Sleutelgebied Mens-Machine Interactie voor sociale en maatschappelijke toepassingen ICT Contactpersoon: Johan F. Hoorn Organisatie: Vrije Universiteit Emailadres:
[email protected] Telefoonnummer: 020 444 7614
Afgrenzing sleutelgebied 1. Geef een omschrijving van het sleutelgebied: Welke bedrijvigheid en kennis hoort er bij? Ontwerpen, ontwikkelen, implementeren en evalueren van kwalitatief hoogwaardige en grootschalige informatiesystemen voor sociale en maatschappelijke toepassingen. Benodigde kennis: Informatica, ontwerpen, bestuurskunde, sociologie, mediakunde, social work, onderwijskunde. 2. Wie/welke organisaties zijn betrokken geweest bij deze inzending? Kennisinstellingen: Vrije Universiteit Hanzehogeschool Hogeschool Den Haag Erasmusuniversiteit SIGCHI.NL Overheid: SenterNovem IOP MMI Bedrijven: Premsela stichting voor Nederlandse vormgeving Nederland-ICT ICT-Forum TNO stb The Mediator Group Exact Holding N.V. Philips Design Océ-Nederland BV Nederland-ICT Waag Society Mediamatic Informatiewerkplaats VirTouch (Is) V2
Ambitie en slagkracht 1. Wat is de gezamenlijke ambitie van de deelnemers in het sleutelgebied? De ontwikkeling van kwalitatief hoogwaardige informatiesystemen die een maatschappelijke betekenis hebben, zoals voor e-government, zorg, onderwijs en robotica. 2. Wat is de maatschappelijke betekenis van het sleutelgebied? In Nederland, zoals ook elders in de wereld, wordt enorm geïnvesteerd in ICT-innovaties. De algemene teneur daarbij is dat ICT onmisbaar is in de ontwikkeling van onze kenniseconomie. Inmiddels is, mede als gevolg van de vele mislukte innovatieve ICT-projecten, het besef ontstaan dat het ontwerpen van innovaties die aansluiten op de behoeften en belevingswereld van gebruikers niet eenvoudig is. De invoering van grootschalige informatiesystemen zoals een digitale openbaar vervoerspas valt vaak tegen: later dan gepland, duurder dan begroot en slechter dan verwacht. Hoe komt dat – en is het onvermijdelijk? Deze vragen zijn geldig van systemen voor luchtverkeersleiders, bankpassen tot en met nucleaire installaties. Mens-machine interactie is een vakgebied dat alle middelen in huis heeft om die vragen te beantwoorden. De trend is dat steeds meer informatiesystemen het dagelijks leven gaan beheersen, gekoppeld gaan worden maar uit de dagelijkse (zichtbare) omgeving gaan verdwijnen (satellietcommunicatie). De andere trend is dat de gebruiker alleen nog een klein apparaat op het lichaam draagt, waarmee de diverse systemen worden bediend. De ‘digital divide’ in de maatschappij zal alleen maar groter worden als er geen tussenlaag wordt ontwikkeld (adaptieve communicatoren), die een naadloze vertaalslag tussen mens en machine (en andersom) kunnen maken. Er is dus een enorme markt te veroveren voor het (cross-cultureel) toegankelijk maken van (digitale) informatie en een vooraanstaande rol te spelen in de globale economie. Met betrekking tot Nederland krijgt de toepassing van ICT een nieuwe betekenis in de strategische herinrichting van de verschillende maatschappelijke domeinen. In de zorg zijn het de demografische druk, teruglopend aantal werknemers en toegenomen levensverwachting die een vraaggestuurde structuur vereisen waarin een steeds actievere cliënt vanuit verantwoordelijkheid zijn/haar eigen zorg inricht. De baby boom generatie zal vanaf 2010-20 gepensioneerd raken en een grote zorgvraag ontwikkelen. In het onderwijs vragen de flexibilisering van kennis en de arbeidsmarkt om een flexibel aanbod en een leven lang leren. In de overheid ontwikkelt zich een nieuwe relatie tussen burger en overheid, waarin de eerste een meer actieve rol speelt. Elk van deze ontwikkelingen rust zwaar op nieuwe grootschalige toepassingen van informatie technologie en Internet met name door gebruikers zelf. De schaalgrootte ervan is aanzienlijk (elk huishouden in Nederland) en de toepassingen moeten nauw aansluiten bij de belevingswereld van de gebruikers zelf. In de komende jaren zullen 6 miljoen huishoudens dergelijke systemen structureel gaan gebruiken Dit creëert een nieuwe markt voor toepassingen waarin de vragers (burgers, cliënten, patiënten en leerlingen) een nieuwe rol (moeten) spelen en de aanbieders (overheid, zorg en onderwijs) hun aanbod nieuw moeten inrichten en organiseren.
Deze markt wordt bepaald door een volgende generatie systemen die zich kenmerkt door de ontwikkeling van nieuwe technieken, nieuwe businessmodellen en nieuwe ontwerpcriteria. In die toepassingen komen informatietechnologie, ontwerp en toepassingsdomeinen op een nieuwe wijze bij elkaar. Hoewel dergelijke toepassingen een sterk lokaal karakter hebben, hebben de onderliggende informatiesystemen een algemener karakter en kunnen worden geëxporteerd. 3. Welke (structurele) relaties bestaan er tussen bedrijven, kennisinstellingen en regionale overheden? Samenwerking tussen bedrijven en wetenschappelijke organisaties wordt gestimuleerd binnen programma’s als die van ICES/KIS/Bsik of het IOP MMI. SenterNovem is een agentschap van EZ dat Innovatieve OnderzoeksProjecten (IOPs) financiert, waarvan er twee bij mens-machine interactie van Informatica van de Vrije Universiteit zijn geplaatst. Twee bedrijven die in de stuurgroep van deze twee IOPs zitten, zijn Philips Design en Océ-Nederland. Het innovatieve onderzoek wordt verricht door de Vrije Universiteit, die theorieën, modellen en prototypes uittest met gebruikers in bedrijven en organisaties (bv. de Provincie Utrecht, ConQuaestor Interim Finance) in Nederland. De systemen die de gebruikers bedienen worden geproduceerd door bv. The Mediator Group, VirTouch en Exact Holding. SIGCHI.NL is een van de podia waarop de partijen – wetenschap en bedrijfsleven – elkaar ontmoeten om gedachten uit te wisselen en onderzoeksresultaten te bediscussiëren. Echter, samenwerking met het ‘creatieve cluster’ (organisaties die aan ICT-innovaties werken vanuit een sociaal-culturele insteek als ontwerpers, kunstenaars, nieuwe-media bedrijfjes) blijkt niet eenvoudig te zijn. Ook is er nauwelijks sprake van overdracht van in de programma’s ontwikkelde kennis naar bijvoorbeeld het MKB, laat staan dat die toegepast wordt. 4. Zijn er geografische ‘hot spots’? Is er excellentie buiten die hot spot en is deze verbonden met de hot spot? Op verschillende plekken wordt aan deze problematiek gewerkt: in grote Nederlandse multinationals als Océ, Philips, KPN en in kennisinstellingen als TNO, universiteiten (Vrije Universiteit, Delft, Utrecht en Twente) en hogescholen (HKU), in organisaties als Waag Society, V2, Mediamatic, e.d. Projecten en organisaties die een voorbeeldfunctie kunnen vervullen zijn Surfnet, Gigaport, het Telematica Instituut, TNO, het werk aan embedded systems in Eindhoven en de breedbandactiviteiten in Twente. Economische bedrijvigheid 1. Wat is de ontwikkeling van de directe en indirecte bedrijvigheid? (bijv. in toegevoegde waarde, export, investeringen, productiviteit en werkgelegenheid). Deloite & Touche stelden in 2003 dat 30% van 225 productiebedrijven hun R&D eenheden naar het buitenland zullen verplaatsen. Tussen 1999 en 2000 verplaatste Philips 24% van haar R&D naar het buitenland, Akzo Nobel 18%, Unilever 44%, DSM 20%, Shell 12% en Océ 42%.1 Deze percentages zijn terug te winnen door de kennisontwikkeling (niet alleen technologisch maar bv. ook marketing) binnen Nederland te houden en zich te richten op efficiëntie en effectiviteit van applicaties, adaptieve technologie en robotisering van arbeid en op verbeterde export van kennis en intelligenter investeren 1
AWT 2002. AWT Raad Gewoon doen. Arbeidsradar Life-Sciences.
in technologie. Daardoor ontstaat verhoogde arbeidsproductiviteit door en verkoopbaarheid van systemen die geoptimaliseerd zijn in bruikbaarheid. Er komt werkgelegenheid in het ontwerpen en ontwikkelen van interfaces (er zijn bv. nog tienduizenden Web sites te produceren voor het MKB)2 en in het ontwikkelen van innovatieve productsoftware (vgl. Exact). 2. Hoe is de (internationale) concurrentiepositie (aandeel wereldmarkt)? e-Governance Volgens internationaal onderzoek van Accenture staat Nederland in de top 10 van goed presterende landen op het gebied van elektronische dienstverlening bij de overheid. Nederland bezet nu de negende plaats en stijgt hiermee vier plaatsen op de wereldranglijst.3 Aan de andere kant, op grond van onderzoek onder 28 overheidsinstanties, waaronder gemeenten, provincies, GGD's, politiekorpsen en de Belastingdienst, is volgens Burger@overheid de Nederlandse overheid op het Internet nog altijd onvoldoende betrouwbaar, vindbaar en begrijpelijk.4 Product software De kwaliteit van de productiehuizen is goed, met name waar het gaat om innovatie, maar veel van het minder geavanceerde werk vloeit weg naar Azië en Oost-Europa. Waaraan het vooral ontbreekt in het Nederlandse bedrijfsleven is een goede marketing van het product, die vooral gericht moet zijn op de VS en minder op de intern verdeelde EU.5 User Interface design Waar mens-machine interactie commercieel op dit ogenblik het meest nadrukkelijk naar voren komt is in het ontwerpen van interfaces voor interactieve systemen. Hoewel Nederland veel ontwerpbureaus voor bv. Web sites kent, zijn bedrijven met een internationale positie toch meestal afkomstig uit het buitenland. Nokia (Finland) bijvoorbeeld, dankt zijn internationale doorbraak op de mobiele telefoniemarkt onder meer aan het ontwerp van de Navi-key, een gebruiksvriendelijke manier om alle telefoonfuncties te bedienen. Philips en Océ behoren tot de weinige grote bedrijven die zich serieus met gebruiksvriendelijkheid en de beleving van een product door de gebruiker bezighouden. Dat geringe aantal is jammer omdat we ten eerste goede productiehuizen hebben en een overheid die internationaal een rol van betekenis heeft in digitale dienstverlening. Ten tweede zijn er nogal wat kennisinstellingen die onderzoek verrichten naar gebruiksvriendelijkheid (VU, Delft, TNO, HKU) en prototypes ontwikkelen. Het blijkt echter dat in Nederland onvoldoende stimulans aanwezig is om concrete commerciële spin-off bedrijvigheid vanuit de kennisinstellingen tot stand te brengen.6 Ten derde hebben we een sterke grafische en vormgevingstraditie, die in interface ontwerp goed tot zijn recht komt of zou kunnen komen. 3. Wat zijn verwachte marktontwikkelingen en de kansen en bedreigingen die daar uit voortvloeien? Welke rol speelt innovatie hierbij? 2
http://www.ngi.nl/activiteiten/verslagen.php?k=597082632 http://www.e-lo-go.de/html/modules.php?name=News&file=article&sid=5899 4 http://www.burger.overheid.nl/nieuws/?id=606 5 http://www.computable.nl/artikels/archief4/d12gh4fs.htm 6 http://www.ict-kenniscongres.nl/asp/page.asp?alias=ict&id=i000470 3
Met het breed beschikbaar komen van ICT voor alle huishoudens van Nederland ontstaat een platform voor nieuwe soorten toepassingen van ICT. Het direct bereiken van eindgebruikers maakt dat dergelijke toepassingen een nieuwe markt creëren en een belangrijk element vormen in de maatschappelijke ontwikkelingen rond zorg, overheid en onderwijs. Nu kunnen burgers, patiënten en mensen die zich ontwikkelen de mogelijkheden van ICT gebruiken voor behoeften in hun dagelijks leven. Het gaat hier over toepassingen die vraagsturing in de zorg ondersteunen, nieuwe vormen van onderwijs mogelijk maken of bewoners intensief betrekken bij lokale besluitvorming. Het belang van deze ontwikkeling is vergelijkbaar met die van e-commerce alleen haar betekenis voor de kwaliteit van leven in de samenleving is groter.
De economische en maatschappelijke meerwaarde van deze toepassingen kan aanzienlijk zijn. Een voorbeeld van mogelijke opbrengsten: wanneer we, sterk ondersteund door deze toepassingen, er in slagen om mensen die nu een intramurale behandeling krijgen één jaar langer thuis te laten wonen zou dat in een gebied zoals de stad Den Haag elk jaar € 40 miljoen schelen die elders besteed kan worden. De inrichting van een online en telefonische informatievoorziening leidde tot een afname van 30% (!) in huisartsen bezoeken Het platform voor dergelijke ontwikkelingen ontstaat onder andere door de recente breedband initiatieven. Het zijn deze infrastructurele voorwaarden en de recente realisatie dat de opbrengsten aanzienlijk kunnen zijn die een nieuwe markt zullen doen ontstaan. Tot nu toe is de aandacht van samenleving en ICT industrie echter sterk gericht op het bedrijfsleven en nauwelijks op deze nieuwe non profit markt. Een gerelateerde ontwikkeling is die van de robotica markt. Terwijl de basistechnologie daarvoor al enkele jaren voorhanden is begint de markt zich nu te ontwikkelen. Partijen zoals woningbouwcorporaties (die de helft van het Nederlandse woningbestand beheren) verkennen grootschalige toepassingen. Ook hier is het samenkomen van een goedwerkend Internet met dalende prijzen voor basisproducten een belangrijke voorwaarde. Deze nieuwe markt die een grote sociale en economische waarde vertegenwoordigt is in opkomst en vereist aanzienlijke innovatie om zich ontwikkelen. Die innovaties liggen niet alleen op het terrein van fundamentele informatietechnologie (zoals parallelle en gedistribueerde computing, semantische netwerken en taal en spraak technologie waarop Nederland wereldwijd een belangrijke rol speelt maar ook op het terrein van de ontwikkeling van nieuwe toepassingen als de vormgeving van informatiesystemen. Zoals opgemerkt gaat de aandacht van de industrie nauwelijks uit naar dergelijke toepassingen hoewel recente eerste verkenningen van de Haagse Hogeschool, de Hogeschool van Amsterdam en TNO/Erasmus Universiteit wel in deze richting wijzen. De sociaal maatschappelijke, economische en technische context van Nederland leent zich bij uitstek voor de ontwikkeling van dergelijke nieuwe toepassingen: we zijn rijk, dicht bekabeld, adopteren technologie snel, hebben een structurele ervaring in sociale domeinen (zoals woningbouw of Grote Steden Beleid) hebben een praktische inslag en zijn tegelijkertijd klein en flexibel.
De markt voor dergelijke toepassingen is niet alleen nationaal: hoewel er een sterke sociale en culturele component aanwezig is, hebben de onderliggende systemen een generiek karakter en kunnen ook in andere landen worden toegepast. Het zijn wel toepassingen voor Westerse economieën, omdat daar de combinatie van een sterke digitale infrastructuur op nationaal niveau en in elk huishouden nu ontstaat. Interessant daarbij is dat het culturele karakter van de toepassing ervoor zorgt dat deze niet in andere landen kunnen worden ontwikkeld. Wanneer Nederland een voorhoedepositie kan opbouwen met een snelle ontwikkeling is internationale verbreding mogelijk. Met de toenemende globalisering en de opkomst van nieuwe ICT-landen als India komt de Nederlandse positie onder druk te staan. Om deze positie te behouden en te verstevigen wordt het noodzakelijk de krachten te bundelen van kennisinstellingen, het creatieve cluster en de bedrijvigheid op het terrein van ICT-toepassingen voor de consumenten-, zakelijke en publieke markt. In een persbericht van 28 april 2004 stelt Copaco,7 Nederlands marktleider in ICT hard- en softwareproducten, dat zij “over het eerste kwartaal van 2004 een omzet gerealiseerd heeft van € 121,4 miljoen. Dit betekent een stijging van 38,6% ten opzichte van het eerste kwartaal van 2003, toen een omzet van € 87,6 miljoen (exclusief Revah Telecom) werd gerealiseerd. Ten opzichte van het vierde kwartaal van 2003 (€ 126,4 miljoen, inclusief Revah) liep de omzet met 4,0% terug.” Deze ontwikkeling indiceert, volgens het persbericht, “een hogere economische bedrijvigheid in Nederland. Copaco kan niet overzien in hoeverre dit structureel is. In de markten van ICT en Telecom waar Copaco actief is, blijft sprake van verhevigde concurrentie en prijsdruk. De organisatie wordt voortdurend aangepast aan de veranderende marktomstandigheden. Over de verwachte omzet en winst over geheel 2004 kan Copaco op dit moment nog geen concrete uitspraak doen.” In werkelijkheid blijven de marktontwikkelingen onzeker en de ICT markt lijkt soms krap met veel spelers die zich op dezelfde gebieden begeven. Ook lijkt het erop dat men geneigd is terug te vallen op beproefde middelen en te weinig doet aan innovatie, waarmee nieuwe markten geopend zouden kunnen worden. Het doorbreken van deze impasse is een zaak van visie en beleid en misschien zelfs van persoonlijke “durf, creativiteit en prestatiegerichtheid.”8 Daarentegen, de ontwikkeling van telediensten die plaatsonafhankelijk zijn omdat ze via netwerken geboden worden, is bijvoorbeeld een belangrijke groei-optie en zou nieuwe markten kunnen aanboren.9 Nederland heeft een plaats in de internationale voorhoede met haar ICT infrastructuur. Deze positie kan verder uitgewerkt worden nu nieuwe ontwikkelingen voor de deur staan. De kennis is aanwezig en het is zaak de zich ontwikkelende markt te verbinden met die mogelijkheden. Kennis en technologie 1. Wat is de omvang en het niveau van de kennis(infrastructuur) in Nederland? 2. Welke plek neemt deze kennisinfrastructuur in binnen Europese en mondiale netwerken? In Europese netwerken zijn we behoorlijk bekend. Mondiaal spelen we een ondergeschikte rol. 3. Wat zijn de te verwachten internationale ontwikkelingen en de kansen en bedreigingen die hier uit voortvloeien? 7
http://www.copaco.nl/NR/exeres/0B367FC2-BAAE-40F0-A7B3-15EDA130C2C2,frameless.htm Mickey Huibregtsen, bestuursvoorzitter Stichting Avond van Wetenschap en Maatschappij in Kenniseconomie: kaalslag of kentering?, 2003, p. 7. 9 http://www.telecom.tno.nl/Nieuwsbrieven/Nieuwsbrief_Detail.asp?Nieuwsbrief_ID=5&NBArtikel_ID=8 8
De hier besproken toepassingen hebben een nieuw karakter en de specifieke kennisontwikkeling op dit gebied is nauwelijks op gang gekomen. Nederland beschikt echter wel over aanzienlijke kennis op meer fundamentele gebieden en speelt daarin ook internationaal een belangrijke rol. Daarbij kunnen we denken aan gedistribueerde computing, semantische netwerken, object georiënteerde standaarden, taaltechnologie en kennisintelligentie. Deze velden zijn echter niet georganiseerd in relatie tot de latente nieuwe markten. Er zijn weinig relaties tussen de verschillende partijen en ontwikkeling van kansen voor nieuwe toepassingen is nauwelijks georganiseerd. Hoe ontwikkelt deze zich? De ontwikkeling van dergelijke kennis en de netwerken die zij nodig hebben is matig tot slecht. “Als het gaat om investeringen in onderwijs en onderzoek, behoort Nederland tot de Europese achterhoede. Daarnaast voldoet Nederland bij lange na niet aan de afspraak tussen de EUlanden dat 3% van het bruto binnenlands product in R&D wordt geïnvesteerd, waarvan 2% afkomstig zou zijn uit het bedrijfsleven.”10 In 1999 was er een gat van 0,8% met investeringen van de EU-15.11 Daarbij verliezen we grootscheeps in vergelijk met de Scandinavische landen (R&D intensiteit in 2000: Zweden= 3,8%, Finland= 3,4%, Nederland= 2%; Groei R&D intensiteit 1995-2000: Finland= 8,1%, Denemarken= 3,2%, Nederland= 0,5%, aantal onderzoekers per 1000 werkenden: Finland= 9,6, Zweden= 9,1, Nederland= 5,2).10 De overheid is in deze materie echter een belangrijke partner. Als subsidieverschaffer maar ook als klant: de gebieden van zorg, bestuur en onderwijs zijn alle de verantwoordelijkheden van de overheid. Zij kan de vraag naar (grootschalige) gebruiksvriendelijke informatiesystemen op deze gebieden aanzwengelen en de vele verschillende partijen (industrie, wetenschap, vormgeving) bij elkaar brengen en aanzetten tot samenwerking. De recente interesse van de verschillende ministeries voor strategische innovatie wijzen op de gevoelde druk om hier een rol te gaan spelen. Door de maatschappelijke aard van het toepassingsdomein is de relatie tussen private en publieke investeringen anders dan in het commerciële domein. Het optreden van de overheid als (launching) customer speelt een belangrijke rol in de ontwikkeling van kennis en de markt. Kennisontwikkeling bestaat uit het verbinden van partners met fundamentele onderzoekskracht zoals de universiteiten met laboratoria die in een precompetitieve omgeving de nieuwe kennis kunnen omwerken naar eerste praktische toepassingen. Daarbij kunnen we denken aan omgevingen zoals die nu ontstaan bij TNO of Hogescholen. Dergelijke partners moeten netwerken hebben met innovatieve bedrijven in de verschillende sectoren. In Nederland is veel voorhanden om een wereldleider in dergelijke nieuwe toepassingen te worden. We hebben top-informatica instituten, een van de grootste Internetknopen ter wereld, wereldfaam in de cognitieve psychologie (bv. het Max Planck Instituut), semantische netwerken en gedistribueerde computing (VU) een sterke ICT infrastructuur (bedrijven zoals Copaco) en bovenal, een traditie in technische innovatie (bv. Philips) en (artistieke) creativiteit. Nederland staat internationaal in hoog aanzien in de grafische en industriële vormgeving (zie Premsela Stichting).12 10
Marc Salomon en Paul Rutten (McKinsey & Company), Luc Soete & Hugo Hollanders (MERIT instituut). Kennis Score Card. 11 EU Commision: Third European Report on Science and Technology Indicators. 12
http://xml.petr.com/premsela/site/index.xml
Belangrijk voor het ontwikkelen van het kennisgebied is de verbinding met de nieuwe toepassingen. Duidelijk verbindingen tussen kennispartners en de markt zullen een katalyserende rol moeten spelen. Dergelijke netwerken van partners zullen ook programmatisch een rol moeten spelen om de ontwikkelingen te stimuleren. Het formuleren van een lange termijn agenda voor onderzoek en ontwikkeling speelt een belangrijke rol. Wat we niet moeten proberen is met lage lonenlanden concurreren om eenvoudig productiewerk te verrichten. Wij moeten de toon zetten in technische innovatie en verbetering van de gebruikersbeleving en daaruit voortvloeiende applicaties beter vermarkten. Zaken waaraan aandacht besteed moet worden zijn de leegloop uit de kennisinstellingen, een betere marketingstrategie van innovatieve producten (vgl. het Philips CD-ROM of Video 2000 fiasco), het stimuleren van bedrijvigheid in deze sector, het systematisch betrekken en verbeteren van de communicatie met het ‘creatieve cluster.’
Stimulerende acties 1. Welke stimulerende acties zouden genomen moeten worden om de hierboven beschreven ambities te kunnen realiseren? Onderscheid acties die binnen de competenties en verantwoordelijkheden van de partijen in het sleutelgebied vallen van acties die daarbuiten vallen. Wij zien het sleutelgebied Mens-Machine Interactie als een platform waar bedrijfsleven, kennisinstellingen, en het creatieve cluster samenkomen en relaties opbouwen die tot effectieve samenwerking leiden. Op deze manier kan de door de kennisinstellingen ontwikkelde know-how en de toepassingsgerichte drive van het creatieve cluster vertaald worden door het bedrijfsleven in innovatieve toepassingen voor de markt. Een dergelijk sleutelgebied is een essentiële ondersteuning om Nederland(se bedrijven) een leidende rol te laten spelen in de ‘domesticatie van de digitale wereld’ (citaat Valerie Frissen). Wat kunnen de kennisinstellingen doen? Wetenschapscommunicatie. Op dit ogenblik worden onderzoeksinstellingen vooral afgerekend op wetenschappelijke uitstoot. Dat houdt onvermijdelijk in dat de geproduceerde kennis niet te begrijpen is voor een lekenpubliek (zoals bedrijven). Veel kennis blijft daardoor ongebruikt. Er moet een groep mensen komen die actief beschikbare kennis vertaalt en doorspeelt naar het bedrijfsleven en suggesties tot toepassing doet. Wat kunnen de bedrijven doen? Een lange termijn visie ontwikkelen op innovatie. Meestal willen bedrijven dat onderzoek en nieuwe technologie ogenblikkelijk rendeert, wat slechts zelden het geval is. Wetenschappelijke resultaten moeten in R&D afdelingen doorontwikkeld en uitgetest worden in daadwerkelijke applicaties. Daarbij moeten bedrijven toestaan dat sommige projecten mislukken en dat niet elke investering geld oplevert.
Wat kan het creatieve cluster doen? Een lange termijn visie ontwikkelen op innovatie. Zich oriënteren op de hier beschreven problematiek in zorg, onderwijs en bestuur; en samenwerking aangaan met kennisinstellingen en bedrijven. Hier ligt ook een opdracht voor het creatief onderwijs. Wat kan de overheid doen? Een integrale visie ontwikkelen op ICT in de samenleving. Hoe ziet Nederland er over 20 jaar uit? Moet informatica een verplicht vak op school worden? Wordt Nederland een goedkoop ICT productieland of een sociaal-technologisch gidsland? De overheid moet investeren in vaste posities aan kennisinstellingen om te zorgen dat onderzoekers in de informatica niet wegtrekken naar bedrijfsleven en buitenland. Voor bv. het MKB gelden twee zaken die digitalisering bemoeilijken: gebrek aan kennis en de te hoge kosten. Een financieel adviseur in een eenmanszaak is nog geen netwerkbeheerder. De groentenman wil de klant geen dubbeltje extra rekenen voor het gebruik van de PIN-pas. De overheid zou een rol kunnen spelen in het stimuleren van opleidingen en het drukken van de kosten voor het gebruik van ICT. Ten slotte kan de overheid een rol spelen in de publieke waardering van kunst- en cultuurvakken, omdat mensen uit deze richtingen hard nodig zijn om techniek aantrekkelijk en emotioneel interessant te maken, wat weer een aanknopingspunt is voor de marketing van een product. De overheid kan de rol van launching customer op zich nemen. “Zo zou de overheid binnen specifieke sectoren” (bijvoorbeeld zorg en onderwijs) “een aantal duidelijke doelen kunnen stellen” (bv. alle zorg online in 2010, Informatica als verplicht schoolvak, meer banen creëren bij kennisinstellingen) “om tot werkelijke innovatie ter ondersteuning van een hogere doelgerichtheid en doelmatigheid te komen.”13 Het voornemen is om in het najaar deze acties samen met de hier genoemde stakeholders nader te concretiseren.
13
Mickey Huibregtsen, bestuursvoorzitter Stichting Avond van Wetenschap en Maatschappij over “Overheid als voorbeeld” in Kenniseconomie: kaalslag of kentering?, 2003, p. 7.