68
slagvaardig
Expertisecentrum Stadskantoor Lübeckplein 2 Postbus 10007 8000 GA Zwolle Telefoon (038) 498 23 12 Fax (038) 498 27 41
[email protected] www.zwolle.nl
Bodembeleidsplan Zwolle
Opdrachtgever Opdrachtnemer Versie Datum
Gemeente Zwolle Tauw definitief oktober 2009
68
Datum Titel
oktober 2009 Bodembeleidsplan Zwolle
2/68
68
Datum Titel
oktober 2009 Bodembeleidsplan Zwolle
Inhoud 1 1.1 1.2
1.3 1.4
Uitgangspunten bodembeleid Zwolle Inleiding Beleidsvernieuwing Visie op de Ondergrond Convenant bodemontwikkelingsbeleid en aanpak spoedlocaties Ambitie en totstandkoming van het bodembeleidsplan Leeswijzer
2 2.1 2.1.1 2.1.2 2.2 2.2.1 2.2.2 2.2.3
Bodem van Zwolle Historie en bodemopbouw Historische ontwikkeling Bodemgesteldheid Bodemkwaliteit Bodemkwaliteitsklassenkaart Omvang van bodemverontreinigingsprobleem - Landsdekkend Beeld Mobiele verontreinigingen in de ondergrond
9 9 9 12 13 13 13 15
3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5
Wettelijke taken en bevoegdheden Besluit bodemkwaliteit Bevoegd gezag Wet bodembescherming Kadastrale registratie Informatievoorziening Raakvlakken met andere beleidsvelden
17 17 18 19 19 20
4 4.1 4.2 4.2.1 4.2.2
Bovengrond Wettelijk kader Onderzoek Aanleidingen voor bodemonderzoek Asbest in bodem Stap 1: Bepalen of een vooronderzoek asbest nodig is Stap 3: Bepalen onderzoeksspoor Stap 4: Omgaan met aangetroffen asbest Van nature verhoogde stoffen in het grondwater Niet genormeerde stoffen Omgaan met nieuwe NEN-stoffen Bodembeheer Hergebruik grond als bodem Hergebruik grond in werken: grootschalige toepassingen Hergebruik grond in milieubeschermingsgebieden Tijdelijke uitname Sanering bovengrond Saneringsprocedures Procedures bij het aantreffen van verontreinigingen tijdens werkzaamheden Inzet financieel en juridisch instrumentarium
25 25 26 26 28 29 30 30 31 31 32 32 32 35 35 35 36 37 39 39
4.2.3 4.2.4 4.2.5 4.3 4.3.1 4.3.2 4.3.3 4.3.4 4.4 4.4.1 4.4.2 4.5
5 5 5 5 6 7 8
3/68
68
Titel
oktober 2009 Bodembeleidsplan Zwolle
4.6 4.6.1 4.6.2
Bijzondere procedures Ongewone voorvallen en calamiteiten Stortplaatsen
39 39 40
5 5.1 5.1.1 5.1.2 5.2 5.2.1 5.2.2 5.2.3 5.2.4 5.2.5 5.3 5.3.1 5.3.2 5.3.3 5.4 5.5 5.6
Ondergrond Wettelijk kader Wbb Europese grondwaterrichtlijn Koersbepaling Zwolle Vertrekpunt Visie op de Ondergrond Gebiedsgerichte benadering: gebiedsindeling en functietoekenning Integraal afwegingskader Inpassing in het wettelijk kader Gebruikte terminologie Procedurele eisen aanpak bodemverontreiniging ondergrond Verschil tussen gebiedsgerichte aanpak versus gevalsgerichte aanpak Gebiedsgerichte aanpak Gevalsgerichte aanpak Afwegingskader bij gebiedsgerichte aanpak Afwegingskader gevalsgerichte aanpak Koude- / warmteopslag-installaties
41 41 41 42 42 42 42 47 47 50 50 50 52 54 55 56 57
Bijlage 1 Verdachte activiteiten voor nieuwe NEN-stoffen Barium
59 59 61
Bijlage 2 Afleiding functiegerichte normen Gebiedsspecifieke risicogrenswaarden (bestaand verontreinigd gebied) Algemeen Functiegerichte risicogrenswaarden Verspreidingsnormen
63 63 65 65 65 68
Datum
4/68
68
Datum Titel
1 1.1
oktober 2009 Bodembeleidsplan Zwolle
Uitgangspunten bodembeleid Zwolle Inleiding De gemeente Zwolle heeft in 2001 een bodembeleidsplan opgesteld naar aanleiding van de toen spelende beleidsvernieuwingen. Sinds 2001 heeft het bodembeleid niet stilgestaan. De meest recente beleidsontwikkelingen bestaan uit het Besluit bodemkwaliteit waarin het grondstromenbeheer geregeld is en het Convenant bodemontwikkelingsbeleid en aanpak spoedlocaties, dat op 10 juli 2009 is getekend door centrale en decentrale overheden. In het convenant zijn onder andere afspraken gemaakt over de aanpak van spoedlocaties en de gebiedsgerichte aanpak van verontreinigingen. De gemeente Zwolle heeft de afgelopen jaren zeker niet stilgezeten op bodemgebied. Met de ‘Visie op de Ondergrond’ is de gemeente zelfs koploper in Nederland op het gebied van integraal bodembeleid. Deze ontwikkelingen maken dat het hoog tijd is voor een nieuw bodembeleidsplan.
1.2
Beleidsvernieuwing Visie op de Ondergrond In juni 2007 heeft de gemeenteraad van Zwolle ingestemd met de Visie op de Ondergrond en besloten de volgende vijf basisprincipes vast te stellen en te gaan toepassen in projecten: 1. Werken met ondergrondse bestemmingen / functies 2. Structureel en georganiseerd gebruik maken van WKO (warmte- / koudeopslag) en WKO koppelen aan grondwatersanering en waterwinning en peilbeheer 3. Bodemsanering gebiedsgericht benaderen 4. Natuur, recreatie, agrarische activiteiten, waterwinning en bescherming van kwalitatief hoogwaardig grondwater met elkaar te combineren in één gebied 5. Structureel en georganiseerd afstemmen van vraag en aanbod van (grond)water, koude en warmte Deze vijf basisprincipes vormen ook het vertrekpunt voor de beleidsmatige invulling voor het omgaan met de ondergrond. Het bodembeleidsplan levert een bijdrage aan de implementatie van de vijf basisprincipes door: • Het kader te geven voor gebiedsgericht benadering van de bodemsanering • De mogelijkheid te creëren om de aanpak van bodemverontreiniging integraal af te wegen tegen en af te stemmen met koudewarmte opslag, peilbeheer, grondwaterwinning
5/68
68
Datum Titel
oktober 2009 Bodembeleidsplan Zwolle
Convenant bodemontwikkelingsbeleid en aanpak spoedlocaties Het bodembeleid in Nederland is aan het veranderen. Door de toenemende ruimtedruk wordt steeds meer beslag gelegd op de ondergrond. Hieruit ontstaat de wens meer samenhang te creëren tussen het bodembeleid en het ruimtelijke ordeningsbeleid. Bij de discussie over de gewenste richting van het bodembeleid staan een vijftal ontwikkelingen centraal: • Verdere decentralisatie van verantwoordelijkheden en uitvoering • Sturing door beleidsafspraken en prestatie-eisen neergelegd in bestuurlijke overeenkomsten • Verdere integratie van het bodembeleid in de ruimtelijke ordening met behoud van aandacht voor de aanpak van gevallen van ernstige verontreiniging op niet-dynamische locaties • Verduurzaming van het bodembeleid door toenemende samenhang met het energie- en waterbeleid en het beleid voor de ondergrond • Toenemend gebruik van de ondergrond als gevolg van ruimtedruk De genoemde ontwikkelingen maken dat behoefte bestaat aan een verdieping en verbreding van het bodembeleid, waarbij de volgende doelstellingen centraal staan: • Het verwerven van kennis over de risico’s van het gebruik van de ondergrond • Een basisregistratie van de ondergrond • Het duurzaam benutten van de ondergrond en het verschaffen van instrumenten hiervoor, bijvoorbeeld voor bodemenergie • Een betere samenhang tussen waterbeleid en bodembeleid, waarbij gebiedsgericht beheer voorop staat, vooral waar het gaat om grootschalige grondwaterverontreiniging • Het waar nodig aanpassen van de bestuurlijke taakverdeling toegesneden op een optimale uitvoering van taken en het accepteren van verantwoordelijkheid voor de realisering van beleid Op 21 mei 2008 vond in Utrecht de bestuurdersconferentie ‘Van bodemmonsters naar bodemschatten’ plaats waarbij een intentieverklaring is getekend om verder invulling te geven aan de verdieping en verbreding van het bodembeleid. De uitwerking heeft geresulteerd in een Convenant bodemontwikkelingsbeleid en aanpak spoedlocaties, dat op 10 juli 2009 ondertekend is door de ministers van VROM en LNV, de staatsecretaris van V&W, het IPO, de VNG en de UvW. Dit bodembeleidsplan is waar mogelijk opgesteld in de lijn van het convenant.
6/68
68
Datum Titel
1.3
oktober 2009 Bodembeleidsplan Zwolle
Ambitie en totstandkoming van het bodembeleidsplan De ambitie van de gemeente Zwolle voor de bodem luidt als volgt: De kwaliteit van de bodem en het grondwater is geschikt voor de gewenste functies. De bodemsaneringsoperatie is betaalbaar en daardoor uitvoerbaar waardoor gewenste ontwikkelingen in de stad niet langer stagneren door bodemverontreiniging. De ondergrond draagt bij aan een duurzame ontwikkeling van Zwolle. Tegelijkertijd wil de gemeente de proceduretijd en administratieve lasten waar mogelijk terugbrengen om allerlei maatschappelijke ontwikkelingen in de bodem zoveel mogelijk de ruimte te geven. Bij de uitwerking van het bodembeleid is gekozen voor opsplitsing in boven- en ondergrond. Het Besluit bodemkwaliteit dat regels stelt aan hergebruik van grond en bagger in de bovengrond, hanteert grofweg de bovenste anderhalve meter als bovengrond. In dit plan wordt deze benadering gevolgd, waardoor de ondergrond begint op grofweg 1,5 m beneden maaiveld. Gevoelsmatig ligt deze begrenzing ook voor de hand aangezien het aanleggen van funderingen en de meeste kabels en leidingen in dat geval wel onder bovengronds gebruik vallen en het aanleggen van ondergrondse parkeergarages, tunnels en gebruik van grondwater onder het ondergronds gebruik vallen. Het beleid voor de bovengrond geeft invulling aan de functiegerichte benadering van de kwaliteit van de bovengrond. Voor de ondergrond zijn in het bodembeleidsplan de uitgangspunten uit de Visie op de Ondergrond nader uitgewerkt. Waar relevant is bij de uitwerking van het bodembeleid aangesloten bij het gebiedsgericht milieubeleid van de gemeente Zwolle. Het bodembeleidsplan is zowel bedoeld voor een brede doelgroep (burgers en bedrijven) die op zoek zijn naar informatie over de aanpak van de bodemproblematiek in Zwolle als voor interne en externe deskundigen op bodemgebied die op zoek zijn naar de specifieke richtlijnen en procedures met betrekking tot de bodem in Zwolle. De voorkennis en de informatiebehoefte van de brede doelgroep ligt over het algemeen op een minder diep niveau dan die van de deskundige doelgroep. Het bodembeleidsplan werkt een aantal uitgangspunten van de Visie op de Ondergrond nader uit. Daarnaast bouwt het bodembeleidsplan voort op eerder vastgestelde beleidsuitgangspunten ten aanzien van de bodem en is er naar gestreefd de bodemproblematiek zo goed mogelijk te positioneren of in te passen in andere beleidsterreinen. Bij aanvang is eerst een analyse gemaakt van de belangrijkste discussiepunten. Voor deze punten zijn voorstellen uitgewerkt in discussienotities die zijn besproken tijdens een aantal workshops. Aan deze workshops heeft een brede vertegenwoordiging vanuit de gemeente deelgenomen. Op basis van de resultaten van de workshops is het bodembeleidsplan in samenspraak met de gemeente uitgewerkt.
7/68
68
Titel
oktober 2009 Bodembeleidsplan Zwolle
1.4
Leeswijzer
Datum
In hoofdstuk 2 wordt de geschiedenis en de bodemgesteldheid van Zwolle beschreven. Tevens wordt een beeld geschetst van de actuele verontreinigingssituatie in Zwolle. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de taken en bevoegdheden die de gemeente ten aanzien van bodembeheer, bodemsanering en informatievoorziening heeft. In hoofdstuk 4 wordt aangegeven aan welke voorwaarden bodembeheer en -sanering in de bovengrond moet voldoen. Tevens vindt u hier informatie over het hoe en waarom van bodemonderzoeken. In hoofdstuk 5 wordt het kader voor de aanpak van verontreinigingen in de ondergrond geschetst.
8/68
68
Titel
oktober 2009 Bodembeleidsplan Zwolle
2
Bodem van Zwolle
2.1
Historie en bodemopbouw
2.1.1
Historische ontwikkeling De stad Zwolle is ontstaan in de dertiende eeuw uit de nederzettingen Middelwijk en Assendorp. In de veertiende eeuw kreeg Zwolle de marke Dieze erbij. Aan het einde van de vijftiende eeuw vond een nieuwe stadsuitbreiding plaats aan de tegenwoordige Thorbeckegracht. De oorsprong van de stad kenmerkt zich door een compacte stedelijke structuur van steegjes, pleintjes en aaneengesloten bebouwing met een kleinschalige mix tussen wonen en werken. Voor de verdediging werden de stadsmuren en later een aarden stervormige vestigingsgordel met bastions aangelegd. Rondom de uitvalswegen naar Assendorp, Dieze en Kampen werd een eerste stadsuitleg buiten de oorspronkelijke stad een feit.
Datum
Figuur 2.1 Zwolle rond 1900, bron: Beeldbank Historisch Centrum Overijssel
In de negentiende eeuw breidde de bebouwing buiten de stadswallen zich gestaag uit, vooral in Assendorp aan de zuidoostgrens van Zwolle (figuur 2.1). Aan de singels rond de stadswallen ontstond een voor Zwolle kenmerkende villabebouwing. Door de komst van de spoorwegen in 1864 kwamen de deftige Stationswijk en de arbeiderswijk Assendorp tot ontwikkeling. Rond de eeuwwisseling zijn ten westen van de stad aan de Hoogstraat arbeiderswoningen gebouwd en ontwikkelde zich langs het Willemskanaal lintvormige bebouwing voor de middenklasse, de huidige Veerallee. 9/68
68
Datum Titel
oktober 2009 Bodembeleidsplan Zwolle
Ten oosten van de oude binnenstad kwam in de jaren 1920 de Zeeheldenbuurt tot ontwikkeling. Deze buurt bestaat voor het overgrote deel uit arbeiderswoningen. Tussen de twee wereldoorlogen zijn de wijken Pierik en Wipstrik ontstaan (uitbreidingsplannen van 1927). De middenstand vestigde zich vooral in de wijk Wipstrik. De welgestelde Zwollenaren vestigden zich in de nabijheid van het station, in de wijk Veerallee (die dateert vanaf circa 1900).
Figuur 2.2 Zwolle rond 1950, bron: Beeldbank Historisch Centrum Overijssel
Na de Tweede Wereldoorlog breidde Zwolle zich sterk uit (figuur 2.2). In eerste instantie rond de Meppelerstraatweg; 10 jaar later volgde de wijk Holtenbroek. In 1965 is begonnen met de bouw van de meest noordelijke wijk, de Aa-landen. Uitbreidingen van na 1975 zijn de wijken Gerenlanden / Gerenbroek, Oldeneler- en Schellerlanden en Stadshagen. Ook de bedrijfsterreinen zijn na de oorlog sterk uitgebreid, te weten Hanzeland achter het NS-station, de Marslanden in het zuidoosten, twee kleinere industriegebieden (Vrolijkheid) ten westen en oosten van de Ceintuurbaan en het grote industriegebied Voorst aan het Zwolle-IJsselkanaal. Na 1970 is het kantorenpark Oosterenk gebouwd en is Marslanden verder uitgebreid. Achter het NS-station is het woon- / kantoren- / bedrijvencomplex Hanzeland ontwikkeld.
10/68
68
Datum Titel
oktober 2009 Bodembeleidsplan Zwolle
Figuur 2.3 Zwolle rond 1980, bron: Beeldbank Historisch Centrum Overijssel
Het grondgebied van de stad Zwolle wordt omsloten door talloze buurtschappen van de voormalige gemeente Zwollerkerspel. In 1967 zijn grote delen van de voormalige gemeente Zwollerkerspel in een gemeentelijke herindeling toegevoegd aan het grondgebied van de gemeente Zwolle. De oudste nederzettingen in het buitengebied zijn Windesheim en Haerst (ontstaan in de negende eeuw) en Ittersum, Wijthmen en Harculo (ontstaan rond 1200). De overige nederzettingen zijn in het algemeen ontstaan in de veertiende eeuw. Vooral de plaatsen Berkum, Westenholte en Ittersum zijn in de afgelopen decennia sterk uitgebreid (figuur 2.3). Zeer recent zijn door een gemeentelijke herindeling enkele delen van het buitengebied van aangrenzende gemeenten toegevoegd aan het grondgebied van Zwolle, vooral in het noorden en noordoosten. Op basis van de historische ontwikkeling is te verwachten dat bodemverontreiniging (veelal door puinophogingen, kolenopslag en het legen van aslades) voornamelijk aanwezig is in de oude binnenstad van Zwolle en rond de eerste uitvalswegen. Een kanttekening hierbij is dat van oudsher de vuurgevaarlijke activiteiten (smeden) en sterk vervuilende activiteiten (leerlooien) buiten de oude stad of op de Eekwal geplaatst werden. Daarnaast is bodemverontreiniging te verwachten op de oudere delen van de industrieterreinen die na de tweede wereldoorlog zijn aangelegd.
11/68
68
Datum Titel
2.1.2
oktober 2009 Bodembeleidsplan Zwolle
Bodemgesteldheid Zwolle ligt op de overgang van het pleistocene dekzandgebied naar het holocene klei-op-veen gebied. De scheiding tussen deze gebieden ligt ongeveer bij het Zwarte Water. Het maaiveld is binnen de gemeente vrijwel vlak, variërend van enkele meters beneden NAP in het noordwesten tot enkele meters boven NAP ter plaatse van rivierduinen. Bodemopbouw In Zwolle is een deklaag aanwezig van 4 à 5 m dik. In het grootste deel van de gemeente bestaat deze deklaag uit fijnzandige, deels lemige lagen. In het noordwesten en langs de IJssel en Vecht komen ook kleilagen voor. De IJssel en de Vecht doorsnijden de deklaag. Het eerste watervoerend pakket wordt gevormd door overwegend grofzandige lagen tot 20 à 25 m -mv. Naar de diepte toe kan deze laag meer kleiiger zijn en vormt dan in delen van Zwolle een scheidende laag tussen het eerste en tweede watervoerende pakket. In het grootste deel van Zwolle zijn dit slechts dunne lagen. De scheidende laag is in het oosten van de gemeente dikker dan in het westen, door verschillen in ontstaansgeschiedenis. Het tweede watervoerend pakket bestaat uit zandige lagen die afwisselend grofzandig en leemhoudend zijn. In een deel van Zwolle is de gelaagdheid van dit pakket scheefgesteld door stuwing van landijs in de voorlaatste ijstijd. De scheve gelaagdheid wordt vooral in het midden van de gemeente aangetroffen. Het zuidoostelijk deel is de plek waar de ijslob heeft gelegen. Hier zijn de gelaagde afzettingen verdwenen. Het bekken is opgevuld met bekkenklei (grondmorene) en smeltwaterafzettingen. Het noordelijk deel van de gemeente viel buiten de invloed van de ijslob waardoor hier de oorspronkelijke horizontale gelaagdheid is behouden. Waar de bekkenklei is afgezet vormt deze een scheidende laag in het tweede watervoerende pakket. De geohydrologische basis wordt gevormd door fijnzandige en kleiige afzettingen, die worden aangetroffen op 90 à 100 m -mv. Grondwaterstroming De stijghoogte in het eerste watervoerend pakket bedraagt ongeveer 1,5 m +NAP. De grondwaterstroming in het freatisch pakket wordt voornamelijk beïnvloed door de aanwezige oppervlaktewateren (sloten, grachten, drainagebuizen). Daarnaast wordt de stroming beïnvloed door drinkwaterwinning het Engelse Werk dat zich ten zuidwesten van het spoorwegcomplex bevindt. De grondwaterstroming in het eerste en tweede watervoerende pakket wordt beïnvloed door toestroming vanaf de Veluwe in het westen, het dekzandgebied in het oosten, de bemalingen van de polders in het noordwesten en de drinkwaterwinning. De invloed van het Engelse Werk beslaat ongeveer het centrumgebied van Zwolle. Door de heterogene aanwezigheid van de gestuwde lagen in het midden van de gemeente is de grondwaterstroming hier grillig en modelmatig niet goed te voorspellen. In de toekomst zal de drinkwaterwinning deels worden verplaatst. De grondwaterstromingsrichting in vooral het centrumgebied zal hierdoor veranderen.
12/68
68
Datum Titel
oktober 2009 Bodembeleidsplan Zwolle
Figuur 2.4 Ondergrondsysteem dieper dan 20 m –mv, Bron: Stedelijk waterplan Zwolle
2.2
Bodemkwaliteit
2.2.1
Bodemkwaliteitsklassenkaart Zoals al eerder gezegd heeft het historische gebruik invloed gehad op de kwaliteit van de bodem in Zwolle. De gemiddelde kwaliteit van de bovengrond in Zwolle is weergegeven in de bodemkwaliteitsklassenkaart. De gemiddelde kwaliteit is berekend voor gebieden met een vergelijkbare ontstaansgeschiedenis. Voor de berekeningen is gebruik gemaakt van de bij de gemeente Zwolle bekende bodeminformatie. Uit deze berekeningen volgt dat er in het centrumgebied sprake is van verhoogde achtergrondgehalten terwijl in de rest van Zwolle de bodem schoon is. De bodemkwaliteitsklassenkaart en de bijbehorende toelichting zijn te vinden op de website van de gemeente Zwolle. In paragraaf 4.3.1 wordt verder ingegaan op de toepassing van de kaart.
2.2.2
Omvang van bodemverontreinigingsprobleem - Landsdekkend Beeld In het Nationaal Milieubeleidsplan III van 1998 heeft het Rijk bepaald dat de bevoegde overheden Wet bodembescherming (Wbb) in 2005 een Landsdekkend Beeld van de bodemverontreinigingen in Nederland beschikbaar moesten hebben. Een beeld dat er voor moet zorgen dat bij ruimtelijke ontwikkelingen bodemverontreiniging minder tot stagnatie leidt. Samengevat moest voor het verkrijgen van het Landsdekkend Beeld het volgende vastgesteld worden: • Het aantal en de ligging van potentieel verontreinigde locaties 13/68
68
Datum Titel
oktober 2009 Bodembeleidsplan Zwolle
• • • •
Het deel hiervan dat potentieel ernstig verontreinigd is De stand van zaken met betrekking tot al uitgevoerd onderzoek De stand van zaken met betrekking tot uitgevoerde (deel)saneringen (inclusief beheersmaatregelen) Per locatie de initiatiefnemer die verantwoordelijk is voor vervolgstappen
Een tweede hieraan gekoppelde doelstelling uit het Nationaal Milieubeleidsplan III is dat voor 2030 alle verontreinigingsgevallen gesaneerd of beheerst moeten zijn. Hiervoor moet door de bevoegde gezagen worden aangegeven hoe zij, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied de werkvoorraad denken te gaan aanpakken. De aanpak voor het stedelijk gebied dient beschreven te worden in het Meerjaren Ontwikkelingsprogramma, dat eens per vijf jaar in het kader van het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) opgesteld wordt. In 2004 is de nulmeting of werkvoorraad aan bodemverontreinigingen landelijk vastgesteld. In de gemeente Zwolle is sprake van circa 6.000 potentieel verontreinigde locaties.
Figuur 2.5 Potentieel verontreinigde locaties in Zwolle (blauwe stippen) op basis van historisch gebruik
14/68
68
Datum Titel
oktober 2009 Bodembeleidsplan Zwolle
Spoedlocaties Met het gereedkomen van het Landsdekkend Beeld en de nulmeting van de werkvoorraad in november 2004, werd duidelijk dat er landelijk nog een zeer grote werkvoorraad is van circa 425.000 (potentieel) ernstig verontreinigde locaties. Voor een aantal van deze locaties zal sprake zijn van onaanvaardbare humane, ecologische en/of verspreidingsrisico’s. Dit zijn de zogenaamde spoedlocaties. Deze moeten als er sprake is van onaanvaardbare humane risico´s voor 2010 zijn gesaneerd dan wel worden beheerst. Bij ecologische en/of verspreidingsrisico’s geldt een jaartal van 2015. In 2007 heeft in het kader van de ‘prioritering aanpak verontreinigde locaties’ een inventarisatie van de potentiële spoedlocaties plaatsgevonden. Hierbij zijn in de gemeente Zwolle circa 220 locaties geselecteerd waar sprake is van een potentieel spoedeisend geval van bodemverontreiniging. In 2008 is een onderzoekstraject gestart waaruit moet blijken op welke locaties humane, ecologische en/of verspreidingsrisico’s bestaan. Locaties waar sprake is van spoedeisendheid dienen voor 2010 (bij humane risico’s), dan wel 2015 (bij ecologische of verspreidingsrisico’s) te worden gesaneerd of beheerst. Op dit moment (januari 2009) loopt het onderzoekstraject nog. Op basis van de al bekende gegevens wordt het aantal daadwerkelijke spoedlocaties op circa 35 geschat. Vooruitlopend op de gebiedgerichte aanpak van grondwaterverontreinigingen wordt binnen het lopende onderzoekstraject slechts beperkt onderzoek naar verspreidingsrisico’s in het centrumgebied van Zwolle uitgevoerd (zie ook hoofdstuk 5 en de Visie op de Ondergrond). Dat wil niet zeggen dat locaties waar sprake is van verspreidingsrisico´s niet worden aangepakt. Het beheer van deze locaties wordt echter gebiedsgericht aangepakt binnen een op te stellen gebiedsbeheerplan voor het centrumgebied. Onderzoek naar humane en ecologische risico´s wordt wel volledig uitputtend uitgevoerd. 2.2.3
Mobiele verontreinigingen in de ondergrond In het algemeen kan worden gesteld, dat onder heel Zwolle dikke, goed doorlatende watervoerende pakketten (vaak zonder scheidende laag) voorkomen, waarin verontreinigingen zich gemakkelijk kunnen verspreiden. De gemeente heeft een grondwaterverontreinigingverwachtingkaart opgesteld om inzichtelijk te maken waar de kans op een verontreiniging in het grondwater aanwezig is. De kaart is gebaseerd op mogelijke verontreinigingsbronnen (veelal bedrijven), stofeigenschappen (pluimgedrag) en de verwachte grondwaterstroming. Vooral de grondwaterverontreinigingspluimen in het centrumgebied en aangrenzende wijken zijn sterk beïnvloed door drinkwaterwinning het Engelse Werk. Het verplaatsen van deze winning leidt naar verwachting tot een meer noordelijk gerichte verspreiding van de verontreinigingen. 3 Naar verwachting is circa 55 miljoen m verontreinigd grondwater in de bodem van Zwolle aanwezig. Het grootste deel van deze verontreinigingen bevindt zich in het centrumgebied van de gemeente.
15/68
68
Datum Titel
oktober 2009 Bodembeleidsplan Zwolle
De grondwaterverontreinigingverwachtingkaart geeft een modelmatige kans dat het grondwater op een locatie verontreinigd is. De actuele aanwezigheid van bekende verontreinigingen kan worden achterhaald door informatie op te vragen uit het gemeentelijk bodeminformatiesysteem (zie paragraaf 3.4) en door zelf (aanvullend) bodemonderzoek uit te voeren.
Figuur 2.6 Potentiele bronnen van grondwaterverontreiniging in Zwolle (weergegeven met groene stippen) Bron: GrondwaterVerontreinigingVerwachtingKaart, TTE, september 2008
16/68
68
Titel
oktober 2009 Bodembeleidsplan Zwolle
3
Wettelijke taken en bevoegdheden
3.1
Besluit bodemkwaliteit
Datum
Het Besluit bodemkwaliteit regelt de toepassing van partijen (licht verontreinigde) grond en bagger. De gemeente is bevoegd gezag voor de droge toepassing van grond en bagger met uitzondering van het drinkwaterwingebied Engelse Werk. Voor het drinkwaterwingebied is de provincie Overijssel bevoegd gezag. Voor natte toepassingen zijn waterschap Groot Salland of Rijkswaterstaat bevoegd gezag. Binnen het kader van het Besluit bodemkwaliteit moeten alle toepassingen van grond landelijk worden gemeld bij SenterNovem, via de website van Bodemplus. Deze meldingen worden direct doorgestuurd naar de afdeling Vergunningen van de gemeente die de meldingen controleert. Daarnaast heeft de gemeente de taak een correcte toepassing van grond te handhaven. Deze taak is ondergebracht bij de afdeling Toezicht en Handhaving.
17/68
68
Datum Titel
oktober 2009 Bodembeleidsplan Zwolle
.
3.2
Bevoegd gezag Wet bodembescherming In de Wet bodembescherming (Wbb) is geregeld hoe moet worden omgegaan met sterk verontreinigde grond. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen oude en nieuwe gevallen van bodemverontreiniging. De gemeente Zwolle is bevoegd gezag Wbb voor de landbodem binnen de gemeente. De taken die hieruit voortvloeien zijn onder andere het nemen van beschikkingen op ernst en spoed, saneringsplannen en -evaluaties en nazorgplannen. De gemeente is tevens verantwoordelijk voor de handhavende taken in het kader van de Wbb. Rijkswaterstaat is bevoegd gezag Wbb voor het buitendijksgebied en de rijkswateren. Voor de waterbodems die onder het beheer van het waterschap vallen is de provincie Overijssel bevoegd gezag Wbb. De gemeente Zwolle heeft als bevoegd gezag Wbb een Verordening bodemsanering opgesteld waarin is vastgelegd aan welke eisen bodemonderzoek, saneringsplannen en evaluatie- en nazorgrapporten moeten voldoen. De Verordening bodemsanering is te vinden op www.zwolle.nl. Oude en nieuwe gevallen van bodemverontreiniging Om te kunnen bepalen in welk kader een geval van ernstige bodemverontreiniging moet worden aangepakt is het van belang hoe oud een verontreiniging is. Verontreinigingen die zijn veroorzaakt na 1 januari 1987 worden beschouwd als nieuwe gevallen. Op deze verontreinigingen is de zorgplicht van toepassing. Verontreinigingen van voor 1 januari 1987 worden beschouwd als oude gevallen van bodemverontreiniging. Hierop is de saneringsparagraaf van de Wet bodembescherming van toepassing.
Er bestaat geen regelgeving die voorschrijft op welke manier de ouderdom van een geval van bodemverontreiniging moet worden beoordeeld. Als hulpmiddel bij de beoordeling wordt in Zwolle gebruik gemaakt van de methode die is omschreven in de Circulaire ouderdomsbepaling, welke is opgesteld in het kader van de Bedrijvenregeling. Nieuwe gevallen Nieuwe gevallen van bodemverontreiniging zijn, zoals gezegd, bodemverontreinigingen die zijn ontstaan na 1987 door handelingen waarvan men redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat de bodem erdoor verontreinigd of aangetast kon raken. Dergelijke verontreinigingen vallen onder de zorgplicht (artikel 13 Wbb). Bij nieuwe gevallen van bodemverontreiniging moet de verontreiniging onverwijld zoveel mogelijk worden teniet gedaan. Een calamiteit is een speciale vorm van een nieuw geval van bodemverontreiniging (zie ook paragraaf 4.6.1). Oude gevallen Voor oude gevallen van bodemverontreiniging moet worden vastgesteld of ze ernstig en spoedeisend zijn. In de Circulaire bodemsanering 2009 zijn de begrippen ernst en spoed 3 3 beschreven. Een verontreiniging is ernstig wanneer 25 m grond of 100 m grondwater (porieverzadigd volume) verontreinigend is met één of meerdere stoffen boven de interventiewaarde. In de circulaire worden tevens situaties weergegeven waarbij er wel sprake is van een ernstig geval, zonder dat hierbij de interventiewaarde wordt overschreden. Verontreinigingen die een technisch (op gelijke wijze veroorzaakt), organisatorisch (zelfde 18/68
68
Datum Titel
oktober 2009 Bodembeleidsplan Zwolle
veroorzaker) en/of ruimtelijk (aangrenzend) verband hebben, mogen tot één geval worden gerekend. Op grond van artikel 37 Wet bodembescherming moet worden vastgesteld of een geval van ernstige bodemverontreiniging potentieel spoedeisend is. Een geval is spoedeisend als er sprake is van onaanvaardbare humane, ecologische of verspreidingsrisico’s. Risico’s hebben een directe relatie met het gebruik van de bodem en zijn daardoor functieafhankelijk. Een risicobeoordeling van een geval van ernstige bodemverontreiniging wordt uitgevoerd met de Risicotoolbox. De methodiek voor het uitvoeren van risicobeoordelingen is omschreven in de Circulaire bodemsanering 2009. Wanneer er sprake is van spoed wordt in een beschikking op ernst en spoedeisendheid vastgelegd voor welke datum de sanering dient te worden gestart. Uitgangspunt bij het saneren van oude gevallen van bodemverontreiniging is dat de locatie geschikt wordt gemaakt voor de gewenste functie en dat de kosten in verhouding staan met de bereikte milieuwinst.
3.3
Kadastrale registratie Op grond van artikel 55 van de Wbb en de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen (Wkpb) worden de door het bevoegd gezag Wbb genomen besluiten geregistreerd in de landelijke voorziening (kadaster online). De besluiten worden alleen ingeschreven als er een publiekrechtelijke beperking (overschrijding > I in de grond) op een perceel of een gedeelte van een perceel geldt. Op deze wijze wordt deze bodeminformatie voor iedereen toegankelijk gemaakt. Uit de kadastrale aantekening blijkt dat een beschikking is afgegeven waarin een uitspraak is gedaan over de verontreiniging van de bodem en in het geval van een spoedeisende verontreiniging, wanneer deze wordt gesaneerd. Daarnaast worden ook beschikkingen op het evaluatieverslag en het nazorgplan in de landelijke voorziening geregistreerd. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat in het kader van artikel 13 Wet bodembescherming (Zorgplicht) er geen plicht bestaat om in de landelijke voorziening te registreren. Binnen de gemeente Zwolle worden zorgplichtgevallen wel geregistreerd wanneer de verontreiniging niet volledig verwijderd kan worden. Indien een perceel bij het Kadaster geen aantekening kent op grond van artikel 55 van de Wbb, betekent dit niet zondermeer dat het perceel niet is verontreinigd. Een verontreiniging op een perceel kan namelijk nog niet bekend zijn of er is nog geen besluit over genomen, waardoor deze niet bij het Kadaster geregistreerd is. Daarnaast kan een perceel beperkt of uitsluitend in het grondwater verontreinigd zijn op grond waarvan een aantekening bij het Kadaster niet wordt gemaakt. Kadastrale aantekeningen geven dus geen volledig uitsluitsel over de bodemkwaliteit van een perceel. Meer informatie over de bodemkwaliteit van een perceel is het vinden in het gemeentelijk bodeminformatiesysteem (zie paragraaf 3.4).
3.4
Informatievoorziening De gemeente Zwolle beheert informatie over de kwaliteit van de bodem en potentieel verontreinigde locaties in een bodeminformatiesysteem. Een deel van de bodeminformatie is vanaf 2009 beschikbaar via het landelijke systeem www.bodemloket.nl. Bodeminformatie kan 19/68
68
Datum Titel
oktober 2009 Bodembeleidsplan Zwolle
echter ook direct bij de gemeente worden opgevraagd. De afdeling Frontoffice verzorgt de aanvragen van makelaars (aanvragen via e-mailadres:
[email protected]). Particulieren of bedrijven kunnen met hun vragen terecht bij de afdeling Stad en Landschap. In het bodeminformatiesysteem zijn bekende gevallen van bodemverontreiniging en potentieel verdachte locaties (op basis van de huidige of voormalige bedrijfsactiviteiten) opgenomen, maar ook beschikbare bodemonderzoeksgegevens van onverdachte locaties. De bodeminformatie is afkomstig uit de dossiers van het fysieke bodemarchief. Bodeminformatie kan voor verschillende doeleinden worden gebruikt. Zo kan deze informatie mede bepalend zijn of een bodemonderzoek verplicht is voor bijvoorbeeld het aanvragen van een bouwvergunning (zie ook paragraaf 4.2.1). Ook is deze informatie van belang bij de aankoop van een perceel. De kaarten die in het kader van het Besluit bodemkwaliteit zijn opgesteld (zie ook paragraaf 4.3.1), zijn beschikbaar via de website van de gemeente Zwolle. Deze kaarten kunnen onder bepaalde voorwaarden dienen als kwaliteitsverklaring van partijen grond. Daarnaast geven ze inzicht in de toepassingsmogelijkheden van (licht verontreinigde) grond binnen de gemeente en een beeld van de terugsaneerwaarden die in de gemeente moeten worden aangehouden. De eisen waaraan (nader) bodemonderzoeken, saneringsplannen, evaluatieverslagen en nazorgplannen moeten voldoen zijn weergegeven in de Verordening bodemsanering en bijbehorende meldingsformulieren. Deze documenten zijn te vinden via het e-loket op www.zwolle.nl.
3.5
Raakvlakken met andere beleidsvelden Bouwvergunning In de Woningwet en het Besluit Indieningsvereisten is opgenomen dat een aanvraag voor een bouwvergunning dient te worden aangehouden indien uit onderzoek dan wel uit andere hoofde een redelijk vermoeden aanwezig is dat op de betrokken locatie sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging. De aanhouding duurt totdat het bevoegd gezag krachtens de Wet bodembescherming heeft ingestemd met een saneringsplan (of BUS-melding) dan wel is vastgesteld dat er geen sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging. Voor de volledige tekst wordt verwezen naar artikel 52a Woningwet. De gemeente Zwolle heeft deze regelgeving vertaald naar de bouwverordening (te vinden op de website van de gemeente). In de bouwverordening is vastgelegd dat niet mag worden gebouwd op verontreinigde grond. Bij het aanvragen van een bouwvergunning zal daarom in de regel een bodemonderzoek moeten worden overlegd. In een aantal gevallen kan vrijstelling worden verleend van de onderzoeksplicht, hier wordt verder op ingegaan in paragraaf 4.2.1.
20/68
68
Datum Titel
oktober 2009 Bodembeleidsplan Zwolle
Wet milieubeheer De Wet milieubeheer (Wm) biedt een kader voor het regelen van algemene onderwerpen op het vlak van milieubeheer. Een belangrijk uitgangspunt van de Wm is dat iedereen die redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn gedrag nadelige gevolgen heeft voor het milieu, verplicht is dit gedrag achterwege te laten of maatregelen te nemen om die de gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken. In de Wm zijn geen concrete maatregelen ter bescherming van het milieu opgenomen. Deze zijn terug te vinden in de voorschriften bij een milieuvergunning of in de uitvoeringsbesluiten (AMvB’s). Voor het aanvragen van een Wm-vergunning kan bodemonderzoek in de vorm van een nul- of eindsituatie onderzoek verplicht zijn. Bij bodembedreigende activiteiten kan de verplichting tot monitoring worden opgelegd. Een bodemsanering kan vergunnings- of meldingsplichtig zijn op grond van de Wm of het activiteiten Besluit. Dit is in ieder geval aan de orde indien er een zuiveringsinstallatie geplaatst wordt met een vermogen van meer dan 1,5 kW of er langer dan zes maanden opslag van verontreinigde grond plaatsvindt. Grond waarin zich verontreinigingen bevinden boven de AW2000 en die wordt afgevoerd van een bepaalde locatie wordt gezien als afvalstof. Dit is niet van toepassing wanneer (licht) verontreinigde grond nuttig wordt toegepast. Vervoerders, inzamelaars, handelaars en/of bemiddelaars in afvalstoffen dienen geregistreerd te zijn bij de Stichting Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie (NIWO). De geregistreerde bedrijven krijgen dan een VIHB-nummer. Indien hieraan niet wordt voldaan, is in principe sprake van een illegale activiteit. Tijdens het transport dient een begeleidingsformulier aanwezig te zijn. Als te voorzien is dat bij een bodemsanering ook gevaarlijk afval of andere afvalstoffen vrijkomen, dient hiermee rekening gehouden te worden in het saneringsplan. Klimaat en Energie De gemeente Zwolle werkt aan de uitvoering van het klimaatprogramma dat voor 2007 en 2008 is vastgesteld. Daarin zijn een aantal acties opgenomen die een relatie hebben met het bodembeleid: “De stedelijke ontwikkelingen tot 2020 bieden kansen voor goede energieprestaties, waarbij koude- / warmteopslag, eventueel in combinatie met vormen van zonne-energie, een steeds meer beproefde optie begint te worden. Naast nog een groot aantal andere thema’s is in de “Visie op de Ondergrond” voor Zwolle de potentie in kaart gebracht voor wat betreft de reductie van CO2 en de bijdrage die de ondergrond daarbij kan leveren. Koude- / warmteopslagen moeten met beleid worden toegepast. Het eerste gebiedsprogramma zal worden opgesteld voor het centrumgebied. Bekend is dat in de binnenstad verontreinigingen aanwezig zijn in de ondergrond. Door onttrekkingen ruimtelijk te combineren wordt een combinatie tussen saneren en koude- / warmteopslag ontworpen en worden de mogelijkheden maximaal benut”.
21/68
68
Datum Titel
oktober 2009 Bodembeleidsplan Zwolle
Water De gemeentelijke Watervisie is opgenomen als deel 1 van het Stedelijk Waterplan Zwolle dat op 2 april 2007 is vastgesteld door de gemeenteraad. De Watervisie is een gebiedsgericht, strategisch kader voor het gemeentelijk waterbeleid. Met het vaststellen van de Watervisie heeft de gemeenteraad ook de gemeentelijke waterdoelstelling 2020 vastgelegd: “Zwolle is beschermd tegen overstromingsgevaar en kent geen ernstige wateroverlast. De waterkwaliteit voldoet aan de doelstellingen die zijn afgesproken in de Europese Kaderrichtlijn Water en is afgestemd op het gewenste gebruik door mens, plant en dier. De ruimtelijke kwaliteit van water wordt goed benut”. Oppervlaktewater en grondwater vormen één systeem en zijn eigenlijk niet los van elkaar te zien. Dat geldt zowel voor de kwantiteits- als de kwaliteitsaspecten. De relevantie voor het bodembeleid is echter vooral gelegen in de relatie met het grondwater. Deel 2 van het stedelijk waterplan Zwolle kent een themagerichte uitwerking, waarbij grondwater als een van thema’s is uitgewerkt. Als doelstelling voor het grondwater is daarin als volgt geformuleerd: “Het grondwater moet kwalitatief en kwantitatief op orde zijn om een veerkrachtig en gezond watersysteem te kunnen bereiken. Grondwater maakt onderdeel uit van de ondergrond, waarin diverse functies een plek hebben of moeten krijgen (koudewarmteopslag, drinkwaterwinning, waterberging, etc). De missie voor de ondergrond is: duurzaam gebruik van de ondergrond. Duurzaamheid wordt gedefinieerd als een goede balans tussen de “3p’s”: People (Welzijn), Planet (Moeder Aarde) en Prosperity (Welvaart)”. Een van de vervolgacties die in het stedelijk waterplan is opgenomen, is het actualiseren van het bodembeleidsplan, met als uitgangspunt de Visie op de Ondergrond. In dit bodembeleidsplan is een gebiedsgerichte aanpak uitgewerkt met bijbehorende grondwaterkwaliteitseisen. Archeologie Bodemsanering en archeologie komen elkaar tegen als op een archeologisch interessante locatie een bodemsanering gepland is. Het is van belang om in dergelijke situaties bij het opstellen van een saneringsonderzoek contact op te nemen met de gemeentelijke archeologische dienst, aangezien de aanwezigheid van archeologisch interessante objecten invloed heeft op de te kiezen saneringsvariant. De gemeente Zwolle heeft een archeologische verwachtingenkaart, deze kan worden opgevraagd bij de gemeente. Met de gemeentelijke archeoloog kunnen nadere afspraken gemaakt worden over de uitvoering van de bodemsanering en de wijze waarop het archeologisch onderzoek daarin een plek krijgt. Het wordt sterk aangeraden om deze afspraken in het saneringsplan op te nemen. Met betrekking tot de financiering van het archeologisch onderzoek is het Verdrag van Valletta (Malta) van belang. Het Verdrag is in 1992 getekend.
22/68
68
Datum Titel
oktober 2009 Bodembeleidsplan Zwolle
Eén van de meest vergaande principes uit het verdrag is dat de verstoorder van de bodem verantwoordelijk is voor de bekostiging van archeologisch onderzoek en de uitwerking van dit onderzoek. Aangezien een bodemsanering een bodemverstorende activiteit is, geldt deze regeling dus ook voor bodemsaneerders. Dit verdrag moet nog tot expliciete wetgeving leiden, maar in beleidsregels is al wel vastgelegd dat de overheid en aan de overheid verbonden instellingen zich aan dit verdrag moeten houden. Voor niet-overheden geldt de Monumentenwet, waarin staat dat het verboden is om bodemverstorende maatregelen uit te voeren als de locatie archeologisch gezien waardevol is. Het wetsvoorstel ter invoering van het Verdrag van Valletta moet nog worden aangenomen door de Tweede Kamer. De Monumentenwet biedt het bevoegd gezag tevens de mogelijkheid om een werk stil te leggen voor nader onderzoek als er archeologisch of historisch interessante vondsten worden gedaan. Ook bij bodemonderzoek kan gestuit worden op archeologisch interessante materialen. In dergelijke gevallen dient contact opgenomen te worden met de gemeentelijke archeoloog. Andersom dient de archeoloog contact op te nemen met de bodemmedewerkers van de afdeling Stad & Landschap wanneer archeologisch onderzoek uitgevoerd wordt op een ernstig vervuilde locatie. Indien een archeologische opgraving in een voor bodemverontreiniging verdachte locatie staat gepland wordt vooraf de werkwijze afgestemd met de bodemmedewerkers van de afdeling Stad & Landschap en de afdeling Toezicht en Handhaving. Wet ruimtelijke ordening De bodemkwaliteit maakt onderdeel uit van een goede ruimtelijke onderbouwing zoals wordt gevraagd in de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro). Het is de bodemkwaliteit die van groot belang is voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Door Gedeputeerde Staten van Overijssel is een ‘Handreiking en beoordeling ruimtelijke plannen’ opgesteld, waarvan ook bodem een onderdeel van uitmaakt. De gemeente Zwolle zal overeenkomstig deze handreiking invulling geven aan het onderdeel bodem in het bestemmingsplan. In het kort komt dit erop neer dat bij het opstellen van bestemmingsplannen moet worden getoetst of de kwaliteit van de bodem geschikt is voor de geplande functie.
23/68
68
Datum Titel
oktober 2009 Bodembeleidsplan Zwolle
Ten aanzien van ruimtelijke plannen voor nieuwe locaties geldt dat in ieder geval een historisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Mochten uit dit onderzoek verdachte locaties naar voren komen dan dient het vervolgonderzoek hierop betrekking te hebben. Afhankelijk van de uitkomsten van dit vervolgonderzoek moet worden bekeken of het noodzakelijk is een nader onderzoek uit te voeren en eventueel hierop volgend een beschikking af te geven krachtens de Wet bodembescherming. Voor plannen die betrekking hebben op bestaande locaties is in beginsel geen onderzoek noodzakelijk. Indien het een conserverend plan betreft en deze maakt nieuwe ontwikkelingen mogelijk dan geldt hetgeen hiervoor is opgenomen ten aanzien van nieuwe situaties. Ook voor een plan met een uitwerkingsverplichting of een wijzigingsbevoegdheid geldt dat alle bodemgegevens in beginsel aanwezig dienen te zijn voor de goedkeuring van het plan. Onder omstandigheden kan het zijn dat de gevraagde gegevens nog niet bekend zijn ten tijde van de goedkeuring van het plan. In het laatste geval dienen de bodemgegevens bekend te zijn ten tijde van de wijziging dan wel uitwerking van het plan.
24/68
68
Titel
oktober 2009 Bodembeleidsplan Zwolle
4
Bovengrond
4.1
Wettelijk kader
Datum
De grootste uitdaging binnen het Nederlandse bodembeleid is het vinden van de balans tussen het beschermen van de volksgezondheid en de functionele eigenschappen van de bodem enerzijds en het bieden van mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen en maatschappelijke activiteiten anderzijds. In het kader van bodembescherming wil men het gebruik van de bodem zoveel mogelijk aan banden leggen, terwijl in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen juist zo min mogelijk verplichtingen zouden moeten gelden. De balans tussen deze twee uitersten wordt gezocht in een heldere en éénduidige regelgeving. Hiertoe is per 1 januari 2008 het Besluit bodemkwaliteit van kracht geworden. Kernpunten van het Besluit bodemkwaliteit zijn geschiktheid van de bodem voor de functie die deze heeft en het stand-still principe, hetgeen inhoudt dat de bodemkwaliteit op gebiedsniveau niet mag verslechteren.
Het Besluit bodemkwaliteit is per 1 januari 2008 in werking getreden voor de ‘natte’ toepassingen van grond en bagger. Op 1 juli 2008 is het Besluit ook in werking getreden voor de toepassing van secundaire bouwstoffen en voor de ‘droge’ toepassingen van grond en bagger. Gemeenten en waterkwaliteitsbeheerders zijn bevoegd gezag voor het Besluit bodemkwaliteit, dat het Bouwstoffenbesluit vervangt. Bij het bepalen van de koers die een gemeente in het kader van het Besluit bodemkwaliteit gaat volgen, zijn in eerste instantie drie keuzemogelijkheden: 1. Overgangsbeleid, dat wil zeggen het (tot maximaal vijf jaar) verlengen van het grondverzetsbeleid op basis van de vrijstellingsregeling Bouwstoffenbesluit 2. Het volgen van het landelijke (generieke) beleid en normstelling zoals opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit 3. Het vaststellen van lokaal (gebiedspecifiek) beleid en lokale normen De gemeente Zwolle heeft niet eerder formeel een grondverzetbeleid vastgesteld, waardoor de overgangsregeling geen optie is. Gebiedspecifiek beleid ligt alleen voor de hand indien de normen uit het generieke beleid leiden tot grote knelpunten bij het hergebruik van (licht) verontreinigde grond binnen de gemeente of indien voor gebieden een betere bodemkwaliteit wordt nagestreefd dan vastgelegd in het generieke beleid. Hiervan is in Zwolle naar de huidige inzichten geen of slechts in beperkte mate sprake. De gemeente Zwolle gaat daarom vooralsnog uit van het generieke beleid. De gemeente Zwolle heeft aan dit generieke beleid invulling gegeven door een bodemfunctieklassenkaart op te stellen waarop voor de bovengrond is aangegeven welke functies worden nagestreefd. Hierbij is gebruik gemaakt van de landelijk vastgestelde bodemfunctieklassen. Daarnaast is de actuele bodemkwaliteit (met uitzondering van gevallen van bodemverontreiniging) in de gemeente vastgelegd in een bodemkwaliteitsklassenkaart. Het generieke beleid biedt een kader voor het bodembeheer van de bovengrond. Daarnaast is het richtinggevend in het Wbb-spoor voor bijvoorbeeld het bepalen van terugsaneerwaarden voor saneringen in de bovengrond (zie ook paragraaf 4.3). Het Besluit bodemkwaliteit regelt de toepassing van schone en licht verontreinigde grond. Waar sprake is van ernstig verontreinigde grond is de Wet bodembescherming van toepassing. Er is 25/68
68
Datum Titel
oktober 2009 Bodembeleidsplan Zwolle
sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging wanneer een concentratie- en volumecriterium wordt overschreden (zie ook paragraaf 3.2). De gemeente Zwolle heeft een Verordening bodemsanering (de meest recente versie is te vinden op de website van de gemeente Zwolle). Bij de Verordening bodemsanering zijn een aantal meldingsformulieren opgesteld waarin is aangegeven welke eisen de gemeente vanuit haar functie als bevoegd gezag Wbb stelt aan nader onderzoek, saneringsplannen, evaluatierapporten en nazorgplannen. In paragraaf 4.4 wordt verder ingegaan op het saneringsspoor.
4.2
Onderzoek
4.2.1
Aanleidingen voor bodemonderzoek In verschillende gevallen kan het gewenst of zelfs verplicht zijn een bodemonderzoek uit te voeren. Veel voorkomende redenen voor onderzoek zijn: 1. Verkennend onderzoek ten behoeve van het aanvragen van een bouwvergunning 2. Nul- of eindsituatieonderzoek in het kader van een Wm-vergunning 3. Verkennend onderzoek bij aan- of verkoop van grond 4. Bepalen van de hergebruiksmogelijkheden van vrijkomende grond Als er al een recent (maximaal vijf jaar oud) en relevant bodemonderzoek van een locatie bekend is kan vrijstelling worden verleend van de onderzoeksplicht. Informatie over bodemonderzoeken is te vinden in het bodeminformatiesysteem van de gemeente Zwolle (zie paragraaf 3.4). De gemeente Zwolle heeft een bodemkwaliteitsklassenkaart opgesteld die in bepaalde situaties kan worden opgevoerd als kwaliteitsverklaring voor de bodem. In deze gevallen vervangt de bodemkwaliteitsklassenkaart het bodemonderzoek. In de bodemkwaliteitsklassenkaart is de gemiddelde bodemkwaliteit van gebieden met een gelijke gebruikshistorie berekend. De bodemkwaliteitsklassenkaart geeft de gemiddelde bodemkwaliteit van een gebied weer, en dus niet de kwaliteit op perceelsniveau. Bij aankoop van een perceel is het daarom nog steeds sterk aan te bevelen om een bodemonderzoek uit te voeren. Ook voor het vastleggen van de nul- en eindsituatie voor de Wm is een regulier nulsituatie-onderzoek nog steeds noodzakelijk.
26/68
68
Datum Titel
oktober 2009 Bodembeleidsplan Zwolle
Figuur 4.1 Bodemonderzoek
De bodemkwaliteitsklassenkaart geldt niet wanneer er sprake is een verdachte locatie. Informatie over verdachte locaties is terug te vinden in het bodeminformatiesysteem van de gemeente (zie paragraaf 3.4). Naast verdachte locaties zijn er een aantal gevallen waarin de bodemkwaliteitsklassenkaart niet geldt, zoals bijvoorbeeld het hoofdwegenstelsel of boerenerven, maar ook locaties waar in de huidige situatie bodembedreigende activiteiten plaatsvinden (Wm-vergunningen). In de toelichting op de bodemkwaliteitsklassenkaart (te vinden op de website van de gemeente Zwolle) wordt beschreven in welke gevallen deze als kwaliteitsbewijs kan worden opgevoerd. Voor vragen over de noodzaak van bodemonderzoek kunt u terecht bij de afdeling Stad & Landschap. Zolang de bodemkwaliteitsklassenkaart nog niet vastgesteld is (naar verwachting tot maart 2009), volgt de gemeente Zwolle het landelijke beleid wat betreft het uitvoeren van bodemonderzoek. Bodemonderzoek moet worden uitgevoerd door een erkende bodemintermediar (te vinden op www.bodemplus.nl). Onderzoeken die bij de gemeente worden ingediend worden getoetst aan de Nederlandse Norm voor verkennend onderzoek (NEN 5740) en vooronderzoek (NVN 5725). Indien het verkennend onderzoek daar aanleiding toe geeft moet een nader onderzoek worden uitgevoerd. In overleg met de gemeente kan hier in sommige gevallen gemotiveerd van worden afgeweken. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn indien immobiele verontreinigingen worden aangetroffen in diffuus verontreinigde gebieden. Voor onderzoek bij tijdelijke uitname of bij verontreinigingen die pas tijdens de werkzaamheden worden aangetroffen gelden aparte bepalingen (zie paragraaf 4.3.4). 27/68
68
Datum Titel
4.2.2
oktober 2009 Bodembeleidsplan Zwolle
Asbest in bodem In Nederland is tot 1993 asbest toegepast. Asbest kan in de bodem terecht zijn gekomen op locaties waar asbest is gebruikt in gebouwen, door het zagen of breken van asbestplaten. Veel vaker is asbesthoudend materiaal (bouwafval) gebruikt in ophooglagen, erfverhardingen of dempingen. De aanwezigheid van asbest in de bodem kan risico’s opleveren voor de volksgezondheid. Om deze reden is onderzoek naar het voorkomen van asbest in de bodem in sommige gevallen verplicht. Asbestonderzoek in de bodem moet conform het onderzoeksprotocol NEN 5707 (bij minder dan 20 % puin in de bodem) of conform het onderzoeksprotocol NEN 5897 (bij meer dan 20 % puin in de bodem) worden uitgevoerd. In de beleidsbrief asbest uit 2004 (van het ministerie van VROM) is de gewogen norm voor asbest gesteld op 100 mg/kg, gewogen naar het soort asbest. Bij gehalten boven deze norm moet de bodem gesaneerd worden. De norm geldt landelijk tevens als terugsaneerwaarde. Het asbestbeleid van de gemeente Zwolle is primair gericht op het veiligstellen van de volksgezondheid. De gemeente wil echter ook, in het kader van deregulering de onderzoeksplicht voor burgers en bedrijven zoveel mogelijk beperken en hierin zo goed mogelijk adviseren. In sommige gevallen is asbestonderzoek verplicht voor bijvoorbeeld het verkrijgen van een bouwvergunning. Uit onderstaand stappenschema kan worden afgeleid welke vorm van asbestonderzoek in welke situatie verplicht is of wordt geadviseerd. In het schema duiden vetgedrukte en onderstreepte ‘ja-tjes’ en ‘neetjes’ op verplichte keuzes indien van toepassing. Cursief gedrukte ‘ja´s’ en ‘nee´s’ duiden op een keuze, waarvan desgewenst mag worden afgeweken. Bij afwijken geldt automatisch de overgebleven keuze.
28/68
68
Datum Titel
oktober 2009 Bodembeleidsplan Zwolle
Stap 1
Locatie verdacht?
Nee Bodemkwaliteitskaart geldig?
Ja
Stap 2
Ja
Opdrachtgever gemeente? Ja
Nee
Locatie asbestverdacht?
Stap 3
Sterke verdenking voor asbest?
Vooronderzoek niet verplicht (wel aanbevolen)
Vooronderzoek asbest
Vooronderzoek bodem en asbest
Nee
Ja
Nee
Geen asbest onderzoek
Nee
Ja Verkennend onderzoek asbest (incl. analyse)
Asbest aangetroffen?
Nee
Geen vervolgonderzoek asbest
Ja
Stap 4
Wordt Ja Nader onderzoek verontreinigde asbest niet verplicht grond ontgraven? Nee
Ontgraven onder asbestcondities
Nader onderzoek asbest
Figuur 4.2 Stappenschema om te bepalen of asbestonderzoek verplicht is
Hieronder wordt per stap een toelichting gegeven. Hierin wordt toegelicht waar de antwoorden op de verschillende vragen uit het schema te vinden zijn en op welke manier het verschillende onderzoeken moeten worden uitgevoerd. Daarnaast worden de keuzes die de gemeente in het asbestbeleid heeft gemaakt toegelicht. Stap 1: Bepalen of een vooronderzoek asbest nodig is In bepaalde gevallen (zie paragraaf 4.2.1) kan de bodemkwaliteitsklassenkaart gelden als kwaliteitsbewijs voor de bodem. De bodemkwaliteitsklassenkaart zegt echter niks over het voorkomen van asbest. De gemeente zal daarom bij haar eigen projecten altijd een vooronderzoek asbest uitvoeren, ook in het geval dat de bodemkwaliteitsklassenkaart geldig is. De gemeente wil externe partijen niet verplichten tot het uitvoeren van een vooronderzoek asbest, maar beveelt dit wel in sterke mate aan, omdat het aantreffen van asbest in de uitvoeringsfase consequenties kan hebben voor de voortgang van een project. Stap 2: Uitvoeren vooronderzoek Het vooronderzoek wordt uitgevoerd conform NVN 5725, met speciale aandacht voor asbest in bodem en in puin- en verhardingslagen. Onderdeel van het vooronderzoek is een terreininspectie, waarbij aandacht wordt besteed aan het voorkomen van puin aan het maaiveld en de aanwezigheid en conditie van asbesthoudende materialen boven maaiveld. Indien de locatie op basis van het vooronderzoek niet verdacht is voor het voorkomen van asbest, hoeft geen asbestonderzoek te worden uitgevoerd. Of regulier bodemonderzoek moet worden
29/68
68
Datum Titel
oktober 2009 Bodembeleidsplan Zwolle
uitgevoerd is afhankelijk van wat is opgenomen in paragraaf 4.2.1 en valt buiten dit beslisschema. Stap 3: Bepalen onderzoeksspoor Indien een locatie verdacht is voor asbest wordt in principe eerst een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd. Bij een zeer sterke asbestverdenking (bijvoorbeeld bij sterk puinhoudende ophooglagen of aanwezigheid van sterk verweerde asbesthoudende materialen) adviseert de gemeente direct over te gaan tot het uitvoeren van nader asbestonderzoek, om op deze manier onderzoekskosten te besparen. Bij het uitvoeren van een verkennend asbestonderzoek adviseert de gemeente in aanvulling op het protocol een asbestanalyse op de fractie kleiner dan 16 mm te laten uitvoeren. Indien bij een dergelijk onderzoek geen asbest wordt aangetroffen geldt de locatie niet langer als asbestverdacht en is geen vervolgonderzoek nodig. Stap 4: Omgaan met aangetroffen asbest Wanneer in het verkennend asbestonderzoek asbest wordt aangetroffen, dient als vervolg hierop een nader asbestonderzoek te worden uitgevoerd om vast te stellen of de interventiewaarde wordt overschreden en/of het een ernstig geval van bodemverontreiniging betreft. De gemeente wil hiervoor vrijstelling verlenen bij locaties waar de verontreinigde grond in het kader van herontwikkeling wordt ontgraven. De ontgraving mag in dit geval plaatsvinden zonder eerst nader asbestonderzoek uit te voeren. Op basis van het verkennend asbestonderzoek wordt een (BUS-)melding ingediend en de werkzaamheden worden opgeschaald naar asbestcondities indien asbest wordt waargenomen. Het asbestverdachte deel wordt apart van de rest ontgraven zodat geen opmenging plaatsvindt. Voor de ontgraven grond geldt dat de bodemkwaliteitsklassenkaart niet als kwaliteitsverklaring kan dienen. De grond zal moeten worden gekeurd om de afvoermogelijkheden te bepalen. Tevens geldt dat de ontgravingsput na afloop moet worden onderzocht op de aanwezigheid van asbest. Na uitvoering van de werkzaamheden wordt een evaluatierapport opgesteld dat ter beschikking zal worden ingediend bij het bevoegd gezag Wbb.
30/68
68
Datum Titel
4.2.3
oktober 2009 Bodembeleidsplan Zwolle
Van nature verhoogde stoffen in het grondwater Zware metalen kunnen van nature voorkomen in het grondwater. Wanneer zware metalen worden gemeten, wordt in onderzoeksrapporten echter vaak te snel geconcludeerd dat het van nature verhoogde concentraties betreft. De gemeente Zwolle verlangt een gedegen onderbouwing wanneer gesteld wordt dat het van natuurlijk verhoogde concentraties betreft. De onderbouwing zal worden getoetst aan de systematiek die voor dit doel is opgesteld door Tauw in samenwerking met de provincie Overijssel en een aantal Overijsselse gemeenten. De systematiek gaat uit van gedegen historisch onderzoek waarin wordt uitgesloten dat de verhoogde concentraties het gevolg zijn van activiteiten die op de locatie hebben plaatsgevonden of van bodemvreemde materialen die op de locatie aanwezig zijn. Daarnaast moet de natuurlijke verhoging kunnen worden verklaard op basis van lokale bodemprocessen. De systematiek is op te vragen bij de afdeling Stad & Landschap.
4.2.4
Niet genormeerde stoffen De streef- en interventiewaarden van een groot aantal stoffen zijn afgeleid door het RIVM en vastgelegd in de Circulaire streef- en interventiewaarden uit 2000. Per 1 oktober 2008 is de Circulaire streef- en interventiewaarden vervallen. De streefwaarden voor grond worden vervangen door de achtergrondwaarden (AW 2000) uit het Besluit bodemkwaliteit. Voor grondwater blijven streefwaarden bestaan. Op basis van voortschrijdend inzicht zijn nieuwe interventiewaarden afgeleid voor een aantal stoffen. Deze zijn vastgelegd in de Circulaire bodemsanering 2009. Een aantal stoffen is echter niet genormeerd, maar kunnen wel als verontreiniging voorkomen in de bodem. De belangrijkste niet-genormeerde stof die voorkomt in de bodem van Zwolle is borium. Borium zit in schimmel- en houtwormwerende middelen die worden toegepast in de houtveredelingsindustie. Borium komt echter ook van nature voor in de bodem en is een belangrijk sporenelement voor organismen. Hoge concentraties kunnen echter leiden tot gezondheidsrisico’s. Voor borium zijn door het RIVM normen afgeleid, maar deze zijn bijzonder laag. Naar aanleiding van een notitie naar de risico’s van borium heeft TTE in 2005 een onderbouwing geschreven om te komen tot hogere (ad hoc) streef- en interventiewaarden. In een reactie op dit voorstel heeft het RIVM aangegeven dat de onderbouwing inhoudelijk juist is, maar dat de afgeleide waarden niet kunnen gelden als streef- en interventiewaarden, omdat deze qua aard en hoeveelheid van de onderliggende gegevens niet voldoen aan de daarvoor vereiste procedure. Vooral voor het ecosysteem kunnen bij de voorgestelde waarden risico’s niet volledig worden uitgesloten. Voor gebieden waarin de ecologische functie van de bodem van ondergeschikt belang is, kiest de gemeente Zwolle ervoor de door TTE afgeleide normen als bovengrens vast te stellen van het traject waarbinnen actiewaarden, terugsaneerwaarden of kwaliteitsdoelstellingen kunnen worden vastgesteld. Op deze manier blijft er ruimte voor discussie per geval.
31/68
68
Datum Titel
oktober 2009 Bodembeleidsplan Zwolle
Tabel 4.5 Voorgestelde streef- en interventiewaarden borium
Bodem (mg/kg)
Voorstel voor
RIVM
TTE
-
10-200
7
20-220
-
100
70
750
streefwaarde Voorstel voor interventiewaarde Grondwater (µg/l)
Voorstel voor streefwaarde Voorstel voor interventiewaarde
4.2.5
Omgaan met nieuwe NEN-stoffen Verkennend bodemonderzoek wordt in Nederland uitgevoerd conform de NEN 5740. Deze norm is in 1999 voor het eerst vastgesteld. In de norm is een stoffenpakket voor analyse van grondmonsters op onverdachte locaties opgenomen, dat is gebaseerd op ervaringen uit de praktijk. Sinds 1 juli 2008 is de nieuwe NEN 5740 van kracht. Op basis van een technisch inhoudelijke onderbouwing is een aantal wijzigingen aangebracht in het bestaande stoffenpakket. De stoffen barium, cobalt, molybdeen en PCB’s worden aan het analysepakket toegevoegd terwijl arseen, chroom en EOX uit het pakket verdwijnen. Vanaf 1 juli 2008 wordt met het nieuwe stoffenpakket gewerkt. De belangrijkste wijzigingen in de norm zijn terug te vinden op www.nen.nl. Interpretatie van verhoogde gehalten van de nieuwe stoffen zal in de beginfase lastig zijn omdat er weinig ervaring met deze stoffen bestaat. Als hulpmiddel voor een goede interpretatie heeft de gemeente Zwolle een lijst opgesteld van activiteiten die kunnen leiden tot bodemverontreiniging met de ‘nieuwe NEN-stoffen’. De lijst is bedoeld als hulpmiddel voor interne en externe adviseurs (bijlage 1). In lijn met het Besluit bodemkwaliteit zijn bodemonderzoeken waarin het oude stoffenpakket is geanalyseerd nog maximaal geldig tot 1 juli 2011.
4.3
Bodembeheer
4.3.1
Hergebruik grond als bodem Een grote verandering die het Besluit bodemkwaliteit met zich meebrengt is de introductie van bodemkwaliteitsklassen, die zijn gebaseerd op landelijk gedefinieerde bodemfunctieklassen. Binnen het generieke beleid zijn de kwaliteitsklassen ‘wonen’ en ‘industrie’ geformuleerd. De kwaliteitsklasse ‘wonen’ is gelinkt aan de functies ‘wonen met tuin’, ‘kinderspeelplaats’ en ‘groen met natuurwaarden’. De kwaliteitsklasse ‘industrie’ heeft een link met de functies ‘bebouwing’, ‘infrastructuur’, ‘industrie’ en ‘openbaar groen’. De functies ‘moestuinen’, ‘volkstuinen’, ‘natuur’ en ‘landbouw’ zijn niet gelinkt aan een kwaliteitsklasse omdat de bodem ‘schoon’ moet zijn teneinde geschikt te zijn voor deze functies. In het kader van het Besluit 32/68
68
Datum Titel
oktober 2009 Bodembeleidsplan Zwolle
bodemkwaliteit houdt ‘schoon’ in dat de kwaliteit voldoet aan de achtergrondwaarden (AW2000). De maximale waarden voor de kwaliteitsklassen en de achtergrondwaarden zijn vastgelegd in de Circulaire bodemsanering 2009.
Figuur 4.3 Bodemfunctieklassenkaart
Bodemfunctieklassenkaart In het kader van het Besluit bodemkwaliteit heeft de gemeente Zwolle op 9 december 2008 een bodemfunctieklassenkaart vastgesteld, waarop voor de hele gemeente wordt aangegeven welke functie de bodem heeft of welke functie in de toekomst wordt nagestreefd. De functieklassenindeling is gebaseerd op het gebiedsgericht milieubeleid van de gemeente. De functie-indeling is gelinkt aan de kwaliteitsklassen zoals hierboven beschreven. Voor een uitgebreide beschrijving van de bodemfunctieklassenkaart wordt verwezen naar de toelichting bij de bodemfunctieklassenkaart die in de loop van 2009 op de website van de gemeente Zwolle komt te staan.
33/68
68
Datum Titel
oktober 2009 Bodembeleidsplan Zwolle
Figuur 4.4 Bodemkwaliteitskaart en toepassingskaart
Bodemkwaliteitsklassenkaart Naast de bodemfunctieklassenkaart heeft de gemeente een bodemkwaliteitsklassenkaart opgesteld die de kwaliteit van de bodem op basis van de kwaliteitsklassenindeling weergeeft. Bij het toepassen van grond moet worden voldaan aan de eisen dat de kwaliteit geschikt moet zijn voor de functie én de kwaliteit van de ontvangende bodem niet wordt verslechterd. In de praktijk betekent dit dat wordt getoetst aan zowel de bodemfunctieklassenkaart als aan de bodemkwaliteitsklassenkaart en dat de strengste kwaliteitsklasse als toepassingseis geldt. De gemeente Zwolle heeft deze toepassingseisen gevisualiseerd in een toepassingskaart die voortvloeit uit de bodemfunctieklassenkaart en de bodemkwaliteitsklassenkaart. Voor meer informatie over de bodemkwaliteitsklassenkaart en het grondverzetsbeleid van de gemeente Zwolle wordt verwezen naar toelichting bij de bodemkwaliteitsklassenkaart die in de loop van 2009 op de website van de gemeente Zwolle komt te staan. Infrastructuur In de bodem van wegbermen worden onder invloed van het voorbijkomende verkeer vaak verhoogde gehalten aan metalen en olie gevonden. Deze verontreinigingen zijn geconcentreerd in de toplaag van de bodem (circa 5 tot 10 cm). Sanering van deze grond is weinig zinvol omdat vrijwel gelijk weer herverontreiniging plaatsvindt. De bodemkwaliteitsklassenkaart is in de regel gebaseerd op onderzoek in de bovenste 50 cm van de bodem. Bij wegbermen bestaat hierbij de mogelijkheid dat de verontreiniging in de toplaag dermate wordt verdund, dat geen verhoogde gehalten worden aangetroffen. Indien de bodemkwaliteitsklassenkaart wordt gebruikt als kwaliteitsverklaring voor partijen grond, heeft dit tot gevolg dat verontreinigde partijen grond (ontgraven uit bovenste 10 cm wegbermen) ten onrechte als zijnde schoon worden toegepast. Om deze reden zijn het hoofdwegenstelsel en het spoorwegcomplex uitgesloten van de bodemkwaliteitsklassenkaart. De kwaliteit van partijen grond die hier worden ontgraven moet door middel van onderzoek worden bepaald.
34/68
68
Datum Titel
4.3.2
oktober 2009 Bodembeleidsplan Zwolle
Hergebruik grond in werken: grootschalige toepassingen Binnen het Besluit bodemkwaliteit gelden aparte regels voor grootschalige toepassingen van licht verontreinigde grond. Wanneer aan een aantal eisen wordt voldaan mag grond altijd worden toegepast in een grootschalige toepassing. De gemeente controleert of een toepassing aan alle eisen voldoet, maar mag zelf geen eisen aan een grootschalige toepassing stellen (geen gebiedsspecifiek beleid mogelijk). De eisen waaraan een grootschalige toepassing moet voldoen zijn: 3 • Minimaal 5.000 m toe te passen grond • Laagdikte van minimaal 2 m • De toepassing moet nuttig zijn • De toe te passen partij moet aan samenstellings- en emissie-eisen voldoen • De toepassing moet worden afgedekt met een leeflaag van ten minste 50 cm dikte In een aantal gevallen kan een uitzondering worden gemaakt op deze eisen. Hiervoor wordt verwezen naar de Handreiking Besluit bodemkwaliteit. Hierin is tevens te vinden wanneer een toepassing als nuttig wordt beschouwd. De gemeente Zwolle volgt op dit vlak het landelijke beleid.
4.3.3
Hergebruik grond in milieubeschermingsgebieden De provincie Overijssel heeft bevoegdheid om aanvullende eisen aan grondverzet te stellen in bijzondere gebieden. Hieronder vallen bijvoorbeeld grondwaterbeschermingsgebieden, waterwingebieden, wetlands en staatsnatuurmonumenten. De provincie Overijssel heeft, in het Uitvoeringsbesluit voor de Fysieke Leefomgeving Overijssel, welke per 3 juni 2009 van kracht is geworden, bepaald dat toepassingen van licht verontreinigde grond onder voorwaarden binnen grondwaterbeschermingsgebieden toegestaan zijn mits het gaat om gebiedseigen grond. In waterwingebieden is de toepassing van licht verontreinigde grond helemaal niet toegestaan. Ten tijde van het opstellen van het bodembeleidsplan (2009) conflicteert de regelgeving niet met het grondverzetsbeleid van de gemeente Zwolle. Voor de actuele regelgeving van de provincie verwijzen wij naar de website van de provincie Overijssel. In het Uitvoeringsbesluit voor de Fysieke Leefomgeving Overijssel heeft de provincie tevens aanvullende voorwaarden met betrekking tot grootschalige bodemtoepassingen opgenomen. Binnen waterwingebieden mogen grootschalige bodemtoepassingen uitsluitend bestaan uit grond die voldoet aan AW2000. Binnen grondwaterbeschermingsgebieden moet de kwaliteit van de grond die wordt toegepast in een grootschalige toepassing ten minste voldoen aan de kwaliteitsklasse wonen. Indien licht verontreinigde grond (kwaliteitsklasse wonen) wordt toegepast moet deze afkomstig zijn uit het grondwaterbeschermingsgebied en dient te worden aangetoond dat de risico´s voor de drinkwaterwinning niet toenemen als gevolg van de toepassing.
4.3.4
Tijdelijke uitname Een aparte categorie van grondverzet is de tijdelijke uitname. Vooral bij het aanleggen van kabels en leidingen komt het voor dat grond wordt ontgraven die vervolgens weer op dezelfde plek wordt teruggebracht. Indien wordt gegraven in een ernstig geval van bodemverontreiniging of ter plaatse van een verdachte locatie kan bodemonderzoek of een melding in het kader van de Wbb noodzakelijk zijn.
35/68
68
Datum Titel
oktober 2009 Bodembeleidsplan Zwolle
Figuur 4.5 Tijdelijke uitname
In de gemeente Zwolle hoeft, conform het landelijke beleid, tijdelijke uitname in principe niet te worden gemeld. Daar waar de bodemkwaliteitsklassenkaart geldig is kan deze worden gebruikt als kwaliteitsbewijs voor eventueel vrijkomende grond. Indien wordt gegraven ter plaatse van een verdachte locatie (zie paragraaf 3.4), dan adviseert de gemeente bodemonderzoek uit te voeren. Alleen de bodem ter plaatse van de geplande ontgraving hoeft hierbij te worden onderzocht, afperking van een geval is niet nodig. Een uitvoerende partij kan er voor kiezen geen onderzoek uit te voeren. Hiermee loopt hij wel het risico dat tijdens de uitvoering van de werkzaamheden een bodemverontreiniging wordt aangetroffen (zie paragraaf 4.4.2). In een dergelijke situatie kan een werk worden stilgelegd. Wanneer voorafgaand aan de werkzaamheden bekend is of vermoed wordt dat wordt gegraven in een ernstig geval van bodemverontreiniging, moet een melding worden gedaan in het kader van de Wbb of het Besluit uniforme saneringen (BUS).
4.4
Sanering bovengrond De regels waaraan een sanering van een oud geval van ernstige bodemverontreiniging in de bovengrond moet voldoen zijn vastgelegd in de Circulaire bodemsanering 2009. In principe worden immobiele verontreinigingen in de bovengrond functiegericht gesaneerd. Dit houdt in dat een locatie geschikt wordt gemaakt voor de beoogde functie. 36/68
68
Datum Titel
oktober 2009 Bodembeleidsplan Zwolle
De terugsaneerwaarde is afhankelijk van de functie van de locatie en vastgesteld op basis van risico’s. Bij een functiegerichte sanering wordt vaak een leeflaag aangebracht, die contact met de verontreinigde grond voorkomt. De kwaliteit en dikte waaraan de leeflaag moet voldoen is net als de terugsaneerwaarde afhankelijk van de functie van de locatie. In het Besluit bodemkwaliteit zijn functieafhankelijke kwaliteitsklassen vastgesteld (figuur 4.3). In de Circulaire bodemsanering 2009 wordt gesteld dat de maximale waarden van deze kwaliteitsklassen als terugsaneerwaarde gelden bij een functiegerichte bodemsanering. Daarnaast zijn de kwaliteitsklassen leidend voor de kwaliteit waaraan de leeflaag moet voldoen. De minimale dikte van de leeflaag is 1 m voor de functie wonen en 50 cm voor de functie industrie. In gebieden waar de achtergrondwaarde geldt, heeft een leeflaag een minimale dikte van 1 m. Tussen de leeflaag en de onderliggende verontreinigde grond moet een duidelijke scheiding worden aangebracht. In overleg met het bevoegd gezag kan gemotiveerd worden afgeweken van de voorgeschreven terugsaneerwaarden en/of de kwaliteit en dikte van de leeflaag. Asbest De terugsaneerwaarde voor asbest ligt landelijk op 100 mg/kg. De gemeente Zwolle wil echter een hoger ambitieniveau nastreven voor asbest en is van mening dat bij sanering van een asbestverontreiniging altijd moet worden gestreefd naar een zo laag mogelijke terugsaneerwaarde, zeker daar waar sprake is of in de toekomst zal zijn van gevoelige functies als wonen, tuinen en speelplaatsen. De gemeente zal zelf deze werkwijze hanteren en verwacht van andere partijen eenzelfde werkwijze. Bodemtoets De bodemtoets wordt gebruikt om bij een bouwvergunningsaanvraag te bepalen of de bodemkwaliteit geschikt is voor het beoogde gebruik. Veelal wordt de interventiewaarde gebruikt als bodemtoets. De gemeente Zwolle is van mening dat de bodemtoets afhankelijk zou moeten zijn van de toekomstige functie van de locatie. Aansluitend bij het Besluit bodemkwaliteit geldt dan de maximale waarde wonen of de maximale waarde industrie als toetsingswaarde. Bij kleinschalige ontwikkelingen (bijvoorbeeld kleine aan- of verbouwingen) kan dit tot onnodig veel belemmeringen leiden. Om deze reden kiest de gemeente Zwolle ervoor bij het toetsen van een aanvraag voor een bouwvergunning onderscheid te maken tussen kleinschalige en grootschalige bouwprojecten, waarbij de bodemtoets voor kleinschalige projecten altijd de interventiewaarde is en voor grootschalige projecten afhankelijk van de geplande functie, de maximale waarde wonen of de maximale waarde industrie. Als grens tussen groot- en kleinschalige bouwprojecten hanteert de gemeente Zwolle het verschil tussen ver- of herbouw van een bestaand gebouw (kleinschalig) en een herstructurering van meerdere gebouwen (grootschalig). 4.4.1
Saneringsprocedures Bij de sanering van een oud geval van bodemverontreiniging kunnen twee procedures worden doorlopen: • BUS-procedure voor uniforme saneringen • Wbb-procedure voor overige saneringen 37/68
68
Datum Titel
oktober 2009 Bodembeleidsplan Zwolle
De BUS-procedure is bedoeld voor eenvoudige, kortlopende saneringen met een standaard aanpak. Bij deze procedure worden geen beschikkingen afgegeven op ernst en spoed of saneringsaanpak. Na afloop van de sanering moet een evaluatie worden ingediend waarop wel een beschikking wordt afgegeven. De saneringswerkzaamheden kunnen in principe vijf weken (of in speciale gevallen vijf werkdagen) na melding van start gaan. In het Besluit uniforme saneringen is beschreven aan welke voorwaarden een BUS-sanering moet voldoen. De gemeente Zwolle volgt dit landelijke beleid. Alle overige saneringen vallen onder de reguliere Wbb-procedure. Deze procedure houdt in dat een beschikking wordt afgegeven op zowel ernst en spoed (zie hoofdstuk 3.2) als op de saneringsaanpak. Ook de evaluatie en eventueel nazorgplan van de sanering wordt beschikt. De proceduretijd bedraagt maximaal 26 weken en bevat ondermeer een ter inzage termijn van twee keer zes weken. Gedurende de ter inzage termijn kunnen zienswijzen worden ingediend.
Figuur 4.6 Sanering door middel van ontgraving
De gemeente Zwolle heeft een Verordening bodemsanering vastgesteld. In de Verordening is vastgelegd welke procedures (aanvragen beschikkingen) worden doorlopen in het geval van een bodemsanering. De Verordening bodemsanering is te vinden op de website van de gemeente Zwolle. In Zwolle wordt voor het opstellen van beschikkingen in het kader van de Wbb standaard de verkorte proceduretijd van 15 weken gehanteerd. Deze proceduretijd omvat een bezwarentermijn van zes weken. In de Verordening bodemsanering is deze werkwijze vastgelegd. In complexe gevallen of gevallen waar belanghebbenden bij zijn betrokken, wordt de reguliere proceduretijd (21 weken) gehanteerd. In de reguliere procedure wordt, naast de bezwarentermijn, de mogelijkheid geboden tot het indienen van zienswijzen op de ontwerpbeschikking.
38/68
68
Datum Titel
4.4.2
oktober 2009 Bodembeleidsplan Zwolle
Procedures bij het aantreffen van verontreinigingen tijdens werkzaamheden Tijdens werkzaamheden waarbij grondverzet plaatsvindt, is het altijd mogelijk dat een bodemverontreiniging wordt aangetroffen waarmee vooraf geen rekening is gehouden. Vaak is niet geheel duidelijk hoe in deze situatie moet worden gehandeld. De gemeente Zwolle onderscheidt de volgende twee situaties: • Voorafgaand aan de werkzaamheden is voldaan aan de onderzoeksplicht (historisch en eventueel verkennende of nader onderzoek zijn uitgevoerd conform de eisen gesteld in paragraaf 4.2.1) en op grond hiervan was de aangetroffen verontreiniging niet te verwachten. In dit geval kan, in afwijking op de gebruikelijke Wbb-procedure, worden volstaan met het schriftelijk melden van de verontreiniging bij de afdeling Toezicht & Handhaving. Voorwaarde is dat de verontreiniging wordt gesaneerd conform de standaard aanpak uit het Besluit Uniforme Saneringen. Indien de standaard aanpak niet van toepassing of niet mogelijk is wordt de saneringsaanpak in overleg met de afdeling Toezicht & Handhaving opgesteld. Voor het vervolg van de werkzaamheden wordt een Kwalibogecertificeerde aannemer ingezet. De werkzaamheden worden tevens uitgevoerd onder milieukundig toezicht van een gecertificeerde toezichthouder. Er wordt geen formeel plan van aanpak of BUS-melding ingediend, wel dient binnen een maand na afloop van de werkzaamheden een evaluatieverslag aan de gemeente te worden toegestuurd ten behoeve van het verkrijgen van een beschikking. De eisen waaraan een evaluatieverslag moet voldoen zijn opgenomen in de meldingsformulieren voor bodemverontreiniging en -sanering die te vinden zijn op de website van de gemeente Zwolle • Indien het vereiste (of redelijkerwijs logische) bodemonderzoek niet vooraf is uitgevoerd, kan bij aantreffen van een verontreiniging het werk worden stilgelegd. In dit geval worden eerst het benodigde onderzoeken uitgevoerd en landelijk geldende procedures (BUSmelding of reguliere beschikkingenspoor) doorlopen. Daarna kunnen de werkzaamheden weer worden hervat.
4.5
Inzet financieel en juridisch instrumentarium In de ambitie van de gemeente Zwolle staat de geschiktheid van de bodem en het grondwater voor de gewenste functies centraal, wat betekent dat er geen gevaar mag bestaan voor de volksgezondheid. De prioriteit van de gemeente ligt daarom onder andere bij de aanpak van spoedlocaties. Het financiële en juridisch instrumentarium, dat in het kader van de Wbb voorhanden is, zal dan ook vooral worden ingezet voor het in beeld brengen en aanpakken van de spoedlocaties zoals is overeengekomen in het Convenant bodemontwikkelingsbeleid en aanpak spoedlocaties. Voor overige verontreinigde locaties geldt dat in principe de eigenaren / gebruikers verantwoordelijk zijn voor de aanpak hiervan. De aanpak van de verontreinigingen zal in veel gevallen parallel aan ontwikkelingen op de locatie plaatsvinden.
4.6
Bijzondere procedures
4.6.1
Ongewone voorvallen en calamiteiten Een bijzondere categorie binnen de nieuwe gevallen van bodemverontreiniging zijn calamiteiten en ongewone voorvallen. Calamiteiten zijn ongelukken waarbij dreiging van 39/68
68
Datum Titel
oktober 2009 Bodembeleidsplan Zwolle
bodemverontreiniging optreedt (bijvoorbeeld een gekantelde tankwagen). Ongewone voorvallen zijn bodembedreigende voorvallen die al langer lopen (bijvoorbeeld een lekkende tank). Volgens de Wet bodembescherming moeten in beide situaties onverwijld maatregelen worden genomen, maar de termijn die onverwijld inhoudt kan verschillen. In de praktijk wordt hier per geval maatwerk toegepast. De gemeente Zwolle heeft het verschil tussen calamiteiten en ongewone voorvallen vastgelegd in het kwaliteitssysteem. Voor beiden geldt echter dat indien een voorval zich voordoet, de afdeling Toezicht & Handhaving beslist welk traject moet worden gevolgd, indien nodig in overleg met een juridisch medewerker. 4.6.2
Stortplaatsen In de gemeente Zwolle is in het verleden al dan niet onder toezicht van de overheid op een aantal plekken afval gestort. Vaak bestaat het gestorte materiaal uit huishoudelijk afval of bouw- en sloopafval, maar er kan ook chemisch bedrijfsafval gestort zijn. Stortplaatsen kunnen risico’s opleveren voor de volksgezondheid of leiden tot verontreiniging van het grondwater. Het is daarom van belang dat er een goede afdeklaag op het stortmateriaal ligt en dat de kwaliteit van het grondwater stroomafwaarts van het stort in de gaten wordt gehouden. In het landelijk uitgevoerde project ‘Nazorg Voormalige Stortplaatsen (NAVOS)’ is onderzoek gedaan naar alle bekende voormalige stortlocaties (gesloten voor 1996) in Nederland. Voor alle stortlocaties is omschreven welke nazorgmaatregelen er gewenst zijn. De gemeente Zwolle zal op basis van de NAVOS-rapportages per locatie beoordelen welke maatregelen gewenst zijn en deze uitvoeren.
40/68
68
Titel
oktober 2009 Bodembeleidsplan Zwolle
5
Ondergrond
5.1
Wettelijk kader
Datum
Bij de uitwerking van het beleid en doelstelling ten aanzien van de kwaliteit van de ondergrond (definitie zie paragraaf 1.3) zijn twee algemene kaders vooral van belang, te weten de Wbb en de Europese grondwaterrichtlijn. 5.1.1
Wbb Binnen de Wbb is voor de ondergrond vooral de aanpak van mobiele verontreinigingen van belang. De aanpak van mobiele verontreinigingen moet er op gericht zijn om in elk geval een stabiele eindsituatie te bereiken. Een verontreiniging kan als mobiel worden beschouwd wanneer de verontreiniging in hoge concentraties is opgelost in het grondwater. Voor de saneringsaanpak is het onderscheid in de bron en de pluim van de verontreiniging van belang. De bron van een mobiele verontreinigingssituatie bevindt zich vaak in de bovengrond, terwijl met de pluim de grondwaterverontreiniging in de ondergrond wordt bedoeld. De sanering van mobiele verontreinigingssituatie moet in de boven- en ondergrond leiden tot een kwaliteit van grond en grondwater die het gewenste gebruik van de boven- en ondergrond mogelijk maakt, verspreiding van de restverontreiniging zo veel mogelijk beperkt en er voor zorgt dat de restverontreiniging zo min mogelijk nazorg vereist. Dit wordt beschouwd als een stabiele, milieuhygiënisch acceptabele eindsituatie. Sanering van mobiele verontreinigingssituatie mag maximaal 30 jaar duren als de gekozen saneringsvariant dit noodzakelijk maakt. De Wbb is in beginsel gericht op de aanpak van gevallen van bodemverontreiniging en voorziet niet in een gebiedsgerichte aanpak. In het Convenant bodemontwikkelingsbeleid en aanpak spoedlocaties zijn bestuurlijke afspraken gemaakt die handvatten bieden voor een gebiedsgerichte aanpak, de Wbb zal op termijn hierop worden aangepast (zie ook paragraaf 5.2.4).
41/68
68
Datum Titel
5.1.2
oktober 2009 Bodembeleidsplan Zwolle
Europese grondwaterrichtlijn In de Kaderrichtlijnwater en de Dochterrichtlijn Grondwater zijn bepalingen opgenomen om de kwaliteit van de oppervlakte - en grondwater te beschermen en te verbeteren. De grondwaterrichtlijn (GWR) verplicht tot het nemen van maatregelen ter voorkoming en beheersing van grondwaterverontreinigingen. Deze maatregelen dienen gericht te zijn op het behalen en vervolgens behouden van een goede chemische toestand (GCT) van de grondwaterlichamen en op het voorkomen van de achteruitgang van de grondwaterkwaliteit. Nederland telt circa 20 grondwaterlichamen. Drempelwaarden die per grondwaterlichaam worden vastgesteld dienen als maatstaf voor de goede chemische toestand van het grondwater. Bestaande historische verontreinigingen hoeven niet direct te worden getoetst aan de drempelwaarden. Voor bestaande historische verontreinigingen moet verdere verspreiding van verontreiniging worden voorkomen. Het maakt hierbij niet uit wat de omvang van deze verontreiniging is. De omvang kan hierbij, vertaald naar de Nederlandse wet- en regelgeving, variëren van een enkel geval van bodemverontreiniging tot een verontreinigd gebied als een binnenstad of oud bedrijfsterrein. Is het voorkomen van verdere verspreiding technisch en financieel niet haalbaar en/of uit milieuoogpunt niet doelmatig dan kan een bevoegde overheid besluiten om verspreiding toe te staan (uitzonderingsituatie). Het monitoren (en voorkomen) van risico’s is hierbij verplicht.
5.2
Koersbepaling Zwolle
5.2.1
Vertrekpunt Visie op de Ondergrond De vijf basisprincipes uit de Visie op de Ondergrond (zie paragraaf 1.2) vormen het vertrekpunt voor de beleidsmatige invulling voor het omgaan met de ondergrond. Het bodembeleidsplan levert een bijdrage aan de implementatie van de vijf basisprincipes door: • Het kader te geven voor gebiedsgericht benadering van de bodemsanering • De doelstelling voor sanering te koppelen aan de beoogde functies in de ondergrond • De mogelijkheid te creëren om de aanpak van bodemverontreiniging integraal af te wegen tegen en af te stemmen met koudewarmte opslag, peilbeheer, grondwaterwinning
5.2.2
Gebiedsgerichte benadering: gebiedsindeling en functietoekenning Algemeen In de Visie op de Ondergrond is op basis van gewenste functies een globale gebiedsindeling gemaakt voor het ’ondiepe’ grondwater (tot 20 m -mv) en het ‘diepe’ grondwater (dieper dan 20 m -mv). Bij de toekenning van functies in de ondergrond is naast het huidige gebruik ook al rekening gehouden met de huidige kwaliteit van het grondwater.
42/68
68
Datum Titel
oktober 2009 Bodembeleidsplan Zwolle
De gebiedsindeling uit de Visie op de Ondergrond is de basis voor afspraken die met de provincie en het waterschap worden gemaakt over het integraal afwegen van initiatieven in de ondergrond. In deze afspraken wordt ook definitief uitwerking gegeven aan de volgende onderwerpen: • Gedetailleerde gebiedsindeling in relatie tot gebruik van de ondergrond • Prioritering van gebruiksfuncties • Belangenafweging van gebruiksvormen • Analyse van betrokken partijen • De thema’s die spelen voor de ondergrond Doorwerking in bodembeleid Bij de uitvoering van het bodembeleid wordt vooralsnog voortgebouwd op de gebiedsindeling uit de Visie op de Ondergrond. Indien later bij de verdere uitwerking van de Visie op de Ondergrond de gebiedsindeling verder wordt genuanceerd, zal hierop worden aangesloten. In dit bodembeleidsplan worden vanuit de verschillende typen gebruiksfuncties de milieuhygiënische doelstellingen en procedurele randvoorwaarden afgeleid bezien vanuit het bodembeleid. In onderstaande tabel 5.1 is voor de gewenste functies uit de visie geschetst aan welke randvoorwaarden de grondwaterkwaliteit vanuit de gebruiksfuncties moet voldoen. In figuur 5.1 en 5.2 is de ligging aangegeven van deze gebieden met de gewenste functies in de ondiepe respectievelijk de diepere ondergrond. De gepresenteerde begrenzing van de gebieden sluit waar mogelijk aan bij het gebiedsgericht milieubeleid en bij de gebiedsindeling uit het structuurplan 2020 en kan daarom enigszins afwijken van de oorspronkelijke kaarten in de visie.
43/68
68
Datum Titel
oktober 2009 Bodembeleidsplan Zwolle
Tabel 5.1 Gebiedsindeling op basis van het gewenste gebruik van de ondergrond
Gebieds-
Gewenst gebruik ondergrond
Randvoorwaarden grondwaterkwaliteit
benaming Stedelijk
•
gebruik
Oppompen grondwater bij bronnering en
•
bemaling
Geen risico’s door uitdamping bij het oppompen van water of bij toepassing van opgepompt water voor reinigen of spoelen
•
Geen aantasting systemen voor bronnering en bemaling
Energie
•
Multifunctio-
•
neel gebruik Proceswater
•
Energie opslag/ WKO
•
Geen aantasting WKO-systemen
Ruime toepassingsmogelijkheden
•
Geen risico’s bij contact of gebruik grondwater
grondwater (excl. drinkwaterbereiding)
•
Geen eutrofiërend effect op oppervlaktewater
Ruime toepassingsmogelijkheden als
•
Geen risico’s bij contact of gebruik grondwater
•
Voldoet aan de drinkwaternorm
proceswater Drinkwater
•
Drinkwaterbereiding
•
Strategische watervoorraad
Agrarisch
•
Gebruik water voor agrarische doeleinden •
Geen risico’s voor vee bij inname en geen
waterbeheer
•
Ruime gebruiksmogelijkheden van water
schade aan gewassen bij beregening
opgepompt in het kader van peilbeheer Extensieve
•
landbouw en
•
waterbeheer
•
Geen risico’s bij contact of gebruik grondwater
Gebruik water voor agrarische doeleinden •
Geen risico’s voor vee bij inname en geen
Zo min mogelijk verstoring van
schade aan gewassen bij beregening
ecologische en recreatieve functies
•
Geen eutrofiërend effect op oppervlaktewater en natuur
Natuur
•
Geen verstoring van ecologische functies •
Geen eutrofiërend effect op oppervlaktewater en natuur
•
Behoud kwelstromen/ geen verstoring ionenbalans en zuurgraad
44/68
68
Datum Titel
oktober 2009 Bodembeleidsplan Zwolle
Figuur 5.1 Gebiedsindeling op basis van het gewenste gebruik van de ondergrond en het bijbehorend kwaliteitsniveau van het ondiepe grondwater
45/68
68
Datum Titel
oktober 2009 Bodembeleidsplan Zwolle
Figuur 5.2 Gebiedsindeling op basis van het gewenste gebruik van de ondergrond en het bijbehorend kwaliteitsniveau van het diepe grondwater
46/68
68
Titel
oktober 2009 Bodembeleidsplan Zwolle
5.2.3
Integraal afwegingskader
Datum
Algemeen Integrale projecten waarbij activiteiten zoals bodemsanering, koude- / warmteopslag en peilbeheersing worden gecombineerd, vragen meerdere sectorale vergunningen waarbij verschillende overheden bevoegd gezag zijn. Aangezien coördinatie in de meeste gevallen niet wettelijk is geregeld, vereist een integraal afwegingskader dat de belangrijkste betrokken overheden hierover bestuurlijke afspraken maken en praktische werkafspraken vastleggen. Een beschrijving van uitgangspunten voor de ondergrond vormt de basis voor dergelijke afspraken. Deze uitgangspunten geven het ambitieniveau aan voor de Zwolse ondergrond en geven de samenhang weer van de ontwikkelingen die hier spelen. Onderwerpen als indeling in deelgebieden, functies, relatie met bovengrondse bestemmingen, betrokken partijen en belangen komen hierin terug. De uitgangspunten en de uitwerking kunnen per gebied verschillen en zullen daarom worden vastgelegd in gebiedsbeheerplannen. De gebiedsbeheerplannen worden gebaseerd op de bestuurlijke afspraken over integraal afwegen in de ondergrond. Doorwerking in bodembeleid Integraal afwegen betekent dat in het bodembeleid de ruimte moet worden gegeven om andere maatschappelijke doelen (duurzame energie, waterbeheersing, waterwinning) te laten meewegen bij het vaststellen van de saneringsaanpak. De ruimte zal zowel geboden moeten worden in de milieuhygiënische doelstellingen als in de procedurele randvoorwaarden. De gebiedsgerichte milieuhygiënische doelstellingen en de procedurele randvoorwaarden zijn verder uitgewerkt in de volgende paragrafen van dit hoofdstuk. 5.2.4
Inpassing in het wettelijk kader Wbb In de huidige tekst van de Wbb wordt alleen ruimte geboden voor gebiedsgerichte aanpak door oprekking/opschaling van de begrenzing van een geval indien de pluimen van meerdere gevallen in elkaar overlopen. Er is echter nadrukkelijk sprake van een voornemen om deze ruimte te vergroten. In de brief aan de TK van jan 2008 stelt de minister VROM ten aanzien van gebiedsgerichte aanpak: “Door de traditionele besluitvorming omtrent situatiespecifieke gevalen clusteraanpak aan te vullen met besluitvorming omtrent een integrale gebiedsgerichte benadering zal het beter mogelijk zijn om deze grootschalige en complexe verontreinigingen succesvol aan te pakken. Ik vind het daarom van groot belang om met de overheden afspraken te maken over gebiedsgericht beheer van grootschalige grondwaterverontreinigingen”.
47/68
68
Datum Titel
oktober 2009 Bodembeleidsplan Zwolle
Het maken van afspraken over gebiedsgerichte aanpak komt terug in de tekst van het Convenant bodemontwikkelingsbeleid en aanpak spoedlocaties dat 10 juli 2009 is ondertekend. In het convenant is de volgende definitie opgenomen voor de gebiedsgerichte aanpak van bodemverontreiniging: aanpak van bodemverontreiniging met grootschalige grondwaterverontreiniging, waarbij naast de gevalsbenadering van de Wet bodembescherming een gebiedsgerichte benadering van toepassing wordt waar het gaat om de diepere grondwaterverontreiniging. Daarnaast zijn in het convenant ten aanzien van de aanpak van grootschalige grondwaterverontreiniging de volgende passages opgenomen: • Partijen zullen voor bodemverontreiniging met grootschalige grondwaterverontreiniging een gebiedsgerichte benadering bevorderen. Bij deze gebiedsgerichte aanpak staat de samenhang met grondwaterbeheer centraal. Partijen zullen waar dit nodig is regionale bestuurlijke arrangementen ontwerpen om tot de gewenste gebiedsgerichte aanpak te komen • De Minister van VROM zal bewerkstelligen dat uiterlijk 1 januari 2010 een wetsvoorstel met betrekking tot de juridische grondslag van een gebiedsgerichte aanpak van bodemverontreiniging met grootschalige grondwaterverontreiniging aan de Ministerraad wordt toegezonden. De Minister van VROM zal vooruitlopend op de aanpassing van wet- en regelgeving voorzien in een handreiking voor gebiedgerichte aanpak van bodemverontreiniging met grootschalige grondwaterverontreiniging • Partijen zullen zich inspannen om te komen tot een mogelijkheid van afkoop van aansprakelijkheid voor de sanering van de verontreiniging in het diepere grondwater in combinatie met een lokale, regionale of landelijke specifieke financiële voorziening die de afkoopsommen beheert en de verantwoordelijkheid voor de sanering van het diepere grondwater overneemt. Deze inspanning zal ook betrekking hebben op het voorkomen van privaatrechtelijke schade bij derden en het onder voorwaarden geven van een vrijwaring daarvoor Een ruimere invulling van de gebiedsgericht aanpak op basis van bestuurlijke afspraken / convenanten met de andere betrokken overheden zoals Zwolle die voorstaat, past nadrukkelijk in de koers die door de minister VROM is ingezet. Grondwaterrichtlijn De GWR vereist dat het effect van bestaande verontreinigingspluimen in grondwaterlichamen wordt beoordeeld in het licht van het realiseren van de doelstellingen van de kaderrichtlijn water (KRW). Hiervoor worden zogeheten ‘Guidance documents’ opgesteld. In 2007 is de Guidancedocument No 17 ‘Guidance on preventing or limiting direct and indirect inputs in the context of the Groundwater directive 2006/118/EC’ gepubliceerd waarin richtlijnen zijn opgenomen voor het beoordelen van bestaande, historische verontreinigingen.
48/68
68
Datum Titel
oktober 2009 Bodembeleidsplan Zwolle
In het geval pluimen al in het grondwater aanwezig zijn, komen deze richtlijnen erop neer dat saneringsdoelstellingen moeten worden bepaald en maatregelen genomen moeten worden gebaseerd op: • Het voorkomen van verdere belasting van het grondwater en vergaande verspreiding vanuit het bestaand verontreinigd gebied (het minimale vereiste is dat er geen sprake is van een stijgende trend) • Een risicoafweging en rekening houdend met de kosten van maatregelen Om de gebiedsgerichte aanpak in Zwolle in de pas te laten lopen met de GWR worden bij het uitwerken van de milieuhygiënische doelstellingen de volgende uitgangspunten gehanteerd: • Het grondwater onder het oudere, centraal gelegen deel van het stedelijke gebied is in de loop der tijd nadrukkelijk beïnvloed door verschillende (bedrijfsmatige) activiteiten. Er is sprake van vele (in elkaar overlopende) verontreinigingspluimen en veel potentiële bronnen van grondwaterverontreiniging. Door de jarenlange belasting en het feit dat beïnvloeding van de grondwaterkwaliteit in stedelijk gebied nooit helemaal te voorkomen zal zijn, zal de kwaliteit van het grondwater in een groot aaneensluitend gebied op de langere termijn verontreinigd zijn en blijven. Dit aaneengesloten gebied kan dan ook worden aangemerkt als een bestaand verontreinigd gebied (in termen van de GWR). Vanuit het gebruik van de ondergrond in dit gebied hoeft dit echter geen problemen op te leveren. De begrenzing van dit bestaand verontreinigd gebied valt binnen de begrenzing van het gebied ‘stedelijk gebruik’ in figuur 5.1 waarvoor met een relatief beperkt kwaliteitsniveau kan worden volstaan . De grens van dit centraal gelegen bestaand verontreinigd gebied (in termen van de GWR) moet ten behoeve van de nader uitwerking van de gebiedsbeheersplannen nog exact worden vastgelegd • In het grondwater onder het overige stedelijk gebied (dit komt grofweg overeen met de begrenzing van de gebieden ‘multifunctioneel’ en ‘proceswater’ in figuur 5.1) zijn ook diverse verontreinigingspluimen aanwezig en is sprake van een groot aantal potentiële bronnen voor grondwaterverontreiniging. De schaal en dichtheid van de problematiek is echter minder wijdverspreid dan voor het historisch stedelijk gebied. Ook hier kan in delen van het gebied sprake zijn een bestaand en gevalsoverstijgend niveau van verontreiniging. Ook binnen deze (verspreid gelegen) deelgebieden zal het grondwater op de langere termijn verontreinigd zijn en blijven. Ook hierbij hoeft dit geen problemen op te leveren vanuit het beoogd gebruik van de ondergrond, zij het dat het gebruik van de ondergrond enigszins gevoeliger is voor verontreiniging dan in het centraal gelegen gebied. De grens van deze verspreid gelegen deelgebieden moet bij de nader uitwerking van de gebiedsbeheersplannen nog exact worden vastgelegd • Voor de verschillende (deel)gebieden die kunnen worden aangemerkt als bestaand verontreinigd gebied zal het uitgangspunt zijn dat er in ieder geval sprake is van trendomkering. Dit houdt in dat er in ieder geval geen sprake zal zijn van een stijgende trend van verontreiniging. • Een (substantiële) kwaliteitsverbetering op de korte termijn is vanuit het oogpunt van kosten niet haalbaar en wat betreft aanpak ook niet doelmatig. Het is acceptabel dat de ondergrond in deze gebieden voor een langere periode verontreinigd blijft indien dit de (beoogde) functies niet in de wegstaan en risico’s acceptabel zijn. Met het oog hierop worden specifiek voor deze gebieden milieuhygiënische risicogrenswaarden geformuleerd die enerzijds zijn gebaseerd op het gebruik van de ondergrond in het gebied en anderzijds op het voorkomen 49/68
68
Datum Titel
oktober 2009 Bodembeleidsplan Zwolle
van ongewenste verspreiding van het ene (meer verontreinigde) gebied naar het andere (relatief schonere) gebied 5.2.5
Gebruikte terminologie Bij de uitwerking van de gebiedgerichte benadering van de ondergrond worden in dit plan de volgende termen gehanteerd: • Beheersgebied grondwaterkwaliteit: bestaand verontreinigd gebied in de zin van de GWR. Het centraal gelegen bestaand verontreinigd gebied wordt gezien als één beheersgebied. Binnen het overig stedelijk gebied kan sprake zijn van meerdere (kleinere) beheersgebieden. De begrenzing van deze beheersgebieden zal nog nader worden vastgesteld ten behoeve van gebiedsbeheerplannen. Voor de beheersgebieden zijn op basis van het gewenst toekomstig gebruik van de ondergrond specifieke gebiedsdoelstellingen ten aanzien van de grondwaterkwaliteit geformuleerd • Gebiedsdoelstellingen grondwaterkwaliteit: de gewenste kwaliteit van het grondwater in een beheersgebied kent twee gebiedspecifiek invalshoeken: − Trendomkering grondwaterkwaliteit: op basis van de dynamiek in een gebied, de betrokken beleidsdoelstellingen en afwegingen vanuit de principes People, Planet en Profit, wordt per (deel)gebied in het gebiedsbeheerplan deze invalshoek concreet uitgewerkt. − Gebiedspecifieke risicogrenswaarden: deze zijn gebaseerd op het gebruik van de ondergrond (functiegerichte risicogrenswaarden) en op het voorkomen van ongewenste verspreiding naar het andere gebied (verspreidingsnormen). De rol van de gebiedspecifieke risicogrenswaarden in het afwegingskader voor de bodemsanering is toegelicht in volgende paragrafen. De afleiding van de gebiedsspecifieke risicogrenswaarden is toegelicht in bijlage 2 • Gebiedsbeheerplan: plan waarin voor een deelgebied de doorwerking wordt beschreven van de bestuurlijke afspraken over de integrale afweging met betrekking tot de ondergrond, naar uitgangspunten en procedurele randvoorwaarden voor activiteiten in de ondergrond binnen het gebied
5.3
Procedurele eisen aanpak bodemverontreiniging ondergrond
5.3.1
Verschil tussen gebiedsgerichte aanpak versus gevalsgerichte aanpak In de Visie op de Ondergrond is nadrukkelijk ingezet op de integrale afweging en optimalisatie van de verschillende manieren waarop de ondergrond kan worden gebruikt. Het combineren van de verschillende gebiedsafhankelijke elementen in een integrale gebiedsgerichte aanpak biedt veel kansen op synergie. In de Visie op de Ondergrond is aangegeven dat een integrale gebiedsgerichte aanpak ook grote financiële voordelen kan opleveren. De verwachting is uitgesproken dat, afhankelijk van de situatie, de kostenverlaging voor de bodemsanering van 75 % mogelijk moet zijn.
50/68
68
Datum Titel
oktober 2009 Bodembeleidsplan Zwolle
De grootste voordelen van een integrale aanpak zijn te behalen indien zowel vanuit het gebruik van de ondergrond als vanuit grondwaterkwaliteit ruimte wordt geboden voor een gebiedsgerichte aanpak, dat wil zeggen in een situatie dat sprake is van een combinatie van een gebiedsbeheerplan met een bestaand verontreinigd gebied (beheersgebied grondwaterkwaliteit). Integraal afwegen kan echter niet worden afgedwongen. Om de inzet vanuit de Visie te kunnen realiseren zal de ruimte die wordt geboden bij de gebiedsgerichte aanpak gekoppeld worden aan deelname aan het gebiedsbeheerplan. Anders gezegd zal de beleidsruimte ten aanzien van het omgaan en saneren van grootschalige grondwaterverontreiniging gecompenseerd moeten worden met een (substantiële) bijdrage aan de duurzame ontwikkeling van Zwolle. De verwachting is dat de inhoudelijke en procedurele voordelen van de gebiedsgerichte aanpak voor de meeste initiatiefnemers zullen prevaleren boven het feit dat men zich vrijwillig moet committeren aan alle randvoorwaarden die in het gebiedsbeheerplan zullen zijn opgenomen. Aangezien de wijze waarop de ondergrond kan worden gebruikt per gebied verschilt, zal ook de uitwerking van een dergelijke integrale afweging gebiedsafhankelijk zijn. De doorvertaling van de integrale gebiedsgerichte aanpak in praktische randvoorwaarden en procedurele eisen moet concreet vorm krijgen in gebiedsbeheerplannen. Praktisch gezien betekent dit dat indien een gebiedsbeheerplan betrekking heeft op een bestaand verontreinigd (deel)gebied (beheersgebied grondwaterkwaliteit), het plan ook de uitwerking moet bevatten van het afwegingskader en de procedurele randvoorwaarden voor de gebiedsgerichte aanpak van de grondwaterverontreiniging in samenhang met de andere activiteiten in de ondergrond. Het gebiedsbeheerplan heeft in dat geval de status van een raamsaneringsplan binnen de Wbb, met dien verstande dat dit raamsaneringsplan nadrukkelijk een verbrede doelstelling kent gebaseerd op bestuurlijke afspraken over de integrale afweging van de verschillende vormen van gebruik van de ondergrond. Een integrale afweging is ook mogelijk buiten de grondwaterbeheersgebieden, echter vanuit grondwaterkwaliteit gelden dan geen specifieke gebiedsdoelstellingen. De afweging van de aanpak van de bodemsanering wordt in dat geval ook niet gebiedsgericht maar gevalgericht uitgevoerd. Het streven kan daarbij nog steeds zijn om bodemsanering en andere gebruiksvormen van de ondergrond zo veel mogelijk te integreren. Ook indien iemand ervoor kiest niet aan een gebiedsbeheerplan deel te nemen maar wel een sanering wil uitvoeren in een bestaand verontreinigd gebied (beheersgebied grondwaterkwaliteit), zal de aanpak van de bodemsanering niet gebiedsgericht maar gevalgericht moeten worden uitgevoerd. Bij de gevalsgerichte aanpak kan echter nog wel rekening worden gehouden met de gebiedsdoelstellingen (zowel de ambities als de risicogrenswaarden). De mogelijkheden voor een gebiedsgerichte aanpak of een gevalsgerichte aanpak van de grondwaterverontreiniging in combinatie met de verschillende plannen en gebieden, is samengevat in figuur 5.3.
51/68
68
Datum Titel
oktober 2009 Bodembeleidsplan Zwolle
Gebiedsbeheerplan
Gevalsgerichte aanpak met integrale afweging
Gebiedsgerichte aanpak
Bestaand verontreinigd gebied Gevalsgerichte aanpak binnen gebiedsdoelstellingen
Generieke gevalsgerichte aanpak (ROSA) Figuur 5.3 De mogelijkheden voor een gebiedsgerichte aanpak of een gevalsgerichte aanpak van de grondwaterverontreiniging in combinatie met de verschillende plannen en gebieden
5.3.2
Gebiedsgerichte aanpak Algemeen kader In het gebiedsbeheerplan wordt de samenhang en de afhankelijkheid van de verschillende vormen van gebruik van de ondergrond zichtbaar gemaakt en vertaald in concrete randvoorwaarden voor de uitvoering van ingrepen in de ondergrond. Bij een integrale gebiedsgerichte aanpak kan de grondwaterkwaliteit, de verspreiding en beïnvloeding van bestaande grondwaterverontreiniging op gebiedsniveau worden beoordeeld. Dit houdt in dat in het kader van het gebiedsbeheerplan soepeler kan worden omgegaan met verspreiding van verontreiniging binnen het gebied. Een zekere ’vergrijzing’ van de grondwaterkwaliteit is binnen het beheersgebied acceptabel mits: • Aantoonbaar is dat het huidige en geplande gebruik van de ondergrond niet wordt belemmerd door de aanwezige grondwaterverontreiniging (of door middel van sanering of tijdelijke maatregelen kan worden voorkomen) • Er op de langere termijn voor het gebied als geheel aantoonbaar wordt gemaakt dat sprake is van een trendomkering van grondwaterkwaliteit (voor beschrijving zie 5.2.4). Dit wordt per (deel)gebied in het gebiedsbeheerplan concreet uitgewerkt. Deze uitwerking vindt plaats vanuit de betrokken beleidsdoelstellingen op basis van de principes People, Planet en Profit, • Aangetoond wordt dat de aanpak volgens het gebiedsbeheerplan een (substantiële) bijdrage levert aan de duurzame ontwikkeling van Zwolle
52/68
68
Datum Titel
oktober 2009 Bodembeleidsplan Zwolle
In het gebiedsbeheerplan moet dan ook inzicht worden gegeven in de prestaties van het plan, zowel wat betreft de bodemsanering als de bijdrage aan de duurzame ontwikkeling. In het verlengde van de Visie op de Ondergrond moet concreet aandacht worden besteed aan de bijdrage die geleverd wordt aan: • De verlaging van de CO2 uitstoot • De prestaties en de verlaging van de kosten voor de bodemsanering • Het houden van droge voeten en aan het voorkomen van verdroging • Het garanderen van schone grond- en drinkwatervoorraden • Het aanbod van energie, koude en warmte voor bedrijven en instanties Voor de uitvoering van het gebiedsbeheerplan kan een uitvoeringsorganisatie worden opgezet waarin alle belanghebbende partijen kunnen deelnemen. In het gebiedsbeheerplan moet duidelijkheid worden gegeven over de doelstellingen van deze organisatie en over de verdeling van taken en verantwoordelijkheden binnen de uitvoeringsorganisatie. De financiële haalbaarheid van het plan moet worden onderbouwd waarbij inzicht moet worden gegeven in de manier waarop kosten worden verdeeld over de verschillende deelnemers aan een gebiedsbeheerplan. Indien er geen uitvoeringsorganisatie is opgericht, wordt de uitvoering van het gebiedsbeheerplan getrokken door de gemeente. Procesmatige randvoorwaarden In bestuurlijke afspraken tussen gemeente, waterschap en provincie wordt vastgelegd welk bevoegd gezag als coördinerend bevoegd gezag optreedt bij de besluitvorming over het gebiedsbeheerplan (inzet: gemeente Zwolle is coördinerend bevoegd gezag voor het stedelijk gebied van Zwolle). De vaststelling van het gebiedsbeheerplan volgt de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure. Het ontwerp wordt ter visie gelegd met de mogelijkheid bezwaar en beroep aan te tekenen. Het bevoegd gezag zal het ontwerp van het gebiedsbeheerplan echter pas ter inzage leggen als het ontwerp is afgestemd met alle betrokken partijen waarbij de belangen van de andere betrokken partijen naar de mening van het bevoegd gezag in afdoende mate zijn meegenomen in het ontwerp gebiedsbeheerplan. Na vaststelling geldt het gebiedsbeheerplan als een (beschikt) raamsaneringsplan voor de deelnemers aan het gebiedsbeheerplan. Bij initiatieven in de ondergrond binnen het gebied kunnen de deelnemers aan het gebiedsbeheerplan vervolgens volstaan met een melding waaruit blijkt dat binnen de randvoorwaarden van het plan wordt gewerkt. In het gebiedsbeheerplan zijn de eisen die worden gesteld aan een dergelijke melding nader uitgewerkt. Inzet financieel en juridisch instrumentarium De gemeente Zwolle zal de potentiële spoedlocaties binnen de verschillende gebieden inventariseren. Indien de probleemhebbers van de spoedlocaties meedoen in het gebiedsbeheerplan zal de gemeente geen gebruik maken van juridisch instrumentarium om de aanpak af te dwingen. Inzet van gelden uit het bodemsaneringbudget binnen de financiering van het gebiedsbeheerplan is in principe mogelijk als de gemeente deelneemt in de 53/68
68
Datum Titel
oktober 2009 Bodembeleidsplan Zwolle
uitvoeringsorganisatie en in de doelstellingen van de organisatie de bodemsaneringstaken van de gemeente zijn meegenomen. 5.3.3
Gevalsgerichte aanpak Algemeen kader Bij de aanpak van grondwaterverontreiniging buiten de beheersgebieden grondwaterkwaliteit (bestaand verontreinigd gebied) of bij grondwatersanering binnen deze gebieden indien de initiatiefnemer niet deelneemt aan het gebiedsbeheerplan, moet een gevalsgerichte aanpak worden gehanteerd. Uitgangspunten voor de gevalsgerichte aanpak van de grondwaterverontreiniging zijn dezelfde als landelijk worden aangehouden, te weten: • Doel van de sanering is het realiseren van schoon grondwater en het minimaliseren van de zorg voor eventuele restverontreiniging • Van volledige verwijdering van de verontreinigingen kan op basis van kosteneffectiviteit afgeweken worden • Bij afwijking van volledige verwijdering moet het saneringsresultaat binnen 30 jaar een stabiele eindsituatie zijn Procesmatige randvoorwaarden Bij de gevalsgerichte aanpak wordt op elk (deel)saneringsplan een afzonderlijke beschikking genomen en kunnen geen rechten worden ontleend aan een raamsaneringsplan in het kader van een gebiedsgerichte aanpak. Inzet financieel en juridisch instrumentarium In de ambitie van de gemeente Zwolle staat de volksgezondheid centraal. De prioriteit van de gemeente ligt daarom bij de aanpak van locaties waarbij de verspreiding vanuit de bron leidt tot humane risico’s. Het financiële en juridisch instrumentarium, dat in het kader van de Wbb voorhanden is, zal dan ook vooral worden ingezet voor het in beeld brengen en aanpakken van de spoedlocaties (ten aanzien van de ondergrond vooral de genoemde humane risico’s en de verspreidingsrisico’s) zoals is overeengekomen in het Convenant bodemontwikkelingsbeleid en aanpak spoedlocaties. Voor overige verontreinigde locaties geldt bij een aanpak buiten een gebiedsbeheerplan om dat in principe de eigenaren / gebruikers verantwoordelijk zijn voor de aanpak hiervan. De aanpak van de verontreinigingen zal in veel gevallen parallel aan ontwikkelingen op de locatie plaatsvinden.
54/68
68
Titel
oktober 2009 Bodembeleidsplan Zwolle
5.4
Afwegingskader bij gebiedsgerichte aanpak
Datum
Algemeen Uitgangspunt voor het afwegingskader grondwatersaneringen en -beheer binnen het gebiedsbeheerplan is dat op gebiedsniveau voldaan moet worden aan de milieuhygiënische criteria. Voor de genoemde functiegerichte risicogrenswaarden en verspreidingsnormen wordt verwezen naar bijlage 2. Omgaan met grondwaterverontreiniging Bij activiteiten in de ondergrond in het kader van het gebiedsbeheerplan moet bij het omgaan met aanwezige grondwaterverontreiniging worden voldaan aan de volgende vier stappen (achtereenvolgens te doorlopen): 1. Bij activiteiten in de ondergrond moet risico’s voor bovengronds gebruik worden voorkomen of weggenomen (vast te stellen met het gebruikelijke instrumentarium: Sanscrit / Risicotoolbox) 2. In het kader van het gebiedsbeheerplan moet gebruik worden gemaakt van de dynamiek in de ondergrond om trendomkering in de grondwaterkwaliteit (zie ook 5.2.4.) te realiseren bijvoorbeeld door aanpak van eventuele bronnen ter plaatse van de activiteiten. Dit moet middels een integrale afweging concreet worden afgewogen en uitgewerkt. 3. Uitgangspunt voor de afweging van varianten voor aanpak van de pluim is dat op de grens van het beheersgebied grondwaterkwaliteit (bestaand verontreinigd gebied) de verspreidingsnorm niet wordt overschreden. Dit houdt in dat op de grens van het beheersgebied grondwaterkwaliteit de concentraties in het grondwater niet hoger zijn dan de risicogrenswaarden in het stroomafwaarts gelegen gebied (eventueel onderscheiden naar ondiep en dieper grondwater). Om zeker te stellen dat de verspreidingsnorm voor het gebied wordt gehaald moet bij activiteiten in de ondergrond in het gebied worden voldaan aan één van twee onderstaande randvoorwaarden: • Het sanerende en beheersend effect dat gepaard gaat met het gebruik van het grondwater ten behoeve van andere maatschappelijke doelen (zoals koude- / warmteopslag, waterwinning of peilbeheer) is zodanig dat daarmee de verspreidingsnormen voor het gebied worden gehaald • De bestaande activiteiten leveren geen of onvoldoende beheersend of sanerend effect maar de resterende verspreiding is afgekocht door de uitvoeringsorganisatie of de gemeente. In het gebiedsbeheerplan moet in dat geval een afkoopregeling zijn opgenomen. De uitvoeringsorganisatie of de gemeente draagt in een dergelijke situatie de verantwoordelijkheid voor het behalen van de verspreidingsnormen 4. De resterende grondwaterverontreiniging na het doorlopen van de eerste drie stappen en de eventuele nalevering vanuit de resterende bron, mogen in ieder geval niet hoger zijn dan de functie gerichte risicogrenswaarden van het gebied Onderzoeksinspanning Afperking van bestaande verontreinigingspluimen is vanuit milieuhygiënisch oogpunt alleen noodzakelijk tot een niveau dat volstaat voor de afweging op basis van de geschetste uitgangspunten. Dit kan in het gebiedsbeheerplan nader worden ingevuld. De gewenste mate van afperking zal in de praktijk vooral worden bepaald door de omvang van de voorgenomen ondergrondse activiteiten. 55/68
68
Datum Titel
oktober 2009 Bodembeleidsplan Zwolle
De taak om te controleren dat aan de verspreidingsnorm wordt voldaan (monitoringstaak) ligt bij uitvoeringsorganisatie van gebiedsbeheerplan of, indien deze niet is opgericht, bij de gemeente. In het gebiedsbeheerplan wordt een monitoringsplan uitgewerkt dat in het kader van de Wbb kan worden beschikt (binnen de functie van het gebiedsbeheerplan als raamsaneringsplan). Grondwaterbeheer Water afkomstig van bronneringen en onttrekkingen mag binnen hetzelfde gebied worden ge(her)infiltreerd als de kwaliteit in overeenstemming is met de hiervoor genoemde vier stappen. Dit houdt in dat grondwater van een kwaliteit is die bij activiteiten in de ondergrond in het kader van het gebiedsbeheerplan niet hoeft te worden verwijderd, op basis van kwaliteit weer mag worden teruggebracht in de bodem. Dit laat onverlet dat er andere praktische redenen kunnen zijn waardoor (her)infiltratie ongewenst of onmogelijk is. Drinkwaterwinning De beleidsverantwoordelijkheid voor de drinkwatervoorziening ligt primair bij het Rijk en de provincies. De uit te werken gebiedsgerichte aanpak en kwaliteitsdoelstellingen (ambities) moeten passen binnen de geldende regelgeving op dit gebied. Wij noemen hier een aantal van deze regelingen: • Drinkwaterwet, hierin is opgenomen dat het drinkwaterbelang moet worden meegewogen bij afwegingen binnen intrekgebieden, • Besluit kwaliteit en monitoring water (BKMW), hierin zijn richt- en streefwaarden voor onttrekkingpunten van grondwaterwinningen bepaald • Omgevingsvisie Overijssel, hierin is de bescherming van drinkwaterwinningen via het ruimtelijke en milieuhygiënische spoor geregeld. De omgevingsvisie stelt ondermeer beperkingen aan het toepassen van WKO-systemen binnen grondwaterbeschermingsgebieden • Nationaal Waterplan (NWP), hierin wordt het kunnen blijven produceren van drinkwater uit grondwater tegen geringe kosten gewaarborgd • Kaderrichtlijn Water (KRW), hierin zijn ondermeer kwaliteitsdoelen voor 2015 opgenomen
5.5
Afwegingskader gevalsgerichte aanpak Algemeen kader Uitgangspunten voor de gevalsgerichte aanpak van de grondwaterverontreiniging zijn dezelfde als landelijk worden aangehouden, te weten: • Doel van de sanering is het realiseren van schoon grondwater en het minimaliseren van de zorg voor eventuele restverontreiniging • Van volledige verwijdering van de verontreinigingen kan op basis van kosteneffectiviteit afgeweken worden • Bij afwijking van volledige verwijdering moet het saneringsresultaat binnen 30 jaar een stabiele eindsituatie zijn In het praktijkdocument ROSA (Robuust Saneringsvarianten Afwegen) is een nieuwe definitie van een stabiele eindsituatie opgenomen, te weten: Er is sprake van een stabiele eindsituatie als de omvang van de verontreiniging binnen 30 jaar een duidelijke afnemende trend vertoont, die wijst op een terugkeer naar (nagenoeg) de
56/68
68
Datum Titel
oktober 2009 Bodembeleidsplan Zwolle
oorspronkelijke verontreiniging binnen afzienbare termijn. Daarbij mogen zich nu en in de toekomst geen ontoelaatbare risico's voordoen voor mens en milieu. De gebiedsdoelstellingen voor de grondwaterkwaliteit die gelden binnen een beheersgebied voor grondwaterkwaliteit, zijn ook van toepassing bij een gevalgerichte aanpak. In dat geval kan het generiek afwegingskader worden toegepast met de volgende verbijzonderingen: • Een pluim kan ook als stabiel worden beschouwd als de concentraties binnen de toename van de vlek onder de verspreidingsnorm blijven • De saneringdoelstelling is gebaseerd op de functie in de ondergrond • Bij eventueel gebruik van het opgepompte grondwater mogen de functiegerichte risicogrenswaarden in het grondwater niet worden overschreden Sanering: randvoorwaarden aan saneringsonderzoek en -plan In het saneringsonderzoek en -plan moet de gebruikelijke informatie worden opgenomen die nodig is voor de afweging van de meest functiegerichte of kosteneffectieve saneringsvariant. Deze eisen zijn opgenomen in de Verordening bodemsanering van de gemeente Zwolle. Bij het verlenen van de beschikking op een saneringsplan voor locaties gelegen binnen een gebeid waarvoor een gebiedsbeheerplan is vastgesteld (maar die wordt uitgevoerd buiten dit kader om) zal de gemeente ook toetsen aan de afspraken en verleende rechten in het kader van dit gebiedsbeheerplan. Ook de onderzoeksinspanning zal gericht moeten zijn op het leveren van de informatie om deze afweging te maken, voor het afgeven van een beschikking en voor de vastlegging van eventuele publiekrechtelijke beperkingen. Sanering: tussentijdse beëindiging saneringen In de praktijk komt het voor dat saneringen niet leiden tot de afgesproken saneringsdoelstelling, bijvoorbeeld omdat de verontreiniging groter is dan vooraf ingeschat of omdat de gekozen saneringsmethode minder effectief is dan verwacht. De kosten voor het alsnog behalen van de saneringsdoelstelling zijn dan vaak onevenredig hoog. In een dergelijk geval kan de initiatiefnemer van de sanering het bevoegd gezag verzoeken akkoord te gaan met een minder saneringsresultaat of een wijziging van de saneringsstrategie of -doelstelling. Een dergelijke beslissing moet zorgvuldig en eenduidig worden afgewogen. Voor dit doel is een beslismodel opgesteld door de provincies Groningen, Friesland, Drenthe en Overijssel (Beslismodel voor evaluatie en beëindiging van bodemsaneringen d.d. 2003). Het beslismodel kan worden gebruikt om op basis van kosteneffectiviteit, risico’s en belangen van derden te beslissen of een sanering mag worden stopgezet, de saneringsaanpak moet worden herzien of de sanering moet worden voortgezet. De gemeente Zwolle hanteert bovengenoemd beslismodel bij besluiten over tussentijdse beëindiging van saneringen.
5.6
Koude- / warmteopslag-installaties Koude- / warmteopslag zal altijd leiden tot een zekere aantasting van de bodem en gaat gepaard met een kans op verontreiniging van de bodem. De aantasting heeft betrekking op de opwarming en afkoeling van de bodem (thermische verontreiniging) en de mogelijke gevolgen 57/68
68
Datum Titel
oktober 2009 Bodembeleidsplan Zwolle
daarvan op het bodemecosysteem en de draagkracht van de ondergrond. Kans op eventuele verontreiniging van het grondwater is aanwezig als gevolg van mogelijke lekkages van vloeistoffen uit gesloten koude- / warmteopslag-systemen en bij onderhoud (spuien) van open koude- / warmteopslag-systemen. Door de beïnvloeding van het grondwaterstromingspatroon bestaat bij een open koude- / warmteopslag-systeem ook een kans op verplaatsing van bestaande grondwaterverontreiniging. Bij koude- / warmteopslag installaties is dan ook de zorgplicht voor de bodem in het geding. De gemeente Zwolle stelt zich op het standpunt dat koude- / warmteopslag-installaties in principe in strijd zijn met de zorgplicht en enkel toelaatbaar zijn als via de koude- / warmteopslag een optimale bijdrage wordt geleverd aan CO2 reductie en de levering van duurzame energie. De gemeente gaat hier als volgt mee om: • Bij realisatie van koude- / warmteopslag binnen een stedelijk gebied waarvoor een gebiedsbeheerplan is / wordt opgesteld, geeft het gebiedsbeheerplan de randvoorwaarden voor de aanleg en exploitatie van koude- / warmteopslag-systemen (inclusief de eventuele voorkeur voor open en gesloten systemen) • Bij de realisatie buiten een gebiedsbeheerplan stelt de gemeente op basis van de zorgplicht nader eisen ten aanzien van lokalisering en inrichting van de koude- / warmteopslag. Daarnaast worden zo nodig nadere milieuhygiënische randvoorwaarden gesteld (bijvoorbeeld ten aanzien van temperatuursveranderingen in de ondergrond en/of ten aanzien van kwaliteitsverbetering van de ondergrond in combinatie met koude- / warmteopslag)
58/68
68
Datum Titel
oktober 2009 Bodembeleidsplan Zwolle
Bijlage 1 Verdachte activiteiten voor nieuwe NEN-stoffen
59/68
68
Datum Titel
oktober 2009 Bodembeleidsplan Zwolle
60/68
68
Datum Titel
oktober 2009 Bodembeleidsplan Zwolle
Barium UBI-code Hoofdcategorie
UBI-code
Activiteit
15
153203
Vruchtensiroopfabriek
156202
Glucose- en dextrinefabrieken
1583
Suikerfabriek
Voedings- en genotmiddelenindustrie
17
Textielindustrie
17305
Appreteerderij
21
Papier- en papierwarenindustrie
211
Papier-, pulp- en kartonindustrie
2112
Papier- en kartonfabriek
211201
Cellulosefabriek
212504
Schuurpapierfabriek
212505
Spinhuizenfabriek
241223
Natriumsulfietfabricage
2417
Rubberfabriek
24171
Guttaperchafabriek
24172
Caoutchoucfabriek
24173
Budylrubberfabriek
24174
Siliconenrubberfabriek
24175
Chloropeenrubberfabriek
24176
Schuimrubberfabriek
24179
Vulcaniseerinrichting
24
25
26
Chemische industrie
Rubber- en kunststofverwerkendeindustrie
Bouwmaterialen-, aardewerk- en glasindustrie
24611
Springstoffenfabriek
246111
Buskruitfabriek
246112
Buskruidmolen
24612
Vuurwerkfabriek (pyrotechniek)
2511
Rubberbandenfabriek
2512
Loopvlakvernieuwingsbedrijf
25121
Autobandencoveringsbedrijf
25122
Truckbandencoveringsbedrijf
25123
Koudzoolfabricage
2653
Gipsfabriek
2662
Gipsproductenfabriek
26667
Minerale bouwplatenfabriek
268204
Isolatiemateriaalfabriek
61/68
68
oktober 2009 Bodembeleidsplan Zwolle
Datum Titel
Vervolg Barium UBI-Code Hoofdcategorie
UBI-code
Activiteit
28
Metaalwarenindustrie
285202
Lasinrichting
Overig
50202
Bandenservicebedrijf
74813
Foto- en filmontwikkelcentrale
Niet in UBI-lijst
Opslag van slakken, (vlieg)assen of bouw- en sloopafval puinbreker
Natuurlijke oorzaak
Sterk anaerobe condities in de bodem
Cobalt UBI-Code Hoofdcategorie
UBI-code
Activiteit
24
Chemische industrie
246662
Glazuurfabriek
26
Bouwmaterialen-, ardewerk en glasindustrie
262
Aardewerk- en keramiekfabriek
2621
Aardewerkindustrie
262101
Fijn aardewerk- en proseleinfabriek
262102
Pottenbakkerij
2622
Sanitair aardewerkfabriek
2627
Glazuurderij
2628
Porseleinschilderwerkplaats
2630
Keramische tegels, plavuizen en estrikken fabriek
Overig
334001
Optische en fototechnische artikelen Industrie
Natuurlijke oorzaak
Lage pH of hoge zoutconcentraties in de Bodem
Molybdeen UBI-code Hoofdcategorie
UBI-code
Activiteit
23
Aardolie- en steenkoolproductenindustrie
232021
Afgewerkte olierecycling
Overig
631247
Afgewerkte olietank (ondergronds)
631307
Afgewerkte olietank (bovengronds)
631323
Afgewerkte olievatenopslagplaats
999912
Molybdeenoxidefabriek
Niet in UBI-lijst
Opslag of stort van slakken of (vlieg)assen Metaalrecyclingbedrijf
Natuurlijke oorzaak
Hoge pH in de bodem 62/68
68
Datum Titel
oktober 2009 Bodembeleidsplan Zwolle
Bijlage 2 Afleiding functiegerichte normen
63/68
68
Datum Titel
oktober 2009 Bodembeleidsplan Zwolle
64/68
68
Datum Titel
oktober 2009 Bodembeleidsplan Zwolle
Gebiedsspecifieke risicogrenswaarden (bestaand verontreinigd gebied) Algemeen Voor de functiegebieden die overlappen met bestaand verontreinigd gebied (het nog nader vast te stellen beheersgebied grondwaterkwaliteit in het kader van de GWR) zijn mogelijke gebiedsdoelstellingen voor de grondwaterkwaliteit afgeleid. In het bestaand verontreinigd gebied is sprake van een wijdverspreide bestaande verontreiniging van het grondwater of van clusters van grondwaterverontreinigingen. De gebruiksfuncties van de ondiepe en diepe ondergrond zijn over het algemeen zo gekozen dat het bestaand verontreinigd gebied samenvalt met minder gevoelige functies. In deze verontreinigde gebieden wordt voor de aanpak van bodemverontreiniging een gebiedsgerichte benadering aangehouden met enerzijds een ambitie voor een geleidelijke kwaliteitsverbetering en anderzijds gebiedsspecifieke risicogrenswaarden. De ambitie kan pas in het gebiedsbeheerplan concreet worden uitgewerkt. Randvoorwaarden bij de gebiedsspecifieke risicogrenswaarden zijn dat de risico’s ten aanzien van het gebruik van de ondergrond acceptabel zijn en dat ongewenste verspreiding vanuit een gebied naar stroomafwaarts gelegen gebieden wordt voorkomen. Hieronder wordt ingegaan op de gebiedsdoelstellingen die hieraan zijn gekoppeld: • De norm gerelateerd aan de functie van de ondergrond voor het gebied wordt de functiegerichte risicogrenswaarde genoemd • De norm gericht op het voorkomen van ongewenste verspreiding van het ene (meer verontreinigde) gebied naar het andere (relatief schonere) gebied wordt de verspreidingsnorm genoemd Functiegerichte risicogrenswaarden Wat is een functiegerichte risicogrenswaarde Een functiegerichte risicogrenswaarde geeft het kwaliteitsniveau van het grondwater aan waarbij het gebruik van het grondwater (dat past bij de gewenste ondergrondse functie) zonder specifieke maatregelen en met acceptabele risico’s kan plaatsvinden. Hierbij is alleen gekeken naar een beperkt aantal chemische verontreinigingen die in te hoge concentraties risico´s kunnen vormen voor bepaalde functies. Voorzorgsmaatregelen vanuit V&G en maatregelen om bijvoorbeeld te voldoen aan de lozingseisen zullen, los van de functie, altijd een rol spelen bij het werken in verontreinigde gebieden en worden niet gezien als specifieke maatregelen. Gevolgen van een overschrijding van de functiegerichte risicogrenswaarden Bij overschrijding van de risicogrenswaarden in het opgepompte grondwater of ter plaatse van een voorgenomen activiteit in de ondergrond, moeten specifieke maatregelen worden genomen om risico’s tegen te gaan. Dit kunnen zijn: • Saneringsmaatregelen • Aanpassingen van het gebruik van het grondwater • Aanpassingen van toegepaste materialen
65/68
68
Datum Titel
oktober 2009 Bodembeleidsplan Zwolle
Voor de goede orde wordt er hier nogmaals op gewezen dat de risicogrenswaarden geen terugsaneerwaarden voor het grondwater zijn. De terugsaneerwaarden voor het grondwater worden vooral bepaald door de eerste drie stappen in het afwegingskader bij gebiedgerichte aanpak zoals beschreven in paragraaf 5.4. De risicogrenswaarden vormen een laatste vangnet om onacceptabele risico’s bij bepaalde functies in de ondergrond te ondervangen.
Afleiding van de risicogrenswaarden In paragraaf 5.2 zijn de gewenste ondiepe en diepe functies van de ondergrond gepresenteerd. Voor de afleiding van de functiegerichte risicogrenswaarden is voor elke relevante functie een ‘maatgevend’ gebruik van het grondwater gekozen. Op basis hiervan is vanuit een risicowaarde (bijvoorbeeld MTR-, MAC-waarden) of vanuit materiaaleigenschappen teruggerekend naar concentraties in het grondwater. Het ‘maatgevend’ gebruik is gekozen vanuit een ‘worstcase’ benadering van de gebruiksrisico’s waarbij er alleen is gekeken naar chemische verontreinigingen. Het is dan ook mogelijk dat het gekozen ‘maatgevend’ gebruik niet in alle gevallen is toegestaan vanuit andere kaders (bijvoorbeeld Grondwaterwet) en dat een dergelijk gebruik vanuit andere invalshoeken (bijvoorbeeld bacteriologische verontreiniging) in de praktijk sterk zal worden afgeraden. Bij de verschillende functies hoort een verschillend beoogd gebruik van het grondwater en past dus een verschillend kwaliteitsniveau voor het grondwater. Echter, slechts twee van de acht gewenste functies in de ondiepe en diepe ondergrond vallen samen met het vermoedelijke beheersgebied grondwaterkwaliteit (bestaand verontreinigd gebied). In onderstaande tabel zijn deze twee typen gebruik genoemd. In de tabel is per functie aangegeven wat het gekozen ‘maatgevend’ gebruikt is en welke uitgangspunten zijn gehanteerd bij de afleiding van de risicogrenswaarden.
66/68
68
Datum Titel
oktober 2009 Bodembeleidsplan Zwolle
Tabel b3.1 Uitgangspunten afleiding functiegerichte kwaliteitsnormen
Functie / beoogd gebruik ‘Maatgevende’
Uitgangspunten afleiding kwaliteitsnorm
randvoorwaarde kwaliteit grondwater Energie: •
•
Energieopslag / WKO
Geen aantasting van
•
installaties (uitgaande
benadering: concentraties oplosmiddelen onder
van PVC-leidingen) Stedelijk gebruik: •
•
Geen aantasting van
Geen risico op verweking PVC, worstcase
10 % oplosbaarheid •
Geen risico op verweking PVC, worstcase
Oppompen
installaties (uitgaande
benadering: concentraties oplosmiddelen onder
grondwater bij
van PVC-leidingen)
10 % oplosbaarheid
bronnering en bemaling
•
Geen risico’s bij het
•
Geen overschrijding van de MAC-waarden als
omgaan met
gevolg van uitdamping. Worst case benadering:
opgepompt
direct contact met opgepompt grondwater in
grondwater
bouwput met relatief beperkte verdunning ( uitgegaan wordt van verdunning met een factor 1000)
Voor de gebieden met de overige functies (natuur, drinkwater, extensieve landbouw, agrarisch, proceswater, multifunctioneel) is het aantal verontreinigingen zo beperkt dat een gebiedsgerichte aanpak van deze verontreinigingen niet zinvol is. Het kan hier wel zinvol zijn om in een gebiedsbeheerplan specifieke waarden af te leiden voor concrete situaties. Voor gebieden met de bestemming drinkwater zijn reeds normen beschikbaar (drinkwaternormen uit het Waterleiding- cq. drinkwaterbesluit waar nodig aangevuld met de KRW-drempel) en deze dienen in ieder geval als uitgangspunt. Vanuit het maatgevend gebruik van het grondwater dat hoort bij de twee typen ‘functie / beoogd’ gebruik van de ondergrond zijn risicogrenswaarden afgeleid voor de meest voorkomende mobiele verontreinigingen. Deze zijn hieronder in tabel b3.2 weergegeven. Voor de overige verontreinigingen wordt in het gebiedsbeheerplan aangegeven of afleiding van risicogrenswaarden voor deze stoffen zinvol is. Tabel b3.2 Afgeleide risicogrenswaarden per maatgevend gebruik in µg/l
Stoffen
Aantasting PVC
Uitdamping bij oppompen
Benzeem
200.000
Ethyl-benzeen
15.000
> 150.000
13.500
Tolueen
60.000
> 150.000
Xylenen
20.000
> 150.000
Naftaleen
3.000
> 30.000
Per
16.000
> 140.000
Tri
100.000
450.000
Vinylchloride
100.000
900
Cis
80.000
3300
67/68
68
Datum Titel
oktober 2009 Bodembeleidsplan Zwolle
Op basis van de afgeleide waarden en het meest kritische maatgevend gebruik bij de verschillende functies van de ondergrond, zijn de functiegerichte risicogrenswaarden uitgewerkt in een kwaliteitsniveau. In tabel b3.3 zijn de functiegerichte risicogrenswaarden gepresenteerd.
Tabel b3.3 Functiegerichte risicogrenswaarden in µg/l
Stoffen
‘Energie’
‘Stedelijk gebruik’
Benzeen
200.000
13.500
Ethyl-benzeen
15.000
15.000
Tolueen
60.000
60.000
Xylenen
20.000
20.000
3.000
3.000
16.000
16.000
Tri
100.000
100.000
Vinylchloride
100.000
900
80.000
3300
Naftaleen Per
Cis
Verspreidingsnormen De verspreidingsnormen worden als volgt ingevuld: • Op de grens stroomafwaarts van het bestaand verontreinigd gebied mag de functiegerichte risicogrenswaarde van het benedenstrooms gebied niet worden overschreden. In het geval dat er reeds sprake is van een overschrijding is van deze waarden mogen de concentraties niet verder toenemen • Indien voor het benedenstrooms gebied geen functiegerichte risicogrenswaarde is ingevuld, wordt de streefwaarde gehanteerd als verspreidingsnorm. In het geval dat er reeds sprake is van een overschrijding mogen de concentraties niet verder toenemen
68/68