COSA in Nederland Implementatieonderzoek pilotfase
© 2011 Programmabureau Circles-NL (Expertisecentrum Veiligheid Avans Hogeschool en Reclassering Nederland)
Expertisecentrum Veiligheid
Disclaimer This publication has been produced with the financial support of the Daphne III Programme of the European Commission. The contents of this publication are the sole responsibility of Circles Europe: Together for Safety and can in no way be taken to reflect the views of the European Commission. Programmabureau Circles-NL / Circles Europe: Together for Safety t.a.v. Avans Hogeschool, Expertisecentrum Veiligheid Postbus 732 5201 AS ’s-Hertogenbosch
[email protected]
Colofon ons kenmerk datum
11-0197/2009-0117/140/RP Maart 2011 © Programmabureau Circles-NL (Expertisecentrum Veiligheid Avans Hogeschool en Reclassering Nederland) Het project Circles-NL wordt mogelijk gemaakt door een subsidie van het Ministerie van Justitie
Circles Europe, Together for Safety wordt mogelijk gemaakt door een subsidie van de European Commission, Directorate-General Justice, Freedom and Security Auteurs
Mechtild Hoïng, Bas Vogelvang
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 3 van 94
INHOUDSOPGAVE
Voorwoord
5
Managementsamenvatting
6
Afkortingen
13
1
Inleiding
14
2 2.1 2.2 2.3
Theoretisch kader Fasen in implementatietrajecten Voorwaarden voor succesvolle implementatie Implementatie zoals bedoeld: modelintegriteit en programma-integriteit
17 17 18 22
3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5
Onderzoeksopzet Onderzoeksvragen Onderzoekstype Onderzoeksopzet Instrumenten Kwaliteitsbewaking
26 26 27 27 28 29
4 4.1 4.1.1 4.1.2 4.1.3 4.2 4.2.1 4.2.2 4.2.3 4.2.4 4.3 4.3.1 4.3.2 4.3.3 4.3.4 4.3.5 4.3.6 4.3.7 4.4 4.4.1 4.4.2 4.4.3
COSA in Nederland 30 Het proces van implementatie 30 Uitrol van het project en noodzakelijke aanpassingen 30 Aanpassingen in participerende organisaties en in de keten 43 Bevorderende en belemmerende factoren bij de implementatie 44 Voorwaarden voor succesvolle implementatie: startsituatie en verschuivingen 46 De innovatie 47 De mensen 52 De organisaties 53 De keten 54 Verloop van de proefcirkels: doelrealisatie en randvoorwaarden 55 Verloop van de Cirkels 55 Programma-integriteit en modelintegriteit 58 De rol van de cirkelcoördinator 65 De samenwerking tussen binnen- en buitencirkel 66 Samenwerking in het netwerk van organisaties 66 Kritische incidenten 66 Uitval 67 Evaluatie door betrokkenen 68 Evaluatie van de eigen rol 68 Voorbereiding en ondersteuning door projectorganisatie 71 Succesfactoren en knelpunten t.a.v. het functioneren van de Cirkels 72
5 5.1 5.2 5.3 5.4
Conclusies en aanbevelingen Implementatie en doorontwikkeling van COSA in Nederland Voorwaarden voor succesvolle implementatie Randvoorwaarden voor effectiviteit Discussie
75 75 80 81 83
6
Literatuurlijst
86
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 4 van 94
Bijlage 1
Samenvatting model van Kenis
88
Bijlage 2
Vertaling Model van Kenis
89
Bijlage 3
Nieuwsbrief
90
Bijlage 4
Deelnemers oriënterende gesprekken
94
Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 5 van 94
Voorwoord In dit rapport wordt verslag gedaan van de eerste ervaringen met de implementatie van COSA (Cirkels voor Ondersteuning, Samenwerking en Aanspreekbaarheid), een voor Nederland nieuwe aanpak bij de resocialisatie van zedendelinquenten. Hierbij zijn veel partijen betrokken geweest, die allen een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan het tot stand komen van dit rapport en aan wie de auteurs hun dank zijn verschuldigd. De zedendelinquenten om wie het gaat, de vrijwilligers die hen ter zijde staan en de professionals die een rol vervullen in de buitencirkel hebben hun verwachtingen en ervaringen ten aanzien van COSA in interviews openhartig gedeeld. De leden van het regioproject “Cirkels Brabant” en van het landelijke programmabureau “Circles- NL” die betrokken zijn bij de implementatie van COSA hebben veelvuldig en gedetailleerd informatie aangeleverd over het verloop van de implementatie, waardoor het gehele proces nauwgezet gevolgd kon worden. De kwaliteit van het onderzoek werd met een kritische, maar altijd opbouwende blik bewaakt door een begeleidingscommissie bestaande uit: Mevrouw Drs. Jeanne Caspers (Projectleider Circles-NL; Reclassering Nederland); De heer Ro Kartodirdjo (Manager Veiligheidshuis regio Breda); Professor Dr. Stefan Bogaerts (Universiteit van Tilburg; Intervict); De heer Drs. André Rijk (behandelaar; PI De Boschpoort, Breda). Yvette Snatersen, Mercy van der Aa en Deepak Mohanlal, allen studenten bij Avans Hogeschool, hebben geholpen met het uitvoeren en uitwerken van interviews. Deze studie bouwt voort op twee eerdere rapportages. Op basis van het beschikbare (onderzoeks-) materiaal uit Canada en Engeland en onderzoek naar de Nederlandse context zijn in een aanpassingsstudie aanbevelingen gedaan voor de implementatie (Höing, Caspers & Vogelvang, 2009 te downloaden op www.cosanederland.nl). In maart 2010 is intern een tussentijds evaluatierapport uitgebracht, waarin de fase van projectvoorbereiding en de aanloop naar de eerste Cirkels in beeld is gebracht en aanbevelingen voor de verdere ontwikkeling van COSA zijn gedaan (een samenvatting van dit rapport is eveneens te vinden op www.cosanederland.nl).
Mechtild Höing, Bas Vogelvang Maart 2011
Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 6 van 94
Managementsamenvatting Deze Managementsamenvatting is een verkorte weergave van Hoofdstuk 5. Inleiding COSA (vertaald als „Cirkels voor Ondersteuning, Samenwerking en Aanspreekbaarheid‟) is een in Nederland nieuwe aanpak voor de resocialisatie van veroordeelde zedendaders. Cosa bestaat uit een combinatie van intensieve ondersteuning en monitoring van de zedendelinquent door een kleine kring van vrijwilligers. Om deze binnencirkel wordt een buitencirkel van professionals gevormd, die bij de re-integratie van de betreffende zedendelinquent zijn betrokken. De vrijwilligers worden ondersteund en gesuperviseerd door een professionele cirkelcoördinator, die ook de informatie-uitwisseling tussen binnen- en buitencirkel verzorgt. Het primaire doel van deze aanpak is het voorkomen van nieuwe slachtoffers. De aanpak is in Canada ontwikkeld en in Engeland verder doorontwikkeld. Reclassering Nederland heeft in samenwerking met het Expertisecentrum Veiligheid van de Hogeschool Avans besloten te onderzoeken of COSA ook in Nederland succesvol kan worden geïmplementeerd. Dankzij een projectsubsidie van het Ministerie van Justitie kon in de loop van 2009 het concept COSA worden vertaald naar de Nederlandse situatie en is op twee testlocaties een pilot uitgevoerd. Deze proefimplementatie is begeleid door een implementatieonderzoek. De probleemstelling in deze implementatiestudie luidt: Is een succesvolle implementatie van COSA in Nederland mogelijk, welke randvoorwaarden zijn van belang om dit proces te doen slagen en hoe kan dit proces verder worden ondersteund? Drie deelvragen zijn daarbij onderzocht. Ten eerste: hoe is het proces van implementatie verlopen, en welke aanpassingen zijn daarbij nodig gebleken? Ten tweede: In hoeverre is voldaan aan voorwaarden voor een succesvolle implementatie? Ten derde: In hoeverre functioneren de cirkels zoals bedoeld en welke factoren dragen hieraan bij? Doel van het implementatieonderzoek is aanbevelingen te formuleren die een verdere implementatie van COSA kunnen bevorderen. Het onderzoek heeft plaatsgevonden door middel van start- en eindinterviews met betrokken kernleden, vrijwilligers, professionals en uitvoerende projectleden, en door middel van een doorlopende dataverzameling met behulp van een logboek. De vraag of COSA in Nederland met succes geïmplementeerd kan worden kan positief beantwoord worden. Het blijkt mogelijk voldoende gemotiveerde vrijwilligers en kernleden te vinden, en een landelijke en regionale ondersteuningsstructuur te ontwikkelen die een effectief functioneren van Cirkels mogelijk maakt. Hierbij zijn echter nog veel verbeteringen mogelijk. De implementatiestudie geeft inzicht in factoren die van belang zijn voor een optimale uitvoering van Cirkels. Hieronder worden samenvattend de belangrijkste resultaten en conclusies weergegeven.
Implementatie en doorontwikkeling van COSA in Nederland Organisatieontwikkeling COSA wordt in Nederland geïmplementeerd door Circles-NL, een samenwerkingsproject tussen Reclassering Nederland en Avans Hogeschool. Het programmabureau Circles-NL heeft een landelijke functie ten aanzien van het initiëren, ondersteunen en monitoren van regionale cirkelprojecten, en in het verwerven van draagvlak door het informeren van professionals, beleidsmakers en het brede publiek. Daarnaast initieert en coördineert het programmabureau onderzoek naar COSA en onderhoudt het contacten met het onderwijs.
Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 7 van 94
De concrete uitvoering van Cirkels berust bij regionale cirkelprojecten. Deze ontwikkelen draagvlak in de regio, werven vrijwilligers en kernleden en initiëren, ondersteunen en monitoren Cirkels. Tot op heden zijn er twee regionale Cirkelprojecten opgericht, Cirkels Brabant (regio Den Bosch, Eindhoven, Breda), en Cirkels Rotterdam (regio Rotterdam/Dordrecht). De verdeling van taken en verantwoordelijkheden tussen het programmabureau en het regionale cirkelproject is in het algemeen helder, met uitzondering van de kwaliteitsbewaking van de uitvoering en begeleiding van Cirkels en de bewaking van het budget. De kwaliteitsbewaking door de regionale cirkelprojecten is hierdoor nog onvoldoende van de grond gekomen – een situatie die bij het schrijven van het eindrapport nog om een snelle oplossing vroeg, maar waarin inmiddels is voorzien. In beide regio‟s zijn de Cirkelprojecten opgericht vanuit Reclassering Nederland. Uit informerende gesprekken met stakeholders in de regio bleek dat een positionering van regionale projecten binnen het Veiligheidshuis de voorkeur geniet. Hoewel dit ook aansluit bij de visie van het programmabureau is dit in nog onvoldoende uitgekristalliseerd. Hoe deze inbedding vorm moet krijgen zal dan nader onderzocht moeten worden. In Engeland zijn cirkelprojecten niet binnen de reclassering gepositioneerd, maar zijn het samenwerkingsverbanden van per county wisselende vorm en samenstelling. Daarom wordt voorafgaand aan het project zelf een stuurgroep ingericht die in afstemming met Circles UK voor een goede lokale voorbereiding en later ook monitoring van het project zorg draagt. Ook in Nederland worden regionale cirkelprojecten volgens het implementatieprotocol bijgestaan door een regionale stuurgroep, bestaande uit vertegenwoordigers van organisaties die in het Veiligheidshuis zitting hebben. De taken en functies van deze regionale stuurgroep zijn echter nog niet nader omschreven. Werving, selectie en training van vrijwilligers Bij de werving van vrijwilligers is gestart is met het benaderen van vrijwilligersorganisaties, met de bedoeling via samenwerkingsafspraken vrijwilligers te kunnen betrekken van deze organisaties. Dit leverde geen resultaat op omdat organisaties om verschillende redenen niet konden participeren. Vervolgens is gerichter geworven, bijvoorbeeld binnen het hoger onderwijs, bij vrijwilligersbanken, binnen kerken, binnen een groep oud-reclasseringswerkers en binnen het eigen netwerk van projectleden. Dit heeft een voldoende aantal vrijwilligers opgeleverd om met de eerste twee Cirkels te kunnen starten, maar daarna stagneerde de werving. Halverwege 2010 is een landelijke mediacampagne ingezet die bestond uit een combinatie van advertorials in regionale huis aan huisbladen, interviews met vrijwilligers in landelijke dagbladen en interviews in landelijke televisieprogramma‟s. Deze methode bleek het meest effectief: in korte tijd hebben zich ruim honderd vrijwilligers aangemeld. Professionals en vrijwilligers gaven aan dat deze mediacampagne ook heeft bijgedragen aan meer draagvlak voor een humanitaire visie op resocialisatie van zedendaders, mede doordat vrijwilligers in beeld kwamen. De selectieprocedure voorziet in raadpleging van justitiële documentatie en een kennismakingsgesprek met de aspirant vrijwilliger. Op basis daarvan besluiten cirkelcoördinator en vrijwilliger of de procedure voortgezet wordt en of de vrijwilliger aan de basistraining kan deelnemen. Na de training volgt een selectiegesprek, waarin vrijwilliger en cirkelcoördinator (na overleg met het regioproject) wederom beslissen of de procedure voortgezet wordt. Bij een positieve beslissing en na het overleggen van een VOG kan een vrijwilliger definitief worden toegelaten tot een cirkelproject. Bij de selectie van vrijwilligers zijn in de beide nu draaiende regioprojecten in de praktijk verschillende procedures gehanteerd. Een groot verschil in rendement (36% versus 75%) leidt tot de voorlopige conclusie dat de gevolgde procedure mogelijk van invloed is op de drop out tijdens deze fase. Een alternatieve verklaring voor het verschil in rendement zou Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 8 van 94
het toepassen van verschillende selectiecriteria kunnen zijn. Met het oog op de kwaliteitsmonitoring van de selectie procedure enerzijds en toekomstig onderzoek naar randvoorwaarden voor effectiviteit anderzijds is het van belang inzicht te krijgen in de programma-integriteit ten aanzien van de selectie van vrijwilligers. Hiertoe zullen gestandaardiseerde gespreksverslagen worden gemaakt. De training van vrijwilligers bestaat uit een tweedaagse training. De training voldoet aan de verwachtingen van vrijwilligers, maar bij meer complexe problematiek bij het kernlid wordt in de praktijk meer en specifiekere informatie over daderbehandelingen en dadergedrag gemist. Kennislacunes op deze gebieden blijken ook uit de schriftelijke evaluatie van de trainingen door middel van een vragenlijst voor en na de training. Aanvullende deskundigheidsbevordering (thema-avonden) zou kunnen inspelen op specifiekere trainingsbehoeften die tijdens de training of tijdens driemaandelijkse cirkelevaluaties naar voren komen. Werving van kernleden Na negen maanden ervaring met COSA in de regio blijkt dat het werven van kernleden voor nieuwe Cirkels niet problematisch is. Een voorlichtingsronde langs regionale reclasseringsteams levert ruim voldoende aanmeldingen op, al voldoen niet alle aangemelde zedendelinquenten aan het selectieprofiel. Voor de beoordeling van het risiconiveau zijn instrumenten voor gestructureerde risicotaxatie beschikbaar, echter de wijze waarop deze worden benut wisselt mogelijk, evenals de mate waarin het risiconiveau (naast de ondersteuningsbehoefte) als selectiecriterium wordt gehanteerd. Bewaking van de programma-integriteit in deze is een aandachtspunt, dat om nadere richtlijnen vraagt. Werving van professionals Het draagvlak voor COSA onder professionals bij Reclassering Nederland en forensische GGZ is aanwezig, maar deelnemende professionals moeten voldoende geïnformeerd worden over COSA en hun rol hierin om verkeerde verwachtingen te voorkomen. Daarbij volstaat schriftelijke informatie niet; er moet geïnvesteerd worden in intensieve mondelinge communicatie. Bij de politie is het draagvlak en de bekendheid van COSA minder groot; hier zijn extra inspanningen nodig. Monitoring en evaluatie Het functioneren van de cirkels wordt door de cirkelcoördinator gemonitord. De cirkelverslagen van vrijwilligers en tussentijds telefonisch en vis-à-vis contact zijn hiervoor de belangrijkste informatiebronnen. De informatie over het cirkelverloop wordt maandelijks door de cirkelcoördinator gerapporteerd naar de professionals in de buitencirkel. Bij de geëvalueerde twee proefcirkels is er frequent telefonisch contact geweest tussen vrijwilligers en cirkelcoördinator, mede omdat in één Cirkel het maken van cirkelverslagen niet consequent werd uitgevoerd. Met het oprichten van meer Cirkels per cirkelcoördinator (tot 5 Cirkels per 0,5 fte) zal deze intensieve wijze van monitoren minder haalbaar zijn. De schriftelijke cirkelverslagen zullen belangrijker worden, hetgeen vereist dat deze snel afgegeven worden en van voldoende kwaliteit zijn. Hieraan moet in de voorlichting aan vrijwilligers meer aandacht besteed worden. Een uitgebreide maandelijkse rapportage over de voortgang van de Cirkel, het proces van het kernlid en de ontwikkeling van de cirkeldynamiek wordt door de cirkelcoördinator opgesteld, op verzoek van het programmabureau. Deze rapportage geeft inzicht in het cirkelproces, de samenwerking tussen binnen- en buitencirkel en het proces bij het kernlid en is daarmee een relevant instrument voor de bewaking van de programma-integriteit en de model-integriteit (de mate waarin de werkzame factoren uit het theoretische model geëffectueerd worden). Er dient duidelijkheid verschaft te worden in hoeverre de regiocoördinator dan wel de supervisor hierin een taak heeft.
Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 9 van 94
De ontwikkelingen bij het kernlid worden driemaandelijks met de “Dynamic Risk Review” (DRR) geëvalueerd, een in Engeland voor COSA ontwikkeld instrument, dat de belangrijkste risicofactoren en beschermende factoren in beeld brengt en gescoord wordt door de vrijwilligers en de cirkelcoördinator gezamenlijk, in afwezigheid van het kernlid. In de praktijk blijkt dit een zeer nuttig instrument, dat blinde vlekken in de Cirkel aan het licht brengt, maar tevens enige oefening vereist. Cirkelcoördinatoren zullen binnenkort getraind worden in het toepassen van het instrument. Borging in de betrokken organisaties en in de keten De implementatie van COSA lijkt in de betrokken organisaties op het eerste gezicht vrijwel probleemloos te verlopen. Het is zelfs zo dat de meeste managers nauwelijks betrokken zijn bij de implementatie en er geen specifiek beleid op hebben uitgezet. Dit duidt enerzijds op een goede „fit‟ maar het is mogelijk dat de goede „fit‟ ook een keerzijde kent, namelijk dat COSA te veel blijft hangen op het uitvoerende niveau en te weinig wordt geborgd binnen het beleid van de instelling. Knelpunten zullen dan mogelijk niet structureel en op beleidsniveau worden opgelost. Behandelaars in de forensische GGZ geven aan dat de geheimhoudingsplicht ten opzichte van de cliënt de uitwisseling van in formatie zoals bedoeld problematisch maakt. Toezichthouders geven aan dat betrokkenheid bij COSA de inhoud van hun eigen toezichthoudende taak onduidelijker maakt. Cirkelcoördinatoren en regiocoördinatoren hebben te kampen met een hoge werkdruk die wordt veroorzaakt door het feit dat zij naast hun werk voor COSA ook nog een caseload hebben. Onderzoek en disseminatie De implementatie van COSA wordt begeleid door verschillende deelonderzoeken. Voor de uitvoerenden van de regionale cirkelprojecten is het belangrijk overzicht te houden over de verschillende onderzoeken die lopen en de instrumenten die hiertoe worden gebruikt. Hiertoe is een “Handleiding Monitoring en Evaluatie” ontwikkeld. De bruikbaarheid daarvan zal in de toekomst moeten blijken. Met de disseminatie van COSA in het onderwijs aan toekomstige professionals in de sector is een start gemaakt. Vooralsnog blijven de activiteiten beperkt tot Avans Hogeschool en een landelijke Minor “Werken in een gedwongen kader”. Mogelijk kunnen in de toekomst ook andere hogescholen met voorlichtingsactiviteiten benaderd worden. Vooralsnog ontbreken hiervoor de middelen. Eind 2009 is gestart met een Europees project, waarin de verdere disseminatie en implementatie van COSA in andere Europese landen ondersteund wordt. Hiertoe is een Europees samenwerkingsverband gerealiseerd en zal een Europees handboek ontwikkeld worden. In het kader van dit tweejarige project zal ook een effectonderzoek door middel van een herhaalde n = 1 meting worden uitgevoerd. Financiering voor een langer lopend recidiveonderzoek ontbreekt vooralsnog.
Voorwaarden voor succesvolle implementatie Volgens het implementatiemodel van Greenhalgh et al (2004) verloopt het implementatieproces van een innovatie succesvoller, wanneer de innovatie aan een aantal kenmerken voldoet, het adoptieproces bij de betrokken uitvoerders voorspoedig verloopt en de organisaties een gunstige voedingsbodem kunnen bieden voor de innovatie. Daarnaast wordt er in dit onderzoek van uitgegaan, dat ook kenmerken van de keten van organisaties van belang zijn bij de implementatie van COSA, aangezien COSA om nauwe samenwerking tussen organisaties vraagt. Startsituatie Aan de meeste voorwaarden voor een succesvolle implementatie was bij de start van het implementatieproces voldaan. De betrokkenen uit de binnen- en buitencirkel en de cirkelcoördinatoren waren in hoge mate gemotiveerd en onderschreven de humanistische Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 10 van 94
visie op de resocialisatie van zedendelinquenten. COSA kon op voorhand rekenen op een positieve tot zeer positieve beoordeling, en met name de vrijwilligers hadden hoge verwachtingen van de effectiviteit. De adoptie van COSA stond bij vrijwilligers aan het begin, maar in tegenstelling tot professionals en projectleden konden zij in veel mindere mate rekenen op positieve ondersteuning uit hun omgeving bij hun werk. De organisaties leken klaar voor COSA en binnen de keten waren – voor zover dit beoordeeld kon worden op basis van summiere informatie- voldoende voorwaarden voor de implementatie van COSA aanwezig. Huidige stand van zaken Na negen maanden COSA zijn een aantal verschuivingen waar te nemen. De veranderingen zijn het duidelijkst bij vrijwilligers. De humanistische visie op resocialisatie is gebleven, maar de motieven om betrokken te blijven zijn veranderd onder invloed van de opgedane ervaringen. Enerzijds spelen praktische overwegingen een grotere rol (bijvoorbeeld de beschikbare tijd en de reisafstand), anderzijds blijkt de dynamiek in de Cirkel en de perceptie van de inzet van het kernlid van grote invloed op de eigen motivatie te zijn. Hoge verwachtingen ten aanzien van de impact van de eigen bijdrage blijken in de ene Cirkel wel uit te komen, maar in de andere niet en dempen daar het enthousiasme. Voor een aantal zakt de motivatie om zich in te zetten tot een dieptepunt. Niettemin blijken de meeste vrijwilligers over een aanzienlijk uithoudingsvermogen te beschikken en de continuïteit van de Cirkels over het algemeen goed te kunnen garanderen. Opvallend genoeg zijn de teleurgestelde verwachtingen nauwelijks van invloed op de perceptie van het model. COSA wordt zelfs positiever beoordeeld dan bij de start en over de ondersteuning door de cirkelcoördinator is men ronduit enthousiast. Negatieve effecten voor henzelf worden door de meesten nauwelijks ervaren, positieve effecten lijken nadrukkelijker op de voorgrond te staan, bijvoorbeeld een positief gevoel van eigenwaarde dat ontleend wordt aan het feit dat men in staat is onbezoldigd een bijdrage te leveren, of een toegenomen assertiviteit door het werken in een groep. De adoptie van COSA is bij nagenoeg alle betrokkenen in een verder gevorderd stadium dan negen maanden geleden, maar blijkt in de beleving niet afhankelijk te zijn van positieve rolmodellen in de omgeving. Men participeert in COSA omdat men intrinsiek gemotiveerd is en het een goede aanpak vindt. De toezichthouders zijn in het algemeen minder enthousiast, zij ervaren in de praktijk rolonduidelijkheid en voelen zich te weinig gezien en ondersteund door de projectorganisatie. Ondanks de aanwezigheid van veel positieve voorwaarden staat de implementatie en borging van COSA in de organisaties nog niet veel verder dan in de beginfase. Op managementniveau is COSA nauwelijks onderwerp van beleid en op de werkvloer „leeft‟ COSA voornamelijk bij de direct betrokken professionals. Ook binnen de keten heeft COSA nog geen duidelijke plaats, nog onduidelijk is welke rol het Veiligheidshuis hierbij kan spelen.
Uitvoering van de cirkels Programma-integriteit De uitvoering van de Cirkels is in grote lijnen verlopen zoals bedoeld. Op hieronder benoemde punten is hiervan afgeweken. De bedoeling is dat professionals uit de buitencirkel in een vroeg stadium (tijdens een van de eerste acht bijeenkomsten) kennismaken met de Cirkel. In de praktijk is dit niet gerealiseerd vanwege onduidelijkheid over de rol van de professionals en de geheimhoudingsplicht van behandelaren. Na drie maanden is het de bedoeling dat naast het proces van het kernlid ook de frequentie van de cirkelbijeenkomsten en aanvullende contacten met vrijwilligers besproken worden. Uit de beschikbare informatie blijkt niet dat dit onderwerp van evaluatie is geweest.
Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 11 van 94
Model-integriteit De beide proefcirkels verschillen aanzienlijk in de mate waarin de beoogde cirkeldynamiek en de vermoedelijk werkzame cirkelfuncties tot stand komen. Cruciaal hierin lijkt de ontwikkeling van een vertrouwensbasis in de Cirkel, de motivatie en responsiviteit van het kernlid, en de begeleiding van de Cirkel door de cirkelcoördinator. In beide Cirkels is er sprake van een ontwikkeling in verschillende fasen, van meer monitorend naar meer ondersteunend. De duur van de vooral monitorende fase is in de ene Cirkel twee maanden en wordt na een corrigerende interventie van de cirkelcoördinator opgevolgd door een meer ondersteunende aanpak. In de andere Cirkel duurt de vooral monitorende fase tenminste zeven maanden. Hier wordt het ontstaan van een vertrouwensband belemmerd door verschillende factoren: er is geen overeenkomst in verwachtingen tussen het kernlid en de vrijwilligers, er is geen sprake van een wederkerigheid in de relatie, maar eerder van wantrouwen over de motieven van elkaar, en zowel vrijwilligers als het kernlid voelen zich machteloos ten opzichte van de ander. Pas na een corrigerende interventie van de cirkelcoördinator lijkt er een doorbraak te ontstaan. In beide Cirkels is de monitorende functie effectief, aangezien vrijwilligers risicofactoren signaleren die bij behandelaren nog niet bekend waren. In een van beide Cirkels bleek dat het kernlid nog onvoldoende was voorbereid op het openlijk praten over zijn risicofactoren en zijn terugvalpreventieplan. Hier stond de seksuele problematiek van het kernlid lange tijd op de voorgrond. De ondersteunende functie heeft in de ene Cirkel zichtbaar effect (het kernlid past adviezen van de vrijwilligers effectief toe in de praktijk), in de andere Cirkel blijft het effect daarvan (nog) beperkt. De zwaardere problematiek van het kernlid maken het voor de vrijwilligers moeilijker om goed aan te sluiten bij diens mogelijkheden. Het aanspreekbaar houden van het kernlid en het verankeren van behandeldoelen komt in de ene Cirkel duidelijk tot uitdrukking, hier maakt het kernlid aantoonbaar vorderingen in zijn sociale vaardigheden en in zijn zelfregulerend vermogen. In de andere wordt het kernlid op een radicale manier aanspreekbaar gehouden, namelijk voor de keuze gesteld om meer inzet te laten zien of te stoppen met de Cirkel. Dit zorgt in eerste instantie voor een doorbraak. In hoeverre dit een blijvend effect is zal in de toekomst moeten blijken. Overige werkzame factoren De sturende en coachende rol van de cirkelcoördinator blijkt van wezenlijk belang voor een succesvol verloop van de Cirkel. Interventies hebben over het algemeen het gewenste effect en vergroten de model-integriteit. Een goede timing van interventies is daarbij belangrijk aangezien disfunctionele processen lange tijd door kunnen lopen als niet wordt ingegrepen. De samenwerking tussen binnen- en buitencirkel verloopt in het algemeen zoals bedoeld: risicosignalen worden snel uitgewisseld en leiden waar nodig tot interventies in de buitencirkel. Een relatief afwezige partij hierbij is de wijkagent. Deze ondersteunt de werkwijze, maar geeft aan pas geïnformeerd te willen worden als zijn ingrijpen nodig is. In beide Cirkels hebben zich „critical incidents‟ voorgedaan. In beide gevallen hebben de vrijwilligers hierbij een cruciale rol gespeeld, door het kernlid onder druk te zetten om in actie te komen. Dit werd door beide kernleden als gerechtvaardigd ervaren en leidde tot het gewenste effect. Dit lijkt dus een legitieme strategie en wordt waarschijnlijk mogelijk gemaakt dankzij een ervaren wederkerigheid in de relatie. In beide Cirkels is gedurende de eerste negen maanden één vrijwilliger afgevallen. Dit werd door beide kernleden als vervelend ervaren omdat de continuïteit van de cirkelbijeenkomsten hierdoor onder druk kwam te staan. Overigens heeft dit slechts enkele keren tot uitval van bijeenkomsten geleid. Inmiddels zijn er na een cirkelevaluatie nog twee vrijwilligers gestopt. Zij zijn vervangen door twee nieuwe vrijwilligers. Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 12 van 94
Discussie Gedurende de hele projectperiode was er sprake van een voortdurende kruisbestuiving tussen (door)ontwikkeling (in het landelijke programmabureau) en uitvoering (in het regionale project), hetgeen volgens de implementatietheorie wederom een belangrijk kenmerk is voor een succesvol implementatietraject. Onderzoek in een dergelijke dynamische context is gedoemd enigszins achter de feiten aan te lopen, en deze eindevaluatie geeft dan ook in feite een tussenstand weer, namelijk van november/december 2010. De in dit rapport beschreven knelpunten en problemen zijn (na het lezen van conceptversies door het programmabureau) mogelijk deels al weer opgelost en aanbevelingen zijn deels al opgepakt. Het rapport geeft dan ook eerder inzicht in de aandachtspunten bij de implementatie dan een definitief oordeel. De conclusies ten aanzien van het implementatieproces zijn niettemin voldoende onderbouwd en betrouwbaar. De conclusies ten aanzien van de vraag in hoeverre cirkels uitgevoerd worden zoals bedoeld en welke factoren dit proces beïnvloeden, zijn echter zeer voorlopig, aangezien er nog maar twee proefcirkels onderzocht zijn. Toekomstig onderzoek naar de uitvoering en de werkzaamheid van meer proefcirkels zal nodig zijn om een betrouwbaar antwoord hierop te kunnen geven. In het buitenland aangetoonde effecten zijn hoopgevend, maar moeten in de Nederlandse context nog worden bewezen. Zowel de financiering, als de uitvoering van COSA, als ook het onderzoek ernaar vraagt om een lange adem en een structurele aanpak.
Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 13 van 94
Afkortingen
COSA: DRR: EFP: EV: FPC: MAPPA: OM: RISc: RN: SPH: SVH: WODC:
Cirkels voor Ondersteuning, Samenwerking en Aanspreekbaarheid Dynamic Risc Review Expertisecentrum Forensische Psychiatrie Expertisecentrum Veiligheid Forensisch Psychiatrisch Centrum Multi-agency Public Protection Arrangements Openbaar Ministerie Recidive Inschattings Schalen Reclassering Nederland Sociaal Pedagogische Hulpverlening Stichting Vrijwillige Hulpdienst Eindhoven Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum
Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 14 van 94
1
Inleiding
Wanneer bekend wordt dat een (ex-) zedendelinquent na behandeling of detentie terugkeert in de wijk kan dat leiden tot onrust. Burgeracties om te voorkomen dat de zedendelinquent zich daadwerkelijk vestigt in de buurt, bedreigingen en intimidatie, en het bekend maken van de identiteit van de zedendelinquent komen voor en zijn voorbeelden van de wijze waarop angsten en zorgen rondom de veiligheid van de buurt tot uitdrukking komen. Hoe begrijpelijk dergelijke reacties ook zijn, het effect is vaak contraproductief: de zedendelinquent wordt uitgestoten, raakt sociaal geïsoleerd en trekt zich terug in de anonimiteit, waardoor het zicht op zijn doen en laten verdwijnt. Zijn1 stressniveau neemt toe terwijl de geneigdheid om hulp te zoeken klein is. Daardoor neemt de kans dat hij opnieuw de fout in gaat toe (Levenson & Cotter, 2005; Alvarez & Levenson, 2008; Hanson & Morton Bourgon, 2004). Sociale inclusie van daders en de betrokkenheid van burgers hierbij kan daarentegen de daadwerkelijke en subjectief ervaren veiligheid in de buurt vergroten en de kans op recidive verlagen. Een in Canada en Engeland inmiddels beproefde methode om dit te bereiken is COSA, een afkorting van „Circles Of Support and Accountability‟ (Wilson, Picheca & Prinzo,, 2007a; Wilson et al. 2007b). In een onderzoek van het WODC naar effectieve interventies die tijdens het toezicht door de reclassering kunnen worden toegepast, wordt COSA beschreven als één van de meest veelbelovende interventies (de Kogel & Nagtegaal, 2008). COSA (vertaald als „Cirkels voor Ondersteuning, Samenwerking en Aanspreekbaarheid‟) bestaat uit een combinatie van intensieve ondersteuning en monitoring van de zedendelinquent, uitgevoerd door een kleine kring van betrokken vrijwilligers uit de samenleving. Om deze Cirkel van vrijwilligers wordt een buitencirkel van professionals gevormd, die bij de reïntegratie van de betreffende zedendelinquent zijn betrokken. De vrijwilligers worden ondersteund en gesuperviseerd door een professionele cirkelcoördinator, die ook de informatie-uitwisseling tussen binnen- en buitencirkel verzorgt. De zedendelinquent voor wie een Cirkel in het leven wordt geroepen (kernlid genoemd) committeert zich aan COSA door in frequente contacten met de vrijwilligers (zowel in groepsbijeenkomsten als ook in individuele contacten) volledige openheid te geven en rekenschap af te leggen over zijn doen en laten. Op deze wijze kan een dreigende terugval eerder worden gesignaleerd en kan zo nodig worden ingegrepen, bijvoorbeeld door het proefverlof in te trekken. Anderzijds biedt de kring van vrijwilligers steun in praktisch en emotioneel opzicht, waardoor de kans op een succesvolle re-integratie groter wordt. Vanuit de wens om het eigen aanbod aan effectieve interventies uit te breiden en recidive bij deze daders terug te dringen heeft Reclassering Nederland in samenwerking met het Expertisecentrum Veiligheid van de Hogeschool Avans besloten te onderzoeken of COSA ook in Nederland succesvol kan worden geïmplementeerd. Dankzij een projectsubsidie van het Ministerie van Justitie kon in de loop van 2009 het concept COSA worden vertaald naar de Nederlandse situatie en is op twee testlocaties een pilot uitgevoerd. Met deze proefimplementatie werden de volgende resultaten beoogd: vertaling van de COSA- principes naar de Nederlandse context, waaronder de kaders waarbinnen COSA kan worden uitgevoerd; ontwikkelen van (regionaal) draagvlak; ontwikkelen van basismateriaal dat nodig is om de toepassing in Nederland mogelijk te maken; operationaliseren van een eerste regionale Cirkel, die afhankelijk van de resultaten zo snel mogelijk wordt uitgebreid tot vijf (2010) en daarna tot acht (2011) om de toepassing te toetsen en evalueren (zowel in een stedelijke omgeving als daarbuiten); 1
Zowel mannen als vrouwen plegen zedendelicten. Aangezien het aantal mannelijke plegers veruit in de
meerderheid is, wordt in dit rapport steeds de mannelijke term gebruikt, hierbij wordt impliciet ook verwezen naar vrouwelijke plegers. Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 15 van 94
middels wetenschappelijk onderzoek tot een verder implementatieplan komen; ontwikkelen van een onderzoeksdesign voor effectmeting. Doelgroep COSA is bedoeld voor veroordeelde zedendelinquenten die een gemiddeld tot hoog recidiverisico en een hoge ondersteuningsbehoefte hebben. Bijvoorbeeld omdat zij zich moeilijk zelfstandig staande kunnen houden, geen of een onvoldoende steunend sociaal netwerk hebben en/of omdat er sprake is van grote maatschappelijke onrust bij hun terugkeer in de samenleving. In Engeland, waar al sinds 2002 Cirkels draaien, is gebleken dat een aantal factoren een dader geschikter dan wel ongeschikter maakt voor deelname aan een Cirkel. Factoren die vóór deelname aan een Cirkel spreken: de zedendelinquent is een bekende in de wijk of gemeenschap waarin hij terugkeert; er is gebrek aan structureel toezicht; de dader heeft een laag zelfbeeld; de dader heeft een hoge ondersteuningsbehoefte en er is weinig pro-sociale steun vanuit de gemeenschap te verwachten. Factoren die tegen deelname van een dader aan een Cirkel spreken: de dader is gediagnosticeerd als psychopaat; de dader ontkent het delict volledig; er is sprake van een aanzienlijke verstandelijke beperking; de dader is te jong en onvolwassen (wat niet alleen op basis van leeftijd beoordeeld kan worden). Zedendelinquenten die deelnemen aan COSA worden als „kernleden‟ aangeduid om aan te geven dat hij/zij binnen de Cirkel als mens en niet als dader benaderd wordt. Kernleden nemen deel op basis van vrijwilligheid en motivatie. In Nederland is gekozen voor deelname binnen een justitieel kader, dat wil zeggen, binnen een voorwaardelijke vrijlating of proefverlof bij TBS e.d. waardoor bij het signaleren van risicogedrag preventief geïntervenieerd kan worden (Höing, Caspers & Vogelvang, 2009). Probleemstelling en doelstelling COSA is in Canada en Engeland in staat gebleken om de recidivekans bij zedendelinquenten te verlagen (Wilson et al. 2007b; Bates, Saunders & Wilson; 2007). In enkele jaren tijd is het aantal Cirkels in beide landen sterk gegroeid. Met name in Engeland is de inbedding van COSA in bestaande structuren en praktijken zeer succesvol verlopen en heeft de werkwijze veel erkenning van zowel overheden als professionals als ook van de media gekregen. Er zijn in Nederland aanzienlijke verschillen met de eerder genoemde landen als het gaat om behandeling van zedendelinquenten, de justitiële kaders voor nazorg en de infrastructuur voor samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de verschillende partijen zoals politie, OM, reclassering en hulpverlening. In hoeverre is het mogelijk om ook in Nederland Cirkels te operationaliseren, geschikte vrijwilligers en professionals te vinden die zich kunnen en willen committeren aan de unieke opzet van COSA en welke randvoorwaarden zijn belangrijk om COSA te doen slagen? De beantwoording van deze vragen zijn inzet van de projectsubsidie geweest, die in 2009 door het Ministerie van Justitie is toegekend. In een aanpassingsstudie is onderzocht in hoeverre in de Nederlandse context condities aanwezig zijn, die de implementatie van COSA mogelijk maken en welke aanpassingen in de aanpak hiervoor nodig zijn (Höing, Caspers, & Vogelvang, 2009). In 2009 is gestart met de daadwerkelijke voorbereiding en uitrol van proefcirkels. Tegelijkertijd is dit onderzoek naar de proefimplementatie gestart.
Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 16 van 94
Doel van het implementatieonderzoek is aanbevelingen te formuleren die een verdere implementatie van COSA kunnen bevorderen. De probleemstelling in deze implementatiestudie luidt: Is een succesvolle implementatie van COSA in Nederland mogelijk, welke randvoorwaarden zijn van belang om dit proces te doen slagen en hoe kan dit proces verder worden ondersteund? Leeswijzer Op basis van een theoretisch kader voor succesvolle implementatiestrategieën (Hoofdstuk 2) zijn onderzoeksvragen geformuleerd en is een onderzoeksstrategie ontwikkeld (Hoofdstuk 3). Hoofdstuk 4 beschrijft de resultaten uit het onderzoek en in Hoofdstuk 5 worden op basis daarvan conclusies getrokken en aanbevelingen voor de verdere implementatie geformuleerd.
Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 17 van 94
2
Theoretisch kader
Het ontwikkelen en testen van COSA in Nederland kan worden gezien als een complex innovatietraject. Naar succesvolle manieren om innovaties in te voeren is veel onderzoek gedaan. Voor het onderzoek naar het succes van de invoering van COSA wordt uitgegaan van het theoretisch kader zoals hieronder is uitgewerkt.
2.1
Fasen in implementatietrajecten
Het ontwikkelen en invoeren van een nieuwe werkwijze (innovatie en implementatie) is vaak een proces van lange adem. Modellen voor verandermanagement onderscheiden verschillende stadia in dit proces (Vogelvang, 2009): Ontwikkeling -> diffusie -> disseminatie - > adoptie -> borging In de praktijk verloopt dit proces vaak niet rechtlijnig maar iteratief. Ontwikkeling De ontwikkeling van een nieuwe werkwijze gebeurt meestal vanuit de combinatie van wetenschappelijke kennis over effectieve methoden en praktijkkennis over de uitvoerbaarheid van een methode. Diffusie en disseminatie Hoe breng je een nieuwe werkwijze „aan de man‟? Informatie over de nieuwe werkwijze kan ongericht onder het algemene publiek (diffusie) of gericht onder beoogde doelgroepen voor implementatie (disseminatie) worden verspreid. In veel gevallen bevordert diffusie het succes van disseminatie. Zogenaamde „innovators‟ en „early adopters‟ worden over het algemeen al door middel van diffusie bereikt, maar om meer conservatieve doelgroepen (early majority, late majority) te bereiken is gerichte disseminatie door middel van interpersoonlijke communicatie noodzakelijk (Rogers, 2005). Adoptie Adoptie, ofwel het „overnemen en eigen maken‟ van de nieuwe werkwijze, is het psychische proces dat medewerkers tijdens de daadwerkelijke implementatie doormaken. De mate van adoptie is bepalend voor de kwaliteit van de uitvoering. Borging Borging in de organisatie tot slot verzekert het voortbestaan van de innovatie na de projectfase en de integratie in de dagelijks praktijk (business as usual). Borging kom tot uitdrukking in adequate financiële en organisatorische ondersteuning, een goede fit tussen de innovatie en de overige organisatietaken, en een goede fit tussen de innovatie en de uitvoeringscultuur en de variaties binnen de doelgroep (Bowman, Sobo, Asch & Gifford, 2008). Fasen in het implementatieproces van COSA in internationaal perspectief COSA is een werkwijze die in 1994 Canada is ontwikkeld op basis van praktijktheorieën en in Engeland is doorontwikkeld en van een eerste theoretische basis is voorzien. In het Europese COSA project in het kader van het Daphne programma is voorzien in de verdere theoretische onderbouwing en empirische ondersteuning van het model. Diffusie (bijvoorbeeld via publicaties in kranten en tijdschriften) en disseminatie (bijvoorbeeld via presentaties op congressen voor de forensische sector, publicaties in vaktijdschriften) hebben in Canada en de UK inmiddels geleid tot een groot aantal
Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 18 van 94
Cirkelprojecten en tot de start van implementatietrajecten in andere landen, waaronder Nederland en België. De adoptie van COSA – en bijgevolg een kwalitatief hoogstaand niveau van uitvoering- is bij een verdere uitrol van de methode en het toenemend aantal Cirkelprojecten een voortdurend punt van aandacht. Zowel in Canada als in Engeland is hiertoe een uitgebreid trainingsaanbod ontwikkeld voor zowel vrijwilligers als voor Cirkelcoördinatoren. In beide landen worden regionale Cirkelprojecten bijgestaan door lokale stuurgroepen, die toezien op de kwaliteit van regionale Cirkelprojecten. Ook de borging van de aanpak – het verzekeren van het voortbestaan na de pilotperiode– is in alle landen die COSA uitvoeren een belangrijk aandachtspunt. Borging heeft enerzijds betrekking op programma-integriteit (wordt de methode toegepast zoals bedoeld), anderzijds op institutionele inbedding in het bestaande netwerk van organisaties die betrokken zijn bij de nazorg aan zedendelinquenten, en structurele financiering. Voor wat betreft de borging van de programma-integriteit wordt in Canada materiaal en ondersteuning aangeboden vanuit het Gevangeniswezen, in Engeland is hiertoe een landelijk programmabureau opgericht (Circles UK). Circles UK heeft een kwaliteitszorgsysteem ontwikkeld, dat via het verstrekken van licenties en audits erop toeziet dat regionale projecten aan de gedragscode voldoen. Structurele financiering van Cirkelprojecten is in beide landen gedeeltelijk gerealiseerd door bijdragen van het Ministerie van Justitie (voor een uitgebreidere beschrijving van COSA in Canada en Engeland zie: Höing, Caspers & Vogelvang, 2009). Implementatie in Nederland Bij de proefimplementatie van COSA in Nederland (en in ieder ander land) zullen alle stadia van het implementatieproces (deels) opnieuw moeten worden doorlopen. In Nederland is gekozen voor het Engelse organisatiemodel en is een samenwerkingsrelatie aangegaan met Circles UK, waardoor toegang verkregen is tot basismaterialen (gedragscode, protocollen, trainingsmateriaal etc.) en Circles Uk geconsulteerd kan worden. Niettemin is er een fase van ontwikkeling nodig, waarin materialen en werkwijzen moeten worden aangepast aan de Nederlandse context, en waarin op basis van praktijkervaringen de materialen en werkwijzen moeten worden bijgesteld. De introductie van COSA in Nederland vraagt ook hier om effectieve strategieën van diffusie en disseminatie om draagvlak te kweken, zowel breed in de samenleving (waar vrijwilligers geworven moeten worden) als in de organisaties die betrokken zijn bij de resocialisatie van zedendaders (waar kernleden en professionals geworven moeten worden). Het adoptieproces moet in gang gezet en bevorderd worden bij diegenen die betrokken zijn bij de uitvoering opdat de verwachtingen ten aanzien van effectiviteit niet teniet gedaan worden door onzorgvuldige uitvoering. Tot slot zal ook in Nederland de borging gerealiseerd moeten worden via de structurele bewaking van de programma-integriteit enerzijds en via structurele organisatorische inbedding en financiering anderzijds. Voor een succesvolle landelijke implementatie is het van belang te weten welke succesfactoren en knelpunten in de verschillende stadia te onderscheiden zijn, hoe succesfactoren effectief kunnen worden versterkt dan wel knelpunten kunnen worden opgelost. Hiertoe is het implementatieproces nauwgezet gevolgd.
2.2
Voorwaarden voor succesvolle implementatie
Volgens het door Greenhalgh et al (2004) ontwikkelde implementatiemodel ontstaat het resultaat van een implementatietraject niet toevallig, maar is het mede afhankelijk van drie factoren : de nieuwe werkwijze; de mensen (die de werkwijze moeten adopteren) ; Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 19 van 94
de organisatie (die de nieuwe werkwijze moet ondersteunen en eventueel bijsturen); In het kader van deze studie is daar een vierde factor aan toegevoegd: het netwerk van organisaties waarbinnen de mensen en de organisaties opereren. De nieuwe werkwijze Uit innovatie- en implementatieonderzoek blijkt dat innovaties sneller worden overgenomen wanneer zij een aantal kenmerken hebben: subjectieve effectiviteit: de nieuwe werkwijze wordt ervaren als een verbetering; compatibiliteit: de nieuwe werkwijze sluit aan bij de heersende overtuigingen en werkwijzen; begrijpelijkheid: de nieuwe werkwijze wordt als eenvoudig en eenduidig ervaren; duidelijkheid: de nieuwe werkwijze is duidelijk beschreven met eenduidige instructies hoe te handelen; waarneembaar: de nieuwe werkwijze kan in de praktijk geobserveerd worden; testbaar: de nieuwe werkwijze leent zich voor testen op kleine schaal; mogelijkheid tot maatwerk: de nieuwe werkwijze kan aan de bestaande context worden aangepast; risico‟s: de nieuwe werkwijze kan zonder grote risico‟s (financiële risico‟s, reputatieschade) worden overgenomen; ondersteuning: de nieuwe werkwijze wordt ondersteund door een „helpdesk‟ of training en/of supervisie. De mensen Veranderen van werkwijze vraagt veel van mensen. Het loslaten van het vertrouwde en het verlaten van gebaande paden brengt allerlei psychologische mechanismen in werking en roept vragen en angsten op. In het „concerns-based adoption model‟ van Hall & Ford (1987) worden deze vragen en overwegingen (concerns) gekoppeld aan vier verschillende fasen van het adoptieproces: In de eerste fase nemen mensen kennis van de nieuwe werkwijze (ontwikkelen bewustzijn), willen meer informatie over werkwijze en doelstellingen en bedenken wat de nieuwe werkwijze voor henzelf zou gaan betekenen. Vervolgens gaan hun vragen en zorgen vooral over de vraag hoe deze werkwijze uitgevoerd moet worden en ingepast kan worden in de bestaande werkwijze (taakmanagement). Naar gelang men meer met de nieuwe werkwijze vertrouwd is, hebbende overwegingen en vragen meer betrekking op de impact van de innovatie: wat levert het op, wat zijn gewenste en ongewenste effecten van de nieuwe werkwijze? Ook gaat men meer nadenken over de wijze waarop men kennis over de innovatie kan delen met anderen (samenwerking). Uiteindelijk zullen ervaren gebruikers die alle ins en outs van de nieuwe werkwijze kennen, naar mogelijkheden zoeken om de nieuwe werkwijze nog verder te verbeteren en door te ontwikkelen (Figuur 1).
Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 20 van 94
Bewustwording Kennis ontwikkelen Persoonlijke overwegingen
Taakmanagement
Resultaten en gevolgen Samenwerking Doorontwikkeling
Figuur 1: Vragen en overwegingen gedurende het adaptatieproces
Bij het besluit om al dan niet met een nieuwe werkwijze in zee te gaan tellen niet alleen individuele overwegingen, maar is er ook sprake van processen van sociale beïnvloeding. In een innovatietraject binnen organisaties kunnen verschillende rollen worden onderscheiden die bevorderlijk zijn voor de adoptie van een nieuwe werkwijze. De Collega-opinieleider: Iemand die door zijn/haar collega‟s wordt beschouwd als “Iemand als ik, een verstandig mens, niet te radicaal. Als die de nieuwe werkwijze adopteert, doe ik het waarschijnlijk ook wel.” De Expert-opinieleider: Iemand die veel van dit onderwerp afweet. “Ik volg wat hij/zij doet, want hij/zij is op dat vlak echt een voorloper.” De Veranderingskracht: Een persoon van binnen of buiten de organisatie die tot taak heeft (in contract of functiebeschrijving) mensen te helpen en/of te overtuigen bij het adopteren van de nieuwe werkwijze. De Kampioen: Persoon die de innovatie ondersteunt en bereid is risico‟s te nemen. Kampioenen zijn te vinden op managementniveau, bij de hogere en lagere staf en bij uitvoerend werkers. Bij voorkeur komen ze uit alle drie deze lagen. De Bruggenbouwer („Boundary spanner‟): Persoon die meerdere belangen dient (bijvoorbeeld een groepswerker in een stuurgroep), die informatie en nieuws kan doorgeven.
Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 21 van 94
De organisatie Niet alle organisaties zijn even succesvol in het implementeren van innovaties. De adoptie van nieuwe werkwijzen verloopt beter in organisaties met de volgende cultuur- en structuurkenmerken: (Greenhalgh et al. 2004). zij beschikken over voldoende financiële en personele middelen; onderverdeling in specialismen en afgebakende taakgebieden (units); decentraal management (relatief autonome units); medewerkers hebben een voldoende deskundigheidsniveau dat aansluit bij de nieuwe werkwijze; management staat open voor nieuwe kennis en moedigt verwerving en verspreiding van kennis aan; het nemen van verantwoorde risico‟s door medewerkers wordt aangemoedigd, mislukkingen worden niet bestraft; de organisatie kent een (top)management met een sterk leiderschap en een heldere visie, duidelijke doelen en prioriteiten; de communicatie en samenwerking tussen verschillende lagen en functies verloopt soepel; er worden door de organisatie kwalitatief hoogwaardige gegevens verzameld die gebruikt worden om processen te monitoren en bij te sturen. De keten Bij de hulpverlening aan cliënten met complexe ondersteuningsbehoeften zijn vaak verschillende organisaties betrokken, die meer of minder goed samenwerken in een keten. Voor COSA is samenwerking in een keten van organisaties zelfs voorwaarde om uitgevoerd te kunnen worden zoals bedoeld. Het Programmabureau Circles-NL is voorstander van het laten functioneren van COSA onder de paraplu van de Veiligheidshuizen. Dit zijn regionale samenwerkingsverbanden rondom vraagstukken van openbare veiligheid. Hierin zijn onder andere gemeente, politie, justitie, zorginstellingen en reclassering vertegenwoordigd. Het introduceren van een nieuwe werkwijze die van invloed is op alle ketenpartners, zal minder problemen opleveren naarmate de keten beter functioneert. Kenis (in Bruinsma, van Haaf & Pranger, 2008)2 onderscheidt drie coördinatieaspecten en vijf systeemelementen die de kwaliteit van een keten bepalen. De coördinatieaspecten zijn: volledigheid (faciliteiten), taakintegratie en coöperatie. Systeemelementen zijn: middelen, producten, cliënten, interne informatie en externe informatie. Volgens dit model functioneren ketens beter naarmate zij ten aanzien van middelen, producten en cliënten beter gefaciliteerd zijn, de afstemming en aansluiting van taken en producten beter is geregeld en naarmate er meer sprake is van draagvlak bij alle partners. Daarnaast is een goede interne en externe informatie-uitwisseling van belang. Sturend bij een goed werkende keten zijn een gezamenlijke visie en focus op de cliënt, op de functies van de keten en op de beoogde kwaliteit3. Een model voor de analyse van de voorwaarden voor implementatie De context waarbinnen het adaptatie- en implementatieproces plaatsvindt, kan volgens de implementatietheorie van Greenhalg et al. worden onderzocht vanuit vier verschillende invalshoeken:
2
Zie model van Kenis in bijlage 1 & 2.
3
“Ruimte voor regie” (2003). Brochure van het Ministerie van BiZa, directoraat grote stedenbeleid.
Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 22 van 94
De innovatie (compatibiliteit, toetsbaarheid, risico‟s)
De mensen (kennis, bewustzijn, concerns, rolmodellen)
Context voor implementatie De keten (faciliteiten, taakintegratie, draagvlak)
De organisatie (management, deskundigheid, processen)
Figuur 2: Model voor contextanalyse van innovatie en implementatie
Bij de proefimplementatie van COSA in Nederland is nog weinig bekend over de aanwezigheid van gunstige voorwaarden voor een succesvolle implementatie. De werkwijze is nog nauwelijks bekend in het veld en moet nog gedeeltelijk worden aangepast aan de Nederlandse situatie. De mensen die ermee moeten gaan werken doen dit voor het eerst en de organisaties die hierbij betrokken zijn, zijn zeer divers en zijn mogelijk niet allemaal goed voorbereid op deze innovatie. Om het implementatieproces te kunnen bevorderen is het van belang inzicht te krijgen in de uitgangssituatie voor wat betreft de perceptie van COSA door de relevante actoren (in hoeverre vertoont deze innovatie in hun ogen kenmerken van een kansrijke innovatie), de deskundigheid en betrokkenheid van de mensen die ermee gaan werken (hoever zijn zij in het adoptieproces) en zicht te hebben op de mate waarin binnen de organisaties en binnen de keten gunstige voorwaarden voor de implementatie van COSA aanwezig zijn. Door middel van de procesevaluatie worden deze factoren in kaart gebracht. In een tussentijdse evaluatie is een tussenstand (eind 2009/begin 2010) aan het programmabureau gerapporteerd. Deze studie brengt de stand van zaken van najaar 2010 in beeld.
2.3
Implementatie zoals bedoeld: modelintegriteit en programmaintegriteit
Doel van de proefimplementatie van COSA is het aanbieden van een mogelijk effectieve aanpak bij de resocialisatie van zedendaders, waarbij het voorkomen van recidive voorop staat. Hoewel er enige aanwijzingen zijn dat COSA kan bijdragen aan een aanzienlijke vermindering van recidive (Wilson, Picheca & Prinzo, 2007), is de aanpak vooralsnog vooral gebaseerd op praktijktheorieën en theoretische uitgangspunten. Theoretische uitgangspunten van COSA Het primaire doel van COSA is: voorkomen van recidive bij zedendaders die na detentie of behandeling re-integreren in de samenleving. Onderzoek naar de werkzame factoren van COSA ontbreekt vooralsnog, maar in de literatuur over COSA wordt verondersteld dat drie factoren een rol spelen (Wilson, Mc Whinnie & Wilson, 2008):
Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 23 van 94
zedendelinquenten ontwikkelen een steunend sociaal netwerk; de monitorcapaciteit en daarmee de kans op het vroegtijdig ontdekken en interveniëren bij risicogedrag wordt vergroot; vrijwilligers bieden een positief rolmodel en helpen het kernlid het in de behandeling geleerde in praktijk te brengen (bijvoorbeeld leren dat intimiteit iets anders is dan seksualiteit). Door het bieden van sociale steun en het bieden van een vervangend sociaal netwerk worden individuele vaardigheden van de zedendelinquent vergroot, waardoor deze mogelijk minder snel zal recidiveren. Ten tweede zorgt de Cirkel voor een verhoogde monitorcapaciteit en intensiever toezicht, waardoor de kans om onopgemerkt in recidivegevaarlijk gedrag te vervallen kleiner wordt. Ten derde wordt gewerkt aan een vertrouwensrelatie, waarbinnen de zedendelinquent gestimuleerd wordt om verantwoordelijkheid te nemen voor zichzelf en zijn handelen. Hiermee wordt aangesloten bij doelen waaraan in de behandeling is of wordt gewerkt, zoals het toepassen van terugvalpreventiestrategieën (zie figuur 3; Wilson, Mc Whinnie & Wilson, 2008).
Ondersteuning
Monitoring
(Zelf)handhaving
Verminder isolement en emotionele eenzaamheid
Openbare veiligheid
Spreek de dader aan op eigen verantwoordelijkheid voor zijn gedrag
Lever een rolmodel voor gezonde volwassen relaties
Ondersteuning van de controle door Justitie/Politie, Reclassering, Veiligheidshuizen
Toon menselijkheid en zorg
Veiliger samenleving
Vertrouwensrelatie
Veranker behandeldoelen
VERMINDEREN RECIDIVE Figuur 3: Kernprincipes COSA Ondersteuning De sociale netwerk functie van de Cirkel bestaat erin het kernlid te ondersteunen, door problemen en crisissen te loodsen, belangenbehartiger te zijn (bijvoorbeeld bij instanties) maar ook de belangen van de samenleving te waarborgen en de successen en mijlpalen met het kernlid te vieren (Brown & Dandurand 2007, Petrunik, 2007). Op deze wijze worden isolement en emotionele eenzaamheid verminderd. Praktische ondersteuning bij zaken als wonen, werken, inkomen, vrijetijdsbesteding etc. vergroot de reële kansen op sociale integratie. De Cirkel zorgt voor intensieve sociale contacten: het kernlid heeft frequent contact met de cirkelleden. Deze begeleiden hem eventueel naar instanties etc. Vrijwilligers bouwen hierdoor ook individuele relaties op met het kernlid. Er is altijd iemand telefonisch bereikbaar in geval van crisis (Petrunik, 2007). De duur van een Cirkel is afgestemd op de behoefte van een kernlid, desnoods levert een Cirkel blijvende sociale steun (Petrunik 2007). De mentale ondersteuning vergroot het zelfvertrouwen van de dader dat hij kan veranderen (Wilson et al 2008). Bij een deel van de kernleden gaat het om het bieden van ondersteuning bij het beheersen van het gedrag; verandering van de geaardheid – de deviante seksuele belangstelling- is niet altijd mogelijk.
Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 24 van 94
Daarnaast zijn de vrijwilligers een belangrijke factor bij het sociale leren van het kernlid: vrijwilligers zijn rolmodellen voor kernleden en bevorderen zo een gezonde levensstijl (Wilson et al 2008; Wilson, Pichea & Prinzo, 2005), ze leren het kernlid hoe je vrienden kunt maken en hoe je een vertrouwensrelatie opbouwt en in stand houdt. (Wilson et al 2008). In de Canadese literatuur over COSA wordt gesproken van een „verbond‟4 tussen het kernlid en de vrijwilligers. Dit heeft een betekenisvol karakter waardoor de morele binding groot is, de motivatie om niet te recidiveren vergroot wordt en een coöperatieve houding en een werkzame relatie bevorderd wordt (Petrunik 2007). Vergroten monitorcapaciteit In Engeland heeft men de ervaring dat het inzetten van vrijwilligers die de lokale omstandigheden kennen, hun contacten in de wijk hebben en tevens goed bekend zijn met het delictscenario van het kernlid een manier is om ervoor te zorgen dat een kernlid minder kans heeft om onopgemerkt af te glijden naar het plegen van een nieuw delict. De vrijwilligers confronteren het kernlid met zaken die zij signaleren of waarvan zij hoogte hebben gekregen (Bates et al. 2007). Door deze informatie te delen met de professionals kan tijdig worden ingegrepen. Daarnaast gaan zij in gesprek met het kernlid over zijn emotionele toestand en zijn denkbeelden in relatie tot het delict. Hierdoor kunnen zij een verslechtering van de emotionele toestand of het weer opleven van delictbevorderende risicofactoren bij het kernlid signaleren en dit ook - indien nodig- melden bij professionals, waardoor het kernlid bijvoorbeeld tijdelijk weer in behandeling genomen kan worden. Een belangrijke voorwaarde voor de monitorende functie is dus een goede samenwerking tussen binnen– en buitencirkel. Wilson et al. (2008) verwachten bovendien een versterking van de monitorfunctie van professionele organisaties doordat COSA een betere samenwerking tussen de ketenpartners bevordert. Aanspreekbaar houden In de literatuur over COSA worden verschillende factoren aangevoerd die ertoe kunnen bijdragen dat kernleden en groter vermogen tot zelfregulatie (zelfhandhaving) ontwikkelen en daarmee meer verantwoordelijkheid voor het voorkomen van recidive nemen. Brown & Dandurand (2007) stellen dat COSA recidive vermindert doordat er meer continuïteit en samenhang is in de zorg rondom de nazorg: er is sprake van een geïntegreerde aanpak die de dader vanuit de gevangenis begeleidt tot in de samenleving. De cirkelvrijwilligers bevorderen dat het kernlid het in de behandeling geleerde in de praktijk brengt, door alternatieve copingstrategieën aan te bieden en hem met ongepast gedrag en attituden te confronteren. De werkwijze in de Cirkel – het aanspreekbaar houden van het kernlid ten aanzien van het eigen gedrag- draagt bij aan cognitieve herstructurering, het verminderen van cognitieve vertekeningen en ondersteunt daarmee de doelen waaraan over het algemeen in daderbehandelingen gewerkt wordt. Volgens Petrunik (2007) is het hierbij van cruciaal belang dat de relatie tussen de cirkelleden (vrijwilligers en kernlid) gebaseerd is op vrijwilligheid en belangeloosheid. Vrijwilligers zijn NIET het verlengde van de reclassering of gevangeniswezen en ze zijn GEEN hulpverleners, maar „goede Samaritanen‟ die het kernlid begeleiden en ondersteunen. Van groot belang is ook dat het kernlid instemt met het verstrekken van alle informatie aan de vrijwilligers. Hierdoor wordt de basis voor openheid en een vertrouwensrelatie gelegd (Brown & Dandurand, 2007, Petrunik, 2007). Model-integriteit en programma-integriteit De vraag in hoeverre COSA een bijdrage kan leveren aan de vermindering van recidive hangt nauw samen met de vraag in hoeverre in de Cirkels in de praktijk door de vrijwilligers en het 4
Naar analogie van het concept „heilig verbond‟ een bindende afspraak tussen god en een profeet of
volk, dat in veel religies bekend is. Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 25 van 94
kernlid dusdanig gewerkt wordt, dat de beoogde – hierboven beschreven- cirkelfuncties tot stand komen en het veranderproces bij het kernlid in gang gezet dan wel ondersteund kan worden (model-integriteit). Hierbij speelt de cirkelcoördinator een belangrijke coachende en ondersteunende rol. Om het ontstaan van de verschillende cirkelfuncties te bevorderen worden vanuit het programmabureau kaders en richtlijnen gegeven waarbinnen Cirkels ontwikkeld en geoperationaliseerd worden. Een veronderstelde voorwaarde voor succes is dus ook de mate waarin Cirkels opereren binnen de gestelde kaders (programma-integriteit). In deze studie wordt onderzocht in hoeverre er sprake is van model-integriteit en programma-integriteit bij de uitvoering van de proefcirkels, en welke andere factoren van invloed zijn geweest op het functioneren van de Cirkels, zoals de geboden ondersteuning van de cirkelcoördinatoren, de samenwerking tussen binnen – en buitencirkel, en critical incidents. Uiteraard kunnen op basis van twee proefcirkels slechts indicaties verkregen worden.
Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 26 van 94
3
Onderzoeksopzet
3.1
Onderzoeksvragen
De centrale vraag die in deze implementatiestudie wordt beantwoord is: Is een succesvolle implementatie van COSA in Nederland mogelijk? Deze probleemstelling is vertaald naar een drietal deelvragen en verder geconcretiseerd in onderzoeksvragen. Deelvraag A heeft betrekking op de verschillende fasen in het implementatieproces: hoe zijn deze verlopen en welke succesfactoren en knelpunten hebben zich daarbij voorgedaan? Deelvraag B heeft betrekking op de voorwaarden voor succesvolle implementatie, en deelvraag C heeft betrekking op het verloop van de proefcirkels en de vraag in hoeverre programma-integriteit en model-integriteit gerealiseerd kunnen worden. A. Hoe is het proces van implementatie verlopen? 1. Welke aanpassingen zijn nodig gebleken om COSA aan de Nederlandse situatie aan te laten sluiten? 2. Hoe wordt COSA in de praktijk uitgevoerd? 3. Welke veranderingen zijn noodzakelijk en vruchtbaar gebleken in organisaties die deelnemen aan COSA? 4. Welke veranderingen zijn noodzakelijk en vruchtbaar gebleken in de ketensamenwerking? 5. Wat zijn bevorderende en belemmerende factoren bij de implementatie? 6. Welke knelpunten konden niet lokaal worden opgelost en vragen om een landelijke aanpak? B. In hoeverre zijn voorwaarden voor een succesvolle implementatie van COSA aanwezig? De innovatie: 1. In hoeverre voldoet COSA in de startfase volgens de beoogde doelgroepen (kernleden, vrijwilligers, professionals) aan de kenmerken voor een succesvolle 5 innovatie? 2. Hoe wordt COSA aan het eind van de evaluatieperiode door de betrokken doelgroepen gezien? De mensen: 3. Wat is de mate van adoptie van COSA bij de beoogde doelgroepen aan het begin van de evaluatieperiode? b) In hoeverre zijn er in de startfase bij de beoogde uitvoerenden
(vrijwilligers, cirkelcoördinatoren, professionals) rolmodellen aanwezig die het adoptieproces kunnen bevorderen 4. Wat is de mate van adoptie bij betrokken uitvoerenden aan het einde van de evaluatieperiode en wat is de bijdrage van rolmodellen aan het adoptieproces geweest? De organisaties: 5. In welke mate beschikken de betrokken organisaties over kenmerken die bevorderlijk zijn voor een succesvolle implementatie van COSA? (Draagvlak, kennis, deskundigheid) De keten: 6. In welke mate beschikt de keten van samenwerkingspartners over kenmerken die bevorderlijk zijn voor een succesvolle implementatie van COSA? 5
Het gaat hierbij nadrukkelijk om een subjectieve beoordeling. Objectieve, valide en betrouwbare
beoordelingsinstrumenten zijn nog niet voorhanden. Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 27 van 94
C. In hoeverre functioneren Cirkels zoals bedoeld en welke factoren dragen hieraan bij? 1. In hoeverre zijn de resultaatdoelstellingen van het project bereikt in termen van model-integriteit: Ontwikkelen van een Cirkel als (tijdelijk) sociaal netwerk, het bieden van steun bij het ontwikkelen van een duurzaam steunend sociaal netwerk, monitoren, en het verantwoordelijk houden van het kernlid . 2. In hoeverre zijn Cirkels in de praktijk uitgevoerd zoals de bedoeling is? (programmaintegriteit) 3. Welke rol heeft de Cirkelcoördinator bij het bewaken van de programma-integriteit gespeeld? 4. Wat zijn „critical incidents‟ geweest die voor een doorbraak hebben gezorgd? 5. In hoeverre is er sprake van uitval van betrokkenen en waardoor werd die veroorzaakt? 6. In hoeverre is er sprake van recidive of recidivegevaarlijk gedrag?
3.2
Onderzoekstype
Bij de evaluatie van interventies wordt over het algemeen een onderscheid gemaakt tussen de proces- en de effect- of productevaluatie (Swanborn,1999). Het implementatieonderzoek is uitgevoerd door middel van een procesevaluatie. Een procesevaluatie richt zich vooral op de wijze waarop de interventie in de praktijk wordt geïmplementeerd en uitgevoerd, de eventuele knelpunten die zich hierbij hebben voorgedaan en de succes- en faalfactoren. Een belangrijk evaluatieaspect hierbij is of de interventie in de praktijk ook op de geplande wijze wordt uitgevoerd. Dit type vraagstelling vereist een nauwgezette monitoring van het implementatieproces. Vooral kwalitatieve data zijn daarbij informatief. Ook bij de procesevaluatie van de proefimplementatie van COSA zijn voornamelijk kwalitatieve methoden van dataverzameling toegepast.
3.3
Onderzoeksopzet
Het implementatieonderzoek is uitgevoerd door middel van interviews op twee meetmomenten (een start- en een eindmeting) en een doorlopend proces van dataverzameling in een logboek. De onderzoeksgroep bestond uit: Projectleden van het regionale cirkelproject Vrijwilligers Kernleden Professionals in de buitencirkel Managers van de betrokken organisaties Coördinator Veiligheidshuis De startinterviews zijn vanaf het derde kwartaal 2009 tot en met februari 2010 uitgevoerd. Alle projectleden (een regiocoördinator en twee cirkelcoördinatoren) zijn in het derde kwartaal 2009 geïnterviewd, de vrijwilligers (8 van de 9) en beide kernleden zijn in het vierde kwartaal 2009 geïnterviewd; alle betrokken professionals (twee toezichthouders, twee behandelaren, een wijkagent6), een van de vier betrokken managers7, en de coördinator van een Veiligheidshuis zijn in het eerste kwartaal 2010 geïnterviewd.
6
Bij één cirkel was geen wijkagent betrokken
7
De leidinggevende bij de politie was te weinig bekend met het project, een leidinggevende bij RN te weinig daadwerkelijk betrokken en op de hoogte. Om die reden werd een interview niet zinvol geacht. Met een leidinggevende van RN kwam het om organisatorische redenen niet tot een interview. Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 28 van 94
De eindinterviews zijn in het derde kwartaal van 2010 uitgevoerd, toen er twee Cirkels ruim negen maanden operationeel waren. Hierbij zijn wederom beide kernleden, acht van de negen vrijwilligers (één was er inmiddels gestopt en niet meer bereikbaar voor een interview), alle in de projectperiode betrokken projectleden (twee regiomanagers, twee cirkelcoördinatoren), alle professionals, een manager (unitmanager reclassering) en de coördinator van het Veiligheidshuis geïnterviewd. Twee managers (een unitmanager reclassering en een manager van de behandelinstelling) gaven aan een interview niet zinvol te vinden aangezien zij in de praktijk nauwelijks bij COSA betrokken zijn. Een manager (leidinggevende politie) was volgens de professional te weinig op de hoogte van het project voor een zinvol interview. Gedurende het hele project zijn doorlopend data verzameld die inzicht geven in het ontwikkelings- en implementatieproces. Informatie hiervoor werd verkregen door wekelijkse tot maandelijkse input voor het logboek aangeleverd door de projectleden en door de notulen van bijeenkomsten van het landelijke programmabureau. Voor de evaluatie van het functioneren van de Cirkels is gebruik gemaakt van de verslagen van cirkelbijeenkomsten die vrijwilligers maken en van de maandelijkse rapportage van de cirkelcoördinatoren aan het programmabureau. In het kader van de monitoring door het programmabureau is de training van de vrijwilligers geëvalueerd met een voor- en nameting door middel van een korte schriftelijke vragenlijst en een groepsgesprek na afloop. Informatie uit deze evaluatie is gebruikt voor de procesevaluatie.
3.4
Instrumenten
Startinterviews Er zijn voor de diverse onderzoeksgroepen interviewschema‟s voor de start- en eindmeting ontwikkeld, waarin gevraagd is naar de motivatie voor participatie in het project, de mate van adoptie (attituden, concerns, verwachtingen, commitment) en waarin is nagegaan in hoeverre de voorwaarden voor een succesvolle implementatie aanwezig zijn (perceptie van de innovatie, aanwezigheid van bevorderende factoren in de omgeving/organisatie/keten). Logboek Er is een logboek ontwikkeld waarin alle relevante activiteiten, aanpassingen en keuzemomenten in het proces van implementatie werden gedocumenteerd, onderverdeeld naar de verschillende elementen in het plan van aanpak voor dit project. Ook succesfactoren, knelpunten en kritische incidenten zijn geïnventariseerd. De input voor het logboek is schriftelijk verzameld via wekelijkse/ maandelijkse updates door de leden van de projectorganisatie. Logboekinformatie is aangeleverd door: de projectleiders van Circles-NL de cirkelcoördinatoren de coördinator van het regionale cirkelproject de supervisor/trainer de contactpersoon onderwijs
Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 29 van 94
Eindinterviews Voor de eindinterviews zijn wederom interviewschema‟s ontwikkeld waarin gevraagd is naar de perceptie van COSA, motivatie, de mate van adoptie, de uitvoering in de praktijk en programma-integriteit, de ervaringen met de eigen taak en de ondersteuning hierbij. Ook zijn er vragen gesteld over de werkzaamheid van de Cirkels en over knelpunten en succesfactoren bij de uitvoering. Aan kernleden zijn tevens vragen gesteld over de zelf ervaren effecten van COSA en over risicogedrag en recidive. Cirkelverslagen en maandrapportages De cirkelverslagen en maandrapportages geven inzicht in de duur, frequentie en bezetting van de cirkelbijeenkomsten, in thema‟s die in de Cirkel besproken worden, in het proces van het kernlid en gesignaleerde risico‟s en in het groepsproces. De maandrapportages geven bovendien inzicht in de interventies van de cirkelcoördinator en de uitwisseling van informatie met professionals in de buitencirkel. Vragenlijst vrijwilligerstraining In de vragenlijst ten behoeve van de evaluatie van de vrijwilligers training wordt gevraagd hoe hoog (op een vijfpuntsschaal) de respondenten het eigen niveau van kennis en vaardigheden inschatten ten aanzien van 15 aspecten van hun taak als vrijwilliger. De 15 aspecten zijn ontleend aan de verschillende onderdelen van de vrijwilligerstraining. Daarnaast word gevraagd naar andere gebieden waarop deskundigheidbevordering gewenst wordt.
3.5
Kwaliteitsbewaking
De wetenschappelijke kwaliteit en praktische bruikbaarheid van het evaluatieonderzoek is bewaakt door een begeleidingscommissie bestaande uit: Mevrouw Drs. Jeanne Caspers (Reclassering Nederland); De heer Ro Kartodirdjo (Manager Veiligheidshuis regio Breda); Professor Dr. Stefan Bogaerts (UvT; Intervict); De heer Drs. André Rijk (behandelaar pre-therapie PI De Boschpoort, Breda).
Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 30 van 94
4
COSA in Nederland
4.1
Het proces van implementatie
Bij de proefimplementatie van COSA in Nederland zijn de verschillende fasen van implementatie te onderscheiden. Deze verlopen niet uitsluitend opeenvolgend, maar vaak ook parallel. Met name de fasen van ontwikkeling en adoptie lopen soms tegelijkertijd, wat specifieke problemen met zich meebrengt. Terwijl het programma nog in ontwikkeling is, moeten werkwijzen in de praktijk al eigen gemaakt en toegepast worden. Niet altijd zijn procedures al geheel uitgekristalliseerd, soms krijgen uitvoerders te maken met opeenvolgende versies van basismateriaal, wat soms tot onduidelijkheid en verwarring leidt. In een proefimplementatie is dit mogelijk een onvermijdelijk verschijnsel, wat duidelijke en korte communicatielijnen noodzakelijk maakt. Bij de proefimplementatie van COSA waren echter zowel bij de (door)ontwikkeling als bij de uitvoering verschillende organisaties (met verschillende doelstellingen en bedrijfsculturen) betrokken, en - in het geval van Reclassering Nederland- ook met verschillende units op verschillende locaties. De onderlinge afstemming was mede hierdoor een voortdurend punt van aandacht.
4.1.1
Uitrol van het project en noodzakelijke aanpassingen
In het kader van de verwerving van startsubsidie door het Ministerie van Justitie is er in 2008 een projectplan ontwikkeld. Dit plan is vanaf januari 2009 uitgevoerd, en gaandeweg zijn uit de praktijk veel lessen getrokken en plannen bijgesteld. De indeling in subparagrafen hieronder is gebaseerd op de verschillende onderdelen van het projectplan. Organisatieontwikkeling Conform het plan van aanpak en de aanbevelingen uit de aanpassingsstudie is in het voorjaar van 2009 een begin gemaakt met de ontwikkeling van een organisatiemodel voor de implementatie van COSA. Hiertoe is allereerst een stuurgroep voor het project in het leven geroepen bestaande uit vertegenwoordigers van Reclassering Nederland, de directie van het Expertisecentrum Veiligheid en de projectleiders Bas Vogelvang en Jeanne Caspers. De taak van de stuurgroep is het bewaken van de voortgang en de inhoudelijke en financiële bewaking van het project. Naar analogie van het Engelse voorbeeld is in mei 2009 een landelijk programmabureau in het leven geroepen (Circles-NL), waarin zowel leden van Reclassering Nederland als van Avans Hogeschool vertegenwoordigd zijn. Daarnaast is een regionaal cirkelproject gestart (Cirkels „s-Hertogenbosch). De samenwerking tussen Avans en Reclassering Nederland in het landelijk programmabureau Circles-NL is juridisch nog niet geformaliseerd door middel van een samenwerkingsovereenkomst tussen beide partijen. Na een lange periode van discussie tussen beide partijen is inmiddels tot een samenwerkingsmodel besloten waarbij Reclassering Nederland eindverantwoordelijk is voor de operationele Cirkels, en daarbij op afroep de benodigde expertise van Avans (doorontwikkeling materialen, onderzoek, supervisie en training) inroept. Voor deze constructie is gekozen omdat de verantwoordelijkheid voor de resocialisatie van zedendaders niet past binnen de doelstellingen van Avans als onderwijsinstelling. Bij het uiteenhalen van de landelijke en de regionale functies is vooralsnog de volgende verdeling van taken en verantwoordelijkheden gemaakt (bron: Circles-NL, Notitie organisatie):
Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 31 van 94
Programmabureau
Regionale projecten
Taken en verantwoordelijkheden: ondersteuning van (de implementatie van) regionale projecten opleiding en supervisie van regio- en cirkelcoördinatoren de ontwikkeling van materialen en opleidingen voor cirkelcoördinatoren en vrijwilligers het organiseren van terugkomdagen voor cirkelcoördinatoren doorontwikkeling van de methodiek bewaking van de programma-integriteit certificering/licensering van projecten dataverzameling en onderzoek informatieverstrekking en voorlichting over COSA bevorderen bekendheid van COSA bij het algemene publiek
Taken en verantwoordelijkheden: Informatieverstrekking over COSA en creëren van draagvlak in de regio Selectie en voorbereiding van kernleden
Functies: Projectleider (RN) Kwaliteitsmanager (methode en onderzoek) (EV) Trainer/supervisor (EV) Contactpersoon onderwijs (EV) Onderzoeker (EV) Beleidsadviseur communicatie (RN) Vertegenwoordiger regionale Cirkels (RN)
Functies: Regiocoördinator Cirkelcoördinatoren
Voorbereiding van betrokken professionals Werving, selectie en training van vrijwilligers (inclusief bijscholing) Uitvoering van operationele Cirkels Monitoring en evaluatie van operationele Cirkels
bevorderen bekendheid van COSA bij het algemene publiek
Van meet af aan is de precieze verdeling van taken en verantwoordelijkheden niet altijd duidelijk geweest. De onderlinge communicatie vertoonde bij tijden tekortkomingen. Dit geldt zowel voor de communicatie binnen het programmabureau als tussen programmabureau en regionaal project. Communicatieproblemen en onduidelijkheden hadden onder andere te maken met de precieze verdeling van taken en verantwoordelijkheden binnen het programmabureau enerzijds en het programmabureau en het regionaal project anderzijds, bij voorbeeld ten aanzien van de monitoring en evaluatie. Verschillende verwachtingen en onduidelijkheden bestonden ook ten aanzien van de taken en verantwoordelijkheden van de trainer/supervisor. Hierdoor zijn periodieke supervisiebijeenkomsten voor de cirkelcoördinatoren niet van de grond gekomen. Inmiddels is deze functie opnieuw ingevuld en ook uitgebreid in uren, met het oog op de voorziene start van nieuwe projecten. Inmiddels is er in de regio Rotterdam ook gestart met de ontwikkeling van een regionaal cirkelproject. De regionale projectorganisatie bestaat uit een regiocoördinator en twee cirkelcoördinatoren. In de basisnotitie implementatie wordt gesteld dat regionale projecten pas van start kunnen gaan als zij worden bijgestaan door een regionale stuurgroep, bij voorkeur bestaande uit drie leden van een regionaal Veiligheidshuis, waaronder tenminste een leidinggevende vanuit de reclassering (eindverantwoordelijke voor regiocoördinator en cirkelcoördinatoren). Taken en verantwoordelijkheden van deze regionale stuurgroep zijn nog niet beschreven. In het
Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 32 van 94
regioproject ‟s-Hertogenbosch is bij de start de functie van stuurgroep waargenomen door de stuurgroep die het gehele implementatieproject begeleidt. Nu het project is uitgebreid naar de hele provincie Brabant is ook daar een regionale stuurgroep in oprichting. In de regio Rotterdam (Cirkels Rotterdam) is door RN een interne stuurgroep samengesteld, bestaande uit de regiomanager, een unitmanager en portefeuillehouder COSA, hoofd regionaal beleid RN, en op afroep een controller. De regionaal projectcoördinator COSA heeft eveneens zitting in de interne stuurgroep. Externe leden worden binnenkort toegevoegd en zullen bestaan uit afgevaardigden van het OM, politie en het Veiligheidshuis. Verkrijgen van draagvlak via diffusie en disseminatie Gedurende de hele pilotfase is veel aandacht besteed aan het verkrijgen van draagvlak voor COSA in professionele kringen, met als gevolg dat COSA inmiddels bij een grote kring professionals, met name in de pilotregio Den Bosch, bekend is, en experts op het gebied van zedendaders COSA als een waardevolle aanvulling op het bestaande aanbod beoordelen (Zierkzee, 2010). Bij de beschrijving van de strategieën die gebruikt zijn kan een onderscheid worden gemaakt in brede, op het publiek gerichte acties (diffusie) en acties die op specifieke, voor het project relevante doelgroepen gericht zijn (disseminatie). Daarnaast hebben op individuele contactpersonen gerichte activiteiten plaats gevonden (persoonlijke activiteiten). Diffusie heeft bijvoorbeeld plaatsgevonden via de media-aandacht naar aanleiding van het persbericht in januari 2009 over de start van het project, het persbericht naar aanleiding van de start van de eerste Cirkel in december 2009, een brede media-campagne ten behoeve van de werving van vrijwilligers in juni en augustus 2010 en door presentaties voor een breed publiek, bijvoorbeeld tijdens een kennislunch van het Expertisecentrum Veiligheid in juni 2009 en tijdens een symposium voor kenniskringen op het gebied van veiligheid op Hogeschool Windesheim te Zwolle in september 2009. Diffusie vindt inmiddels ook plaats via de websites van het Expertisecentrum Veiligheid, de website van RN en de eigen website van het project (www.cosanederland.nl). Gerichte activiteiten (disseminatie) zijn via werkbezoeken, symposia en presentaties op bijeenkomsten voor het werkveld verlopen. Allereerst is er in december 2008 een informerende startbijeenkomst georganiseerd voor stakeholders (betrokken organisaties in de regio). In de loop van 2009 en voorjaar 2010 zijn een groot aantal presentaties over COSA voor ketenpartners (zowel uit de justitiële keten als binnen de forensische GGZ) gegeven. In januari en juli 2009, februari, juli en december 2010 zijn stakeholders en belangstellenden via een nieuwsbrief geïnformeerd over de stand van zaken (voorbeeld zie bijlage 3). Persoonlijke activiteiten bestonden uit gesprekken met ketenpartners in de regio, zowel op managementniveau als op uitvoerend niveau. In januari tot en met april 2009 zijn door de projectleider van het programmabureau en de coördinator van het regionale project bilaterale overleggen gevoerd met managers en beleidsfunctionarissen van de ketenpartners. In totaal is in deze periode met vertegenwoordigers van 18 organisaties gesproken (zie bijlage 4). Doel van deze gesprekken was het verstrekken van informatie over COSA, het vergroten van draagvlak en het verkrijgen van toezeggingen over eventuele samenwerking in een concreet project. In september 2009 is met coördinatoren van vier veiligheidshuizen in de regio gesproken over hun mogelijke betrokkenheid bij Cirkels. Daarnaast is gesproken met hulpverleners in twee GGZ-instellingen over hun rol als verwijzer van potentiële kernleden. Bij de diverse activiteiten bleek steeds dat er binnen het veld grote belangstelling en draagvlak is voor deze nieuwe aanpak. Ketenpartners gaven veelvuldig aan dat een Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 33 van 94
positionering van COSA binnen de veiligheidshuizen de voorkeur geniet (Höing, Caspers en Vogelvang, 2009) en deze aanbeveling is als beleidsvoornemen overgenomen door het programmabureau. Concrete toezeggingen over samenwerking waren in de startfase nog moeilijk te verkrijgen. Als reden hiervoor werd genoemd dat nog niet duidelijk is welke organisatorische en financiële consequenties dit heeft voor de eigen organisatie. Concrete toezeggingen werden er gedaan door acht instellingen: twee Forensisch Psychiatrische behandelcentra (FPC), Politie, OM en de vier veiligheidshuizen. Alle veiligheidshuizen in de regio gaven aan bereid te zijn om ketenoverleg over COSA-kernleden op te nemen in activiteiten (casusoverleg). Werving vrijwilligers In eerste instantie was het de bedoeling om vrijwilligers via vrijwilligersorganisaties te werven. Drie grote organisaties zijn in persoonlijke gesprekken op managementniveau benaderd (Galant, Humanitas, Stichting Vrijwillige Hulpdienst Eindhoven; SVH). Daarnaast heeft meermaals overleg plaats gevonden met Gevangenenzorg Nederland. Ondanks het feit dat de betrokken organisaties veel energie hebben gestoken in interne besprekingen heeft dit geen samenwerking opgeleverd. Galant en Humanitas gaven met name methodische en morele overwegingen aan als redenen zich niet aan COSA te willen verbinden. Uit mondelinge contacten blijken de aard van de doelgroep en het feit dat monitoring van risicogedrag onderdeel uitmaakt van de werkwijze van COSA, belangrijke struikelblokken te zijn voor organisaties om zich aan COSA te verbinden. De SVH kon om organisatorische redenen geen samenwerking bieden: hun interesse in de werkwijze van COSA is groot, maar zij kunnen/mogen niet als een soort uitzendbureau voor vrijwilligers fungeren. Ook was het onderbrengen van alle vrijwilligersactiviteiten voor COSA binnen SVH geen optie vanwege de specifieke trainings- en begeleidingsactiviteiten die de licentie vereist. Gevangenenzorg Nederland blijft geïnteresseerd in samenwerking, maar is niet actief in de zuidelijke regio‟s. In een later stadium is ook Stichting Exodus, een vrijwilligersorganisatie die zich specifiek richt op begeleiding van ex-gedetineerden bereid gevonden tot samenwerking en heeft inmiddels enkele vrijwilligers naar het regioproject verwezen. Omdat al vrij snel duidelijk was dat via deze kanalen waarschijnlijk onvoldoende resultaat behaald zou worden is vanaf april 2009 besloten dat de werving door alle projectmedewerkers via zowel op een algemeen publiek als op bepaalde personen gerichte acties zou worden uitgevoerd, inclusief werving via de eigen netwerken. Tot medio september zijn er vooral acties in het kader van disseminatie uitgevoerd zoals: oproepen in presentaties en nieuwsbrieven (Avans, Academie voor sociale studies), artikel in personeelsblad (penitentiaire inrichting), mailing aan stakeholders, vacature op websites van relevante organisaties (Avans, Fontys, Expertisecentrum Veiligheid) en diffusie door middel van posters en folders (bij UWV, bibliotheken, instellingen voor maatschappelijk werk, veiligheidshuizen, gemeenschapshuizen in de regio etc.). Deze acties leverden echter weinig resultaat op. Tot september 2009 hadden zich slechts zeven vrijwilligers aangemeld, waarvan er zes weer afhaakten. Voor vijf van hen was de aard van de doelgroep bij nader inzien een drempel om mee te werken, één persoon is afgehaakt vanwege te drukke andere werkzaamheden. Vanaf september 2009 is vooral de persoonlijke werving geïntensiveerd, door middel van het persoonlijk benaderen van (oud) collega‟s, studenten, mensen die om informatie hebben gevraagd maar zich niet hebben aangemeld telefonisch nogmaals benaderen. Deze strategie bleek meer vruchten af te werpen. In korte tijd hebben zich vijf extra vrijwilligers aangemeld. Daarnaast is ook gericht geworven via advertenties op websites van vrijwilligersvacaturebanken. Dit heeft drie aanmeldingen opgeleverd. In totaal waren er in oktober negen vrijwilligers geworven, die in november 2009 zijn getraind. Ook de kerken in de regio zijn in de startfase benaderd en uitgenodigd voor informatiebijeenkomsten, maar gaven hieraan geen gehoor. De reden hiervan is onduidelijk en de verwachting dat er zoals in Engeland en Canada via de kerkelijke gemeenschappen vrijwilligers geworven konden worden werd bijgesteld. Er kwamen echter via toevallige Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 34 van 94
contacten signalen dat er ook in Nederland via specifieke kerkgenootschappen (protestantse kerken verenigd in „Kerken met stip‟) geworven kan worden. Ook is er contact gelegd met een vereniging van geestelijk verzorgers in TBS-klinieken en gevangenissen, die zelf ook weer contacten onderhouden met vrijwilligers. Deze contacten zijn veelbelovend maar hebben nog geen resultaten opgeleverd. In december 2009 is een wervingstekst ontwikkeld om via parochieblaadjes van de kerken in de regio een oproep voor vrijwilligers te plaatsen. Deze teksten zijn aan parochiebladen in de regio‟s Oss, Nijmegen en Breda aangeboden. De reacties waren over het algemeen voorzichtig tot afhoudend (bijvoorbeeld omdat men al eigen vrijwilligersprojecten heeft of omdat men niet met het onderwerp geassocieerd wil worden) en hebben niet tot nieuwe aanmeldingen geleid. Om de impasse te doorbreken is in overleg met de afdeling media en communicatie van RN in de loop van 2010 besloten tot een grootschaliger media – offensief. Hierbij werden drie kanalen gebruikt, namelijk regionale huis aan huis bladen, landelijke dagbladen en nieuwsprogramma‟s en een talk-show op de landelijke televisie. In de huis aan huisbladen is er via zogenoemde advertorials (waarin een persoonlijk verhaal van een vrijwilliger wordt gecombineerd met informatie over COSA en contactgegevens) informatie over het project verstrekt en zijn nadrukkelijk vrijwilligers geworven. In landelijke dagbladen zijn interviews met twee vrijwilligers verschenen, de directeur van RN is in het NOS 8-uur journaal geïnterviewd, en de directeur van RN en een vrijwilliger zijn geïnterviewd in een dagelijkse talk show op Nederland 2. Deze media campagne heeft tot een groot aantal aanmeldingen van nieuwe vrijwilligers geleid: 64 voor het regionaal cirkelproject Breda /Den Bosch en 50 voor het nieuwe regionaal cirkelproject in Rotterdam. Gesprekken met de nieuwe potentiële vrijwilligers wijzen er op dat met name de advertorial bij hen de doorslag heeft gegeven om zich aan te melden. Screening en selectie van vrijwilligers De selectiecriteria voor vrijwilligers zijn ontleend aan de profielomschrijving die zowel in Canada als in Engeland gehanteerd wordt (Höing et al. 2009). De procedure van screening en selectie is grotendeels ontleend aan de Engelse procedure en verloopt als volgt: 1. De vrijwilliger meldt zich telefonisch, per e-mail of via de website aan bij de regionale projectcoördinator. 2. De vrijwilliger ontvangt de folder voor vrijwilligers en een aanmeldingsformulier. 3. De vrijwilliger stuurt het ingevulde aanmeldingsformulier met CV terug. 4. Het justitieel documentatieregister wordt geraadpleegd als de potentiële vrijwilliger voor toestemming heeft getekend; niet tekenen leidt automatisch tot uitsluiting. 5. Er volgt een kennismakingsgesprek met een cirkelcoördinator van het regionale projectbureau. Hiermee wordt een eerste inzicht verkregen in de mate waarin de vrijwilliger voldoet aan het profiel en de selectiecriteria. 6. De vrijwilliger wordt uitgenodigd voor de tweedaagse training. 7. De (zelf)assessment-procedure wordt na de training afgesloten met een persoonlijk gesprek waarin de cirkelcoördinator en de vrijwilliger – mede op basis van de trainingservaringen en in samenspraak met de regionale cirkelcoördinator bezien of deelname aan COSA een haalbare en wenselijke optie is. 8. Als aan het eind van het gesprek beide partijen besluiten tot voortzetting van de samenwerking wordt een VOG aangevraagd (Verklaring omtrent het Gedrag). 9. Vrijwilligers ondertekenen dan ook een vrijwilligersverklaring. Het programmabureau besloot in de pilotfase de gevraagde referenties niet te checken, omdat meestal uit de gegevens van het aanmeldingsformulier en CV voldoende duidelijk werd in hoeverre de vrijwilliger geïntegreerd is in de samenleving (baan, genoten opleiding etc.). Het was in de eerste fase van de pilot niet relevant om de inbedding van vrijwilligers in de lokale samenleving te checken, omdat er nog geen vrijwilligers uit dezelfde stad als het kernlid geworven konden worden. Inmiddels is door het programmabureau besloten het vragen om referenties definitief uit de selectieprocedure te schrappen. Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 35 van 94
Er zijn geen contra-indicaties voor vrijwilligers beschreven. In de praktijk leverde de voorselectie bij de eerste negen vrijwilligers (op basis van een ingevuld aanmeldingsformulier en uittreksel uit het justitieel documentatieregister) wel discussie op over mogelijke risico‟s die de potentiële vrijwilligers voor het project zouden kunnen opleveren, dan wel risico‟s die de vrijwilligers zouden kunnen lopen door deelname aan het project. Deze discussies gingen met name over de vraag of en tot op welke hoogte de vermelding van een strafbaar feit tot uitsluiting moet leiden en of relaties met de pers risico‟s oplevert ten aanzien van de vereiste geheimhouding. Deze vragen werden uitvoerig besproken binnen de regionale projectgroep, het programmabureau en met de consultgever van Circles UK. Vooralsnog is hierover de volgende beleidslijn afgesproken: veroordelingen voor zedendelicten leiden automatisch tot uitsluiting; het geloof in restoration (een van de basisprincipes van COSA) impliceert dat een veroordeling voor andere delicten niet automatisch tot uitsluiting mag leiden; in de afweging wordt aard van het delict, tijdsverloop tussen delict en aanmelding, hersteld evenwicht in de persoon en openheid over het eigen verleden uitdrukkelijk meegenomen; twijfels c.q. discussiepunten over mogelijke deelname aan COSA worden open met de kandidaat-vrijwilliger besproken; hierbij wordt tevens de informatieverstrekking aan eventuele andere leden van een Cirkel besproken. Deze beleidslijn is nu opgenomen in de selectiecriteria. Bij de eerste selectieronde in 2009 is bovenstaande lijn gevolgd. Geen van de vrijwilligers werd afgewezen of haakte zelf af tijdens de selectieprocedure. Bij de tweede selectieronde in 2010 (na de mediacampagne) is in de regioprojecten verschillend omgegaan met deze selectieprocedure. Cirkels Brabant heeft de procedure zoals boven geschetst gevolgd. Cirkels Rotterdam heeft eerst een gezamenlijke informatiebijeenkomst gehouden, en daarna individuele selectiegesprekken gevoerd. Daarnaast hebben zich een aantal mensen na de kennismakingsbijeenkomsten aangemeld. Met hen is eveneens een individueel kennismakingsgesprek gevoerd. Zoals uit onderstaand overzicht af te leiden is heeft dit tot verschillen in output geleid. Brabant
Rotterdam/Dordrecht
Aanmeldingen
64 (100 %)
50 (100%)
Redenen:
Niet verschenen op kennismakingsbijeenkomst
nvt
20
onbekend
Afgehaakt na kennismakingsbijeenkomst
nvt
9
Onbekend
Afgehaakt voor kennismakingsgesprek
1
onduidelijk
Afgehaakt na kennismakingsgesprek
11
- wilde voor 1 specifieke cliënt meedoen - vindt COSA te soft - omgeving is tegen (2) - acht zichzelf niet geschikt (2) - wilde het als stage - kiest voor ander vw werk(2) - reageert niet meer (2)
2
-wist niet dat het om zedendaders ging - wilde alleen Cirkel in Leiden
Afgewezen na kennismakingsgesprek
2
- Geen toestemming voor VOG gegeven - te weinig stabiliteit
1
- Agressie richting doelgroep
Afgewezen na raadpleging justitiële documentatie
1 (mogelijk2)
Te recente veroordelingen
0
Door naar training:
48(75%)
Tabel 1: Output selectieprocedure
Implementatieonderzoek pilotfase
Redenen:
18(36%)
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 36 van 94
Training van cirkelcoördinatoren In de aanloopfase van het project (mei en juni 2009) hebben de beide cirkelcoördinatoren en de trainer/supervisor in Engeland de training voor cirkelcoördinatoren gevolgd en een training aan vrijwilligers bijgewoond. Op basis daarvan en met door Circles Uk beschikbaar gestelde en door Circles-NL vertaalde en aangepaste materiaal is een driedaagse training voor cirkelcoördinatoren ontwikkeld. De eerste training voor nieuwe cirkelcoördinatoren heeft plaatsgevonden in de derde week van oktober 2010. Hieraan hebben ook twee nieuwe regiocoördinatoren en de regio- en cirkelcoördinator uit Antwerpen deelgenomen. In de training komen de volgende onderwerpen aan bod: Het COSA- model en de theoretische onderbouwing (inclusief wetenschappelijk onderzoek naar het effectief voorkomen van recidive) Richtlijnen met betrekking tot implementatie van een regionaal cirkelproject Selectie, aansturing, begeleiding en supervisie van vrijwilligers Vrijwilligersbeleid en procedures Materiaal voor de vrijwilligerstraining Samenwerking met ketenpartners Duur en procesverloop van een Cirkel De diverse overeenkomsten en protocollen Evaluatie en monitoring Wetenschappelijk onderzoek Materiaal voor presentaties Regels met betrekking tot communicatie en perscontacten Training van vrijwilligers Omdat in de Engelse training vrij veel aandacht werd besteed aan behandelprogramma‟s voor zedendelinquenten en dit ten koste ging van de aandacht voor groepsdynamische aspecten is er voor gekozen om in de Nederlandse training dit onderdeel in te korten. Aangezien de training ook als selectie-instrument gebruikt wordt, beoogde het Programmabureau met een aangepaste trainingshandleiding met name de onderlinge dynamiek in de groep te bevorderen. Specifieke informatie over zedendelinquenten, problematiek van zedendelinquenten en behandeling is (net als in Engeland) in de training gepresenteerd door een forensisch gedragsdeskundige. De schriftelijke informatie die aan vrijwilligers door middel van een trainingsmap is verstrekt, is echter in vergelijking met Engeland veel beperkter gehouden. In plaats daarvan is alle informatie verzameld in de trainingsmap voor cirkelcoördinatoren. Redenen hiervoor waren: De training voor de vrijwilligers is vooral bedoeld voor een eerste grondige introductie van COSA en het stilstaan bij de motivatie van vrijwilligers en hun beelden en vooronderstelling t.a.v. hun vrijwilligerswerk in een Cirkel en t.a.v. zedendelinquenten. Deze training heeft ook een beoordelingsfunctie of een vrijwilliger voldoet aan de criteria en in hoeverre hij of zij een constructieve bijdrage kan leveren aan een Cirkel; Het geeft de coördinatoren en de gedragsdeskundige vrijheid om datgene uit de coördinatorenmap te gebruiken wat zij zinvol vinden om tijdens de training te gebruiken; Als de Cirkel is gevormd, is het de bedoeling om zinvolle informatie uit de coördinatorenmap te geven aan de vrijwilligers en deze met hen te bespreken in themabijeenkomsten. Het uitgebreidere materiaal in de trainingsmap voor Cirkelcoördinatoren kan worden gebruikt voor themadagen en vervolgtrainingen.
Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 37 van 94
De inhoud van de twee trainingsdagen bestond uit: Dag 1: Introductie Inventarisatie verwachtingen van vrijwilligers Introductie COSA door Regionaal Programmabureau Houdingen en overtuigingen ten aanzien van zedendelinquenten Rollen en verantwoordelijkheden van cirkelvrijwilligers Vragen a.d.h.v. casuïstiek: risico-inschatting, ingrijpen of niet? Afsluiting van de dag; ervaringen tot nu toe Huiswerk: persoonlijke grenzen en zelfzorg voor vrijwilligers Dag 2: Terugblik dag 1 Behandelaanbod van zedendelinquenten in Nederland: presentatie door gedragsdeskundige /behandelaar forensische GGZ Persoonlijke grenzen en zelfzorg Casuïstiek & rollenspel Afsluiting van de training en vervolg Voorafgaand aan de training en na afloop van de training is bij zeven van de negen vrijwilligers hun zelf ervaren niveau van kennis en vaardigheden geïnventariseerd. Hieruit bleek dat er voor de training met name tekorten ervaren worden op het gebied van kennis en vaardigheden omtrent alles wat met het kernlid te maken heeft (dadergedrag, daderbehandelingen, het justitieel apparaat, risicotaxatie), taken en functies van cirkelvrijwilligers en Cirkels en dat daarentegen kennis en vaardigheden omtrent groepsprocessen, onderlinge samenwerking en ondersteuning van het kernlid gemiddeld genomen voldoende aanwezig geacht werden. Na afloop van de training is met de vrijwilligers in twee groepen een mondeling evaluatiegesprek gehouden en hebben zij wederom de vragenlijst „kennis en vaardigheden vrijwilligers‟ ingevuld. Van zeven vrijwilligers zijn beide vragenlijsten ingevuld terug ontvangen. Na de training waren de gemiddelde zelf ervaren kennis en vaardigheden op bijna alle vlakken toegenomen, maar werden kennis en vaardigheden die te maken hebben met het herkennen van dadergedrag en signaleren van terugvalrisico‟s gemiddeld door de deelnemers zelf nog als onvoldoende ingeschat. Uiteraard kunnen deze uitkomsten gezien de kleine omvang van de groep slechts als indicatie dienen. Toekomstige evaluaties met grotere groepen vrijwilligers zullen meer inzicht geven. Uit de gesprekken bleek dat de training zeer positief is ervaren. Positieve aspecten die bij beide gesprekken terugkwamen waren: Het enthousiasme en de integriteit van de trainers (de Cirkelcoördinatoren); Het feit dat er al snel een persoonlijke en veilige sfeer gecreëerd was; De bijdrage van een gedragsdeskundige/behandelaar van GGZ Eindhoven. De informatie over dadertypen, dadergedrag en signaleren van dadergedrag droeg volgens de deelnemers het meest bij aan hun deskundigheidsbevordering en zou wat hen betreft uitgebreid mogen worden. Andere onderwerpen die meer aan bod hadden mogen komen waren: Wat zijn signalen dat iemand in een sociaal isolement leeft? Hoe en wanneer wissel je informatie uit met de professional, wie beslist hierover? Hoe ga je om met opmerkingen uit je omgeving, bijvoorbeeld dat er meer aandacht voor slachtoffers moet komen?
Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 38 van 94
Hoe maak je duidelijk dat wat iemand ook gedaan heeft, deze persoon ook een menselijk bestaan verdient? Aanvullende deskundigheidsbevordering In Engeland is de deskundigheidsbevordering van vrijwilligers een doorlopend proces (Armstrong et al. 2008). Actieve vrijwilligers volgen jaarlijks een eendaagse opfristraining. Daarnaast worden jaarlijks aanvullende bijeenkomsten georganiseerd rondom de volgende onderwerpen: groepsdynamiek grenzen en manipulatie stereotype opvattingen over zedendelinquenten wonen en werken behandeling van zedendelinquenten (doelstellingen en achterliggende theoretische concepten) voorwaardelijke in vrijheidsstelling en andere juridische aspecten politie en MAPPA gesprekstechnieken mediatraining het perspectief van het slachtoffer De meest relevante trainingen waren volgens de geïnterviewde vrijwilligers (Armstrong et al. 2008): grenzen en manipulatie praktische en juridische aspecten (wonen, werken, inkomen; reclassering, voorwaardelijke invrijheidsstelling) criminologie (dadergedrag, behandeling) werken in groepen (groepsdynamiek, conflicthantering in groepen) In Nederland is er tot nu toe één themabijeenkomst gehouden (eind mei 2010). Op verzoek van de vrijwilligers werd er tijdens deze avond nader ingegaan op risicosignalen, delictscenario en behandeling. Hiervoor was een forensisch deskundige ingeschakeld. De avond werd bijgewoond door drie van de negen vrijwilligers. Daarnaast is door de cirkelcoördinatoren informatiemateriaal verstrekt (artikelen) naar aanleiding van vragen vanuit de vrijwilligers. Daarnaast is er een sociale avond voor vrijwilligers en projectleden gehouden. Deze avond was bedoeld voor onderlinge kennismaking en het uitwisselen van ervaringen. Aan deze avond hebben vier vrijwilligers, vijf leden van het programmabureau en het regionale project, twee leden van de afdeling media en communicatie en de directeur van Reclassering Nederland deelgenomen. Aanmelding en selectie kernleden Om alle mogelijke verwijzers in de regio te informeren over COSA en de mogelijkheden om potentiële kernleden aan te melden is er in 2009 in alle regionale reclasseringsteams een presentatie gehouden. Daarnaast is in 2009 gesproken met verwijzers van Kairos (onderdeel van de Pompestichting), de forensische afdelingen van GGZ Eindhoven en Reinier van Arkel. De betrokken cirkelcoördinatoren, beiden ook werkzaam als reclasseringswerkers, hebben hun eigen caseload geraadpleegd over mogelijke kernleden en steeds bij collegatoezichthouders geïnformeerd naar mogelijke kandidaten. Voor de uiteindelijke selectie zijn op basis van het Engelse voorbeeld en de keuzes die gemaakt zijn ten aanzien van de Nederlandse justitiële kaders de volgende randvoorwaarden en instroomcriteria ontwikkeld:
Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 39 van 94
Randvoorwaarden: Het potentiële Kernlid tekent contract voor deelname; Het potentiële Kernlid voldoet aan de instroomcriteria; Er is verdiepende diagnostiek beschikbaar waarbij risico en criminogene factoren en persoonlijkheidsproblematiek in kaart zijn gebracht; Delictscenario is uitgewerkt of in ontwikkeling; Justitieel kader (proeftijd > 1 jaar); Er is een binnen- en buitencirkel beschikbaar. Instroomcriteria: Zedendelinquent (alle seksuele delicten); Hoog tot gemiddeld recidiverisico (volgens Risc/Static998); Voldoende ondersteuningsbehoefte, waardoor het kernlid open staat voor een Cirkel (taxatie per individuele casus door middel van klinisch oordeel); Neemt verantwoordelijkheid voor delictgedrag (tot op zekere hoogte is bagatelliseren en rationaliseren acceptabel); Motivatie om niet meer te recidiveren; Toont motivatie en bereidheid om zich te verbinden aan vrijwilligers en specifiek met hen ook delictgedrag en risicosignalen te delen; Neemt deel aan een daderprogramma; Psychopathie (vastgesteld door middel van verdiepende diagnostiek) is een exclusiecriterium. Bij kandidaten die uit een TBS afkomstig zijn wordt een uitgebreid risico-assessment niet nodig geacht omdat deze voorhanden is; bij kandidaten die uit detentie komen is vermoedelijk alleen een RISc/Static 99 voorhanden. Bij kandidaten die uit detentie komen wordt door het Programmabureau – de Engelse richtlijnen volgend – een aanvullend behandeltraject nodig geacht waarbinnen minimaal een delictscenario en een terugvalpreventieplan is of wordt uitgewerkt. De selectie van de kernleden is volgens de basisnotitie implementatie onderdeel van de taken en verantwoordelijkheden van het regionale cirkelproject. Bij de eerste twee Cirkels is deze selectie in overleg met het programmabureau uitgevoerd. In 2009 zijn door toezichthouders van RN zeven potentiële kernleden aangemeld bij de regionale projectorganisatie. Hiervan bleken vier kandidaten niet te voldoen aan de selectiecriteria: drie kandidaten hadden (volgens de Risc/Static 99 en beschikbare pro justitia rapportage) een te laag recidiverisico en de vierde kandidaat werd (volgens pro justitia rapportage) als onbehandelbaar ingeschat, waardoor COSA niet zou kunnen voortbouwen op behandelresultaten. Van alle overige kandidaten was eveneens een risicotaxatie en uitgebreide pro-justitia informatie beschikbaar. Hieruit zijn twee kandidaten gekozen voor de eerste twee Cirkels. Deze keuze was voor wat betreft kernlid nr. 1 vooral gebaseerd op een grote ondersteuningsbehoefte en de duidelijk aanwezige motivatie. Voor wat betreft recidiverisico bood deze kandidaat de kans op een relatief „veilige‟ start van het project. Met de Risc/Static99 werd het recidiverisico als laag tot gemiddeld ingeschat, maar door de aanwezigheid van acuut dynamische risicofactoren werd het recidiverisico door de behandelaar en de toezichthouder van de reclassering op het moment van aanmelding gemiddeld tot hoog ingeschat. Kernlid nr. 2 was minder duidelijk gemotiveerd, maar er was sprake van een aanzienlijke ondersteuningsbehoefte door het gebrek aan sociale contacten en een gemiddeld tot hoog recidiverisico. Beide kandidaten zijn afkomstig uit detentie en zijn in behandeling bij een forensisch psychiatrisch centrum (FPC). Gedurende deze behandeling is/wordt het delictscenario uitgewerkt. Bij beide kandidaten is aan de overige randvoorwaarden voldaan. 8
RISc: RecidiveInschattingsSchalen; voor Reclassering Nederland ontwikkeld risicotaxatieinstrument;
Static 99: Risicotaxatieinstrument voor zedendelinquenten, dat uitsluitend statische risicofactoren meet. Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 40 van 94
Voor de nieuw op te starten Cirkels in het regionale Cirkelproject Breda/Den Bosch zijn ook verwijzers uit de regio Breda/Tilburg geïnformeerd (o.a. GGZ Breeburg en DOK). Inmiddels zijn er 11 kernleden aangemeld9. Hiervan zijn tot op heden 2 afgevallen. Bij één kandidaat was er sprake van onvoldoende ondersteuningsbehoefte en (mogelijk derhalve) te weinig motivatie voor deelname aan een Cirkel. De ondersteuningsbehoefte wordt onder andere getoetst via het aanmeldingsformulier voor verwijzers, echter in de praktijk blijkt dat verwijzers dit formulier te uitgebreid vinden en niet altijd invullen. Daarnaast vult het kernlid een formulier in waarmee zijn ondersteuningsbehoefte in kaart wordt gebracht. Bij de selectie houdt de regiocoördinator rekening met alle beschikbare informatie (RISc/Static99, soms ook de HKT-30, informatie van de toezichthouder, pro justitia rapportage, eventueel aangevuld met mondelinge informatie van de behandelaar). In de praktijk worden gegevens uit de RISc door de regiocoördinator minder betrouwbaar geacht, omdat het instrument bij zedendelinquenten een onderschatting geeft en niet altijd zorgvuldig wordt ingevuld. De uiteindelijke selectie vindt plaats nadat de cirkelcoördinator een gesprek heeft gehad met de kandidaat en op basis van een individuele weging van alle beschikbare informatie. Een overweging bij de selectie is de afweging tussen de instroomcriteria waaronder midden en hoog recidiverisico en de kans op een succesvol verloop van een Cirkel. Voor de nieuw op te starten Cirkels in de regio Rotterdam zijn nog geen kernleden geselecteerd. Werving van professionals Door het programmabureau is ten behoeve van de regionale Cirkelprojecten een basisdocument implementatie ontwikkeld, waarin gesteld wordt dat een buitencirkel minimaal bestaat uit de volgende functionarissen: - de toezichthouder van reclassering - de behandelaar - de wijkagent In beide Cirkels die in 2009 gestart zijn is er een toezichthouder en een behandelaar beschikbaar in de buitencirkel. In een Cirkel kon de wijkagent niet bereid gevonden worden om in COSA te participeren. Zijn functie is waargenomen door de vertegenwoordiger van de politie in het Veiligheidshuis. In de andere Cirkel is de wijkagent wel betrokken als lid van de buitencirkel. Monitoring en evaluatie Conform het Engelse model vindt de monitoring van de Cirkels door de cirkelcoördinator plaats door middel van korte schriftelijke verslagen die door vrijwilligers worden gemaakt. Er zijn door het programmabureau afzonderlijke formats ontwikkeld voor verslagen van cirkelbijeenkomsten en voor verslagen van tussentijdse contacten met het kernlid. Beide Cirkels maken cirkelverslagen volgens dit format, waarbij de ene Cirkel consequenter dit format gebruikt dan de andere. Ten behoeve van de informatie-uitwisseling met de buitencirkel rapporteert de cirkelcoördinator maandelijks over het proces van het kernlid aan de professionals. In de praktijk wordt de informatie verstrekt aan de behandelaar en de toezichthouder. Indien nodig worden leden van de buitencirkel telefonisch ingelicht over eventuele risicosignalen die de binnencirkel opvangt. In beide Cirkels heeft zich een dergelijke situatie voorgedaan en zijn signalen door de cirkelcoördinator meteen doorgegeven aan de behandelaar in de buitencirkel. Daarnaast rapporteert de cirkelcoördinator maandelijks over het proces van het kernlid en over bijzonderheden in de Cirkels, onder andere over het groepsproces. Hiervoor is eveneens een format ontwikkeld. De basisdocumenten gaven tot voor kort niet precies aan wie deze 9
Dit aantal loopt nog op
Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 41 van 94
rapportage leest en daarmee het verloop van de Cirkels monitort.10. In de praktijk bleek dat er zowel binnen het programmabureau als tussen programmabureau en regioprojecten onvoldoende is gecommuniceerd over wie er verantwoordelijk is voor de monitoring, waardoor deze nog onvoldoende structureel was geregeld. De regiocoördinator rapporteert driemaandelijks aan het programmabureau over zaken die het verloop van het regionale cirkelproject betreffen, zoals het aantal Cirkels, aantal vrijwilligers, aantal cirkelcoördinatoren etc. Gezien de beperkte omvang van het project tot augustus 2009 is een dergelijke rapportage nog in de opstartfase. Het proces van het kernlid wordt even als in Engeland gemonitord door middel van driemaandelijkse evaluaties van de dynamische risicofactoren. Hiervoor wordt een gestandaardiseerd scoringsformulier gebruikt (“Dynamic Risc review; DRR”) dat door de vrijwilligers en de cirkelcoördinator gezamenlijk in afwezigheid van het kernlid wordt ingevuld. Daarnaast wordt met alle vrijwilligers een individueel evaluatiegesprek gevoerd. Het oorspronkelijke Engelse DRR is aangevuld met een vraag over de motivatie van het kernlid. Daarnaast is er een korte vragenlijst ontwikkeld over de mate waarin de verschillende cirkelfuncties zijn uitgeoefend (steun, monitoring, aanspreekbaar houden), die tegelijk met de evaluatie van de dynamische risicofactoren wordt ingevuld. Deze vragenlijst zal in het kader van de effectevaluatie in gebruik worden genomen. In beide Cirkels is van begin af aan driemaandelijks geëvalueerd met behulp van de Nederlandse versie van de DRR. Hoewel het toepassen van het instrument in het begin als tijdrovend werd ervaren, werd de output gewaardeerd. Het moeten nadenken over de verschillende risicofactoren en beschermende factoren legde namelijk ook blinde vlekken bij de Cirkel bloot. In het voorjaar 2011 is een verplichte training voor alle cirkelcoördinatoren in het toepassen van de DRR gepland. Onderzoek Bij de start van de proefimplementatie is onderzoek gedaan naar de wijze waarop COSA in de Nederlandse context kan worden geïmplementeerd en welke aanpassingen op voorhand noodzakelijk blijken. Deze aanpassingsstudie is in augustus 2009 uitgegeven door het programmabureau Circles-NL en via de website te downloaden (Höing, Caspers & Vogelvang, 2009). De huidige procesevaluatie loopt sinds juni 2009. Een tussenevaluatie heeft in maart 2010 plaatsgevonden. Het rapport van de tussenevaluatie is intern gebruikt als voortgangsdocument, een managementsamenvatting is via de website van Circles-NL gepubliceerd. Vanaf het voorjaar is gestart met de voorbereiding van een effectonderzoek naar COSA in de vorm van een herhaalde n=1 meting, waarbij veranderingen in dynamische risicofactoren en beschermende factoren op verschillende momenten in het proces van het kernlid worden gemeten. Hiertoe is een vragenlijst ontwikkeld voor het kernlid, daarnaast wordt door de toezichthouder en/of de behandelaar het Instrument voor forensisch –poliklinische behandelevaluatie - practitioners report (IFpBE-PR) ingevuld. Dit is een verkorte en vereenvoudigde versie van de HKT-30 – een risicotaxatieinstrument dat voor de TBS is ontwikkeld. De evaluatie van dynamische risicofactoren door vrijwilligers wordt eveneens in het effectonderzoek betrokken. Dankzij tijdelijke subsidie van de EU kan met het effectonderzoek worden gestart bij nieuwe Cirkels die met de nieuw geworven groep vrijwilligers gevormd kunnen worden. Daarnaast is gestart met de voorbereiding van een onderzoek naar de effecten van het werk als cirkelvrijwilliger.
10
Inmiddels is nu vastgesteld dat dit de taak is van de regionale projectcoördinator en de supervisor.
Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 42 van 94
De positionering van het onderzoek binnen het gehele project is niet voor alle betrokkenen duidelijk geweest, waardoor de taken in het kader van dataverzameling met name door de medewerkers van de regionale projectorganisatie als „extra‟ ervaren werden. In oktober 2009 is er tijdens een gezamenlijk overleg tussen programmabureau en alle leden van het regionale project informatie verstrekt over doel en opzet van de implementatiestudie. In 2010 is de situatie verhelderd en verbeterd, mede doordat een handleiding monitoring en evaluatie is ontwikkeld waarin alle deelonderzoeken en de verschillende instrumenten voor de monitoring en het onderzoek worden toegelicht. Samenwerking met het onderwijs De samenwerking met het onderwijs heeft tot nu toe vorm gekregen door middel van het verzorgen van gastlessen over COSA. In 2009 en 2010 zijn er in vier groepen bij de Academie voor Sociale Studies van Avans aan tweedejaars studenten maatschappelijk werk en dienstverlening gastlessen verzorgd door de onderzoeker en door een cirkelcoördinator. Daarnaast zijn er door een cirkelcoördinator gastlessen verzorgd binnen de Minor „Werken in een gedwongen kader‟. Er zullen in het schooljaar 2010/2011 een aantal afstudeeropdrachten geformuleerd worden waarin studenten van Avans onderzoek kunnen doen naar verschillende aspecten van COSA. In de loop van het project hebben drie studenten van Avans als onderzoeksassistenten meegewerkt aan het project. Twee studenten (beiden SPH; waaronder een van de onderzoeksassistenten) zullen in 2011 hun afstudeeropdracht wijden aan COSA in Nederland. Doorontwikkeling en verdere implementatie De doorontwikkeling van COSA en de verdere implementatie heeft te kampen gehad met enige vertraging. Vertraging is in 2009 opgetreden in het verkrijgen van de benodigde Engelse basismaterialen. In 2010 heeft het project tot augustus te kampen gehad met een gebrek aan vrijwilligers, waardoor lange tijd geen nieuwe Cirkels opgestart konden worden. Inmiddels heeft het eerste regionale Cirkelproject zich uitgebreid van de regio Den Bosch naar de regio Breda/Middelburg en is er dankzij een voortzetting van de subsidie door het Ministerie van Justitie een tweede regionale cirkelproject gestart in Rotterdam/Dordrecht. Vanuit verschillende andere reclasseringsregio‟s en gemeenten is er eveneens interesse getoond om ook een cirkelproject te starten. In 2011 zullen opnieuw twee reclasseringsregio‟s aansluiten. Daarnaast is er eind 2009 een Europees project gestart (CTS- Circles Europe: Together for Safety). In het voorjaar van 2009 was Europese subsidie (binnen het Daphne III programma) aangevraagd voor de ontwikkeling van een Europees Handboek voor implementatie in Europese lidstaten, het opstarten van enige nieuwe proefcirkels in Nederland en België om hiermee data te kunnen verzamelen voor de effectevaluatie van Cirkels. Deze subsidie werd in december gedeeltelijk toegekend. Aan dit Europese samenwerkingsverband werken mee: Expertisecentrum Veiligheid Avans Hogeschool Reclassering Nederland CEP (koepel van Europese Reclasseringsorganisaties) Universiteit van Tilburg Circles UK Justitiehuis Antwerpen Associate partners zijn: Raad voor de Kinderbescherming Novadic-Kentron (verslavingsreclassering) Penitentiaire Inrichting Nieuw-Vosseveld Openbaar Ministerie Gevangenenzorg Nederland Sector Openbare Orde en Veiligheid gemeente Eindhoven Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 43 van 94
Universitair Forensisch Centrum Antwerpen Reinier van Arkelgroep Exodus Nederland
4.1.2
Aanpassingen in participerende organisaties en in de keten
COSA past in zijn huidige opzet goed binnen de werkwijze van de participerende organisaties. De daadwerkelijke participatie berust bij de professionals in de buitencirkel. Deze geven unaniem aan geen tot weinig andere werkzaamheden dan voorheen te hebben uitgevoerd. Overleg met de andere organisaties die bij de resocialisatie van hun cliënt zijn betrokken behoorde al tot hun takenpakket. Bij een aantal is het aantal overleggen iets toegenomen, maar daardoor is de informatievoorziening ook verbeterd. Een behandelaar geeft aan dat de informatie-uitwisseling nu vaker via de cirkelcoördinator loopt, terwijl voorheen meer contact met de toezichthouder onderhouden werd. Ook de leidinggevenden van de betrokken professionals geven aan dat er in de organisatie geen aanpassingen nodig zijn om professionals in de buitencirkel te laten participeren. Zij zijn daarom ook nauwelijks betrokken geweest bij de uitvoering van COSA. Twee van de vier betrokken managers gaven om die reden ook aan een eindinterview niet zinvol te vinden. Een manager is niet benaderd omdat de professional aangaf dat de leidinggevende nauwelijks op de hoogte is van zijn betrokkenheid bij COSA. Een interview is gehouden met een leidinggevende van een toezichthouder van RN. Zij geeft aan geen bijzondere aanpassingen te hoeven treffen om participatie van de toezichthouder mogelijk te maken. Deze unitmanager is niet alleen leidinggevende van een toezichthouder die in de buitencirkel participeert, maar ook leidinggevende van een van de cirkelcoördinatoren. In die functie heeft zij knelpunten binnen de eigen organisatie moeten oplossen om de participatie van de cirkelcoördinator mogelijk te maken. Hierbij gaat het met name om organisatorische zaken (overdragen van caseload, compenseren van overuren die voor COSA gemaakt worden, faciliteren van ruimte voor bijeenkomsten). Een nog onopgelost knelpunt is de dubbele aansturing van de cirkelcoördinator: functioneel valt deze onder de unitmanager, de inhoudelijke aansturing geschiedt echter voor de COSA – taken vanuit het project.11 Zij pleit (op termijn) voor het samenstellen van COSA-teams binnen RN: functionarissen die zich uitsluitend bezig houden met COSA. Ook in de manier waarop de keten samenwerkt lijken er nauwelijks aanpassingen nodig te zijn. Er was al sprake van netwerkoverleg, en op aanvraag van de cirkelcoördinator kan er tussentijds een casusoverleg gepland worden. De aanbevolen inbedding in het Veiligheidshuis (zie Höing, Caspers, & Vogelvang, 2009) is in deze pilotperiode nog niet volledig tot stand gekomen. De wijze waarop COSA onder de paraplu van het Veiligheidshuis onder gebracht kan worden, is nog niet uitgekristalliseerd. De huidige wetgeving belemmert een actieve rol van het Veiligheidshuis volgens de geïnterviewde coördinator (van het Veiligheidshuis in de regio waar een van de kernleden woont). Het Veiligheidshuis ontvangt niet automatisch informatie over zedendaders die zich binnen de regio gaan vestigen of gevestigd zijn. Zij pleit (ook bij de landelijke politiek) voor een beperkte informatievoorziening aan de burgemeester, waardoor ook het Veiligheidshuis officieel geïnformeerd wordt12. Informeel is deze informatie er vaak wel. Zij ziet een
11
Inmiddels is besloten dat een unitmanager de lijnverantwoordelijkheid op zich neemt en deelneemt
aan de regionale stuurgroep en het projectenoverleg (landelijk overleg van RN-lid programmabureau, regionale coördinatoren en unitmanagers uit de betrokken regio‟s. Daarmee vervult deze manager ook de schakelfunctie tussen het landelijk en regionale project 12 In een drietal gemeenten in Nederland loopt inmiddels een proef. Het betreffende veiligheidhuis is inmiddels aangesloten bij twee gemeenten voor wat betreft de BJI regeling (bestuurlijke informatie justitiabelen) Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 44 van 94
belangrijke rol weggelegd in de integrale benadering bij nazorg, waarvan COSA een onderdeel kan uitmaken of waarbij het overleg een platform van professionals kan zijn. 4.1.3
Bevorderende en belemmerende factoren bij de implementatie
Door de verschillende betrokkenen worden zowel succesfactoren als verbeterpunten genoemd die betrekking hebben op het verloop van het project tot nu toe. Bevorderende factoren In de verschillende fasen van het implementatieproces spelen verschillende succesfactoren en knelpunten een rol. Ontwikkeling De belangrijkste succesfactor uit de ontwikkelfase, die door de meeste betrokkenen13 genoemd wordt is: het COSA-model werkt! De manier waarop COSA de verwachtingen waar maakt wordt verschillend beschreven: Het werken met vrijwilligers is een belangrijke en unieke aanvulling op het huidige aanbod (genoemd door: kernlid, professional, manager). Er komt een groepsproces op gang, waarbij er een hechte band tussen cirkelleden ontstaat (genoemd door: meerdere vrijwilligers, kernlid, manager). Er groeit een basis van vertrouwen (genoemd door: kernlid, manager). Het kernlid doet iets met de geboden feedback van de Cirkel (genoemd door vrijwilliger). In beide proefcirkels is gebleken dat vrijwilligers in staat zijn belangrijke signalen op te pikken en deze informatie door de behandelaar in de behandeling gebruikt kon worden (genoemd door: beide Cirkelcoördinatoren, behandelaar). De frequentie van de bijeenkomsten en de lange duur van de Cirkels dragen eveneens bij aan het succes (genoemd door: behandelaar, Cirkelcoördinator). Ook de ontwikkeling van de training en de ontwikkelde aanpak bij de begeleiding van de Cirkels is een succesfactor volgens de vrijwilligers. Het vooruitzicht dat er intervisiebijeenkomsten geregeld zullen worden wordt door vrijwilligers positief ontvangen. Een andere succesfactor die te maken heeft met de ontwikkeling van de werkwijze is het feit dat het een „lerend‟ project is, waarbij verbeterpunten gesignaleerd worden en processen aangepast worden (Cirkelcoördinator). Diffusie en disseminatie Door de geïnterviewden genoemde succesfactoren in de fase van disseminatie en diffusie zijn: De toegenomen naamsbekendheid van COSA. De mediacampagne die tot aanmelding van veel nieuwe vrijwilligers heeft geleid (professional, regiocoördinatoren, managers). Het feit dat de publieke opinie beïnvloed kan worden met “een goed verhaal” – dat COSA een antwoord biedt op angsten die er in de samenleving leven (manager en coördinator Veiligheidshuis). De persoonlijke aanpak bij de werving en selectie van vrijwilligers (regiocoördinator). Adoptie Deels hebben voornoemde succesfactoren ook te maken met de adoptie: niet alleen het model, maar ook de concrete uitvoering daarvan is belangrijk voor het succes. De kwaliteit van de introductie, training en begeleiding door de cirkelcoördinatoren wordt door de vrijwilligers unaniem als zeer positief ervaren. Hun betrokkenheid en bereikbaarheid
13
Tussen haakjes: door wie deze factor genoemd is
Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 45 van 94
wordt sterk gewaardeerd en vergroot volgens sommigen het gevoel van verbondenheid binnen het project. Een andere succesfactor is volgens professionals en cirkelcoördinatoren de continuïteit die de Cirkel kan bieden. Hierbij worden genoemd: de lage drop-out van vrijwilligers, het gebleken uithoudingsvermogen van de vrijwilligers, ook bij een moeizaam cirkelverloop. Een van de professionals ziet hierin echter ook een mogelijk knelpunt: het risico bestaat dat vrijwilligers bij een ongemotiveerd kernlid te lang doorgaan met het zoeken naar begeleidingsmogelijkheden en daarbij zelf gedesillusioneerd raken, waardoor zij zouden kunnen afhaken. Volgens deze professionals is het altijd van belang om vrijwilligers te wijzen op de grenzen van hun verantwoordelijkheid. Een van de vrijwilligers deelt deze mening en geeft aan dat hij graag vanaf het begin meer begeleiding had willen hebben bij het afgrenzen van de verantwoordelijkheid van de Cirkel. Hierbij is volgens de professional ook van belang dat vrijwilligers geen te hooggespannen verwachtingen over de mogelijkheden van het kernlid hebben en hierover uitleg krijgen. Andere succesfactoren in de fase van adoptie zijn: Het enthousiasme van de betrokken projectleden en vrijwilligers (regiocoördinator, managers). De goede samenwerkingsrelatie met de behandelaar in de buitencirkel (Cirkelcoördinator). Belemmerende factoren Ook de verbeterpunten zijn in te delen naar de verschillende fasen van het implementatieproces. Ontwikkeling Bij de (door)ontwikkeling van COSA kunnen volgens de geïnterviewden de volgende zaken verbeterd worden: Het model van het procesverloop in de Cirkel (beide kernleden). Volgens het model wordt in de eerste bijeenkomst het delict besproken. Zij hadden graag meer tijd en aandacht voor de onderlinge kennismaking gehad, voordat de bespreking van het delict en het delictscenario aan de orde komt. De omvang van de Cirkel (beide kernleden, twee vrijwilligers en beide cirkelcoördinatoren) De uitval van een vrijwilliger en het niet beschikbaar zijn van een back-up was een knelpunt, omdat hierdoor soms cirkelbijeenkomsten mager bezet waren of uitvielen. De selectiecriteria van kernleden met betrekking tot motivatie (een vrijwilliger). Bij een gebrek aan motivatie en inzet van het kernlid kunnen de competenties van vrijwilligers worden overschreden. De organisatieontwikkeling (projectleden). Door het werken op verschillende locaties wordt snelle communicatie binnen het project belemmerd en ontstaan er onduidelijkheden. Disseminatie en adoptie Door geïnterviewden genoemde verbeterpunten in de fasen van disseminatie en adoptie zijn: De ondersteuning van vrijwilligers (drie vrijwilligers). Enkele vrijwilligers geven aan dat zij meer inhoudelijke deskundigheidsbevordering rondom dadergedrag en daderbehandeling, en meer begeleiding bij het gestructureerd en doelmatig werken nodig hadden gehad om meer resultaat te kunnen behalen. Een van de vrijwilligers doet de suggestie om een ervaren vrijwilliger in te zetten bij de training van nieuwe vrijwilligers. Een gebrekkige informatievoorziening over de taken van professionals in de buitencirkel (toezichthouders). Dit leidt tot onduidelijkheid en weinig betrokkenheid en het gevoel dat de oorspronkelijke functie wordt uitgehold. Het niet van de grond komen van structurele supervisie voor cirkelcoördinatoren (cirkelcoördinatoren). Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 46 van 94
Een gebrekkige verslaglegging door vrijwilligers (cirkelcoördinator).
Borging Verbeterpunten in de fase van borging worden vooral door de professionals en de projectleden geformuleerd: De uitvoerbaarheid en het op peil houden van kwaliteitsstandaarden (alle projectleden). Dit wordt veroorzaakt door een grote werkdruk, met name door de combinatie van taken voor COSA en de eigen caseload in hun functie als toezichthouder bij reclassering. Ook de manager van RN ziet een risico in een te grote belasting van de Cirkelcoördinatoren en vraagt zich af of de inschatting van het benodigd aantal uren (0,5 FTE voor vijf Cirkels) realistisch is. Het gebrek aan structurele financiering, waardoor de voortgang onzeker is (regiocoördinator). Regels rondom geheimhouding belemmeren de informatie-uitwisseling (behandelaar). Zowel de manager als de coördinator van het Veiligheidshuis benoemt dat het project voorbereid zou moeten zijn op recidive door een van de kernleden. Dit zal volgens hen onvermijdelijk een keer gebeuren en kan schade toebrengen aan het project. Zij vinden het belangrijk om hierop te anticiperen.
4.2
Voorwaarden voor succesvolle implementatie: startsituatie en verschuivingen
De vraag in hoeverre bij de start van het project voldaan is aan de voorwaarden voor een succesvolle implementatie is uitgebreid in de interne tussenevaluatie aan bod gekomen. Hieronder worden de belangrijkste resultaten daarvan weergegeven en vergeleken met de huidige situatie. Allereerst wordt ingegaan op verschuivingen in de motivatie voor deelname aan het project. Vervolgens wordt beschreven welke verschuivingen zich hebben voorgedaan in factoren die volgens Greenhalgh et al. (2004) bijdragen aan een succesvolle implementatie. Motivatie De motieven van de geïnterviewden om te willen participeren in COSA waren bij de start heel divers: Omdat COSA als methodiek effectief lijkt en volgens de geïnterviewden een goede insteek heeft (twee vrijwilligers, drie professionals, een projectlid). COSA biedt de kans om ervaring in sociaal werk op te doen (drie studerende vrijwilligers). Interesse in de problematiek van zedendelinquenten (vier vrijwilligers, drie daarvan komen/kwamen professioneel in aanraking met zedendaders; een projectlid dat ervaring heeft in het werken met zedendaders). Omdat het nieuw is en ik iets vanaf het begin kan meemaken (vrijwilliger, is bezig zijn leven een andere invulling te geven). Omdat ik iets terug wil doen voor de samenleving (twee vrijwilligers, beiden 50-plus). Vanuit een voorbeeldfunctie voor collega‟s (vrijwilliger in een leidinggevende positie). Omdat COSA een sociaal netwerk aanbiedt en vereenzaming tegengaat (twee kernleden). Omdat het tegen het „naming en shaming‟ ingaat en dit (naming en shaming) indruist tegen de persoonlijke opvatting over een effectieve aanpak (een vrijwilliger, een professional). Na negen maanden zijn de motieven om bij COSA betrokken te zijn enigszins verschoven: Alle vrijwilligers geven aan deze Cirkel af te willen maken, maar voor drie van hen is doorgaan met een nieuwe Cirkel niet vanzelfsprekend. Dit heeft verschillende achtergronden: Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 47 van 94
men wil graag een „moeilijker‟ kernlid begeleiden, de lange reisafstanden en drukke andere werkzaamheden. Voor een aantal van de vrijwilligers is de motivatie om door te gaan met de huidige Cirkel niet altijd aanwezig vanwege de moeizame processen in de Cirkel, maar de behoefte om de gemaakte afspraken na te komen, geloof in het model, de overtuiging dat het om een langdurig proces gaat en een optimistische levensvisie (“voor mij is het glas altijd halfvol”) zorgen er vooralsnog voor dat deze vrijwilligers doorgaan. Onder de professionals zijn vooral de behandelaren sterk gemotiveerd om bij COSA betrokken te blijven – zij ervaren COSA als een waardevolle aanvulling op de behandeling. Bij de toezichthouders heeft COSA tot enige verwarring geleid over hun eigen taakinvulling: als de behandelaar de behandeling doet en de vrijwilligers een deel van de monitoring voor hun rekening nemen, wat wordt dan precies verwacht van de toezichthouder. Ook het feit dat de begeleiding van zedendaders niet de voorkeur heeft speelt voor een van de toezichthouders een rol. De kernleden geven beiden aan door te willen gaan omdat zij merken dat zij vooruitgang boeken dankzij de Cirkel.
4.2.1
De innovatie
De vraag of, en zo ja in hoeverre, COSA de kenmerken van een succesvolle innovatie heeft (zie paragraaf 2.2), wordt door de geïnterviewden bij de startmeting op de meeste aspecten positief tot zeer positief beantwoord. Als nieuwe aanpak voor de resocialisatie van zedendaders kreeg COSA van bij de start een ruime voldoende (minimaal 7, maximaal 8; gemiddeld: 7,3). Na negen maanden ervaring met de Cirkels is de waardering gestegen: de kernleden waarderen COSA beiden met een 8, de vrijwilligers beoordelen COSA met gemiddeld een 8,5 (minimaal 7, maximaal 10), alle professionals geven het model een 8, en de projectleden geven het model gemiddeld een 7,5 - omdat het nog in ontwikkeling is. Subjectieve effectiviteit Met subjectieve effectiviteit wordt in het kader van de innovatietheorie bedoeld: wordt de innovatie gezien als een verbetering op de huidige situatie? Wordt de innovatie als werkzaam ingeschat? Bij de startsituatie werd COSA op de meeste onderdelen positief beoordeeld. Veel hoop was gevestigd op de te verwachten effectiviteit. Opvallend was hierbij dat de vrijwilligers nauwelijks de controlerende functie van de Cirkel als toegevoegde waarde van COSA benoemden, terwijl dit voor professionals en kernleden juist een essentieel kenmerk van de werkzaamheid van COSA was. Negen maanden later zijn de vrijwilligers nog steeds unaniem van mening dat COSA een goed model is – al plaatsen twee vrijwilligers de kanttekening dat het kernlid wel gemotiveerd moet zijn wil het model werken. Werkzame factoren zijn volgens vrijwilligers: het feit dat je als vrijwilligers een andere insteek hebt dan professionals en vrijblijvender kunt werken dat je precies doet wat in deze samenleving niet voor de hand ligt, namelijk een zedendader opnemen in een groep, waardoor je een negatief patroon doorbreekt dat het model werkt omdat je een band krijgt met het kernlid en er vertrouwen ontstaat; dat je iemands leven een andere richting in kan duwen doordat het kernlid te maken krijgt met mensen waar hij normaal niet mee in aanraking zou komen. dat er vanuit verschillende kanten samengewerkt wordt: vrijwilligers, projectleden, reclassering Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 48 van 94
Ook de meeste professionals zijn overtuigd van de meerwaarde van het model. Drie van de vijf geïnterviewde professionals geven aan dat zij in de praktijk ervaren dat het model werkt – bijvoorbeeld dat er signalen opgepikt en doorgegeven worden, die anders niet bij de behandelaar terecht zouden komen, of dat de Cirkel samen met het kernlid met thema‟s aan de slag gaat die relevant zijn in het leven van het kernlid, en waardoor deze zich verder ontwikkelt. “Ik was in het begin sceptisch - het idee was mooi, maar ik zag veel haken en ogen. Nu het loopt ben ik positief, nu ik zie dat ik signalen terugkrijg uit de Cirkel die ik anders niet geweten had - … en die informatie kan ik weer gebruiken in de behandeling.” (behandelaar) De twee andere professionals zijn eveneens overtuigd van de meerwaarde van het model – maar voor een van hen is het nog niet helemaal duidelijk of het bij de cliënt van deze professional een toegevoegde waarde heeft zoals het nu loopt. De wijkagent gaat er vanuit dat het model zijn werk doet: “De intensiteit van het werk zit in de binnencirkel; als de binnencirkel goed werkt dan kan de buitencirkel achterover leunen.” (wijkagent) Compatibiliteit: Opvattingen over zedendaders en resocialisatie Hiermee wordt bedoeld: in hoeverre sluit de nieuwe werkwijze aan bij de heersende overtuigingen en werkwijzen (normen en waarden ten aanzien van de resocialisatie van zedendelinquenten en opvattingen over wat werkzame methoden zijn om recidive te voorkomen)? De opvattingen over zedendaders en de resocialisatie van zedendaders weerspiegelden bij de start van het project zowel een idealistische als een realistisch/pragmatische visie. Enerzijds schetsten de geïnterviewden een humanistische, includerende visie op delinquenten die ervan uitgaat dat mensen die de fout in zijn gegaan in principe een tweede kans op een plaats in de samenleving verdienen. Daarnaast werd door velen een realistische (soms zelf pessimistische) en pragmatische visie geplaatst. Mensen die bij herhaling recidiveren, moeten volgens sommigen de toegang tot de samenleving (en dus slachtoffers) ontzegd worden, of zij moeten levenslange begeleiding krijgen. COSA is niet voor iedereen geschikt, vinden sommigen bij de start van het project. Uitsluitend als het kernlid gemotiveerd is, is volgens hen de begeleiding door vrijwilligers haalbaar. Zowel professionals als kernleden hadden bij de start van het project overigens een grote belangstelling voor de motieven van de vrijwilligers en wilden hier graag meer over weten. Bij de eindevaluatie zijn vragen over de visie op zedendaders en resocialisatie van zedendaders wederom aan de vrijwilligers gesteld, omdat zij inmiddels ervaring hebben opgedaan met het werken met zedendaders. De meeste vrijwilligers geven nu aan dat hun beeld over zedendaders niet is veranderd. Wel zijn de beelden ingekleurd door de ervaring. Voor sommigen is de humanistische visie versterkt: “Wat vooral is veranderd, in ieder geval wat ik prettig vind, is dat je gewoon ziet dat het mensen zijn, misschien sociaal wat minder ontwikkeld dan jij of ik, maar het is niet dat je zegt: wat een monster zit er tegenover mij. Helemaal niet. Ik denk eigenlijk dat dat gewoon heel erg goed is om dat zo te zien.” (vrijwilliger) “Maar gaandeweg de Cirkel zie je: er is een persoon achter dat delict - die persoon daarmee kun je contact maken om te kijken of je gedragsverandering teweeg kan brengen zodat ie ophoudt dat te doen en daarmee de samenleving veilig wordt.” (vrijwilliger) Het zijn mensen met een probleem, maar twee vrijwilligers zijn verrast door de omvang van de problemen: “…dat het nog complexer is als dat ik dacht. … Voor mijn gevoel, met de ervaring die ik nu heb, blijkt dat het heel erg moeilijk is… dat het vaste patronen zijn waarin iemand Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 49 van 94
functioneert …dat het heel moeilijk is om iets wat zich jaren ophoudt om dat te doorbreken. Ik moet mijn verwachtingen daarin ook bijstellen…” (vrijwilliger) Het beeld van de zedendelinquent is bij sommigen zelfs negatiever geworden en wordt gekleurd door wantrouwen: volgens twee vrijwilligers gebruikt het kernlid de Cirkel in de veronderstelling daarmee strengere straf te ontlopen. 14 Ten aanzien van resocialisatie van zedendaders zijn de opvattingen niet veranderd, alle vrijwilligers zijn nog steeds van mening dat zedendelinquenten een tweede kans verdienen, al wordt de verantwoordelijkheid voor het slagen van de resocialisatie duidelijker bij de zedendelinquent weggelegd: “Ik vind dat het niet alleen iets van de hulpverlenende instanties is. De realiteit is dat iemand terugkeert in de maatschappij en dat we allemaal daarin een bijdrage hebben, allemaal daarin een verantwoording hebben. En dat kun je niet afdoen door het alleen maar bij instanties neer te leggen. Alleen ben ik me er wel meer van bewust dat de verantwoordelijkheid bij de zedendader ligt en dat ik er nu nog meer van doordrongen ben dat uiteindelijk het slagen ervan ook afhankelijk is van het kernlid en dat ik daar niet de volledige verantwoordelijkheid voor draag. Sterker nog, hij heeft zelf zijn verantwoordelijkheid daarin. Ik kan er alleen ondersteunend in zijn. Dit beeld is duidelijker geworden.” (vrijwilliger) Opvattingen over de slagingskans van resocialisatie zijn door de ervaring met het kernlid nu ook gewijzigd. Enerzijds wordt deze positiever ingeschat, omdat de kans op voorkomen van recidive positiever wordt ingeschat dan voorheen, anderzijds negatiever, omdat zonder een sociaal netwerk de kans op recidive mogelijk langdurig aanwezig blijft en ondersteuning door een Cirkel mogelijk heel langdurig nodig is. Compatibiliteit: opvattingen van de omgeving Drie van de acht vrijwilligers praten nauwelijks met hun omgeving over hun werk voor COSA, meestal vanuit de ervaring dat hier met onbegrip op gereageerd wordt. De overigen hebben mensen in hun omgeving die geïnteresseerd zijn in COSA en er positief tegenover staan. Twee vrijwilligers benoemen expliciet dat de mediacampagne in juli 2010 heeft bijgedragen aan meer begrip van COSA: “Het is wel duidelijker geworden doordat ze er nu artikelen over hebben gelezen, ze op tv hebben gezien wat COSA is. Daardoor is veel meer… ik zou zeggen dat er meer begrip voor is gekomen. Omdat je zelf wel vertelt, maar je vertelt het altijd wel kort of je wil er mensen niet mee lastig vallen met wat je doet.” (vrijwilliger) Vier van de vijf professionals hebben het idee dat COSA nauwelijks “leeft” in hun professionele omgeving, men merkt er in de dagelijkse praktijk van het werk weinig van – er wordt nauwelijks over gesproken en collega‟s weten vaak niet dat men bij COSA betrokken is. Opvallend is dat dit door twee professionals die binnen een zelfde instelling werken verschillend beleefd wordt: terwijl een van hen ervaart dat COSA een regelmatig besproken onderwerp is in bijvoorbeeld teamvergaderingen of bij casusbesprekingen heeft de ander het idee, dat collega‟s er nauwelijks van op de hoogte zijn. Begrijpelijkheid en duidelijkheid Onder begrijpelijkheid en duidelijkheid van een innovatie wordt hier verstaan: de mate waarin voor de betrokkenen duidelijk is wat de innovatie behelst, wat er van hen verwacht wordt en hoe moeilijk of makkelijk zij deze taak inschatten.
14
Beide kernleden zijn pas na hun veroordeling aangemeld voor COSA en het heeft dus geen enkele
invloed gehad op de duur van hun straf. Bovendien is vrijwillige deelname van het kernlid het uitgangspunt en kan COSA derhalve nooit tot strafvermindering leiden.
Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 50 van 94
Over de concrete uitvoering van COSA had men in de startfase in het algemeen nog onvoldoende duidelijkheid en weinig informatie. Voor de vrijwilligers en kernleden was dit nauwelijks een probleem, zij gingen ervan uit dat de praktijk het wel zal leren. In het algemeen overheerste bij de start het beeld dat het werkmodel helder en eenvoudig is, maar de uitvoering tal van complexe problemen en vraagstukken met zich mee kan brengen. Toch vertrouwde men erop dat „het zich wel zal wijzen‟ en dat problemen opgelost zullen worden. De professionals hadden meer dan de vrijwilligers (die immers nog een training kregen) en kernleden behoefte aan meer schriftelijke informatie en heldere afspraken op papier. De ondersteuning door de projectorganisatie werd door de vrijwilligers dan ook positiever beoordeeld dan door de professionals. Bij de eindevaluatie is er een duidelijk verschil waar te nemen in de evaluatie van de complexiteit van de eigen taken (zie 4.3). Er is een groot verschil tussen de ervaringen van vrijwilligers in Cirkel 1 en Cirkel 2, waarbij de ernst van de problematiek van het kernlid volgens henzelf een grote rol speelt. Ook tussen behandelaars onderling en tussen toezichthouders en de overige professionals bestaan er verschillen in de perceptie van de begrijpelijkheid en duidelijkheid. Terwijl de werkwijze voor behandelaren redelijk duidelijk is, ervaren de toezichthouders meer onduidelijkheid. De wijkagent is nauwelijks betrokken bij het geheel, evenals de managers. Testbaarheid Onder testbaarheid wordt hier verstaan: de mate waarin de huidige pilot volgens de geïnterviewden een realistische test van de nieuwe aanpak is. Bij de start van het project hadden alle betrokkenen de opvatting dat de eerste Cirkels een „leerfunctie‟ hebben: niet te moeilijke kernleden kiezen, leren van fouten en onvolkomenheden die volgens de meeste vrijwilligers ongetwijfeld zullen optreden, en bij volgende Cirkels verbeteringen toepassen. Deze functie hebben de eerste Cirkels volgens de meeste betrokkenen ook gehad – men onderkent dat het project en het COSA-model nog in ontwikkeling is en formuleert een groot aantal praktische verbeterpunten. De managers van de betrokken behandelinstelling en van het Veiligheidshuis geven beiden aan graag betrokken te willen blijven bij de verdere ontwikkeling van COSA. Maatwerk Innovaties die de mogelijkheid tot maatwerk bieden hebben een grotere kans op succesvolle implementatie. In dat kader is in de startinterviews gevraagd in hoeverre zij verwachten dat COSA de mogelijkheid biedt om de aanpak aan specifieke situaties aan te passen, dan wel in hoeverre zaken geprotocolleerd zijn. Bij de vrijwilligers was deze vraag bij de startmeting helaas per ongeluk weggevallen uit de interviewschema‟s. Hoewel er bij alle geïnterviewden wel de hoop bestond dat Cirkels maatwerk kunnen leveren, bestond er bij de startsituatie hieromtrent nog veel onduidelijkheid, vooral bij de professionals en managers, omdat zij onvoldoende op de hoogte waren van de concrete werkwijze. Inmiddels zijn de behandelaren overtuigd van het nut van de werkwijze en de aansluiting van de Cirkel bij hun behandeling. Een van de behandelaren noemt de Cirkel “een loopplank naar de samenleving”. Ook de toezichthouders zijn van mening dat de Cirkel aansluit bij de behoeften van het kernlid, maar hebben minder dan de behandelaren zicht op wat er concreet in de Cirkel gebeurt. Risico’s Innovaties die bepaalde risico‟s voor de uitvoerenden met zich meebrengen hebben een minder grote kans op succesvolle implementatie. Aan alle betrokkenen is daarom gevraagd in hoeverre aan hun bijdrage aan COSA bepaalde risico‟s kleven. Zorgen omtrent persoonlijke risico‟s waren er bij de start van het project nauwelijks – het meest gehoorde argument was: anders had ik hier niet voor gekozen. Voor de kernleden was het echter spannend in hoeverre zij de vrijwilligers in vertrouwen zouden durven nemen en Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 51 van 94
in hoeverre dit vertrouwen bij de vrijwilligers in goede handen zou zijn. Een risico dat vooral de behandelaren formuleerden had te maken met knelpunten rondom het uitwisselen van informatie. Voor de manager van de betrokken behandelinstelling was het vervagen van de grens tussen behandeling en begeleiding een mogelijk risico, de coördinator van het Veiligheidshuis noemde een recidive van het kernlid het belangrijkste risico voor het project en het participerende Veiligheidshuis. Het meewerken aan COSA wordt ook in de eindinterviews door de betrokken kernleden, vrijwilligers en professionals nauwelijks als risicovol of nadelig voor henzelf benoemd. Beide kernleden geven aan dat de zorgen omtrent hun privacy onterecht zijn gebleken, de vrijwilligers gaan volgens hen zorgvuldig om met de informatie in de Cirkel en houden bij sociale uitstapjes rekening met de gevoeligheid van onderwerpen. Vrijwilligers geven over het algemeen meer positieve effecten dan negatieve aan. Positieve effecten zijn bijvoorbeeld: een positiever gevoel over zichzelf, omdat men in staat blijkt te zijn zich belangeloos en langdurig in te zetten en toegenomen assertiviteit door de deelname aan een Cirkel. Negatieve effecten werden vooral ervaren op het gebied van toegenomen drukte in het eigen leven door het vrijwilligerswerk. Behandelaren noemen als positief effect dat COSA een goede aanvulling op de behandeling is. Men krijgt meer zicht op het dagelijks leven van het kernlid, en kan de informatie uit de Cirkel inzetten in de behandeling. Ondersteuning Een laatste kenmerk van succesvolle innovaties is de ondersteuning die bij de uitvoering wordt geboden. Daarom is aan alle geïnterviewden gevraagd hoe zij de ondersteuning door de projectorganisatie ervaren. De ondersteuning die de projectorganisatie biedt werd bij de start van de pilot door kernleden en vrijwilligers als voldoende ervaren. Kernleden gaven aan dat de praktijk het toch vooral zal moeten uitwijzen. Na negen maanden ervaring in de Cirkel geven beiden aan voldoende steun te hebben gehad aan het introductiegesprek en hebben zij interventies van de Cirkelcoördinator als zeer ondersteunend ervaren. Vrijwilligers gaven in de startinterviews aan dat de introductie goed was verlopen en hadden hoge verwachtingen van de training en de begeleiding door de Cirkelcoördinatoren. Aan deze verwachtingen blijkt in de praktijk voor de meesten voldaan te zijn. De ondersteuning door de Cirkelcoördinatoren wordt in het algemeen hoog gewaardeerd en men is zeer tevreden over de projectorganisatie. Voor de professionals bleef de ondersteuning aan het begin van de pilot nog onder de maat. Zij hadden nog onvoldoende informatie ontvangen over het project en hun taak daarin. Daarin is in de loop van de afgelopen negen maanden voor de behandelaren verandering gekomen – zij hebben door middel van mondelinge voorlichting door de projectleider en door de contacten met de Cirkelcoördinatoren inmiddels het gevoel voldoende ondersteuning te ontvangen door de projectorganisatie. Dit ligt anders voor de toezichthouders. Zij zijn minder goed geïnformeerd over hun rol binnen COSA – er heeft geen uitgebreide mondelinge voorlichting plaats gevonden. Een van de twee toezichthouders heeft tussentijds de casus overgenomen van een collega in verband met zwangerschap. Beiden geven aan behoefte aan meer duidelijkheid te hebben. De geïnterviewde managers geven aan dat zij graag meer betrokken zou willen worden bij het project, bijvoorbeeld bij de selectie van kernleden of doorontwikkeling van COSA (coördinator Veiligheidshuis) dan wel veel beter geïnformeerd (unitmanager reclassering) zouden willen worden.
Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 52 van 94
4.2.2
De mensen
Bij de start van het project waardeerden de vrijwilligers de mate waarin zij klaar en gemotiveerd zijn voor COSA gemiddeld met een 7,4, de professionals gaven zichzelf gemiddeld een 8,1 en de projectleden een 8,3. Negen maanden later is de zelfevaluatie bij een deel van de vrijwilligers gestegen, bij een deel sterk afgenomen (in de ene Cirkel gemiddeld 8, in de andere gemiddeld 5,9). Vrijwilligers die zichzelf een laag cijfer geven koppelen dit aan het moeizame verloop van de cirkel. De professionals scoren nu gemiddeld 7,4; de gemiddelde score van de projectleden is gestegen naar een 9,3. De cijfers van de startmeting en eindmeting van de laatste twee respondentgroepen zijn niet helemaal vergelijkbaar omdat de groep deels uit andere respondenten bestond. Concerns Het concerns-based adoptiemodel gaat uit van vier fasen van adoptie (zie 2.2). Naarmate de concerns getuigen van een meer gevorderd adoptieproces, is de kans op een succesvolle implementatie groter. Zowel bij vrijwilligers als bij de meeste professionals is er een vooruitgang in het adoptieproces waar te nemen. Terwijl de meeste geïnterviewden bij aanvang van het proces vooral concerns hadden rondom bewustwording en taakinvulling, hebben zij nu overwegend vragen die in categorie drie en vier vallen van het adoptieproces, namelijk: 3: vragen over de effectiviteit van COSA: is de aanpak effectief bij dit kernlid? zal het effectief zijn bij een moeilijker kernlid? zal het even effectief zijn als in het buitenland? 4: over de verbetering en doorontwikkeling: hoe zorg je voor meer landelijke bekendheid? hoe bewerk je de publiek opinie? hoe stroomlijn je de communicatie naar de media? hoe zorg je voor optimale informatie-uitwisseling met inachtneming van de geheimhoudingsplicht? wat houden politieke koersverschuivingen in voor het voortbestaan van COSA? hoe lang moet je een Cirkel in stand houden en hoe bepaal je wanneer de Cirkel een volgende fase in kan gaan? hoe anticipeer je op de negatieve publiciteit als een kernlid recidiveert? hoe houd je vrijwilligers gemotiveerd als het kernlid recidiveert? De projectleden en de coördinator van het Veiligheidshuis hebben vooral zorgen over het voortbestaan van COSA, aangezien structurele financiering nog niet zeker is. Rolmodellen Positieve invloeden uit de eigen omgeving kunnen de adoptie van een innovatie bevorderen. Hierbij gaat het om mensen die op verschillende manieren morele en inhoudelijke steun kunnen bieden, bijvoorbeeld door deelname positief te waarderen, door kennis over de nieuwe werkwijze te leveren, door de innovatie te promoten of door bij meningsverschillen op te komen voor de innovatie. Beide kernleden hebben zowel bij de startmeting als bij de eindmeting belangrijke anderen in hun directe omgeving die hen steunen voor wat betreft het participeren in COSA. In beide gevallen gaat het om iemand uit het eigen netwerk en om de behandelaar. In de startmeting bleek dat vrijwilligers beduidend minder positieve rolmodellen in hun omgeving hebben dan professionals en projectleden – begrijpelijk, want zij hadden immers weinig mensen in hun omgeving die bekend waren met het werken met zedendelinquenten. De meeste vrijwilligers noemen nu meer positieve rolmodellen in hun omgeving dan aan het begin van het project. Hierbij valt op dat Vrijwilligers uit Cirkel 2 minder vaak positieve rolmodellen in hun persoonlijke kring hebben dan vrijwilligers uit Cirkel 1. Over het algemeen moeten zij het vooral hebben van de cirkelcoördinator en mede vrijwilligers wat Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 53 van 94
betreft positieve feedback over hun werk als vrijwilliger. In hoeverre deze verschillen (naast andere factoren) een rol spelen bij het functioneren van de Cirkels is (nog) niet duidelijk. De professionals ervaren – evenals bij de startmeting - over het algemeen positieve steun in hun professionele omgeving, met uitzondering van de wijkagent, die met zijn rol binnen COSA uniek is op zijn hoofdkantoor. Een aanpak als COSA wordt door de meeste van zijn collega‟s met de nodige scepsis bekeken. De projectleden geven allemaal aan zowel binnen het persoonlijke netwerk als onder hun collega‟s positieve rolmodellen te hebben. Daarnaast vinden zij steun bij elkaar. Overigens geven zo goed als alle betrokkenen aan, dat deze rolmodellen in hun omgeving niet van invloed zijn op hun motivatie om Bij COSA betrokken te zijn. Zij omschrijven de motivatie als intrinsiek, al voegen sommigen toe dat het wel helpt als er mensen in je omgeving zijn die COSA een warm hart toedragen en kritische vragen stellen.
4.2.3
De organisaties
In de startinterviews is de mate waarin de betrokken organisaties klaar zijn voor COSA onderzocht aan de hand van een aantal kenmerken die bevorderlijk zijn voor een succesvolle implementatie van een innovatie. De adoptie van nieuwe werkwijzen verloopt beter in organisaties met de volgende cultuuren structuurkenmerken: zij beschikken over voldoende financiële en personele middelen; onderverdeling in specialismen en afgebakende taakgebieden (units); decentraal management (relatief autonome units); medewerkers hebben een voldoende deskundigheidsniveau dat aansluit bij de nieuwe werkwijze; management staat open voor nieuwe kennis en moedigt verwerving en verspreiding van kennis aan; het nemen van verantwoorde risico‟s door medewerkers wordt aangemoedigd, mislukkingen worden niet bestraft; de organisatie kent een (top)management met een sterk leiderschap en een heldere visie, duidelijke doelen en prioriteiten; de communicatie en samenwerking tussen verschillende lagen en functies verloopt soepel; er worden door de organisatie kwalitatief hoogwaardige gegevens verzameld die gebruikt worden om processen te monitoren en bij te sturen. Bij de professionals, managers en projectleden is nagegaan in hoeverre hun organisaties aan deze kenmerken voldoen. Op bijna alle punten scoren de betrokken organisaties positief bij de start van het project. Uitzonderingen zijn er met betrekking tot de communicatie binnen beide regionale locaties van RN (er wordt gesproken over gebrek aan heldere communicatie), terwijl de samenwerking wel als positief wordt ervaren. Over de communicatie bij het FPC zijn de meningen verdeeld, waarbij men het erover eens is dat de communicatie tussen collega‟s van hetzelfde niveau goed verloopt. Het algemene beeld bij de start van het project is, dat COSA in de betrokken organisaties nog niet is ingebed, maar dat er waarschijnlijk voldoende voorwaarden aanwezig zijn om deze inbedding succesvol te laten verlopen. Uiteraard kunnen op basis van het kleine aantal geïnterviewden nauwelijks conclusies aan deze uitkomsten worden verbonden. Ook is niet duidelijk in hoeverre hier sprake is van sociaal wenselijke antwoorden.
Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 54 van 94
In de eindevaluatie blijkt dat de inbedding van COSA binnen de betrokken organisaties nog niet veel is gevorderd. COSA lijkt – bepaalde teams binnen de FPC uitgezonderd- nog niet echt te “leven”. Het draagvlak is er mogelijk wel, maar niet zichtbaar. Wel sluit de werkwijze naadloos aan bij de gewone werkprocessen – professionals hoeven nauwelijks iets aan te passen in hun „gewone‟ taken – anderzijds stuiten ongebruikelijke verzoeken (bijvoorbeeld om een kennismakingsgesprek in de Cirkel) bij de behandelaren in eerste instantie op een afhoudende reactie. Dit duidt er mogelijk op dat de volledige impact van het participeren in COSA nog onvoldoende onderkend wordt. Ook volgens de managers heeft COSA weinig impact, zij hoeven nauwelijks aanpassingen te treffen om professionals te faciliteren voor hun taak in de buitencirkel. Hetzelfde geldt voor de coördinator van het Veiligheidshuis, die uitsluitend praktische zaken (zoals avondopenstelling van het Veiligheidshuis) heeft moeten faciliteren.
4.2.4
De keten
Het introduceren van een nieuwe werkwijze die van invloed is op alle ketenpartners, zal minder problemen opleveren naarmate de keten beter functioneert. Kenis (in Bruinsma, van Haaf & Pranger, 2008)15 onderscheidt drie coördinatieaspecten en vijf systeemelementen die de kwaliteit van een keten bepalen. De coördinatieaspecten zijn: volledigheid (faciliteiten), taakintegratie en coöperatie. Systeemelementen zijn: middelen, producten, cliënten, interne informatie en externe informatie. Volgens dit model functioneren ketens beter naarmate zij ten aanzien van middelen, producten en cliënten beter gefaciliteerd zijn, de afstemming en aansluiting van taken en producten beter is geregeld en naarmate er meer sprake is van draagvlak bij alle partners. Daarnaast is een goede interne en externe informatie-uitwisseling van belang. Sturend bij een goed werkende keten zijn een gezamenlijke visie en focus op de cliënt, op de functies van de keten en op de beoogde kwaliteit16. Het onderzoek naar het functioneren van de keten werd belemmerd door het feit dat COSA wel bekend was bij de betrokken uitvoerenden, maar nauwelijks bij het midden en hogere kader. In de startsituatie zijn daarom geen interviews uitgevoerd met managers van de politie en de regionale reclasseringsorganisaties. Interviews zijn uitgevoerd met de unitmanager van de FPC en de coördinator van het Veiligheidshuis. De unitmanager kon echter nog geen inschatting maken van de keten aangezien hij pas drie maanden in functie was en nog te weinig zicht hierop had. De coördinator van het Veiligheidshuis geeft aan dat binnen het Veiligheidshuis door een goed georganiseerd nazorgoverleg alle voorwaarden aanwezig zijn om COSA op een succesvolle manier te laten „landen‟. Een punt van aandacht is volgens haar de ontwikkeling van gezamenlijke indicatoren voor het meten van throughput en output. In de eindmeting zijn interviews uitgevoerd met de unitmanager van een van de twee betrokken regionale reclasseringsunits en met de coördinator van het Veiligheidshuis. De unitmanager van de FPC gaf aan te weinig betrokken te zijn geweest bij COSA om zinvol aan een interview te kunnen deelnemen. Beiden geven aan dat er geen veranderingen in de ketensamenwerking nodig zijn geweest. De coördinator van het Veiligheidshuis benadrukt dat het Veiligheidshuis een zeer geschikt platform is voor de implementatie van COSA. Zij signaleert nu –los van COSA- een aantal knelpunten in de keten: zedendaders kunnen gemakkelijk enkele maanden uit beeld blijven als zij zich niet houden aan de afspraken, omdat het gemakkelijk twee maanden of langer kan duren voordat er een melding hierover bij het Openbaar Ministerie (OM) terecht komt. Ook zijn er bepaalde categorieën daders onvoldoende in beeld, zoals plegers van internetdelicten en plegers van verkrachting binnen 15 16
Zie model van Kenis in bijlage 1 & 2. “Ruimte voor regie” (2003). Brochure van het Ministerie van BiZa, directoraat grote stedenbeleid.
Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 55 van 94
het huwelijk. In de nazorgketen zou duidelijker moeten zijn welke plegers een specifieke aanpak nodig hebben.
4.3
Verloop van de proefcirkels: doelrealisatie en randvoorwaarden
In deze paragraaf wordt beschreven in hoeverre het project er tot nu toe in geslaagd is Cirkels volgens de werkzame principes van het theoretische model te laten functioneren (model-integriteit) en in hoeverre cirkels worden uitgevoerd zoals bedoeld (programmaintegriteit). Uiteraard gaat het hier om een eerste indruk, er zijn immers nog slechts twee Cirkels onderzocht. Het feit dat beide Cirkels aanzienlijke verschillen laten zien is daarbij gunstig: hierdoor kan meer inzicht verkregen worden in de mogelijke beïnvloedende factoren. Hieronder wordt allereerst het verloop van de Cirkels beschreven en vervolgens wordt ingegaan op de model-integriteit, de programma-integriteit, de rol van Cirkelcoördinatoren en de invloed van critical incidents, waarmee gebeurtenissen bedoeld worden die voor een doorbraak –in positieve dan wel negatieve zin- hebben gezorgd. De uitval van vrijwilligers, redenen hiervoor en de motivatie van betrokkenen om door te gaan wordt beschreven. Daarna komen betrokkenen zelf aan het woord: hoe hebben zij hun rol ervaren en welke succes- en verbeterpunten signaleren zij?
4.3.1
Verloop van de Cirkels
Het functioneren van de Cirkels laat zich beschrijven aan de hand van de ontwikkelingen in de inhoud van de bijeenkomsten, het groepsproces en de ontwikkeling die het kernlid heeft doorgemaakt. Cirkel 1 Thema‟s Uit de cirkelverslagen en maandevaluaties van Cirkel 1 blijkt dat er in de afgelopen negen maanden vier centrale thema‟s (naast allerlei andere onderwerpen) aan bod zijn gekomen. De eerste twee maanden is veel aandacht besteed aan de risicofactoren van het kernlid. Hij werd bevraagd op zijn delictscenario en specifieke aandacht is besteed aan risicofactoren in relatie tot minderjarigen in zijn directe omgeving. Behalve het risico op grensoverschrijdend gedrag door het kernlid is ook het risico op valse aangifte door anderen en de gevolgen daarvan voor het kernlid besproken. Een thema dat hierna aan de orde kwam was: wie neem je in vertrouwen over het delict en wie niet? Dit onderwerp kwam ook aan bod in relatie tot de vraag in hoeverre hij mensen uit zijn uitgebreide (maar niet per definitie steunende) sociale netwerk op de hoogte moet/wil brengen van zijn achtergrond. Deze thematiek werd opgevolgd door een heikel punt in het leven van het kernlid, namelijk grenzen stellen en omgaan met verwachtingen in sociale relaties, zowel binnen relaties met vrienden als binnen de partnerrelatie. Groepsproces Gedurende de eerste drie maanden zijn langzaam de verschillende procesrollen en verantwoordelijkheden binnen de Cirkel duidelijk geworden. Na vier maanden (in april) constateerde de Cirkelcoördinator in de maandrapportage dat er een hechte groep was ontstaan, die in een informele sfeer met elkaar omgaat en elkaar ook aanspreekt, bijvoorbeeld op dominant gedrag. In mei haakte een vrijwilliger (vrouw) af, volgens eigen zeggen vanwege tijdgebrek. De overige drie vrijwilligers besloten in overleg met het kernlid en de Cirkelcoördinator om de Cirkel niet aan te vullen, maar met z‟n drieën door te gaan, om het ontstane groepsproces niet te verstoren. Gaandeweg bereikte de groep meer diepgang in de gesprekken en ontstond er een vertrouwelijke sfeer. Tegen de zomervakantie was er volgens de Cirkelcoördinator een zelfstandige en taakgerichte groep ontstaan. De samenwerking met het kernlid verliep constructief. Hij ging zich gaandeweg steeds meer op Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 56 van 94
zijn gemak voelen, toonde steeds meer openheid en besprak in toenemende mate allerlei zaken waar hij in zijn leven tegenaan liep. De Cirkel neemt een adviserende rol aan, en het kernlid neemt de adviezen waar hij iets mee kan, in de praktijk over. Hierbij geeft hij aan, de diversiteit in de Cirkel prettig te vinden, omdat hij zo zelf een keuze kan maken welke adviezen bij hem passen en welke niet. Na verloop van tijd gaf hij ook feedback aan de vrijwilligers waarin hij zijn waardering voor hen uitsprak en stuurde aan op uitbreiding van het contact, bijvoorbeeld door te blijven „hangen‟ na de bijeenkomst. Zowel vrijwilligers als kernlid hebben het idee dat er sprake is van een vruchtbare samenwerking en spreken de verwachting uit dat ook na het stoppen van de Cirkel een vorm van contact zal blijven bestaan. In voorzichtige termen benoemt het kernlid de aard van de relatie als vriendschappelijk. Proces van het kernlid Het proces van het kernlid laat door de maanden heen een ontwikkeling zien, waarin gaandeweg tekenen te zien zijn van een groter zelfregulerend vermogen en verbeterde sociale vaardigheden. Uit de maandrapportages blijkt dat het kernlid zich al na twee maanden op zijn gemak voelt met de vrijwilligers. Hij gebruikt hen in toenemende mate als rolmodel en is positief over de feedback die hij krijgt. Hij bespreekt in toenemende mate problemen en spanningen in de Cirkel, zowel op het gebied van zijn verplichte begeleiding als in de privé sfeer. Ook bespreekt hij de door hem verkozen en succesvolle oplossingen in de cirkel. Door op een assertieve manier een grenzen te stellen neemt volgens de vrijwilligers en de toezichthouder zijn zelfvertrouwen toe. Ook het kernlid zelf geeft aan dat dit een belangrijke doorbraak is geweest. In de bijeenkomsten spreekt hij in toenemende mate over emoties als angst en boosheid en bespreekt ook psychologische problemen uit zijn verleden. In de zomer geeft hij aan dat hij lekker in zijn vel zit. In zijn behandelgroep vertelt hij medecliënten over COSA en raadt deelname aan. Inmiddels is hij voor zichzelf tot de conclusie gekomen dat deelname aan COSA hem meer oplevert dan de nazorggroep van zijn behandeling en hij is voornemens om zijn behandelaar voor te stellen hiermee te stoppen. Hij vindt de focus van de nazorg groep beperkt (gericht op voorkomen van zedendelicten) terwijl de Cirkel hem bij allerlei soorten problemen ondersteunt. Zijn zelfzorg is verbeterd, blijkend uit het feit dat hij zich voor het eerst ziek meldt, wanneer hij een blessure oploopt. Hij typeert dit als een grote overwinning voor zichzelf. In het eindinterview (oktober) geeft hij aan al lange tijd geen seksuele fantasieën over minderjarigen meer te hebben en geen seksuele of andere delicten meer te hebben gepleegd. Hij geeft aan zich minder eenzaam te voelen, mede doordat hij in de Cirkel heeft geleerd zich opener te uiten naar anderen, wat het contact met anderen bevordert. Hij neemt meer de verantwoordelijkheid voor zijn handelen en geeft aan dat het aangeven van grenzen beter gaat, maar een aandachtspunt blijft. Cirkel 2 Thema‟s Uit de maandevaluaties van Cirkel 2 blijkt dat het onderwerp “risico‟s” in deze Cirkel veel langer dan in cirkel 1, namelijk gedurende de eerste zeven maanden een centrale plaats heeft gehad in de bijeenkomsten. Dit had te maken met diverse risicosignalen, te weten het ontbreken van volledige openheid naar cirkelleden en mogelijk risicovol gedrag zowel in de buurt als thuis. Mede op advies van de Cirkelcoördinator koos de Cirkel na enkele maanden voor een andere aanpak om het onderwerp “hoe knoop je sociale contacten aan” meer aan bod te kunnen laten komen. Dit derde thema werd zowel besproken als tijdens sociale uitstapjes voorgedaan. Een vierde thema, dat mede door het verloop van de bijeenkomsten regelmatig werd besproken is: “de onderlinge verwachtingen in de Cirkel en afspraken over de samenwerking”. In verschillende bijeenkomsten is expliciet stilgestaan bij de gang van zaken in de Cirkel en de verwachtingen die een ieder heeft, daarbij is eind september zelfs het stoppen van de Cirkel overwogen.
Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 57 van 94
Groepsproces Het groepsproces in Cirkel twee verloopt tot op heden (stand eind oktober 2010) moeizaam. In het begin is men zoekend en afwachtend naar elkaar toe geweest. Er is gewerkt aan het verduidelijken van ideeën en verwachtingen ten aanzien van de Cirkel. Al vrij snel werden verschillen duidelijk in de wijze waarop men de rol als vrijwilliger invulde. Daarbij riep inadequaat gedrag van één vrijwilliger irritatie op bij de andere vrijwilligers. Uit de maandrapportages blijkt dat deze irritaties onderling niet meteen werden besproken. Nadat de Cirkelcoördinator de vrijwilliger hierop heeft aangesproken veranderde het gedrag in eerste instantie, maar bleef zo nu en dan de kop opsteken. In juni haakte een vrijwilliger door persoonlijke omstandigheden af, een andere was vanwege studie korte tijd afwezig. Er was een tijdlang sprake van discontinuïteit in het bijwonen van Cirkelbijeenkomsten en er leek zich een subgroep te vormen. De Cirkelcoördinator stimuleerde daarop de groep om de onderlinge irritaties te bespreken. In juli organiseerde de Cirkel zelfstandig een bijeenkomst zonder kernlid, waarin de onderlinge verwachtingen en ideeën weer duidelijk uitgesproken werden. Hierna had de groep het idee dat alle neuzen weer dezelfde kant op staan. In september werd de groep door de vrijwilligers als een hechte club ervaren, die een goede band met elkaar heeft. Ook de samenwerking met het kernlid verliep moeizaam. Het kernlid voldeed niet aan verwachtingen van de vrijwilligers ten aanzien van volledige openheid van zaken. Dit wekte irritatie op bij de vrijwilligers, en riep twijfels op over de motivatie van het kernlid en het nut van de Cirkel. Het kernlid werd herhaaldelijk - en volgens de vrijwilligers- fors aangesproken hierop, maar dit leidde volgens hen niet tot verandering. Deze stagnatie werd verschillend geïnterpreteerd: door sommige vrijwilligers werd dit gezien als onvermogen, andere vrijwilligers zagen het als onwil en manipulatief gedrag. Het wantrouwen richting kernlid leek te groeien nadat hij vertelde over zijn risicovol gedrag in de thuissituatie. Aanmoedigingen tot het delen van emoties en aangaan van sociaal contact leverden volgens de vrijwilligers weinig resultaat op, omdat het kernlid in de Cirkel niet actief participeerde. Bij een deel van de vrijwilligers nam het wantrouwen jegens het kernlid verder toe. Andere vrijwilligers zagen vooral groot onvermogen bij het kernlid om adequaat sociaal contact aan te gaan. Het kernlid voelde zich een buitenstaander in de groep en was niet daadwerkelijk betrokken in de gesprekken. Na zeven maanden was de groep moedeloos geworden en werd in de Cirkel met het kernlid en de Cirkelcoördinator het stoppen van de Cirkel overwogen. In onderling overleg werd besloten om door te gaan onder de voorwaarde dat wanneer het kernlid wederom afspraken niet nakomt, de bijeenkomsten meteen worden afgebroken. Hierna leek de samenwerking beter te verlopen. Het kernlid kwam vaker met een eigen inbreng en de gesprekken kregen meer inhoud. Het kernlid geeft in het eindinterview aan zich meer betrokken te voelen bij de Cirkel.17 Proces van het kernlid In hoeverre er een verandering op gang is gekomen bij het kernlid van Cirkel 2 is nog moeilijk te bepalen. Hij is lange tijd niet in staat geweest zijn risicofactoren te benoemen en een terugvalpreventieplan te presenteren, maar slaagt hier uiteindelijk, na fors aandringen van de Cirkel en een gesprek met de behandelaar toch enigszins in. Hij zelf geeft in het interview aan dat hij moeilijke opdrachten liever uitstelt en er dan te laat achterkomt dat hij ze niet meer op tijd kan uitvoeren. Het blijkt de vrijwlligers dat het kernlid het voeren van een huishouding moeilijk valt. Ook ontstaat een discussie over mogelijk risicogedrag dat de vrijwilligers opmerken, maar dat het kernlid niet als zodanig erkent. Het inzicht in de eigen problematiek neemt volgens professionals toe nadat er een voorwaardengesprek is gehouden vanwege dit risicogedrag. De behandeling kan worden voortgezet, waarmee hij kan blijven voldoen aan de voorwaarden voor zijn voorwaardelijk strafdeel. Het aangaan van sociaal contact lijkt na verloop van tijd iets beter te gaan, en hij neemt - volgens sommigen tijdelijk- meer deel aan de gesprekken in de Cirkel. Hij begint 17
Inmiddels heeft een gezamenlijke Cirkelevaluatie geleid tot het stoppen van twee vrijwilligers. Zij zullen worden vervangen door twee nieuwe leden. Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 58 van 94
soms uit zichzelf een gesprekje. Hij houdt zich beter aan afspraken die moeten zorgen voor continuïteit van de Cirkel. Het kernlid start met een opleiding. Tegenover de vrijwilligers verdedigt hij het eerder opgemerkte risicogedrag. Bij de vrijwilligers ontstaat mede hierdoor de zorg over het weer inzakken van zijn motivatie en het gebrek aan besef van negatieve consequenties van risicogedrag, maar mogelijk is er ook sprake van toegenomen eerlijkheid en openheid. In september lijkt het proces van het kernlid wederom in een kritieke fase te komen, wanneer de vrijwilligers aangeven dat zijn inzet in de Cirkel te gering is en zij zich zullen terugtrekken als hij afspraken (bijvoorbeeld het maken van kleine huiswerkopdrachten) niet na blijft komen. Nadat de Cirkel deze vertrouwenscrisis te boven is gekomen lijkt het kernlid zich meer in te zetten en komt hij volgens vrijwilligers meer ontspannen en beter verzorgd over. Het kernlid zelf geeft in het eindinterview aan dat hij dankzij de Cirkel minder eenzaam is, omdat hij iedere week een bijeenkomst heeft en omdat hij geleerd heeft om een praatje te maken. Het omgaan met moeilijkheden is volgens hem nog niet echt verbeterd en zijn zelfzorg is een aandachtspunt volgens hem omdat het zelfstandig wonen moeilijker is dan hij had gedacht. Zijn denken over wat gezonde en ongezonde seksualiteit is, is volgens hem niet veranderd, wel staat het thema meer op de voorgrond doordat het binnen COSA een onderwerp is. Volgens het kernlid is er geen sprake geweest van overtreden van bijzondere voorwaarden en van recidive, noch seksueel noch anderszins.
4.3.2
Programma-integriteit en modelintegriteit
Bij de evaluatie van de mate waarin de Cirkels zijn uitgevoerd zoals bedoeld moet rekening worden gehouden met de unieke aanpak van COSA. Enerzijds is de werkwijze ingekaderd door middel van richtlijnen met betrekking tot de uitvoering van Cirkels en de bewaking van de privacy en veiligheid van vrijwilligers en kernlid. Anderzijds gaat COSA uit van een werkmodel waarin is aangegeven wat de werkzame principes van COSA zijn en welke Cirkelfuncties tot werkzaamheid leiden. De wijze waarop vrijwilligers, kernleden en Cirkelcoördinatoren hieraan werken is echter niet vastgelegd. Het model biedt bewust ruimte voor maatwerk, afgestemd op de individuele risico‟s en ondersteuningsbehoeften van het kernlid. Hieronder wordt beschreven in hoeverre de Cirkels zijn uitgevoerd conform de richtlijnen (programma-integriteit) en in hoeverre de functies uit het werkmodel tot stand zijn gekomen (model-integriteit). Programma-integriteit Een afzonderlijk draaiboek voor de opbouw en uitvoering van een Cirkel was oorspronkelijk niet voorhanden, maar de procedure was als onderdeel van de „notitie vrijwilligersbeleid‟ beschreven. Inmiddels is deze procedure ook beknopt beschreven in het basisdocument implementatie. In de kaders staan de richtlijnen uit dit document weergegeven. Nadat werving en training van voldoende vrijwilligers is afgerond, vrijwilligers gekozen zijn, er een kernlid geselecteerd, gescreend en geschikt bevonden is en de buitencirkel is geformeerd, gaat de Cirkel daadwerkelijk van start. Gestart wordt met een sociale avond met alleen de vrijwilligers, om hen de gelegenheid te geven kennis met elkaar te maken. Daarna volgt een tweede en derde bijeenkomst, ook nog zonder kernlid, om de vrijwilligers te informeren over het kernlid, over juridische kaders, over richtlijnen en afspraken waaraan vrijwilligers zich dienen te houden, praktische zaken zoals het uitdelen van visitekaartjes en mobiele telefoons, de ondersteuning door de Cirkelcoördinator toelichten, etc. Deze procedure is in beide Cirkels gevolgd, zij het dat door slechte weersomstandigheden bij een van de Cirkels een voorbereidende bijeenkomst niet is doorgegaan. In beide Cirkels is ook een jaarplanning gemaakt waarin aangegeven is vanaf welke bijeenkomst de vrijwilligers alléén met het kernlid zijn (vanaf bijeenkomst 5 zonder aanwezigheid cirkelcoördinator) en de tijdstippen van evaluatie (driemaandelijks). Per drie maanden is daarin aangegeven aan
Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 59 van 94
welke thema‟s en doelen in de Cirkel gewerkt wordt. De vrijwilligers kregen deze jaarplanning op papier met daarin ook de belangrijkste uitgangspunten met betrekking tot uitvoering en de doelen van de vrijwilligers. In de vierde bijeenkomst is ook het kernlid voor het eerst aanwezig. Er wordt kennisgemaakt met elkaar, de afspraken worden doorgenomen, het delict wordt besproken en de Cirkelovereenkomst wordt getekend door zowel vrijwilligers als kernlid. In beide Cirkels is de eerste bijeenkomst met het kernlid verlopen zoals hier beschreven. In beide Cirkels heeft het kernlid tijdens de eerste bijeenkomst informatie gedeeld over zijn achtergrond, het delict en zijn huidige situatie besproken en zijn er werkafspraken gemaakt. Vrijwilligers en het kernlid hebben de cirkelovereenkomst ondertekend. Deze eerste vier bijeenkomsten worden geleid door de Cirkelcoördinator. Daarna vinden de cirkelbijeenkomsten in principe zonder de cirkelcoördinator plaats. De cirkelcoördinator volgt de Cirkel op afstand via cirkelverslagen die door vrijwilligers zijn gemaakt en via telefonische contacten met vrijwilligers. De cirkelcoördinator kan cirkelbijeenkomsten bijwonen wanneer dit wenselijk geacht wordt. In beide Cirkels zijn de cirkelcoördinatoren tussentijds aanwezig geweest tijdens voorbesprekingen of gedurende de hele bijeenkomst. Redenen om aanwezig te zijn waren: evaluatiebijeenkomsten leiden (driemaandelijks); invallen als er te weinig vrijwilligers beschikbaar waren, bijvoorbeeld tijdens de vakantieperiode; een interventie plegen, bijvoorbeeld om het groepsproces te sturen of om risicosignalen te bespreken. Een interventie is in Cirkel 1 eenmaal gepleegd, in Cirkel 2 driemaal. Daarnaast hadden de cirkelcoördinatoren frequent telefonisch contact met vrijwilligers (in totaal tussen 2 en 14 keer per maand). Voor het maken van cirkelverslagen zijn in de eerste bijeenkomst afspraken gemaakt met de vrijwilligers en is een format ter beschikking gesteld. De cirkelverslagen worden in Cirkel 1 over het algemeen wekelijks en volgens het format gemaakt, in Cirkel 2 blijkt dit minder structureel het geval te zijn en moet de cirkelcoördinator de vrijwilligers verschillende keren hiertoe aansporen. In deze Cirkel bellen vrijwilligers de cirkelcoördinator op als er bijzonderheden te melden zijn. Inmiddels is het maken van cirkelverslagen ook in deze Cirkel routine geworden. De eerste acht bijeenkomsten met het kernlid staan in het teken van kennismaking, het bespreken van de sociale situatie van het kernlid, de socialisatiegeschiedenis, de risicofactoren en terugvalpreventie. In deze periode18 neemt (op uitnodiging van het kernlid) een professional (meestal de behandelaar) uit de buitencirkel deel aan een cirkelbijeenkomst. In beide Cirkels zijn deze onderwerpen aan bod gekomen gedurende de eerste acht bijeenkomsten. De mate waarin over risicofactoren en terugvalpreventie kon worden gesproken verschilt echter. In Cirkel 2 bleek het voor het kernlid lange tijd niet mogelijk om zijn delictscenario en terugvalpreventieplan te presenteren. Naar achteraf (in een overleg met de behandelaar) bleek, waren deze in zijn behandeling mogelijk nog niet voldoende uitgewerkt. Uiteindelijk heeft het kernlid na zeven maanden en met meer voorbereiding alsnog zijn delictscenario in de Cirkel gepresenteerd. De kennismaking met leden van de buitencirkel is verschillend verlopen. In Cirkel 1 heeft het kernlid al vrij snel de behandelaar uitgenodigd voor een cirkelbijeenkomst, waarop de 18
Op dit punt is het oorspronkelijke protocol aangepast, waarin nog was voorzien in aanwezigheid van
een professional tijdens de eerste bijeenkomst. Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 60 van 94
behandelaar echter niet inging. In de praktijk bleek voor deze behandelaar de rol van de professional nog niet voldoende duidelijk te zijn en waren er geen afspraken gemaakt rondom informatie-uitwisseling. Enige tijd later heeft er alsnog een kennismaking plaatsgevonden tussen behandelaar en vrijwilligers, waarbij ook het kernlid aanwezig was. In de tweede Cirkel heeft nog geen kennismakingsbijeenkomst met de uitvoerend behandelaar en de eindverantwoordelijke behandelaar (hierbij gaat het om dezelfde behandelaar als in Cirkel 1) plaatsgevonden – een dergelijke bijeenkomst staat wel gepland. De eindverantwoordelijke behandelaar geeft aan dat het uitwisselen van informatie over het kernlid bemoeilijkt wordt door de privacyrichtlijnen van de instelling, maar is bereid om algemene informatie over behandeling van zedendaders en over risico‟s te verstrekken. Hij zal een cirkelbijeenkomst bijwonen waar ook het kernlid bij aanwezig is, om het probleem van het bespreken van informatie over het kernlid te omzeilen. Beide toezichthouders geven aan dat zij graag in een vroeg stadium van de Cirkel kennis hadden gemaakt met de vrijwilligers, zodat zij een beter beeld hebben bij de Cirkel. In Cirkel 1 staat een kennismakingsbijeenkomst met de toezichthouder gepland. Daarna (na drie maanden) volgt een evaluatiebijeenkomst met de cirkelcoördinator en zonder het kernlid, waarin de Cirkel met elkaar kijkt of er vooruitgang geboekt is en bekeken wordt of het contract/de afspraken eventueel aangepast moeten worden. Onderwerp van gesprek is ook de frequentie van groepsbijeenkomsten en aanvullende contacten tussen kernlid en één of meer vrijwilligers. Ook wordt beoordeeld of er aanvullende interventies (bijvoorbeeld behandeling) nodig zijn. Het kernlid wordt geïnformeerd over deze bijeenkomst zonder zijn aanwezigheid. Daarnaast voert de cirkelcoördinator met alle vrijwilligers van de Cirkel een individueel evaluatiegesprek. De cirkelcoördinator heeft naar aanleiding van de driemaandelijkse evaluaties contact met de professionals. In beide Cirkels hebben driemaandelijks evaluatiebijeenkomsten plaatsgevonden. In hoeverre de frequentie van cirkelbijeenkomsten daarbij onderwerp van gesprek is geweest wordt niet duidelijk uit de rapportage, beide Cirkels komen tot op heden wekelijks bij elkaar, tenzij er onvoldoende vrijwilligers beschikbaar zijn, wat in Cirkel 2 vaker is voorgekomen dan in Cirkel 1. In beide Cirkels is het proces van het kernlid besproken en heeft dit tot interventies van de cirkelcoördinator geleid. In een Cirkel heeft de cirkelcoördinator contact opgenomen met één van de professionals in de buitencirkel in verband met problemen met een verplichte begeleiding die spanningen opriepen bij het kernlid. In de andere Cirkel is de behandelaar geïnformeerd over risicogedrag van het kernlid, waarna een voorwaardengesprek tussen behandelaar, kernlid, toezichthouder en cirkelcoördinator heeft plaatsgevonden. In beide Cirkels hebben driemaandelijks individuele evaluatiegesprekken met de vrijwilligers plaatsgevonden. Daarnaast hebben in beide Cirkels aanvullend supervisiegesprekken plaatsgevonden, wanneer de situatie of de vrijwilliger daarom vroeg. In Cirkel 1 hebben vaker supervisie gesprekken plaatsgevonden dan in Cirkel 2. Na circa één tot anderhalf jaar wordt door de Cirkel bekeken of de doelen van de Cirkel zijn behaald en of, en zo ja in welke vorm, de Cirkel gecontinueerd wordt. Hiertoe wordt met alle vrijwilligers gesproken over de wens om betrokken te blijven bij het kernlid. Als besloten wordt de Cirkel niet langer formeel in stand te houden, kan wel gekozen worden voor een informele Cirkel, waarbij één van de vrijwilligers mentor wordt en de Cirkel kan reactiveren zodra daar aanleiding toe bestaat. Geen van beide Cirkels zijn op dit moment al een jaar bezig. In Cirkel 1 vragen vrijwilligers zich echter steeds meer af hoe lang de Cirkel nog op de huidige wijze voortgezet moet worden, omdat er al veel vooruitgang is geboekt. Een punt van aandacht blijken de locatie en de duur van de bijeenkomsten te zijn.
Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 61 van 94
Met betrekking tot de locatie van bijeenkomsten zegt het protocol (de notitie vrijwilligersbeleid en – procedures): Een formele bijeenkomst moet plaatsvinden in een daarvoor geschikte omgeving, waarin het verleden van het kernlid geheim gehouden kan worden en het kernlid zich veilig voelt om problemen en gevoelige kwesties te bespreken. In de loop van de tijd kunnen er ook gezellige cirkelbijeenkomsten worden georganiseerd, die op een andere locatie kunnen worden gehouden. De bijeenkomsten van Cirkel 1 vonden in het begin plaats in een Veiligheidshuis. Daarna vonden de bijeenkomsten een tijdlang bij het kernlid thuis plaats. Omdat hierdoor niet meer voor- en nabesproken kon worden is besloten de bijeenkomsten om en om bij het kernlid thuis en in het Veiligheidshuis plaats te laten vinden– enkele sociale uitstapjes uitgezonderd. De bijeenkomsten van Cirkel 2 vonden tot september in een gebouw van de reclassering plaats, maar deze locatie werd van meet af aan als problematisch ervaren, omdat dit een te formeel karakter had en bovendien de werkplek was van een van de vrijwilligers. Zowel het kernlid als de betreffende vrijwilliger geven aan dat deze locatie nadelig was voor het groepsproces. Inmiddels is een alternatieve locatie in een onderwijsinstelling gevonden. Nog onduidelijk is in hoeverre dit een acceptabel alternatief is. In deze Cirkel komt men inmiddels ook af en toe bijeen in het huis van het kernlid. Het kernlid geeft echter aan de dubbelrol van gastheer en kernlid niet prettig en ingewikkeld te vinden. In beide Cirkels hebben inmiddels bijeenkomsten op een openbare locatie (een café of terras) plaats gevonden. Beide kernleden geven aan zich op voorhand zorgen te hebben gemaakt over de bewaking van hun privacy door vrijwilligers, maar in beide Cirkels is hier volgens hen goed mee omgegaan en zijn kernleden tevreden over de discrete houding van de vrijwilligers in deze.
Ten aanzien van de duur van de bijeenkomsten worden geen richtlijnen gegeven. De bijeenkomsten van Cirkel 1 duren gemiddeld anderhalf uur, waarbij de vrijwilligers meestal een kwartier voor- en nabespreken, en het kernlid ca. 1 uur aanwezig is. De bijeenkomsten van Cirkel 2 duurden in het begin een tot anderhalf uur, vanaf juni was de gemiddelde duur – blijkend uit de cirkelverslagen - 2,5 uur. De bijeenkomsten werden soms wel, soms niet voor- en nabesproken. Uit de interviews met vrijwilligers van Cirkel 2 blijkt dat er verschillende opvattingen bestaan over een ideale duur. Sommigen vinden de bijeenkomsten te lang, anderen zijn van mening dat bijeenkomsten zo lang moeten duren om een proces op gang te brengen. Modelintegriteit Het werkmodel van COSA gaat uit van drie werkzame principes die in de Cirkel gerealiseerd worden (zie figuur 3, paragraaf 2.3), en tot drie typen cirkelfuncties leiden: Ten eerste: ondersteuning bieden bij het ontwikkelen van gezonde relaties en ontwikkelen van een eigen steunend sociaal netwerk, om zodoende de emotionele eenzaamheid en het isolement van het kernlid te verminderen. Hiertoe bieden vrijwilligers praktische en morele steun, moedigen zij het kernlid aan en laten zij voorbeeldgedrag zien. Zij tonen medemenselijkheid en zorg. Ten tweede: monitoren van het proces van het kernlid en signaleren van risico op terugval om zodoende een bijdrage te leveren aan de openbare veiligheid. Vrijwilligers doen dit door openlijk risico‟s te bespreken en ervoor te zorgen dat risicosignalen bij de cirkelcoördinator bekend worden, die vervolgens - waar nodig- de buitencirkel kan informeren om tijdig actie te kunnen ondernemen.
Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 62 van 94
Ten derde: het kernlid aanspreekbaar en verantwoordelijk houden voor zijn eigen proces, voor het voorkomen van recidive en voor de verankering van behandeldoelen (onder andere het toepassen van terugvalpreventiestrategieën). Hiertoe is het van belang dat er een vertrouwensrelatie tussen vrijwilligers en kernlid ontstaat. Steun De ondersteunende functie lijkt in Cirkel 1 meer aanwezig, maar mogelijk minder noodzakelijk dan in Cirkel 2. De vrijwilligers geven aan, dat het kernlid weliswaar een relatief groot eigen sociaal netwerk heeft, maar de vaardigheden moet ontwikkelen om goed met deze contacten om te gaan. Zij vervullen in die zin een adviserende functie. Een van de vrijwilligers heeft zich nadrukkelijk aangeboden als contactpersoon buiten de cirkelbijeenkomsten om. Overigens is daar door het kernlid nog geen gebruik van gemaakt. Daarnaast bieden zij praktische en morele steun in de vorm van een luisterend oor, dat hij nergens anders vindt. “We zijn niet direct zijn sociaal netwerk, in zoverre dat wij hem helpen met het huis of met andere dingen. Maar ik denk dat het een plek is waar hij eventueel over zijn delict, over waar hij mee bezig is, over zijn seksualiteit kan spreken, en ook op een manier praat over zichzelf, eigenlijk een reflectiemoment van zichzelf, die hij op geen enkele andere wijze heeft. Ik denk dat dat is wat wij doen. Hij zit overal en nergens in, dus dat hoeven we allemaal niet te doen. We hoeven geen hobby‟s voor hem te gaan zoeken of verenigingen of weet ik veel. Dat doet hij allemaal zelf. Maar gewoon een ruimte waar je kan praten over dingen die je hebt gedaan, die niet altijd even gemakkelijk zijn.” (vrijwilliger Cirkel 1) Het kernlid geeft aan, dat de Cirkel voor hem een groep is waarop hij terug kan vallen als het moeilijk voor hem wordt. Hij heeft de verwachting dat dit ook zo blijft nadat de Cirkel formeel ophoudt te bestaan. “Ze hebben ook aangegeven dat -mocht het stoppen- , dat ze dan wel bereikbaar blijven: „mocht het stoppen dan willen we graag tot de kenniskring blijven behoren – als je ergens problemen mee hebt dat je je dan vrij voelt om te komen of ergens om te bellen of zo. Dat vind ik op dit moment wel een prettig idee.” (kernlid Cirkel1) Het kernlid van Cirkel 2 heeft daarentegen geen eigen sociaal netwerk. De vrijwilligers zijn op dit moment de enige mensen (buiten zijn ouders om) waarmee het kernlid een sociaal contact heeft. De sociale netwerkfunctie komt volgens de vrijwilligers echter nog niet helemaal uit de verf, omdat het kernlid er nog geen gebruik van kan of wil maken, en basale vaardigheden mist om het sociale contact vorm te geven. Een deel van de vrijwilligers kan berusten in het feit dat men iets aanbiedt, wat voor het kernlid uniek is, ongeacht of hij er al iets mee kan, en realiseert zich dat het waarschijnlijk lang zal duren voordat er vooruitgang geboekt wordt. Een ander deel vraagt zich af of de Cirkel deze functie ooit kan hebben voor het kernlid. Er wordt door de Cirkel volgens de vrijwilligers veel praktische ondersteuning geboden in het ontwikkelen van sociale vaardigheden, maar zij hebben na negen maanden het idee dat dit nog weinig resultaat heeft gehad. De praktische ondersteuning bestond in het begin vooral uit het maken van afspraken over het presenteren van het terugvalpreventieplan en uitnodigen tot vertellen over zijn risicofactoren. De werkwijze bestond vooral uit het geven van kleine huiswerkopdrachten in de hoop dat het kernlid op deze wijze een houvast zou hebben voor een eigen inbreng in de Cirkel, die het bespreken van zijn problemen mogelijk zou maken. Daarna (en op aanraden van de cirkelcoördinator) is de ondersteuning zich meer gaan richten op het ontwikkelen van sociale vaardigheden, zoals een praatje maken, of iemand aanspreken of een compliment geven, collega‟s thuis uitnodigen. Ook hier werd weer gewerkt met kleine opdrachten. Omdat de indruk bestond dat dit weinig opleverde is overgeschakeld op concreet voordoen, bijvoorbeeld door middel van rollenspel. Een vrijwilliger benadrukt het belang van een lange adem: “Ook al zien we het niet meteen terug, hij zal daarin stukken meenemen. Er blijven altijd fragmenten van hangen, daarvan ben ik overtuigd. Als we hem daarin positief kunnen ondersteunen, dan zal ik dat niet nalaten. Het laten oefenen, ervaren, dient te gebeuren middels een positieve spiraal. Net als in de verslavingszorg, daar vallen mensen ook terug, Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 63 van 94
maar als daar geleidelijk aan toch een positieve stijgende lijn of verbetering in zit, dan is het goed. Het is belangrijk dat het kernlid weet dat hij er niet alleen voor staat. Dat hij weet dat hij kan terugvallen op mensen die hem daar niet gelijk op zullen afrekenen.” (vrijwilliger Cirkel 2) Behalve de forsere problematiek van het kernlid lijken ook andere factoren het ontstaan van de sociale netwerkfunctie te hebben vertraagd. Vrijwilligers fungeren hier mogelijk minder als rolmodellen omdat zij zelf zoekende zijn naar de eigen rolinvulling. Het kernlid geeft aan dat de vrijwilligers soms moeite hebben om hem van bruikbare handvaten te voorzien, bijvoorbeeld dat het hen veel moeite kostte hem uit te leggen hoe je een sociaal praatje maakt. Ook sluit de aanpak binnen de Cirkel mogelijk niet altijd aan bij de behoeften en mogelijkheden van het kernlid. “Ook ik had op gegeven moment zoiets van: ja, wat gebeurt er eigenlijk bij COSA. Ik had een beetje het gevoel dat ik er een beetje naast zat. Ik was er wel, maar niet echt aanwezig. En bij een bijeenkomst had ik dat gevoel echt heel duidelijk, en achteraf- de vrijwilligers die bij die bijeenkomst aanwezig waren zeiden ook: ja dat klopt, dat hebben we ook bewust gedaan - we hebben je bewust buiten het gesprek gelaten om te zien hoe je zou reageren. En dat klopt. Ik had wel het gevoel dat ik ernaast zat en ze hadden ook wel door aan mij dat ik dat gevoel had. Ik had het alleen nooit aan hen kenbaar gemaakt.” (kernlid Cirkel 2) Het werken met opdrachten (bijvoorbeeld een overzicht maken van de persoonlijke interesses, om zo te komen tot vrijetijdsactiviteiten) stuit bij hem op het probleem dat hij de opdrachten als te makkelijk inschat en tot het laatste moment opschuift, om er dan achter te komen dat het hem niet lukt, waardoor hij met lege handen naar de Cirkel komt. Pas nadat de Cirkel het kernlid de wacht heeft aangezegd lijkt hier verandering in te komen. Het kernlid geeft aan dat het zonde zou zijn als vrijwilligers al hun tijd en energie voor niets zouden hebben geïnvesteerd en besluit zich meer in te zetten. Hierna ontstaat er volgens hem een positievere sfeer tijdens de bijeenkomsten en verlopen deze effectiever. Hij realiseert zich dat hij nog weinig inzicht heeft in zijn functioneren en de opdrachten een goede manier zijn om zichzelf beter te leren kennen. Hij krijgt complimenten voor zijn inbreng en voelt zich hierdoor gesteund. De cirkelcoördinator benadrukt het belang van de Cirkel voor het kernlid maar is ook van mening dat het kernlid mogelijk dermate forse problematiek heeft dat hij nog niet toekomt aan het gebruik maken van de praktische en morele ondersteuning van de vrijwilligers. Ook zij benadrukt het belang van een lange adem bij de vrijwilligers. De professionals signaleren – net als de vrijwilligers, dat in Cirkel 2 de sociale netwerkfunctie nog niet goed uit de verf komt- en brengen dit in verband met de problematiek van het kernlid. “Ik zie wel dat de Cirkel iets doet wat niemand in zijn omgeving verder doet - dus in die zin heeft de Cirkel duidelijk wel een bepaalde meerwaarde - maar- het is aan de klant - en die komt er vooralsnog niet mee vooruit.” (professional uit de buitencirkel) Monitoren Beide Cirkels hebben aanvankelijk duidelijk een overwegend monitorende functie gehad. In deze periode stond het praten over het delict en over risico‟s centraal. Deze fase duurde in Cirkel 1 circa twee maanden, in Cirkel 2 circa zeven maanden. In Cirkel 1 zijn risicosignalen en andere observaties over het proces van het kernlid vanuit de binnencirkel wekelijks via cirkelverslagen doorgegeven aan de cirkelcoördinator. De informatie over de Cirkel en het proces van het kernlid is door de cirkelcoördinator maandelijks in een korte schriftelijk rapportage aan de professionals verstrekt (toezichthouder en behandelaar). Interventies door de cirkelcoördinator worden per e-mail medegedeeld, zodat iedereen over dezelfde informatie beschikt. Daarnaast heeft zich in Cirkel 1 eenmaal een situatie voorgedaan waarbij de cirkelcoördinator direct contact heeft contact heeft opgenomen met één van de professionals in de buitencirkel in verband met problemen met een verplichte begeleiding die spanningen opriepen bij het kernlid. Dit Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 64 van 94
probleem is daarna snel opgelost. Maandelijks heeft deze cirkelcoördinator gemiddeld twee maal face-to-face contact met een professional (de toezichthouder), aangezien zij in hetzelfde pand werken en dan kort uitwisselen over het kernlid. In Cirkel 2 zijn door vrijwilligers opgemerkte risicosignalen onmiddellijk telefonisch aan de cirkelcoördinator doorgegeven. De systematiek van het maken van schriftelijke cirkelverslagen liet in deze Cirkel te wensen over – de cirkelcoördinator heeft de Cirkel meerdere malen gemaand tot vlotte verslaglegging. Ook in Cirkel 2 zijn de professionals maandelijks schriftelijk geïnformeerd over het verloop van de Cirkel en het proces van het kernlid. Daarnaast heeft de cirkelcoördinator verschillende keren tussentijds contact opgenomen met de buitencirkel om snel informatie uit te wisselen. Hierbij ging het om het informeren over de bovengenoemde risicosignalen, navragen of deze met het kernlid zijn besproken, en organiseren van een casusoverleg in verband met het toenemende risicogedrag van het kernlid. Face to face contacten tussen cirkelcoördinator en professionals hebben in mei en oktober plaatsgevonden, een derde gesprek staat gepland in november. Aanspreekbaar houden De mate waarin de Cirkels erin slagen het kernlid te helpen bij het verkrijgen van meer zelfsturend vermogen verschilt. In Cirkel 1 ontstaat al vrij snel een vertrouwensband tussen vrijwilligers en kernlid. Zowel het kernlid als de vrijwilligers schrijven dit toe aan de motivatie en de responsieve opstelling van het kernlid. Het kernlid benoemt daarbij ook het belang van wederkerigheid in de relatie: “Kijk het hele doel van erover te praten is dat je bewust blijft van het feit dat er iets mis kan gaan en de vrijwilligers zijn ervoor om het bespreekbaar te maken. Kijk en hoe meer je erover praat en hoe meer je het over problemen hebt, hoe meer het bespreekbaar wordt. Ik denk dat je ook een beetje vertrouwen moet hebben in hetgeen er besproken wordt – als je je eigen afsluit voor hetgeen er gevraagd wordt en denkt van: ik vertel maar niks – kijk dan komt het er ook niet uit, maar als er wederzijds vertrouwen is dan worden er ook dingen verteld - ook van de andere kant (vrijwilligers) uit.” (kernlid Cirkel 1) Alle vrijwilligers in deze Cirkel benadrukken dat het kernlid door hen zelf verantwoordelijk wordt gehouden voor wat hij doet met de verkregen adviezen, en dat hij daarin autonoom is: “Het kernlid is zelf verantwoordelijk voor zijn hele doen en laten. Wij kunnen hooguit ideeën aan de hand doen of mogelijkheden bieden of… ja hij blijft, en dat zeggen we altijd heel duidelijk; wij zeggen nu wel dingen, maar jij bent verantwoordelijk voor de manier waarop jij het doet. En als jij daar geen boodschap aan hebt, dan heb je daar geen boodschap aan. Dat is jouw goed recht. En als je denkt, ik doe daar iets mee, nou dan prima.” (vrijwilliger Cirkel 1) Het ondersteunen van behandeldoelen door aanspreken op de eigen verantwoordelijkheid wordt door het kernlid ervaren als een gezonde stok achter de deur: “Ik vind het niet moeilijk om aangesproken te worden op dat moment – ik vind het wel moeilijk om het dan ook te doen in de praktijk – maar in die zin is zo‟n Cirkel dan ook een stok achter de deur: want als ik het niet doe, dan weet ik dat ik er de week erna weer op aangesproken wordt, dus – voor mijn verantwoordelijkheden opkomen is altijd moeilijk geweest voor mij – en nu heb je dan de COSA-groep als stok achter de deur – op zich leer je daar dan ook weer van om je verantwoordelijkheid ook zelf een keer te pakken.” (kernlid Cirkel 1) In Cirkel 2 wordt het kernlid volgens de vrijwilligers voortdurend aangesproken op zijn eigen verantwoordelijkheid - het niet nakomen van afspraken, het niet vragen om hulp – kortom het niet gebruik maken van de Cirkel - en het zich niet houden aan afspraken met zijn behandelaar. Dit leidt echter – althans gedurende de eerste negen maanden- niet tot de Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 65 van 94
gewenste veranderingen. Het kernlid zelf noemt het aanzeggen van de wacht door de Cirkel een voorbeeld van zelf aanspreekbaar worden gehouden en zelf de keuze te krijgen. Het is mogelijk dat hij de eerdere vormen van aanspreken minder indringend heeft ervaren dan de vrijwilligers. Van een hechte vertrouwensrelatie lijkt in deze Cirkel nog geen sprake. Sommige vrijwilligers wantrouwen bepaald gedrag van het kernlid dat risicovol genoemd zou kunnen worden, anderzijds is er – zeker in het begin - bij het kernlid sprake van enig wantrouwen ten opzichte van de motieven van de vrijwilligers al waardeert hij tijdens het eindinterview de open houding en toewijding van de vrijwilligers, die tegen de publieke opinie in hem oprecht willen helpen. Er is uit de interviews met vrijwilligers en het kernlid nog niet op te maken dat er sprake is van wederkerigheid in de relatie. Concluderend kan gezegd worden dat er in Cirkel 1 sprake is van een balans tussen de verschillende cirkelfuncties, waarbij de monitorende functie aanvankelijk sterk aanwezig was, maar momenteel wat meer op de achtergrond lijkt te staan. Het verankeren van behandeldoelen lijkt voorspoedig te zijn verlopen blijkend uit de zelfevaluatie van het kernlid en de observaties van vrijwilligers en professionals. Betrokkenen geven zelf aan dat kenmerken van het kernlid (openheid, motivatie, responsiviteit) doorslaggevend zijn geweest hierbij. In Cirkel 2 heeft de monitorende functie lange tijd de boventoon gevoerd, mogelijk ten koste van de sociale netwerkfunctie en de behandelingsondersteunende functie van de Cirkel. Ook hier wordt door de betrokkenen aangegeven dat kenmerken van het kernlid, die aan risicogedrag en mogelijke terugval gerelateerd kunnen zijn, de nadruk op de monitorende functie hebben veroorzaakt. Vanuit het perspectief van het kernlid en van de cirkelcoördinator lijken verschillen in verwachtingen (en mogelijk te hoge verwachtingen bij de vrijwilligers) een belemmerende factor te zijn geweest.
4.3.3
De rol van de cirkelcoördinator
In beide Cirkels hebben de cirkelcoördinatoren invloed uitgeoefend op het verloop van het Cirkelproces. In Cirkel 1 heeft de Cirkelcoördinator na enkele bijeenkomsten het kernlid aangemoedigd een meer gelijkwaardige rol aan te nemen. Na twee maanden heeft zij de Cirkel aangemoedigd om minder monitorend en meer steunend te werk te gaan. Daarnaast heeft zij de Cirkel praktische adviezen gegeven over hoe bepaalde onderwerpen in de Cirkel te behandelen. In Cirkel 2 heeft de Cirkelcoördinator meerdere interventies gepleegd om de programmaintegriteit en modelintegriteit te bevorderen. Allereerst heeft zij twee keer een gesprek met een vrijwilliger gehad over diens houding en gedrag in de Cirkel en de Cirkel aangemoedigd dit intern te bespreken. Na vijf maanden heeft zij de Cirkel gemaand om meer gestructureerd cirkelverslagen te maken en heeft zij de Cirkel aangesproken op discontinuïteit in het bijwonen van de cirkelbijeenkomsten. Ook heeft zij het tijdelijke vertrek van een van de vrijwilligers en het definitieve vertrek van een andere vrijwilliger begeleid. Ten aanzien van de werkwijze heeft zij de Cirkel na zeven maanden uitgenodigd meer bezig te gaan met het oefenen van sociale vaardigheden en minder te focussen op het risico. Na negen maanden heeft zij tijdens een cirkelbijeenkomst de verwachtingen van de vrijwilligers getemperd, en het kernlid aangespoord meer gebruik te maken van de Cirkel. Uit de beschrijving van de cirkelprocessen en de interviews met de kernleden en vrijwilligers blijkt dat de rol van de cirkelcoördinator cruciaal is in het verloop van een Cirkel. Naar de mening van de cirkelcoördinator wordt geluisterd en interventies van de cirkelcoördinator hebben in het algemeen het gewenste effect. Een goede timing van de te nemen interventies lijkt echter belangrijk, blijkend uit het feit dat in Cirkel 2 disfunctionele processen lang kunnen doorlopen zolang er niet ingegrepen wordt.
Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 66 van 94
4.3.4
De samenwerking tussen binnen- en buitencirkel
De samenwerking tussen binnen- en buitencirkel verloopt via de cirkelcoördinator, door middel van maandelijkse schriftelijke rapportages over het verloop van de Cirkel, en daarnaast telefonisch of face-to-face contact tussen cirkelcoördinator en professionals wanneer de ontwikkelingen in de Cirkel daarom vragen. De richtlijnen met betrekking tot het verloop van het Cirkelproces voorzien in een kennismakingsbijeenkomst tussen professionals en de Cirkel, maar in de praktijk is dit nog nauwelijks gerealiseerd (zie 4.2.2). In beide Cirkels zijn de vrijwilligers tevreden over de wijze waarop zij informatie doorgeven aan de Cirkelcoördinator. Het maken van verslagen wordt niet als vervelend benoemd, en men heeft het gevoel dat er ook iets met de informatie gedaan wordt door de cirkelcoördinator – als het nodig is reageert zij hierop. In Cirkel 2 zijn de vrijwilligers van mening dat zij altijd de risico‟s die zij gesignaleerd hebben, aan de cirkelcoördinator hebben doorgespeeld. Eén vrijwilliger vindt het soms lang duren voordat duidelijk wordt of die risicosignalen ook bij de professionals terecht komen en een andere vrijwilliger vraagt zich af of hier door professionals wel iets mee gedaan wordt. Blijkbaar is de terugkoppeling nog niet optimaal. De samenwerking tussen de binnencirkel en de buitencirkel wordt door de professionals in de buitencirkel wisselend ervaren: de behandelaars zijn over het algemeen positief tot zeer positief. Zij worden regelmatig door de cirkelcoördinator zowel schriftelijk als mondeling op de hoogte gehouden over het proces van het kernlid en ervaren het contact als prettig en doeltreffend. Signalen uit de binnencirkel worden doorgespeeld en deze worden waar nodig in meer-partijen overleg besproken. De wijkagent kan weinig zeggen over de samenwerking, hij huldigt het standpunt: geen nieuws is goed nieuws. De toezichthouders zijn, voor wat betreft de uitwisseling van informatie over het proces van het kernlid in het algemeen eveneens tevreden. Zij horen daarnaast van hun cliënt wat er in de Cirkel besproken wordt en dit komt meestal overeen met wat zij uit de schriftelijke rapportage halen. Een van de twee toezichthouders zou graag tussendoor geïnformeerd willen worden als er zich wijzigingen voordoen - zij ervaart de maandrapportages soms als mosterd na de maaltijd.
4.3.5
Samenwerking in het netwerk van organisaties
Implementatie van COSA veronderstelt een goede samenwerking in het netwerk van organisaties die in de buitencirkel vertegenwoordigd zijn, en dat er niet alleen bilateraal (tussen binnen en buitencirkel) maar ook in het netwerk informatie uitgewisseld wordt. Hiertoe zou periodiek netwerkoverleg moeten plaatsvinden. In de voorgesprekken met de vertegenwoordigers van organisaties is aangegeven dat het Veiligheidshuis hiertoe een geschikt platform zou kunnen bieden. In de praktijk blijkt het nodig om netwerkoverleg te voeren met de medewerkers die feitelijk met het kernlid werken en niet met vertegenwoordigers van betrokken organisaties in de buitencirkel. Het Veiligheidshuis fungeert dus wel als organisatorische randvoorwaarde (overleg tussen ketenpartners op grond van de samenwerkingsovereenkomst binnen het Veiligheidshuis), maar de samenstelling van het casusoverleg wijkt af van andere casusoverleggen. Netwerkoverleg heeft, eenmaal in Cirkel 1 en driemaal in Cirkel 2 plaatsgevonden, waarvan tweemaal naar aanleiding van door vrijwilligers gesignaleerd risicogedrag. In de praktijk blijkt het organisatorisch lastig te zijn om alle partners bij het netwerkoverleg aan tafel te krijgen.
4.3.6
Kritische incidenten
Hebben er zich in de Cirkels situaties voorgedaan die van grote invloed zijn geweest op het verloop van de Cirkel of van het veranderingsproces van het kernlid? In beide Cirkels zijn dergelijke cruciale gebeurtenissen te onderscheiden in de verhalen van alle betrokkenen. Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 67 van 94
In Cirkel 1 gaat het hierbij om de situatie waarin het kernlid – op sterk aandringen van de cirkelvrijwilligers- een assertieve opstelling tegenover iemand in zijn sociaal netwerk toonde. Het kernlid zelf, maar ook de vrijwilligers, de cirkelcoördinator en de toezichthouder geven aan dat dit voor een aanzienlijke vooruitgang heeft gezorgd in het grensstellend vermogen en in zijn gevoel van verantwoordelijkheid en eigenwaarde. Deze ervaring maakt het voor hem makkelijker om ook in andere situaties zijn grenzen te bewaken. In Cirkel 2 is het „bijna‟ stoppen van de Cirkel een cruciaal moment dat voor een doorbraak lijkt te hebben gezorgd. Het kernlid geeft in het eindinterview aan dat hij zich hierdoor pas gerealiseerd heeft dat hij zich meer in moet zetten wil de Cirkel een succes worden. Door hierna meer energie te steken in het maken van kleine huiswerkopdrachten is hij meer over zichzelf na gaan denken en heeft hij naar eigen zeggen meer inzicht gekregen in zijn eigen tekortkomingen. Volgens hemzelf en blijkend uit de cirkelrapportages volgend op deze bijeenkomst verlopen de bijeenkomsten hierna productiever en prettiger, laat het kernlid meer van zichzelf zien en ziet hij er ook beter verzorgd en meer ontspannen uit. Aangezien dit moment nog maar kort geleden is, is nog niet duidelijk in hoeverre de positieve ontwikkeling die is ingezet zich ook doorzet. De vrijwilligers, de cirkelcoördinator en professionals zijn geïnterviewd in de week voordat deze bijeenkomst plaats vond. Het kernlid is twee weken na deze bijeenkomst geïnterviewd. Uit beide incidenten blijkt dat de doorbraak bij het kernlid min of meer geforceerd is door de Cirkel, maar dat beide kernleden deze druk niet als negatief, maar juist als steunend hebben ervaren. Onderliggend is de inmiddels opgebouwde relatie een belangrijke motivator: “Ik zie het niet zo als druk, wat wel meespeelt is de teleurstelling dat iedereen waarschijnlijk teleurgesteld zou zijn als de Cirkel zou mislukken. Dat anderen er heel veel energie in hebben gestoken en dat dan eigenlijk voor nop is. Dus dat realiseer ik me wel degelijk, alleen daarom al zou het zonde zijn als het voortijdig zou stoppen – los van het feit dat het een kans voor mij is.” (kernlid Cirkel 2)
4.3.7
Uitval
Beide Cirkels kenden een aanzienlijke mate van continuïteit in de uitvoering, maar er heeft zich ook enige uitval van vrijwilligers voorgedaan. Beide kernleden geven aan dat zij door willen gaan met COSA. Kernlid 1 heeft nooit getwijfeld aan zijn deelname, maar ervaart inmiddels de frequentie van bijeenkomsten (wekelijks) als hoog, het mag wel wat minder vaak. Zijn motivatie om door te willen gaan heeft vooral te maken met de steun die hij vanuit de Cirkel ervaart. Kernlid 2 zag het nut van de Cirkelbijeenkomsten enige tijd lang wat minder duidelijk voor ogen. Nu hij een nieuwe start heeft gemaakt en zelf meer inbrengt, ervaart hij dat de bijeenkomsten effectiever zijn en hem meer inzicht in het eigen functioneren geven en hierdoor is hij sterker gemotiveerd. Van de negen vrijwilligers die in twee Cirkels gestart zijn, zijn er inmiddels twee afgehaakt – in iedere Cirkel één.19 In beide gevallen speelden persoonlijke omstandigheden een rol – verhuizing en verandering van werk of studie – waardoor het werk voor de Cirkel praktisch niet meer haalbaar was. Bij één van de twee speelt mogelijk ook een mogelijk ook afname van belangstelling een rol. De tweede vrijwilliger die zich genoodzaakt zag te stoppen geeft duidelijk aan in de toekomst graag weer in een Cirkel te willen participeren als het zich laat combineren met zijn nieuwe woonplaats.
19
Inmiddels zijn in Cirkel 2 nog twee vrijwilligers in overleg met de Cirkelcoördinator gestopt, omdat
hun verwachtingen niet aansloten bij de uitgangspunten van COSA en de mogelijkheden van het kernlid. Zij zijn inmiddels vervangen door twee nieuwe vrijwilligers. Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 68 van 94
Na negen maanden ervaring met het werken als Cirkelvrijwilliger zijn zes van de overige zeven van plan om door te gaan met COSA – ook na deze Cirkel. Voor één vrijwilliger is de persoonlijke situatie en werkdruk een struikelblok – zij geeft aan na de huidige Cirkel voorlopig te willen stoppen. Een andere vrijwilliger wil graag doorgaan onder de voorwaarde dat een nieuwe Cirkel dichter bij huis is.20 Onder de professionals heeft zich nagenoeg geen uitval voorgedaan. Beide behandelaren willen graag in de toekomst betrokken blijven bij het project – een van hen levert inmiddels ook een bijdrage aan de vrijwilligerstraining. Een van de toezichthouders is met zwangerschapsverlof gegaan en vervangen door een collega. Voor de toezichthouders is blijvende betrokkenheid minder evident, een van hen geeft aan dat zedendaders niet persé haar voorkeur hebben, voor de ander speelt de vraag in hoeverre COSA een verrijking kan zijn voor haar takenpakket en rol. De cirkelcoördinatoren zijn vanaf het begin betrokken geweest bij het project en hebben een zeer sterke binding met het project. Beiden geven aan in de toekomst het liefst full-time met COSA bezig te zijn. Hun motivatie komt voort uit een sterk geloof in het model en de effectiviteit daarvan en uit het ervaren van veel arbeidsvreugde. De belangeloze inzet van de vrijwilligers en hun humanitaire visie op de resocialisatie van zedendaders (die zij delen) werkt op hen sterk motiverend. De oorspronkelijke regiocoördinator is gestopt - vanwege privéomstandigheden kon zij zich niet langer inzetten voor COSA. Haar functie is opnieuw ingevuld. De huidige regiocoördinator geeft aan volledig achter het model COSA te staan en graag betrokken te willen blijven bij COSA, mits de werkzaamheden in de daarvoor ter beschikking gestelde uren naar tevredenheid kunnen worden uitgevoerd en de inhoud van de functie voldoende uitdagend blijft. De trainer/supervisor is gestopt, ook zijn functie is inmiddels opnieuw ingevuld.
4.4
Evaluatie door betrokkenen
In alle interviews is aan de respondenten gevraagd hoe zij hun taak in de praktijk hebben ervaren, hoe zij de ondersteuning door het programmabureau hebben ervaren en welke verbeterpunten zij zien.
4.4.1
Evaluatie van de eigen rol
Aan alle geïnterviewden is gevraagd hoe zij hun rol hebben ervaren. Wat was gemakkelijk, wat moeilijk en in hoeverre was hun rol duidelijk. Opvallend is hierbij dat in de antwoorden van de geïnterviewden verschillende concepten naar voren treden die zij hanteren bij de evaluatie van hun rol. Kernleden De kernleden evalueren hun rol in de Cirkel aan de hand van drie concepten: wederkerigheid, gelijkwaardigheid en vertrouwen. Het kernlid van Cirkel 1 ervaart zijn rol over het algemeen als duidelijk en gemakkelijk. Dat was in het begin niet zo. Hij vond het moeilijk dat de eerste bijeenkomsten bijna uitsluitend over het delict gingen – dat de communicatie nogal eenzijdig was (veel vragen vanuit een kant) en hij zich echt “kernlid” voelde. Hij had het prettiger gevonden als er meer tijd was genomen voor kennismaking in de eerste twee bijeenkomsten. Na de eerste drie
20
Inmiddels zijn na een evaluatie van de Cirkel twee andere vrijwilligers gestopt in Cirkel twee. Deze Cirkel zal worden aangevuld met twee nieuwe vrijwilligers. Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 69 van 94
bijeenkomsten heeft de cirkelcoördinator aangegeven dat ook hij vragen aan hen kon stellen, waardoor de communicatie gelijkwaardiger werd. “En daarna is het meer een gesprek als tussen kennissen geworden dat er uitgewisseld wordt: hoe was jouw week, hoe was jouw week?” (kernlid cirkel 1) Het tonen van vertrouwen, openheid en eerlijkheid is in het begin moeilijk geweest, maar omdat het kernlid zag dat hier goed mee omgegaan werd, groeide het onderlinge vertrouwen. Met name het risico dat hij loopt als hij met zijn Cirkel in zijn eigen sociale omgeving (bijvoorbeeld in de kroeg) wordt gezien hield hem bezig. Daar zijn onderling afspraken over gemaakt en dit is naar tevredenheid van het kernlid verlopen. Hij heeft zich door de Cirkel ondersteund gevoeld in zijn rol. Het kernlid van Cirkel 2 had andere verwachtingen bij zijn rol – er werd van hem een actievere inbreng gevraagd dan hij van te voren had ingeschat. Tot hem de wacht werd aangezegd realiseerde hij zich niet dat zijn inbreng cruciaal was voor het op gang komen van een proces: “Voor die tijd had ik ook wel het gevoel dat het niet direct ging en ook wel zoiets van: wat moet ik ermee – hoe moet ik dat veranderen – dat wel- en op dat moment was ik niet bij machte om te denken het moet vanuit mezelf komen – ik moet meer input hebben. Ik realiseerde me dat niet. Dat kwam pas echt op het moment dat ze dat met z‟n vieren zo keihard in mijn gezicht zeiden: „of er veranderd wat of we stoppen – dus het is aan jou‟ ; dat heeft me wel wakker geschud.” (kernlid cirkel 2) Ook bij dit kernlid speelden vertrouwensvragen een belangrijke rol. Hier kwam dit tot uitdrukking in vragen over de motieven van een van de vrijwilligers. Dit is in de Cirkel besproken en het wantrouwen kon weggenomen worden. “Hij begreep mijn achterdocht wel en hij heeft me duidelijk kunnen maken dat er wel degelijk een stuk interesse is en dat heb ik gaandeweg ook wel aan hem gemerkt. Dat stuk wantrouwen bleek achteraf niet terecht.” (kernlid cirkel 2) Vrijwilligers De vrijwilligers evalueren hun rol aan de hand van de concepten „verantwoordelijkheid‟, „verbondenheid‟ en „houding in de Cirkel‟. De vrijwilligers in Cirkel 1 ervaren hun taak – na een spannende beginperiode- over het algemeen als gemakkelijk, aangezien het contact met het kernlid zich positief ontwikkeld heeft en het kernlid duidelijk gemotiveerd is. In deze Cirkel wordt het nu wel als moeilijk ervaren om te beslissen hoe lang de Cirkel in werking moet blijven – enerzijds gaat het goed met het kernlid – anderzijds is men zich bewust van het feit dat er mogelijk een risico aanwezig blijft en voelen vrijwilligers zich verantwoordelijk. “Nu gaat het allemaal goed en we hebben ook echt het idee dat hij ons bij wijze van spreken niet meer nodig heeft, maar is dat altijd zo? Dat heeft te maken met het vervolgtraject. Ik weet niet precies hoe dat in de toekomst gaat. Ik weet ook niet precies wat de taak van Reclassering Nederland is, hoe lang zij iemand blijven ondersteunen. Ik kan me voorstellen dat dat op een gegeven moment ophoudt, maar bij een delinquent in deze categorie lijkt het mij heel prettig om terug te kunnen blijven komen bij mensen met wie je een band hebt opgebouwd. En met wie hij toch gesprekken heeft -daar ben ik bijna 100% zeker van- die hij met andere mensen niet heeft.” (vrijwilliger Cirkel 1) De vrijwilligers in Cirkel 2 ervaren hun taak doorgaans als moeilijk tot zeer moeilijk. Dit heeft vooral te maken met het feit dat de samenwerking met het kernlid niet naar verwachting tot stand komt. De situatie wordt op het moment van het interview door twee van de vier vrijwilligers als kritiek beschreven –voortzetting van de Cirkel staat volgens hen ter discussie. “Moeilijk, heel moeilijk. Ik zeg al, vorige week was voor iedereen de maat vol. En voor mij ook. Het is dat ik het nu omdraai, en er een leerpunt van ga maken anders was ik gestopt met hem. … Ik raak ontmoedigd.” (vrijwilliger) Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 70 van 94
Eén vrijwilliger vindt het moeilijk om steeds te moeten laveren tussen de rol als vrijwilliger en professional omdat de problematiek van het kernlid eigenlijk om een meer professionele aanpak vraagt. In Cirkel 2 speelt ook de moeite met het aannemen van een niet veroordelende houding een rol bij de evaluatie van de eigen taak. Eén vrijwilliger vindt het moeilijk om te gaan met het kernlid vanwege de aard van zijn delict. Twee vrijwilligers geven aan dat zij niet alleen het werken met het kernlid moeilijk vonden, maar soms ook het samenwerken onderling. Overigens geven beiden aan dat dit inmiddels is veranderd. Professionals De professionals evalueren hun rol aan de hand van de concepten: taakinhoud en rolonduidelijkheid. Bijna alle professionals geven aan dat het werken als professional in de buitencirkel geen wezenlijke impact op hun dagelijkse functioneren heeft gehad en dus geen moeilijke taak was. Bij de behandelaars is er echter sprake van conflicterende belangen: De plicht tot geheimhouding van informatie over de cliënt en de gewenste openheid in het kader van COSA kan moeilijk met elkaar in overeenstemming worden gebracht. De ontvangen informatie is heel relevant voor de behandeling, maar als behandelaar kun je er niet altijd op reageren - dit vereist toestemming van de cliënt. De toezichthouders ervaren hun taak eveneens als makkelijk, maar hun rol als onduidelijk. Wat wordt er precies van hen verwacht? Hoe kunnen zij aansluiten bij wat er in de Cirkel gebeurt? Projectleden De projectleden gebruiken de concepten „enthousiasme‟, „werklast‟ en „deskundigheid‟ voor de evaluatie van hun rol. Beide cirkelcoördinatoren spreken met groot enthousiasme over hun werk. Het contact met vrijwilligers die intrinsiek gemotiveerd zijn en daardoor hoop uitstralen werkt enthousiasmerend. In de afgelopen periode hebben zij vanwege de werving van veel nieuwe vrijwilligers veel tijd en energie gestoken in het voeren van kennismakingsgesprekken, en het voorbereiden en uitvoeren van trainingen. Hierdoor ervaren beiden dat de werklast groot is op het moment. Hun functie als reclasseringswerker wringt op dit moment met hun functie als cirkelcoördinator. Het gevoel niet voldoende tijd aan de lopende Cirkel te kunnen besteden geeft onvrede – volgens een van de cirkelcoördinatoren komt daardoor de lopende Cirkel tekort: “het is het allemaal net niet”. Een van de cirkelcoördinatoren vindt het ook lastig beide rollen inhoudelijk te combineren: als reclasseringswerker ben je geneigd oplossingsgericht te werken, terwijl je als cirkelcoördinator ondersteunend en coachend werkt – en juist geen oplossingen aan moet dragen maar de Cirkel zelf naar oplossingen moet helpen zoeken. De ondersteunende rol van de cirkelcoördinator vinden beiden gemakkelijk, hetzij omdat men door vooropleiding en interesse hier goed mee uit de voeten kan, hetzij omdat de Cirkel heel zelfstandig loopt en er nauwelijks ondersteuning meer nodig is. Dit laatste kan ook onzekerheid veroorzaken: besteed ik wel genoeg aandacht aan de Cirkel? De monitorende rol van de cirkelcoördinator vraagt in Cirkel 2 veel aandacht, terwijl hier op dit moment vanwege de grote werkdruk juist minder tijd voor is. Dit leidt bij tijden tot een gevoel van dreigende overbelasting. De huidige regiocoördinator geeft aan dat hij een duidelijke omschrijving van zijn taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden mist, waardoor hij zijn taak als onduidelijk ervaart. Daarbij lijken de aansturende rol en de kwaliteitsbewakende rol met elkaar op gespannen voet te staan. Enerzijds wordt de ruimte om het project binnen de eigen regio vorm te geven als een positieve uitdaging ervaren, anderzijds is programma-integriteit vereist en is de speelruimte om zelf vorm te geven aan het project beperkt. Initiërende en voorlichtende taken, het verwerven van draagvlak in gesprekken met ketenpartners en het geven van presentaties en het werven van vrijwilligers worden als steeds makkelijker en prettig ervaren. Lastiger is het aansturen van het project wanneer de eigen bevoegdheden onduidelijk zijn, bijvoorbeeld rondom financiën. Het feit dat het regionale project niet over een eigen budget kan beschikken en het beschikbare budget uit de projectsubsidie niet Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 71 van 94
inzichtelijk is voor de projectcoördinator maakt het invullen van de aansturende taak moeilijk. In hoeverre de regiocoördinator een taak heeft in de monitoring van de Cirkels en de bewaking van de programma-integriteit is hem op het moment van het interview niet geheel duidelijk.
4.4.2
Voorbereiding en ondersteuning door projectorganisatie
Zowel aan kernleden, vrijwilligers als aan professionals is de vraag gesteld hoe zij de voorbereiding op hun werk in de Cirkel hebben ervaren. Kernleden Beide kernleden geven aan dat de informatie over de eigen rol in de Cirkel voldoende is geweest – men moet het toch in de praktijk ervaren. Kernlid 2 heeft de aanwezigheid van de cirkelcoördinator tijdens de bijeenkomst waarin werd gesproken over het al dan niet stoppen van de Cirkel als zeer ondersteunend ervaren. Vrijwilligers De vrijwilligers zijn unaniem van mening, dat de introductie en de training een goede voorbereiding is geweest op het werken in de Cirkel, maar – zo wordt er door sommigen aan toegevoegd- je leert het toch pas echt in de praktijk. De ondersteuning door de cirkelcoördinator wordt eveneens unaniem als goed tot zeer goed ervaren. “Omdat ik zelf even op een dood punt zat in mijn verwachtingen heb ik dat extra aangehaald en heb ik over 2 maanden weer een gesprek met de cirkelcoördinator. Ik ervaar dat als een heel aangenaam stuk coaching waarin ze werkt als klankbord. En ik denk dat die coaching zeer zeker nodig is daar waar dingen tot onzekerheid, verwarring en frustraties bij vrijwilligers kunnen leiden.” (vrijwilliger Cirkel 2) “Zij zijn altijd bereikbaar. Ik denk echt dat wanneer ik midden in de nacht zou bellen wanneer het mij ineens te veel wordt met COSA, dat zij gewoon opnemen.” (vrijwilliger Cirkel 1) De vrijwilligers uit Cirkel 1 hebben voldoende aan de geboden training en ondersteuning en hebben geen behoefte aan meer. Dit ligt anders voor de vrijwilligers uit Cirkel 2. Hier geven drie van de vier aan behoefte te hebben aan meer kennis en voorlichting over zaken als dadergedrag, behandelingen en risicomanagement. “ Ja, dat wij bijvoorbeeld literatuur of materiaal aangereikt krijgen, zodat wij inzicht kunnen krijgen in dadergedrag – en behandeling wat dat inhoudt, wat zijn aspecten waarop zij behandeld worden - aspecten van gedragsverandering - hoe ze daarmee aan de slag gaan.” (vrijwilliger Cirkel 2) Professionals Onder de professionals is een onderscheid te maken in diegenen die wel bij de start van het project uitgebreid mondeling in vis-a-vis gesprekken zijn ingelicht en diegenen die een dergelijke voorlichting niet gehad hebben. Zij die mondeling zijn voorgelicht (behandelaars en wijkagent) zijn tevreden over de voorbereiding en ondersteuning en vinden dat voldoende. Beide toezichthouders (en de leidinggevende van de toezichthouder) zijn ontevreden over de informatievoorziening, de voorbereiding en ondersteuning. Zij hadden meer mondelinge voorlichting in combinatie met schriftelijke informatie verwacht, maar hebben dit niet gekregen, in een geval zelfs niet toen de betreffende persoon erom vroeg: “Ik heb het nog gevraagd aan de cirkelcoördinator: moet ik nog wat weten van die COSA? Nou die zei toen: „hier heb je wat foldertjes‟. En dat is dan meer mijn fout: die liggen dan weer ergens en die moet ik dus nog lezen…”(professional) De vraag om meer informatie heeft voor de professionals met name betrekking op hun rol in de buitencirkel: Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 72 van 94
“Ja misschien moet je er eens echt voor gaan zitten: zo van dit en dat houdt het in – zoveel contact heb je met de cliënt, maar je hebt niks met de vrijwilligers. Want dat beeld had ik daar zelf wel bij (dat zij contact zou hebben met de vrijwilligers). Dat is mij niet geschetst. En ik heb het eigenlijk zelf meer ingevuld.” (professional) Een van de twee toezichthouders formuleert daarnaast de behoefte om meer inhoudelijk betrokken te worden bij COSA. Hiermee doelt zij op themabijeenkomsten of studiemiddagen, waarop uitgewisseld kan worden met andere professionals en projectleden. “Dan zou je ook wat meer een eenheid kunnen worden – ik vind het nu zo maar wat losse elementen.” (professional).
4.4.3
Succesfactoren en knelpunten t.a.v. het functioneren van de Cirkels
Alle betrokkenen noemen een groot aantal concrete succesfactoren, knelpunten en verbetersuggesties ten aanzien van het functioneren van de Cirkels. Hieronder zijn deze in een tabel weergegeven, naar thema geordend. Hierbij blijkt dat wat voor sommigen een succesfactor is, voor anderen een knelpunt vormt. Tabel 2: Succesfactoren, knelpunten en verbetersuggesties K = kernlid V = vrijwilliger B = behandelaar T = toezichthouder WA = wijkagent CC = cirkelcoördinator RC = regiocoördinator
Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 73 van 94
Succesfactoren Werving, selectie en training: Groot aantal aanmeldingen van vrijwilligers (RC)
Knelpunten Lange tijd tussen aanmelding als vrijwilliger en starten van Cirkel (V)
Kennismaking, introductie en training vrijwilligers (V) Functioneren Cirkel: Motivatie kernlid (V)
Verbetersuggesties
Ervaren vrijwilligers inzetten in training(V)
Gebrek aan motivatie kernlid (V) Te grote problematiek bij het kernlid (V) Recidiverisico (B) Te hoge verwachtingen bij vrijwilligers (B) Vrijwilligers die teveel op de stoel van hulpverlener gaan zitten (B)
Heldere selectiecriteria hanteren (V)
Uitval vrijwilligers (K,T, CC)
Strengere selectie vrijwilligers (V)
Werkzaamheid aanpak (K,CC)
Te ongestructureerd werken in de Cirkel (V) Gebrek aan deskundigheid bij vrijwilligers (V)
Vertrouwensrelatie in de Cirkel (V)
Te weinig aandacht voor kennismaking in de beginfase van de Cirkel (K)
Meer ondersteuning in het begin (V) Intervisie en themabijeenkomsten aanbieden (V, CC) Schriftelijke informatie aanbieden over dadergedrag, risico‟s behandeling etc. (V) Contact met professionals in de buitencirkel over hoe om te gaan met kernlid (V) Kennismaking over eerste drie bijeenkomsten uitspreiden (K)
Motivatie vrijwilligers (CC, B)
Open houding vrijwilligers (K) Continuïteit vrijwilligers (B)
Verwachtingsmanagement door CC (B) In gesprek blijven met elkaar over grens tussen vrijwilliger en professionals (B)
Diversiteit in rollen vrijwilligers (V) Zelfregulatie binnen de Cirkel (V)
Randvoorwaarden: Ondersteuning vrijwilligers door CC (V) Frequentie bijeenkomsten (B)
Onduidelijke communicatie, o.a. over tijden en locatie (K)
E-mail als extra communicatiemiddel in de Cirkel gebruiken (K, V) Communicatiemogelijkheden via website aanbieden, b.v. via beveiligd gedeelte (V)
Te hoge frequentie (K,V)
Evalueren van frequentie (V) Informatie geven over verloop Cirkel na fase 1 (V)
Lange reistijd vrijwilligers (V) Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 74 van 94
Succesfactoren Vervolg Randvoorwaarden:
Knelpunten
Verbetersuggesties Duidelijkheid geven over onkostenvergoeding voor sociale uitstapjes (V)
Verslaglegging (V)(cirkelverslagen)
Ongeschikte locatie (V,K) Gebrekkige verslaglegging (CC)
Samenwerking binnen-buiten Cirkel: Uitwisseling info tussen Reserves behandelaar t.a.v. binnen en buitenCirkel: uitwisselen van informatie voorkomt uitspelen van (CC) verschillende partijen (B) Verplichte geheimhouding verhindert optimale samenwerking (B) Kennismaking met Weinig zicht hebben op behandelaar (CC) vrijwilligers en wat er in de Cirkel gebeurt (T) Weinig betrokken worden bij de Cirkel (T) Positieve houding van behandelaar (CC) Geüniformeerde functie van wijkagent staat huisbezoek in de weg (WA) Project: Lerende houding binnen project (CC)
Taken in kader van monitoring en evaluatie (CC) Werkdruk (CC, RC) Gebrek aan supervisie voor Cirkelcoördinatoren (CC)
Implementatieonderzoek pilotfase
In gesprek bijven met elkaar over mogelijkheden tot informatieuitwisseling (B)
Betere informatievoorziening over de rol van toezichthouder in COSA (T) Vroegtijdig kennis maken in de Cirkel (T)
Gezamenlijke bijeenkomsten (discussie en deskundigheidsbevordering) voor mensen die bij COSA betrokken zijn (T) Verslaglegging(maandrapportage) inhoudelijk verbeteren (CC) Meer tijd voor COSA taken (CC, RC)
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 75 van 94
5
Conclusies en aanbevelingen
De vraag of COSA in Nederland met succes geïmplementeerd kan worden, kan op basis van de evaluatie van de eerste twee jaar van het project positief beantwoord worden. Het blijkt mogelijk voldoende gemotiveerde vrijwilligers en kernleden te vinden, en een landelijke en regionale ondersteuningsstructuur te ontwikkelen die een effectief functioneren van Cirkels mogelijk maakt. De cirkels blijken een signalerende en monitorende functie te hebben en een door professionals gewaardeerde aanvulling op de behandeling te kunnen bieden. Hierbij zijn echter nog veel verbeteringen mogelijk. De implementatiestudie geeft inzicht in factoren die van belang zijn voor een optimale uitvoering van Cirkels. Hieronder worden samenvattend de belangrijkste conclusies weergegeven en daaraan - waar relevantaanbevelingen verbonden.
5.1
Implementatie en doorontwikkeling van COSA in Nederland
Organisatieontwikkeling COSA wordt in Nederland geïmplementeerd door Circles-NL, een samenwerkingsproject tussen Reclassering Nederland en Avans Hogeschool. Hierbij is Reclassering Nederland eindverantwoordelijk voor regionale Cirkelprojecten en wordt op afroep de expertise van Avans Hogeschool ingeroepen voor onderzoek, supervisie en training. Avans heeft van het Engelse programmabureau Circles UK een licentie verworven en zich daarmee verbonden aan de door Circles UK ontwikkelde werkwijzen en protocollen. Waar nodig worden protocollen aangepast aan de Nederlandse context. Het programmabureau Circles-NL heeft een landelijke functie ten aanzien van het initiëren, ondersteunen en monitoren van regionale cirkelprojecten, en in het verwerven van draagvlak door het informeren van professionals, beleidsmakers en het brede publiek. Daarnaast initieert en coördineert het programmabureau onderzoek naar COSA en onderhoudt het contacten met het onderwijs. De concrete uitvoering van Cirkels berust bij regionale cirkelprojecten. Deze ontwikkelen draagvlak in de regio, werven vrijwilligers en kernleden en initiëren, ondersteunen en monitoren Cirkels. Tot op heden zijn er twee regionale Cirkelprojecten opgericht, Cirkels Brabant (regio Den Bosch, Eindhoven, Breda), en Cirkels Rotterdam (regio Rotterdam/Dordrecht). De verdeling van taken en verantwoordelijkheden tussen het programmabureau en het regionale cirkelproject is in het algemeen helder, met uitzondering van de kwaliteitsbewaking van de uitvoering en begeleiding van Cirkels en de bewaking van het budget. De kwaliteitsbewaking door de regionale cirkelprojecten is hierdoor nog onvoldoende van de grond gekomen – een situatie die om een snelle oplossing vraagt. In het kader van een efficiënte inzet van tijd en middelen is het wenselijk dat regiocoördinatoren inzicht en beslissingsruimte krijgen in het budget voor het regionale project. Aanbevelingen voor het programmabureau (Circles-NL):
Leg op korte termijn verantwoordelijkheden en procedures vast voor de monitoring en bevordering van de kwaliteit van uitvoering en begeleiding van Cirkels en zorg dat deze informatie bekend is bij de regionale projectcoördinatoren. Besluit in hoeverre regionale projecten een eigen budget krijgen (in fte en/of voor materiële kosten).
In beide regio‟s zijn de Cirkelprojecten opgericht vanuit Reclassering Nederland. Uit informerende gesprekken met stakeholders in de regio bleek dat een positionering van regionale projecten binnen het Veiligheidshuis de voorkeur geniet. Hoewel dit ook aansluit bij Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 76 van 94
de visie van het programmabureau is dit nog onvoldoende uitgekristalliseerd. Hoe deze inbedding vorm moet krijgen zal dan ook nader onderzocht moeten worden. Een van de geopperde mogelijkheden is: bespreek het kernlid in het casusoverleg van het Veiligheidshuis. De professionals die in het casusoverleg in het Veiligheidshuis vertegenwoordigd zijn, zijn echter veelal niet de professionals die vanuit de moederorganisaties daadwerkelijk bij het kernlid zijn betrokken. De inbedding van COSA in (bijvoorbeeld) het casusoverleg nazorg kan daarmee betekenen: op hoofdlijnen nagaan of voor een reïntegrerende zedendader het aanbieden van een Cirkel gewenst zou zijn, de samenwerking aanvullend bewaken, en eventuele escalatie bij risicosignalen ondersteunen. De daadwerkelijke uitvoering van de Cirkel vindt echter door de betrokken professionals in de buitencirkel plaats en mag door het aanvullende casusoverleg „op afstand‟ niet worden vertroebeld of vertraagd. In het Verenigd Koninkrijk opereert de buitencirkel binnen de verplichte MAPPA-structuur en is een casusoverleg zoals in het Veiligheidshuis niet aanwezig. In termen van implementatiekunde doet zich in Nederland een specifieke externe context van Cirkels voor die ondersteunend, maar ook belemmerend kan werken. Dit leidt tot de volgende aanbeveling voor het programmabureau en de landelijke stuurgroep:
Onderzoek de mogelijkheden van het gebruiken van de faciliteiten en de organisatorische context van de veiligheidshuizen voor casusoverleg. Zorg er bij bespreking van kernleden in het casusoverleg van het Veiligheidshuis voor dat taken en verantwoordelijkheden van het casusoverleg en de buitencirkel zeer specifiek worden onderscheiden en vastgelegd: er mogen geen „gaten‟ vallen, en overlap is eveneens ongewenst.
Met de positionering van de regionale projecten binnen RN wordt afgeweken van het Engelse model. Cirkelprojecten zijn in het Verenigd Koninkrijk niet binnen de reclassering gepositioneerd, maar zijn samenwerkingsverbanden van steeds wisselende vorm, al naar gelang de behoefte, de mogelijkheden en het draagvlak in een bepaalde county. Daarom wordt voorafgaand aan het project zelf een steering committee ingericht dat in afstemming met Circles UK voor een goede lokale voorbereiding en later ook monitoring van het project zorg draagt. Leden van het steering committee zijn doorgaans notabelen en beleidsmakers/stakeholders in het hogere kader. Ook in Nederland worden regionale cirkelprojecten volgens het implementatieprotocol bijgestaan door een regionale stuurgroep, bestaande uit vertegenwoordigers van organisaties die in het Veiligheidshuis zitting hebben. De taken en functies van deze regionale stuurgroep zijn echter nog niet nader omschreven. Aanbeveling voor het programmabureau en de landelijke stuurgroep:
Leg vast wat taken en functies van een regionale stuurgroep zijn.
Werving, selectie en training van vrijwilligers Bij de werving van vrijwilligers is in feite een omgekeerd disseminatietraject (van specifiek naar heel breed) gevolgd. Gestart is met het benaderen van vrijwilligersorganisaties, met de bedoeling via samenwerkingsafspraken vrijwilligers te kunnen betrekken van deze organisaties. Dit leverde echter geen resultaat op omdat organisaties om verschillende redenen niet konden participeren. Vervolgens is via diffusie (activiteiten gericht op specifieke doelgroepen) geworven, bijvoorbeeld binnen het hoger onderwijs, bij vrijwilligersbanken, binnen kerken, binnen een groep oud-reclasseringswerkers en binnen het eigen netwerk van projectleden. Dit heeft een voldoende aantal vrijwilligers opgeleverd om met de eerste twee Cirkels te kunnen starten, maar daarna stagneerde de werving. Tot slot is gekozen voor een brede disseminatiestrategie, namelijk een landelijke mediacampagne die bestond uit een Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 77 van 94
combinatie van advertorials in regionale huis aan huisbladen, interviews met vrijwilligers in landelijke dagbladen en interviews in landelijke televisieprogramma‟s. Deze methode bleek het meest effectief: in korte tijd hebben zich ruim honderd vrijwilligers aangemeld. Professionals en vrijwilligers gaven aan dat deze mediacampagne ook heeft bijgedragen aan meer draagvlak voor een humanitaire visie op resocialisatie van zedendaders, mede doordat vrijwilligers in beeld kwamen. Het succes van deze strategie leidt tot de volgende aanbeveling: Aanbeveling voor het programmabureau:
Gebruik de opstart van een nieuw regionaal cirkelproject telkens als aanleiding voor een mediacampagne gericht op werving van nieuwe vrijwilligers via advertorials in regionale bladen en op het informeren van het brede publiek over COSA en resocialisatie van zedendaders via de landelijke pers. Selecteer en train vrijwilligers die hiertoe bereid zijn voor specifieke mediataken. Stimuleer aanvullende werving via persoonlijke contacten van projectleden en vrijwilligers die al werkzaam zijn voor COSA.
De selectieprocedure voorziet, op basis van het aanmeldingsformulier, in raadpleging van justitiële documentatie en in een kennismakingsgesprek met de aspirant vrijwilliger, op basis daarvan besluiten cirkelcoördinator en vrijwilliger of de procedure voortgezet wordt en de vrijwilliger aan de basistraining kan deelnemen. Na de training, waar de vrijwilliger door middel van rollenspelen en andere opdrachten tot een actieve participatie wordt uitgenodigd, volgt een selectiegesprek, waarin vrijwilliger en cirkelcoördinator (die inmiddels ook overleg heeft gehad binnen het regioproject) wederom beslissen of de procedure voortgezet wordt. Na het overleggen van een VOG kan een vrijwilliger definitief worden toegelaten tot een cirkelproject. Bij de selectie van vrijwilligers zijn in de beide nu draaiende regioprojecten in de praktijk verschillende procedures gehanteerd. Een groot verschil in rendement (36% versus 75%) leidt tot de voorlopige conclusie dat de gevolgde procedure mogelijk van invloed is op de drop out tijdens deze fase. Aanbeveling voor het programmabureau:
Informeer huidige en nieuwe regionale cirkelprojecten over de output van verschillende wervings- en selectiestrategieën. Monitor de programma-integriteit van regionale projecten inzake de selectieprocedure en stuur waar nodig bij.
Een alternatieve verklaring voor het verschil in rendement zou erin kunnen bestaan dat er verschillende selectiecriteria zijn toegepast. Met het oog op de kwaliteitsmonitoring van de selectie procedure enerzijds en toekomstig onderzoek naar randvoorwaarden voor effectiviteit anderzijds is het van belang inzicht te krijgen in de programma-integriteit ten aanzien van de selectie van vrijwilligers. Hiertoe dient de volgende aanbeveling voor regionale cirkelprojecten: Aanbeveling voor regionale cirkelprojecten:
Verzamel gespreksverslagen van de selectiegesprekken (zowel eerste gesprekken als gesprekken na de training) waaruit blijkt in hoeverre vrijwilligers voldoen aan selectiecriteria. Inventariseer en registreer redenen voor de-selectie en drop-out. Evalueer het rendement van de werving en selectieprocedure na ieder wervingscampagne.
Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 78 van 94
De training van vrijwilligers bestaat uit een tweedaagse training (twee opeenvolgende dagen) volgens het in Engeland ontwikkelde programma. Waar nodig zijn inhouden aangepast aan de Nederlandse context, en er is meer ingezet op groepsdynamische aspecten dan in Engeland. De training lijkt goed te voldoen en voldoet aan de verwachtingen van vrijwilligers, maar bij meer complexe problematiek bij het kernlid wordt in de praktijk meer en specifiekere informatie over daderbehandelingen en over dadergedrag gemist. Kennislacunes op deze gebieden blijken ook uit de schriftelijke evaluatie van de trainingen door middel van een vragenlijst voor en na de training. Aanvullende deskundigheidsbevordering (thema-avonden) zou kunnen inspelen op specifiekere trainingsbehoeften die tijdens de training of tijdens driemaandelijkse cirkelevaluaties naar voren komen. Eventueel kunnen meer ervaren vrijwilligers in de training ingezet worden. Aanbeveling voor regionale cirkelprojecten:
Handhaaf het huidige format voor de evaluatie van de trainingen (schriftelijke en mondelinge evaluatie). Plan tenminste tweemaal jaarlijks thema-avonden, gericht op specifieke trainingsbehoeften van vrijwilligers. Onderzoek de mogelijkheden om ervaren vrijwilligers in te zetten voor trainingsdoeleinden.
Werving van kernleden Na negen maanden ervaring met COSA in de regio blijkt dat het werven van kernleden voor nieuwe Cirkels niet problematisch is. Een voorlichtingsronde langs regionale reclasseringsteams levert ruim voldoende aanmeldingen op, al voldoen niet alle aangemelde zedendelinquenten aan het selectieprofiel. De kwaliteit van de selectie is afhankelijk van de kwaliteit van de beschikbare informatie uit (veelal) diagnostiek en rapportage in het reclasseringsdossier en pro-justitia rapportage. Voor de beoordeling van het risiconiveau zijn instrumenten voor gestructureerde risicotaxatie beschikbaar, echter de wijze waarop deze worden benut wisselt mogelijk, evenals de mate waarin het risiconiveau (naast de ondersteuningsbehoefte) als selectiecriterium wordt gehanteerd. Niet duidelijk is wie in deze de programma-integriteit bewaakt. Aanbeveling voor het programmabureau:
Stel vast hoe en door wie de programma-integriteit ten aanzien van de werving van kernleden wordt bewaakt.
Werving van professionals Het draagvlak voor COSA onder professionals bij Reclassering Nederland en forensische GGZ is voldoende aanwezig, maar het is van belang dat professionals voldoende geïnformeerd worden over COSA en hun rol hierin om verkeerde verwachtingen te voorkomen. Daarbij volstaat schriftelijke informatie niet; er moet geïnvesteerd worden in intensieve mondelinge communicatie. Bij de politie is het draagvlak en de bekendheid van COSA minder groot; hier zijn extra inspanningen nodig. Advies aan regionale cirkelprojecten:
Zorg voor een structuur van schriftelijke en mondelinge voorlichting voor professionals die vanwege hun betrokkenheid bij het kernlid in de buitencirkel participeren.
Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 79 van 94
Monitoring en evaluatie De verantwoordelijkheid voor de monitoring van de Cirkels ligt in eerste instantie bij de cirkelcoördinator en de buitencirkel. De cirkelverslagen van vrijwilligers en tussentijds telefonisch en vis-à-vis contact met de cirkelcoördinator zijn hiervoor de belangrijkste informatiebronnen. De informatie over het cirkelverloop wordt maandelijks door de cirkelcoördinator gerapporteerd naar de professionals in de buitencirkel. Bij de geëvalueerde twee proefcirkels is er frequent telefonisch contact geweest tussen vrijwilligers en cirkelcoördinator, mede omdat in één Cirkel het maken van cirkelverslagen niet consequent werd uitgevoerd. Met het oprichten van meer Cirkels per cirkelcoördinator (tot 5 Cirkels per 0,5 fte) zal deze intensieve wijze van monitoren in de toekomst minder haalbaar zijn. De schriftelijke cirkelverslagen zullen belangrijker worden, hetgeen vereist dat deze snel afgegeven worden en van voldoende kwaliteit zijn. Wellicht moet hier in de voorlichting aan vrijwilligers meer aandacht aan besteed worden. Een uitgebreide maandelijkse rapportage over de voortgang van de Cirkel, het proces van het kernlid en de ontwikkeling van de cirkeldynamiek wordt door de cirkelcoördinator opgesteld voor het programmabureau. Deze rapportage geeft inzicht in het cirkelproces, de samenwerking tussen binnen- en buitencirkel en het proces bij het kernlid. In de praktijk is onduidelijk waar en wanneer deze rapportage geëvalueerd en besproken wordt. Hierdoor heeft de cirkelcoördinator als enige een volledig overzicht over de programma-integriteit, modelintegriteit en het verloop van een Cirkel. In het kader van de kwaliteitsbewaking en verantwoording naar externe partijen is dit mogelijk een ongewenste situatie. Cirkelcoördinatoren geven daarnaast aan behoefte te hebben aan meer coaching. De ontwikkelingen bij het kernlid worden driemaandelijks met de “Dynamic Risk Review” (DRR) geëvalueerd, een in Engeland ontwikkeld gestandaardiseerd formulier, dat de belangrijkste risicofactoren en beschermende factoren in beeld brengt. Het formulier wordt gescoord door de vrijwilligers en de cirkelcoördinator gezamenlijk, in afwezigheid van het kernlid. In de praktijk blijkt dit een zeer nuttig instrument, dat blinde vlekken in de Cirkel aan het licht brengt, maar tevens enige oefening vereist. Cirkelcoördinatoren zullen binnenkort getraind worden in het toepassen van het instrument. Aanbevelingen voor het programmabureau:
Neem het schrijven van cirkelverslagen op in de basistraining voor vrijwilligers. Leg vast waar, wanneer en door wie het verloop van de Cirkels besproken wordt. 21
Borging in de betrokken organisaties en in de keten De implementatie van COSA is in de betrokken organisaties op het eerste gezicht nauwelijks op problemen gestuit. Het is zelfs zo dat de meeste managers nauwelijks betrokken zijn bij de implementatie en er geen specifiek beleid op hebben uitgezet. Dit duidt enerzijds op een goede „fit‟ maar het is mogelijk dat de goede „fit‟ ook een keerzijde kent, namelijk dat COSA te veel blijft hangen op het uitvoerende niveau en te weinig wordt geborgd binnen het beleid van de instelling. Knelpunten die er toch zijn zullen dan mogelijk niet structureel en op beleidsniveau worden opgelost. Behandelaars in de forensische GGZ geven aan dat de geheimhoudingsplicht ten opzichte van de cliënt de uitwisseling van in formatie zoals bedoeld problematisch maakt. Toezichthouders geven aan dat betrokkenheid bij COSA de inhoud van hun eigen taak onduidelijker maakt: wat hoort waar thuis? Cirkelcoördinatoren en regiocoördinatoren hebben te kampen met een hoge werkdruk die wordt veroorzaakt door het feit dat zij naast hun werk voor COSA ook nog een caseload hebben. De rol van het Veiligheidshuis in het kader van COSA is onduidelijk.
21
Inmiddels is hiertoe de basisnotitie implementatie aangepast.
Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 80 van 94
Aanbeveling voor het programmabureau en de landelijke stuurgroep:
Laat nader onderzoek doen naar de voorwaarden voor borging van COSA in de betrokken organisaties en de keten.
Overige conclusies en aanbevelingen met betrekking tot het implementatieproces De implementatie van COSA wordt begeleid door verschillende deelonderzoeken. Voor de uitvoerenden van de regionale cirkelprojecten is het belangrijk overzicht te houden over de verschillende onderzoeken die lopen en de instrumenten die hiertoe worden gebruikt. Hiertoe is een “Handleiding Monitoring en Evaluatie”ontwikkeld. In de praktijk zal moeten blijken in hoeverre deze handleiding volstaat, mogelijk is het nodig de regioprojecten periodiek mondeling te informeren over de onderzoeksactiviteiten. Met de disseminatie van COSA in het onderwijs aan toekomstige professionals in de sector is een start gemaakt. Vooralsnog blijven de activiteiten beperkt tot Avans Hogeschool en een landelijke Minor “Werken in een gedwongen kader”. Mogelijk kunnen in de toekomst ook andere hogescholen met voorlichtingsactiviteiten benaderd worden. Vooralsnog ontbreken hiervoor de middelen. Eind 2009 is gestart met een Europees project, waarin de verdere disseminatie en implementatie van COSA in andere Europese landen ondersteund wordt. Hiertoe is een Europees samenwerkingsverband gerealiseerd en zal een Europees handboek ontwikkeld worden. In het kader van dit tweejarige project zal ook een effectonderzoek door middel van een herhaalde n = 1 meting worden uitgevoerd. Financiering voor een langer lopend recidiveonderzoek ontbreekt vooralsnog. Aanbevelingen voor het Ministerie van Justitie:
5.2
Faciliteer structureel landelijke voorlichting over COSA binnen kringen van huidige en toekomstige professionals. Faciliteer een langlopend recidiveonderzoek onder kernleden (follow-up tenminste 7 jaar).
Voorwaarden voor succesvolle implementatie
Startsituatie Aan de meeste voorwaarden voor een succesvolle implementatie was bij de start van het implementatieproces voldaan. De betrokkenen uit de binnen- en buitencirkel en de cirkelcoördinatoren waren in hoge mate gemotiveerd en onderschreven de humanistische visie op de resocialisatie van zedendelinquenten. COSA kon op voorhand rekenen op een positieve tot zeer positieve beoordeling, en met name de vrijwilligers hadden hoge verwachtingen van de effectiviteit. De adoptie van COSA stond bij vrijwilligers aan het begin, maar in tegenstelling tot professionals en projectleden konden zij in veel mindere mate rekenen op positieve ondersteuning uit hun omgeving bij hun werk. De organisaties leken klaar voor COSA en binnen de keten waren – voor zover dit beoordeeld kan worden op basis van summiere informatie- voldoende voorwaarden voor de implementatie van COSA aanwezig. Huidige stand van zaken Na negen maanden COSA zijn een aantal verschuivingen waar te nemen. De veranderingen zijn het duidelijkst bij vrijwilligers. De humanistische visie op resocialisatie is gebleven, maar de motieven om betrokken te blijven zijn veranderd onder invloed van de opgedane ervaringen. Enerzijds spelen praktische overwegingen een grotere rol (bijvoorbeeld de beschikbare tijd en de reisafstand), anderzijds blijkt de dynamiek in de Cirkel en de inzet van het kernlid van grote invloed op de motivatie te zijn. Hoge verwachtingen ten aanzien van de impact van de eigen bijdrage blijken in de ene Cirkel wel uit te komen, maar in de andere
Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 81 van 94
niet en dempen daar het enthousiasme. Voor een aantal zakt de motivatie om zich in te zetten tot een dieptepunt. Niettemin blijken de meeste vrijwilligers over een groot uithoudingsvermogen te beschikken en de continuïteit van de Cirkels over het algemeen goed te kunnen garanderen. Opvallend genoeg zijn de teleurgestelde verwachtingen nauwelijks van invloed op de perceptie van het model. COSA wordt zelfs positiever beoordeeld dan bij de start en over de ondersteuning door de cirkelcoördinator is men ronduit enthousiast. Negatieve effecten voor henzelf worden door de meesten nauwelijks ervaren, positieve effecten lijken nadrukkelijker op de voorgrond te staan, bijvoorbeeld een positief gevoel van eigenwaarde dat ontleend wordt aan het feit dat men in staat is onbezoldigd een bijdrage te leveren, of een toegenomen assertiviteit door het werken in een groep. De adoptie van COSA is bij nagenoeg alle betrokkenen in een verder gevorderd stadium dan negen maanden geleden, maar blijkt in de beleving niet afhankelijk te zijn van positieve rolmodellen in de omgeving. Men participeert in COSA omdat men intrinsiek gemotiveerd is en het een goede aanpak vindt. De toezichthouders zijn in het algemeen minder enthousiast, zij ervaren in de praktijk rolonduidelijkheid en voelen zich te weinig gezien en ondersteund door de projectorganisatie. Ondanks de aanwezigheid van veel positieve voorwaarden staat de implementatie en borging van COSA inde organisaties nog niet veel verder dan in de beginfase. Op managementniveau is COSA nauwelijks onderwerp van beleid en op de werkvloer „leeft‟ COSA voornamelijk bij de direct betrokken professionals. Ook binnen de keten heeft COSA nog geen duidelijke plaats, onduidelijk is welke rol het Veiligheidshuis hierbij kan spelen. Aanbevelingen voor Cirkelcoördinatoren:
5.3
Werk actief aan het bijsturen van te hooggespannen verwachtingen van de vrijwilligers als het kernlid niet recidiveert maar zij toch de ervaring hebben dat „het niets oplevert‟. Maak zelfzorg en het mobiliseren van steun uit de omgeving tot onderwerp in intervisiegesprekken met vrijwilligers. Betrek toezichthouders nadrukkelijker bij het project en zorg voor heldere en voldoende informatie over hun rol in de buitencirkel.
Randvoorwaarden voor effectiviteit
Programma-integriteit De uitvoering van de Cirkels is in grote lijnen verlopen zoals bedoeld. Op een aantal punten is hiervan afgeweken. De bedoeling is dat professionals uit de buitencirkel in een vroeg stadium (tijdens een van de eerste acht bijeenkomsten) kennismaken met de Cirkel. In de praktijk is dit niet gerealiseerd vanwege onduidelijkheid over de rol van de professionals en de geheimhoudingsplicht van behandelaren. Na drie maanden is het de bedoeling dat naast het proces van het kernlid ook de frequentie van de cirkelbijeenkomsten en aanvullende contacten met vrijwilligers besproken worden. Uit de beschikbare informatie blijkt niet dat dit onderwerp van evaluatie is geweest.
Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 82 van 94
Aanbevelingen voor de cirkelcoördinator:
Streef een vlotte kennismaking tussen professionals en Cirkel na, door professionals goed voor te lichten over hun rol en de functie van de kennismaking. Hanteer ten aanzien van de kennismaking van professionals met de Cirkel de volgende strategie: bij problemen rond privacy in de buitencirkel wordt informatie in een gezamenlijke bijeenkomst van kernlid, professional en vrijwilligers gedeeld, waarbij de professional, indien hij twijfelt, steeds met toestemming van het kernlid informatie inbrengt. Bespreek na drie maanden het proces van het kernlid, de frequentie van de Cirkelbijeenkomsten en aanvullende tussentijdse contacten met vrijwilligers.
Model-integriteit De beide proefcirkels verschillen aanzienlijk in de mate waarin de beoogde cirkeldynamiek en de vermoedelijk werkzame cirkelfuncties tot stand komen. Cruciaal hierin lijkt de ontwikkeling van een vertrouwensbasis in de Cirkel, de motivatie en responsiviteit van het kernlid, en de begeleiding van de Cirkel door de cirkelcoördinator. In beide Cirkels is er sprake van een ontwikkeling in verschillende fasen, van meer monitorend naar meer ondersteunend. De duur van de vooral monitorende fase is in de ene Cirkel twee maanden en wordt na een corrigerende interventie van de cirkelcoördinator opgevolgd door een meer ondersteunende aanpak. In de andere Cirkel duurt de vooral monitorende fase tenminste zeven maanden. Hier wordt het ontstaan van een vertrouwensband belemmerd door verschillende factoren: er is geen overeenkomst in verwachtingen tussen het kernlid en de vrijwilligers, er is geen sprake van een wederkerigheid in de relatie, maar eerder van wantrouwen over de motieven van elkaar, en zowel vrijwilligers als het kernlid voelen zich machteloos ten opzichte van de ander. Pas na een corrigerende interventie van de cirkelcoördinator lijkt er een doorbraak te ontstaan. In beide Cirkels is de monitorende functie effectief, aangezien vrijwilligers risicofactoren signaleren die bij behandelaren nog niet bekend waren. In een van beide Cirkels bleek dat het kernlid nog onvoldoende was voorbereid op het openlijk praten over zijn risicofactoren en zijn terugvalpreventieplan. Hier staat de seksuele problematiek van het kernlid lange tijd op de voorgrond. De ondersteunende functie heeft in de ene Cirkel zichtbaar effect (het kernlid past adviezen van de vrijwilligers effectief toe in de praktijk), in de andere Cirkel blijft het effect daarvan (nog) beperkt. De zwaardere problematiek van het kernlid maken het voor de vrijwilligers moeilijker om goed aan te sluiten bij diens mogelijkheden. Het aanspreekbaar houden van het kernlid en het verankeren van behandeldoelen komt in de ene Cirkel duidelijk tot uitdrukking, hier maakt het kernlid aantoonbaar vorderingen in zijn sociale vaardigheden en in zijn zelfregulerend vermogen. In de andere wordt het kernlid op een radicale manier aanspreekbaar gehouden, namelijk voor de keuze gesteld om meer inzet te tonen of te stoppen met de Cirkel. Dit zorgt in eerste instantie voor een doorbraak. In hoeverre dit een blijvend effect is zal in de toekomst moeten blijken. Aanbeveling voor het regioproject:
Ontwerp een procedure die gevolgd wordt als de Cirkel aan de grens van haar mogelijkheden komt, en die voor cirkelcoördinatoren duidelijk maakt welke besluiten en acties op basis van welke overwegingen genomen moeten worden, met als doel vermindering van het risico op recidive.
Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 83 van 94
Overige werkzame factoren De sturende en coachende rol van de cirkelcoördinator blijkt van wezenlijk belang voor een succesvol verloop van de Cirkel. Interventies hebben over het algemeen het gewenste effect en vergroten de model-integriteit. Een goede timing van interventies is daarbij belangrijk aangezien disfunctionele processen lange tijd door kunnen lopen als niet wordt ingegrepen. De samenwerking tussen binnen- en buitencirkel verloopt in het algemeen zoals bedoeld: risicosignalen worden indien nodig snel uitgewisseld en leiden waar nodig tot interventies in de buitencirkel. Een relatief afwezige partij hierbij is de wijkagent. Deze ondersteunt de werkwijze, maar geeft aan pas geïnformeerd te willen worden als zijn ingrijpen nodig is. In beide Cirkels hebben zich gebeurtenissen voorgedaan die voor een doorbraak bij het kernlid hebben gezorgd. In beide gevallen hebben de vrijwilligers hierbij een cruciale rol gespeeld, door het kernlid onder druk te zetten om in actie te komen. Dit werd door beide kernleden als gerechtvaardigd ervaren en leidde tot het gewenste effect. Dit lijkt dus een legitieme strategie en wordt waarschijnlijk mogelijk gemaakt dankzij een ervaren wederkerigheid in de relatie. In beide Cirkels is een vrijwilliger afgevallen en dit werd door beide kernleden als vervelend ervaren omdat de continuïteit van de cirkelbijeenkomsten hierdoor onder druk kwam te staan. Overigens heeft dit slechts enkele keren tot uitval van bijeenkomsten geleid.
5.4
Discussie
Onderzoek doen naar een zich sterk en snel ontwikkelend fenomeen als COSA is geen sinecure gebleken. Hoewel er bij de start van het project al veel richtlijnen en protocollen (vanuit het Engelse basismateriaal) beschikbaar waren, bleek telkens weer dat er verfijningen en aanpassingen nodig waren om het materiaal geschikt te maken voor de Nederlandse context. Dit proces zette zich voort en werd versterkt toen eenmaal daadwerkelijk gestart werd met proefcirkels. Er was sprake van een voortdurende kruisbestuiving tussen (door)ontwikkeling (in het landelijke programmabureau) en uitvoering (in het regionale project), hetgeen volgens de implementatietheorie wederom een belangrijk kenmerk is voor een succesvol implementatietraject. Behalve veel onderling overleg heeft ook de procesevaluatie hierin een rol gespeeld, door middel van een interne tussenrapportage aan het einde van het eerste projectjaar, waarin op basis van de startinterviews en de doorlopend verzamelde informatie over het verloop van de implementatie aanbevelingen werden gedaan. Ook deze eindevaluatie geeft in feite een tussenstand weer: de proefcirkels draaien nog, de verdere implementatie in andere regio‟s begint nu pas, en de verschillen tussen de landelijke en regionale functies kristalliseren zich steeds verder uit. In deze dynamiek van de cirkels en het implementatieproces is een procesevaluatie gedoemd om enigszins achter te lopen op de feiten. De in dit rapport beschreven knelpunten en problemen zijn (na het lezen van conceptversies) mogelijk deels al weer opgelost en aanbevelingen zijn deels al opgepakt. Het rapport geeft dan ook eerder inzicht in de aandachtspunten bij de implementatie dan een definitief oordeel over het implementatieproces. Door de doorlopende dataverzameling beschikte de onderzoeker soms over informatie die nog niet bij alle betrokkenen bekend was, maar wel relevant in het kader van de doorontwikkeling. De vraag ontstond dan ook vaak: in hoeverre mag je als onderzoeker het proces dat je tracht te beschrijven ook beïnvloeden? De tussenevaluatie bood een middel om bevindingen terug te koppelen naar de uitvoerenden op landelijk en regionaal niveau, maar ook daarnaast deden zich soms situaties voor die om snellere terugkoppeling vroegen. Hieruit kan de les worden getrokken, dat in een dergelijke dynamische context een vorm van handelingsonderzoek (ook wel actie-onderzoek genoemd) mogelijk een meer aangewezen onderzoekstype is. Bij handelingsonderzoek is de rol van de onderzoeker eerder faciliterend. Onderzoeker en onderzochten werken meer samen aan de Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 84 van 94
oplossing van een vraagstuk en er kan meer recht gedaan worden aan de noodzaak tot reflectie en gezamenlijke kennisconstructie tijdens een zich nog voltrekkend ontwikkelproces (zie o.a. Bergmans, 2005). De resultaten van dit onderzoek laten voldoende onderbouwde conclusies toe ten aanzien van deelvraag 1 (Hoe is het proces van implementatie en doorontwikkeling verlopen en welke aanpassingen zijn nodig gebleken?) en deelvraag 2 (In hoeverre is voldaan aan de voorwaarden voor een succesvolle implementatie). Door de combinatie van gegevens uit verschillende bronnen (triangulatie) en de keuze om voor zover mogelijk alle betrokkenen te interviewen ontstaat een weliswaar voorlopig, maar zo betrouwbaar mogelijk beeld over het proces van implementatie. Het onderzoek naar de voorwaarden binnen de keten kon echter onvoldoende worden uitgevoerd, omdat de managers van een aantal ketenorganisaties onvoldoende op de hoogte waren van COSA (waarmee tevens een indirect antwoord op de onderzoeksvraag werd verkregen – namelijk dat COSA nog onvoldoende ingebed is in de keten). Betrouwbaarheid is minder gegarandeerd voor deelvraag 3 (In hoeverre functioneren de cirkels zoals bedoeld en welke factoren dragen hieraan bij?). Gezien het klein aantal proefcirkels (2) kan slechts geconstateerd worden, dat het mogelijk lijkt te zijn om binnen de beoogde tijd de werkzame cirkelprocessen tot stand te brengen, maar dat dit niet in alle gevallen zo is. De factoren die hierin een rol lijken te spelen kunnen alleen tentatief benoemd worden. In de toekomst zullen procesevaluaties van meer cirkels mogelijk meer licht op deze vraag werpen. Een onderzoeksvraag die weliswaar eerst geformuleerd was, maar bij nader inzien niet haalbaar bleek, was de vraag naar de doelmatigheid van het project: zijn de beschikbare middelen efficiënt en doeltreffend ingezet? Deze vraag zal in de toekomst door middel van onderzoek naar kosteneffectiviteit van COSA mogelijk kunnen worden beantwoord. Doel van deze implementatiestudie was het bevorderen van het implementatieproces door middel van aanbevelingen op basis van de ervaringen tot nu toe. Hierin is het onderzoek geslaagd. De veelheid aan informatie leverde een grote hoeveelheid succesfactoren en verbeterpunten op, die naar concrete aanbevelingen vertaald konden worden. Deze aanbevelingen zullen ook hun weg vinden naar een Europees Handboek, waarmee de disseminatie van COSA in Europa zal worden gefaciliteerd. Behalve aanbevelingen levert ieder onderzoek ook nieuwe vragen op. Enkele daarvan zijn al vertaald naar onderzoeksvraagstellingen voor toekomstig onderzoek: In hoeverre dragen cirkels bij aan de vermindering van dynamische risicofactoren en versterking van beschermende factoren en vermindering van recidive op korte en middellange termijn? Welke factoren zijn van invloed op de werkzaamheid van cirkels? Welke positieve en negatieve effecten op welzijn en geestelijke gezondheid heeft het werken als cirkelvrijwilliger? In hoeverre zijn cirkels kosteneffectief? In hoeverre is het mogelijk COSA in te zetten voor adolescente en jong-volwassen zedendelinquenten? Deze vragen zijn door het Expertisecentrum Veiligheid inmiddels geprogrammeerd en gaan nader onderzocht worden. Daarnaast resteren een aantal vragen die nog niet geprogrammeerd zijn, zoals: Wat is het niveau van kennis en vaardigheden van cirkelvrijwilligers op langere termijn na de training? In hoeverre draagt COSA bij aan een toename van subjectieve veiligheid in de samenleving? In hoeverre dragen cirkels bij aan een vermindering van recidive op lange termijn? Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 85 van 94
Tot slot De roep vanuit de samenleving om het voorkomen van recidive van zedendelinquenten wordt door politici en beleidsmakers als een gerechtvaardigde verstaan. Het antwoord dat COSA tracht te bieden, gaat uit van duurzame veranderingen zowel bij de zedendelinquent als ook in de samenleving, die opgeroepen wordt haar eigen verantwoordelijkheid te nemen. In het buitenland aangetoonde effecten zijn hoopgevend, maar moeten in de Nederlandse context nog worden bewezen. Zowel de financiering, als de uitvoering van COSA, als ook het onderzoek ernaar vraagt om een lange adem en een structurele aanpak.
Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 86 van 94
6
Literatuurlijst
Bates, A., Saunders, R. & Wilson, C. (2007). Doing something about it. A follow-up study of sex offenders participating in Thames Valley Circles of Support and Accountability. British Journal of Community Justice, 5 (21) 29 – 38. Bergmans, A. (2005). Handelingsonderzoek in de praktijk gebracht: het opzetten van lokale partnerschappen omtrent het beheer van radioactief afval. Universiteit Antwerpen, PSW paper 2005/5. Bowman,CC.; Sobo, E.J.; Asch, S.M. & Gifford,A.L. (2008). Measuring persistence of implementation: QERI Series. Implementation Science, 3 (1): 21. Bruinsma,M., Van Haaf, J. en Pranger, R. (2008). Evaluatie Casusoverleggen Veelplegers en Jeugd. Tilburg: IVA Beleidsonderzoek en advies. De Kogel, C.H. & Nagtegaal, M.H. (2008). Toezichtprogramma‟s voor delinquenten en forensisch psychiatrische patiënten. Effectiviteit en veronderstelde werkzame mechanismen. Den Haag: WODC. Greenhalgh T, Robert G, Bate P, Kyriakidou O, Macfarlane F, Peacock R (2004): How to Spread Good Ideas; A systematic review of the literature on diffusion, dissemination and sustainability of innovations in health service delivery and organisations. Report for the National Co-ordinating Centre for NHS Service Delivery and Organisation R & D (NCCSDO). April 2004. Hall, G.E. and Hord, S.M. 1987. Change in Schools. Albany, New York: State University of New York Press. Höing, M., Caspers, J. & Vogelvang,B.: ( 2009). Circles-NL. Aanpassingsstudie naar COSA, Cirkels voor Ondersteuning, Samenwerking en Aanspreekbaarheid in Nederland. Programmabureau Circles-NL (Expertisecentrum Veiligheid Avans Hogeschool en Reclassering Nederland). Levenson, J. & Cotter, L. (2005): The Impact of Sex Offender Residence Restrictions: 1,000 Feet From Danger or One Step From Absurd? Int J Offender Ther Comp Criminol 2005; 49; 168. Mercado,C.; Alvarez, S. & Levenson, J. (2008) The Impact of Specialized Sex Offender Legislation on Community Re-entry. SEX ABUSE 2008; 20; 188. Rogers, E.M. (2005). Diffusion of innovations 5th edition. New York: Free Press. Overgenomen uit: Kok,H., Molleman,G., Saan,H., & Ploeg, M. (2005). Handboek Preffi 2.0: richtlijn voor effectieve gezondheidsbevordering en preventie. Woerden, NIGZ. Rijkers, M. & Westerlaken, J. (2010). Leefbaarheid, deel 8: participatie. Den Bosch: PON. Hanson, K. & Morton-Bourgon, K. (2004): Predictors of Sexual Recidivism: An Updated MetaAnalysis; 2004-02 Public Safety and Emergency Preparedness Canada, Public Works and Government Services Canada. Downloaded from: http://ww2.ps- sp.gc.ca/publications/corrections/pdf/200402_e.pdf december 11, 2009.
Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 87 van 94
Vogelvang, B. (2009). Strategische workshop Innoveren en implementeren. Woerden: Van Montfoort/Collegio. Wilson, R., Picheca, J. & Prinzo, M. (2007). Evaluating the effectiveness of professionally – facilitated volunteerism in the community-based management of high-risk sex offenders: Part two – a comparison of recidivism rates. The Howard Journal, 4, 46, 327-337. Zirkzee, A. (2010). Opjagen of re-integreren? Een studie naar wenselijkheid en effectiviteit van verschillende community based aanpakken van pedoseksuelen in het buitenland en de wenselijkheid van deze aanpakken in Nederland. Erasmus Universiteit Rotterdam. Afstudeerscriptie.
Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 88 van 94
Bijlage 1
Samenvatting model van Kenis22
Systeemelement
Coördinatieaspecten 1. Volledigheid
2. Taakintegratie
3.Coöperatie
A. Middelen
Is met alle externe middelen rekening gehouden, zodat het model kan functioneren? Bijv. financiën, macht, wetgeving, infrastructuur.
Draagt de ‘interne’ verdeling van middelen bij aan het effectief en efficiënt laten functioneren van het model? Bijv. financiering van de onderdelen van het model, infrastructurele aspecten.
Is er bij de betrokken partijen draagvlak voor de besteding en verdeling van middelen?
B. Producten
Zijn alle noodzakelijke producten aanwezig?
Zitten de overgangen tussen de producten effectief en efficiënt in elkaar? Bijv. geen overlappende producten, geen lacunes tussen producten.
Is er bij de betrokken partijen draagvlak voor het model? Bijv. meerwaarde van het model, tegemoetkoming aan wensen en behoeften van de professionals.
C. Cliënten
Zijn alle typen cliënten Sluit de vooronderstelde Is er bij verschillende geïdentificeerd en routing van het model aan typen cliënten draagvlak kunnen ze via het bij het gedrag van de voor het model? model geholpen cliënten? worden? Bijv. juiste niveau van zorg, juiste tijdstip, voldoende ruimte. Genereren het model en de onderdelen van het model adequate (interne) informatie op het niveau van (A) resources, (B) producten en (C) de cliënten die in behandeling zijn, gegeven de doelstellingen die met het model beoogd worden?
D. Interne informatie E. Externe informatie
Wordt op zodanige wijze naar de verschillende typen cliënten gecommuniceerd, dat ze weten wanneer, waar en via welke weg ze toegang krijgen tot de diensten uit het model en ze bovendien overtuigd worden van het nut van de in het model gekozen aanpak?
22
Geciteerd uit: Bruinsma,M., Van Haaf, J. en Pranger, R. (2008). Evaluatie Casusoverleggen
Veelplegers en Jeugd. Tilburg: IVA Beleidsonderzoek en advies Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 89 van 94
Bijlage 2: Vertaling model van Kenis Systeemelement
A. Middelen
B. Producten
C. Cliënten
D. Interne informatie
E. Externe informatie
Coördinatieaspecten 1. Volledigheid
2. Taakintegratie
3.Coöperatie
Zijn er voor de positionering van COSA in het Veiligheidshuis voldoende middelen aanwezig in de keten? (menskracht, tijd, financiële middelen?)
Draagt de interne verdeling van middelen bij aan het effectief en efficiënt laten functioneren van COSA? Bijv. financiering van casusoverleg, infrastructurele aspecten.
Is er bij de betrokken partijen draagvlak voor de besteding en verdeling van middelen ten behoeve van COSA? Hoe is dit verankerd?
Is er voldoende informatie over COSA beschikbaar? Zijn er duidelijke draaiboeken? Is duidelijk binnen welke kaders COSA uitgevoerd kan worden? Is de overlegstructuur en frequentie van het Veiligheidshuis voldoende intensief ?
Sluiten de ‘normale’ activiteiten van het Veiligheidshuis en COSA voldoende op elkaar aan? Zit er overlap in het aanbod van de verschillende organisaties? Is er overlap met COSA?
Is er bij de betrokken partijen draagvlak voor het positioneren van COSA in het Veiligheidshuis? Zien zij een meerwaarde? Komt dit tegemoet aan wensen en behoeften van de professionals?
Is de beoogde doelgroep (de beoogde kernleden) helder en geïdentificeerd? Is het risiconiveau en de ondersteuningsbehoefte van de doelgroep voldoende helder?
Sluit het werkmodel van COSA aan bij de ‘normale’ organisatie van ondersteuning en toezicht op daders?
Is er bij verschillende typen cliënten draagvlak voor het model?
Genereert het Veiligheidshuis adequate (interne) informatie op het niveau van (A) resources, (B) producten en (C) de cliënten die in behandeling zijn, gegeven de doelstellingen die beoogd worden? Zijn er binnen het Veiligheidshuis specifieke methoden om informatie over daders op een veilige en toch effectieve manier te communiceren met inachtneming van de privacywetgeving?
Wordt naar het publiek en andere organisaties gecommuniceerd wat het Veiligheidshuis is en welke doelstellingen het heeft? Is er een communicatiebeleid? Hoe wordt er naar buiten gecommuniceerd ten aanzien van COSA?
Implementatieonderzoek pilotfase
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 90 van 94
Bijlage 3: Nieuwsbrief
COSA is in Nederland een nieuwe werkwijze voor de reïntegratie van daders van zedenmisdrijven. Het doel is het recidiverisico van zedendaders te verkleinen door hen intensief te ondersteunen bij en toezicht te houden op hun reïntegratie in de samenleving. Vrijwilligers spelen een cruciale rol. Zij zorgen ervoor dat de voormalige zedendader een nieuwe start kan maken en een verantwoordelijk leven kan leiden.
bulletin
nr. 3 - december 2010
In dit bulletin leest u over de stand van zaken van het project ‘Circles-NL’. Het project onderzoekt of de invoering van COSA in Nederland haalbaar is. Het project kent nu drie deelprojecten: • ‘Programmabureau Circles-NL’, dat zich richt op ontwikkeling, ondersteuning en onderzoek • De regionale projecten ‘Cirkels Brabant’ en ‘Cirkels Rotterdam’, die in de praktijk de cirkels organiseren en uitvoeren • Een Europees samenwerkingsverband ‘Circles Europe: Together for Safety’, waarin Nederland, Het Verenigd Koninkrijk en België samenwerken aan verdere verspreiding van COSA in Europa.
Uitbreiding regionale Cirkelprojecten Dit jaar is gestart met het uitbreiden van de regionale Cirkelprojecten. Naast het arrondissement ‘s-Hertogenbosch, waar al twee cirkels actief zijn, werd uitgebreid naar het arrondissement Breda en startte Rotterdam-Dordrecht met de voorbereidingen voor een regionaal Cirkelproject. De regionale projectleiders en nieuwe cirkelcoördinatoren werden in oktober opgeleid. De verwachting is dat ook in de regio’s Breda en Rotterdam-Dordrecht aan het eind van het jaar Cirkels gaan draaien. In de regio ’s-Hertogenbosch zal het aantal Cirkels vanaf het eind 2010 gaan groeien naar acht.
COSA in de media In juli en augustus 2010 kwam COSA uitgebreid in het nieuws. Aanleiding was de wervingscampagne voor nieuwe vrijwilligers. De campagne stond onder regie van afdeling Media & Communicatie van Reclassering Nederland. Het NOS-journaal besteedde aandacht aan COSA, er verschenen persberichten en artikelen in landelijke kranten, in regionale dagbladen en lokale huis-aan-huis bladen verscheen een advertorial om nieuwe vrijwilligers te werven. Tot slot van deze campagne gaven vrijwilliger Anke en Sjef van Gennip (directeur van Reclassering Nederland) in het praatprogramma Knevel & Van den Brink een toelichting op ons project. De berichtgeving werd massaal overgeno-
1
men door andere kranten en op internet. Daarna kwamen er veel verzoeken binnen om interviews te geven. Vrijwilligers Anke en Peter gaven interviews en slaagden er daarmee in om COSA ‘een gezicht’ te geven. Voor COSA is dit van groot belang. Zonder vrijwilligers geen COSA en wie kan het belang nu beter uitleggen een vrijwilliger zelf?
Nieuwe vrijwilligers De media-aandacht heeft voor zowel Cirkels Brabant als Cirkels Rotterdam een stroom aanmeldingen van nieuwe vrijwilligers opgeleverd. De website www.cosanederland.nl werd druk bezocht. Op dit moment staat de teller op ruim 100 nieuwe aanmeldingen. In Brabant zijn met de meeste van de kandidaten al kennismakingsge-
COSA-bulletin nr. 3 - december 2010 sprekken gevoerd. In oktober en november vinden daar de trainingen plaats voor de vrijwilligers die na het gesprek besloten hun enthousiasme en motivatie om te zetten in activiteiten voor COSA. De regio Rotterdam organiseerde twee informatiebijeenkomsten voor kandidaat vrijwilligers. Ook daar zijn de kennismakingsgesprekken gestart en zullen eind van het jaar de eerste trainingen voor vrijwilligers plaatsvinden. De projectmedewerkers zijn blij verrast met en onder de indruk van het enthousiasme en de kwaliteiten van de vrijwilligers. Zij bewijzen nu al dat maatschappelijke betrokkenheid nog bestaat in Nederland. Niet alleen in woorden, maar vooral in daden. Een woord van grote dank is hier op zijn plaats voor de vrijwilligers die als pioniers een jaar actief zijn voor COSA en voor iedereen die in de afgelopen periode zich heeft aangesloten bij de groeiende groep COSA-supporters.
Bezoek van Circles UK In oktober bracht Chris Wilson onze consultant van Circles UK een bezoek aan Circles NL. Hij werd vergezeld door Laurence, een vrijwilliger die in Engeland al 8 jaar actief is voor COSA. Zij gaven ons waardevolle adviezen en vooral de verhalen van Laurence hebben veel inspiratie gegeven.
Presentaties Vanuit het Programmabureau zijn de afgelopen maanden diverse presentaties en workshops over COSA verzorgd. In Tilburg, tijdens het afscheidssymposium van prof. dr. Anton van Kalmthout op 1 juli; in Oslo, waar op 1-4 september het 11e congres van de International Association for the Treatment of Sexual Offenders (IATSO) werd gehouden, in Birmingham, waar op 20 oktober op het 3e nationale congres van Circles UK een presentatie werd gegeven over de samenwerking met Circles-NL, en op 28 oktober aan de Universiteit van Maastricht, tijdens het congres ‘De doodstraf voorbij’.
Onderzoek Na de aanpassingsstudie, die in 2009 werd afgerond en op onze website beschikbaar is, is nu ook het onderzoek naar de proefimplementatie van COSA in de regio ’s-Hertogenbosch vrijwel afgerond. Naar verwachting komt dit onderzoek uiterlijk in januari 2011 beschikbaar. Het effectonderzoek naar COSA is in september gestart. Dit vierjarige onderzoek wordt uitgevoerd in samenwerking met de Universiteit van Tilburg en zal uitmonden in een proefschift van Mechtild Höing van Avans Hogeschool.
COSA in 2011
Chris en Laurence illustreerden met hun verhalen en adviezen opnieuw dat het invoeren van COSA in Nederland een zorgvuldig en geleidelijk proces hoort te zijn. “Laat je niet verleiden om snel Cirkels te starten als niet aan alle randvoorwaarden is voldaan”, aldus de centrale boodschap van Wilson. Niet alleen uit zorg voor de vrijwilligers en kernleden, maar ook om te zorgen dat COSA als succesvolle reïntegratiemethode toekomstperspectief blijft houden.
2
Uit heel Nederland komen verzoeken om informatie en vooral ook de vraag wanneer COSA ook in de rest van het land beschikbaar zal zijn. Als we iets hebben geleerd van Circles UK, dan is het wel dat het invoeren van COSA een gedegen voorbereiding vraagt en we vooral niet te snel moeten uitbreiden. Leren van de ervaringen en zorgen dat er voldoende ondersteuning beschikbaar is om aan alle randvoorwaarden te kunnen voldoen om van COSA een succes te maken in de regio’s. Nu er twee regionale projecten actief zijn kijken we wel vooruit naar 2011. We hopen dat er volgend jaar twee nieuwe regionale projecten kunnen starten. Besprekingen daarover zijn inmiddels gestart.
COSA-bulletin nr. 3 - december 2010
Circles Europe: Together for Safety Mede dankzij Europese subsidie in het kader van Daphne III is het mogelijk om samen met Circles UK, Justitiehuis Antwerpen, het CEP en de Universiteit van Tilburg een start te maken met de verspreiding van COSA in Europa. De subsidie is verstrekt voor 2010 en 2011 en moet leiden tot een Europees Handboek voor de invoering van COSA. De ervaringen die we in Nederland en België opdoen met de invoering van COSA zullen daaraan een belangrijke bijdrage leveren. Daarnaast wordt het onderzoek naar de effectiviteit van COSA voor een deel vanuit deze subsidie gefinancierd. Het Justitiehuis Antwerpen is gestart met de voorbereidingen voor de eerste Cirkels in België en werkt daarin nauw samen met Circles-NL. Een samenvatting van de aanpassingsstudie voor België zal binnenkort op onze website verschijnen.
Het project ‘Circles-NL’ worden mogelijk gemaakt door een subsidie van het MINISTERIE VAN VEILIGHEID & JUSTITIE.
Ministerie van Veiligheid & Justitie
‘Circles Europe: Together for Safety’ wordt mogelijk gemaakt door een subsidie van de EUROPEAN COMMISSION, DIRECTORATE-GENERAL JUSTICE, 2 FREEDOM AND SECURITY 2
De verantwoordelijkheid voor de inhoud van deze nieuwsbrief berust bij het programmabureau Circles-NL.
De Europese Commissie is niet verantwoordelijk voor deze informatie of het gebruik daarvan.
COSA vrijwilliger word je niet zomaar Zonder vrijwilligers geen COSA. Het werven van goede en enthousiaste vrijwilligers heeft dan ook de hoogste prioriteit. De ervaringen tot nu toe leren dat het niet eenvoudig is om vrijwilligers te vinden voor deze moeilijke doelgroep. “COSA vrijwilliger word je niet zomaar’ staat dan ook duidelijk op de folder voor vrijwilligers vermeld. Het project is erg trots op de negen vrijwilligers die deze boeiende taak op het grensvlak van mens, misdaad en maatschappij nu al vervullen. Even trots zijn we op iedereen die zich in de afgelopen periode heeft aangemeld als vrijwilliger. Hun enthousiasme maakt COSA levend en waardevol. Ook daardoor zien we de toekomst van COSA met vertrouwen tegemoet. Wij hopen dat ook u het enthousiasme van de huidige vrijwilligers en projectmedewerkers deelt en COSA in uw netwerk onder de aandacht wilt brengen. Kent u iemand in de provincie Brabant of de regio Rotterdam/Dordrecht die mogelijk interesse heeft in een taak als COSA-vrijwilliger? Via
[email protected] kunt u folders aanvragen en ook op www.cosanederland.nl kunt u deze informatie vinden.
3
Correspondentieadres Expertisecentrum Veiligheid Programmabureau COSA Postbus 732 • 5201 AS ‘s-Hertogenbosch (e)
[email protected]
Geen nieuwe slachtoffers Dat is het motto van COSA. Een (voor Nederland) nieuwe werkwijze voor de re-integratie van daders van zedenmisdrijven. Het doel is het risico op recidive van zedendaders te verkleinen door hen intensief te ondersteunen bij en toezicht te houden op hun re-integratie in de samenleving. Vrijwilligers spelen een cruciale rol. Zij zorgen ervoor dat de voormalige zedendader een nieuwe start kan maken en een verantwoordelijk leven kan leiden. COSA (‘Circles of support and accountability: cirkels voor ondersteuning, samenwerking en aanspreekbaarheid’) is een werkwijze die speciaal is ontwikkeld om zedendaders veilig te laten terugkeren in de maatschappij. De werkwijze is al in 1994 in Canada ontstaan en
Expertisecentrum Veiligheid
vanaf 2002 geïntroduceerd in Engeland. In Brabant is in 2009 een proef met COSA gestart om te onderzoeken of deze werkwijze ook in de Nederlandse samenleving werkt. Een COSA-cirkel is als volgt samengesteld: een binnencirkel van vier tot zes vrijwilligers met het kernlid -zoals de zedendaders binnen COSA worden genoemd- en een buitencirkel van deskundigen. Een cirkelcoördinator traint en begeleidt de binnencirkel en verzorgt de koppeling tussen de twee cirkels. De dader gaat met de vrijwilligers een contract aan. Daarin staan onder meer de twee belangrijkste uitgangspunten van COSA vermeld: ‘ geen nieuwe slachtoffers’ en ‘ geen geheimen’
datum Maart 2011 Mechtild Höing, auteurs Bas Vogelvang pagina 94 van 94
BIJLAGE 4 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21.
Deelnemers oriënterende gesprekken
Reinier van Arkel Groep (FPA) Politie regio Brabant Noord Politie regio Brabant Zuidoost Openbaar Ministerie, arrondissement s’-Hertogenbosch Stichting Vrijwillige Hulpdienst Eindhoven Juvans, Maatschappelijk Werk en Dienstverlening Leger des Heils GGzE (Eindhoven, FPA) Landelijk kantoor Reclassering Nederland Drs A. Rijk, coördinator pre-therapie PI De Boschpoort Reinier van Arkel Groep (GGZ) Novadic Kentron (verslavingszorg) AMW Dommelregio Veiligheidshuis Eindhoven Humanitas Divers, Welzijnsorganisatie Vrijwilligersnetwerk Galant 's-Hertogenbosch Politie Amsterdam Amstelland Gevangenenzorg Nederland MEE ZuidOost Brabant Reclasseringsteams in het arrondissement 's-Hertogenbosch (7 maal)