Sectoranalyse Goede Doelen 2006
Amsterdam, oktober 2007 In opdracht van de VFI, de branchevereniging van goede doelen
Sectoranalyse Goede Doelen 2006 Een inventarisatie onder VFI-leden
J. Holleman P.A. Risseeuw J.N.T. Weda
Roetersstraat 29 - 1018 WB Amsterdam - T (+31) 20 525 1630 - F (+31) 020 525 1686 - www.seo.nl -
[email protected] ABN-AMRO 41.17.44.356 - Postbank 4641100 . KvK Amsterdam 41197444 - BTW 800943223 B02
“De wetenschap dat het goed is” SEO Economisch Onderzoek doet onafhankelijk toegepast onderzoek in opdracht van overheid en bedrijfsleven. Ons onderzoek helpt onze opdrachtgevers bij het nemen van beslissingen. SEO Economisch Onderzoek is gelieerd aan de Universiteit van Amsterdam. Dat geeft ons zicht op de nieuwste wetenschappelijke methoden. We hebben geen winstoogmerk en investeren continu in het intellectueel kapitaal van de medewerkers via promotietrajecten, het uitbrengen van wetenschappelijke publicaties, kennisnetwerken en congresbezoek.
SEO-rapport nr. 2007-61 ISBN 978-90-6733-420-4
Copyright © 2007 SEO Amsterdam. Alle rechten voorbehouden. Het is geoorloofd gegevens uit dit rapport te gebruiken in artikelen en dergelijke, mits daarbij de bron duidelijk en nauwkeurig wordt vermeld.
Voorwoord In opdracht van de VFI, brancheorganisatie van goede doelen, heeft SEO Economisch Onderzoek voor het derde achtereenvolgende jaar in kaart gebracht hoe het in 2006 was gesteld met de ontwikkelingen op het gebied van doelbesteding, inkomsten, werkgelegenheid en uitvoeringskosten bij de VFI-leden. Het onderzoek heeft inmiddels een vaste plek gekregen binnen de activiteiten van de vereniging en heeft de afgelopen jaren geleid tot meer cijfermatig inzicht in de ‘macrobewegingen’ binnen de goededoelensector. Voor het eerst is dit jaar gekozen voor de presentatie van de conclusies van het onderzoek in twee verschillende uitgaven. Aan de ene kant het Nationale Goede Doelen Rapport 2007, een publieksversie voor stakeholders van de VFI. Hierin wordt naast een aantal hoofdontwikkelingen ook een aantal organisaties en projecten achter cijfers zichtbaar gemaakt. Daarnaast presenteert de VFI in het hier voor u liggende rapport ‘Sectoranalyse Goede Doelen 2006’ de bekende uitgebreide cijfermatige versie, meer bestemd voor haar eigen achterban. Wederom hebben meer organisaties deelgenomen aan het onderzoek dan het vorig jaar. Door de inspanningen van de meer dan 80 deelnemende organisaties komt een veelheid aan informatie beschikbaar, waarmee de hele goededoelensector in Nederland zijn voordeel kan doen. Het rapport Sectoranalyse Goede Doelen 2006 kan door de deelnemende instellingen worden gebruikt als algemene achtergrondinformatie bij het individuele benchmarkrapport dat zij van SEO Economisch Onderzoek ontvangen. Daarnaast is het voor de VFI een waardevolle bron van informatie voor beleidsontwikkeling en belangenbehartiging. Wij zijn ervan overtuigd dat dit onderzoek bijdraagt aan de verdere professionalisering van goede doelen in Nederland. Gosse Bosma, directeur VFI
Inhoudsopgave Samenvatting........................................................................................................................ i 1
De VFI-achterban ........................................................................................................1 1.1
2
3
4
5
Doelbesteding............................................................................................................. 3 2.1
Doelbesteding - totaal............................................................................................................3
2.2
Doelbesteding - naar activiteit..............................................................................................4
2.3
Doelbesteding naar regio.......................................................................................................6
Inkomsten................................................................................................................... 9 3.1
Inkomsten - totaal ..................................................................................................................9
3.2
Inkomstenbronnen...............................................................................................................11
Reserves ..................................................................................................................... 15 4.1
Reserves - totaal ....................................................................................................................15
4.2
Reserves - opbouw ...............................................................................................................16
Personeel en organisatie ............................................................................................ 19 5.1
5.2
6
De positie van de VFI in de goededoelensector ...............................................................1
Personeel ................................................................................................................................19 5.1.1
Werkgelegenheid - totaal ......................................................................................19
5.1.2
Werkgelegenheid - naar functie ...........................................................................21
Vrijwilligers en collectanten ................................................................................................22 5.2.1
Collectanten ............................................................................................................22
5.2.2
(Overige) vrijwilligers ............................................................................................23
5.2.3
Vrijwilligers - naar functie ....................................................................................24
Kosten ........................................................................................................................26 6.1
Arbeidskosten........................................................................................................................26
6.2
Materiële kosten....................................................................................................................26
6.3
Kosten fondsenwerving.......................................................................................................28
6.4
Kosten per fte .......................................................................................................................29 6.4.1
Sectorcijfers.............................................................................................................29
6.4.2 6.5 7
8
Andere sectoren .....................................................................................................31
Directiebeloning....................................................................................................................31
Verantwoording .........................................................................................................33 7.1
Afbakening.............................................................................................................................33
7.2
Respons, representativiteit, betrouwbaarheid ..................................................................34
Verklarende woordenlijst ...........................................................................................35
SECTORANALYSE GOEDE DOELEN 2006
i
Samenvatting De belangrijkste conclusie voor de goededoelensector anno 2006 luidt: ‘back to normal’. In termen van inkomsten en doelbesteding was 2005 namelijk een uitzonderlijk jaar. De tsunami die Zuidoost-Azië op Tweede Kerstdag 2004 teisterde, en de aardbeving op 8 oktober 2005 in Pakistan, zorgden voor uitzonderlijke hoge additionele inkomsten en bestedingen in 2005, met name voor de internationale hulpfondsen. Dit effect is in 2006 goeddeels uitgewoed, waardoor de cijfers van 2006 eigenlijk beter aansluiten bij 2004 dan bij 2005. De fondsen besteedden in 2006 in totaal 1,56 miljard euro aan hun doelstelling, 80 miljoen euro meer dan in 2005. Meer dan de helft van dit bedrag blijft binnen Nederland. Van de uitgaven in het buitenland gaat veertig procent naar Afrika, een kwart naar Azië en tien procent naar ZuidAmerika. Zestig procent van de bestedingen (940 miljoen euro) wordt rechtstreeks aan hulp aan groepen en individuen besteed. Dit aandeel is traditioneel het hoogst in de aandachtsgebieden welzijn & cultuur en internationale hulpverlening. Groei van de bestedingen aan kennisontwikkeling en belangenbehartiging typeert de comeback van de gezondheidsfondsen. De totale steun uit de samenleving telt in 2006 op tot 1,8 miljard euro. Dat is 30 miljoen euro minder dan in 2005. Internationale hulpfondsen rapporteren een inkomstenkrimp van twaalf procent, terwijl de andere doelsectoren de inkomsten aanzienlijk zien stijgen. Het inkomstenbeeld lijkt dus gekleurd te worden door het ‘post-tsunami-effect’. Veertig procent van de totale inkomsten bestaat uit subsidies en externe projectfinanciering. Particuliere giften, zoals schenkingen, fondsen op naam en contributies, tellen op tot een kwart van de inkomsten. In de oorsprong van inkomsten zien we forse verschillen tussen de vier aandachtsgebieden. Internationale hulp haalt meer dan de helft van de inkomsten uit subsidies, bij gezondheidszorg zorgen particuliere giften, legaten en collectes voor het merendeel van de inkomende geldstroom. Bij de ontwikkeling van de diverse inkomstenstromen steekt het ‘post-tsunami-effect’ eveneens de kop op: de inkomsten uit gezamenlijke acties (SHO, 555) kelderen met 80 procent. Ook de inkomsten uit acties van derden, zoals de goededoelenloterijen, krimpen achtenswaardig. Groei zien we bij subsidies en externe projectfinanciering, particuliere giften (exclusief collectes) en nalatenschappen. Dit laatste zal deels zijn oorsprong hebben in de actieve campagne die de VFI op dit terrein gevoerd heeft. Er zijn bij de VFI-leden ruim 8.000 voltijdbanen (waarvan 7.400 in Nederland), die worden ingevuld door tienduizend personen. Werkgelegenheidsgroei doet zich voor bij de welzijnsfondsen (14 procent), bij de drie andere aandachtsgebieden zien we stagnatie (natuur- en gezondheidsfondsen) dan wel krimp (internationale hulpfondsen). Een steeds groter deel van het personeelsbestand (80 procent) wijdt zich aan ‘uitvoering/doelbesteding’: dit ligt tien procentpunten boven het aandeel in 2005. Er zijn in totaal 680.000 collectanten aan de goede doelen verbonden, gemiddeld 26.000 per fonds, en nog eens 280.000 (overige) vrijwilligers. Binnen het ‘segment’ welzijn & cultuur zijn voor iedere betaalde medewerker zestien vrijwilligers actief. De totale reserves groeien per 31 december 2006 aan tot anderhalf miljard euro. Het doorsnee fonds heeft een reserve van 19 miljoen euro. Bij de internationale hulpfondsen en gezondheidsin-
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
ii
HOOFDSTUK 1
stellingen zien we aanmerkelijke krimp van de reserves activa bedrijfsvoering en die met een inkomensfunctie. De gemiddelde arbeidskosten per arbeidsplaats belopen 53.000 euro. Het beloningsniveau is daarmee in lijn met de andere sectoren in de zakelijke dienstverlening. De verschillen tussen de vier aandachtsgebieden – bij de gezondheidsfondsen vallen arbeidskosten doorgaans 24.000 euro hoger uit dan bij welzijnsfondsen – laten zich met name verklaren door verschillen in opleidingsniveau en de mate waarin ondersteunend werk verricht wordt door vrijwilligers. Naast de arbeidskosten staat circa 20.000 euro aan materiële kosten per arbeidsplaats. Dat is aanzienlijk minder dan in de marktsectoren gebruikelijk is. Het gemiddelde directiesalaris bedraagt 86.000 euro, aangevuld met de overige arbeidskosten (zoals toeslagen en bonussen) loopt het totale honorarium op tot 108.000 euro (11.000 euro meer dan in 2005). De omvang van de organisatie bepaalt, meer dan het type fonds, de hoogte van het salaris.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
SECTORANALYSE GOEDE DOELEN 2006
1
1
De VFI-achterban
1.1 De positie van de VFI in de goededoelensector De VFI heeft per 1 juni 2007 105 leden. De VFI vertegenwoordigt hiermee ongeveer 75 procent van de bestedingen aan de doelstellingen in de goededoelensector. De deelnemers aan dit onderzoek1 zorgen voor ongeveer 90 procent van de bestedingen binnen de VFI en dus voor ruim twee derde van de totale bestedingen aan goede doelen in Nederland.2 In dit rapport gebruiken we regelmatig twee onderverdelingen voor organisaties: naar aandachtsgebied (vier segmenten) en naar omvang (drie segmenten). Sommige organisaties bestrijken meer dan één aandachtsgebied. Om de vergelijking tussen de verschillende aandachtsgebieden zuiver te houden, kiezen we ervoor om ons te baseren op de indeling die het Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF) hanteert. Figuur 1 toont de onderverdeling. Figuur 1 Aantal organisaties per aandachtsgebied Gezondheidszorg; 21 Welzijn en cultuur; 28
Natuur en milieu; 8
Internationale hulp; 24
Figuur 2 Aantal organisaties naar omvang Middelgroot; 27
Groot; 18
Klein; 35
De lijst van deelnemende VFI-leden is terug te vinden in Bijlage B. In dit rapport wordt met ‘totaal’ steeds het totaal van de aan het onderzoek deelnemende VFI-leden bedoeld, tenzij anders vermeld. 1 2
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
2
HOOFDSTUK 1
De onderverdeling naar omvang is te zien in Figuur 2. De instellingen met totale inkomsten minder dan 5 miljoen euro noemen we ‘klein’, die met inkomsten tussen 5 en 20 miljoen euro noemen we ‘middelgroot’, en de organisaties met inkomsten hoger dan 20 miljoen euro ‘groot’. Tabel 1 toont hoe de beide onderverdelingen zich tot elkaar verhouden. De gezondheidsorganisaties zijn vooral klein en middelgroot van omvang. De internationale hulpfondsen zijn min of meer gelijk verdeeld over de vier grootteklassen. De welzijnsorganisaties zijn voornamelijk klein, de natuurfondsen zijn op één na middelgroot of groot. Tabel 1 Organisaties naar aandachtsgebied en omvang Gezondheid
Internationale hulp
Welzijn & cultuur
Natuur & milieu
Totaal
11
9
14
1
35
7
8
9
2
26
Klein Middelgroot Groot
2
7
5
4
18
Totaal
20
24
28
7
79
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
DOELBESTEDING
2
3
Doelbesteding
2.1 Doelbesteding - totaal De totale doelbesteding in 2006 bedraagt 1,56 miljard euro. De doelbesteding van de ‘panelgroep’3 blijft met twee procent groei dicht bij het niveau van 2005. Gemiddeld wordt door VFIleden 20 miljoen euro uitgegeven aan de doelstelling (Figuur 3). De internationale fondsen besteden gemiddeld 31 miljoen euro aan hun doelen, de natuurinstellingen volgen op kleine afstand met een gemiddelde besteding van 28 miljoen euro.4 Figuur 3 Gemiddelde doelbesteding per fonds 2003 - 2006 (in mln. euro), naar aandachtsgebied5 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0 Totaal
Internationaal
Natuur 2003*
2004
2005
Welzijn
Gezondheid
2006
Uitgezonderd internationale fondsen zien we een brede groei van de doelbesteding. Deze is het grootst onder gezondheidsorganisaties (13,5 procent tot negen miljoen euro), gevolgd door welzijn & cultuur (zes procent groei) en natuurinstellingen (drie procent groei). Figuur 4 maakt duidelijk dat de middelgrote fondsen aanzienlijk groeien: het groeipanel maakt gewag van 7 procent groei voor middelgrote en 12 procent groei voor kleine organisaties. De grote instellingen in het panel spenderen nagenoeg hetzelfde aan hun doelen als verleden jaar (één procent groei), terwijl de gemiddelde uitgaven volgens Figuur 4 met 4 miljoen euro aangroeien.6
De groep van 61 fondsen waarvan zowel over 2005 als over 2006 gegevens beschikbaar zijn. We kiezen er in dit rapport voor om kentallen uit te drukken in (voorwaardelijke) gemiddelden, in plaats van mediane waarden (de middelste waarnemingen). Gezien het relatief kleine aantal datapunten in de onderverdeling naar segmenten (aandachtsgebied en omvangklasse) is de spreiding over het algemeen groot. We beogen echter de algehele ontwikkelingen in de sector te rapporteren, en niet zozeer het beeld van de ‘de doorsnee organisatie’. 5 Cijfers voor 2003 zijn door de deelnemers aan het onderzoek gerapporteerd met een ‘tijdsafstand’ van twee jaar: 2005 is het eerste jaar waarin SEO Economisch Onderzoek dit goededoelenonderzoek verrichtte. De cijfers dienen daarom met voorzichtigheid geïnterpreteerd te worden. 6 Merk op dat de figuren met indeling naar grootteklasse twee schalen hebben: een kleine schaal voor het totaal, de kleine en middelgrote fondsen (linker y-as) en een grote schaal voor de grote instellingen (rechter y-as). Hiervoor is gekozen om het verloop van met name de kleine fondsen optisch beter te kunnen beoordelen. 3 4
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
4
HOOFDSTUK 2
Figuur 4 Gemiddelde doelbesteding per fonds 2003 - 2006 (in mln. euro), naar omvang 20
70 60
15
50 40
10
30 20
5
10 0
0 Totaal
Klein
Middelgroot 2003*
2004
2005
Groot
2006
Concentratie van de bestedingen Een interessant aspect van een bedrijfstak is de mate van concentratie. Die zegt iets over de verhouding tussen het aantal grote en het aantal kleine organisaties. Naarmate er minder organisaties (bedrijven) in een bedrijfstak actief zijn, is de concentratie hoger. Hoe meer relatief grote organisaties er zijn, hoe hoger de concentratie. De grootste organisaties (vier procent van het totaal) zorgen samen voor 38 procent van de totale bestedingen aan de doelstelling, zie Figuur 5. De fondsen met bestedingen tussen de 35 en 150 miljoen euro (negen procent van alle organisaties) geven samen één derde van de totale bestedingen uit. Exact de helft van de instellingen geeft minder dan 5 miljoen euro uit, gezamenlijk doen zij slechts vijf procent van de totale bestedingen. De wijzingen ten opzichte van 2005 (de balken in groentinten) zijn minimaal, alleen het gewicht van het ‘middensegment’ (15 tot 35 miljoen euro aan bestedingen) neemt toe. Figuur 5 Concentratie van bestedingen aan de doelstelling in 2005 en 2006
50%
aandeel in aantal organisaties 2005 aandeel in bestedingen 2005
aandeel in aantal organisaties 2006 aandeel in bestedingen 2006
40% 30% 20% 10% 0% > 150 miljoen
35 - 150 miljoen
15 - 35 miljoen
5 - 15 miljoen
< 5 miljoen
2.2 Doelbesteding - naar activiteit In 2006 wordt 940 miljoen euro (zestig procent van de totale bestedingen) rechtstreeks besteed aan hulp aan groepen en individuen. Dit is 60 miljoen euro minder dan in 2005, toen het aandeel ‘rechtstreekse hulp’ in de bestedingen nog één derde bedroeg (zie Figuur 6). SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
DOELBESTEDING
5
Figuur 6 Doelbesteding naar activiteit (in mln. euro) 2006
2005
0
100
200
300
400
500
600
700
Hulp aan groepen en individuen Bevorderen kennisontwikkeling Belangenbehartiging
800
900
1.000 1.100 1.200 1.300 1.400 1.500 1.600 Miljoenen Verbeteren en beschermen leefomgeving Voorlichting Cultureel erfgoed en culturele ontwikkeling
Er gaat 190 miljoen euro naar het verbeteren en beschermen van de leefomgeving en de bevordering van kennisontwikkeling, waaronder wetenschappelijk onderzoek, onderwijs technologie en innovatie. Aan voorlichting wordt 130 miljoen euro uitgegeven en aan belangenbehartiging en beïnvloeding van beleid en wetgeving (lobbyen) 83 miljoen. Het in stand houden van het culturele erfgoed en het bevorderen van culturele ontwikkelingen is in geldelijke termen de kleinste post: de totale bestedingen tellen in 2006 op tot 27 miljoen euro. De aanmerkelijke aangroei van uitgaven aan kennisontwikkeling en belangenbehartiging komt op het conto van de gezondheidsfondsen, die na een moeilijk jaar in 2006 een sterke comeback meemaken (zie ook paragraaf 3.1). Binnen de aandachtsgebieden welzijn & cultuur en internationale hulp wordt relatief het meeste aan directe hulp gedaan: respectievelijk 87 en 73 procent van de totale uitgaven (zie Figuur 7). Natuurfondsen hebben in het verbeteren en beschermen van de leefomgeving hun kerntaak (een doelbesteding van 83 procent), voor gezondheidsinstellingen ligt deze bij kennisontwikkeling (56 procent van de doelbesteding) en voorlichting (26 procent van de doelbesteding). Figuur 7 Doelbesteding per activiteit, naar aandachtsgebied Welzijn en cultuur Internationale hulp Gezondheidszorg Natuur en milieu
Totaal 0%
10%
20%
30%
Hulp aan groepen en individuen Voorlichting Belangenbehartiging
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
Verbeteren en beschermen leefomgeving Bevorderen kennisontwikkeling Cultureel erfgoed en culturele ontwikkeling
Kleine organisaties besteden verhoudingsgewijs het minst aan hulp aan groepen en individuen (48 procent), ze zijn daarentegen veel actiever op het gebied van voorlichting en het cultureel erfgoed dan de (middel)grote organisaties (Figuur 8). We zien hier de stempel van de segmenten gezondheidszorg en welzijn & cultuur, samen bijna driekwart van de kleine instellingen in de steekproef. Bij middelgrote en grote organisaties ligt het zwaartepunt in de bestedingen zogezegd bij directe hulp. Middelgrote instellingen voegen hier kennisontwikkeling en voorlichting als belangrijkste ‘nevenactiviteiten’ aan toe, bij de grote organisaties ligt de secundaire focus op verbetering en
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
6
HOOFDSTUK 2
bescherming van de leefomgeving. Dit laatste laat zich verklaren doordat vier van de achttien grote fondsen natuurinstellingen zijn. Figuur 8 Doelbesteding per activiteit, naar omvanggroep Klein Middelgroot Groot
Totaal 0%
10%
20%
30%
40%
50%
Hulp aan groepen en individuen Voorlichting Belangenbehartiging
60%
70%
80%
90%
100%
Verbeteren en beschermen leefomgeving Bevorderen kennisontwikkeling Cultureel erfgoed en culturele ontwikkeling
Wanneer we het aandeel van de drie grootteklassen in de totale bestedingen aan de zes activiteiten bekijken (het spiegelbeeld van Figuur 8), treedt de macht van de grote getallen in werking, zoals Figuur 9 uitwijst. We zien dat cultuur, belangenbehartiging en bescherming van de leefomgeving zaken zijn van de grote fondsenwervers, met ‘marktaandelen’ van ongeveer 90 procent. Kleine en middelgrote instellingen drukken hun stempel op voorlichting en kennisontwikkeling. Figuur 9 Doelbesteding per activiteit, naar omvang Voorlichting Bevorderen kennisontwikkeling Hulp aan groepen en individuen Cultureel erfgoed en culturele ontwikkeling Belangenbehartiging Verbeteren en beschermen leefomgeving 0%
10%
20%
30%
40% Klein
50%
60%
Middelgroot
70%
80%
90%
100%
Groot
2.3 Doelbesteding naar regio Figuur 10 laat zien dat meer dan de helft van alle bestedingen (760 miljoen euro) binnen onze landsgrenzen blijft. Voor welzijnsorganisaties (96 procent), gezondheidsinstellingen (91 procent) en natuurfondsen (82 procent) is Nederland overduidelijk het primaire verzorgingsgebied. Bij internationale fondsen ligt dit uiteraard anders, hoewel ook zij 12 procent in Nederland besteden. Van de uitgaven in het buitenland gaat het leeuwendeel naar Afrika (42 procent), gevolgd door Azië & Oceanië (26 procent) en Zuid-Amerika (10 procent).
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
DOELBESTEDING
7
Figuur 10 Doelbesteding per regio, naar aandachtsgebied Welzijn en cultuur Gezondheid Natuur en milieu Internationale hulp
Totaal 0%
10%
20%
30%
Nederland
40%
Afrika
50%
60%
Azië en Oceanië
70%
Zuid Amerika
80%
90%
100%
Overig
Kleine organisaties spenderen meer van hun gelden in Nederland (79 procent) dan de twee andere omvanggroepen, zie Figuur 11. Een terugblik op Tabel 1 maakt duidelijk waarom: 9 van de 35 kleine fondsen richten zich op internationale hulpverlening, de meerderheid (26 instellingen) concentreert zich dus op aandachtsterreinen met primair een nationaal verzorgingsgebied. De grote instellingen geven 51 procent van hun middelen uit in het buitenland. Hun uitgavenpatroon ‘matcht’ met dat van de internationale fondsen, dat wil zeggen, ze zijn primair gericht op Afrika en Azië. Voor de andere regio’s geldt eveneens dat ze verhoudingsgewijs het meest bediend worden door de grote organisaties. Figuur 11 Doelbesteding per regio, naar omvang Klein Middelgroot Groot
Totaal 0%
10%
20%
30%
Nederland
40% Afrika
50%
Azië en Oceanië
60%
70%
80%
Zuid Amerika
Overig
90%
100%
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
8
HOOFDSTUK 2
Doelgroepen Het werkgebied van de fondsenwervende instellingen is zeer divers, zoals in de voorgaande paragrafen reeds naar voren kwam. Voor het tweede achtereenvolgende jaar is gevraagd of, en zo ja, welke specifieke doelgroepen onderscheiden worden. Figuur 12 geeft een overzicht van het percentage organisaties dat, ongeacht omvang van doelbesteding of andere wegingsfactor, een bepaalde doelgroep noemt. Net als verleden jaar worden kinderen het meest genoemd (47 procent), onder de internationale instellingen ligt deze fractie verreweg het hoogst (71 procent). Nog eens 40 procent van de instellingen beoogt jongeren te bereiken. Natuur- en milieufondsen nemen een uitzonderingspositie in, zij benoemen ‘enkel’ het algemeen publiek (25 procent), dieren (63 procent) en de natuurlijke leefomgeving (eveneens 63 procent) als doelgroep. Figuur 12 Doelgroepen fondsenwervende instellingen 0%
5%
Kinderen Jongeren Algemeen publiek (Partner) Organisaties Zieken Armen Gehandicapten Overige Vrouwen Ouderen Vluchtelingen Dieren Natuurlijke leefomgeving
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
10%
15%
20%
25%
30%
35%
40%
45%
INKOMSTEN
3
9
Inkomsten
3.1 Inkomsten - totaal De totale inkomsten van de goededoelenorganisaties in het onderzoek bedragen circa 1,8 miljard euro. Dit is 1,7 procent (30 miljoen euro) minder dan in 2005, zie Figuur 13. De terugloop valt goeddeels terug te voeren op het ‘Tsunami-efect’: de inkomsten van de internationale hulpfondsen lopen met 11,6 procent terug. In de overige drie sectoren stijgen de inkomsten, voor gezondheidszorg en natuur & milieu zelfs met meer dan 10 procent. Voor de gezondheidsfondsen betekent dit een belangrijk inhaalslag ten opzichte van 2005, toen de inkomsten terugliepen. Figuur 13 Totale inkomsten steekproef 2003 - 2006 (in mln. euro), naar aandachtsgebied
2006
2005
2004
2003*
0
200
400
600
Internationale hulp
800 Welzijn en cultuur
311
218
330
765
1.000
1.200
Gezondheid
1.762
1.792
1.446
352
230
198
665
212
221
465
894
237
247
488
790
1.400
1.624
1.600
1.800
Natuur en milieu
Ongeveer de helft van de inkomsten komt ten goede van internationale fondsen, welzijn & cultuur groeit twee procentpunten ten opzichte van vorig jaar, natuur en gezondheid blijven qua ontvangsten gelijkwaardig, zie Figuur 14. Figuur 14 Inkomsten naar aandachtsgebied Gezondheid; 14% Natuur en milieu; 13%
Internationale hulp; 45%
Welzijn en cultuur; 28%
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
10
HOOFDSTUK 3
Het ‘panel’ meldt een inkomstenkrimp van vijf procent, deze komt – conform het beeld in Figuur 13 – vooral op het conto van de internationale hulpverlening (een inkomstendaling van ruim tien procent). Natuurinstellingen en internationale fondsen hebben gemiddeld genomen de grootste inkomsten, beide rond 33 miljoen euro, welzijn & cultuur en gezondheid stellen hier respectievelijk 18 en 12 miljoen euro tegenover. De gemiddelde inkomsten komen hiermee op 22 miljoen euro per organisatie (Figuur 15). Figuur 15 Gemiddelde inkomsten 2003 - 2006 (in mln. euro), naar aandachtsgebied 50 40 30 20 10 0 Totaal
Gezondheid
Internationaal 2003*
2004
2005
Welzijn
Natuur
2006
In Figuur 16 is te zien hoe de grote organisaties de inkomstenontwikkeling van de sector als geheel bepalen. Kleine en middelgrote fondsen maken namelijk een, zij het bescheiden, positieve ontwikkeling door. Het verschil in gemiddelde ontvangsten blijft onverminderd groot: 2,5 miljoen euro voor de kleine organisaties, 11 miljoen euro voor de middelgrote en 76 miljoen euro voor de grote fondsenwervers. Figuur 16 Gemiddelde inkomsten 2003 - 2006 (in mln. euro), naar omvang 25
80 70
20
60 15
50 40
10
30 20
5
10 0
0 Totaal
Klein 2003*
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
Middelgroot 2004
2005
2006
Groot
INKOMSTEN
11
Concentratie van de inkomsten De grootste organisaties (vier procent van de steekproef) zorgen gezamenlijk voor één derde van de totale inkomsten, zie Figuur 17. De fondsen met inkomsten tussen de 60 en 150 miljoen euro (acht procent van alle organisaties) halen nog eens 30 procent van de inkomsten binnen. De kleine instellingen, 43 procent van alle goededoelenorganisaties, verkrijgen slechts vijf procent van de inkomsten. Vergeleken met 2005 (de balken in groentinten) lijkt de concentratie van inkomsten iets te zijn afgenomen, dat wil zeggen, de middelgrote fondsen eisen grotere aandelen op ten koste van de kleine en grote instellingen. Figuur 17 Concentratie van inkomsten in 2005 en 2006 50%
aandeel in aantal organisaties 2005
aandeel in aantal organisaties 2006
aandeel in inkomsten 2005
aandeel in inkomsten 2006
40% 30% 20% 10% 0% > 150 miljoen
60 - 150 miljoen
20 - 60 miljoen
Middelgroot
Klein
<------------------------ Groot ------------------------>
3.2 Inkomstenbronnen Plusminus 40 procent van de totale inkomsten is afkomstig uit subsidies en externe projectfinanciering, zoals te zien in Figuur 18. Particuliere giften, zoals schenkingen, fondsen op naam en contributies, tellen op tot een kwart van de ontvangsten, acties van derden tot 11 procent.7 Figuur 18 Inkomstenbronnen, naar aandachtsgebied Internationale hulp Welzijn en cultuur Natuur en milieu Gezondheid
Totaal 0%
10%
20%
30%
40%
subsidies en externe projectfinanciering aandeel in acties van derden beleggingsopbrengsten aandeel in gezamenlijke acties
50%
60%
70%
80%
90%
100%
particuliere giften nalatenschappen collectes overig
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
12
HOOFDSTUK 3
Het figuur maakt duidelijk dat de verschillen in oorsprong van inkomsten tussen de vier segmenten fors zijn. Internationale hulp haalt meer dan de helft van de inkomsten uit subsidies en externe projectfinanciering, terwijl bij gezondheidszorg dit aandeel op slechts op negen procent ligt. Hier zien we het Nederlands ontwikkelingsbeleid terug, dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor een groot deel ‘ten uitvoer’ brengt in de vorm van subsidies aan de internationale fondsen (kortom, deels uitbesteedt aan de internationale hulpfondsen). Collectes zorgen alleen bij de op gezondheidszorg geënte fondsenwervers voor een substantieel deel van de inkomsten (ongeveer 15 procent), bij de drie overige segmenten verdwijnen collecteinkomsten in de marge. Het aandeel van acties van derden (zoals de goededoelenloterijen) en gezamenlijke acties (Samenwerkende Hulporganisaties, 555) varieert tussen de acht (gezondheidsfondsen) en achttien procent (natuur & milieu). Nalatenschappen zijn traditioneel van groot belang voor de gezondheidsfondsen. Voor 2006 meldt het panel negen procent groei van legaten (een gemiddelde groei van ruim twee ton per fonds), dit zal zeker te maken hebben met de actieve campagne die de fondsen op dit terrein gevoerd hebben, met name met betrekking tot de fiscale aantrekkelijkheid. Wanneer we de diverse inkomstenbronnen uit Figuur 18 spiegelen, wordt de verdeling over de vier segmenten duidelijk. Het beeld in Figuur 19 is, overeenkomstig dat in Figuur 18, uiteenlopend. Zo komen gezamenlijke acties vrijwel geheel ten goede van internationale hulpfondsen en eindigt driekwart van de inkomsten uit collectes bij gezondheidsfondsen (zie ook paragraaf 5.2.1). Figuur 19 Verdeling van de inkomstenbronnen Gezamenlijke acties Collectes Nalatenschappen Acties van derden Overige particuliere giften Subsidies / ext. projectfin. 0%
10%
20%
30%
internationaal
40%
gezondheid
50%
60%
70%
welzijn en cultuur
80%
90%
100%
natuur en milieu
Subsidies en externe projectfinanciering komen het meest ten goede van grote organisaties, zo blijkt uit Figuur 20. Bijna de helft van hun inkomsten vindt hier zijn oorsprong. Collectegelden bepalen daarentegen slechts 1,7 van hun ontvangsten. Middelgrote instellingen hebben een relatief groot aandeel van nalatenschappen (15 procent), dit laat zich deels verklaren door het grote aandeel gezondheidsfondsen in deze groep. Kleine instellingen profiteren verhoudingsgewijs minder van subsidies, het aandeel in de inkomsten is slechts tien procent, en zijn nochtans bovengemiddeld afhankelijk van particuliere giften (40 procent) en aandelen van acties van derden (14 procent).
7
Naast deze vormen van particuliere steun aan goede doelen, zijn andere vormen van geven apart ondergebracht in de categorieën ‘nalatenschappen’, ‘collectes’ en ‘gezamenlijke acties’.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
INKOMSTEN
13
Figuur 20 Inkomstenbronnen, naar omvang Klein Middelgroot Groot
Totaal 0%
10%
20%
30%
40%
50%
subsidies en externe projectfinanciering aandeel in acties van derden beleggingsopbrengsten aandeel in gezamenlijke acties
60%
70%
80%
90%
100%
particuliere giften nalatenschappen collectes overig
Organisaties - percentage groeiers Zestig procent van de organisaties verwerft in 2006 meer inkomsten dan in 2005, zie Figuur 21. Twee derde van de instellingen ziet de werkgelegenheid toenemen, 72 procent besteedt meer de doelstelling dan in het voorgaande jaar. Inkomstenstijging is het ‘breedst’ onder internationale fondsen (63 procent van hen meldt groei), hetzelfde geldt voor de werkgelegenheid. Het aandeel organisaties met een stijgende doelbesteding is het hoogst onder welzijn- en cultuurfondsen: 70 procent. De inkomsten en doelbesteding nemen het vaakst toe bij middelgrote instellingen (in zeven van de tien gevallen), en het minst bij de grote fondsen. Het algehele beeld dat uit Figuur 21 naar voren komt, is een minder breed gedragen groei van inkomsten, uitgaven en werkgelegenheid dan in 2005. Figuur 21 Inkomsten, doelbesteding en fte’s - percentage groeiers 0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
Totaal
Internationale hulp Welzijn en cultuur Gezondheidszorg Natuur en milieu
Inkomsten < 5 mln. Euro Inkomsten tussen 5 en 20 mln. Euro Inkomsten > 20 mln. Euro inkomsten
doelbesteding
fte's
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
14
HOOFDSTUK 3
In Figuur 22 zien we een beeld contra aan dat van verleden jaar, toen de inkomsten uit gezamenlijke acties, als gevolg van de grote rampen, explosief toenamen. Gezien de krimpcijfers tussen 76 en 100 procent kunnen we stellen dat de inkomsten uit gezamenlijke acties (SHO, 555) in het post-Tsunami-jaar terugkeren naar het niveau van 2004. Ook de inkomsten uit acties van derden, zoals de goededoelenloterijen, verminderen, met 17 procent. Groei zien we bij subsidies & externe projectfinanciering, bij nalatenschappen en vooral bij overige particuliere giften (van huishoudens en van bedrijven). De bijna negen procent groei van nalatenschappen is naar aanleiding van Figuur 18 reeds ter sprake gekomen: hier is door de fondsen actief beleid voor gevoerd. De beleggingsopbrengsten zijn in 2006 afgenomen met gemiddeld 57 procent, van 22 procent krimp bij de internationale tot 62 procent krimp bij de natuur- & milieu-instellingen. Hier geldt een soortgelijke opmerking als bij de gezamenlijke acties: de beleggingsinkomsten lijken na de forse groei in 2005 (van 65 procent) terug op het peil van 2004. Figuur 22 Inkomstenontwikkeling naar herkomst 2005 - 2006 50% 40% 30% 20% 10% 0% Totaal
Internationale hulp
Welzijn & cultuur
Natuur & milieu
-10% -20% -30% -40% -50% -60% -70% -80% -90% -100%
overige particuliere giften subsidies en externe projectfinanciering aandeel in acties van derden
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
nalatenschappen bedrijfsdonaties/sponsoring aandeel in gezamenlijke acties
Gezondheid
RESERVES
4
15
Reserves
De VFI-richtlijn Reserves Goede Doelen schrijft voor dat geen reserves zonder vóóraf bepaalde bestemming worden gevormd, en dat reservering van middelen wenselijk is voor de continuïteit van steun aan de doelstelling. De richtlijn geeft aan in welke gevallen reservering van middelen is toegestaan. Grofweg wordt onderscheid gemaakt in reservering van middelen voor de continuïteit van steun aan de doelstelling, bestemmingsreserves, reserves met inkomensfunctie en reserves met financieringsfunctie voor vaste activa. Vanwege de grote verschillen tussen de organisaties is er niet een bepaalde norm vastgesteld voor de bepaling van de totale omvang van reserves.8
4.1 Reserves - totaal De totale reserves per 31 december 2006 groeien met 22 procent (ten opzichte van 31 december 2005) tot 1,5 miljard euro.9 De gemiddelde totale reserve groeit van 17 naar 19,4 miljoen euro (zie Figuur 23). De natuurfondsen hebben de beschikking over de grootste reserves: gemiddeld 50 miljoen euro per organisatie. Echter, dit gemiddelde wordt ‘gekleurd’ door één organisatie in deze sector (de aanwezigheid van een ‘uitbijter’ wordt ook duidelijk wanneer we het gemiddelde met de mediaan vergelijken, laatstgenoemde bedraagt ‘slechts’ 19,8 miljoen euro).4 Figuur 23 Gemiddelde reserves per fonds 2003 - 2006 (in mln. euro), naar aandachtsgebied 50 40 30 20 10 0 Totaal
Gezondheidszorg
Internationale hulp 2003*
2004
2005
Welzijn & cultuur
Natuur & milieu
2006
Aandachtsgebieden welzijn & cultuur en natuur & milieu geven blijk van de grootste reserveontwikkeling, met respectievelijk acht en vier procent groei (panelcijfers). De reserves van internationale hulpfondsen dalen met 19 procent (het ‘post-Tsunami-effect’) ten opzichte van 2005, terwijl de reserves in de gezondheidszorg, parallel aan het beeld van de afgelopen twee jaren, vrijwel onveranderd blijven.
8 9
Zie www.vfi.nl voor de complete VFI-richtlijn. Het groeipercentage van 22 procent is gebaseerd op de ontwikkeling van de totale reserves van 1,23 miljard euro in 2005 naar 1,5 miljard euro in 2006. Het panel, de bedrijven waarover beide jaren data voorhanden is, maakt melding van de beduidend lagere groei van 1,5 procent. SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
16
HOOFDSTUK 4
Tabel 2 Reserves/inkomsten-verhouding naar aandachtsgebied en naar omvang Gemiddelde reserves
Gemiddelde inkomsten
Fractie reserves / inkomsten
Aandachtsgebied Gezondheid
€ 9,1 mln.
€ 11,8 mln.
78%
Internationale hulp
€ 7,4 mln.
€ 32,9 mln.
23%
Welzijn en cultuur
€ 31,7 mln.
€ 18,1 mln.
175%
Natuur en milieu
€ 50,2 mln.
€ 33,9 mln.
148%
Klein
€ 3,3 mln.
€ 2,5 mln.
131%
Middelgroot
€ 12,9 mln.
€ 11,4 mln.
113%
Groot
€ 57,9 mln.
€ 76,0 mln.
76%
€ 19,4 mln.
€ 22,3 mln.
87%
Omvang
Totaal
Grote fondsenwervende instellingen hebben logischerwijs ook de grootste reserves: gemiddeld 58 miljoen euro (10 miljoen euro hoger dan in 2005), wat neerkomt op ongeveer driekwart van de inkomsten. Middelgrote instellingen reserveren 1,1 keer zoveel als de inkomsten (12,9 miljoen euro), de kleine fondsen hebben met 3,3 miljoen euro 1,3 keer zoveel reserves als inkomsten (zie Tabel 2 en Figuur 24). Dit wordt met name veroorzaakt door het grote aandeel welzijn & cultuur binnen de kleine fondsen: 14 van de 35 kleine organisaties hebben welzijn als aandachtsgebied. Figuur 24 Gemiddelde reserves per fonds 2003 - 2006 (in mln. euro), naar omvang 60 18
50
15 40
12
30
9 6
20
3
10
0
0 Totaal
Klein 2003*
Middelgroot 2004
2005
Groot
2006
Reserveontwikkeling vindt bijna volledig plaats bij de middelgrote instellingen, de reserves groeien daar met ruim negen procent. De grote fondsen in het panel maken na vorig jaar, toen hun reserves met twaalf procent aangroeiden, een pas op de plaats: de reserves krimpen 1,2 procent.
4.2 Reserves - opbouw De totale reserves zijn redelijk gelijkmatig verdeeld over de vier categorieën, zie Figuur 25. Continuïteits- en bestemmingsreserves beslaan tezamen ongeveer de helft van de totale reserves, 15 procent van de reserves heeft een inkomensfunctie en 32 procent wordt gereserveerd voor activa bedrijfsvoering. SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
RESERVES
17
Figuur 25 Opbouw van de reserves, naar aandachtsgebied 0%
20%
40%
60%
80%
100%
Totaal
Internationale hulp Gezondheidszorg Welzijn & cultuur Natuur & milieu (geoormerkte) bestemmingsreserves
continuïteitsreserve
reserve met inkomensfunctie
reserve activa bedrijfsvoering / doelstelling
De opbouw bij welzijn & cultuur komt in hoge mate overeen met de verdeling van de totale groep, in de overige aandachtsgebieden zien we afwijkende patronen. De internationale en gezondheidsfondsen hebben een groot aandeel bestemmingsreserves (respectievelijk 64 en 49 procent) en (nagenoeg) geen reserves activa bedrijfsvoering. Laatstgenoemde zijn vooral te vinden bij de natuur & milieu-instellingen: ze tellen op tot ruim 60 procent van hun reserves. Alleen de kleine fondsen wijken qua reservestructuur af van het totaal, zie Figuur 26. Zij reserveren een groter deel als (geoormerkte) bestemmingsreserve (58 procent) en als continuïteitsreserve (32 procent). Dit laatste is een economische wetmatigheid: kleine organisaties c.q. bedrijven dienen voor de continuïteit een groter deel van hun vermogen liquide te houden dan grote organisaties. Vooral de kleine gezondheidsorganisaties, sterk vertegenwoordigd in de groep, dragen bij aan dit beeld. Figuur 26 Opbouw van de reserves, naar omvang 0%
20%
40%
60%
80%
100%
Totaal
Klein Middelgroot Groot
(geoormerkte) bestemmingsreserves
continuïteitsreserve
reserve met inkomensfunctie
reserve activa bedrijfsvoering / doelstelling
De totale reservegroei komt vooral ten goede aan de reserves activa bedrijfsvoering / doelstelling, deze groeien met zeven procent (zie Figuur 27). Continuïteits- en bestemmingsreserves blijven dicht bij het niveau van 2005, terwijl de reserves met inkomensfunctie ruim vijf procent zijn gekrompen. Bij de internationale fondsen zien we in 2006, net als in het jaar ervoor, grote verschuivingen tussen de verschillende reserveposten. In tegenstelling tot vorig jaar worden de groeicijfers vooral met de rode pen opgetekend: reserves activa bedrijfsvoering en reserves met inkomensfunctie krimpen fors ten opzichte van 2005 (respectievelijk met 169 en 71 procent), en alleen de beSEO ECONOMISCH ONDERZOEK
18
HOOFDSTUK 4
stemmingsreserves ‘plussen’ bescheiden (vier procent). Per saldo resteert bij de internationale instellingen een reserveontwikkeling van minus 19 procent. Figuur 27 Ontwikkeling vier reservecategorieën 2005 - 2006, naar aandachtsgebied 20% 15% 10% 5% 0% -5%
Totaal
Natuur & milieu
Welzijn & cultuur
Internationale hulp
Gezondheidszorg
-10% -15% -169,2% -21,5% -70,5%
reserve activa bedrijfsvoering
continuïteitsreserve
(geoormerkte) bestemmingsreserves
reserve met inkomensfunctie
-85,3%
-36,9%
In de gezondheidszorg zijn groei (bestemmings- en continuïteitsreserves) en krimp (reserves activa bedrijfsvoering en met inkomensfunctie) in relatieve termen niet in evenwicht, maar in monetaire termen zijn ze dat wel, waardoor de reserves ‘netto’ twee procent aangroeien ten opzicht van 2005.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
PERSONEEL EN ORGANISATIE
5
19
Personeel en organisatie
5.1 Personeel 5.1.1 Werkgelegenheid - totaal De totale werkgelegenheid bij de VFI-leden bedraagt ruim 8.000 fte’s, waarvan 7.400 actief in Nederland. De 8.000 fte’s worden ingevuld door 9.800 personen, daarvan is 56 procent werkzaam bij welzijnsorganisaties (Figuur 28).10 Ongeveer een kwart van de werkgelegenheid is te vinden bij de internationale fondsen. Gezondheid en natuur & milieu dragen respectievelijk 8 en 12 procent bij aan de totale werkgelegenheid. Figuur 28 Verdeling werkgelegenheid (in fte’s) 2005 - 2006, naar aandachtsgebied
2006
2005
0%
10%
20%
30%
Gezondheidszorg
40%
50%
Internationale hulp
60%
70%
Welzijn & cultuur
80%
90%
100%
Natuur & milieu
Figuur 29 Ontwikkeling werkgelegenheid (in fte’s) 2004 - 2006, naar aandachtsgebied 14% 12% 10% 8% 6% 4% 2%
2003/2004*
2004/2005
u m ilie N at uu r&
W
el zi jn
&
cu ltu ur
hu lp er na tio na le In t
dh ei ds zo rg G ez on
To t
-4%
aa l
0% -2%
2005/2006
In 2006 groeit de totale werkgelegenheid met ruim zes procent, vooral dankzij de 14 procent groei bij welzijnsorganisaties, zie Figuur 29. Voor de internationale instellingen geldt wat we in de meeste figuren terugzien: herstel van het evenwicht na het ‘piekjaar’ in 2005 (vier procent afname
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
20
HOOFDSTUK 5
van de werkgelegenheid). Bij de natuurfondsen en gezondheidszorg zijn de veranderingen minimaal. De helft van alle organisaties telt minder dan 24 voltijdbanen, de andere helft heeft er meer, oplopend naar een maximum van 3.250 fte’s bij de welzijnsfondsen (zie Figuur 30). Een kwart van de fondsen werkt met minder dan acht voltijdmedewerkers, een kwart met meer dan 65. Dit betekent dat de ‘middelste helft’ (de kwartielrange) van de organisaties tussen de 8 en 65 fte’s in dienst heeft. Natuurinstellingen hebben de meest uiteenlopende omvang: de kwartielrange loopt van 26 tot 161 fte’s.11 Instellingen gericht op gezondheid, welzijn & cultuur en internationale hulpverleningen ontlopen elkaar weinig in omvang: de mediane omvang van het personeelsbestand heeft een bandbreedte van 20 tot 26 fte’s. Hun verschillen uiten zich in de maximale grootte. Figuur 30 Spreiding fte’s, naar aandachtsgebied 3.254
Totaal
Gezondheid Welzijn
3.254
Internationaal Natuur 0
50
100
150
200
250
1e kwartiel
300
350
400
mediaan
450
500
3e kwartiel
550
600
650
maximum
700
750
Kwartielrange (‘middelste helft’)
Grote organisaties zorgen net als vorig jaar voor 81 procent van de werkgelegenheid. Kleine instellingen dragen twee procent van hun werkgelegenheidsaandeel over aan de middelgrote fondsen, waardoor de verhouding vijf procent (klein) om dertien procent (middelgroot) wordt. Figuur 31 Ontwikkeling werkgelegenheid (in fte) 2004 - 2006, naar omvang 12% 9% 6% 3%
t ro o G
el gr oo t M id d
Kl ei n
-6%
To ta al
0% -3%
-9% -12% -15%
2003/2004*
10 11
2004/2005
2005/2006
Het Leger des Heils neemt driekwart hiervan voor zijn rekening. Er zijn (slechts) zeven natuurfondsen vertegenwoordigd in de dataset. Met een dusdanig kleine groep neemt de kans op een grote spreiding navenant toe, zie ook voetnoot 4.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
PERSONEEL EN ORGANISATIE
21
De totale personele groei van zes procent komt voor rekening van de middelgrote en grote fondsen (Figuur 31). Procentueel groeien de middelgrote organisaties, met 12 procent, het hardst. De grote fondsen groeien met zeven procent, de kleine organisaties krimpen met 15 procent. Figuur 32 Fractie onbetaalde/betaalde krachten12 0%
5%
10%
15%
20%
25%
30%
35%
40%
Totaal
Gezondheidszorg Internationale hulp Welzijn & cultuur Natuur & milieu
Klein Middelgroot Groot
Om te beoordelen in welke mate de goede doelen ‘leunen’ op onbetaalde medewerkers, dat wil zeggen de ‘professionals’ op het (hoofd)kantoor die vergelijkbare werkzaamheden verrichten als de betaalde krachten, is het gemiddelde gedeeld op het gemiddelde aantal betaalde medewerkers van de organisatie (het aantal ‘koppen’ in Nederland), zie Figuur 32. Bij fondsen gericht op de gezondheidszorg is deze fractie veruit het hoogst: 26 procent. Het verschil tussen enerzijds kleine en anderzijds middelgrote en grote organisaties is enorm: ongeveer één derde van de medewerkers van kleine fondsen is onbetaald. Dit gegeven verzacht de (negatieve) werkgelegenheidsontwikkeling van de kleine instellingen in Figuur 31, ze steunen immers veel meer op onbetaalde krachten. Deze zijn uiteraard voordeliger dan betaalde medewerkers, er is echter een mogelijke keerzijde van minder (hiërarchische) aansturingsmogelijkheden.
5.1.2 Werkgelegenheid - naar functie Figuur 33 laat zien dat 82 procent van de totale arbeidstijd wordt besteed aan doelbesteding, dit is elf procentpunt hoger dan in 2005. Fondsenwerving en ondersteunende taken beslaan respectievelijk 5 en 13 procent van de arbeidstijd. Dit patroon wisselt per aandachtsgebied. Bij welzijn & cultuur is de meeste tijd ingeruimd voor doelbesteding (91 procent), bij gezondheidsfondsen de minste (56 procent). Laatstgenoemde besteedt relatief veel tijd aan fondsenwerving (17 procent) en, net als de natuurfondsen, aan ondersteunende taken (27 procent). De kleine en middelgrote fondsen besteden beduidend minder aan doelbesteding dan de grote instellingen. Aan fondsenwerving en ondersteuning wordt een gelijk aandeel van de voltijdbanen gewijd. Het relatief grote aandeel fondsenwerving bij de kleine en middelgrote organisaties wordt veroorzaakt door de gezondheidsfondsen; zij vallen vrijwel uitsluitend binnen deze grootteklassen. Bij de grote fondsenwervers is slechts drie procent van de arbeidstijd voor fondsenwerving gereserveerd. Dit is met name structureel bepaald: ervan uitgaande dat er minimumomvang voor 12
Uitgerekend als het voorwaardelijk gemiddelde aan onbetaalde medewerkers gedeeld door het voorwaardelijk gemiddelde natuurlijk personen (‘koppen’) in Nederland op de loonlijst. SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
22
HOOFDSTUK 5
fondsenwervende activiteiten bestaat, bijvoorbeeld één fulltimer, dan heeft de kleine organisatie per definitie een hoger aandeel fondsenwervend personeel. Figuur 33 Fte’s naar functie 0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
Totaal - 2005 Totaal - 2006
Welzijn en cultuur Internationale hulp Natuur en milieu Gezondheid
Klein Middelgroot Groot uitvoering/doelbesteding
fondsenwerving
ondersteuning/beheer en administratie
De taakverschuiving van overhead naar doelbesteding impliceert niet noodzakelijkerwijs verandering van activiteiten, maar wel een andere boekingssystematiek. Deze kan te maken hebben met aanpassing van de administratieve organisatie (AO) in het licht van de Code Wijffels en de Richtlijn Jaarverslaggeving.
5.2 Vrijwilligers en collectanten Vrijwilligers worden onderverdeeld in collectanten en overige (actieve) vrijwilligers. Dit onderscheid is zinvol omdat het werk van collectanten en de binding met de organisatie in veel gevallen anders van aard is dan het werk van de andere vrijwilligers. Collectanten zijn een relatief korte periode per jaar aan de slag voor de organisatie en voor een beperkt aantal uren. Vrijwilligers zijn veelal het hele jaar door actief.
5.2.1 Collectanten In totaal zijn naar schatting circa 680.000 collectanten actief voor de goededoelenorganisaties.13 Bij fondsen die opgeven van collectanten gebuik te maken (het ‘voorwaardelijk gemiddelde’) zijn dat er gemiddeld 26.000, zie Figuur 34.
13 Definitieproblemen en vervuilde bestanden kunnen van invloed zijn op de genoemde waarden. Niet alle organisaties specificeren de aantallen collectanten en vrijwilligers. De genoemde totalen zijn ophogingen op basis van de opgaven. Mensen die collectant of vrijwilliger voor meerdere organisaties zijn, zijn dubbel geteld in de totaalschatting.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
PERSONEEL EN ORGANISATIE
23
Bij gezondheidsfondsen telt het gemiddelde op tot 35.000 collectanten, een beduidend hoger aantal dan bij de drie andere aandachtsgebieden, die tussen de 12.000 en 17.000 inzetten. Het resultaat hiervan werd in hoofdstuk 3 al duidelijk: driekwart van de inkomsten uit collectes in deze sector komt ten goede aan gezondheidszorg (zie Figuur 19). Figuur 34 Aantal collectanten - voorwaardelijk gemiddelden 0
5.000
10.000
15.000
20.000
25.000
30.000
35.000
Totaal
Internationale hulp Natuur en milieu Welzijn en cultuur Gezondheidszorg
Klein Middelgroot Groot
Grootteklasse (naar inkomsten) en collectantenaantal gaan hand in hand: grote fondsenwervers hebben in doorsnee de meeste collectanten tot hun beschikking (ruim 36.000), gevolgd door middelgrote instellingen (31.000 collectanten, vooral dankzij een groot aandeel gezondheidsorganisaties) en kleine fondsen.
5.2.2
(Overige) vrijwilligers
Er zijn naar schatting 280.000 overige actieve vrijwilligers actief bij de VFI-leden. Een kwart van de instellingen heeft ondersteuning van dertien vrijwilligers of minder, het tweede kwartiel loopt van 13 tot 238 vrijwilligers, zie Figuur 35. Dit houdt in dat de helft van de fondsen van minder dan 238 vrijwilligers gebruik maakt (en de andere helft ipso facto meer dan 238). Figuur 35 Spreiding overige vrijwilligers, naar aandachtsgebied Totaal
120.000
Gezondheid
120.000
Internationaal Natuur Welzijn 0
5.000
10.000
15.000 1e kwartiel
20.000 mediaan
25.000 3e kwartiel
30.000
35.000
maximum
40.000 Kwartielrange (‘middelste helft’)
Internationale hulpfondsen hebben (collectanten niet meegerekend) in doorsnee het kleinste vrijwilligersbestand. De middelste helft van de instellingen heeft tussen acht en 458 onbetaalde medewerkers. Gezondheidsorganisaties zijn het meest aangewezen op vrijwilligers – de kwartielSEO ECONOMISCH ONDERZOEK
24
HOOFDSTUK 5
range loopt van twee tot 3.002 onbetaalde krachten. Een kwart van de gezondheidsfondsen heeft dus meer dan drieduizend vrijwilligers. Zoals verwacht mag worden, hebben de grote fondsen gemiddeld de meeste vrijwillige medewerkers, gevolgd door de middelgrote en kleine organisaties (zie Figuur 36). De kwartielrange bij de grote instellingen loopt van 440 tot 4.900, de helft van de grote fondsen heeft meer dan 1.700 vrijwilligers. In de middelste helft van de middelgrote organisaties werken tussen de zeven en 955 onbezoldigde krachten, bij kleine fondsen loopt de kwartielrange van drie tot 480 vrijwilligers. Figuur 36 Spreiding overige vrijwilligers, naar omvang Totaal
120.000
Klein
3.500
Middelgroot
39.451
Groot
4.900 0
200
400
600
1e kwartiel
800 mediaan
1000 3e kwartiel
1200
1400
1600 Kwartielrange (‘middelste helft’)
maximum
Figuur 37 geeft uiting van de verhouding tussen (overige) vrijwilligers en het aantal betaalde medewerkers (de ‘koppen’ in Nederland) dat aan de gemiddelde14 fondsenwerver verbonden is. Bij welzijn & cultuur zijn voor iedere betaalde medewerker zestien vrijwilligers actief, bij de internationale hulp zijn dit er ‘slechts’ twee. De fractie loopt op bij toenemende organisatieomvang. Figuur 37 Fractie overige vrijwilligers/betaalde krachten14 0
2
4
6
8
10
12
14
16
Totaal
Welzijn & cultuur Natuur & milieu Gezondheidszorg Internationale hulp
Klein Middelgroot Groot
5.2.3 Vrijwilligers - naar functie Figuur 38 toont de structuur van het vrijwilligerswerk.15 Er zijn aanmerkelijke verschillen met de onderverdeling van het betaalde werk (terug te vinden in Figuur 33). Van de onbetaalde uren 14
Uitgerekend als het mediane aantal (overige) vrijwilligers gedeeld door het mediane aantal natuurlijke personen (‘koppen’) in Nederland op de loonlijst.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
PERSONEEL EN ORGANISATIE
25
wordt één derde besteed aan uitvoering, 53 procent aan fondsenwerving, en 14 procent aan ondersteunende taken. In vergelijking met betaalde werknemers besteden vrijwilligers naar verhouding meer tijd aan fondsenwerving en minder aan uitvoering. De tweedeling tussen enerzijds internationale hulp en gezondheidszorg en anderzijds welzijn & cultuur en natuur & milieu wordt merendeels veroorzaakt door structuurverschillen: internationale hulp en gezondheidszorg zijn binnen Nederland vooral een kwestie van fondsenwerving. Figuur 38 Vrijwilligers naar functie 0%
20%
40%
60%
80%
100%
Totaal
Internationale hulp Gezondheid Welzijn en cultuur Natuur en milieu uitvoering/doelbesteding
fondsenwerving
ondersteuning/beheer en administratie
15 Ook de vrijwilligers worden onderverdeeld in functiegroepen: fondsenwerving, ondersteuning/beheer & organisatie, en uitvoering/doelbesteding. Collectanten, die beschouwd kunnen worden als fondsenwervende vrijwilligers, zijn hier niet als zodanig meegeteld. De overige vrijwilligers in deze groep houden zich bezig met andere vormen van fondsenwerving zoals de verkoop van artikelen en organisatie van fondsenwervingevenementen.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
26
6
HOOFDSTUK 6
Kosten
6.1 Arbeidskosten De doorsnee arbeidskosten per organisatie bedragen vijf miljoen euro. De arbeidskostenopbouw is vrijwel identiek tussen de vier aandachtsgebieden (zie voor het totaal Figuur 39). Het lijkt aldus een veilige premisse dat de samenstelling van de arbeidskosten goeddeels institutioneel bepaald is. Bijna driekwart van de onkosten is salaris, de loonkosten (de som van salariskosten, het werkgeversaandeel in de sociale lasten en eventuele bonussen) vormen een aandeel van 81 procent in de totale arbeidskosten. Vijf van de negenenzeventig fondsen maken melding van uitgekeerde bonussen, met (voorwaardelijk) gemiddelde uitgaven van 18.500 euro. Figuur 39 Arbeidskosten opleidingskosten onkostenvergoeding 1% 3% ov. pers.kost. 7%
totale salariskosten 74%
sociale lasten 7% pensioenkosten 8%
6.2 Materiële kosten De mediane materiële kosten bedragen 477.000 euro per organisatie, tegenover 400.000 euro verleden jaar. Het grootste deel hiervan (42 procent) zijn huisvestingskosten, gevolgd door kantoor- en overige kosten (beide rond 20 procent), zie Figuur 40. Bij de welzijn- en cultuurfondsen hebben de huisvestingskosten met 53 procent een hoger aandeel in de materiële kosten dan bij de andere aandachtsgebieden. Voor hun rentelasten geldt hetzelfde.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
KOSTEN
27
Figuur 40 Materiële kosten naar aandachtsgebied 0%
20%
40%
60%
80%
100%
Totaal
Welzijn en cultuur Gezondheidszorg Internationale hulp Natuur en milieu
huisvesting
kantoorkosten
automatisering
accountant en advies
rentelasten
overige kosten
Dit beeld blijft overeind wanneer we de materiële kosten ‘wegen’ op het aantal werkzame fte’s, te zien in Figuur 41. Dit duidt erop dat welzijn- en cultuurfondsen duurder gehuisvest zijn (of in het kader van Figuur 41 ruimer gehuisvest, dus met minder fte’s per vierkante meter).16 Dit type fonds verricht dan ook een groot deel van zijn dienstverlening ‘dicht bij huis’: ze hebben fysieke ruimte nodig voor hun doelbesteding. Figuur 41 Uitsplitsing materiële kosten per fte 0
4.000
8.000
12.000
16.000
20.000
24.000
Totaal
Welzijn & cultuur Gezondheidszorg Internationale hulp Natuur & milieu
Klein Middelgroot Groot
huisvesting
kantoorkosten
automatisering
accountant en advies
rentelasten
overige kosten
Automatiserings- en accountantkosten maken bij de vier aandachtsgebieden een vergelijkbaar deel uit van de totale materiële kosten, hoewel de posten bij de instelling gericht op gezondheidszorg iets hoger uitvallen. Grote fondsen zien zich geconfronteerd met relatief hoge huisvestingskosten – bijna de helft van de materiële kosten – terwijl bij de kleine en middelgrote organisaties de meeste kosten onder ‘overige’ vallen. Bij kleine instellingen vormen accountancy en advies een groter deel van de lasten (twaalf procent) dan bij middelgrote en grote fondsen (achtereenvolgens zes en vijf procent).
16
Strikt genomen omvatten de huisvestingskosten de huurkosten (of, wanneer het onroerend goed in eigendom is, de afschrijvingskosten), inrichtingskosten, schoonmaak- en servicekosten, en dergelijke. SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
28
HOOFDSTUK 6
6.3 Kosten fondsenwerving Bij het beoordelen van goededoelenorganisaties gaat het om twee aspecten: effectiviteit – bewerkstelligen ze wat ze beogen te bewerkstelligen? – en doelmatigheid – zetten ze mensen en middelen optimaal in? Vanwege de grote verscheidenheid in organisaties en werkzaamheden zijn beide aspecten erg moeilijk toetsbaar. Zo is de Code Wijffels er vooral voor transparantie: fondsen dienen duidelijk te maken wat ze doen en hoe ze dat doen. Daarmee is nog niets gezegd over effectiviteit en doelmatigheid. In dit onderzoek kijken we vooral naar de kostenkant van de bedrijfsvoering, als eerste aanzet tot een doelmatigheidsbeoordeling. Het kostenpercentage fondsenwerving is de verhouding tussen de kosten voor fondsenwerving en de inkomsten uit eigen fondsenwerving. Volgens de CBF-norm mag dit niet hoger zijn dan 25%. De onderzoeksresultaten van de afgelopen jaren laten zien dat de goededoelenorganisaties zich hier over het algemeen goed aan houden.17 Figuur 42 toont de spreiding van het kostenpercentage fondsenwerving per aandachtsgebied. De mediaan (de rechterflank van het gele balkje) is 19 procent: de helft van de organisaties heeft een kostenpercentage fondsenwerving van 19 procent of lager. Van de andere helft – de fondsen met een fondsenwervingpercentage van meer dan 19 procent – blijft de helft onder de 22 procent (het ‘bovenkwartiel’, de rechterflank van het oranje balkje). Eén natuurinstelling heeft een fondsenwervingpercentage van 27 procent, het maximum in de dataset van 2006. De kwartielrange (de ‘middelste helft’) geeft een goed beeld van het interval waarin een gegeven zich in de regel bevindt. In dit geval geldt dat de helft van de organisaties een fondsenwervingpercentage heeft tussen 14 en 22 procent, ruim binnen de CBF-norm. Figuur 42 Spreiding fondsenwervingspercentage, naar aandachtsgebied Internationaal Welzijn en cultuur Natuur en milieu Gezondheid
Totaal 0%
5%
10% 1e kwartiel
15% mediaan
20% 3e kwartiel
maximum
25%
30%
Kwartielrange (‘middelste helft’)
De internationale en welzijnsfondsen hebben de laagst gelegen kwartielrange (van 12 tot 21 procent), ze blijven dus in meer gevallen royaal onder de norm. Gezondheidsorganisaties hebben afgaande op Figuur 42 hogere kosten, dan wel lagere inkomsten dan de andere segmenten: de middengroep heeft een kostenpercentage tussen 18 en 23 procent.
17 Gegeven het feit dat goededoelenorganisaties middelen aanwenden voor fondsenwerving, voor doelbesteding en voor algemene overhead, is er inherent (boekhoudkundige) ruimte voor interpretatie bij het bepalen van het fondsenwervingspercentage; de waarde van het gebruik van deze norm is daarom beperkt.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
KOSTEN
29
De kleine goededoelenorganisaties hebben, met een kwartielrange van 12 tot 23 procent, de meest uiteenlopende fondsenwervingpercentages van alle omvanggroepen (zie Figuur 43). Naarmate de instellingen groter zijn, wordt de kosten/inkomsten verhouding dus steeds stabieler binnen de omvanggroep. Dit sluit aan bij de verwachting dat kleine (vaak jonge) fondsen meer moeite hebben om zich aan de gestelde norm te houden, voornamelijk door hun hogere aandeel van vaste kosten in het totaal, waardoor er minder ruimte voor investering is. Figuur 43 Spreiding fondsenwervingpercentage, naar omvang Klein Middelgroot Groot
Totaal 0%
5%
10% 1e kwartiel
15% mediaan
20% 3e kwartiel
maximum
25%
30%
Kwartielrange (‘middelste helft’)
6.4 Kosten per fte 6.4.1 Sectorcijfers De totale kosten per voltijdbaan in de goededoelensector komen uit op 73.000 euro, 53.000 euro hiervan (72 procent, zoals eerder gememoreerd) zijn arbeidskosten, de materiële kosten zijn gemiddeld 20.000 euro per fte (Figuur 44).18 Met 47.600 euro aan arbeidskosten per fte scoren welzijnsfondsen het laagst, terwijl dit kental bij gezondheidsinstellingen met 64.100 euro het hoogste is. De hoge(re) kennisintensiteit van gezondheidsinstellingen biedt mogelijk een verklaring: hoger opgeleid personeel gaat over het algemeen samen met hogere arbeidskosten. Bovendien is de fractie onbetaalde/betaalde krachten hoog in de gezondheidszorg (zie Figuur 32). De bij andere organisaties laagbetaalde functies worden hier vaker vervuld door onbetaalde medewerkers, waardoor de gemiddelde arbeidskosten hoger uitvallen. De materiële kosten per voltijdsmedewerker zijn bij natuurfondsen het hoogst (25.400 euro) en bij welzijn & cultuur het laagst (18.400 euro). In dit laatste gegeven is de invloed van het Leger des Heils zichtbaar.
18 De arbeidskosten en materiële kosten per fte hebben betrekking op personeel dat werkzaam is binnen Nederland.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
30
HOOFDSTUK 6
Figuur 44 Totale kosten per fte 0
20.000
40.000
60.000
80.000
Totaal Gezondheidszorg Natuur & milieu Internationale hulp Welzijn & cultuur Klein Middelgroot Groot Arbeidskosten per fte
Materiele kosten per fte
Middelgrote organisaties zijn de blikvanger in de onderste helft van Figuur 44: de totale kosten per fte zijn ruim tienduizend euro hoger dan bij kleine en grote fondsen. Dit verschil komt tot stand in de arbeidskosten, de materiële kosten per voltijdbaan zijn bij de drie klassen namelijk vrijwel identiek (tussen 19.400 en 23.500 euro). Over het algemeen stijgen de salariskosten met de omvang, complexiteit en dus professionaliteit van een organisatie: hoger opgeleid personeel vertegenwoordigt een hoger salaris. Het is dientengevolge opmerkelijk dat de arbeidskosten per fte van grote organisaties slechts marginaal hoger zijn dan die van kleine fondsen (respectievelijk 51.600 euro en 49.400 euro) en lager dan bij de middelgrote instelling. Het Leger des Heils werpt licht op dit atypische beeld: de organisatie is zeer groot, terwijl de medewerkers vanuit traditie sober betaald zijn. Hierdoor ‘matigen’ zij het gemiddelde van de grote instellingen. Figuur 45 Loonkosten per fte 2003 - 2006, naar omvang 50.000 40.000 30.000 20.000 10.000 0 Totaal
Klein 2003*
Middelgroot 2004
2005
Groot
2006
In 2006 bedragen de loonkosten per fte circa 43.000 euro, vierduizend euro minder dan in het voorgaande jaar.19 Desondanks meldt het groeipanel een loonkostenstijging van ruim vier procent. Een voorname reden hiervan is dat 31 van de 52 panelleden waarop dit cijfer gestoeld is binnen de aandachtsgebieden gezondheidszorg en internationale hulp vallen: binnen deze categorieën stijgen de loonkosten zienderogen, met respectievelijk 4.500 en 3.900 euro per fte. Het
19
De loonkosten zijn de som van salariskosten, werkgeversaandeel in de sociale lasten en uitgekeerde bonussen.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
KOSTEN
31
panel rapporteert elf procent groei van de loonkosten binnen de gezondheidszorg en negen procent toename voor internationale hulpverlening. De afname van de gemiddelde loonkosten per fte komt vrijwel geheel op het conto van de grote fondsen; hun ratio daalt van 47.600 euro in 2005 naar 41.800 euro in 2006, zie Figuur 45. Dit spoort met het beeld in Figuur 44 waaruit bleek dat de totale kosten per fte bij grote instellingen in 2006 circa tienduizend euro zijn gedaald. Ook de kleine organisaties maken melding van daling van de loonkosten per voltijdbaan, vier procent volgens het panel en 1.400 euro in ‘absolute’ termen.
6.4.2 Andere sectoren De goededoelenbranche is een bijzondere sector. De vergelijking met andere dienstverlenende sectoren gaat in veel opzichten mank. Op de arbeidsmarkt concurreren goededoelenorganisaties wel met bedrijven uit andere dienstverlenende sectoren. Het is daarom wetenswaardig om te zien hoe de kosten in de branche zich verhouden tot de kosten in enkele dienstsectoren. Bij de assurantietussenpersonen liggen de arbeidskosten per fte in 2006 op 55.000 euro, de materiële kosten belopen 33.000 euro per fte. Onder de grote woningmakelaars liggen de arbeidskosten lager (47.000 euro per fte), de materiële kosten per fte komen op 35.000 euro. De arbeidskosten van fondsenwervende instellingen houden het midden tussen deze twee branches (53.000 euro per fte), echter, de materiële kosten per fte vallen met 20.000 euro beduidend lager uit. In vergelijking met overheid en marktsectoren zien we bij de goededoelenorganisaties in de regel iets hogere arbeidskosten en iets lagere materiële kosten per fte. Het ligt voor de hand dat de hogere arbeidskosten veroorzaakt worden door een groot aandeel van hoger opgeleid personeel. Het effect van hogere gemiddelde arbeidskosten wordt nog eens versterkt door het feit dat een deel van het ondersteunend werk door vrijwilligers uitgevoerd wordt (zie de opmerkingen bij Figuur 32). Tegenover de hogere arbeidskosten staan lagere materiële kosten dan in de profit-dienstensectoren. Dat duidt in zijn algemeenheid op soberder arbeidsomstandigheden en faciliteiten dan in de markt.
6.5 Directiebeloning Een belangrijke afgeleide van de Code Wijffels is de VFI-richtlijn die een maximum stelt aan de beloning voor de directie van fondsen (de ‘Balkenende-norm’). Deze richtlijn blijkt te werken. Het modale salaris van de directeur beloopt 87.000 euro in 2006, ten opzichte van 79.000 euro in het jaar ervoor. De overige arbeidskosten (bijvoorbeeld toeslagen, bonussen en bijzondere pensioenbijdragen) komen gemiddeld op 21.000 euro, waarmee de totale directiebeloning op een gemiddelde van 108.000 euro neerstrijkt (zie Figuur 46), 11.000 euro boven het gemiddelde in 2005.20 De panelcijfers schragen deze trend: voor de groep als geheel stijgt het directiesalaris met vier procent, de sterkste groei vinden we bij welzijn & cultuur en internationale hulpfondsen (respectievelijk zes en vijf procent). 20
De directiesalarissen zijn omgerekend naar voltijdsaanstellingen. SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
32
HOOFDSTUK 6
Directiebeloning correleert positief met organisatieomvang: bij de kleine fondsen ontvangt de directeur gemiddeld 72.000 euro aan salaris en 15.000 euro aan overige gage, bij de grote instellingen loopt dit op tot 106.000 euro salaris en 27.000 euro overige arbeidskosten. Het laagste directiesalaris (80.000 euro) vinden we bij de internationale hulpfondsen, de laagste overige arbeidskosten (19.400 euro) bij de welzijnsorganisaties. De natuurfondsen belonen de directie gemiddeld het meest: 98.000 euro op jaarbasis. Dit is te verklaren door het relatief hoge aantal grote instellingen onder de natuurfondsen (vier van de zeven). Ook de overige arbeidskosten van de directie zijn aanmerkelijk (namelijk twee keer) hoger bij natuurinstellingen: 38.000 euro versus 19.000 euro bij de andere drie aandachtsgebieden. Figuur 46 Directie: voorwaardelijk gemiddelde salaris en overige arbeidskosten
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
Totaal Natuur & milieu Gezondheidszorg Welzijn & cultuur Internationale hulp Klein Middelgroot Groot salaris
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
overige arbeidskosten
100
110
Duizenden 120 130
VERANTWOORDING
7
33
Verantwoording
7.1 Afbakening In het onderzoek is zoveel mogelijk aangesloten bij definities en kentallen die in de branche gebruikelijk zijn. In vergelijking met vorig jaar is de vragenlijst aanzienlijk uitgebreid. • • •
•
•
•
•
Fte’s zijn onderverdeeld naar functie (uitvoering/doelbesteding, fondsenwerving en ondersteunende diensten) en naar locatie van activiteit (Nederland en buitenland). Vrijwilligers zijn ook onderscheiden naar functie. De doelbesteding is op twee manieren onderverdeeld: in 6 activiteiten (hulp aan groepen en individuen, voorlichting, cultureel erfgoed en culturele ontwikkeling, bevorderen kennisontwikkeling, verbeteren en beschermen leefomgeving en belangenbehartiging/lobby) en in 8regio’s (Nederland, Afrika, Azië en Oceanië, Zuid Amerika, Oost Europa, West Europa, Midden en Noord-Amerika en Midden Oosten) De onderverdeling van de inkomsten is uitgebreid en bestaat uit 13 categorieën: collectes, nalatenschappen, overige particuliere giften, zelf georganiseerde loterijen, bedrijfsdonaties/sponsoring, overige inkomsten uit eigen fondsenwerving, aandeel in acties van derden, aandeel in gezamenlijke acties (zoals SHO, 555), subsidies en externe projectfinanciering, beleggingsopbrengsten (dividend, rente), netto resultaat verkopen, bijzondere baten en overige inkomsten niet uit eigen fondsenwerving Er is gevraagd naar de arbeidskosten van de organisatie: totale salariskosten, uitgekeerde bonussen, werkgeversaandeel sociale lasten, totale pensioenkosten, opleidingskosten, onkosten- en reiskostenvergoedingen en overige personeelskosten Nieuw zijn de materiële kosten: huisvesting, automatisering, accountant en advies, kantoorkosten, rentelasten, waarde sponsoring van bedrijfsmiddelen in natura en overige kosten (verzekeringen, contributies, afdrachten, overige afschrijvingen) Ook nieuw is een blok ‘arbeidsvoorwaarden’, met vragen over CAO, Ondernemingsraad, pensioen, secundaire arbeidsvoorwaarden, duur van de werkweek, ziekteverzuim, salaris en kosten van directie en het ‘reguliere salarisgebouw’
In het rapport worden de termen fondsen, instellingen, goede doelen en organisaties naast elkaar gebruikt. Het percentage van de inkomsten dat aan fondsenwerving is besteed, komt overeen met het percentage dat het Centraal Bureau Fondsenwerving hanteert bij de criteria voor het CBF-keurmerk. Aan de respondenten is gevraagd het salaris van de directeur te specificeren conform de richtlijnen van de VFI. Dat wil zeggen: bruto jaarsalaris, inclusief vakantiegeld, eindejaarsuitkering en bonussen. De overige arbeidskosten bestaan uit het werkgeversaandeel aan sociale lasten, bijdragen aan ziektekostenverzekeringen, pensioenvoorzieningen en andere verstrekkingen (ook in natura). Bij een meerkoppige statutaire directie is het gemiddelde bedrag over alle statutaire directeuren genomen. Zowel het salaris van de directeur als de arbeidskosten zijn gecorrigeerd voor eventuele parttime-bezetting van deze post. SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
34
HOOFDSTUK 7
In het rapport wordt met loon de som van salariskosten, uitgekeerde bonussen en werkgeversaandeel sociale lasten bedoeld. Om de vergelijking tussen de 4 aandachtsgebieden (gezondheid, internationale hulp, welzijn en cultuur en natuur, milieu en dierenbelangen) zuiver te krijgen, is er voor gekozen om elke organisatie in precies één aandachtsgebied te laten vallen. Hiervoor is de CBF-indeling gevolgd. Om de organisaties ook op basis van grootte te kunnen vergelijken zijn ze ingedeeld in 3 omvanggroepen: inkomsten kleiner dan 5 miljoen euro, inkomsten tussen 5 en 20 miljoen euro, en inkomsten groter dan 20 miljoen euro. De bedrijfseconomische kentallen waarover gerapporteerd wordt, hebben alleen betrekking op het personeel dat binnen Nederland werkzaam is. De 3 organisaties die aangaven Nederlands payroll-personeel buiten Nederland in te zetten zijn hier buiten beschouwing gelaten.
7.2 Respons, representativiteit, betrouwbaarheid De VFI heeft 105 leden. Daarmee vertegenwoordigt de VFI ongeveer 75 procent van de bestedingen en inkomsten in de goededoelensector, en minstens 90 procent van de werkgelegenheid in de branche. 81 VFI-leden hebben deelgenomen aan het onderzoek, een responsgraad van 77 procent. In vergelijking met vorig jaar (77 deelnemers) groeit de deelname in absolute zin, maar blijft de responsgraad op hetzelfde niveau. 74 organisaties leverden definitieve cijfers, zes deelnemers stuurden vrijwel definitieve cijfers in, één instellingen gaf schattingen. Van de 81 deelnemers namen er 61 ook vorig jaar deel aan het onderzoek. De ontwikkelingscijfers zijn gebaseerd op die ‘panelgroep’. De 24 goededoelenorganisaties die niet hebben meegedaan aan het onderzoek zijn voornamelijk kleine of middelgrote fondsen. Het is daarom veilig om aan te nemen dat de deelnemers aan dit onderzoek minstens 90 procent van de VFI-bestedingen vertegenwoordigen. Dit betekent dat de deelnemende organisaties minstens twee derde van de totale bestedingen van de goededoelenmarkt voor hun rekening nemen. Niet alle organisaties konden alle gevraagde gegevens specificeren. Soms kon men bijvoorbeeld wel een totaalbedrag geven, maar niet de betreffende onderverdeling. In de analyse is steeds uitgegaan van het grootst mogelijk aantal organisaties waar gegevens voor beschikbaar waren. Dit leidt soms tot (geringe) schijnbare inconsistenties in de bevindingen. De gehanteerde vragenlijst is te vinden op www.vfi.nl. De ledenlijst van de VFI treft u aan in Bijlage B.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
VERKLARENDE WOORDENLIJST
8
35
Verklarende woordenlijst
Financiële of economische reserve is een afzonderlijk geboekt kapitaal of fonds van een onderneming, als algemene zekerheid of met een bepaalde bestemming. Fulltime equivalent, fte, is de maatstaf voor een volledige werkeenheid, bijvoorbeeld gemeten in een volledige werkweek of een volledig werkjaar. Een medewerker die een halve week (per week) of een half jaar (per jaar) werkt wordt gerekend als een halve fte. Het gemiddelde is de meest gebruikte maatstaf bij het weergeven van het ‘doorsnee-niveau’ van een bepaald gegeven. Toch is het niet altijd de beste maatstaf. Doordat het gemiddelde sterk beïnvloed kan worden door hoge extreme waarden, kan het een vertekend beeld van de werkelijkheid geven. De middelste waarneming van een reeks getallen is de mediaan: de helft van de waarnemingen valt lager uit dan deze waarde en de andere helft hoger. Als het aantal observaties laag is, of de verdeling scheef, dan is de mediaan in de regel een betere indicatie voor de groepsstandaard dan het gemiddelde. De grens tussen twee kwarten van een aantal getallen. De eerste kwartielgrens (het onderkwartiel) geeft de waarde waaronder een kwart van het totale aantal waarnemingen valt. De derde kwartielgrens (het bovenkwartiel) is de grens waarboven een kwart van de waarnemingen uitkomt. De kwartielrange, het interval tussen onder- en bovenkwartiel waar de ‘middelste helft’ van de waarnemingen zich bevindt, geeft een goed beeld van het interval waar het betrokken gegeven zich in de regel bevindt.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
SECTORANALYSE GOEDE DOELEN 2006
37
Bijlage A Tabellen- en figurenlijst
Tabellenoverzicht Tabel 1 Organisaties naar aandachtsgebied en omvang ..........................................................................2 Tabel 2 Reserves/inkomsten-verhouding naar aandachtsgebied en naar omvang ...........................16
Figurenoverzicht Figuur 1 Aantal organisaties per aandachtsgebied ....................................................................................1 Figuur 2 Aantal organisaties naar omvang .................................................................................................1 Figuur 3 Gemiddelde doelbesteding per fonds 2003 - 2006 (in mln. euro), naar aandachtsgebied.......3 Figuur 4 Gemiddelde doelbesteding per fonds 2003 - 2006 (in mln. euro), naar omvang ...................4 Figuur 5 Concentratie van bestedingen aan de doelstelling in 2005 en 2006.......................................4 Figuur 6 Doelbesteding naar activiteit (in mln. euro) ..............................................................................5 Figuur 7 Doelbesteding per activiteit, naar aandachtsgebied .......................................................................5 Figuur 8 Doelbesteding per activiteit, naar omvanggroep ............................................................................6 Figuur 9 Doelbesteding per activiteit, naar omvang....................................................................................6 Figuur 10 Doelbesteding per regio, naar aandachtsgebied ...........................................................................7 Figuur 11 Doelbesteding per regio, naar omvang........................................................................................7 Figuur 12 Doelgroepen fondsenwervende instellingen ...........................................................................8 Figuur 13 Totale inkomsten steekproef 2003 - 2006 (in mln. euro), naar aandachtsgebied ...................9 Figuur 14 Inkomsten naar aandachtsgebied ..............................................................................................9 Figuur 15 Gemiddelde inkomsten 2003 - 2006 (in mln. euro), naar aandachtsgebied...........................10 Figuur 16 Gemiddelde inkomsten 2003 - 2006 (in mln. euro), naar omvang .......................................10 Figuur 17 Concentratie van inkomsten in 2005 en 2006.......................................................................11 Figuur 18 Inkomstenbronnen, naar aandachtsgebied..................................................................................11 Figuur 19 Verdeling van de inkomstenbronnen .....................................................................................12 Figuur 20 Inkomstenbronnen, naar omvang ..............................................................................................13 Figuur 21 Inkomsten, doelbesteding en fte’s - percentage groeiers ....................................................13 Figuur 22 Inkomstenontwikkeling naar herkomst 2005 - 2006 ...........................................................14 Figuur 23 Gemiddelde reserves per fonds 2003 - 2006 (in mln. euro), naar aandachtsgebied.............15 Figuur 24 Gemiddelde reserves per fonds 2003 - 2006 (in mln. euro), naar omvang .........................16 Figuur 25 Opbouw van de reserves, naar aandachtsgebied........................................................................17 Figuur 26 Opbouw van de reserves, naar omvang ....................................................................................17 Figuur 27 Ontwikkeling vier reservecategorieën 2005 - 2006, naar aandachtsgebied............................18 Figuur 28 Verdeling werkgelegenheid (in fte’s) 2005 - 2006, naar aandachtsgebied ..............................19 Figuur 29 Ontwikkeling werkgelegenheid (in fte’s) 2004 - 2006, naar aandachtsgebied .......................19 Figuur 30 Spreiding fte’s, naar aandachtsgebied...........................................................................................20 Figuur 31 Ontwikkeling werkgelegenheid (in fte) 2004 - 2006, naar omvang.......................................20
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
38
BIJLAGE A
Figuur 32 Fractie onbetaalde/betaalde krachten ....................................................................................21 Figuur 33 Fte’s naar functie........................................................................................................................22 Figuur 34 Aantal collectanten - voorwaardelijk gemiddelden...............................................................23 Figuur 35 Spreiding overige vrijwilligers, naar aandachtsgebied................................................................23 Figuur 36 Spreiding overige vrijwilligers, naar omvang ............................................................................24 Figuur 37 Fractie overige vrijwilligers/betaalde krachten .....................................................................24 Figuur 38 Vrijwilligers naar functie ...........................................................................................................25 Figuur 39 Arbeidskosten.............................................................................................................................26 Figuur 40 Materiële kosten naar aandachtsgebied ..................................................................................27 Figuur 41 Uitsplitsing materiële kosten per fte .......................................................................................27 Figuur 42 Spreiding fondsenwervingspercentage, naar aandachtsgebied.................................................28 Figuur 43 Spreiding fondsenwervingpercentage, naar omvang ...............................................................29 Figuur 44 Totale kosten per fte .................................................................................................................30 Figuur 45 Loonkosten per fte 2003 - 2006, naar omvang ........................................................................30 Figuur 46 Directie: voorwaardelijk gemiddelde salaris en overige arbeidskosten .............................32
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
DEELNEMENDE FONDSEN
39
Bijlage B Deelnemende fondsen Naam instelling
deelgenomen aandachtsgebied gezondheid
grootteklasse
Aids Fonds
ja
Alliance for the University for Peace
-
middelgroot
Alzheimer Nederland
ja
gezondheid
middelgroot
Amnesty International
ja
welzijn & cultuur
groot
AMREF Flying Doctors Nederland
ja
internationale hulp
klein
Artsen zonder Grenzen
ja
internationale hulp
groot
Astma Fonds
ja
gezondheid
middelgroot
Ned. Ver. voor Autisme
-
Stichting Bartiméus Sonneheerdt
ja
gezondheid
klein
Biblionef Nederland, Stichting
ja
internationale hulp
klein
Stichting Bio-Kinderrevalidatie
-
Bloedlink, Stichting
-
Nederlandse Brandwonden Stichting
ja
gezondheid
middelgroot
Clini Clowns Nederland, St.
ja
welzijn & cultuur
middelgroot
CMC, mensen met een missie (asp. lid)
internationale hulp
groot
Het Concertgebouwfonds, Stichting
-
Cordaid, Stichting
ja
Nederlandse Cystic Fibrosis Stichting
ja
gezondheid
klein
Diabetes Fonds Nederland, St
ja
gezondheid
middelgroot
Dierenbescherming
ja
natuur & milieu
groot
Doe Een Wens Stichting Nederland
ja
welzijn & cultuur
klein
Donateurs Kon. Concertgebouworkest
ja
welzijn & cultuur
klein
Edukans, Stichting
ja
internationale hulp
middelgroot
Steun EMMA Kinderziekenhuis AMC, St.
-
Nationaal Epilepsie Fonds
ja
gezondheid
klein
Ned. St. vh Gehandicapte Kind (NSGK)
-
Fonds Gehandicaptensport
ja
welzijn & cultuur
klein
Greenpeace Nederland, Stichting
ja
natuur & milieu
groot
Habitat for Humanity Nederland
-
Nederlandse Hartstichting
ja
gezondheid
groot
Healthnet TPO
-
Heifer Nederland, Stichting
ja
internationale hulp
klein
Hersenstichting Nederland
ja
gezondheid
klein
Homeplan, Stichting
ja
internationale hulp
klein
Hulphond Nederland, Stichting
ja
gezondheid
klein
Humana, Stichting
ja
internationale hulp
klein
Humanitas, Vereniging
-
ICS, Int. Child Support, Stichting
ja
internationale hulp
klein
Interplast Holland
ja
internationale hulp
klein
Jantje Beton, Stichting
ja
welzijn & cultuur
middelgroot
gezondheid
klein
Johan Cruyff Foundation
-
Johanna KinderFonds
ja
Juconi, St. Hoop voor Straat- en Zwerfkinderen
-
KICI Kledinginzameling
-
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
40
Naam instelling
BIJLAGE B
deelgenomen aandachtsgebied
grootteklasse
Nationaal Fonds Kinderhulp, Stichting
ja
welzijn & cultuur
klein
Kinderpostzegels Nederland, Stichting
ja
welzijn & cultuur
middelgroot
KNGF, Kon. Ned. Geleidehondenfonds
ja
welzijn & cultuur
middelgroot
KNRM, Kon. Ned. Redding Maatschappij
ja
welzijn & cultuur
middelgroot
KWF Kankerbestrijding
ja
gezondheid
groot
Leger des Heils
ja
welzijn & cultuur
groot
Leprastichting
-
Liliane Fonds, Stichting
ja
internationale hulp
middelgroot
Maag Lever Darm Stichting
ja
gezondheid
klein
MAF Nederland,
ja
internationale hulp
klein
Mama Cash
ja
welzijn & cultuur
klein
Nat. Muziekinstrumenten Fonds, St.
ja
welzijn & cultuur
klein
Natuur en Milieu, St.
ja
natuur & milieu
middelgroot
Natuurmonumenten, Vereniging
ja
natuur & milieu
groot
Nelson Mandela Kinderfonds, Stichting
-
Nierstichting
ja
gezondheid
middelgroot
Niza, Ned. Inst. vr. Zuidelijk Afrika
ja
internationale hulp
middelgroot
Ontmoeting, Stichting
ja
welzijn & cultuur
klein
Oogfonds Nederland, Stichting
-
Oogzorg Wereldwijd, Stichting
ja
gezondheid
klein
De Opkikker, Stichting
ja
welzijn & cultuur
klein
Oranje Fonds
ja
welzijn & cultuur
groot
Nationaal Fonds Ouderenhulp
ja
welzijn & cultuur
klein
Oxfam Novib
ja
internationale hulp
groot
Pax Christi
-
Plan Nederland
ja
internationale hulp
groot
Prins Bernhard Cultuurfonds
ja
welzijn & cultuur
groot
Prinses Beatrix Fonds
-
AVS Proefdiervrij, Vereniging
ja
natuur & milieu
Fonds Psychische Gezondheid
ja
gezondheid
klein
Rembrandt, Vereniging
ja
welzijn & cultuur
klein
Reumafonds
ja
gezondheid
middelgroot
Revalidatie Fonds, St.
ja
gezondheid
klein
Rode Kruis Nederland, Ver.
ja
welzijn & cultuur
groot
Ronald McDonald Kinderfonds, St.
ja
welzijn & cultuur
middelgroot
Save the Children
ja
internationale hulp
middelgroot
Simavi
ja
internationale hulp
middelgroot
Fonds Slachtofferhulp Nederland, St.
ja
welzijn & cultuur
klein
Solidaridad
-
SOS-Kinderdorpen
ja
internationale hulp
middelgroot
Nat. Fonds 'Het Gehandicapte Kind', Stinafo
-
International Campaign for Tibet
ja
welzijn & cultuur
klein
KNCV Tuberculosefonds
ja
gezondheid
middelgroot
UNICEF
ja
internationale hulp
groot
VBOK, Ver. Ter Bescherming vh
ja
welzijn & cultuur
klein
Fonds Verstandelijk Gehandicapten
ja
welzijn & cultuur
klein
Vluchteling, Stichting
ja
internationale hulp
middelgroot
Vluchteling-Studenten, UAF
ja
welzijn & cultuur
middelgroot
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
DEELNEMENDE FONDSEN
Naam instelling
41
deelgenomen aandachtsgebied
grootteklasse
Vluchtelingenwerk Nederland
ja
internationale hulp
groot
Vogelbescherming Nederland
ja
natuur & milieu
middelgroot
Waddenvereniging
ja
natuur & milieu
klein
Wereld Kanker Onderzoek Fonds
ja
gezondheid
klein
Wereld Natuur Fonds
ja
natuur & milieu
groot
Wereldkinderen
ja
welzijn & cultuur
middelgroot
WereldOuders, Stichting
ja
internationale hulp
klein
Wilde Ganzen /IKON, St.
ja
internationale hulp
middelgroot
internationale hulp
groot
welzijn & cultuur
middelgroot
Wings of Hope
-
Woord en Daad
ja
Zeldzame Ziekten Fonds, Stichting
-
ZOA Vluchtelingenzorg, St.
-
De Zonnebloem, Nat. Ver.
ja
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK