!
!
Schrijf&Schrap! TALENT
Maria Foerier Buddy Tegenbosch Gerard Scharn Sietske Mol Mathieu Bosch Ank Mooren Marjoke Linckens Nel de Teije Romy van der Sande Jeanet Kingma
bkkc brabants kenniscentrum kunst en cultuur Tilburg
!
Colofon Alle verhalen en gedichten in dit boek zijn van de tien winnaars van de Schrijf&Schrap! Schrijfwedstrijd die het bkkc brabants kenniscentrum kunst en cultuur (www.bkkc.nl) uitschreef in het najaar van 2010 als onderdeel van het talentontwikkelingstraject Schrijf&Schrap en van hun coaches. De teksten blijven eigendom van deze auteurs.
www.bkkc.nl ©2011 Mathieu Bosch, Maria Foerier, Jeanet Kingma, Marjoke Linckens, Sietske Mol, Ank Mooren, Romy van de Sande, Gerard Scharn, Buddy Tegenbosch, Nel de Theije. ©2011 Rien Broere, Jenneke Harings, Erik Jan Harmens, Jacobina Kunnen, Erik van Os, Jaap Robben, Merel Roze, Roel Smits, Gerard Sonnemans, Vrouwkje Tuinman, Ivo Victoria. Omslag Sjalotontwerp, Nijmegen (www.sjalotontwerp.nl) Met dank aan Kunstbalie, Tilburg Uitgeverij De Geus, Breda Bibliotheek Midden Brabant, Tilburg Centrum VSB Fonds, Utrecht Fonds voor Cultuurparticipatie, Utrecht
!
Inhoudsopgave Inleiding – Jenneke Harings
7
Odi Naffer – Maria Foerier Ivo Victoria over Maria Foerier
9 13
Op glad ijs – Buddy Tegenbosch Rien Broere over Buddy Tegenbosch
16 20
[gedichten] – Gerard Scharn Erik Jan Harmens over Gerard Scharn
24 26
De haaienvinnensoepjurk / [gedichten] – Sietske Mol Jaap Robben over Sietske Mol
28 34
[drie zkv’s] – Mathieu Bosch Vrouwkje Tuinman over Mathieu Bosch
37 40
[gedichten] – Ank Mooren Erik van Os over Ank Mooren
43 46
Mijn vaders kinderen – Marjoke Linckens Merel Roze over Marjoke Linckens
48 54
Het sleutelkind – Nel de Theije Gerard Sonnemans over Nel de Theije
56 61
Soep – Romy van der Sande Roel Smits over Romy van der Sande
64 70
De overkant – Jeanet Kingma Jacobina Kunnen over Jeanet Kingma
72 78
!
!
Inleiding Jenneke Harings
Het was tijdens de Week van het Schrijven 2010 dat het bkkc brabants kenniscentrum kunst en cultuur het nieuwe talentontwikkelingstraject voor beginnende schrijvers aftrapte. Samen met Kunstbalie werden zes gratis workshops gegeven. Schrijven voor kinderen en jeugd was het thema. Het was de start van Schrijf&Schrap! Erop volgde nog een reeks van zes workshops - nu werd er voor volwassenen geschreven. Voor de Schrijf&Schrap! Schrijfwedstrijd, die in september 2010 werd uitgeschreven, konden beginnende schrijvers, woonachtig of geboren in Brabant, tot 1 december hun proza en/of poëzie voor volwassenen of voor jeugd insturen. Dat leverde 150 teksten van Brabantse beginnende schrijvers op. Iedereen die niet won kon terecht op de Schrijf&Schrap! Schrijversdag op 27 februari in PodiumBloos in Breda. Of op het eerder georganiseerde Open Podium in Bibliotheek Tilburg Centrum. De tien schrijvers die het bkkc in dit boek presenteert zijn de tien winnaars van de schrijfwedstrijd. Zij kregen allemaal een persoonlijke schrijfcoach voor twee maanden. In die maanden hebben zowel de beginnende schrijvers als hun coaches erg hard gewerkt. Het idee? De beginnende schrijver stuurt een stuk tekst naar de coach, de coach geeft commentaar, de beginnende
7
schrijver verwerkt dat commentaar en stuurt het herschreven stuk nog eens op. Na nog een ronde commentaar van de coach, moest het verhaal nog één keer herschreven worden. Ondertussen konden de beginnende schrijvers ook allerlei vragen stellen over de praktische kant van het schrijverschap. C’est ça. Wat zich ontspon waren mooie leerlingcoachcombinaties, waarvan sommigen zich aan de regels hielden, en sommigen helemaal hun eigen gang gingen. In beide gevallen leverde het geweldige teksten, ervaringen en leermomenten op. De coaches waren soms zó te spreken over hun protegés dat er in enkele gevallen al gesproken is over het begeleiden van de beginnende schrijver tot en met de uitgever, lang voorbij de grenzen van het Schrijf&Schrap! talentontwikkelingstraject. Het bkkc is blij en trots je de tien talenten in dit e-book te presenteren. De teksten voor jeugd en de teksten voor volwassenen staan door elkaar. Telkens is duidelijk aangegeven door middel van tags voor wie de teksten bedoeld zijn. Ook vind je na elke tekst een korte biografie over de schrijver, de aanbeveling van de coach en informatie over de coach. Het wijst zich allemaal vanzelf. De coaches waren allemaal verrukt te zien hoe schrappen leidt tot betere teksten en prezen de schrijvers met die kwaliteit. ‘Je accepteerde het als ik met de rode marker in je gedichten ging hakken en kwam dan steeds met iets beters op de proppen,’ zegt Erik Jan Harmens tegen Gerard Scharn. En Gerard Sonnemans is positief over Nel de Theije: ‘Maar het is al met al een stuk leesbaarder geworden. Met een aantal relatief kleine ingrepen heb je een mooi resultaat neergezet.’ Dit alles bewijst opnieuw dat schrijven voor een groot deel bestaat uit schrappen. En dat deze schrijvers uiteindelijk zullen komen waar ze zelf willen zijn.
8
tags volwassenen, spanning, proza, sensueel, romanfragment
Odi Naffer Maria Foerier
Zoveel aandacht had ik nog nooit gehad. - Laat je kontje eens zien, zei Ismail enthousiast en ook Youssouf was razend nieuwsgierig. - Hier op straat? Doe niet zo gek. - Er is verder niemand toch? besliste Achmed. Hij had gelijk. In deze afgelegen steeg kwamen zelden mensen. Ik stroopte mijn spijkerrok omhoog, trok mijn panty een stukje naar beneden en keerde mijn rechterbil naar de twee andere jongens toe. Ismail floot tussen zijn tanden en Youssouf bevoelde de tatoeage voorzichtig met duim en wijsvinger. - Achmed Farouk, fluisterde hij vol bewondering. Fock man, dat is geil. Plagerig trok hij mijn panty verder omlaag en daarna mijn slipje. Ineens haperde zijn hand. -Is ze nu alleen van jou? Hij durfde niet meer. Triomfantelijk lachte ik naar mijn vriendje. Ik was voortaan definitief en exclusief het meisje van Achmed. - Zij is zo’n stoere chick, man, zei hij met een diepe zucht, geen traan heeft ze gelaten. Mijn wangen werden rood van trots. Ik zou liegen als ik zou zeggen dat ik niet bang was geweest, maar het aanbrengen van de tatoeage had weinig voorgesteld. Het had me alleen een prikkend en branderig gevoel bezorgd, daarna was mijn huid gaan jeuken, als een schaafwond die maar niet genezen wil. Achmed was enorm bezorgd geweest en had mij geen seconde
9
had alleen gelaten. Voor het eerst sinds we elkaar kenden, had hij mij meegenomen naar ‘de kamer van een vriend vlakbij’ waar hij het al vaker over had gehad. Het leek eerder op een kast dan op een kamer. Het had geen ramen die ergens op uitkeken, enkel een dakraampje dat zo smerig was dat het daglicht als vanzelf werd gefilterd. In de linkerhoek van die schemerige ruimte stond een Amerikaanse koelkast, en aan de andere kant stond een smal eenpersoonsbed met smetteloos schone lakens, dat dan weer wel. Op dat smalle bed hadden we uren naast elkaar gelegen, ik op mijn buik, Achmed op zijn rug. Het kompres dat de tatoeage had bedekt, mocht pas na anderhalf uur worden verwijderd en daarop wachtten we. We hebben het overal over gehad, over de oorlog in Afghanistan, over de snelheid van het licht en over het al dan niet bestaan van een god. Onze stemmen hadden dof geklonken in de kleine duistere ruimte. We aten blauwe druiven, en blokjes kaas en rozijnen. Dat waren de enige nog niet bedorven etenswaren die we in de koelkast hadden aangetroffen. Drinken was er niet geweest. Water uit de kraan dan maar, had Achmed besloten, want we bestierven het van de dorst. Dit is dus liefde, concludeerde ik. Dit is wat ze bedoelen. Na exact anderhalf uur verwijderde Achmed het kompres van mijn rechterbil, hij desinfecteerde de wond opnieuw en smeerde die in met verkoelende gel. Pas nadat hij het resultaat uitvoerig had aanschouwd, liet hij mij kijken via een smalle spiegel die op de deur was geplakt. Ik draaide mijn hoofd zo ver als ik kon, en inderdaad, in sierlijke blauwe krulletters stond het geschreven: Achmed Farouk. - Zullen we het aan de jongens laten zien? vroeg Achmed onverwacht en zonder het antwoord af te wachten belde hij Youssouf, die op zijn beurt Ismail weer optrommelde om zo snel mogelijk naar dit afgelegen steegje te komen. Zo ging het altijd, op precies dezelfde plek, in exact dezelfde volgorde. De rollen waren duidelijk. Youssouf was de liefste, Ismail was de lekkerste en Achmed was de baas. De pikorde was ook helder; Ismail zou 10
zonder meer onderaan de rangorde hebben gestaan als ik er niet was geweest. - Is ze nu alleen van jou? herhaalde Youssouf. - Godelief is van ons allemaal. Achmed maakte een genereus gebaar, ging op de grond zitten en leunde loom achterover. - Zullen we naar de boot gaan? vroeg ik. Mijn stem sloeg over maar niemand reageerde. Ismail rolde een joint en stak er de vlam in. Nog voordat hij een echte trek had genomen, bedacht hij zich. Hier liefie, zei hij, en bij bood me de tuitvormige sigaret aan waarin hij maar liefst vijf vloeitjes had verwerkt. Die heb je eerlijk verdiend. - Die moet ze nog verdienen, bromde Youssouf. Ismail begon te lachen. De shit rook naar hondenpoep, maar dan zoeter. Toch nam ik een trekje, zuinigjes. Ik wist niet wat ik precies moest verwachten, dat ik alle kleuren van de regenboog zou zien, dat mijn hoofd zou exploderen. Stiekem hoopte ik op een onbestemd gelukzalig gevoel, maar er gebeurde niets. Teleurgesteld inhaleerde ik opnieuw, veel dieper nu en met overgave. Een groene vette walm doortrok mijn hoofd, mijn neus kriebelde en mijn keel draaide op slot. Ik werd misselijk, maar verder deed de hasj me niets. Ik slikte en deed mijn best om niet te hoesten. Achmed trok me naar zich toe op de grond en pakte de joint van mij over. - Gretig meisje, fluisterde hij, waarna hij mij zachtjes in mijn oor beet. Ik vond hem leuk. - Je inhaleert veel te diep, zei Youssouf. Ook hij kwam op de grond zitten, vlak achter me, met de benen schrijlings om mij heen. - Ik zal het voordoen, oké? Achmed legde de joint op zijn vlakke rechterhand en sloot vervolgens één voor één zijn vingers. Hij trok een ernstig gezicht, kneep zijn ogen toot spleetjes en tuitte zijn lippen. Ik kon een lach niet onderdrukken. - Je lijkt mijn vader zo wel. 11
- Blowt je ouwe heer? Geïrriteerd nam Achmed een eerste trekje. Youssouf sloeg zijn armen om me heen en trok me achterover. -Vind je het lekker, die shit? - Mijn vader blowt niet, hij drinkt. Het idee, maar zoals Achmed zijn lippen had getuit, was hij precies mijn vader als die een dure fles wijn opende. - Maar vind jij het lekker, die shit of heb je liever alcohol, zoals je pa? Achmed klonk dreigend en gedecideerd tegelijk. - Zalig vind ik het, gokte ik en voegde eraan toe dat ik van drinken niks moest hebben. Dat laatste was niet eens gelogen. - Alle kaaskoppen drinken, snoof Ismail boven mij. Hij spuwde op de grond. - Hasj breekt je open, drank sluit je af, doceerde Youssouf, en begon met zijn armen om me heen mijn bloesje open te knopen. Achmed lette er niet op. Hij legde zijn hoofd in mijn schoot en kroop als een jonge hond tegen me aan. Ismail spuwde opnieuw op de grond. Youssouf streelde door mijn krullen. - Ze moet het laten groeien, zei hij plotseling tegen Achmed, ik houd niet van meisjes met kort haar.
12
Over Maria Foerier Maria Foerier studeerde af in de schilderkunst en de filosofie en is sinds 2002 werkzaam als zelfstandig ondernemer. Daarvoor was zij een jarenlang verbonden aan de Radboud Universiteit te Nijmegen, waar zij promoveerde op de filosofie van Friedrich Nietszsche en Immanuel Kant. Haar dissertatie is onder haar meisjesnaam Maria Hurkens uitgegeven bij Damon onder de titel Een kwestie van smaak. Onlangs werd Maria Foerier genomineerd voor de Jan Hanlo Essayprijs 2011 met haar nog niet gepubliceerde essay ‘Anders kijken’. De artikelen en essays die al wel reeds zijn gepubliceerd staan alle op Maria’s weblog www.mariafoerier.nl Momenteel legt zij de laatste hand aan haar eerste roman, waarvan bijgeleverde tekst het begin vormt.
Ivo Victoria over Maria Foerier Maria maakte op mij een zeer gedreven indruk. Het is duidelijk dat ze heel erg graag wíl schrijven, en schrijver worden en gelukkig voor haar is ze ook getalenteerd. Het romanfragment waaraan we hebben gewerkt was eigenlijk al erg goed toen ik het voor het eerst las. Goed geschreven, vanuit een origineel perspectief. Alleen misten de personages wat aan body en voelde ik als lezer weinig medeleven of sympathie voor hen. Gaandeweg werd duidelijk dat voor Maria dáár net de grote winst te halen valt: meer en beter onderzoek doen naar wat haar personages drijft en dit tot uiting brengen in krachtige scènes waarin de personages niet benoemen hoe zij zich voelen en wat zij willen, maar dit door hun daden, en reacties op de gebeurtenissen en hun kijk op de wereld simpelweg laten zíen. Zo ontneem je de lezer het
13
verhaal niet maar kan het volop tot leven komen in zijn of haar hoofd. Ik ben ervan overtuigd dat Maria daarin zal slagen.
Over Ivo Victoria Ivo Victoria (1971) emigreerde in de zomer van 2002 vanuit Antwerpen naar Amsterdam, waar hij nog steeds woont en werkt. In september 2009 verscheen zijn debuutroman: Hoe ik nimmer de Ronde van Frankrijk voor min-twaalfjarigen won (en dat het me spijt) bij uitgeverij Ambo | Anthos. Er werden meer dan tienduizend exemplaren van verkocht en het boek stond op de shortlist voor de Selexyz Debuutprijs, de tiplijst voor de AKO Literatuurprijs en de longlist voor de Academica Debutantenprijs. Momenteel werkt Ivo Victoria aan een tweede roman die naar verwachting in oktober 2011 zal verschijnen. Daarnaast publiceerde Ivo Victoria tal van verhalen en columns in/voor De Muur, De Standaard der Letteren, Radio 1, Goedele Magazine, Literair productiehuis Wintertuin (De Ingreep), 1001liefdes.be, Van Gogh Museum en diverse literaire verhalenbundels.
Van Ivo Victoria Hij gelooft mij. Dries gelooft in mij. Dat is goed voor die jongen. Iemand om in te geloven. Zelf heeft hij van het leven niets te vrezen – het kan alleen maar meer worden dan je redelijkerwijze mocht verwachten. Hij accepteert de dingen zoals ze zijn en haalt daar vreugde uit. Daarom bewonder ik hem. Ik bewonder hem meer dan hij mij, maar dat hoeft hij niet te weten. Niemand hoeft iets te weten. Er moet vermeden worden dat mensen dingen weten. Want ik doe Heel Bijzondere Dingen. Dat zal pas later
14
blijken, en dat weet Dries. Ik wil nog wel een ongestoorde jeugd kunnen hebben. Uit Hoe ik nimmer de Ronde van Frankrijk voor min-twaalfjarigen won (en dat het me spijt), Uitgeverij Anthos (2009)
15
tags young adult, 15+, proza, jeugd, puber, poker, schuld, vriendschap
Op glad ijs Buddy Tegenbosch
Er zijn goede mensen en er zijn slechte mensen. Mensen die stelen, liegen en bedriegen zijn slechte mensen. Goede mensen liegen en bedriegen niet. Goede mensen stelen niet. Ik ben een goed mens. Sem is mijn naam; ik steel, lieg en bedrieg. Ik heb altijd gedacht dat er een duidelijk afgebakende grens bestond tussen goed en kwaad. Een grens die van veraf te zien was als een metershoge, betonnen muur met rollen prikkeldraad er bovenop, aangekondigd door borden met de tekst: ‘verboden toegang voor onbevoegden’. En dat er iemand was die je waarschuwde, als je er toch bij in de buurt kwam; een soort douanebeambte die zei: ‘Pas op, Sem! Ga terug! Jij hoort aan de goede kant.’ Ik weet nu dat het onzin is. Grote onzin. Want opeens sta ik zelf aan de andere kant, aan de kant van het kwaad. En ik heb geen grens gezien. Toch moet ik hem gepasseerd zijn, maar wanneer? Was het toen ik Dave leerde kennen? Toen ik begon met pokeren? Of was het al daarvoor, toen ik indruk wilde maken op Lara? Lara, ze moest me nu eens zien. Ik drentel heen en weer tussen de auto’s. De vingers van mijn rechterhand spelen onafgebroken met de sleutelbos in mijn zak. Ik probeer de gedachten uit mijn hoofd te zetten door me te
16
concentreren op wat me te doen staat. Er zijn een paar auto’s de parkeerplaats opgereden, maar daar zat het juiste slachtoffer niet bij. Dave heeft hotel-restaurant De Lindeboom met zorg uitgezocht. Hier komen mensen die na hun etentje een nachtje blijven slapen. Mensen bij wie het een dag kan duren voordat ze in de gaten krijgen wat er gebeurd is. Ik zie het gezicht van Dave weer voor me toen hij me uitlegde wat ik moest doen. Zijn gemaakte lach die voor geruststellend moest doorgaan. En dan zijn woorden: het is een eitje, en zo gepiept; er kan je niks gebeuren. Er kan je niks gebeuren, dat zeggen mensen alleen als je op het punt staat al je botten te breken. Er draait er een donkerblauwe Volkswagen Polo de oprit op. Het is een nieuw exemplaar zie ik aan het nummerbord. Er stapt een vrouw uit, midden dertig. Ze heeft haar haren opgestoken en aan haar schouder bungelt een groenleren handtas. Uit de kofferruimte haalt ze een trolley. Zo’n kleintje dat stewardessen altijd bij zich hebben. Bingo, die blijft overnachten. Ze loopt naar de ingang van De Lindeboom; haar hoge hakken op het asfalt klinken als het tikken van een klok. Met elke stap komt het moment waarop het moet gebeuren dichterbij. Ik zucht en loop haar achterna. Door de glazen schuifdeuren van het hotel zie ik de vrouw bij de receptie staan. Ze gaat rechtstreeks naar het restaurant terwijl een bediende haar trolley meeneemt naar de lift. Mooi. Nu wachten. Even later stoppen er twee taxibusjes. Zes mannen en evenzoveel vrouwen stappen uit. Luidruchtig pratend lopen ze naar de ingang van De Lindeboom. Hierop heb ik gewacht. Ik stap achter de groep aan het restaurant binnen, zodat ik niet door een ober word aangesproken die me later nog zou kunnen herkennen, en loop meteen door naar het herentoilet. Ondertussen heb ik de vrouw gespot, ze zit aan het raam en draagt een mantelpakje, haar handtas staat half onder de tafel.
17
Ik blijf een paar minuten op de bril zitten en probeer mijn ademhaling rustig te krijgen. In mijn hoofd zet ik alle handelingen die ik zodadelijk zal verrichten op een rijtje. Ik zal de wc uitstappen, naar links gaan, de sleutelbos in mijn rechterhand nemen en van achter op de vrouw aflopen. De gedachten van zoeven duiken weer op. Ik probeer ze te onderdrukken, maar het is alsof ik een grote ballon onder water moet duwen; hij schiet telkens onder me vandaan. Hoe heeft het zo ver kunnen komen? Ga ik dit echt doen? Zo ben ik helemaal niet! Niet aan denken. Het is geen keuze. Ik kan niet anders. Ik haal diep adem, trek de wc door en sta op. In het restaurant loop ik direct op het tafeltje van de vrouw af. Nu moet alles snel gebeuren, zonder twijfel. Bij haar aangekomen struikel ik, bots tegen de rugleuning van haar stoel aan en laat mijn sleutels op de grond vallen. De vrouw schrikt op. Ik steek mijn handen verontschuldigend in de lucht en zeg: ‘Mijn sleutels, ze moeten hier ergens liggen.’ Ik buk me en onttrek zo de handtas aan het zicht. De rits staat open. Ik steek mijn hand in de tas en voel bijna meteen een sleutelbos. Ik pak hem en gris met mijn andere hand mijn eigen sleutels van de grond, die ik de vrouw laat zien. ‘Ik heb ze al, nogmaals sorry,’ mompel ik en loop naar de uitgang. De hele actie heeft nog geen vijf seconden geduurd. Even later draai ik in de donkerblauwe Polo de parkeerplaats af. Een onverwacht gevoel van triomf trekt door mijn lichaam. Het maakt me misselijk. Weer zie ik het grijnzende gezicht van Dave voor me: ‘Alarmsysteem klasse drie, startonderbreking, blokkade van de brandstoftoevoer en een autovolgsysteem. Heel lastig om te jatten, behalve als je de sleutel hebt.’ ‘Maar met dat volgsysteem kunnen ze toch zien waar de auto is gebleven?’ had ik er tegenin gebracht.
18
‘Niet als ze er pas na uren achterkomen dat hun karretje weg is. Tegen die tijd hebben wij dat systeem allang uitgeschakeld.’ Dave had me in mijn schouder geknepen. ‘Maak je niet druk man, het zijn allemaal leasebakken. Morgen hebben ze weer een nieuwe van de zaak.’ Ik bedwing de neiging om te snel te rijden. Een sleutelhanger in de vorm van een half hartje tikt tegen mijn knie. Links van me witte strepen die het midden van het wegdek markeren; rechts bomen. Ik passeer een bord: ‘zachte berm’, lees ik. Er is geen betonnen muur. Er bestaat geen duidelijke grens tussen goed en kwaad. Er zijn geen goede en slechte mensen. Het is eerder als rijden op deze weg; je kunt rechtdoor gaan of een afslag nemen. De truc is om de goede afslag te nemen. Of nee, om de verkeerde afslag niet te nemen. En daarbij moet je verdomd goed uit je doppen kijken, want voordat je het weet, rijd je door het donker in een gejatte Polo en is het te laat om te keren. Ik laat het halve hartje op mijn open hand rusten. Er lijkt iets op te staan; een naam? Wie zou de andere helft hebben? Ik schrik op van getoeter. Als ik voor me kijk zie ik niets dan fel licht. Instinctief geef ik een ruk aan het stuur. Ik word tegen het portier gedrukt. Ik corrigeer terug naar links, maar ik voel hoe het rechtervoorwiel van de weg raakt en in het gras terecht komt. Zachte berm. Van de klap die ongetwijfeld heeft gevolgd, kan ik me niets meer herinneren.
19
Over Buddy Tegenbosch Buddy Tegenbosch (1975) ging na zijn opleiding tot leraar lichamelijke opvoeding naar de Nationale Luchtvaart-school in Maastricht en is nu werkzaam als piloot bij Lufthansa Cityline in Duitsland. Sinds enkele jaren is hij serieus aan het schrijven. Een cursus bij Annemarie Bon resulteerde in het vervolmaken van zijn eerste manuscript getiteld: Op Slot (10+). Op dit moment werkt hij aan zijn nieuwe boek-in-wording, met als voorlopige titel Op glad ijs (15+).
Rien Broere over Buddy Tegenbosch De eerste tekst die ik van Buddy Tegenbosch onder ogen kreeg, was het verhaal dat hem tot een van de winnaars van de Schrijf & Schrap! wedstrijd had gemaakt. Veelbelovend, vond ik het, met schijnbaar gemak geschreven in een soepele stijl zonder veel opsmuk. We besloten dit verhaal te laten voor wat het was en ons te richten op de jeugdroman (15+) waar Buddy al een aantal hoofdstukken van had geschreven. Opnieuw liet hij zich zien als iemand die een verhaal weet te vertellen. Omdat dat nu eenmaal mijn taak was, heb ik de tekst uitgebreid becommentarieerd. Het was bijzonder prettig te zien hoe hij naar aanleiding van de op- en aanmerkingen met een sterk verbeterde versie voor den dag kwam. Wat samenwerken met Buddy zo plezierig maakt (we gaan er gewoon mee door) is dat hij serieus met zijn verhaal bezig is, zichzelf vragen stelt over personages, de ontwikkeling van het verhaal en zijn thema’s. Na onze gedachtewisselingen komt hij uiteindelijk met aanpassingen en verbeteringen die geheel van hemzelf zijn. Volgens mij moet het al heel gek lopen, wil over enige tijd niet zijn
20
eerste boek in de winkel liggen. En dan heeft de jeugdliteratuur er een schrijver bij – want een schrijver is Buddy Tegenbosch.
Over Rien Broere Rien Broere (1953) werkt sinds 1974 in het basisonderwijs. Al vanaf het begin dat hij in het onderwijs werkte hield Rien Broere zich bezig met schrijven. In 1987 verscheen zijn debuutroman bij uitgeverij De Harmonie in Amsterdam. Vijf jaar later koos hij definitief voor het schrijverschap. Samen met zijn gezin (vrouw, twee zoons) keerde hij terug naar zijn geboorteplaats Roosendaal. Vanaf die tijd ging Rien Broere naast romans ook jeugdboeken schrijven. De meeste hiervan schrijft hij in opdracht van educatieve uitgeverijen (Malmberg, Thieme Meulenhoff, Cego, Van In,) maar ook door De Harmonie en Het Verboden Rijk zijn jeugdboeken van hem uitgegeven. De laatste jaren verschijnen zijn boeken bij uitgeverij De Eenhoorn en bij uitgeverij Clavis. Naast romans en jeugdboeken schrijft Rien Broere regelmatig verhalen voor kinderen in tijdschriften en voor enkele lees- en geschiedenismethodes.
Van Rien Broere Kester wil een opa, en omdat zijn ouders (mama Etje en papa Nout) het te druk hebben om hem ook wel eens níet zijn zin te geven, hebben ze een advertentie geplaatst. De eerste kandidaat komt op sollicitatiegesprek. ‘Waarom heeft u op onze advertentie gereageerd?’ vraagt Nout. ‘Dol op kinderen,’ zegt kandidaat één. ‘Dol op kinderen.’ ‘U heeft zelf geen kleinkinderen?’ wil Etje weten.
21
‘Geen kleinkinderen. Geen kinderen. Ik ben niet eens getrouwd. Het kwam er niet zo van. U weet hoe dat gaat.’ Nout en Etje weten niet hoe dat gaat, daarvoor zijn ze veel te getrouwd. Maar ze zeggen niks. ‘Maar ja, je voelt toch dat je iets mist, hè,’ gaat kandidaat één verder. ‘Een vrouw?’ probeert Etje. ‘Kinderen,’ zegt kandidaat één. ‘Die mis je. Dus je gaat zoeken.’ ‘Kinderen?’ zegt Nout verbaasd. ‘Een vrouw,’ zegt kandidaat één. ‘Je zoekt toch warmte, gezelligheid, liefde. Alleen kwam ik de ware niet tegen. Dan blijft er niet zoveel meer over, dus dan neem je een hond in huis. Dan heb je iets om voor te zorgen. En zo’n beestje wordt op den duur toch net een kind voor je. Maar ja, er komt een dag, dan is het arme dier te oud. Het wordt ziek. Dan moet je het een spuitje laten geven.’ Hier haakt Kester af. Hij weet genoeg. Voor hem hoeft het al niet meer. Stel je voor dat je bij zo’n opa logeert en je krijgt de griep. ‘En weet u wat ik nu het meeste mis?’ vraagt kandidaat één. ‘Een natte neus?’ gokt Nout. ‘Gekwispelstaart?’ raadt Etje. ‘Of is het kwispelgestaart?’ ‘Geblaf?’ zegt Nout. Hij geeft het niet op. ‘Een tong die als een natte lap over je wang likt? Haren op de bank?’ ‘Staartgekwispel?,’ zegt Etje. ‘Staartgekwipsel? Straatkwipsel?’ ‘Nee,’ zegt de man. ‘Ik mis het uitlaten.’ ‘U wilt onze zoon uitlaten?’ roept Nout. ‘Aan de lijn en dan zo de struiken langs.’ Even denkt Kester te zien dat zijn moeder haar best moet doen het niet uit te gillen van pret. Maar ze verbijt zich. Uit Het Geheime Verbond van Wraakzuchtige Opa’s, De Harmonie (1996)
22
tags volwassenen, poëzie, melancholie, kraakhelder
[gedichten] Gerard Scharn
skischansspringer bindingen okay de schaduw zit nog vast tot zijn coach de vlag laat zakken dan vliegt hij met in zijn oren een lied van hildegard von bingen ijle stemmen van een nonnenkoor korstondig aura van een vlucht de euforie voor het verengd bewustzijn van een epilepticus zonder de val in het grand mal, een droge mond de roes van weer een centimeter meer
23
een poging tot stadsdichterschap waar straten als bajonetten kruisen en overkluisd de dieze stroomt liep eens het zoet lief vrouwke van den bosch nog altijd wordt de maagd vereerd met duizend kaarsjes en een mantel om haar schouders als zij ten hemel vaart het soldateska is verdwenen het geschut vernageld maar immer schemeren geesten uit een bont verleden door de kromme stegen van de oude binnenstad
24
Over Gerard Scharn Gerard Scharn (1946) is geboren in Gemert en heeft in zijn jonge jaren enige tijd gevaren. Hij studeerde, na een onrustig arbeids- en studieverleden, af als jurist aan de Universiteit van Tilburg. Hij schrijft al lange tijd en publiceerde onder andere in Plebs, Literair tijdschrift Lava, Dighter, Op Ruwe Planken, Nynade, Poëziepuntgl en Brabant Cultureel/Brabant Literair. Hij won al verschillende schrijfwedstrijden en werd al in bloemlezingen opgenomen, onder meer De pen in het zand, een literaire zwerftocht over De Hoge Veluwe (Uitgeverij Bas Lubberhuizen) en Dichters in de Prinsentuin (2008).
Erik Jan Harmens over Gerard Scharn Gerard Scharn is een dichter die in de traditie van Slauerhoff staat. Als geschreven vanuit een scheepskajuit werpt hij ons zijn eenmansbestaan genadeloos voor de voeten. Soms schiet hij door in mambojambo maar veel vaker dicht hij kristalhelder en tekent hij op wat hij ziet. En dat is veel. Hoe kleiner zijn taal, hoe groter.
Over Erik Jan Harmens Erik Jan Harmens (1970) publiceerde drie dichtbundels, een roman en meest recent een geruchtmakende poëziebloemlezing getiteld Ik ben een bijl. Hij schreef de liedteksten voor de in 2010 verschenen documentaire-musical De leugen, over de van leugens beschuldigde Ayaan Hirsi Ali. Voor Het Parool, De Groene Amsterdammer en Trouw schreef hij jarenlang poëzierecensies. Hij werkt nu aan zijn tweede roman, zijn vierde dichtbundel en zijn eerste cd met Nederlandstalige liedjes.
25
Van Erik Jan Harmens [gedicht] het is niet dat we lijstjes in ons hoofd maken maar áls we die zouden maken op welke plek zou ik dan staan het is niet dat ik per se op nummer één hoef te staan maar ik wil dan wel graag je verhaal erbij horen zoals een renner om de tijd zijn zilveren plak op het nachtkastje laat landen weet wie hij zijn zolen toonde maar ook het bekankerde profiel in de asics van zijn voorganger nog ongepubliceerd (2011)
26
tags proza, poëzie, kind en jeugd, humor, klein, lief, vrolijk, fantasie
De haaienvinnensoepjurk Sietske Mol
Dit verhaal gaat over prinses Primula. Ze woont in een prachtig groot prinsessenpaleis. Het begint al bij de voordeur. Die glanst zo hard dat het lijkt of je bij jezelf op bezoek gaat als je ervoor staat. Als je op de deurbel drukt, begint een orkest te spelen. En binnen is alles van goud, zelfs de stopcontacten. Bijna net zo groot als het paleis zelf, is de klerenkast van prinses Primula. Je kunt er wandeltochten in maken. En in verdwalen. De kast heeft wel duizend vakken en lades en planken. Er staan gouden ladders om overal bij te kunnen. Er is een vak met alle hoedjes van de prinses. Drie lades met zakdoeken. Vijf lades met sokken. En tien planken waar grote gouden dozen op staan met zwempakjes en strandkleren, coltruien, kniebroeken en andere kleren die de prinses niet vaak draagt. Maar de meeste ruimte in de kast wordt in beslag genomen door de jurken van prinses Primula. De zondagse ontbijtjurk, de doordeweekse lunchjurk, de turbo discojurk met flitslicht, de kangoeroejurk met opgenaaide buidel, de jurk van knetterkatoen, en heel veel andere jurken. Niemand heeft er zoveel als prinses Primula. En toch, toch is ze niet tevreden. Er is namelijk één jurk die ze heel graag wil hebben, maar die ze niet kan krijgen. Dat is de haaienvinnensoepjurk. Ze heeft wel de tomatensoepjurk, de
27
groentesoepjurk, de pompoensoepjurk en de kippensoepjurk. Maar niet de haaienvinnensoepjurk. ‘Waarom krijg ik geen haaienvinnensoepjurk?’ vraagt ze aan haar moeder, wel honderd keer op een dag. Haar moeder antwoordt altijd hetzelfde: ‘Een haaienvinnensoepjurk, die bestaat niet.’ ‘Waarom niet?’ vraagt Primula dan en dan zegt haar moeder: ‘Daarom niet’. En dan zijn ze uitgepraat. Soms zegt haar moeder nog: ‘Trek toch lekker je tomatensoepjurk aan, of die leuke kippensoepjurk met die vleugels’. Primula snapt niet dat haar moeder zulke domme dingen kan zeggen. Op een dag zit prinses Primula buiten bij de hofvijver in een roze en wit gestreepte jurk met joekels van pofmouwen. Haar schouders hangen op haar knieën. Ze ziet eruit als een depressieve zuurstok. ‘Hé Primulaatje, hoe gaat het?’ Het is de buurjongen, Peter-Jan, die aan komt lopen. ‘Mwroffhh’, mompelt prinses Primula. ‘Je kijkt niet zo blij’, zegt Peter-Jan. ‘Is er iets?’ ‘Het is de haaienvinnensoepjurk’, zegt Primula. ‘De wattes?’, vraagt Peter-Jan. ‘De haaienvinnensoepjurk’, zegt Primula. ‘Wat is daarmee?’, vraagt Peter-Jan. ‘Die heb ik niet’, zegt Primula met een gezicht dat bijna in de vijver druipt van teleurstelling. Is dat erg dan?’, vraagt Peter-Jan. Primula zucht. Jongens snappen ook niks. ‘Mijn vader is minister van Ingewikkelde Zaken, misschien weet hij een oplossing’, zegt Peter-Jan. ‘Heeft hij verstand van jurken dan?’, vraagt Primula. ‘Dat weet ik niet, we kunnen het vragen’, zegt Peter-Jan. 28
‘Liever niet’, zegt Primula. (Ze vindt de vader van Peter-Jan naar. Hij kijkt alsof hij net een doosje spijkers heeft ingeslikt en hij praat als een hamer.) ‘Ik los het zelf wel op’, zegt ze. Maar ze zou niet weten hoe. Peter-Jan weet het ook niet meer. Hij gaat maar naar huis. ‘Ja, ga maar lekker naar huis’, moppert Primula. ‘Je begrijpt het toch niet.’ ‘Ik geloof het niet, nee’, zegt Peter-Jan. ‘Je hebt al zoveel jurken. Wat maakt die ene jurk nou uit?’ ‘Die ene jurk is toevallig wel een hele bijzondere jurk!’, zegt Primula aangebrand. ‘Waarom issie zo bijzonder dan?’ wil Peter-Jan weten. ‘Gewoon’, zegt Primula. ‘Gewoon is niet bijzonder.’ ‘Hij is bijzonder omdat hij niet bestaat’, zegt Primula. ‘Maar als hij niet bestaat, kun je hem ook niet krijgen’, zegt PeterJan. ‘Toch wil ik hem’, zegt Primula eigenwijs. Het is stil. Peter-Jan denkt na. Opeens zegt hij: ‘Dan moet je hem zelf maken.’ Prinses Primula zit op de grond in haar klerenkast met een kladblok en kleurpotloden. Eerst tekent ze een haai met een vin. Dan tekent ze een bord met soep. En dan een jurk. Dat is één. Ze klimt op een ladder en pakt uit het hoedjesvak een zilveren feesthoedje. Ze duwt een doos met strandkleren van een plank. Alles valt er uit. Jurkjes, bikini’s, en ook zwemvliezen en een duikbril. 29
Terug op de grond zet Primula de duikbril op en rent naar de voorraadkast in de keuken. Daar pakt ze alle blikken tomatensoep die ze naar boven kan tillen, naar de badkamer met het grote bad. Ze loopt een paar keer, tot alle blikken boven zijn. Buiten adem giet ze de tomatensoep in het bad. Ze rent terug naar de klerenkast, trekt een wijde zomerjurk aan, zet de zilveren feesthoed op en steekt haar blote voeten in de zwemvliezen. Ze flop loopt flop naar flop de badkamer flop en klimt op de rand van het bad. Eén, twee, drie... ‘haai en vin, ik spring er in!’ Prinses Primula duikt in de soep. Ze steekt haar hoofd onder water. Overal dwarrelen stukjes tomaat, gehaktballen en reepjes vermicelli. ‘Ieieieieieieieieieieieieieieieieieieieieiek!!! Primulaaaaaaa!!!’ In de verte hoort prinses Primula het geluid van een roofdier, gevolgd door haar naam. Ze steekt haar hoofd boven het water en ziet haar moeder, met haar handen voor haar gezicht. ‘Haai mjammie’, zegt Primula met volle mond, terwijl ze sliertjes vermicelli van haar duikbril veegt. ‘God-zij-dank, je lééééft!’, gilt haar moeder zenuwachtig. ‘Ja hoezo?’, zegt Primula. ‘Ik dacht dat je... Die soep... Ik dacht... Bloed... Ik zag... Een haai... Ik dacht... Je mwhnie... tsjuiuw... mrrmr…’ Wat haar moeder allemaal nog meer zegt, hoort Primula niet. Ze is alweer onder water. Het enige dat nog te zien is, is de zilveren feesthoed boven het water.
30
[gedichten] Stel Stel hè. Dat we niet hier, maar daar. Niet nu, maar dan. Zou je dan als dat zo was zou je dan wel met mij? Dus stel. Niet nu. Niet hier. Maar daar en dan. Zou je dan wel?
31
Slapeloos Deze nacht had beter een dag kunnen zijn. Dit plafond beter een raam.
32
Over Sietske Mol Sietske Mol (1974) speelt graag met taal. Het doel varieert: orde scheppen in de chaos, helderheid creëren, de zinnen prikkelen, troosten of verwarring zaaien. Soms is er een opdracht. Soms is er geen opdracht, alleen een leeg vel en inspiratie. Soms is er geen inspiratie, alleen een leeg vel. Sietske studeerde Algemene Letteren aan de Universiteit Utrecht. Na haar afstuderen in 1998 werkte ze onder meer als pr-adviseur, redacteur, voorlichter en freelance tekstschrijver. In 2002 begon ze aan de deeltijdopleiding tot docerend theatermaker aan de Fontys Academie voor Drama. Daar ontdekte ze het schrijven voor theater. Ze schreef een aantal monologen en theaterteksten, die onder andere werden vertolkt op de Bossche podia Klubkoe en de Verkadefabriek. Daarnaast schrijft ze gedichten en verhalen, die ze soms ook zelf voordraagt. In 2009 schreef ze de tekst voor het geïllustreerde kinderboek ‘t Kriebelt in Meerhoven. Sinds april 2010 verdient Sietske met schrijven haar brood. Voor de gemeente ‘s-Hertogenbosch herschreef ze brieven, folders en formulieren in ‘klare taal’. Momenteel werkt ze mee aan een jubileumboek voor de Brede Bossche Scholen. Sietske heeft een eigen website: www.meisjeopzee.nl.
Jaap Robben over Sietske Mol Het verhaal ‘Haaienvinnensoepjurk’ geeft een goed beeld van hoe Sietske schrijft. Er zitten grappige vondsten in, er gebeuren merkwaardige voorvallen en ze schrijft heel toegankelijk waardoor haar teksten ook goed geschikt zijn voor kinderen. Zonder dat ze daarbij op haar knieën gaat. Ze schrijft zowel goede dialogen als goede beschrijvingen.
33
Daarnaast is ze erg leergierig en gezond kritisch op haar teksten. Tussen de gedichten die ik van haar heb gelezen, zitten er een aantal waar ik nog geregeld aan moet denken. Gedichten die je bijblijven, omdat ze een helder beeld hebben. Omdat er poëzie tussen haar woorden zat. Ze gebruikt vaak simpele woorden en geeft deze kracht mee. Haar teksten kunnen nog aan sterkte winnen wanneer ze zich meer en meer vrij gaat voelen om de ongewoonheid van haar gedachtes in de teksten terecht te laten komen. Daarnaast kunnen de teksten stilistisch sterker worden door eraan te blijven schaven en ieder woord te wegen. Door haar leergierigheid en haar talent zou contact met een goede redacteur erg aan haar besteed zijn en kunnen haar teksten nog sterker worden.
Over Jaap Robben Jaap Robben (Oosterhout NB, 1984) is schrijver/dichter en theatermaker. Hij wilde vroeger eigenlijk Afrikaan worden en archeoloog, maar rondde eerst zijn studie Milieu- en Maatschappijwetenschappen af en ging vervolgens naar de Koningstheater Akademie in Den Bosch. Van 2008 tot 2010 was Jaap stadsdichter van Nijmegen. Hij schrijft sinds 2000 gedichten en korte verhalen voor zowel kinderen als volwassenen en publiceerde drie bundels: Twee vliegen (2004), De nacht krekelt (2007) en Zullen we een bos beginnen? (2008). De laatste werd genomineerd voor de Gouden Uil voor jeugdliteratuur 2009). Zijn werk verschijnt bij Uitgeverij De Geus. Zijn laatste boek, De Zuurtjes, verscheen zomer 2010 bij De Geus en is zijn eerste jeugdroman die hij samen maakte met illustrator Benjamin Leroy. Hij won in 2000 de Kunstbende NB in de categorie Theater, in 2001 de Trouw Columnistenprijs en in 2002 de NRC
34
Examenverhalenprijs. Zijn werk verscheen onder meer in NRC Handelsblad, BoekieBoekie, DUF, Collectie//, Toer, Trouw en Blaadje en in verschillende bloemlezingen. Naast schrijver en dichter is Jaap theatermaker.
Van Jaap Robben Zullen we een bos beginnen? Graaf een kuil en plant je boom voorzichtig naast de mijne. Kunnen ze elkaar uit de wind houden als het stormt of in de zondagzon samen zwijgen. En als ze ‘s avonds door de wimpers van hun twijgen naar elkaar kijken beginnen ze al op een bos te lijken Uit Zullen we een bos beginnen?, De Geus (2008)
35
tags proza, volwassenen, zkv, melancholie, ironie, klein
[drie zkv’s] Mathieu Bosch
Marco Borsato Mijn dorpsgenoot heeft een Poolse bruid. Een 40 jaar durend vrijgezellenbestaan is ingeruild voor de hoogblonde Ewa Leibovitz uit Katowice, de smerigste stad van Polen waarvan het uiterlijk- en het leven wordt bepaald door de nadrukkelijk aanwezige mijnbouw en zware industrie. De dagen zijn er vuil van het stof: de gebouwen zonder schoonheid, onwrikbaar in de geschiedenis. Nu woont Ewa in een oude arbeiderswoning, natuurlijk niet geïsoleerd, maar met een prachtig uitzicht over de weilanden en het Jonkersbos. Het stof en het grauwe is ver weg. Ik zie haar omdat ze anders is. Bij de dorpssuper zingt ze een lied van Marco Borsato mee. Haar accent hangt aan de lettergrepen als een jonge kat aan de gordijnen. Een zuivere maar pijnlijke toon, zoals de dode zielen ‘s nachts aan de rafels van onze dromen hangen. Ze lacht maar het leven huilt in haar onopgemaakte gezicht. Het ergste is altijd de informatie waarvan je weet dat je die niet hebt. Onder haar huid leeft een gevangen dier dat wild beweegt en zich een weg naar buiten bijt. Een smerige stad is erg, maar valt in het niet bij de tralies van een vreemd land. Ze steekt langzaam de straat over met twee spitskolen, trostomaten, een komkommer en een half volkorenbrood. Geluk is thuis.
36
De vooruitgang We gingen wel eens weg. De boerderij af. De zwager van mijn vader was bankdirecteur in een buurtdorp en organisch voorzitter van alles wat er toe deed. Zijn fanfare had een jubileum. Zo ver gingen we soms. Ze speelden in een lentezon, pal voor het oude gemeentehuis. In het dorp was een Molukse gemeenschap gevestigd. Afkomstig van de Kei-eilanden en doorgaans katholiek omdat ze destijds door Portugese paters waren gekerstend. Soms besloot een eenling te integreren. En daar stond ze. Prachtig gebruind en één met de bugel. Voor het eerst zag ik een meisje door mannenogen. Mijn jongensschild smolt van me af. Misschien komen dingen bij mij harder aan dan bij anderen, maar schoonheid kan me bij de keel grijpen. Die melancholieke Tsjechische muziek en zij. Maar niet voor lang, want de tijd haalde me in. Niemand voelde wat ik voelde en de terugreis werd brekend ingezet. De zin van het taoïsme luidt: De weg is bestendig daadloos, nochtans blijft niets ongedaan. Niets en alles. Thuis was er geen overvloed, maar als er eens geld was, werd er wat lekkers gekocht en was er feest. En alles ging in één keer op. Zo ongeveer moet de liefde zijn. Alles in één keer en met volle teugen. En dan weer door alsof er niets gebeurt is. Iets er tussenin ken ik niet. Weemoed, verlangen en gemis verschrompelen onder elke zon. Ook die van de lente.
37
Koffers pakken ‘Ik vind zwarte sportvelgen op een witte auto helemaal niet mooi’, zegt de jongen met de bril die door de rechterachterruit tuurt. Niemand reageert. We zijn op weg naar het altijd lastige Berghem Sport uit. Mijn middelste voetbalt en ik ben chauffeur van de dag. De nederlaag lijkt onvermijdelijk. Terwijl het geelzwart in de kleedkamer wordt uitgedeeld zet ik me aan de bar van een deprimerende kantine. Ik krijg naar thee smakende koffie en het begint hard te regenen. Bij gebrek aan paraplu en interesse besluit ik te kiezen voor de droogte. Uit het niets zit ineens een fraaie en volstrekt onbekende dame naast me. Er moeten jaren uit mijn lijf zijn gesleten. We hebben zo’n twintig jaar geleden een korte relatie gehad begrijp ik. Ik doe alsof ik het weet. Ze kent details en dus beantwoord ik haar vragen met achterdocht. Hoe gaat het ook alweer met me. Ik kies voor ‘redelijk’ omdat ik niet weet wat ze wil horen. Fout. Ik zie medelijden. ‘Toeval bestaat niet’, zegt ze. En ‘dit moet een vervolg krijgen’. Haar leven regent voorbij. Het waarom ze in Berghem was gaan wonen was onsmakelijker dan de koffie. En ze moest nu vlug weg. Koffers pakken, morgen ging ze met haar gezin naar Zuid-Spanje. Even de boel de boel. Ze lacht en ik herinner me langzaam weer waarom ik haar was vergeten. Mooi systeem. Buiten schijnt de zon. 0-4.
38
Over Mathieu Bosch Mathieu Bosch (1958) is tekstschrijver van professie en woont en werkt in het muisstille Loosbroek. Hij publiceert al jarenlang op zeer beperkte schaal en in eigen beheer proza en poëzie. Gedichten verschenen onder meer in ‘Boekje voor het Bloeden’ en de Brabantse bloemlezing ‘November’. In 2006 verscheen zijn laatste bundel ‘Op de Tast’. Sinds die tijd is hij vooral actief met korte en langere verhalen. Waargebeurde maar soms wat licht overdreven opsommingen van de dag. De zinnen zijn herkenbaar door een vaak melancholische inslag met een bodempje cynisme. Meer info op www.arttekst.nl en www.debkk.nl of volg @arttekst op Twitter, het is immers 2011.
Vrouwkje Tuinman over Mathieu Bosch Wat me het meest bevalt in het werk van Mathieu Bosch is de melancholie ervan. Het drama op de vierkante meter, dat zoveel herkenbaarder is dan de grote gebaren die vaak worden gebruikt. Dat werkt vooral zo in het proza, dat directer en eigener is dan zijn poëzie. Hij schrijft, beeldende, aan A.L. Snijders doen denkende scènes, met vervreemdende zijstapjes erin, die me aanspreken. Bosch laat zich niet verleiden om een totale geschiedenis te willen vertellen maar pikt er precies de elementen uit die het hoofd van de lezer aan het werk zetten. Mijn belangrijkste aanbeveling aan Mathieu was het cliché: show, don’t tell. Vertrouw op je beeldende kracht, in plaats van op grote woorden.
39
Over Vrouwkje Tuinman Van Vrouwkje Tuinman (1974) verscheen in 2011 een vierde dichtbundel, Wat ik met de sleutel moet. Daarnaast publiceerde ze de romans Grote acht en Buurvrouw. Ze treedt regelmatig op tijdens festivals en literaire avonden in binnen- en buitenland. Verder schrijft ze artikelen, columns en recensies voor diverse tijdschriften, waaronder Opzij, en opdrachtgevers in de muziekwereld. Ze treedt op als gespreksleider/presentator en geeft cursussen poëzie- en prozaschrijven. Vrouwkje schreef diverse teksten voor muziektheater. In 2009 verscheen haar luisterboek Winterslaap en in 2010 een tweetalige fotoboekdichtbundel in samenwerking met Andrea Stultiëns: Intensive Care. Vrouwkje ontving de Hollands Maandblad Poeziebeurs 2003/2004 en werd genomineerd voor onder andere de Debutantenprijs en de Selexyz Debuutprijs. In 2005 ontving zij het C.C.S. Crone Stipendium van de stad Utrecht. Receptie werd genomineerd voor de Libra Schrijversprijs. Buurvrouw (2008) voor de BNG Nieuwe Literatuur Prijs. Eind 2010 kreeg Vrouwkje de Halewijnprijs uitgereikt. Momenteel werkt Vrouwkje aan diverse teksten voor muziektheater. Met pianist Jeroen van Veen werkt ze aan een cd en reeks optredens. In september 2010 verscheen Nachbärin, de Duitstalige uitgave van Buurvrouw.
40
Van Vrouwkje Tuinman Grosso modo Er had evenveel zon geschenen als ik geen meisje maar boer was geworden. Daar stond ik op het land mijn handen in mijn zakken. Daar ging de trein. Stoptrein van kwart over twee en straks kwart voor drie. ‘s Avonds was ik niet alleen. Jij was er niet. Uit Vitrine, Nijgh & Van Ditmar (2004)
41
tags jeugd, poëzie, helder, 7+, klank, huiselijk, familie, vriendschap
[gedichten] Ank Mooren
Hartje van klei Met mijn handen maak ik een hartje van klei maar je ziet het helemaal niet kletst maar door met je vriendinnen en als ik het je toeschiet valt het in stukken uit elkaar, kan ik weer opnieuw beginnen.
42
Slang Ik ben niet bang ben niet bang niet bang. Ook al kruipt een slang door mijn lichaam, springt kippenvel op mijn huid. Ik blijf in mijn stoel mijn moed bij elkaar rapen en kijk de hele film uit.
43
Zondagochtend Vallende voeten in het rommelige bed. Graaiende handen boven en hier en onder en daar. Ik trek papa aan z’n teen kietel zijn haar. Hij pakt mijn been en trekt me naar het diepe. Ik worstel en gooi me op hem. Hij lacht gemeen, verovert mijn rug knijpt mijn zij. Ik knijp hem onverwacht terug. Het is nog vroeg de zon is net op maar bij ons staat het bed al op z’n kop, stoeien wij met elkaar. Zondagochtend is voor ons onverslaanbaar.
44
Over Ank Mooren Ank Mooren (1966) is geboren in Deurne en opgegroeid in Helenaveen. Ze werkt als districtsmanager, maar is oorspronkelijk opgeleid tot beeldend kunstenaar en schrijft bovendien al sinds lange tijd. Verhalen van Ank zijn al vanaf 1989 opgenomen in verschillende verzamelbundels en dat is ook het geval met haar gedichten, zowel voor kinderen als voor volwassenen. Deze werden gepubliceerd in Querido’s Poëziespektakel nr.4, Querido (2011), Taal op Maat, een taalmethode voor kinderen van groep 7/8, Wolters Noordhoff (2005) en Ode aan Lorca van het festival literaire meesters in 2010. Bijzonder is dat Ank ook theaterteksten schrijft, onder andere Kustlijn (2005) voor een wandeltraject van BOXtheater en De zee van binnen, bewerking gemaakt van de Spaanse film Mar Adentro, opgevoerd door theatergroep Bezik in de Verkadefabriek in 's-Hertogenbosch in januari 2007.
Erik van Os over Ank Mooren Ank heeft goede, originele ideeën. Ze kan geweldig met kritiek omgaan en stelt zich daarin zeer professioneel op.!Ze is een dubbeltalent, want ze maakt ook prachtige illustraties. Ank mag nog meer dan ze al doet, het rijm loslaten of net zo lang op zoek gaan naar het enige juiste rijmwoord.!Ook mag ze nog meer dan ze al doet dichten alsof ze tekent. Dus de beelden het werk laten doen en deze door de lezer laten invullen.
45
Over Erik van Os Erik van Os (1963) schrijft, meestal samen met zijn vrouw Elle van Lieshout, boeken voor peuters, kleuters en beginnende lezers, liedjes en versjes (onder andere voor Sesamstraat) en gedichten voor oudere kinderen. Hun werk wordt in meerdere landen uitgegeven. Ooit werkte hij als kleuterleider, poppenspeler, brugwachter, gezondheidsvoorlichter bij de GGD en redacteur van Okki en Taptoe. Sinds 2005 is hij fulltime schrijver. Wekelijks bezoekt hij scholen, bibliotheken en kleine theaters voor lezingen, ouderavonden en poëzieworkshops. Erik en Elle hebben een dochter, een zoon, een huis, een boom, een heleboel beesten en een website: www.erikvanosenellevanlieshout.nl!
Van Erik van Os Oorlog aan tafel Mijn vader werpt woorden als bommen over mijn moeder haar bord. Met alle geweld kaatst zij zoveel kilte terug dat zelfs mijn oorlogszuchtige zusje er stil van wordt. Er hangen doden in de lucht, grote doden, ten minste twee. Ik, vriend noch vijand, zoek dekking achter een heuveltje aardappelpuree. Uit Ik wil een naam van chocola, verzamelbundel van diverse jeugddichters, red. Ted van Lieshout, Querido (2009)
46
tags volwassenen, proza, dood, familie, gezin
Mijn vaders kinderen Marjoke Linckens
Mama laat nooit de afwas staan. In de keuken staan de vuile koffiekoppen in de gootsteen. Ook die van gisteren. Over ons huis hangt een zware stilte. De lucht is ijl en de hortensia draagt haar volle bloemen in alle pracht. De klok boven de deur tikt trillend de seconden weg. Mama zit aan de eettafel. De rook van haar sigaret krult omhoog. Ze inhaleert, ze zwijgt. Rode ogen. Tegenover haar de buurvrouw, pratend. Wij, de kinderen, worden naar de woonkamer verwezen. Het is goed om stil te zijn. Braaf te zijn. Mama heeft het heel erg moeilijk. De donkergroene velours overgordijnen zijn dichtgeschoven. Om de zon buiten te houden. Om onze vader vast te houden. Om de buurt te laten weten dat de dood ons huis gevonden heeft. Het is vreemd om jezelf niet in de grote spiegel te zien als je de gang in loopt. Gewoontegetrouw draai ik mijn hoofd en schrik weer van het witte laken, dat lijst en glas bedekt. Geur van soep dringt onder de drempel door. Het schemert buiten maar we hebben nog niet gegeten. Mama heeft ons niet geroepen. Ik sta maar wat te staan in de gang. Drie deuren naast elkaar en de trap naar boven. Vier manieren om weg te lopen. De kelder, het toilet, de kamer. Onze speelkamer. Zelfs door de gesloten deur weet ik hoe leeg die ruimte nu is. Geen lego op de vloer, geen barbiepoppen in de vensterbank. Onze tekeningen zijn van de muur gehaald. Dat is beter, zegt mama. Maar wij denken dat papa het niet erg zou vinden. Hij is altijd blij met een mooi gekleurde
47
tekening. Nu ziet hij alleen het kale behang. Mijn hand op de deurklink, mijn oor tegen het gelakte hout. Als ik goed luister kan ik een zacht gezoem horen. Ik laat me zakken, voel de koele tegels tegen mijn warme huid. Als ik mijn ogen sluit zie ik dat papa door de kamer loopt. Hij pakt een asbak en zijn pakje sigaretten. Schuift de gordijnen opzij, opent het raam. De klik van de aansteker, geur van tabak. Zijn zegelring vangt de zon. Hij inhaleert en blaast uit. Zo ken ik mijn vader weer. En straks zal hij vragen of we nog een stukje zullen fietsen. Ik ben al groot en mag achterop. En een van de kleintjes in het stoeltje aan zijn stuur. De berg af, de wind in mijn haren. Dan langs de kerk, oversteken. Voorzichtig op de grote rijksweg. Mijn armen stevig om zijn middel. Op de fiets bij mijn pap kan er niets gebeuren. Wij zijn een gewoon gezin in een gewoon dorp. Met een moeder die voor ons zorgt en een vader die voor ons werkt. Ik ben de eerstgeborene en heel erg welkom. Een paar uur oud word ik gedoopt in dezelfde kerk waar mijn ouders elkaar het jawoord gaven. Waar ook mijn opa, oma en diens kinderen gedoopt, getrouwd en begraven zijn. Blond ben ik, met blauwe ogen en roze jurkjes. Ik speel met onze zwarte poedel op het groene gras in de achtertuin. Er staat een schommel met een rood geverfd zitplankje. Mijn poppenwagen is van rotan, met houten wielen. Ik sleep hem overal mee naartoe. Typisch een kind van haar vader, zeggen de mensen. Na twee jaar krijg ik een zusje, na vier jaar een broertje. En als ik me al groot voel brengt Sinterklaas voor ons nog een zusje erbij. We hebben een hond, een hamster, konijnen in de schuur. Een tuin, een tante en vriendjes bij de vleet. Een opa en oma voor de zondag. Onze school ligt zo dichtbij dat we vanuit het klaslokaal de ramen van ons huis kunnen zien. En de nonnen die les geven zijn allemaal zwart met wit en zo vertrouwd. De grote, boze wereld is opgeborgen in een grijs glazen oog, dat pas gaat knipperen als wij gaan slapen. De bidprentjes liggen op tafel. Een meneer heeft ze net gebracht. Ze ruiken naar inkt, naar vers gedrukt papier. Mama zegt dat we 48
ze niet hoeven te vouwen. Dat doen de mensen morgen zelf wel. Vader kijkt ons aan door zijn donkere bril. Als je de stapel door elkaar schuift, kijkt hij ons wel honderd malen aan. Grijs en wit, met een zwarte rand. Zijn pasfoto is uitvergroot en een beetje korrelig. De man lijkt maar een beetje op onze pap. Die nu bij de engelen is. Het tafelkleed wordt uitgevouwen. Diepe borden, broodjes en een pan soep. We moeten allemaal eten. Gek dat het zo stil blijft. Zelfs kleine broer zeurt niet over de groene sliertjes en slurpt gedwee. Als we klaar zijn zegt moeder dat we allemaal nog een keertje naar papa toegaan. Ze tilt kleine zus op haar arm en loopt voor ons uit. Onze voeten dragen ons naar papa toe. Ik zie de punten van zijn zwarte lakschoenen boven het witte kant uitsteken. Aan het hoofdeinde van de kist staan aan iedere kant twee kaarsen. De vlammetjes flakkeren en ik denk aan kerkdiensten. Zusje op de arm van mama kijkt niet, drukt haar gezicht tegen moeders schouder. Ik zoek de hand van mijn broertje. Papa is zo grijs in zijn gezicht. De nagels van zijn handen kleuren een beetje blauw. Hij kijkt heel streng. Zijn lippen staan een beetje open. Misschien kan hij nog iets zeggen. Een woordje maar, of twee. Dat het goed is. Dat het allemaal goed komt. Gek toch, dat ook woorden kunnen sterven. Hij draagt een nieuw overhemd. Dat heb ik laatst samen met mama gekocht, omdat hij bijna jarig zou zijn. Mooi ingepakt hadden we het verstopt. Nu heeft mama het zelf moeten uitpakken want hij wordt niet jarig meer. Mama schuift een stoel dichtbij de kist en gaat zitten. Ze strijkt door zijn krullen. Tante komt binnen en vraagt of we met haar meegaan. We blazen een kushandje naar papa. Tante stuurt ons naar bed. We gaan naar boven en nemen elk een prentje mee, voor op ons nachtkastje. Langs het naadje voorzichtig glad strijken, dan blijft het heel mooi staan. Ik doe het voor mijn zussen en mijn broer. We moeten douchen, de kleinste eerst. Ze is heel zoet vandaag. Ik kam haar natte haren en maak een mooie vlecht. Dek haar toe met het gesteven laken, een dunne wollen deken. Ga 49
maar slapen, wees maar moe. Aan de kast hangen onze zondagse kleren. Drie jurken in verschillende maten maar gemaakt van dezelfde blauw met groen geruite stof. Die mogen we morgen dragen. Op een doordeweekse dag. Gepoetste schoenen en kniekousen met witte ajour. Nieuw. Andere zusje is zelf in bed gekropen. Zij is ook al een beetje groot. Broertje treuzelt op de badkamer. Laat de zeep telkens uit zijn handen vallen. Ik spoel hem af, droog zijn rug, zijn natte bolletje. Tanden poetsen. Grote, zoekende ogen in de spiegel. Hij wil zijn pyjama met de rode ridders aan. We zitten samen op het bed. Ik trek hem op schoot, dat gaat nog net. Wrijf mijn neus door zijn sprietige haar. Vandaag stribbelt hij niet tegen. Ook niet als ik zijn handen tussen de mijne klem. Het is zo stil in huis dat we onze hartslag kunnen horen. We zitten, we zwijgen. Buiten krijst een vogel. Hij moet nu echt gaan slapen, mijn broertje lief. Maar hij houdt me stevig vast. We denken aan papa die slaapt. Die niet meer wakker wordt. Na een tijdje leg ik hem voorzichtig neer. Druk een kusje op zijn kruin. Als ik zijn kamerdeur wil sluiten roept hij met schorre stem mijn naam. Wie er nu de banden van zijn fiets moet plakken. Ik kruip bij hem in bed en neem hem lepeltje lepeltje in mijn schoot. Zeg heel beslist dat de banden van zijn fiets altijd geplakt zullen worden. Dat ik daarvoor zal zorgen. Mama komt niet meer boven. Mijn zusjes zijn in dromenland. Mijn bed voelt troostend zacht. En banden plakken ga ik leren. Als dat nou alles is… De nacht is veel te snel voorbij. Mijn oogleden plakken als ik wakker word. Ik boen mijn gezicht met een natte washand. Rumoer beneden. Alsof het een gewone dag is. Dat is het ook, behalve voor ons. Buiten zie ik de buurtkinderen voorbij lopen. Naar school. Niets liever vandaag dan gewoon naar school mogen gaan. De krant steekt in de brievenbus. Papa zal hem niet lezen. Ik wil dat het in de krant staat. Heel groot en vetgedrukt. Dat mijn papa dood is. Mijn vader die altijd, elke dag, de krant leest. Voor iedereen een kopje thee. Mama draagt een zwarte jurk en zwarte 50
kousen. Tante helpt haar met een hoed. We hebben onze moeder nooit een hoed zien dragen. Zusjes en kleine broer zitten op de sofa. Ze zien er heel mooi uit. We schrikken van de bel. Er wordt nooit aangebeld. Iedereen loopt altijd achterom. Tante opent de deur en laat deftige heren binnen. Ze dragen zwarte pakken en hoge, zwarte hoeden. Ze lopen door naar de kamer waar papa slaapt. In de straat staan drie zwarte auto’s. De deur gaat dicht. We horen gehamer. Tante sust. Niets aan de hand. De mannen dragen de kist naar buiten. We passen met z’n vieren gemakkelijk op de achterbank. Mama zit naast de chauffeur. Het is maar een klein stukje tot de kerk. De klokken luiden als we uitstappen. Heel veel bloemen. Wit en rood en geel. Houten kerkbank. Mijn benen doen zeer van het lange knielen. Kleine broer blijft staan, anders kan hij niets zien. Geur van wierook. Buurjongen als misdienaar. Avé, avé Maria. Het Onze Vader en het Weesgegroet. Ik prevel mee, want ik ben groot. Tante huilt. Ik geef haar mijn zakdoek. We gaan een hostie halen. Alleen ik, als communicantje, mag met mama mee. Smaak van eetpapier. Tante geeft ons centen voor het collectemandje. Rinkelend kletteren zilver en koper over elkaar. Daar komen papa’s vrienden van de harmonie. Ze leggen zijn saxofoon op het deksel van de kist. Hij glimt prachtig tussen de witte rozen. Muziek. Mijn huid trekt samen en ik ril. Kleine broer zoekt mijn hand. Heel langzaam gaan we naar buiten. Het regent zachtjes. Wonderbaarlijk. Heel zachtjes maar. Papa zegt dat regen moet. Voor alle bloemen en voor het land van de boeren. En een beetje voor de mensen. Zodat ze allemaal krullend haar krijgen. Mijn vader is een grappenmaker. Alle mensen uit de kerk lopen met ons mee. Voorop de harmonie. Dan de deftige mannen met de kist. Dan mama en wij. De heuvel op, naar het kerkhof toe. Achter ons een lange sliert van paraplu’s. Ik zal het papa allemaal vertellen. De ijzeren poort staat open. Kiezels knerpen onder onze schoenen. Een diepe kuil. De priester sprenkelt water over de kist. Ik versta niets van wat hij zegt. Kleine broer begint zachtjes te huilen. Stil 51
maar, stil maar. Als je een beetje voorzichtig bent dan blijft je fiets wel heel. En anders plak ik je band. En morgen zal ik wakker worden van papa’s voetstappen op de trap. Ik zal horen hoe hij de krant uit de brievenbus trekt. En na een paar minuten zal de geur van vers gemaakte koffie naar boven stijgen. Mama zal de deur open maken en ons manen om op te staan. Maar ik ben al uit mijn bed. In mijn nachtpon zal ik naar papa rennen. Want als de koffie op is gaat hij naar zijn werk. Hij zal me hoog in de lucht tillen, hoger en hoger totdat ik een gilletje slaak. Dan loopt hij naar de auto en rijdt weg. En ik zwaai hem na, zoals iedere ochtend. Adieë pap, adieë.
52
Over Marjoke Linckens Marjoke Linckens woonde in verschillende delen van ons land, waar ze in contact kwam met mensen uit andere culturen. De stof die daarmee opwaaide verwerkte ze in talloze verhalen en publicaties. Zij schrijft om vooroordelen weg te nemen en begrip te kweken voor die ander. En uit liefde, met hart en ziel. ‘Ik hoop met mijn woorden de lezer even aan te raken, te ontroeren, een glimlach te ontlokken. We leven in een tijd die raast. Neem een pauze, rust nu maar uit. ‘ Marjoke is 50+. Schrijven moet ze van het kleine meisje in haar, dat nog steeds ‘schrijfster’ antwoordt op de vraag: wat wil je later worden?
Merel Roze over Marjoke Linckens Marjoke is heel goed in het neerzetten van sfeer. In alle stukken die ze instuurde, was de sfeer het eerste wat opviel. Ze kan de lezer goed meenemen naar de wereld van haar verhaal. Haar woordgebruik is weloverwogen en zelfverzekerd. Haar winnende verhaal is niet voor niets uitgekozen: in 1000 woorden wist ze mij mee te nemen naar haar jeugd, indringend, betrokken en toch nergens sentimenteel. Een bijzondere schrijfster, van wie we hopelijk nog wat gaan horen! Als ik haar één tip zou moeten geven, zou ik zeggen: probeer nog meer aan de lezer te laten. Soms is er nog te veel uitleg. Maar schrap alleen mét behoud van sfeer.
53
Over Merel Roze Merel Roze (1975) is schrijver, (eind)redacteur en columnist. In 2006 verscheen haar roman Fantastica. In 2008 verscheen haar roman De weekenden waren voor haar. In 2009 schreef ze Schrijfwijzer voor het web. Ze is freelance tekstschrijver, voornamelijk voor het web. Haar weblog www.merelroze.com trekt al sinds 2001 dagelijks duizenden bezoekers.
Van Merel Roze De platte polders lagen voor ons uitgestrekt, onderbroken door boerderijen, boomgaarden en af en toe een bonkige molen. Ik hield van de symmetrie van de slootjes, de in nette stroken omgeploegde aarde, de zwart-witte koeien die verstild als in een schilderij in de weilanden stonden. Het was een prachtige, heldere dag en na een lange, regenachtige herfst was het eindelijk echt koud. Die omslag deed me goed: de harde, droge wind tegen mijn gezicht, na al die druilerigheid. Die ochtend had Mark onze handschoenen uit het krat met winterkleding op zolder gehaald. Om nog enige grip te hebben op de steeds verder vervagende seizoensovergangen, had ik onze kleding op jaargetijde in kratten opgeborgen. Vandaag had ik de winter geopend. Uit De weekenden waren voor haar, Archipel (2008)
54
tags jeugd, 10+, proza, ouders, school, jongen-meisje
Het sleutelkind Nel de Theije
Daar staat ze dan. Vóór de deur, terwijl ze er achter zou willen zijn. Bij Mario, haar grote vriend, die in de garage aan zijn oude eend werkt. Dat weet ze, want hij fluit. De sleutel in haar zak, die ze van hem gekregen heeft, wordt steeds zwaarder. Alsof hij duidelijk wil maken dat ook hij naar binnen wil, ook aan de oude eend wil werken. Maar Liselore kan geen stap verzetten. In haar hoofd blijven gedachten doorspoken, die ze daar niet wil hebben. Hoe kwaad zullen haar ouders worden, wanneer ze horen dat ze niet naar school is geweest? Wat zal Mario van haar vinden, als ze tegen hem liegt? Als ze zegt dat ze een vrije dag heeft vandaag? Liselore wil niet naar school, maar ze durft ook niet de garage in. Dan hoort ze een enorme klap en een kreun: ‘Au!’ Ze is al binnen voordat ze het weet en ziet Mario liggen onder de eend. Die is van de krik afgevallen. Ze pakt een andere en krikt er zo snel als ze kan de eend weer mee op. Nu kan ze Mario’s gezicht zien. Tot haar grote opluchting is daarop een smerige glimlach te zien. ‘Kijk niet zo geschrokken. Het valt wel mee,’ zegt hij. ‘Help me hier eens onderuit!’ Liselore helpt hem overeind. Dan ziet ze dat haar kleren onder de smeer zitten. Ze is echt niet zo tuttig als haar zus Annabel met
55
haar mooie roze jurkjes, maar die vetvlekken zijn een ramp. Daar krijgt ze vast problemen mee. ‘Ik denk dat je iets uit te leggen hebt,’ zegt Mario, die haar blik gezien heeft. ‘Is het niet aan mij, dan in ieder geval thuis of op school.’ En dan ineens komt, als in een waterval, alles naar buiten waar Liselore het moeilijk mee heeft. Met haar ouders, die haar jongere zusje leuker vinden en niet begrijpen waarom ze automonteur wil worden. Met haar zusje, dat haar kleren stom vindt en niet snapt wat ze zo leuk vindt aan werken in een garage. Met haar klasgenoten, die haar ‘sleutelkind’ noemen, omdat ze Mario’s sleutel altijd bij zich heeft. Met school, waar ze zo veel onnodige onzin moet leren. Mario luistert. Hij geeft haar de doek waar hij altijd zijn handen aan afveegt. Liselore poetst er de tranen mee weg die ongewild toch kwamen. Schoon wordt ze er niet van, maar ze kan er wel om lachen. ‘En nu?’ vraagt Mario. ‘Ik wil hier blijven, maar dat gaat zeker niet, hè?’ zegt Liselore. Mario zegt niks. ‘Ik denk dat ik eerst naar huis moet.’ Nu knikt Mario. ‘Heb jij je vader en moeder al eens verteld wat je zo leuk vindt aan het sleutelen aan auto’s? Waarom breng je ze niet een keer mee, zodat ze kunnen zien wat jij kan? Het kan best zijn dat je zus het wel stoer vindt.’ Dat laatste ziet Liselore niet zo zitten, maar misschien snapt haar vader het wel. ‘Dan ga ik maar,’ zegt ze. Wanneer ze naar buiten loopt, hoort ze dat Mario weer begint te fluiten. Raar eigenlijk, denkt ze. Hij vindt het sleutelen aan de oude eend zeker heel speciaal.
56
Thuis komt ze haar moeder al tegen in de hal. Zo te zien wil ze net de deur uit gaan. Ze moppert: ‘Wat doe jij nu hier? Wat zie je er uit! Ik heb geen tijd meer. Je legt het straks maar uit aan je vader. Maar nu zorg je dat je schoon en wel naar school gaat, begrepen?’ Liselore begrijpt dat dit niet het moment is om haar moeder te vertellen over Mario en zijn uitnodiging. Met andere kleren aan gaat ze naar school. Treuzelend staat ze daar voor de deur van de klas, wanneer die opengaat. Haar juf komt naar buiten. ‘O gelukkig, je bent er. Ik wilde net gaan bellen. Waarom ben je zo laat?’ vraagt ze. Liselore wil niet zeggen dat ze wilde spijbelen. ‘Ik eh… ik kwam langs de garage, waar ik…’ Hier aarzelt ze. Gaat ze juf vertellen dat ze daar wel eens helpt? Ja, dat doet ze. ‘Waar ik Mario af en toe help met sleutelen aan auto’s.’ ‘Dat is interessant,’ zegt juf. ‘Wil je er in de klas niet een keer over vertellen? Denk er maar eens over na. Maar nu wil ik weten hoe het komt dat je zo laat bent.’ Liselore vertelt wat er gebeurd is. In de klas hoort ze een paar kinderen lachen. Ze hebben meegeluisterd. ‘Ons sleutelkind moest een eendje optillen!’ zegt Jeroen, net hard genoeg dat Liselore het kan verstaan ‘Ga maar naar binnen,’ zegt juf. Met een rood hoofd zoekt Liselore haar plaats op in de klas. Ze probeert te volgen waar de les over gaat. Dat valt niet mee, omdat ze tegelijkertijd probeert te verzinnen hoe ze haar vader uit moet leggen waarom ze niet van plan was naar school te gaan. En hem ook nog wil vragen om of hij een keer mee naar de garage wil. Gelukkig gaat ook deze schooldag voorbij. Onderweg naar huis probeert Liselore haar zus uit te nodigen voor een bezoek aan Mario. Maar bij het woord garage gaat het al fout. 57
‘Getsie, je wou me toch niet meenemen naar die vieze smeerbende, hè? Ik dacht het niet!’ zegt Annabel. De moed zinkt Liselore in de schoenen. Zou haar vader ook zo reageren? Na het eten probeert ze dapper hem te vertellen over het spijbelen, over Mario onder z’n eend, over haar droom om in de garage te helpen en over Mario’s uitnodiging. Tot haar grote verrassing luistert vader echt. Hij zegt zelfs: ‘Ja, het wordt tijd dat ik die Mario van jou eens leer kennen. Spreek maar iets met hem af.’ Het is alsof er in Liselore een kachel aangaat. Ze wordt warm van geluk. Een paar dagen later, op zaterdag, gaat ze met vader naar de garage. Hoe zal het gaan, vraagt ze zich af. Zou vader het maar niks vinden en zeggen dat ze er niet meer heen mag om te helpen? Eenmaal in de garage lijkt het wel of vader Mario al heel lang kent. Ze hebben elkaar van alles te vertellen. Vooral over auto’s. Liselore begint ondertussen alvast aan het karwei dat ze voor Mario mag doen. Ze vergeet de twee mannen, totdat ze hen hoort fluiten. Fluiten? Ze kijkt op en ziet ze allebei onder de oude eend liggen. Haar vader zit al vol olievlekken. Haar schaterlach trekt hun aandacht. ‘Ik denk dat we nu alle twee iets uit te leggen hebben thuis!’ zegt ze tegen vader. ‘Ik ben er ook bang voor,’ zegt hij, ‘maar dat gaat ons lukken.’ Op het einde van de dag maken ze een ritje in de oude eend, die er zelf na alle aandacht weer helemaal zin in heeft. De motor maakt een fantastisch geluid en door de gesmeerde vering lijkt het wel alsof ze over de weg vliegen.
58
Dan ziet vader ineens hoe laat het al is. ‘Wanneer we nu niet maken dat we thuiskomen, raken we echt in de problemen,’ zegt hij tegen Liselore. Hij bedankt Mario en zegt dat het goed is dat Liselore in haar vrije tijd komt helpen. ‘Fijn, want er moet ook gewerkt worden,’ zegt Mario. ‘Jullie mogen trouwens altijd samen komen sleutelen aan de oude eend. Maar niet meer onder schooltijd, afgesproken?’ Bij dat laatste kijkt hij Liselore met een serieuze grijns aan. Liselore voelt haar wangen rood worden bij de herinnering aan haar plan om hem voor te liegen. ‘Afgesproken,’zegt ze. Op weg naar huis fluit vader weer. Liselore weet nu waarom. Het is fluiten van plezier. Het deuntje zit voorgoed in haar hoofd.
59
Over Nel de Theije Nel de Theije is geboren in 1949 en had een wonderlijke jeugd, die ze deels thuis, soms bij broers en zussen van haar opa, soms in een kinderkoloniehuis en een paar jaar op kostschool doorbracht. Nel is onderwijzeres en heeft twintig jaar in het speciaal onderwijs gewerkt. In januari verscheen bij Panta Rhei het boek Filosoferen met kinderen, dat Nel samen met Leo Kaniok schreef. Verhalen uit de hele wereld zijn voor dit boek bewerkt en voorzien van een praatpapier. Enkele verhalen schreef Nel zelf. Vooral voor de jongste, maar ook voor de oudere kinderen van de basisschool. Nel heeft ontdekt, dat ze graag meer wil schrijven en dat het beter gaat met een doel, in opdracht of in contact met iemand. Hoe ze dat verder vorm moet geven, zoekt ze nu uit.
Gerard Sonnemans over Nel de Theije Het is niet zo vreemd dat Nel in mijn eenpersoons masterclass verzeild raakte. Verhalen vertellen voor kinderen is haar vak, maar ook haar passie. Haar eerste bundel hervertellingen van wereldverhalen verscheen onlangs onder de titel Filosoferen met kinderen. Nel heeft een frisse, heldere schrijfstijl, wars van hoogdravende, bombastische beeldspraak, maar wel vol verrassende vondsten. Ze leert snel, gaat serieus om met mijn aanwijzingen, maar neemt niet alle suggesties klakkeloos over. En daarmee laat ze zien dat ze een eigenzinnige, zelfverzekerde auteur is.
60
Over Gerard Sonnemans Gerard Sonnemans werd in 1959 geboren in het Zuid-Limburgse Eygelshoven, maar hij groeide op in Boxmeer, waar hij ook nu (weer) woont. Jarenlang studeerde en werkte hij aan de universiteit van Nijmegen, waar hij zich vooral bezighield met spannende verhalen uit de Middeleeuwen. Toen hij er later voor koos om meer voor zijn kinderen en het huishouden te gaan zorgen, was hij dan ook blij verrast dat hij gevraagd werd om een jeugdboek over ridders te schrijven. Dat werd in 1999 Mannen van staal. Het leven van de ridders in de Middeleeuwen (12+). Eenmaal in aanraking gekomen met de wereld van de kinder- en jeugdboeken, was Gerard meteen verkocht: hij wilde nog veel meer boeken voor de jeugd schrijven. Door hard werken en de kansen die anderen hem boden, is hem dat gelukt. De boeken van Gerard Sonnemans gaan over helden en slachtoffers, maar vaak worden helden slachtoffers, of omgekeerd… De wereld is niet zomaar op te delen in goeieriken en slechteriken.
Van Gerard Sonnemans Toen in de zomer van 1914 de Grote Oorlog in Europa uitbrak, vluchtten wij naar een van de weinige plekken waar de oorlogshandelingen niet doordrongen. Samen met een miljoen andere Belgen overspoelden we het gastvrije Nederland. Eerst sliepen we in tentenkampen, op hooizolders of in kloosters. Zodra bleek dat de oorlog langer ging duren, werd op de hei bij Uden haastig een Belgische stad in elkaar getimmerd waar we onze intrek namen. Aan alles was gedacht, van woon- en eetbarakken tot kerk, winkel, badhuis, waslokalen, gemeentehuis en school toe. En dat allemaal netjes afgewerkt met een greppel en omheining om ons binnen te houden. 61
Ha, alsof wij ons daardoor lieten tegenhouden! De eerste dag al zaten er drie gaten in de afrastering. Uit Vluchtelingen op de vuist (verschijnt najaar 2011)
62
tags volwassenen, proza, zusjes, anekdotisch, meisjes
Soep Romy van de Sande
De tomatensoep sijpelt door haar spijkerbroek heen en veroorzaakt een bijtende pijn. Met een gil trekt ze haar been weg en knalt tegen de omgevallen fiets. De rode vloeistof trekt in de sneeuw. Bloed met witte sliertjes en ballen. Ze weet niet of de tranen door de pijn komen, de schrik, of het gevoel dat alles steeds maar mis gaat. De telefoon. Haar handen trillen en zoeken in rap tempo de meest logische plekken af. Als ze het opdringerig rinkelende ding uit haar tas heeft gevist, stopt het geluid. Drie jongens rijden langs, muts over de oren. Ze lachen en wijzen naar de soep die dampt op het fietspad. ‘Nou moet je van de grond eten,’ lacht één van hen. Ze buigt haar hoofd, wacht met opnemen tot de stemmen verdwijnen in de mist. Het nummer van haar moeder verschijnt in het schermpje. Oproep gemist. Ze kan niet aankomen zonder soep. De gedachte alleen al zorgt ervoor dat haar ademhaling als door een rietje naar binnen en buiten lijkt te gaan. De ijzige kou verlamt haar luchtpijp en stembanden. Ze denkt er toch weer aan. De spetters soep op het aanrecht, overgekookt. Nijdig gooide ze de laatste reepjes wortels erin. Haar moeder had erom gelachen.
63
‘Praktische zaken, zijn niets voor jou’, zei moeder. ‘Soep maken, dat kan jij gewoon niet. Ga jij nou maar lekker leren schat. Voor soep maken zijn weer andere mensen gemaakt, dommere mensen.’ De letters vervaagden tot een grote brei toen ze de woordjes Frans in haar hoofd probeerde te stampen. Zuurstoftekort, alweer. Ze hield zich vast aan haar bureau en voelde hoe ze onderuit gleed. Ze zei het niet tijdens het avondeten, dat ze was flauwgevallen. Als ze het café binnenstapt, slaat de warmte zich als een deken om haar heen. Ze hapt naar adem. ‘D’r is een meske,’ zegt een man. Hij zit met een stel andere heren aan een donkerbruine tafel te kaarten. ‘Zo mooi zie je ze hier niet vaak’, zegt een kerel die opkijkt van zijn krant. ‘Ik zeg tegen die dokter, gij maakt hier helemaal niemand open’, gaat de ander verder. ‘En al helemaal mij niet.’ ‘Das maar beter, ja’, antwoordt de man die de krant leest. ‘Gewoon laten zitten. Van snijden wordt ‘t vaak alleen maar erger. Die dokters weten niet waar ze het over hebben, ik zeg het je!’ Iedereen knikt instemmend. ‘Wat zei ik nou?’, roept een van de kaartende heren naar achteren. ‘D’r is hier een meske!’ Ze loopt naar de bar, schaamt zich voor haar voetstappen die haar plotselinge aanwezigheid benadrukken. ‘Ga maar even rustig zitten meiske, want ge ademt niet best.’ ‘Dat gebeurt me wel vaker. Het gaat binnen een paar minuten weer over,’ zegt ze moeizaam. ‘Het kan best je hart zijn, daar begint het mee! Bij mij…’ ‘Kees, kop dicht.’ Kees neemt een slok van zijn bier. De kaartende man die het woord voert staat op. Dunne kromme benen in een ribbroek, een beginnende bierbuik. Hij loopt moeizaam op haar af, trekt een stoel naar achteren. Ze voelt de
64
haast in haar lijf, maar durft de man niet tegen te spreken. Laat zich op de stoel vallen. ‘Wat mag ‘t zijn?’, vraagt de man en geeft haar een bemoedigend schouderklopje. ‘Soep,’ fluistert ze. ‘Ik heb mijn pan soep per ongeluk in de sneeuw laten vallen.’ Ze kan de woorden niet stoppen, ze krijgt weer lucht, ze voelt de warmte op haar ijskoude wangen. Ze ontdooit. ‘Het is voor mijn zus. Voor haar is het heel vervelend als ik te laat kom, ze rekent op mij.’ De man lacht de paar tanden die hij nog heeft bloot. Door de vettige glazen van zijn bril heen kijkt hij haar verwonderd aan. ‘Die zus snapt dat heus wel meiske, een dag geen fouten gemaakt is als een ei zonder zout. Moet jij niet lekker met een jongen gaan vozen in het fietsenhok?’ Ze schokschoudert. ‘Ik ben al twintig, ik heb geen behoefte aan een zoenpartij bij een fietsenhok.’ ‘Toen ik twintig was liep ik de marathon’, zegt de man met hartkwalen. ‘Die goede oude tijd.’ Zonder op te kijken van de krant antwoordt de ander: ‘Toen jij twintig was bestond de marathon nog niet.’ ‘Mijn moeder vindt dat ik moet studeren’, fluistert ze. ‘Niet vozen en niet zorgen, maar leren.’ Ze ziet de vliegjes weer, kleine puntjes die in een razend tempo op haar af lijken te komen. Ze weet dat het niet echt is, kan een afwerende beweging net bedwingen. Zuurstofgebrek, volgens de dokter. Ze wil niet denken aan alle studies die haar ouders telkens maar weer voor haar bedenken. Ze beseffen niet dat ze hoofdpijn krijgt van alle informatie die in haar hoofd rond zweeft, dat ze veel liever een tijdje uit het raam zou staren. Zonder schuldgevoel. ‘Onzin’, zegt de man. ‘Het leven, daar leer je van. Mijn kleinzoon, die wil vast wel met je gaan eten. Maar wat wil je eigenlijk zelf?’
65
Haar handen beginnen te trillen, een voorteken dat haar ademhaling weer op hol zal slaan. Niets, denkt ze, een verboden gedachte. ‘Het spijt me, maar ik zou graag wat soep kopen, ik heb haast. Tien euro voor een pan soep, is dat acceptabel?’ Ze krijgt weer een schouderklopje. Een moeizame gang naar de toog, en daarna naar het kleine keukentje dat zich daarachter lijkt te bevinden. André Hazes zingt zijn liedjes. Er ligt een laag stof op de kerstlichtjes. Een forse vrouw komt uit het keukentje. ‘Kijk eens!,’ zegt ze. En ze zet triomfantelijk een enorme pan soep op de toog. ‘Die krijg je gratis van mij, als je straks iets komt drinken. Mijn man heeft gelijk, jij ziet er veel te bleek uit.’ De vrouw komt op haar af, ze draagt felrode kleren en een gouden ketting. De rimpels in haar gezicht zijn diep en de poriën goed zichtbaar. Het liefst zou ze tegen de fikse borsten van deze vrouw aanvallen en huilen. Ze laat zich in haar wang knijpen en staat moeizaam op. ‘Heel erg bedankt!’, zegt ze. ‘Mijn zus is behoorlijk ziek ik wil niet met lege handen aankomen, vandaar.’ ‘Wie is dat dan?,’ zegt de vrouw. ‘Ik ken iedereen in een straal van 20 kilometer.’ Ze steekt haar borsten trots vooruit. ‘Maartje,’ zegt ze zachtjes. ‘Malle Maartje?,’ antwoordt de vrouw. De mannen laten hun kaarten iets zakken en staren haar aan. Het betoog over het hart valt even stil. De krantenlezer blijft verwoed lezen, zo lijkt het. ‘Ach kind toch’, zegt de vrouw. ‘Deze is toch wel goed?’, vraagt één van de kaartende kerels. Dan zijn er de tranen, de tranen die haar adem verdrinken. ‘Ach kind toch’, herhaalt de vrouw. ‘Johan weet niet waar hij over spreekt.’ ‘Jij ook niet’, mompelt Johan. Ze draait zich om. Pas buiten durft ze het te zeggen: ‘Er is niks mis met me’, fluistert ze. ‘Helemaal niks.’
66
‘Josie, Josie, Josie!’, schreeuwt Maartje. Het is warm in het tehuis, altijd warm. Alsof ze de geestelijk beperkten hier willen braden. Toch draagt Maartje haar blauwe trui, die haar moeder ooit voor haar heeft gebreid. Voordat ze een trede op de trap oversloeg en de schande van de familie werd. ‘Het is en blijft een dorp’, had oma verklaard. Nu zit malle Maartje een paar dorpen verder, ver van de bewoonde wereld. ‘Daar hebben we Merel ook weer’, begroet zuster Annemie haar vriendelijk. Ze legt haar hand op haar schouder. ‘Heb je soep meegenomen?’ Trots houdt ze de pan in de lucht. Een paar bewoners klappen in hun handen, sommige blijven staren in het niets. ‘Helemaal zelf gemaakt?’ vraagt de zuster. Merel laat haar mondhoek iets hangen en kijkt triomfantelijk de kamer rond. Ze duwt de pan soep in de handen van de zuster en gooit haar jas op een stoel. Dan snelt ze naar Maartje. ‘Hallo’, zegt ze. ‘Ik ben er weer.’ ‘Jahoe’, zegt Maartje. En gooit haar vuisten de lucht in. Merel doet haar na en voelt hoe haar ademhaling tot rust komt. Hoe haar hart kalm klopt. Geen vliegjes en geen vlekken. Geen sommen en geen toetsen. Ze kijkt naar de klok en ziet hoe de minuten gewoon voorbij trekken. De soep wordt opgediend, ze valt aan alsof ze in tijden niets heeft gegeten. Laat de soep over haar kin druppelen. ‘Malle Maartje vindt dit lekker!’, roept Maartje. ‘Merel ook!’, zegt ze. De zuster veegt met een lauwwarm doekje de soep van haar kin. ‘Malle Merel en malle Maartje’, lacht Annemie. ‘Wat zijn jullie toch een enig stel.’
67
Over Romy van der Sande Romy van der Sande (1985) leest en schrijft al zo lang ze zich kan herinneren. Het schrijven begon met een dagboek, korte verhalen en de vertellingen van ‘Zand-oog’, die ze aan haar zusjes voorlas. Na haar opleiding journalistiek werkte Romy nu als journalist bij een uitgever van huis-aan-huisbladen en daarnaast als freelance tekstschrijver. Omdat Romy graag fictie wilde schrijven, is ze een cursus gaan volgen bij Tania Heimans. Zij wist haar uit te dagen en te enthousiasmeren. Vooral het schrijven van korte verhalen bleek Romy te liggen. Met zo’n kort verhaal heeft ze Write Now Venlo gewonnen. Een inspirerend schrijversweekend in Rotterdam smaakte naar meer! Inmiddels heeft Romy samen met haar vriend een eigen tekstbureau (TextVast) en werkt ze als communicatiemedewerker voor een scholengemeenschap. Romy vindt het belangrijk zich te blijven ontwikkelen als schrijver.
Roel Smits over Romy van der Sande Romy heeft een aantal punten waar ze nog aan moet werken, maar zeker ook een aantal sterke punten. Ik vind de thematiek van Romy erg interessant, maar sommige problemen worden hier en daar wat zwaar aangezet. Soms is het proza wat moeilijk te volgen omdat het in korte tijd veel vragen oproept, en ze maakt iets te vaak gebruik van (bewust) ongrammaticale zinnen. Maar Romy heeft een geïnspireerde en krachtige schrijfstijl die zich kenmerkt door een grote vrijheid, zowel in haar zinnen als in het gemakkelijk springen tussen delen van het verhaal. Het proza van Romy is nooit stijf.
68
Over Roel Smits Na een studie natuurkunde en vijftien jaar wetenschappelijk onderzoek in de taalpsychologie is Roel Smits enkele jaren geleden een nieuw leven gestart als schrijver. In 2008 is hij gedebuteerd met de verhalenbundel Honderd procent mens bij uitgeverij Nieuw Amsterdam. Zijn eerste roman, getiteld De tovenaar van Petersburg, is verschenen in januari 2010. Smits werkt aan een volgende roman met de voorlopige titel De zoon van John Lennon die zal verschijnen in 2012. Tussen de romans en verhalen door is Roel Smits actief als tekstschrijver en schrijfdocent.
Van Roel Smits Vanochtend is de dokter geweest. Gertrude had hem geregeld, ik wist nergens van. Nog voor achten moet ons dienstmeisje de arts stilletjes hebben binnengelaten terwijl Gertrude me aan de praat hield in de keuken. Hoe dan ook, toen ik klaar was met mijn thee en opstond om mijn jas aan te trekken, vroeg Gertrude me nog even te blijven. Ze leek nerveus. ‘Er is iemand voor je,’ zei ze en gaf me een zetje in de richting van de salon. Uit De Tovenaar van Petersburg, Nieuw Amsterdam (2010)
69
tags proza, jeugd, natuur, dieren, fabel, heimwee
De overkant Jeanet Kingma
‘Sprinkhaan! Hé Sprinkhaan, je bent het echt!’ Iets raakte hem aan. Hij voelde het haast niet, zo koud had hij het. ‘Word wakker Sprinkhaan, alsjeblieft!’ Oei, stijf, zijn poten waren helemaal stijf. Hij hoorde de stem vlak bij. Maar het geluid klonk ook ver weg. Met moeite opende Sprinkhaan zijn ogen. Wie praatte er tegen hem? Een lichtbruine vlek bewoog dicht bij zijn hoofd. Langzaam veranderde de vlek in een gezicht, hij kende het vaag. Langpootmug! Het moest Langpootmug zijn. Dat is een tijd geleden, dacht Sprinkhaan. Wat was er ook alweer met hem? ‘Sprinkhaan, gelukkig! Ken je me nog?’ Plotseling wist hij het weer. Vorig jaar verdween Langpootmug ineens uit het bos. Niemand snapte waarom. ‘Ja.’ Onhandig ging hij rechtop zitten. ‘Waar ben ik eigenlijk?’ De zon scheen door de bladeren van een grote eik. Andere bomen stonden er niet. Er groeide alleen gras, heel veel gras. Verderop schitterde water. ‘Kun je je nog bewegen?’ Langpootmug keek hem bezorgd aan. ‘Hoe ben je hier terecht gekomen?’ Stukje bij beetje kwamen de gebeurtenissen terug. Er stond een harde wind. Hij was aan het verspringen met Koolwitje, zijn beste vriend. Steeds opnieuw sprongen ze, met de wind mee. Tot die ene windvlaag kwam, die hem optilde boven de rivier. Koolwitje kon zich nog net vastgrijpen aan een grasspriet. Het laatste dat hij
70
zich herinnerde waren de angstige momenten boven de woeste grijze watermassa. ‘Ik ben ook door de wind hier naartoe geblazen,’ zei Langpootmug. Hij zuchtte. ‘Ik ben hier nu al een jaar.’ ‘Zo lang?’ De mond van Sprinkhaan viel open. Wat erg! Hij liet zijn ogen over het gras gaan. Overal harde, stugge grassprieten. Ze leken tegen hem aan te duwen, alsof ze wilden zeggen: ‘Wat moet je hier, ga toch weg!’ Sprinkhaan rilde. Een jaar blijven, hij moest er niet aan denken! Langpootmug maakte een gebaar met één van zijn voorpoten. Wat is er met zijn andere poot aan de hand, vroeg Sprinkhaan zich af. Hij is helemaal in elkaar gefrommeld, net een vogelnest. Hij wees er naar. ‘Wat heb je aan die poot?’ ‘O, niks,’ zei Langpootmug. ‘Hij is gegroeid, dat is alles.’ ‘Gegroeid, hoe bedoel je,’ vroeg Sprinkhaan. Eén poot? Kan dat dan?’ ‘Ja, één hele lange poot, het is net of ik nu pas écht een langpootmug ben,’ bromde Langpootmug. ‘Kijk.’ Hij strekte zijn voorpoot. ‘Hè?’ Sprinkhaan knipperde met zijn ogen. ‘Het komt door de heimwee,’ zei Langpootmug. ‘Ik kreeg zo’n heimwee naar de andere kant van de rivier… Hoe erger de heimwee werd, hoe harder mijn poot groeide. Ik kan de rivier al helemaal overbruggen. Als ik mijn poot aan de overkant neerzet, voel ik me beter.’ Sprinkhaan voelde een schok van binnen. Hij dacht aan Hommel, die opgewonden vertelde over een vreemde, lange poot bij de rivier. Zelf had hij er, samen met Koolwitje, hard om gelachen. Zou dat Langpootmug zijn geweest? ‘Tjongejonge,’ zei Sprinkhaan. ‘Heimwee,’ vroeg hij, ‘wat is dat precies?’ ‘Heimwee is, dat je terug wilt naar de plek waar je vandaan komt. Je verlangt er zo naar, dat het bijna pijn doet. 71
‘O.’ Sprinkhaan hoorde de rivier kabbelen. In de verte zag hij de overkant, een dikke, donkergroene streep. Hij dacht aan het bos, en aan Koolwitje, Lieveheersbeestje en Hommel. Waren ze hem nu aan het zoeken? Wanneer zou hij ze weer zien? ‘Ik geloof dat ik het begin te begrijpen,’ zei hij langzaam. Koolwitje en de anderen nooit meer zien, dat zou verschrikkelijk zijn! De rivier stroomde rustig, alsof er nooit storm geweest was. ‘Heb je wel eens geprobeerd om weer over te steken?’ vroeg Sprinkhaan. Je kunt vliegen! Je kunt die lange voorpoot alvast aan de andere kant neerzetten. ‘Ja één keer,’ zei Langpootmug. Hij aarzelde. ‘In het begin vloog ik best hoog, maar dat hield ik niet vol. Langpootmuggen zijn slechte vliegers. We kunnen moeilijk ons evenwicht bewaren, want we hebben maar twee vleugels. Het water kwam steeds dichterbij, doodeng. Snel ben ik omgekeerd. Daarna durfde ik niet meer.’ Sprinkhaan dacht na. Zijn voelsprieten kraakten. ‘Misschien kunnen we samen iets verzinnen,’ zei hij. Langpootmug keek hem hoopvol aan. ‘Hoe sterk is je poot eigenlijk?’ vroeg Sprinkhaan zacht. ‘Ik weet niet zeker of ik het wel durf,’ zei Langpootmug. ‘Kom op, we willen het allebei. Er is geen wind, dit is onze kans! Ga maar zitten, ik geef het blad een zetje en spring er bij op.’ Sprinkhaan legde een stevig eikenblad op de zanderige oever van de rivier, met het steeltje in het water. Gehoorzaam en een beetje stijf, stapte Langpootmug er op. Hij zei geen woord. ‘Houd je vast aan de steel en ontspan een beetje,’ zei Sprinkhaan. ‘En nu: zet je poot aan de overkant.’ Sprinkhaan hield zijn adem in. Langpootmug zwiepte zijn poot, sierlijk als een werphengel, over de rivier. Op de andere oever zette hij hem neer. Nu! Sprinkhaan gaf een harde duw tegen het blad, en met een grote sprong landde hij naast Langpootmug. Die gaf een gilletje omdat het blad hevig op en neer bewoog. 72
‘Sta je stevig genoeg?’ Vroeg Sprinkhaan. Zijn voelsprieten prikten, zou het plan lukken? Als Langpootmug het maar niet te spannend vond. Zonder hem begon hij niets. Voorzichtig trok Sprinkhaan het blad stukje voor stukje langs de poot naar voren. Hij pakte hem steeds iets verder, en trok dan aan het blad. Hij hoorde langpootmug naast zich giechelen. ‘Het kietelt, je mag me best wat steviger vastgrijpen hoor,’ zei hij. ‘Zo ja.’ Centimeter voor centimeter gingen ze vooruit. De zon scheen fel op het water. ‘Hé,’ fluisterde Langpootmug, nadat ze een heel stuk hadden gevaren. ‘Zie je wat er gebeurt? Mijn poot krimpt, hij wordt weer korter. Hoe dichter we bij de oever komen, hoe korter hij wordt. ‘Huh?’ Sprinkhaan was zo druk bezig, dat hij het niet eens had gemerkt. De twee insecten waren intussen in het midden van de rivier aangekomen. Ze werden nat omdat het blad meer begon te schommelen. Het waaide hier, daardoor kostte het trekken meer kracht. ‘Hoe ver zijn we al?’ vroeg Langpootmug. Sprinkhaan keek achterom, het duizelde hem, achter hen lag een grijsblauwe watervlakte. De eikenboom op de oever was veel kleiner geworden. ‘Al heel ver,’ zei hij. Het blad deinde op en neer. ‘Pas op!’ riep Langpootmug. ‘Mijn vleugels worden nat. Als het blad omslaat kom ik helemaal niet meer omhoog.’ Sprinkhaan zette zich schrap. Omslaan? Nooit! Straks waren ze terug in het bos, dat wist hij zeker. ‘We zijn al over de helft,’ zei hij. Langzaam kwam de overkant dichterbij. Het water werd rustiger. Langpootmug kuchte, hij had al een tijdje niets gezegd. Zijn oog glinsterde vreemd, zag Sprinkhaan.
73
‘Misschien kunnen ze ons nu wel horen,’ zei hij. We moeten roepen. ‘Koolwitje.’ Hij haalde diep adem. ‘Hommel, help!’ Hij stootte Langpootmug aan. ‘Kom.’ Maar Langpootmug hoorde hem niet, plotseling gilde hij hard. Voor Sprinkhaan wist wat er gebeurde stak hij zijn poot in de lucht. Meteen veranderde het blad van koers. ‘Wat doe je nu,’ schreeuwde Sprinkhaan. ‘Ik heb kramp! Oooh, ik houd het niet meer uit!’ ‘Stommerd niet doen, we drijven opzij. Zet die poot neer, we zijn er bijna!’ Met een kreunend geluid probeerde Langpootmug zijn poot weer op de kant te zetten. ‘Het lukt niet,’ riep hij. ‘Mijn poot is al te kort geworden, en hij blijft krimpen.’ ‘Vooruit probeer het!’ In een flits ontdekte Sprinkhaan aan land een witte vlek. Langpootmug deed zijn best om zich zo ver mogelijk uit te rekken, maar hij kreeg de waterkant niet te pakken. Het blad dreef in een rechte lijn opzij, mee met de stroom van de rivier. ‘Het bos,’ schreeuwde Sprinkhaan. ‘Denk aan het bos, misschien wordt je poot dan weer langer!’ Even voelde hij zijn hart omhoog springen. Die witte vlek was Koolwitje! Hij fladderde op en neer. In de verte zag hij ook Hommel en een rood stipje, dat moest Lieveheersbeestje zijn. Ze zwaaiden met een lange stengel. ‘Die grasspriet,’ gilde hij tegen Langpootmug. Pak die grasspriet!’ De insecten aan wal schoven de grasspriet zo ver mogelijk naar het afdrijvende eikenblad toe. Langpootmug maakte zich zo lang mogelijk, maar hij greep mis. Zijn ogen bleven strak op de overkant gericht. Sprinkhaan voelde zich slap worden. Het bos, zou hij er ooit aankomen? ‘Ja! Ik voel iets,’ gilde Langpootmug plotseling. ‘Mijn poot groeit!’ ‘Snel,’ riep Sprinkhaan. ‘Nog een keer.’ 74
Met al zijn kracht rekte Langpootmug zich uit, zo ver hij kon. Met een luide kreet pakte hij het topje van de grasspriet. ‘Ik heb hem,’ schreeuwde hij. Langpootmug liet de grasspriet niet meer los. Koolwitje, Lieveheersbeestje en Hommel riepen: ‘Kom op jongens’ en ‘Toe maar!’ Daardoor ging het laatste stuk vanzelf. Toen het eikenblad vlak bij de kant was, greep Sprinkhaan Langpootmug in een snelle beweging vast, en maakte een reuzensprong. Ze rolden over elkaar heen toen ze op het droge terecht kwamen. ‘We zijn er!’ schreeuwde Sprinkhaan. Zijn hele lijf trilde, maar hij kon wel dansen. Het was gelukt! De dieren op de oever juichten. Koolwitje het hardst. ‘Sprinkhaan!’ Hij bewoog zijn witte vleugels op en neer. ‘Sprinkhaan! Ik was zó ongerust. De hele tijd heb ik je gezocht. Maar je bent er weer, mét Langpootmug nog wel. Om de beurt kwamen de andere insecten naar hen toe. Iedereen zoemde, bromde en fladderde. ‘Feest!’ riep iemand. Alleen Langpootmug maakte geen enkel geluid. Hij strekte zijn poten, één voor één. Ze waren alle zes even lang. Sprinkhaan keek hem vragend aan. ‘Eindelijk!’ zei hij met een zucht.
75
Over Jeanet Kingma Jeanet Kingma is geboren en opgegroeid in Borne (Overijssel). Ze heeft de lerarenopleiding tekenen en handvaardigheid gedaan. Na vijf jaar les te hebben gegeven in het middelbaar onderwijs ben ik cursussen tekenen en schilderen gaan geven aan kinderen en volwassenen. Daarnaast heeft zij zich gericht op haar beeldend werk. Het werk is te bekijken op www.jeanetkingma.exto.nl. In 2009 heeft Jeanet zich uit interesse ingeschreven voor een cursus ‘Schrijven voor kinderen’ van Annemarie Bon. Ik had het idee dat ik er later iets mee zou kunnen in mijn lessen ‘kinderatelier’. Bovendien houd ik zelf van lezen en lees ik mijn eigen kinderen graag voor. Het zelf schrijven is mij erg goed bevallen. Zo goed, dat ik zin heb om ermee verder te gaan. Ik denk dat ik mijn andere (werk)ervaring hierbij kan gebruiken.
Jacobina Kunnen over Jeanet Kingma Jeanet Kingma heeft het coachingstraject ten volle benut om een aantal van haar teksten te herschrijven en om de juiste vragen te stellen. De herschreven verhalen tonen aan dat zij hard op weg is om een goed schrijfster te worden.
Over Jacobina Kunnen Jacobina Kunnen (1959) zegde in 2000 haar baan als bibliothecaresse op om zich geheel aan het schrijven te kunnen wijden. Ze volgde een schrijfopleiding en diverse cursussen. Haar werkzaamheden bestaan uit het schrijven van boeken en cursussen voor educatieve uitgeverijen en het beoordelen van
76
manuscripten. Daarnaast begeleidt ze beginnende schrijvers. Als gecertificeerd schrijfdocent geeft ze door het hele land lessen in creatief schrijven. Bij ScriptPlus in Amsterdam is ze een van de docenten van de schrijfopleiding ‘Proza voor kinderen’.
Van Jacobina Kunnen Roos zwaait naar de wolken. ‘Zouden papa en mama mij vanuit de hemel kunnen zien?’, vraagt Roos aan Niels en Floor. Niels vindt het een moeilijke vraag. En zijn opa en oma? Zouden zij hem nu kunnen zien? Uit Niels Netjes en Roos Raket, Kwintessens (2010)
77
78