bestaat binnen de paardensport discussie over de vraag of deze vormen van verzorging mogelijk positieve of negatieve effecten hebben op het welzijn. Zo vormen de tastharen (‘tactile hairs’, ‘whiskers’) rond de mond en de ogen enerzijds voor het paard een hulpmiddel om stoten en verwonden te voorkomen. Anderzijds wordt ook gesteld dat een paard hinder van de tastharen kan ondervinden, bijvoorbeeld wanneer deze (verstrengeld) zitten onder het hoofdstel. Aangezien hier relatief weinig onderzoek naar is gedaan, dient - alvorens de KNHS hier een standpunt over kan innemen - de effecten van het verwijderen van tastharen eerst te worden onderzocht. De KNHS is van oordeel dat de haren aan de binnenzijde van de oorschelp niet moeten worden afgeschoren, omdat deze de uitwendige gehoorgang beschermen. Het is echter geen probleem als overmatig uitstekende haren worden afgeknipt. Scheren is voor veel paarden, die ook het in winterseizoen actief bewegen, noodzakelijk omdat zij anders veel te lang bezweet blijven. Het is echter van belang het scheerpatroon zorgvuldig te kiezen. Zo zullen sportpaarden vaak helemaal geschoren worden, maar is het verstandig bij paarden die veel in het terrein lopen de (onder)benen en eventueel het hoofd niet te scheren. Ook moet tevoren goed overdacht worden of de haren onder het zadel wel of niet geschoren moeten worden. Sommige paarden zijn na scheren veel gevoeliger voor het ontstaan van drukkingen. Bij zulke dieren is het verstandiger de zadelplaats niet mee te scheren. Het puntje van de vetlok dient, met name bij paarden die ook veelvuldig buiten lopen, niet te worden afgeschoren om ervoor zorg te dragen dat het regenwater goed kan aflopen en de kootholte voldoende wordt beschermd. Verondersteld wordt dat niet alle sportbeoefenaars beschikken over voldoende kennis en ervaring. Instructeurs zijn van essentieel belang om hun kennis en kunde over een goede en verantwoorde cosmetische verzorging over te dragen. Derhalve is dit onderwerp sinds drie jaren opgenomen in de lesstof van de instructeursopleidingen.
17
‘Sleutelrol voor welzijn’
4 Het gebruik van paarden - algemeen 4.1
Inleiding
Een van de kernpunten van de paardensport is, dat prestaties worden gevraagd van het paard. Hiermee is zoals ook de minister van LNV aangeeft niets mis. Het paard is immers een bewegingsdier. Bovendien kan verantwoorde beweging de mentale en fysieke gesteldheid van het paard optimaliseren. In het algemeen kan worden gesteld dat verantwoorde kracht en conditionele training van belang zijn om prestaties te verbeteren en blessures te voorkomen. Daarbij is het van groot belang dat de paardensporter voldoende kennis op een verantwoorde manier met het dier en de sport kan omgaan. In dit hoofdstuk zullen derhalve de volgende onderwerpen worden besproken: - - - - - - - -
4.2
Bevordering van kennis binnen de paardensport; Adviezen bij de aankoop van een paard; Couperen van staarten; Fysieke gesteldheid van de ruiter; Het gebruik van ongeoorloofde middelen; Paarden in het verkeer; Transport; Voorlichting, bewustwording en kennisoverdracht.
Bevordering van kennis binnen de paardensport
In het algemeen kan worden vastgesteld dat personen die, op welke wijze dan ook, de paardensport beoefenen dienen te beschikken over basiskennis betreffende het paard. Als een paard moet worden gereden, is kennis van trainingsleer bijvoorbeeld een vereiste. Middelen die absoluut paardonvriendelijk zijn, beginnen doorgaans waar de kennis en kunde ophouden. In een aantal gevallen worden problemen bijvoorbeeld niet door de onvolkomenheden en tekortkomingen van het paard maar door die van de paardensporter veroorzaakt. Gewerkt moet worden aan de verantwoordelijkheid van de individuele beoefenaar. Wellicht ten overvloede wordt opgemerkt dat het voorgaande niet alleen geldt voor de paardensporter in wedstrijdverband maar ook voor diegene die de paardensport op een recreatieve wijze beoefent. Ook voor het maken van een buitenrit is het noodzakelijk om over basiskennis te beschikken, bijvoorbeeld op het gebied van kreupelheid, belasting van het paard, harnachement en (verantwoorde) opbouw van een rit. Wel moet een onderscheid worden gemaakt tussen het kennisniveau in de recreatiesport en de breedtesport en in de topsport. Topsporters zijn professioneel met hun sport bezig. Hun kennisniveau is in veel gevallen, mede door alle begeleiding, hoger dan het kennisniveau van de gemiddelde breedtesporter. Topsporters staan open voor verbeteringen in training en voeding, die het prestatieniveau kunnen verbeteren. Echter, de belangen in de topsport zijn ook veel groter. Door middel van humane en veterinaire controles op het gebruik van ongeoorloofde middelen en de inzet van dierenartsen en officials worden excessen voorkomen en bestreden.
18
‘Sleutelrol voor welzijn’
De kennis van zaken rond trainingsmethoden groeit, maar dient meer aandacht te krijgen. De begeleiding tijdens topevenementen (zoals Europese en Wereldkampioenschappen en Olympische Spelen) wordt steeds verder geperfectioneerd en de controles geïntensiveerd omdat juist hier heel veel van het paard en de paardensporter wordt gevergd. De KNHS stelt vast dat niet iedere (actieve) paardensporter in Nederland beschikt over de benodigde fundamentele kennis op het gebied van paarden. Daarbij dient te worden opgemerkt dat het onwenselijk is dat het paard wordt gehumaniseerd. Een paard heeft nu eenmaal andere behoeften dan mensen en moet niet worden behandeld als een knuffeldier of mens. De KNHS is van oordeel dat een ieder die actief de paardensport beoefent over voldoende basiskennis dient te beschikken. De KNHS onderzoekt op welke wijze een systeem in de sport kan worden geïmplementeerd, waardoor de minimale kennis ten aanzien van de wijze van gebruik van het paard gewaarborgd wordt en waardoor de veiligheid van de paardensport en het welzijn van de paarden kunnen worden verbeterd.
4.3
Adviezen bij de aankoop van een paard
4.4
Couperen van staarten
4.5
Fysieke gesteldheid van de ruiter
Geconstateerd dient te worden dat niet alleen de paardensporter is veranderd maar het paard zelf ook een verandering heeft ondergaan in vergelijking tot enkele decennia geleden. Het is van groot belang om alvorens tot de aankoop van een pony of paard over te gaan eerst te bedenken voor welk doel het dier (voor recreatieve doeleinden of ten behoeve van de wedstrijdsport) wordt aangeschaft. De KNHS heeft een lijst met adviezen ontwikkeld, die als hulpmiddel bij de aanschaf van een paard kan worden gebruikt. On- en minder ervaren eigenaren doen er verstandig aan om zich bij de aankoop van een nieuw paard te laten bijstaan door een gediplomeerd instructeur en/of hun dierenarts. De KNHS zal een lijst met door haar opgeleide instructeurs toegankelijk maken voor de leden zodat een onafhankelijk advies eenvoudiger kan worden verkregen. De Groep Geneeskunde van het Paard heeft een lijst van Keuringsdierenartsen.
De Minister van LNV heeft in de Nota Dierenwelzijn de sector gevraagd haar verantwoordelijkheid te nemen en het couperen van paardenstaarten te beëindigen. De KNHS zal ervoor zorgdragen dat paarden, welke na 2004 zijn geboren en waarvan de staart is gecoupeerd, niet meer worden toegelaten in de wedstrijdsport tenzij er voor deze ingreep een diergeneeskundige noodzaak bestond.
Overgewicht is een wereldwijd probleem. Ook in Nederland groeit het aantal mensen met overgewicht onrustbarend snel. Bijna de helft van de Nederlanders (twee keer zo veel als 25 jaar geleden) is te zwaar volgens recente cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek en dat aantal groeit nog steeds. Ook de KNHS erkent dat er sprake is van een maatschappelijk probleem, wat ook zijn uitwerking kan hebben in de paardensport. Er is echter nog niet wetenschappelijk aangetoond dat overgewicht (sec) invloed heeft op het welzijn van het paard. Wel is
19
‘Sleutelrol voor welzijn’
in zijn algemeenheid aanvaard dat de grootte van het paard in verhouding moet staat tot de grootte en het gewicht van de berijder. De KNHS is wel van oordeel dat een beoefenaar van de paardensport in beginsel dient te beschikken over een basisconditie. Het begrip lichamelijke fitheid is een algemeen begrip en kan worden onderverdeeld in de volgende 5 onderdelen, te weten: uithoudingsvermogen, kracht, (reactie)snelheid, coördinatie en lenigheid. Met name in de hogere wedstrijdklassen, maar ook in diverse uithoudingsproeven wordt veel van de fysieke gesteldheid van de paarden geëist. In strijd hiermee is het accepteren van een ‘remmende en dus welzijnsonvriendelijke factor voor het paard’, in casu een slechte lichamelijke conditie van de ruiter/menner. Er bestaat een relatie tussen het welzijn van het paard en de conditie van de sportbeoefenaar. Gebrek aan coördinatie, flexibiliteit en meegaandheid van de ruiter (of een te groot gewicht ten opzichte van het paard) tijdens het gebruik van het paard kan tot ongewenste situaties leiden. Wanneer een ruiter bijvoorbeeld niet in staat is behoorlijk mee te gaan in een sprong, kan dat een klap in de rug van het paard tot gevolg hebben. Een oplossing dient te worden gezocht in het geven van waarschuwingen, en bij herhaling in het opleggen van een startverbod totdat is aangetoond dat het probleem is verholpen. De KNHS neemt dit op in haar opleidingen van instructeurs en officials.
4.6
Het gebruik van ongeoorloofde middelen
De controle op ongeoorloofde middelen is een onderdeel van het welzijnsbeleid van de KNHS, met als doel de paardensport zuiver te houden, het welzijn van de paarden die worden uitgebracht op KNHS-wedstrijden te waarborgen en eerlijke concurrentie te bevorderen. Tijdens alle wedstrijden van de KNHS kunnen paarden op ongeoorloofde middelen worden gecontroleerd. Dit betekent dat iedere deelnemer aan een wedstrijd, ongeacht discipline of niveau, hiermee te maken kan krijgen. Natuurlijk moet wel een onderscheid worden gemaakt tussen ‘humane doping’ en ‘veterinaire doping’. Humane doping wordt in het kader van deze nota echter niet behandeld. De lijst met ongeoorloofde middelen is in de paardensport vastgelegd in het Reglement Ongeoorloofde Middelen voor het Paard. De controle op ongeoorloofde middelen is een onderdeel van het welzijnsbeleid van de KNHS. De KNHS conformeert zich wat dit betreft aan de FEI, die een lijst met ongeoorloofde middelen heeft samengesteld en bijhoudt. De ongeoorloofde middelen zijn verdeeld in drie groepen, te weten:
1. Doping
Hieronder vallen alle stoffen die het prestatievermogen van een paard kunnen beïnvloeden; maskerende stoffen; stoffen zonder algemeen erkende medicinale werking; stoffen die gewoon-
20
‘Sleutelrol voor welzijn’
lijk worden voorgeschreven voor gebruik bij mensen, dan wel bij andere diersoorten dan het paard, en stoffen die het lichaam of delen daarvan over- of ongevoelig kunnen maken.
2. Medicatie Klasse A
Hieronder van alle stoffen die het prestatievermogen van een paard mogelijk kunnen beïnvloeden (zoals pijnstillers, sedativa en stoffen die fysiologische of gedragsmatige effecten hebben).
3. Medicatie Klasse B
Hieronder vallen alle stoffen die een beperkt prestatieverhogend effect kunnen hebben en/of stoffen waaraan het paard ongewild is blootgesteld, inclusief verontreinigingen afkomstig uit het rantsoen. Daarbij dient te worden opgemerkt dat de stoffen in de categorieën 2 en 3 doorgaans door het Bureau Diergeneesmiddelen van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen zijn goedgekeurd. Paarden, die een dergelijk middel toegediend hebben gekregen, mogen alleen tijdelijk niet worden uitgebracht op KNHS-wedstrijden. Voor de KNHS is het evident dat een goede veterinaire verzorging in het kader van het welzijn van het paard voorop staat. Wanneer sprake is van een definitieve positieve uitslag van een controle op ongeoorloofde middelen wordt door de KNHS opgave gedaan bij de Aanklager van de KNHS, die aangifte doet bij het KNHS Tuchtcollege. De controle op ongeoorloofde middelen is een significant onderdeel van het actieve welzijnsbeleid van de KNHS. Bij overtreding van het reglement wordt daarom niet voor een schikking of administratieve afhandeling gekozen, maar volgt altijd een tuchtrechtelijke procedure met in de meeste gevallen een mondelinge behandeling door een tuchtrechtelijk college. Op dit moment is het echter alleen mogelijk om aan de deelnemer een straf op te leggen. De KNHS neemt maatregelen om - in het kader van het welzijn van het paard en om de sport zuiver te houden - ook het paard gedurende een nader te noemen periode uit te sluiten van wedstrijden. Doelstelling is om het paard, nadat een positieve uitslag is verkregen, het paard evenals de deelnemer per direct voor een periode uit te sluiten van het deelnemen aan KNHSwedstrijden. Niet precies is vast te stellen op welke schaal er in Nederland ongeoorloofde middelen bij paarden worden gebruikt. Er wordt gemiddeld tweehonderd keer per jaar op het gebruik van ongeoorloofde middelen gecontroleerd, waarvan een klein percentage positief wordt bevonden. Daarbij is er met name sprake van een overtreding van categorie 2 of 3. Geconstateerd moet worden dat het Reglement Ongeoorloofde Middelen voor het Paard in de praktijk goed functioneert. De KNHS is echter van oordeel dat - ten behoeve van een adequate uitvoering van het beleid - het aantal controles dient te worden geïntensiveerd. Uit de wetsgeschiedenis van de Gwwd blijkt dat het de bedoeling van de wetgever was om de wedstrijden zo eerlijk mogelijk te laten verlopen. Gelet op deze doelstelling en gegeven het feit dat de overheid ook dopingcontroles in andere sectoren subsidieert, zou het wenselijk zijn als de overheid ook in de paardensport
21
‘Sleutelrol voor welzijn’
bijdraagt in de kosten die deze verhoging van het aantal controles met zich meebrengt. Wellicht ten overvloede dient te worden opgemerkt dat de KNHS alleen bevoegd is om controles uit te voeren op ‘officiële KNHS-wedstrijden’. Dit geldt ook voor de controle op de naleving van het wedstrijdreglement. Door de KNHS kan geen toezicht worden gehouden op en dus ook geen verantwoordelijkheid worden aanvaard voor de zogenaamde ‘wilde wedstrijden’. Dit geldt overigens evenzo voor de veiligheidsaspecten op deze wedstrijden. De gemeenten dienen door de overheid erop te worden geattendeerd dit aspect bij een eventuele vergunningsaanvraag in de beoordeling te betrekken en zo mogelijk wilde wedstrijden te verbieden.
4.7
Paarden in het verkeer
Ruiters en koetsiers, die zich op de openbare weg begeven, dienen zich te houden aan de geldende (verkeers)regels. Volgens artikel 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (RVV 1990) zijn ruiters en koetsiers bestuurders, net als bijvoorbeeld automobilisten, fietsers en vrachtwagenchauffeurs. Dit betekent dat zij gebruik moeten maken van de openbare weg en dezelfde rechten en plichten hebben als alle andere bestuurders. Ingevolge artikel 8 van het RVV 1990 behoren ruiters gebruik te maken van het ruiterpad. Zij gebruiken de berm of de rijbaan indien een ruiterpad ontbreekt. Veel ruiterpaden zijn niet gelegen langs de openbare weg. Dit houdt automatisch in dat wanneer de berm ontbreekt, de ruiter zich op de rijbaan moet begeven. In de praktijk kan dit gevaarlijke situaties opleveren. De afgelopen jaren is echter door de KNHS erin geïnvesteerd de overige weggebruikers te informeren over de wijze waarop zij met paarden in het verkeer om dienen te gaan. Zo is de KNHS in 2005 gestart met de verkeerscampagne “Weet wat je doet als je een paard ontmoet”. Met deze campagne heeft de KNHS alle weggebruikers bewust willen maken van het gedrag van paarden in het verkeer en heeft tips gegeven hoe te reageren als ze een paard tegenkomen op de openbare weg. Daarnaast heeft de KNHS in samenwerking met Veilig Verkeer Nederland een brochure ontwikkeld over paarden in het verkeer. In de brochure staat kort uitgelegd waarom andere weggebruikers rekening moeten houden met paarden en hoe ze dat kunnen doen. Echter, de KNHS is van oordeel dat het - om de veiligheid van de verkeersdeelnemers te vergroten - wenselijk zou zijn dat de ruiter en zijn paard en mogelijkerwijs ook de koetsier en zijn aanspan3 ning waar mogelijk gebruik mogen maken van de fietspaden en/of voetpaden . Het bovenstaande houdt niet persé in dat de ruiter een status aparte in het verkeer moet krijgen. De veiligheid wordt voldoende gegarandeerd wanneer de ruiter zich mag begeven op paden waarvan het weggebruik nu exclusief is voorbehouden aan voetgangers en fietsers.
3
Hier kan een vergelijking worden gemaakt met het verkeersrecht in België. Daar mogen voetgangers,
fietsers en ruiters op bepaalde wegen de ‘ganse’ breedte van de weg gebruiken zolang ze het overige verkeer niet nodeloos belemmeren. Tevens zijn bepaalde wegen voorbehouden aan voetgangers, fietsers en ruiters.
22
‘Sleutelrol voor welzijn’
Tenslotte dient te worden opgemerkt dat er op dit moment geen eisen worden gesteld aan onder meer de kennis en vaardigheid van en de leeftijd waarop een paardensporter zich op de openbare weg mag begeven. De KNHS zal - in samenwerking met andere belangenorganisaties - onderzoeken of het stellen van eisen aan deze categorie paardensportbeoefenaars wenselijk is.
4.8
Transport
Paarden worden voor uiteenlopende doelen vervoerd. Voor de KNHS is het evident dat paarden op een veilige manier dienen te worden getransporteerd. Uit diverse literatuurstudies blijkt dat als paarden zorgvuldig worden vervoerd, er geen welzijnsproblemen ontstaan. Met name onkunde van diegene die het paard vervoeren, langdurig transport of onbekendheid met de transportomstandigheden, kan welzijns- en gezondheidsrisico’s in zich dragen. Deze risico’s kunnen worden beperkt door: • • • • •
(extreme) stress te voorkomen, door bijvoorbeeld gewenning van de dieren aan de transportprocedures, indien alleen vervoerd gewenning aan isolatie, een diervriendelijke omgang en een rustige rijstijl; een goede inrichting van het transportmiddel. Hierbij kan worden gedacht aan klimaat- beheersing, ventilatie, hygiëne, de aanwezigheid van ruwvoer en aan de methode van vastzetten; het paard voldoende ruimte te geven zodat het rijbewegingen kan opvangen; de oriëntatie van het paard tijdens het transport; het inlassen van pauzes zodat het paard kan plassen en water kan drinken.
De meest gebruikte vervoermiddelen voor paarden zijn de vrachtwagen en de paardentrailer. Daarbij bestaat de keuze uit de eenpaards-, de anderhalfpaards-, en de tweepaardstrailer. Bij de keuze van een type trailer dient ook rekening te worden gehouden met het gewicht van het paard. Gelet op het feit dat het gewicht van paarden in Nederland gemiddeld is toegenomen mede doordat er steeds grotere paarden worden gefokt - is het in veel gevallen ook voor het vervoer van één paard een tweepaardstrailer aan te bevelen, omdat deze een stabielere wegligging heeft. Tot 1996 was het verplicht om een trailer iedere 5 jaren te laten keuren door de RVV. Tegenwoordig is een keuring alleen maar verplicht voor diegenen die bedrijfsmatig met paarden bezig zijn. In de andere gevallen behoeft de trailer niet verplicht te worden gekeurd. Voor de veiligheid van het paard, de bestuurder en andere weggebruikers zou het verplicht stellen van een meerjaarlijkse keuring gewenst zijn. Het valt echter een verantwoordelijkheid van de overheid om een dergelijke periodieke keuring te realiseren.
4.9
Voorlichting, bewustwording en kennisoverdracht
Veel welzijnsproblemen komen voort uit onwetendheid. Communiceren en leren over een verantwoorde omgang met paarden is daarom van groot belang. De KNHS heeft - in het kader van kennisdeling en ten behoeve van een goede informatievoorziening - ervoor zorggedragen dat de website voor een groot deel voor een ieder toegankelijk is. Dit geldt dus ook voor personen
23
‘Sleutelrol voor welzijn’
die geen lid zijn van de KNHS. De KNHS wil naast belangenbehartiger voor alle paardensporters en paardenliefhebbers ook kenniscentrum zijn, waarin voorlichting en deskundige opleidingen voor al haar leden een belangrijke rol spelen.
4.9.1
Instructeursopleidingen
In 2006 is een start gemaakt met de herziening van de KNHS instructeursopleidingen. Deze instructeursopleidingen worden jaarlijks uitgeschreven voor instructeurs in de disciplines dressuur, springen, mennen en voltige. Naast deze specialisatie in discipline, bestaan deze opleidingen uit drie opleidingsniveaus, te weten niveau 2 (Begeleider Paardensport), niveau 3 (Instructeur Paardensport 3) en niveau 4 (Instructeur Paardensport 4). Een volledig instructeursdiploma is behaald als niveau 4 met goed gevolg is afgesloten. De herziening van de instructeursopleidingen heeft plaatsgevonden in overleg met andere onderwijsinstellingen in Nederland, die ook opleidingen tot Instructeur Paardensport aanbieden. Door deze afstemming wordt een landelijk eenduidig niveau gerealiseerd, waarin de uitstroomkwaliteit gewaarborgd blijft. Van groot belang is dat de instructeursopleidingen van de KNHS zowel een theoretische als een praktische component bevatten. Mede hierdoor zijn deze instructeurs in staat om over verschillende onderwerpen, al dan niet op het gebied van welzijn, te adviseren. De belangrijkste competenties die tijdens en aan het einde van de instructeursopleidingen worden getoetst blijven; het hebben van voldoende kennis op het gebied van (het houden van) paarden, het geven van lessen (begeleiding en overbrengen instructie) en bezitten van voldoende eigen rijvaardigheid. Deze kennis wordt tijdens de opleiding aangeboden en geëxamineerd via de modules; • • • • • • •
Algemene paardenkennis (aard van het paard, evolutie, exterieur, aanleg, rastypische kenmerken, beweging), Kennis van het paard (voeding, huisvesting, verzorging, anatomie, fysiologie, ziekteleer), Kennis van de sporter (anatomie, fysiologie, blessures en preventie), Didactiek (overdracht, pedagogiek, leermethoden), Rijtechniek (disciplinespecifieke rijtechnische informatie), Longeren Veiligheid.
De inhoud van deze modules is disciplineoverstijgend opgezet en is waar nodig aangevuld met disciplinespecifieke sporttechnische informatie. De kennis, vaardigheden en houding van de instructeurs in spé wordt getoetst in de examenonderdelen: schriftelijke toets inzake theoretische kennis, een examen lesgeven, een examen rijden (dressuur, springen) of mennen / voltigeren, een examen begeleiden bij wedstrijden en een examen assisteren bij wedstrijden. Op dit moment is iemand instructeur voor het leven. In de toekomst is levenslang opleiden en verbeteren
24
‘Sleutelrol voor welzijn’
noodzakelijk. Een instructeur vervult een belangrijke rol binnen de paardensport. De KNHS acht het van belang dat deze rol - bijvoorbeeld als het gaat om het welzijn van het paard en de daarbij behorende verantwoordelijkheden - zo veel mogelijk op een gelijke wijze wordt ingevuld. De instructeursopleidingen op niveau 2 en 3 worden reeds in deze nieuwe structuur aangeboden. In het cursusseizoen 2008/2009 wordt de herziening ook op niveau 4 van de instructeursopleidingen geïmplementeerd. Deze opleidingen worden door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport erkend. Door het aanbieden van deze instructeursopleidingen waarborgt de KNHS de kwaliteit van haar kader. Deze instructeurs hebben de taak beginnende en gevorderde paardensporters te begeleiden in het verantwoord omgaan met het paard. Zij dragen er zorg voor dat hun kennis en kunde op het gebied van het houden en gebruiken van paarden, trainingsmethoden en het gebruik van hulpmiddelen overgedragen wordt op iedereen die met paarden in aanraking komt en de paardensport beoefent of wil gaan beoefenen.
4.9.2 Officialopleidingen
Naast het belang van goede instructeurs hebben ook officials een belangrijke taak in het bevorderen van welzijn. Officials hebben de taak toe te zien op handhaving van de reglementen tijdens wedstrijden en kunnen door hun wijze van handelen en beoordelen paardenwelzijn positief beïnvloeden. De voor de KNHS werkzame officials zijn vaak vrijwilligers die hun vrije tijd besteden aan de paardensport en waarvan tijdens de wedstrijden een zeer professionele houding wordt verwacht. Jarenlang werden de opleidingen en bijscholingen van officials gericht op (rij)technische kennis en kennis van het reglement. De huidige maatschappelijke ontwikkelingen vragen echter om een aanpassing op dit vlak. Van de huidige official wordt verwacht dat hij of zij niet alleen op de hoogte is van technische kennis en reglementkennis, maar hij/zij dient ook goede communicatieve eigenschappen te bezitten, moet over didactische vaardigheden beschikken, moet voldoende weerbaar zijn en in staat om assertief en adequaat te handelen. Evenals bij de instructeurs acht de KNHS acht het van belang dat de rol van official zo veel mogelijk op een gelijke wijze wordt ingevuld. Om die reden is eind 2007 het Masterplan Officials opgezet. Dit plan gaat zorg dragen voor een nieuwe inrichting van alle door de KNHS aangeboden officialopleidingen en bijscholingen. Per discipline en officialopleiding zullen herzieningen doorgevoerd worden, waarbij aandacht voor welzijn en veiligheid een belangrijke rol speelt. De KNHS heeft voor de uitvoering van dit plan een projectleider aangesteld en een medewerker die werkzaam is op de afdeling Opleidingen van de KNHS. Zij zullen samen met externen uit de diverse paardensportdisciplines het Masterplan Officials uitwerken en implementeren. Deze implementatie moet in 2010 gereed zijn.
25
‘Sleutelrol voor welzijn’
4.9.3 Licentiesysteem
Naast deskundigheidsbevordering en kwaliteit in de instructeurs- en officialopleidingen heeft de KNHS ook aandacht voor behoud van haar instructeurs en officials. Dit behoud van kwaliteit gaat in de komende jaren gewaarborgd worden in een licentiesysteem. Bij afronding van een instructeurs- of officialopleiding zal een licentie vanuit de sportorganisatie verstrekt worden. Deze licentie is geldig in een vooraf vastgestelde periode. Toont de instructeur of official in deze periode voldoende kwaliteit dan wordt de licentie telkens voor een vastgestelde periode verlengd. De kwaliteit wordt meetbaar gemaakt via een volgsysteem waarbij zichtbaar wordt hoe vaak het individu in functie optreedt, via registratie van verplichte bijscholing en via toetsing. Het instellen van dit licentiesysteem heeft deels tot doel om de kwaliteit van instructeurs en officials te waarborgen, waarmee ook een vinger aan de pols gehouden kan worden als het gaat om de kwaliteit van voorlichting en kennisoverdracht.
4.9.4 Consumentencursussen
Voor de paardenliefhebbers en paardensporters die niet via een bovengenoemde opleiding informatie ontvangen over (het houden van) paarden heeft de KNHS een tweetal consumentencursussen ontwikkeld met bijbehorende literatuur. Eén daarvan is de cursus (Van) Paarden Houden. Deze cursus geeft voorlichting op het gebied van voeding, huisvesting en training van paarden. Naast de cursus is er ook een boek (Van) Paarden Houden beschikbaar. In 2008 zal het product (Van) Paarden Houden uitgebreid worden door het op meerdere wijzen vorm te geven om een groter doelgroepbereik te creëren. Het product zal dan op verschillende wijzen voor verschillende doelgroepen aangeboden worden. Ook biedt de KNHS een cursus en boek aan rondom het thema EHBO Paard. In de cursus en het boek wordt uitvoerig in gegaan op de anatomie, fysiologie en gezondheid van het paard. Door het vergroten van de kennis rondom signalering en herkenning van gezondheidsproblemen bij het paard kan de paardenhouder snel en adequaat handelen in gevallen van ziekte en ongevallen. Dit draagt bij aan het welzijn van het paard. In 2008 start de KNHS tevens met een pilotproject inzake E-learning. E-learning is de verzamelnaam voor het vormgeven van leersituaties (formeel en informeel) met behulp van informatie- en communicatietechnologie (in het bijzonder internettechnologie). Door tekst te combineren met spraak en beeldmateriaal kan kennis nog effectiever overgedragen worden en kunnen allerlei thema’s belicht worden om de informatiestroom rondom een verantwoorde omgang met het paard/ de pony te optimaliseren. Thema’s die in instructiefilms en online cursussen worden uitgewerkt zijn onder andere gezondheid paard, het houden van paarden, voeding, huisvesting, training, de aankoop van een paard en verzorging. De KNHS is hiervoor de samenwerking aangegaan met een hippisch informatie- en educatieplatform. Tenslotte is de KNHS van oordeel door de oprichting van een centraal kenniscentrum tegemoet kan worden gekomen aan de vraag naar meer kennis. Een kenniscentrum kan een goede com-
26
‘Sleutelrol voor welzijn’
municatie en leren over een verantwoorde omgang met paarden bevorderen en worden ondergebracht bij de Sectorraad.
4.9.5 Voorlichting tijdens evenementen
Het een taak van de KNHS het publiek op een goede manier te informeren over de paardensport en de verrichtingen tijdens wedstrijden. De KNHS vervult tijdens grote evenementen, zoals internationale concoursen en publieksevenementen, middels de aanwezigheid van een informatiestand een voorlichtende rol. Bezien dient te worden of het wenselijk is om deze rol ook tijdens nationale wedstrijden te vervullen. Daarnaast dient bij wedstrijden in de categorie 1 (nationale evenementen) de wedstrijdgevende organisatie een omroeper aan te stellen die is opgenomen op de KNHS-officiallijst. De KNHS is voornemens de omroepers bij te scholen en deze lijst - indien wenselijk - uit te breiden. Daarnaast is de KNHS van oordeel dat ook niet ‘paarden gerelateerde media’ beter dienen te worden ingelicht over de rol en de taak van de KNHS.
27
‘Sleutelrol voor welzijn’
5 Trainingsmethoden en hulpmiddelen algemeen 5.1
Ontwikkeling van (jonge) paarden
5.2
Trainingsmethoden
Een van de kernpunten van de paardensport is, dat prestaties worden gevraagd van het paard. In 4 principe is hiermee niets mis. Het paard is immers een bewegingsdier . Bovendien kan verantwoorde beweging juist de mentale en fysieke gesteldheid van het paard optimaliseren. De KNHS is van oordeel dat er ook prestaties van het (jonge) paard kunnen worden gevraagd, mits het op een verantwoorde wijze gebeurt. Bij verantwoorde beweging komt dit het welzijn van paarden alleen maar ten goede. Ook het belasten van het jonge paard dient met mate en aangepast aan 5 de leeftijd te geschieden . Dat wil zeggen dat - bijvoorbeeld bij driejarige paarden - alleen de natuurlijke aanleg van het paard zou moeten worden beoordeeld. Indien het paard daarna voldoende krachtig en ontwikkeld is, kan ook meer worden gevergd. De KNHS heeft de afgelopen jaren verschillende maatregelen getroffen ter bevordering van het welzijn van het jonge paard. Zo is de leeftijdsgrens van jonge dressuurpaarden opgeschoven en zijn in de reglementen ‘jonge paardenproeven opgenomen’, waarbij in de proeven rekening is gehouden met de bij de leeftijd van het paard behorende lichamelijke en psychische omstandigheden. De KNHS is voornemens om de wijze waarop de competitie voor (jonge) paarden is ingericht nogmaals te bezien en - indien noodzakelijk - verder te verbeteren. Ook zal onderzoek gedaan worden naar een geheel nieuwe opzet van het wedstrijdsysteem voor jonge paarden.
De opvattingen over training van paard en ruiter hebben zich in de afgelopen decennia sterk ontwikkeld. Een volledig sluitende definitie van training is dan ook moeilijk te geven. Derhalve wordt aangesloten bij een algemene definitie van training, welke luidt: “Training is het planmatig oefenen onder prestatie bevorderende voorwaarden ter verbetering van de prestatie”. Factoren die een rol spelen zijn kracht, snelheid, coördinatie, lenigheid en conditie. Daarnaast speelt ook de techniek en de motivatie een rol. Een goede en verantwoorde training(sopbouw) draagt bij aan het welzijn van het paard. Training bij zowel het paard als de mens heeft dan ook tot doel: 1) 2) 3) 4) 5)
het uitstellen van vermoeidheid; het behouden van de maximale capaciteit; het verbeteren van vaardigheden; het verminderen van de kans op blessures; het behoud van het enthousiasme en de wil om te presteren.
Om tot prestatie te komen zijn genetische aanleg, opfok, voeding en verzorging, kennis en kunde van de ruiter en training van groot belang. Het is niet voor elk (type) paard mogelijk om Praktijkonderzoek Rundvee, Schapen en Paarden, Veulen in beweging, Lelystad 1998. Waiboerhoeve – Jumpex-onderzoek, 1998 – 2004.
4 5
28
‘Sleutelrol voor welzijn’
- bijvoorbeeld door de bouw of de capaciteiten - tot een gewenst niveau te komen. De trainingsmethode dient dan ook te worden afgestemd op het exterieur en de capaciteiten van het paard en niet het paard op de trainingsmethode. Door een goede en verantwoorde training en trainingsopbouw dient het paard door de ruiter in de gelegenheid te worden gesteld om - binnen zijn vermogen (zowel psychisch als fysiek) - de training zonder tekenen van onbehagen te kunnen uitvoeren. Het voorgaande betekent ook het de ontwikkeling van een paard ten goede komt als het reeds op een jeugdige leeftijd op een bij de leeftijd passende systematische en verantwoorde wijze wordt getraind. Ter ondersteuning van de training kunnen hulpmiddelen, zoals een zweep of sporen worden gebruikt. Deze hulpmiddelen dragen - mits zij op een verantwoorde wijze worden gebruikt - bij aan een goede training. Juiste trainingsmethoden zijn van groot belang voor de sport. In 2006 heeft binnen de FEI een uitgebreide bespreking plaatsgevonden over de dressuurtrainingsmethode, die vanaf dat moment hyperflexie is gaan heten. Resultaat van deze bespreking was, dat deze methode mits correct toegepast (en dat geldt voor alle trainingsmethoden) geen nadelige gevolgen voor het paard heeft. Wel is toen aangedrongen op verdergaand onderzoek. De KNHS is voornemens dit onderzoek in het najaar van 2008 te entameren. Een zeer belangrijk en informatief onderzoek was het Jumpex-onderzoek, dat in de periode 1998-2004 is gedaan. Onderzoek werd gedaan naar de effecten van trainingsmethoden op jonge springpaarden en de gevolgen daarvan voor de inzet in de sport. De KNHS is een warm voorstander van een vergelijkbaar onderzoek onder jonge dressuurpaarden. Gezien het grote belang van dit onderzoek zouden daarvoor fondsen beschikbaar moeten komen. De KNHS is bereid daaraan een bijdrage te leveren. Symptomen van fysiek onbehagen bij paarden zijn onder meer: oren naar achteren, tong naar buiten, het zwiepen met de staart, het draaien met de ogen, slaan, steigeren en bokken. Indien een paard een combinatie van deze tekenen van onbehagen vertoont, kan dit tot de conclusie leiden dat het welzijn van deze pony of paard in het geding is. De KNHS is van oordeel dat indien dit gedrag zich overmatig tijdens het (los)rijden op het wedstrijdterrein voordoet - dit moet kunnen leiden tot uitsluiting van de wedstrijd. De official dient voldoende geëquipeerd te zijn om dergelijke tekenen op waarde te kunnen schatten. De KNHS draagt hier zorg voor door deze de komende jaren bij te scholen ondermeer op dit onderwerp. Het is derhalve voor een ieder die met paarden en paardensport te maken heeft van groot belang om heel bewust bezig te zijn met de wijze waarop het paard reageert. Een harmonische ontwikkeling van alle factoren maakt immers een prestatie mogelijk. Het is daarbij van belang om te kunnen constateren wanneer en sprake is van onvermogen bij het paard en wanneer er sprake is van onwil. Als het gaat om de paardensport in het algemeen en de training(smethoden) in het bijzonder, is het belangrijk te onderkennen dat er sprake is van een verminderde mate aan
29
‘Sleutelrol voor welzijn’
kennis en kunde bij een deel van de ruiters. Dit in tegenstelling tot een aantal jaren geleden, toen de kennis meer vanuit huis werd meegegeven. Een van de gevolgen hiervan is dat niet alle sportbeoefenaars beschikken over voldoende kennis en ervaring. Instructeurs zijn van essentieel belang om hun kennis en kunde over een goede training en de te gebruiken trainingsmethoden over te dragen op de ruiter. Een instructeur moet in staat zijn om de ingewikkelde materie van de sport en africhting te vereenvoudigen en duidelijk te maken. Het is de rol van de instructeur om onderscheid te maken tussen onder meer onvermogen en onwil en bij te dragen aan een verantwoorde training. Ruiter en trainer kunnen het geleerde in de praktijk gebruiken bij de dagelijkse trainingen van het paard. De KNHS geeft instructeurs, juryleden en andere officials al bijscholing over dit onderwerp en zal dit continueren. Het feit dat de KNHS van oordeel is dat het niet voor elk (type) paard mogelijk is om - bijvoorbeeld door de bouw of de capaciteiten - tot een bepaald niveau te komen, betekent overigens niet dat zij van oordeel is dat bepaalde rassen of typen niet kunnen deelnemen aan de wedstrijdsport. Mits het welzijn van de pony of het paard niet in het geding is, zijn er geen beletselen om deel te nemen aan de competitie. Daarmede is niet gezegd dat elke pony of elk paard - elke ruiter evenmin overigens - in staat is om een bepaald niveau te bereiken. Hierop aansluitend is de KNHS van oordeel dat dient te worden onderzocht of het invoeren van een systeem - waarin promotie niet verplicht is - wenselijk is. Dit ten behoeve van de veiligheid van de combinatie en het welzijn van het paard. In het huidige wedstrijdsysteem kan het voorkomen dat een persoon het maximale aantal punten in een klasse heeft gehaald, maar dat het gevraagde niveau in de volgende klasse - bijvoorbeeld door de leeftijd of de capaciteiten van de combinatie - te hoog is. Dit heeft tot gevolg dat deelname (met dit paard) aan wedstrijden niet meer mogelijk is. De invoering van een systeem heeft tot gevolg dat personen - welke niet (persé) in een hogere klasse willen uitkomen - in staat worden gesteld om alsnog de wedstrijdsport te kunnen blijven uitoefenen. Het inmiddels ingevoerde flexibel springen is een goed voorbeeld van het invoeren van een welzijnsvriendelijke wedstrijdvorm. Ruiters worden in de gelegenheid gesteld hun paarden te laten starten in een lagere klasse, bijvoorbeeld om na een blessure weer wedstrijdervaring op te doen of om het paard weer vertrouwen te geven.
5.3
(Ongewenste) Hulpmiddelen
Hulpmiddelen kunnen bijdragen aan een optimale ontwikkeling van het paard en de paardensporter. Derhalve dient in beginsel een onderscheid te worden gemaakt tussen hulpmiddelen ten behoeve van de ruiter en die ten behoeve van het paard. Zo kan een rijbroek met een lederen zitvlak een hulpmiddel zijn om op een stabielere manier te zitten. In deze nota zal echter alleen worden ingegaan op de hulpmiddelen ten behoeve van het paard.
30
‘Sleutelrol voor welzijn’
Hulpmiddelen kunnen worden gebruikt ten behoeve van: 1. 2. 3.
De veiligheid van paard en ruiter De bevordering van de natuurlijke houding van het paard Het verhogen van het prestatievermogen
Deze hulpmiddelen kunnen - mits zij op een verantwoorde manier worden gebruikt - geschikt zijn voor een geleidelijke opbouw van de bespiering van het paard en voor een verbetering van zijn houding. Een juiste keuze en instelling van hulpmiddelen is nodig om het gewenste effect te bereiken en verschilt per paard. Het is bijvoorbeeld evident dat het harnachement goed passend dient te zijn. De instructeur heeft een adviserende rol als het gaat om het gebruik van hulpmiddelen en kan op deze wijze bijdragen aan een verantwoorde training. Echter, de KNHS is van oordeel dat de instructeur de verplichting heeft om in te grijpen indien een hulpmiddel niet op een correcte wijze wordt toegepast. Naast hulpmiddelen die bijdragen aan een optimale ontwikkeling van het paard, is er ook een categorie hulpmiddelen welke het welzijn van het paard kunnen schaden. In hoofdstuk 6 zal per discipline worden aangegeven welke hulpmiddelen als ongewenst worden gekwalificeerd. Daarnaast is de KNHS van oordeel dat het toezicht op het gebruik van ‘niet-toegestane hulpmiddelen’ op het wedstrijdterrein dient te worden geïntensiveerd. Bovendien dient in de voorlichting meer aandacht te worden besteed aan dit onderwerp.
5.4
Handhaving
De wettelijke voorschriften hebben tot doel een basisniveau van welzijn te garanderen. Dit wordt alleen bereikt bij een voldoende mate van naleving. De KNHS draagt op het wedstrijdterrein - onder meer als het gaat om het gebruik van hulpmiddelen - zorg voor de naleving van de gestelde (wettelijke) regels. De KNHS is voornemens om strenger toe te zien op de naleving van de wedstrijdreglementen en overtredingen vaker middels een lik-op-stukbeleid af te doen. De bevoegdheid van de KNHS strekt echter niet verder dan het wedstrijdterrein. Daarnaast kan ook indien het welzijn van het paard door slechte huisvesting in het geding is, er sprake zijn van een overtreding van artikel 36 of 37 van de Gwwd. De KNHS acht een intensievere controle op de naleving van de regels noodzakelijk - onder meer als het gaat om het gebruik van hulpmiddelen en huisvesting - mits de toezichthouder over voldoende specifieke kennis beschikt om een individuele situatie op correcte wijze in te schatten. Lik op stuk beleid zal worden ingevoerd.
31
‘Sleutelrol voor welzijn’
6 Conclusies en aanbevelingen 6.1
Conclusies
6.2
Ten aanzien van het houden van paarden
6.3
Ten aanzien van het gebruik van paarden – algemeen
In de KNHS-nota ‘Welzijn moet er wel zijn’ van 2004 is een groot aantal aanbevelingen gedaan om het welzijn in de paardensport te verbeteren. Het is echter niet mogelijk gebleken om al deze maatregelen in een relatief kort tijdsbestek te implementeren en te effectueren. Bovendien is gebleken dat niet alle aanbevelingen - mede door voortschrijdend inzicht - wenselijk zijn. Geconcludeerd dient te worden dat de KNHS op veel punten uitvoering heeft gegeven aan haar nota ‘Welzijn moet er wel zijn’. De afgelopen jaren is onder meer een aantal belangrijke maatregelen genomen om de veiligheid en het dierenwelzijn zo goed als mogelijk te waarborgen. In algemene zin kan worden geconcludeerd dat het over het algemeen goed is gesteld met het welzijn van de paarden in de paardensport. Op een aantal punten is verduidelijking en/of aanscherping van het bestaande beleid wenselijk of zelfs noodzakelijk.
In hoofdstuk 3 wordt aandacht besteed aan het houden van paarden. Achtereenvolgens worden de onderwerpen huisvesting, insecten, voeding en cosmetische verzorging besproken. Geconcludeerd wordt dat het in de huidige paardenhouderij moeilijk is om volledig tegemoet te komen aan de behoefte van het paard om zijn natuurlijk gedrag te vertonen. Bij een afweging van de belangen van het dier tegen andere belangen zoals die van de volksgezondheid, de voedselvoorziening of de economische belangen, kan het belang van het dier niet altijd prevaleren. Het is aan de eigenaar van een paard om ervoor zorg te dragen dat - door een goede balans tussen de natuurlijke behoeftes van het dier en tussen de beperkingen die het paard worden opgelegd het welzijn van het paard niet in het geding komt. Naast de mogelijkheid om in de stal te kunnen bewegen, dient een paard ook te beschikken over een droge ligplaats en dient het in de gelegenheid te worden gesteld om sociaal contact met soortgenoten te hebben. Ook is de aanwezigheid van een goede ventilatie en kennis over verantwoord voeren van belang. Tenslotte dient de omheining, waarbinnen paarden worden gehouden, vooral veilig en passend bij het paard te zijn. Dit betekent in de praktijk dat de omheining van materiaal dient te zijn gemaakt waaraan paarden zich niet - of zo min mogelijk - kunnen beschadigen. Bovendien dient een eigenaar zijn of haar paard(en) waar nodig zoveel mogelijk te beschermen tegen insecten. De KNHS is van oordeel dat (de afwezigheid van) cosmetische verzorging niet ten koste mag gaan van het welzijn van het paard. De KNHS ziet het als taak over het houden van paarden voorlichting te geven.
In hoofdstuk 4 wordt aandacht besteed aan het gebruik van paarden in het algemeen. Achtereenvolgens worden de onderwerpen bevordering van kennis binnen de paardensport, adviezen bij de aankoop van een paard, het couperen van staarten, de fysieke gesteldheid van de paardensporter, het gebruik van ongeoorloofde middelen, paarden in het verkeer, transport en voorlichting, bewustwording en kennisoverdracht besproken. Geconcludeerd wordt dat iedere (actieve) paardensporter in Nederland dient te beschikken over (enige mate van) basiskennis op het gebied van paarden. Veel welzijnsproblemen komen voort uit onwetendheid. Communiceren
32
‘Sleutelrol voor welzijn’
over en leren over een verantwoorde omgang met paarden is daarom van groot belang. Daarnaast wordt vastgesteld dat niet elk type paard geschikt is voor elk type paardensporter. Het is van groot belang om - alvorens tot de aankoop van een pony of paard over te gaan - eerst te bedenken voor welk doel het dier (voor recreatieve doeleinden of ten behoeve van de wedstrijdsport) wordt aangeschaft. Paarden, welke na 2004 zijn geboren en waarvan de staart is gecoupeerd, worden niet meer toegelaten in de wedstrijdsport tenzij voor deze ingreep een diergeneeskundige noodzaak bestond. Geconcludeerd wordt dat het Reglement Ongeoorloofde Middelen voor het Paard in de praktijk goed functioneert. Daarbij wordt echter vastgesteld dat er in verhouding tot het aantal starts, te weinig controles op het gebruik van ongeoorloofde middelen worden uitgevoerd. Als wordt gekeken naar de ruiter wordt vastgesteld dat in de huidige maatschappij het hebben van een goede lichamelijke conditie niet vanzelfsprekend meer is, terwijl dit van invloed kan zijn op het welzijn van het paard. Ruiters en koetsiers, die zich op de openbare weg begeven worden op grond van artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) gekwalificeerd als bestuurders, net als bijvoorbeeld automobilisten, fietsers en vrachtwagenchauffeurs. In de praktijk kan dit leiden tot ongewenste situaties. Als het gaat om het transporteren van paarden is het evident dat dit op een veilige manier dient te geschieden. Daarnaast worden geen eisen gesteld aan de leeftijd waarop een paardensporter zich op de openbare weg mag begeven. Veel welzijnsproblemen komen voort uit onwetendheid. Het communiceren en leren over een verantwoorde omgang met paarden is daarom van groot belang. Het is de taak van de KNHS om zorg te dragen voor een goede voorlichting en deskundige opleidingen. Daarnaast is een belangrijke taak weggelegd voor officials en instructeurs.
6.4
Ten aanzien van trainingsmethoden en hulpmiddelen - algemeen
In hoofdstuk 5 wordt aandacht besteed aan het gebruik van paarden in de sport. Achtereenvolgens worden de onderwerpen gebruik van (jonge) paarden, trainingsmethoden, (ongewenste) hulpmiddelen en handhaving besproken. Vastgesteld wordt dat een van de kernpunten van de paardensport is, dat er prestaties worden gevraagd van het paard. De KNHS is van oordeel dat er ook prestaties van het (jonge) paard worden kunnen gevraagd, mits het op een verantwoorde wijze gebeurt. Eigenaren en/of trainers hebben in sommige gevallen te hoge verwachtingen ten aanzien van de prestaties van het (jonge) paard. Het is een taak van de KNHS om regulerend op te treden. Een goede en verantwoorde training en trainingsopbouw draagt bij aan het welzijn van het paard. Het paard dient door de ruiter in de gelegenheid te worden gesteld om - binnen zijn
33
‘Sleutelrol voor welzijn’
vermogen (zowel psychisch als fysiek) - de training zonder tekenen van onbehagen te kunnen uitvoeren. Voldoende kennis van training en trainingsmethoden is derhalve van groot belang. Instructeurs zijn van essentieel belang om hun kennis en kunde over een goede training en de te gebruiken trainingsmethoden over te dragen aan de ruiter. Een instructeur moet in staat zijn om de ingewikkelde materie van de sport en africhting te vereenvoudigen en duidelijk te maken. Het is de rol van de instructeur om onderscheid te kunnen maken tussen onder meer onvermogen en onwil van het paard en bij te dragen aan een verantwoorde training. Er zijn verschillende typen hulpmiddelen, zowel voor het paard als voor de ruiter. Bepaalde soorten hulpmiddelen kunnen - mits zij op een verantwoorde manier worden gebruikt - geschikt zijn voor een geleidelijke opbouw van de bespiering van het paard en voor een verbetering van zijn houding. Een juiste keuze en instelling van hulpmiddelen is nodig om het gewenste effect te bereiken en verschilt per paard. Een goed voorbeeld van een correct gebruik van een hulpmiddel is het juiste gebruik van de zweep. De KNHS zal alleen zweepgebruik toestaan om een paard te corrigeren en niet om te straffen. Bij onjuist zweepgebruik zullen officials terstond optreden en conform de reglementen handelen. Tenslotte dient er, om het basisniveau van welzijn te garanderen, intensief toezicht te worden gehouden op de naleving van de wedstrijdreglementen en overtredingen vaker middels een lik-op-stukbeleid af te doen.
6.5
Aanbevelingen algemeen
In deze nota over het welzijn van paarden heeft de KNHS een groot aantal verschillende standpunten geformuleerd. Zoals hierboven is aangegeven, zijn de standpunten geplaatst binnen de drie hoofdthema’s, te weten houden van paarden, het gebruik van paarden en trainingsmethoden en het gebruik van hulpmiddelen. De in de nota beschreven standpunten worden uitgewerkt in nadere concrete aanbevelingen en vervolgacties. Om afdoende draagvlak te creëren vindt de navolgende uitwerking plaats samen met de achterban van de KNHS. De KNHS draagt er zorg voor dat de standpunten uit deze nota binnen de periode van half jaar na vaststelling van de nota worden geconcretiseerd in uitvoerbare actiepunten. Vervolgens wordt tussen de verschillende actiepunten een prioritering aangebracht. De prioriteit volgt niet uit de snelheid waarmee de acties moeten zijn geïmplementeerd, maar geeft aan dat bepaalde actiepunten omvangrijk zijn en de impact duidelijk gericht is op de bevordering van het welzijn van het paard. Misbruik van paarden dient voorkomen en bestreden te worden. De KNHS is voorstander van het instellen van een anoniem meldpunt voor misdrijven bij paarden. Voorts draagt de KNHS zorg voor het feit dat deze nota - en de daarbij behorende aanbevelingen drie jaar na de vaststelling van de nota wordt geëvalueerd.
34
‘Sleutelrol voor welzijn’
6.6
Aanbevelingen disciplinespecifiek
6.6.1
Dressuur
•
Het bitloos rijden van dressuurproeven reglementeren en daarmee starten. Vanwege veiligheidsrisico’s wordt deze ontwikkeling nauwlettend gevolgd en zal worden ingegre- pen indien deze risico’s niet aanvaardbaar blijken.
6.6.2 Springen • • •
Het gebruik van sterk inwerkende bitten niet meer toestaan (voorbeeld: pessoabit). Een onderzoek doen naar het gebruik van bitten, die in de springsport worden gebruikt. Nieuwe bitten, die op de markt komen, toetsen. Bitloos rijden van springconcoursen is toegestaan. Toenemende aandacht is nodig voor de inwerking van de optoming op andere delen van het paardenhoofd. De inzet van jonge springpaarden met behulp van de nieuwe automatisering registreren en als daar aanleiding toe is per leeftijdscategorie limiteren.
6.6.3 Eventing • • •
De KNHS past per 1 april 2009 de reglementering van de eventingsport aan. Dit heeft onder andere een paardvriendelijker promotiesysteem en een begrenzing van de inzet van de paarden tot gevolg. De Nederlandse paardensport is initiatiefnemer geweest in het onderzoek naar en de introductie en het gebruik van de breekboom in de eventingsport. De breekboom is zodanig van samenstelling, dat een aanraking wordt geabsorbeerd en als deze absorptie niet meer mogelijk is breekt. Daarmee worden ernstige valpartijen en verwondingen voorkomen. Verder onderzoek wordt door de FEI geïnitieerd. Om meer aandacht aan de veiligheid in de eventingsport te besteden is een national safety officer aangesteld, die contacten met de FEI onderhoudt inzake veiligheid en dus ook meer paardenwelzijn. Gegevensuitwisseling vindt plaats.
6.6.4 Endurance • •
Paarden, die om metabole redenen worden gediskwalificeerd, een reglementair verplich- te herstelperiode opleggen. Aanpassen van het disciplinereglement om paarden nog meer dan voorheen ‘fit to continue’ aan de wedstrijden te laten deelnemen en beter te monitoren om ze zo goed voorbereid in een hogere klasse te kunnen uitbrengen.
6.6.5 Mennen • •
Paarden, die om metabole redenen worden gediskwalificeerd, een reglementair verplichte herstelperiode opleggen. Veterinaire onderzoeken hebben gedurende de laatste jaren een beter inzicht gegeven in de inzet en conditie van aan wedstrijden deelnemende paarden. De implementatie
35
‘Sleutelrol voor welzijn’
• • • •
van deze kennis in de lagere klassen toepassen. In 2009 gaat de leeftijdsgrens van de aan wedstrijden deelnemende paarden omhoog. Laagdrempelige deelname aan wedstrijden stimuleren met aandacht voor veiligheid en welzijn. De KNHS staat open voor een onderzoek naar bitloos mennen. Zolang de resultaten van een dergelijk onderzoek niet bekend zijn het bitloos mennen op de openbare weg niet toestaan. De welzijnsaspecten van het beperken van de staartbeweging bij menpaarden onder- zoeken.
6.6.6 Aangespannen sport • • •
De reglementering zodanig aanpassen, dat natuurlijke aanleg prioriteit heeft bij de beoordeling. Het gebruik van hulpmiddelen terugdringen. Welzijnsonvriendelijke hulpmiddelen verbieden. De voorlichting aan tuigpaardtrainers, die geen erkende hippische opleiding hebben afgerond, als sleutel tot kwaliteits- en welzijnsbewaking intensiveren.
6.6.7 Jeugd- en ponyzaken •
Het gebruik van sporen kritisch bezien.
6.6.8 Voltige • • • • •
36
In de voltigesport is in de afgelopen jaren veel aandacht geschonken aan het welzijn van de paarden. Dit positief te waarderen beleid wordt de komende jaren voortgezet. Een aanzien lijk aantal verbeteringen wordt voorgesteld. Wij noemen de belangrijkste. Het invoeren van een steekproefsgewijze keuring vooraf van paarden, die aan de wed- strijd deelnemen. Het toekennen van punten voor het nieuwe beoordelingscriterium van het paard als ‘happy athlete’ (o.a. niet eenzaam, beoordeling van de bewegingen, attentheid, geen pijn). Controle van de wedstrijdbodems (kind- en paardvriendelijk). Stimuleren van het afwisselend op de linker- en rechterhand voltigeren.