SER magazine FEBRUARI 2014 - 54 e JAARGANG - NR.2
Generaties leren van elkaar Marijke Van kan, voorzitter Jong Management
Link2Work legt verbindingen Schakel tussen school en werk
Andrée van Es, voorzitter Werkkamer
‘Zoveel mogelijk banen voor kwetsbare mensen’
FOTO Christiaan Krouwels SERmagazine is een maandelijkse uitgave met nieuws en informatie over de SociaalEconomische Raad en de Stichting van de Arbeid. Met dit blad wil de SER de
Open blik
overlegeconomie en de sociale dialoog bevorderen. Een jaarabonnement is gratis. Opgave jaarabonnementen en adreswijzigingen via
[email protected] Redactie Jolanda Maas (hoofdredactie), Mariek de Valk, Berber Bijma en Corien Lambregtse (eindredactie) T (0)70 3499 648 F (0)70 3832 535 E
[email protected] Aan dit nummer werkten mee Ton Bennink, Bart Hogendoorn, Dirk Hol, Pieter-Paul Jansen, Christiaan Krouwels, Loek Kusiak, Elke van Riel, Michèle de Waard, Arjan Visser, Yvonne Zonderop. Redactieraad Michaela Drahos, Tyche Riemens, Ivo Thomassen Ontwerp 2D3D Opmaak Riccardo van der Does, Michel Velgersdijk Productie SER huisdrukkerij Internet www.ser.nl
2
FEBRUARI 2014 - NR.2
De verwachtingen voor 2014 zijn hooggespannen: dit is het jaar waarin we de crisis achter ons kunnen laten. Burgers en bedrijven beginnen meer vertrouwen te krijgen in de economie. En al zijn er grote problemen, er komt weer veerkracht in de economie. Een van de grote problemen die moeten worden opgelost, is de werkloosheid. Onder jongeren, maar ook onder mensen met een arbeidsbeperking. Gemeenten, werkgevers en vakbonden spannen zich in de Werkkamer gezamenlijk in om mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te krijgen. Andrée van Es, voorzitter van de Werkkamer, zegt in een interview in dit SERmagazine dat ze daar samen voor door het vuur gaan. Het is immers een gezamenlijke verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat ieder mens naar vermogen mee kan doen in onze samenleving. Dat is ook de inzet van de SER. Wij zoeken breed gedragen oplossingen voor sociaaleconomische en maatschappelijke vraagstukken. De SER fungeert als een marktplaats van ideeën, een forum waar de dialoog met maatschappelijke organisaties plaatsvindt. Zulke plaatsen zijn van groot belang voor de versterking van het vertrouwen in de samenleving en de economie. In 2013 hebben de totstandkoming van het Energieakkoord en vele adviezen bewezen dat de SER een goede rol kan vervullen. Ook dit jaar kan er veel van ons worden verwacht. De SER werkt aan belangrijke adviezen over arbeidsmigratie, arbeidsmarkt, gezondheidszorg en de economische macht van ons land. Het is van groot belang dat we tot een breed gedragen agenda komen voor creatie en groei van werkgelegenheid. Een agenda met ideeën die ruimte geven aan initiatief en ondernemerschap, zodat er nieuwe werkgelegenheid ontstaat en nieuwe buitenlandse bedrijfsactiviteiten worden aangetrokken. Een open blik is nodig om een groeiperspectief te bouwen dat uitzicht geeft op meer dan de vaak voorspelde lage groei van ons land. Wiebe Draijer Voorzitter Sociaal-Economische Raad
10
18
7
4 14 Gericht op groei 4
Keurmerk OR-opleidingen 18
Marijke Van kan is sinds oktober voorzitter van Jong Management, de club van jonge ondernemers. Ze zet zich in voor meer diversiteit in bestuur en toezicht. Generaties kunnen van elkaar leren.
Opleidingsinstituten voor ondernemingsraden kunnen sinds oktober een certificaat krijgen van SCOOR, de stichting die de kwaliteit van de opleidingen bewaakt. De belangstelling begint te groeien.
Regie over de WW 7
Baas in eigen stad 20
Sociale partners krijgen weer regie over de Werkloosheidswet, zo staat in het sociaal akkoord. De SER werkt aan een advies over de invulling van die afspraak en houdt een conferentie om van andere landen te leren.
Burgers en ondernemers bepalen in 2030 vooral zelf hoe de publieke ruimte eruitziet, verwacht planoloog Arie Lengkeek. ‘Hun zelforganiserend vermogen wordt leidend.’ Deel 2 in de serie Verrekijkers.
De Werkkamer 10 Kwetsbare mensen aan een baan helpen in een tijd van crisis en bezuinigingen. Dat wordt een heel moeilijke opgave, weet Andrée van Es, voorzitter van de Werkkamer. ‘Maar we gaan voor deze groep door het vuur.’
Van school naar werk 14 Voor migrantenjongeren is het heel moeilijk om in deze tijd aan een baan te komen. Het mentorproject Link2Work wil daar verandering in brengen: jongeren en werkenden worden aan elkaar gekoppeld.
Verder in dit nummer 9 Zeepkist: Bart Hogendoorn, Flexibiliteit als voorwaarde 17 Column: Yvonne Zonderop, What’s new? 22 SER Kort
SERmagazine
3
Marijke Van kan, voorzitter Jong Management:
‘Generaties leren van Jong Management richt zich vooral op de persoonlijke en zakelijke groei van haar leden: jonge ondernemers, directeuren en managers. De politieke lobby voor ondernemers laat ze over aan VNO-NCW. Marijke Van kan is in oktober aangetreden als voorzitter. Zij wil graag meer jongeren in bestuur en toezicht. ‘Ik geloof erin dat generaties van elkaar kunnen leren.’ TEKST Corien Lambregtse FOTO Christiaan Krouwels
4
FEBRUARI 2014 - NR.2
Het voorzitterschap van Jong Management is geen fulltime functie, zoals het voorzitterschap van FNV Jong en CNV Jongeren. Het komt er dus bij, naast het eigen bedrijf of een baan als manager. Dat maakt het leven van Marijke Van kan momenteel ‘best pittig’. Sinds oktober is ze voorzitter van Jong Management, daarvoor zat ze al twee jaar in het bestuur. JM telt dertig regionale kringen en zo’n duizend leden; driekwart van die leden is man. De vereniging is gelieerd aan ondernemersvereniging VNO-NCW. Dat betekent dat Van kan ook lid is van het dagelijks bestuur van VNO-NCW. In het dagelijks leven is Van kan (37) partner bij AOMB – adviseurs op het gebied van intellectueel eigendom. In 2002 startte ze samen met een collega een merkenbureau, dat bedrijven hielp hun merk te beschermen. Het bureau groeide uit tot een bedrijf met zes mensen. In 2007 verkochten ze hun bureau aan AOMB; sindsdien werkt Van kan hier als mede-eigenaar.
interview
Kun je het voorzitterschap van Jong Management er wel naast doen? ‘Wat mij over de streep heeft getrokken, was dat ik toch telkens nieuwe manieren zoek om me te ontwikkelen. Ik vind het een uitdaging om me nu meer bezig te houden met bestuur en beleid. Doordat JM is gelieerd aan VNO-NCW, krijg ik daar heel veel mee te maken. En we moeten natuurlijk ook plannen maken voor onze eigen vereniging. De bestuurstermijn van een voorzitter is normaal drie jaar, maar ik ga het twee jaar doen, omdat ik al twee jaar in het bestuur heb gezeten. Bovendien word ik volgend jaar 39; nog net onder de leeftijdsgrens die we als vereniging aanhouden. Dan wordt het tijd om het roer weer over te geven aan een jonger iemand.’
van de Nederlandse werknemers valt onder een cao, terwijl 20% lid is van een vakbond
elkaar’ Hoe was het om je eigen kantoor te verkopen en onderdeel te worden van een groter bedrijf? ‘Het was een geweldige kans. AOMB was sterk in octrooirecht, wij hebben daar kennis van modellen en merken aan toegevoegd. AOMB covert nu het hele spectrum van intellectueel eigendom. Toen we ons eigen kantoor hadden, was ik veel bezig met de dagelijkse gang van zaken. Nu kan ik me veel meer richten op het werk waarvoor ik ben opgeleid, als merken- en modellengemachtigde. Daarnaast richt ik me op de ontwikkeling van nieuwe business. Er gaat de komende jaren van alles veranderen op het gebied van intellectueel eigendom, hoe zorgen we ervoor dat ons kantoor over twintig jaar nog bestaansrecht heeft? We hebben ruim zestig mensen in dienst. Wij willen bedrijven helpen om hun intellectuele eigendom op zo’n manier in te zetten dat dit hun innovatiekracht versterkt. Investeringen moeten kunnen worden terugverdiend. Dat wordt belangrijker. Zeker nu bedrijven elkaar steeds vaker nodig hebben om tot innovaties te komen.’
Jong Management viert in 2016 haar 100-jarig bestaan. Waarom worden mensen lid? ‘Jong Management richt zich op de persoonlijke en zakelijke groei van haar leden. Je wordt geen lid van een JMkring om zakenpartners te ontmoeten, je wilt van elkaar leren en elkaar feedback geven. Daarin onderscheidt onze vereniging zich van andere organisaties waar jonge ondernemers elkaar ontmoeten. JM-leden hebben het bijvoorbeeld over bedrijfsovername, financiering en andere problemen waar ze tegenaan lopen. We zijn geen lobbyclub, we nemen dus ook geen politieke standpunten in. Daar hebben we VNO-NCW voor. Als voorzitter wil ik de komende twee jaar wel aandacht vragen voor diversiteit in bestuur en toezicht. Ik denk dat bedrijven en instellingen er baat bij kunnen hebben als meer jongeren deelnemen in bestuur en toezicht. Generaties kunnen van elkaar leren in de manier →
Wie is Marijke Van kan? Marijke Van kan (1976, Eindhoven) is sinds oktober 2013 voorzitter van Jong Management, de vereniging voor ondernemers, directeuren en mensen in leidinggevende posities tot 40 jaar. Van kan studeerde bedrijfscommunicatie in Nijmegen, en begon haar loopbaan in 1999 bij Novagraaf. In 2002 richtte ze het merkenbureau Markube op, dat in 2007 overging naar AOMB. Van kan werkt daar nu als merkenen modellengemachtigde en is mede-eigenaar. Ze is getrouwd en heeft twee kinderen van vijf en drie jaar.
SERmagazine
5
Jong Management is geen politieke lobbyclub; dat laten we over aan VNO-NCW
waarop ze naar mogelijkheden en problemen kijken. Iedereen weet dat we kunnen leren van de generaties voor ons, maar dat geldt zeker ook andersom.’ Waarin zijn jongeren anders? ‘Jongeren worden minder gehinderd door ballast uit het verleden. Jongere generaties hechten minder waarde aan status en macht. Er wordt bijvoorbeeld veel minder waarde gehecht aan een leaseauto dan tien jaar geleden. Ontwikkelingsmogelijkheden zijn belangrijker dan beloning. Jongeren willen meer ruimte voor eigen verantwoordelijkheid, ontwikkeling en creativiteit, en meer persoonlijke feedback om te kunnen groeien.’ Gaan jongere generaties het beter dan doen vorige generaties? ‘Sommige dingen zullen beter gaan, andere dingen wellicht slechter. Maar waar ik van overtuigd ben, is dat nieuwe generaties op een andere manier om zich heen kijken, zich meer laten inspireren door anderen en meer bereid zijn om het eigen bedrijf aan te passen aan nieuwe inzichten. Jongeren hebben minder met hiërarchie en bureaucratie; ze zijn ook flexibeler.’ De jongeren van FNV en CNV maken zich juist hard voor minder flexibiliteit. Flexcontracten geven te weinig zekerheid. ‘Dat begrijp ik. Ik vind ook dat werkgevers voor de lange termijn in werknemers moeten investeren; aan hen kansen moeten geven voor opleidingen en groei, ook in het belang van het bedrijf. Bij AOMB is dat ook ontzettend belangrijk. De ervaring van onze medewerkers komt de kwaliteit van het werk ten goede. De gewenste flexibiliteit zit dus niet zozeer in contracten, maar veel meer in de organisatie van het werk. Kun je je als bedrijf of organisatie aanpassen aan veranderende omstandigheden?’
6
FEBRUARI 2014 - NR.2
Zijn er punten waar jullie als vereniging zorg over hebben? ‘Het wordt steeds lastiger om een bedrijf te starten of uit te bouwen. De afgelopen jaren is het ontzettend moeilijk geworden om financiële middelen en kredieten te krijgen voor investeringen. Daar hebben jonge ondernemers heel veel last van. Maar de weg om daar meer aandacht voor te krijgen, loopt via VNO-NCW. Zij doet de belangenbehartiging voor alle ondernemers. Dat is voor ons prima. Onze kracht ligt niet in de lobby. Ik zou het er ook niet bij kunnen doen. Het voorzitterschap is nu eenmaal geen fulltime functie.’
Iedereen weet dat we kunnen leren van de generaties voor ons, maar dat geldt zeker ook andersom Is het aantrekkelijk voor jongeren om in Nederland ondernemer te worden? ‘Er wordt veel positiever naar ondernemerschap gekeken dan tien, twintig jaar geleden. In het onderwijs wordt er ook veel meer aandacht aan besteed. Dat zijn goede ontwikkelingen. Dankzij internet en alle digitale mogelijkheden is het bovendien veel makkelijker geworden om ondernemer te worden. Je kunt gewoon vanaf je zolderkamer beginnen. Tegelijkertijd blijft het nodig om ondernemerschap actief te stimuleren, want anders gaan ondernemingen niet groeien. Op dat punt zou de overheid nog veel kunnen verbeteren, bijvoorbeeld door consistenter te zijn in beleid. Als het beleid steeds verandert, wordt alles onzeker. Voor ondernemers is het belangrijk om te weten waar ze aan toe zijn.’ n
SER-congres over arbeidsmarkt en regie Werkloosheidswet
Sociale partners aan de slag met uitvoering WW Mensen die fysiek zwaar werk doen, zouden tijdig omgeschoold kunnen worden voor een minder zware baan
In het sociaal akkoord van 2013 is afgesproken dat sociale partners weer worden betrokken bij de uitvoering van de Werkloosheidswet. De SER werkt aan een advies over de uitwerking van dat besluit. Op een conferentie in februari wordt gekeken hoe andere landen hier mee omgaan. TEKST Berber Bijma FOTO Hollandse Hoogte
De partijen die het grootste belang hebben bij een onderwerp, kunnen daar ook maar het best de meeste verantwoordelijkheid voor dragen. Vanuit die gedachte spraken regering en sociale partners vorig jaar in het sociaal akkoord af dat werkgevers en werknemers worden betrokken bij de uitvoering van de Werkloosheidswet (WW). Doel is dat de sociale partners er samen voor zorgen dat zo weinig mogelijk mensen zonder werk komen te zitten en dat, als zij toch van de WW gebruikmaken, dit zo kort mogelijk duurt. De komende tijd wordt dit concreet uitgewerkt: hoe kan worden voorkomen dat mensen (langdurig) werkloos raken, hoe wordt de regie over de WW georganiseerd en wat is een goede regeling voor de financiering ervan? Complexe vragen, want niet alleen sociale partners, maar ook rijksoverheid, gemeenten, Werkbedrijven en UWV hebben met de WW te maken.
Minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de SER daarom om een advies over dit onderwerp gevraagd. In de aanloop naar dat advies houden de SER en de Universiteit Utrecht op 5 februari een conferentie (zie kader) om met betrokken partijen van gedachten te wisselen en te leren van voorbeelden uit het buitenland. Enquête Tot in de jaren negentig hadden werkgevers en werknemers de regie over de uitvoering van de Werkloosheidswet. De (te) snelle groei van het aantal WAO-gerechtigden was aanleiding voor een parlementaire enquête in 1993, onder leiding van Flip Buurmeijer. Die leidde er uiteindelijk toe dat de uitvoering van de werknemersverzekeringen, waaronder de WW, geheel in handen kwam van het UWV. De sociale partners speelden hier geen rol meer in. →
SERmagazine
7
Werkloosheidswet
Een van de afspraken in het sociaal akkoord is dat dit gaat veranderen. De sociale partners zitten binnenkort weer aan de knoppen. Om herhaling van de problemen uit het verleden te voorkomen, is het echter wel nodig om de uitvoering van de wet zorgvuldig te regelen. Dat vindt ook Frans Pennings, een van de sprekers op de conferentie over de arbeidsmarkt en de regie over de WW, die in februari wordt gehouden. Hij is hoogleraar sociaal recht aan de Universiteit van Utrecht en de universiteit van Göteborg. Daarnaast is hij redacteur en auteur van het boek Non-public Actors in Social Security Administration, een vergelijkende studie over de vormgeving van sociale zekerheid in verschillende landen. ‘Werkgevers hebben altijd de premie betaald voor de WW. Daarom is het goed dat zij ook iets te zeggen krijgen over de uitvoering ervan’, vindt Pennings. ‘De werknemers hebben toegezegd dat ook zij financieel aan de WW willen bijdragen. Het gemeenschappelijk belang van beide partijen is duidelijk: voorkomen dat mensen langdurig werkloos raken. Als beide partijen meebetalen aan de WW, hebben ze er ook beide belang bij dat er zo min mogelijk mensen gebruik van maken.’
Frans Pennings: ‘Het gemeenschappelijk belang van werkgevers en werknemers is duidelijk: voorkomen dat mensen langdurig werkloos raken’
Dat kan bijvoorbeeld door in cao’s afspraken te maken over van-werknaar-werk-trajecten en duurzame inzetbaarheid. Werknemers die gezond en goed geschoold zijn, zouden niet lang zonder werk moeten zitten. Voorwaarde is wel dat ze goed worden begeleid bij (ongewild) baanverlies. Pennings: ‘In sectoren waar mensen fysiek zwaar werk doen, kun je bijvoorbeeld in de cao vastleggen dat ze tijdig worden omgeschoold voor een fysiek minder zware baan. Of denk aan afspraken over omscholing van
Congres arbeidsmarkt en regie WW De SER en de Universiteit Utrecht houden op 5 februari het congres ‘Arbeidsmarkt en regie Werkloosheidswet: sociale partners aan de knoppen – lessen uit het buitenland’. Naast Frans Pennings spreken daarbij onder meer Carole Tuchszirer (senior onderzoeker bij het Franse Centre d’études de l’emploi), Mats Essemyr (senior onderzoeker bij de Zweedse vakcentrale TCO voor hoger opgeleiden) en Ann Van Laer, nationaal secretaris van het Algemeen Christelijk Vakverbond in België. Het congres vindt plaats in het SER-gebouw in Den Haag. Meer informatie en aanmelden via: ser.nl, onder Actueel, Congressen.
8
FEBRUARI 2014 - NR.2
werknemers van sectoren met een overschot naar sectoren met een tekort.’ Zweden Op de conferentie worden deskundigen uitgenodigd om te vertellen hoe andere Europese landen – Zweden, Frankrijk en België – de werkloosheidsverzekering vormgeven. ‘In Zweden wordt de WW door de vakbonden alleen uitgevoerd; werkgevers en overheid betalen er wel aan mee’, vertelt Pennings. ‘Die belangrijke rol voor de vakbonden maakt het aantrekkelijk om vakbondslid te worden. Gevolg is dat de organisatiegraad van de Zweedse bonden hoog is: 70 tot 80 procent. Daar hebben ook werkgevers en overheid baat bij. De Zweden zelf zijn heel tevreden over dit stelsel.’ Nederland kan dat systeem volgens Pennings niet één-op-één overnemen, maar een interessante vraag is wel wat de rol van de Nederlandse vakbonden kan zijn in de uitvoering van de aanvullende WW. ‘De regering heeft
zeepkist
Frankrijk en België In Frankrijk kennen werkgevers en werknemers een lange traditie van gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de WW: al sinds 1958 regelen ze die volledig via een nationale cao. Pennings: ‘De Franse werkgevers zijn vanouds sterk betrokken bij de uitvoering van de werkloosheidsverzekering. De arbeidsvoorziening stond daar echter tot voor kort geheel los van; die was helemaal in handen van de overheid. Sinds kort werken overheid en sociale partners op dat gebied samen in zogeheten pôles d’emploi. Iedereen is daar heel tevreden over; alle partijen nemen hun verantwoordelijkheid.’ Het Belgische stelsel lijkt nog het meest op dat wat Nederland tot in de jaren negentig had: de sociale partners zijn betrokken bij de uitvoering van diverse sociale regelingen, waaronder de werkloosheidsverzekering. Ook in de arbeidsvoorziening hebben zij een duidelijke rol. Pennings: ‘In België gaan veranderingen doorgaans geleidelijker dan in Nederland. Nederland maakte een radicaal nieuwe start door de sociale partners uit de WWuitvoering te halen, dat is in België niet gebeurd. Er was wel dezelfde behoefte aan activerend beleid, maar dat is meer via de weg van de geleidelijkheid opgelost. Ik ben benieuwd te horen welke voordelen en uitdagingen de Belgen daarbij ervaren.’ n
Flexibiliteit als voorwaarde Je hoort mensen wel eens verzuchten: ‘Het wordt nooit meer als vroeger’. Mijn reactie daarop is: ‘En dat is maar goed ook.’ Ik vind dat we in een fantastische tijd leven. Van iemand die uit de ICT komt, mag je dat ook verwachten. Mede door ICT veranderen maatschappij en economie in een ongekend tempo, met alle gevolgen van dien. Vaak wordt er in termen van risico’s gewezen op de effecten voor de arbeidsmarkt, het onderwijs, bepaalde sectoren. Maar waarom denken we niet in termen van kansen en nieuwe mogelijkheden? Dat vraagt dat we leren omgaan met onzekerheid en onvoorspelbaarheid. Natuurlijk willen mensen graag weten waar we over vijf of tien jaar aan toe zijn. Maar laten we elkaar niet voor de gek houden en denken dat we die toekomst nauwkeurig kunnen voorspellen. Het onderwijs leidt mensen nu op voor beroepen die op dit moment nog niet bestaan. Tegelijk worden er ook nog mensen opgeleid voor beroepen waar straks geen vraag meer naar is. Het betekent dat we op een andere manier zullen moeten kijken naar scholing, bijscholing en omscholing. In de ICT is de kennis van vandaag bij wijze van spreken morgen al verouderd. Het is geen kwestie van: hoe kunnen we dat voorkomen, maar: hoe gaan we daarmee om. Flexibiliteit is een eigenschap die een voorwaarde is in een kenniseconomie met concurrentie op wereldschaal. In onze overlegeconomie, en dus ook in SER-verband, zullen alle betrokkenen over hun eigen schaduw heen moeten springen. Ik ben daar positief over. Er is geen andere optie. Overleg met open vizier werkt inspirerend en motiverend. En nog veel belangrijker: het leidt tot concrete resultaten. Bart Hogendoorn Voorzitter Nederland ICT
FOTO Christiaan Krouwels
besloten dat de WW-duur in 2016 teruggaat van 38 naar 24 maanden. In cao’s kunnen werkgevers en werknemers maatregelen treffen om het ontstane gat te repareren. Wellicht kunnen vakbonden een grote rol spelen in de regie over de uitvoering van die aanvullende verzekering.’
SERmagazine
9
TEKST Michèle de Waard FOTO Christiaan Krouwels
Andrée van Es, voorzitter Werkkamer
Door het vuur voor kwetsbare mensen 10
FEBRUARI 2014 - NR.2
coverstory
Andrée van Es, wethouder in Amsterdam, houdt niet van somberen. Ze is voorzitter van de Werkkamer, een bestuurlijk overleg van gemeenten en sociale partners dat meer kwetsbare mensen aan een baan wil helpen. En dat in een tijd van crisis en bezuinigingen. ‘Samen zijn we gepassioneerd om voor deze groep door het vuur te gaan.’
Meer mensen met een ‘krasje’ aan werk helpen, in een tijd waarin de economie stagneert en de werkloosheid stijgt. De bezuiniging die met de Participatiewet moet worden gehaald, is al ingeboekt: 1,6 miljard euro tot 2055. Dat is 40 miljoen per jaar. ‘Het wordt een heel moeilijke zaak. Dat hoor ik overal om me heen’, zegt Van Es in haar werkkamer op het Amsterdamse stadhuis.
Ik denk dat we de bezuinigingsopgave niet gaan halen Het raam kijkt uit op de Magere Brug over de Amstel, hangend in de mist. Tegen de muur staat een ingelijst Ajax-shirt, rood-wit, met grote letters Van Es – De wil om te winnen. Natuurlijk, de bezuinigingen zijn enorm en de opdracht is groot, geeft ze toe. Maar: ‘Heb je deze taak op je genomen, dan zet je alles op alles om te kijken of het lukt.’ Het kabinet wil dat zo veel mogelijk van de 240.000 mensen met een geestelijke of lichamelijke arbeidshandicap en van de 400.000 mensen met een bijstandsuitkering aan werk worden geholpen. De gemeenten moeten deze opgave uitvoeren in samenhang met twee andere decentralisaties van het kabinet op het gebied van zorg en jeugdzorg.
‘Ik ga er eerlijk gezegd van uit dat we de bezuinigingen die het kabinet denkt in te boeken, niet gaan halen’, zegt Van Es openhartig. ‘Halen we die wél, dan wordt de prijs betaald doordat er meer mensen in de bijstand komen in plaats van dat zij in een bedrijf aan het werk zijn. Dat kan niet de bedoeling van de Participatiewet zijn.’ Toch is de wethouder optimistisch. Sinds afgelopen zomer is zij voorzitter van de Werkkamer, een bestuurlijk overleg van gemeenten en sociale partners dat voor de uitvoering van de wet moet zorgen. Maandenlang hebben de werkgevers, de bonden en wethouders, die aan tafel zitten, in stilte aan een plan gewerkt. Op deze ochtend, voorafgaand aan het interview, is belangrijke →
Wie is Andrée van Es? Andrée van Es (60) is sinds 2010 voor Groen Links wethouder Werk en Inkomen en Participatie in Amsterdam. Ze is tevens voorzitter van de Werkkamer. Daarvoor werkte Van Es als directeur-generaal Bestuur en Koninkrijksrelaties bij het ministerie van Binnenlandse Zaken. Ze was ook lid van de commissie-Dijkstal, die de beloning van politici en topambtenaren onderzocht. Van Es is geboren in Den Haag. Ze studeerde rechten/bestuurskunde aan de Rijksuniversiteit Utrecht. Na haar studie was ze vele jaren Tweede Kamerlid, voor de voormalige PSP (Pacifistisch-Socialistische Partij), later voor Groen Links.
SERmagazine
11
Er zijn zoveel mensen onzichtbaar naar de zijlijn geschoven. Het laatste woord is er nog niet over gezegd
vooruitgang geboekt, stelt Van Es vast. Ze is ‘niet ontevreden’. Waar put u hoop uit? ‘Ik ben optimistisch omdat ik werk met mensen die allemaal zeggen: hoe dan ook, wij gaan ervoor zorgen dat er meer mensen aan de slag komen. Dat stemt me hoopvol. Werkgevers, vakbondsmensen, wethouders – ze zijn gepassioneerd om voor deze kwetsbare groep door het vuur te gaan. Dat is fijn om mee te maken. Je ziet het besef ontstaan dat we er sámen verantwoordelijk voor zijn. We hebben ook met elkaar afgesproken dat, mocht gaandeweg blijken dat we meer mensen aan het werk kunnen helpen en daarvoor meer middelen nodig hebben, we toch echt bij het kabinet aankloppen. Maar eerst gaan we kijken of we het redden.’ De groep die aan de slag geholpen moet worden, is vrij breed. Op wie richt de Werkkamer zich? ‘Het heeft even geduurd, maar we hebben hierover de knoop doorgehakt. De definitie in de wet is breed: mensen die niet in staat zijn zelfstandig het minimumloon te verdienen. Wethouders zien dat er ook in de bijstand veel mensen zijn die dat niet kunnen. Ze zijn eigenlijk verkapt arbeidsongeschikt, al zijn het geen Wajong’ers of mensen uit de Sociale Werkvoorziening. Maar we zijn het erover eens geworden dat de eerste twee jaar voorrang wordt gegeven aan Wajongers en mensen die op de wachtlijst staan voor een SW-bedrijf. Daarna gaan we over op de bredere definitie van de Participatiewet en richten we ons ook op mensen in de bijstand.’ Waarom was dat zo lastig? ‘Voor de vakbeweging weegt de doelgroep heel zwaar. Dat begrijp ik goed. De Wajong houdt op en een belangrijk deel van de SW-bedrijven gaat dicht, dus de vakbeweging zegt: de 125.000 banen die ondernemers en overheid de komende tien jaar hebben toegezegd, zijn voor die groep. Niet voor de anderen’.
12
FEBRUARI 2014 - NR.2
Wie gaat ervoor zorgen dat Wajongers bij een bedrijf aan de slag kunnen? ‘In elk van de 35 arbeidsmarktregio’s komen zogeheten Werkbedrijven. Gemeenten, sociale partners en UWV werken daarin samen – en ook andere spelers zoals SW-bedrijven, regionale werkgevers en onderwijsinstellingen. Per regio kan de vorm van deze samenwerking verschillen, afhankelijk van de lokale omstandigheden en arbeidsmarkt. Een Werkbedrijf is dus geen gebouw of nieuw instituut. Het is eerder een netwerk van organisaties in de regio die de brug vormen tussen werkgevers en mensen met een beperking. Gemeenten hebben de lead. Werkgevers leveren een belangrijke bijdrage, ook bij de financiering. Het Werkbedrijf stelt samen met de werkgever de loonwaarde van iemand met een beperking vast. Het Werkbedrijf zorgt ook voor begeleiding op de werkplek.’ Betekent dat meer centralisatie bij de uitvoering? ‘Juist niet. Het is echt aan gemeenten zelf om de vorm van de samenwerking te bepalen. De situatie is overal anders. In Veendam of Heerlen kampen gemeenten van oudsher al met grote groepen in de bijstand en in de Sociale Werkvoorziening. In sommige delen van Limburg is het SW-bedrijf de grootste werkgever. De situatie in Limburg is onvergelijkbaar met die in Utrecht of Rotterdam.’ Bedrijven vrezen dat elke gemeente met eigen regelingen komt. Hoe wordt voorkomen dat werkgevers op ‘koopjes’ gaan jagen? ‘Ik zou niet over ‘koopjes’ willen spreken. Werkgevers kunnen natuurlijk niet met 408 gemeenten afzonderlijk in conclaaf gaan. Er moet een basispakket komen met instrumenten en voorzieningen zoals jobcoaches en aanpassing van de werkplek. Ook moeten er in de regio uniforme afspraken komen over collectieve detachering, de hoogte van de loonkostensubsidie en de vaststelling van loonwaarde.
De krapte op de arbeidsmarkt, die steeds voorspeld is, wordt uitgesteld en uitgesteld
Aan de andere kant moeten gemeenten wel de vrijheid hebben maatregelen zelf in te vullen, omdat de werkgelegenheidssituatie overal anders is. Je wilt niet van tevoren alles dichttimmeren. Daarom beginnen we binnenkort in een aantal regio’s met pilots, bijvoorbeeld in Groot-Amsterdam, Twente, Rivierenland en Noordoost-Brabant. We willen van werkgevers en andere betrokkenen in de regio horen wat zij vanuit hun praktijk belangrijk vinden, wat landelijk en wat vooral lokaal moet worden geregeld.’ Geld en tijd zijn de belangrijkste bottlenecks? ‘Je moet voorkomen dat mensen een enkeltje bijstand krijgen, zoals FNV-voorzitter Ton Heerts dat noemt. Je kunt ook niet tegen gemeenten zeggen: zie maar hoe je het geld ophoest. In Amsterdam zijn
De Werkkamer De Werkkamer is een bestuurlijk overleg van gemeenten, werkgevers en werknemers, die bekijken hoe de Participatiewet concreet kan worden uitgevoerd. Aan tafel zitten: • Andrée van Es (wethouder Amsterdam) • Jan Hamming (voorzitter Commissie Werk en Inkomen VNG) • Andries Ekhart (gemeente Leeuwarden) • Patrick Welman (gemeente Enschede) • Michaël van Straalen (MKB-Nederland) • Niek-Jan van Kesteren en Ton Schoenmaeckers (VNO-NCW) • Gerard van der Grind (LTO) • Leo Hartveld en Peter Wiechmann (FNV) • Willem Jelle Berg (CNV) • Nic van Holstein (MHP) Peter Koppe (VNG) en Eddy Haket (Stichting van de Arbeid) vormen het secretariaat.
coverstory
de re-integratiemiddelen de afgelopen jaren tot een derde teruggebracht. Dit jaar leggen we al 7 miljoen euro toe op ons SW-bedrijf. De komende jaren loopt dat verder op door de rijksbezuiniging. Wat jobcoaches, aanpassingen op de werkplek en loonkostensubsidies betreft komt de gemeente al geld tekort. In andere gemeenten is dat niet anders. Zonder al die hulpmiddelen wordt het voor werkgevers echter een moeilijk verhaal. Zij zijn van goede wil. Ze zeggen: wij zorgen wel voor werk, maar jullie moeten helpen bij de begeleiding. Ontzorging is het sleutelwoord, willen ze bereid zijn iemand met een beperking in dienst te nemen. Ook moeten we voldoende tijd krijgen de veranderingen uit te voeren. Je kunt wel meteen alle Wajongers willen herkeuren, maar wat heeft dat voor zin als die banen er nu niet zijn? Dan zeg je in feite nu al: ga maar naar de bijstand.’ Toch kan het nog jaren duren voor de economie serieus aantrekt. ‘Ik had gehoopt dat er eerder krapte op de arbeidsmarkt zou ontstaan door de uitstroom van babyboomers. De cijfers laten een ander beeld zien. Mensen werken langer door. En vertrekkende werknemers laten vacatures achter die niet worden opgevuld. De krapte die steeds voorspeld is, wordt uitgesteld en uitgesteld. Er wordt nu gesproken over 2020. Dat maakt de situatie ook voor werkgevers lastiger.’ ‘We gaan boze tijden tegemoet’, zei econoom Flip de Kam recentelijk. ‘In mijn beleving zijn die boze tijden al begonnen. Er zijn zoveel mensen onzichtbaar naar de zijlijn geschoven. Het laatste woord is er nog niet over gezegd. Ik denk oprecht dat deze bezuinigingsopgave en de inhoudelijke doelstelling niet haalbaar zijn. Maar we zetten alles op alles om het te proberen’. n
SERmagazine
13
Startbijeenkomst Link2Work, project voor migrantenjongeren
Schakel tussen school en werk Migrantenjongeren maken reuzensprongen in maatschappelijke ontwikkeling. Toch is de werkloosheid onder hen hoger dan onder autochtone leeftijdsgenoten. De SER-werkgroep Benutting Arbeidspotentieel Migrantenjongeren (BAM) analyseerde de oorzaken. Het project Link2Work, dat in december van start ging, moet nu concreet voor verbinding met werk zorgen. TEKST Ton Bennink FOTO Dirk Hol
14
FEBRUARI 2014 - NR.2
Link2Work
resultaat het rapport Maak baan voor een nieuwe generatie, dat begin december verscheen. Het probleem is helder: jongeren van niet-westerse allochtone afkomst lopen de onderwijsachterstand razendsnel in, maar de achterstand op de arbeidsmarkt blijft. Om dat te veranderen werd het mentorproject Link2Work bedacht.
Het Link2Work-project ging met een speciale bijeenkomst in het SER-gebouw van start
Het probleem van de werkloosheid onder migrantenjongeren staat al langere tijd op de agenda, ook al voor de crisis in 2008 losbarstte. In 2007 verscheen het SER-advies Niet de afkomst maar de toekomst. Volgens dit advies moest de positie van jongeren van allochtone afkomst in het onderwijs en op de arbeidsmarkt dringend worden verbeterd. De gunstige conjuncturele economische ontwikkeling bood daartoe volgens de SER een geweldige kans. Door de arbeidsmarktpositie van allochtonen te verbeteren, zou niet alleen de sociale samenhang tussen bevolkingsgroepen groter worden, maar ook het dreigende tekort op de arbeidsmarkt oplossen. De verwachting was dat migrantenjongeren hun achterstand op de arbeidsmarkt razendsnel zouden inlopen. De crisis die in 2008 uitbrak, maakte het probleem echter alleen maar groter. Om het probleem van de stijgende werkloosheid onder migrantenjongeren aan te pakken, richtte de SER de werkgroep Benutting Arbeidspotentieel Migrantenjongeren (BAM) op. Onder voorzitterschap van kroonlid Mirjam van Praag verkende de werkgroep BAM het werkveld, ook in samenwerking met het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en met name met ‘het SterkTeam’ van Mirjam Sterk, ambassadeur aanpak jeugdwerkloosheid. Er werden expertmeetings, werkbezoeken en jongerenbijeenkomsten gehouden, met als
Aanpak Link2Work is bedoeld om migrantenjongeren aan werk te helpen. Aan het project doen zowel de werkgevers en de jongerenvakorganisaties als het ministerie van SZW en de ambassadeur aanpak jeugdwerkloosheid mee. Ze werken samen met regionale partners, te beginnen bij de steden Amsterdam en Rotterdam. De gedachte is dat mensen uit het bedrijfsleven jongeren van niet-westerse allochtone herkomst helpen de stap naar werk te zetten. Deze bedrijfsmentoren hebben ervaring als werkgever, ondernemer, werknemer of zelfstandige zonder personeel. De mentor helpt de jongere door zijn netwerk in te zetten, door hem te helpen bij sollicitaties en zijn kans op een baan te vergroten. De bedrijfs- →
Minder schoolverlaters, meer werklozen Nederland telde in 2012 332.883 jongeren (15 tot 25 jaar) van niet-westerse allochtone herkomst, 16 procent van alle jongeren in die leeftijdscategorie. Ruim 40 procent van hen woont in Den Haag, Rotterdam, Utrecht of Amsterdam. Turkse, Marokkaanse, Surinaamse en Antilliaans-Nederlandse jongeren zijn het meest vertegenwoordigd. De deelname van deze jongeren aan de bovenbouw van havo/vwo steeg van 39 procent (2003-2004) naar 46 procent (2012-2013). Het percentage allochtone leerlingen op het vmbo neemt af. Van de allochtone leerlingen die wel het vmbo volgen, kiest 35 procent de theoretische leerweg. Het percentage jongeren dat een hbo- of wo-opleiding volgt, steeg van 36 procent in 2005 naar 43 procent in 2011. Het aantal vroegtijdige schoolverlaters was in 2004 3,3 procent en zat in 2010 op 1,9. Wel blijven allochtone jongeren langer over hun studie doen. Die achterstand ten opzichte van autochtone jongeren is niet ingelopen. Ruim een kwart van de jongeren (25,6 procent) met een niet-westerse allochtone achtergrond is werkloos. Onder autochtone jongeren is dat 8,6 procent.
SERmagazine
15
‘Mensen zijn blij dat iemand helpt’
‘Mijn netwerk moet groter’
Ming-Fai Wai, aspirant-coach (33): ‘Na bijna tien jaar in de ICT ben ik de online marktplaats Klusup begonnen. Buurtgenoten vragen en bieden diensten aan; van grasmaaien, computer installeren en het huis schilderen, tot ramen lappen en hond uitlaten. Ik ben nu twee maanden bezig en het gaat prima. Wij maken veel gebruik van allochtone jongeren. Mensen zijn blij dat iemand helpt. Via Link2Work hoop ik mensen enthousiast te maken voor mijn bedrijf.’
Abdullah Akdogdu, aspirant-private banker: ‘Ik ben bijna 19 en van Turkse komaf. Ja, ik moet mijn achternaam vaak spellen, maar dat is niet zo’n probleem hoor. Mijn uitdaging is om mijn netwerk te vergroten. Ik volg de ROC-opleiding Bank- en verzekeringswezen in Den Haag. Mijn droombaan? Private banking; serious money. Vertrouwen in mezelf heb ik wel, maar mijn beroepshouding kan nog wel beter’.
mentor kan ook workshops en trainingen geven of een werkervaringsplaats aanbieden. In ruil voor die ondersteuning biedt de betrokken jongere weer hulp aan minder kansrijke jongeren uit zijn eigen omgeving. Op deze manier worden drie mensen aan elkaar gekoppeld. Het project start in Amsterdam en Rotterdam en wordt zo snel mogelijk uitgebreid naar andere gemeenten. Link2-Work zoekt daarom mentoren, projecten en jongeren die zich willen aansluiten bij mentorprojecten.
goede startpositie op de arbeidsmarkt. Soms krijgen ze minder steun van thuis, maar volgens de werkgroep BAM heeft de achterstandspositie vooral te maken met soft skills. Die zouden bij allochtone jongeren beter kunnen. Een werkgever vindt het bijvoorbeeld prettig dat een sollicitant punctueel en assertief is, zichzelf goed presenteert en zich duidelijk uitdrukt. Voor een sollicitant van niet-westerse allochtone achtergrond zijn die vaardigheden minder vanzelfsprekend. Ook hebben veel migrantenjongeren minder inzicht in de arbeidsmarkt. Ze beschouwen werk in de techniek als minderwaardig waardoor ze kansen laten liggen. Werken in de haven zien nog te veel als smerig en zwaar, mede ingegeven door de ervaringen van hun (groot)ouders, die dit werk in het land van herkomst of juist als gastarbeider deden. Gevolg is dat bijna de helft van
Oorzaken In de afgelopen jaren is de werkloosheid onder alle jongeren gestegen, maar onder migrantenjongeren het meest. Bijna een kwart van de jongeren tussen 15 en 25 is werkloos. Ze hebben om allerlei redenen nog steeds een minder
16
FEBRUARI 2014 - NR.2
column
Werkervaring Een andere reden voor de hogere werkloosheid is dat migrantenjongeren vaak minder werkervaring hebben. Autochtone jongeren kiezen vaker voor een opleiding in de Beroepsbegeleidende leerweg (BBL), waarin werken en leren worden gecombineerd. Allochtone jongeren geven vaker de voorkeur aan Beroepsopleidende leerweg (BOL), waardoor ze alleen tijdens de stage werkervaring opdoen. Jongeren die voor de BBL-richting kiezen, hebben volgens BAM meer kans op een baan. Wat veel migrantenjongeren ook missen, is het tegenwoordig zo belangrijke juiste netwerk. Met name jongeren met een Turkse of Marokkaanse achtergrond zoeken hun contacten in eigen kring. Ondernemers zitten meestal in andere netwerken, waardoor ze elkaar niet snel treffen. Toch zijn het niet alleen de verschillen in de thuissituatie, de onderwijskeuze, het inzicht in de arbeidsmarkt, het netwerk en het gebrek aan soft skills die debet zijn aan de achterstand op de arbeidsmarkt. Ook de negatieve beeldvorming over migrantenjongeren speelt een rol. Jongeren met een niet-westerse allochtone achtergrond worden volgens de werkgroep BAM minder vaak voor een sollicitatiegesprek uitgenodigd, zonder dat er verschil is in opleiding of ervaring. Dit gebeurt volgens de werkgroep overigens vaak zonder opzet. Later dit jaar brengt de SER hierover nog advies uit. Want het uitgangspunt is dat discriminatie moet worden bestreden, ook als dit onbewust gebeurt. n
What’s new? Terwijl de Nederlandse financiële wereld zich mokkend neerlegt bij een inperking van de bonus, is het feest in Silicon Valley alweer in volle gang. De beursgang van Twitter maakte het management vele miljoenen rijker. Dropbox staat als volgende in de rij. Ondertussen klagen inwoners van San Francisco dat hun stad onbetaalbaar wordt. Is er dan niets nieuws onder de zon? Tussen de financiële wereld en die van de technologie valt een interessante vergelijking te maken. Een aantal grote spelers zit elkaar op de hielen en ‘blijft dansen zolang de muziek draait’. De concurrentie is bikkelhard. Wie de verkeerde afslag neemt, is zijn leven niet zeker. Maar wie wint, baadt levenslang in het geld. Er zijn gelukkig ook verschillen. De kans dat de belastingbetaler Google moet behoeden voor omvallen, is klein. Informatietechnologie brengt ook een andere cultuur mee. Vergelijk het machogedrag op Wall Street, zojuist nog beeldend verfilmd door Martin Scorcese, met het sprookjeshuwelijk dat Facebook-miljardair Sean Parker vorig jaar sloot, in een speciaal voor dit feest gebouwd Lord of the Rings-achtig dorp tussen de Redwoods in Canada. Je zou hopen dat die vriendelijke cultuur zijn vertaling krijgt in het beleid van de nieuwe technologiereuzen. Het internet verbindt en bekrachtigt individuen. Digitale samenwerking is in beginsel gelijkwaardig, heel anders dan de manier waarop de financiële wereld gewend was haar klanten tegemoet te treden. Het brengt ook nieuw leiderschap mee: van schrikbewind naar coördinatie, van hiërarchie naar verbinding. Het enige is: daar moeten de grote technologiebedrijven dan wel naar handelen. Facebook promoot delen, maar zit zelf op slot. Google wil alle informatie openbaren, maar als burger kom je hun campus niet op. Als ze de kans krijgen, maken ze elkaar af. Geen wonder dat scepsis de kop op steekt: what’s new? FOTO Christiaan Krouwels
de allochtone jongeren kiest voor een economische of sociale studie, zowel op het mbo als op het hbo, terwijl de meeste banen in de zorg en de techniek zijn te vinden.
Yvonne Zonderop Journalist, gespreksleider, auteur en eigenaar van www.onsdigitaleleven.nl
SERmagazine
17
Eerste instituten krijgen binnenkort SCOOR-certificaat
‘Certificaat waarborgt kwaliteit OR-opleiding’ Evert Verhulp, Bernard Wientjes en Ton Heerts (van linksaf) tonen een voorbeeld van een SCOOR-certificaat
Opleidingsinstituten voor ondernemingsraden kunnen sinds eind oktober een kwaliteitscertificaat aanvragen bij de Stichting Certificering Opleiding Ondernemingsraden (SCOOR). Voorzitter Evert Verhulp verwacht dat de marktwaarde van het certificaat hen zal overtuigen. TEKST Elke van Riel FOTO Dirk Hol
18
FEBRUARI 2014 - NR.2
Vijf instituten hadden half januari de stap gezet om op te gaan voor een SCOOR-certificaat. De stichting is per 1 september door de SER opgericht om de kwaliteit van opleidingen voor leden van ondernemingsraden te bewaken. ‘Dat zijn er inderdaad nog niet zoveel. We hopen natuurlijk dat het er snel meer worden’, zegt Evert Verhulp, hoogleraar arbeidsrecht aan de UvA en onafhankelijk SCOOR-voorzitter. De opleidingsinstituten zijn volgens hem nog terughoudend omdat ze niet goed kunnen overzien wat voor hen de winst is van een certificaat. ‘Hun omzet loopt terug, het gaat slecht in die markt en nu moeten ze geld betalen voor een SCOORcertificaat. Die veranderingen maken instituten afwachtend.’ Voorheen werd de erkenning van instituten voor scholing van ondernemingsraadsleden verzorgd door het Gemeenschappelijk Begelei-
dingsinstituut Ondernemingsraden (GBIO). Dat is per 1 januari 2013 opgeheven. De 35 instituten met een nog lopende GBIO-erkenning behouden die tot de looptijd daarvan voorbij is. Zij staan in het register op de website van SCOOR (www.scoor.nl). Verhulp denkt dat sommige opleidingsinstituten ook nog afwachten, omdat er ook een kwaliteitsregister is voor opleiders, dus voor personen. ‘Misschien vinden ondernemingsraden dat voorlopig voldoende, zeker als ze al langer werken met bepaalde mensen en daarmee goede ervaringen hebben.’ Hij hoopt echter dat ondernemingsraden en werkgevers snel om opleidingen met een SCOOR-certificaat vragen. Dat gaat immers over de kwaliteit van de opleiding als zodanig. ‘De investering voor de opleidingsinstituten zal zichzelf terugbetalen. Als ze eenmaal door
OR-opleiding
de markt worden overtuigd, zullen ze zich wel aanmelden.’ Steun SCOOR certificeert opleidingsinstituten, omdat de sociale partners dat willen, benadrukt Verhulp. ‘Zowel werknemers als werkgevers willen voorkomen dat er geld over de balk wordt gesmeten.’ FNV-voorzitter Ton Heerts en VNO-voorzitter Bernard Wientjes hebben onlangs weer expliciet hun steun voor SCOOR uitgesproken. Volgens Heerts is juist in economisch moeilijke tijden een goed geschoolde ondernemingsraad belangrijk. ‘Een SCOOR-certificaat waarborgt de vereiste kwaliteit van scholing.’ Wientjes verklaarde: ‘Certificering van OR-opleidingsinstituten bevordert de diversiteit van het aanbod op de OR-scholingsmarkt, en speelt zo in op de behoefte aan maatwerk bij ondernemingsraden.’ Het GBIO werd gefinancierd door een verplichte heffing bij alle werkgevers met vijftig of meer werknemers in Nederland; die heffing is nu stopgezet. Aan SCOOR betalen opleidingsinstituten die voor certificering in aanmerking willen komen een bijdrage (zie kader). De Stichting is financieel zelfstandig en werkt, in tegenstelling tot het GBIO, met een extern, professioneel auditbureau dat de certificering uitvoert en dus ook betaald moet worden. Eénpitters Eerder verliep het overgrote deel van de scholing via het GBIO. Opleidingsinstituten met een GBIO-erkenning kwamen voor subsidie in aanmerking. Daardoor konden zij cursussen goedkoper aanbieden dan instituten zonder deze erkenning. Het GBIO erkende geen éénpitters. Nu het instituut
is opgeheven, komen er meer zzp’ers op de scholingsmarkt. Ook zij komen in aanmerking voor certificering door SCOOR, zij het dat ze wel afspraken met anderen over vervanging moeten hebben.
Opgaan voor een certificaat houdt je scherp De markt wordt volgens Verhulp wat ondoorzichtiger, doordat er meer instituten komen die zowel advies als scholing aanbieden, terwijl SCOOR uitsluitend over de certificering van scholing gaat. ‘De noodzaak van een kwaliteitskeurmerk wordt door deze ontwikkelingen alleen maar groter’, benadrukt de SCOOR-voorzitter. ‘Het is ook daarom goed dat er controle op het systeem is. Die wordt nu bovendien ook iets stringenter. In tegenstelling tot het GBIO formuleren wij vooraf inhoudelijke criteria.’ Zo kijkt SCOOR ook naar wat er met de evaluaties van opleidingen gebeurt. Een ander verschil is, dat het kwa-
liteitszorgsysteem van het GBIO alleen betrekking had op de klant en niet op het management van het opleidingsinstituut. Vertrouwen De certificering is eind oktober gestart. Onder de eerste belangstellenden voor een certificaat bevindt zich opleidingsinstituut Danthe. ‘Een certificaat geeft aan ondernemingsraden en werkgevers het vertrouwen dat je als opleidingsinstituut voldoet aan kwaliteitseisen’, zegt Theo Brassé, oprichter en partner van Danthe. ‘Dat is nog belangrijker nu de opleidingskosten helemaal voor rekening van de werkgever komen.’ Danthe was voorheen GBIOerkend via een instituut waarmee het structureel samenwerkte. Het zal volgens Brassé nog wel wat werk kosten om alle SCOOR-criteria op papier uit te werken, maar hij verwacht dat de certificering in maart kan worden afgerond. De kosten vond hij ‘even slikken’, maar geen reden om van certificering af te zien. ‘Opgaan voor een certificaat houdt je scherp’, aldus Brassé. ‘We hebben veel vaste klanten, dus in die zin is het eigenlijk niet nodig, maar we willen graag excelleren.’ n
Een certificaat aanvragen? Als opleidingsinstituten of zzp’ers zich aanmelden bij SCOOR voor toekenning van een kwaliteitscertificaat, wordt verwacht dat zij meewerken aan een vooronderzoek. Er gelden onder meer eisen op het gebied van de vakbekwaamheid en van de meting van resultaten van de opleidingen. Vervolgens komt het onafhankelijk auditbureau langs, om te beoordelen of de opleider aan de criteria voldoet. Dit bureau stelt vervolgens een rapportage op met een advies aan SCOOR. De Stichting beslist aan de hand hiervan over het certificaat. Dit kan zo’n drie maanden duren, afhankelijk van de mate waarin het opleidingsinstituut/ de zzp’er meteen aan de eisen voldoet. Er gelden verschillende tarieven voor kleine, middelgrote en grote opleiders, vanaf 1750 euro.
SERmagazine
19
Rotterdamse planoloog Arie Lengkeek over de openbare ruimte in 2030
Meer baas in eigen stad Burgers en ondernemers zullen het aangezicht van onze steden in 2030 bepalen, verwacht planoloog Arie Lengkeek uit Rotterdam. ‘Het zelforganiserend vermogen van burgers en ondernemers wordt leidend.’ En politici moeten zich daar niet te veel in willen mengen. TEKST Loek Kusiak FOTO Dirk Hol
20
FEBRUARI 2014 - NR.2
In tijden van crisis begint de stad te bruisen en wordt zij een bron van inspiratie voor bewoners. Bewoners nemen het heft in eigen handen en verlevendigen hun buurt. Leegstaande winkelpanden krijgen een nieuwe, gezamenlijke bestemming, en er worden speelplekken voor kinderen gecreëerd. Deze trend is het begin van een fundamentele herbezinning op ‘het recht op de stad’, verwacht Arie Lengkeek, planoloog en redactieleider bij AIR, een onafhankelijke stichting in Rotterdam, die het debat aanzwengelt over architectuur in stad en landschap. ‘Private initiatieven gaan de kwaliteit van de publieke ruimte bepalen. Burgers en ondernemers zullen de openbare ruimte claimen. Het zelforganiserend vermogen van burgers en ondernemers wordt leidend. Grootschalige marktpartijen als projectontwikkelaars hebben voor veel burgers hun geloofwaardigheid verloren. Geld is niet langer het enige
kapitaal. Het gaat ook om identiteit, creativiteit, kleinschaligheid en diversiteit.’ Verstedelijk Volgens een studie van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) zal Nederland tot 2030 steeds verder verstedelijken, vooral in het midden en westen van ons land. Arie Lengkeek is er zeker van dat burgers en ondernemers hun stempel zullen drukken op de stedelijke inrichting. Hij kent tientallen initiatieven in grote en kleinere steden die daarop wijzen, zoals kluswoningen, boomhutten als speelplek, een onderzoekslab als coöperatieve werkgemeenschap en leegstaande winkelpanden die in gebruik zijn als wijkkeuken of atelier. Nog meer voorbeelden worden genoemd in De Energieke Stad, een inventarisatie van vijftig initiatieven van onderaf voor transformaties in Nederlandse steden. De inventarisatie is uitgevoerd door
verrekijkers
het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie in opdracht van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). Lokaal eigenaarschap De klassieke rol van de woningcorporaties gaat veranderen, volgens Lengkeek. ‘De corporaties hebben in het verleden ook in maatschappelijke voorzieningen geïnvesteerd. Maar ze hebben nu te weinig financiële armslag voor grootschalige vernieuwing van de stad en renovatie van de woningvoorraad.’ Volgens hem neemt de burger het over. ‘De hedendaagse burger zegt niet meer: ‘Het verloedert hier, ik ga weg’, maar: ‘Ik blijf hier. Deze buurt is nu van ons!’ Bewoners zullen corporaties vragen om woningen over te dragen aan een op de wijk georiënteerde beheersorganisatie. Er ontstaat lokaal georganiseerd eigenaarschap. Investeringen in de buurt krijgen daardoor meer rendement dan wanneer ze worden betaald uit een nationale pot voor corporaties. Bij de nog kapitaalkrachtige corporaties zie ik wel nieuwsgierigheid om aan te haken bij burgerinitiatieven. Denk aan het zelf opwekken van energie, autodelen, beheer van openbare ontmoetingsplekken, stadslandbouw, gezamenlijke inkoop van thuiszorg en portiersdiensten in seniorenflats.’ Gastvrijheid
Rotterdam kent ook voorbeelden van de nieuwe ontwikkeling. ‘Het gebied rond De Meent – een winkelstraat in de oostelijke binnenstad – is door een enthousiaste lokale vastgoedbelegger in korte tijd veranderd in een levendige stadsstraat. Dit patroon zie ik ook in andere steden. Neem de stadsregio Parkstad, met centra als Heerlen en Kerkrade. Daar start een Internationale
Bauausstellung, een uit Duitsland overgewaaide innovatieve aanpak voor herstructurering van oude industriegebieden. IBA wil burgers, ondernemers en maatschappelijke instellingen prikkelen projecten te bedenken waarmee deze krimpregio investeringsstromen kan bundelen en zich kan vernieuwen. Geen nieuwbouw, maar een verbouwing die ook de lokale economie versterkt.’
Burgers willen geen oude wijn in nieuwe zakken Volgens hem zullen dit soort initiatieven door burgers en ondernemers toenemen. ‘De deelgemeenten verdwijnen dit jaar als afzonderlijke bestuurslaag. Alleen al in Rotterdam zijn er veertien deelgemeenten. Burgers zullen niet snel accepteren dat er gebiedscommissies voor terugkomen waarin de politieke partijen weer de dienst uitmaken. Ze willen geen oude wijn in nieuwe zakken, maar zullen zich sterk maken om hun eigen expertise in te zetten om de wijk levendig te houden. Gastheerschap en gastvrijheid zijn in 2030 de kenmerken van onze steden.’ Grachten De rol van de stedelijke overheid moet zich in de toekomst beperken tot primaire taken, zoals veiligheid, afvalver-
werking, zorg voor goede luchtkwaliteit en aanleg van publieke infrastructuur. Lengkeek: ‘Wat bestuurders vooral níét moeten doen, is praten over het faciliteren van burgerinitiatieven, uitmondend in een top-down beleidsnota, waarin de overheid het speelveld bepaalt. Laat burgers vooral in hun eigen netwerken en ecosystemen uitzoeken welke initiatieven nodig en kansrijk zijn.’ Hij ziet de Amsterdamse grachten als een historisch voorbeeld van publiek domein dat door burgerinitiatief steeds opnieuw tot bloei komt. ‘Die grachten zijn in de Gouden Eeuw aangelegd door het stadsbestuur, waarna zich aan en rond de grachten door private inspanningen stadspaleizen, werkplaatsen en bedrijvigheid ontwikkelden. Elke eeuw opnieuw vormen de grachten een stedelijk milieu van grote klasse en economische vitaliteit.’ De totstandkoming van de Deltawerken in Zeeland is een ander voorbeeld waaraan stedenbouwers, bestuurders en bevolking zich kunnen spiegelen. ‘De Deltawerken ontstonden uit de dialoog tussen politiek, ingenieurs, mosselvissers, burgers en milieuorganisaties. De vraag welk type stad met welke waardeoriëntaties je in 2030 wilt zijn, is alleen te beantwoorden in een ontmoeting tussen het grootschalige en kleinschalige. Als je als stad zo samenwerkt aan een vitaal ecosysteem, heb je in 2030 zomaar een plan à la Deltawerken.’ n
Verrekijkers Waar verdienen we in 2030 ons brood mee? Wat zijn dan onze problemen? Wat is dan opgelost? In de serie Verrekijkers kijken deskundigen naar de toekomst. Deel 2: planoloog Arie Lengkeek.
SERmagazine
21
FOTO Shutterstock
SER kort
FOTO Shutterstock
Akkoord over voorwaarden datingsites
Kabinet eens met ratificatie ILO-verdrag 170
De negen grootste datingsites in Nederland en de Consumentenbond hebben overeenstemming bereikt over klantvriendelijke leveringsvoorwaarden. Het gaat bijvoorbeeld om goede bereikbaarheid bij problemen of klachten en aangesloten zijn bij een onafhankelijke geschillencommissie. Het akkoord is het resultaat van een jaar van intensief overleg bij de SER, op initiatief van de Consumentenbond. De betrokken sites zijn Lexa, Relatieplanet, Pepper, Parship, Match4me, e-Matching, Paiq, eDarling en 50plusmatch. De tweezijdige voorwaarden gelden op de overeenkomst met de datingsite, aanvullend op de eveneens tweezijdige voorwaarden van Thuiswinkel.org. De online datingbureaus zijn allemaal door de stichting Thuiswinkel Waarborg gecertificeerd. Naar aanleiding van de afspraken heeft de branche op eigen initiatief een keurmerk geïntroduceerd. De tweezijdige algemene voorwaarden staan op www.ser.nl bij Consumentenvoorwaarden. Er is ook een Engelstalige versie. n
Minister Asscher (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) zal het ILO-verdrag 170 ratificeren, conform het advies van de SER van september 2013. Het doel van dit verdrag is bescherming van werknemers, derden en het milieu tegen schadelijke effecten van het werken met gevaarlijke stoffen. In het verdrag zijn voorschriften opgenomen over de informatieverschaffing, verwerking en registratie van gebruikte stoffen, de bepaling van blootstelling, de analyse van gezondheidsrisico’s en beschermende maatregelen. Ook is er een voorschrift opgenomen over het actief informeren van derde landen over eventuele gebruiksverboden in het exporterende land. Het kabinet is het met de SER eens dat Nederland al voldoet aan de verplichtingen uit het verdrag. Er is geen aanvullende regelgeving nodig, waardoor regeldruk en administratieve lasten niet zullen toenemen. n
i 22
FEBRUARI 2014 - NR.2
Zie ser.nl, onder Publicaties, Overige publicaties
De SER adviseert geen wijzigingen aan te brengen in de organisaties die leden mogen benoemen in de SER en in de verdeling van de zetels. Dat staat in een advies aan minister Asscher van SZW. Elke twee jaar vraagt de minister hierover de SER om advies. De SER heeft op 11 oktober een oproep in de Staatscourant gedaan, waarin stond dat organisaties een verzoek konden indienen als ze voor het lidmaatschap van de SER in aanmerking wilden komen. Daarnaast heeft de SER de in de raad vertegenwoordigde organisaties gevraagd hoe zij aankijken tegen de samenstelling en of zij de huidige zetelverdeling willen handhaven. Uiteindelijk stelt de minister van SZW, rekening houdend met het advies van de SER, formeel de zetelverdeling vast. Op de oproep in de Staatscourant heeft één organisatie gereageerd: de Nederlandse Vereniging voor Medezeggenschap. Deze organisatie is echter volgens de geldende regels geen werknemersvereniging die in aanmerking komt voor benoemingsrecht. n
FOTO Dirk Hol
FOTO Dirk Hol
SER: huidige samenstelling raad handhaven
342 fusies gemeld in 2013
SER-publicaties voortaan alleen nog digitaal
Het aantal bij de SER gemelde fusies en overnames is in 2013 opnieuw gedaald. In totaal zijn er vorig jaar 342 fusies gemeld. In 2012 waren het er 400, in 2011 423. In 2009 lag het aantal meldingen het laagst: 335. Bedrijven zijn verplicht een op handen zijnde fusie tijdig te melden bij de betrokken vakbonden, zodat zij nog wezenlijke invloed kunnen uitoefenen. Dat staat in de Fusiegedragsregels van de SER. De melding moet ook aan de SER worden doorgegeven. De SER ziet toe op naleving van die gedragsregels. De meeste fusies vonden plaats in de industrie (35 procent), gevolgd door de dienstensector (34 procent) en de handel en de non-profitsector (beide 8 procent). Bij de laatstgenoemde sector ging het vooral om thuis- en zorginstellingen, ziekenhuizen en gezondheidsdiensten. n
De SER verstuurt sinds 1 januari geen papieren publicaties meer. Alle adviezen, rapporten en andere brochures zijn voortaan als pdf te vinden op de website. Reden is dat de SER het papierverbruik wil terugdringen. Bovendien is een digitale versie makkelijker doorzoekbaar. De raads- en commissieleden, de reguliere abonnees en specifieke doelgroepen (verschillend per onderwerp) worden via een e-mail geattendeerd op de verschijning van een publicatie. In de e-mail is een link opgenomen naar de betreffende webpagina. n
SERmagazine
23
Wat zou u doen als u één dag de premier was van Nederland?
TEKST Arjan Visser FOTO Dirk Hol
Wat zou u met spoed willen veranderen? Mail ons:
[email protected]
One day only WIE? Daphne Giesberger (43) WAT? Eigenaar van rose&vanilla in Utrecht, bakt cakes en taarten zonder gluten, soja en zuivel (roseandvanilla.nl)
‘Als ik één dag premier was van dit land, zou ik mijn salaris – ik heb het opgezocht, ’t is 576 euro! – investeren in mijn bakkerij. Als startende ondernemer verdien ik namelijk nog niets met het bakken van producten voor mensen met een voedseluitdaging. Eigenlijk is het wel vreemd dat je zo makkelijk, zo veel vette en vooral zoete dingen kunt kopen terwijl gewone, eerlijke voeding voor een betaalbare prijs nauwelijks in beeld is. In De Efteling zag ik kinderen zich te goed doen aan enorme zakken snoep, terwijl er op het hele terrein maar enkele kraampjes stonden waar je een gezonde snack kon krijgen: watermeloen. Dat was alles. Toen ik erachter kwam dat de jongste van mijn drie kinderen allergisch was voor gluten, zuivel en soja, ben ik zelf iets
lekkers voor haar gaan bakken, zodat ze gezellig mee kon blijven eten met ons. Vanuit dat idee ging ik voor een grotere groep mensen cakes en taarten bakken. Als ik eenmaal minister-president ben, zal ik ervoor zorgen dat het hele land die overstap van vulling naar voeding gaat maken. Want het gaat mij niet alleen om de mensen met een voedseluitdaging; ik vind sowieso dat er meer variatie in het voedselassortiment moet komen. Laten we eens ándere meelsoorten gaan gebruiken, en ongeraffineerde suikers. Niet alles kant en klaar, eindeloos houdbaar, maar simpel en gezond eten voor iedereen. Om mijn kabinet te overtuigen, serveer ik bij de koffie een heerlijke taart van rose&vanilla. Lijkt me een goed begin.’