Schipperen tussen NT2, NVT en NT1 Kroniek van het Nederlands als vreemde taal Nele Rampart IN 53 (2): 159–168 DOI: 10.5117/IN2015.2.RAMP
1
Inleiding
Een jaar geleden maakte ik in deze kroniek melding van de enigszins opdrogende stroom aan lesmateriaal voor NVT en NT2; ook het jaar 2014 leverde geen rijke oogst. Dit geldt met name voor leermiddelen met als doelgroep NVT-studenten. Veelal zullen docenten en studenten een beroep moeten doen op lesmethodes voor lager- en middelhoogopgeleide anderstaligen in Nederland. Ook kunnen ze te rade gaan bij materiaal dat ontwikkeld werd voor universitaire leerders die het Nederlands als moedertaal hebben. Dat dit materiaal ook voor vergevorderde anderstalige leerders nuttig kan zijn, werd enkele jaren geleden hier besproken (Kalsbeek 2012, pp. 160-165). In deze kroniek wil ik de aandacht vestigen op drie publicaties die telkens een van de genoemde doelgroepen voor ogen hebben. Hierbij zal ik het materiaal vooral toetsen op bruikbaarheid voor universitaire leerders buiten een Nederlandstalige context. Allereerst bespreek ik de NT2leergang Taaltalent (2014), vervolgens komt het NVT-terrein aan bod met Derde ronde (2014). Ten slotte volgt NT1-materiaal: Basisvaardigheden academisch schrijven (2014), een schrijfgids voor eerstejaarsstudenten in Nederland en België. Ik besluit deze kroniek met twee vermeldingen: Nu versta ik je! (Nederlandse editie) (2013) en Spreektaal (2013).
2
Taaltalent (delen 1-3)
Taaltalent, Methode Nederlands voor midden-en hoogopgeleide anderstaligen, brengt de leerder in drie delen naar het CEF-niveau B1 en is bijgevolg VOL. 53, NO. 2, 2015
159
INTERNATIONALE NEERLANDISTIEK
een methode met een wat langzamere progressie. Volgens de docentenhandleiding bestaat de doelgroep vooral uit ‘middelhoogopgeleiden die in Nederland moeten functioneren op mbo-niveau (werk of studie)’. Daarnaast zou Taaltalent zich ook lenen voor ‘hoogopgeleide anderstaligen die wat minder snelle taalleerders blijken te zijn of volwassen taalleerders in het buitenland’ (p. 5). De leergang werd ontwikkeld door Henny Taks en Katja Verbruggen, beiden werkzaam als NT2-docenten aan het Taleninstituut van de Universiteit Maastricht – en auteurs van de leergang voor gevorderde Duitstaligen Op naar de eindstreep. Aan het derde deel, dat al in 2012 verscheen en nu is herzien, werkte Eefke Jacobs mee. De leergang bestaat uit drie boeken; de docentenhandleiding wordt op aanvraag als pdf-document toegestuurd. De boeken gaan vergezeld van een methodesite, waar we de audiofragmenten vinden, alsook de sleutel bij de oefeningen, extra oefeningen, toetsen en woordenlijsten met vertaling (Engels, Spaans, Duits, Pools); bij deel 3 hoort oefenmateriaal voor het Staatsexamen I. De opbouw van de methode is thematisch-cursorisch, waarbij de keuze van de thema’s aansluit bij ‘de belevingswereld en het opleidingsniveau van de leerder’ (docentenhandleiding, p. 5). Zo komen in deel 1 vooral aspecten van het dagelijks leven aan bod, in deel 2 wordt de focus verbreed naar maatschappelijke thema’s, waarna ten slotte in deel 3 wordt overgegaan op onderwerpen die gekoppeld zijn aan werk en studie op mboniveau (verkeer en vervoer, media en communicatie). Enkele nogal branchegerichte thema’s zullen de student Nederlands in het buitenland wellicht afschrikken (land- en tuinbouw, bouw en techniek); die vrees is echter ongegrond. Vanwege het relatief lage eindniveau van deze lesmethode (B1) blijft de woordenschat dermate algemeen dat hij ook voor leerders buiten de beroepsgerichte context nuttig zal zijn – zo vinden we bij het thema land- en tuinbouw woorden als ‘voedsel’ of ‘oogsten’. De woordenschat in Taaltalent is hoofdzakelijk gebaseerd op de frequentielijst bij het Handboek Nederlands als tweede taal in het volwassenenonderwijs (2010). Per hoofdstuk worden circa honderd nieuwe woorden systematisch aangeboden; in deel 3 zijn het er wat minder, gemiddeld zeventig, waarschijnlijk omdat in de fase van de ‘independent learner’ (CEF) de incidentele woordenschatuitbreiding een grotere rol begint te spelen. Ik schat dat de leergang in totaal ongeveer 2.500 woorden systematisch aanbiedt, een adequaat aantal voor dit niveau. Volgens Bossers wordt voor NT2-cursussen met als eindniveau B1 doorgaans een receptieve woordenschatomvang van 5.000 gehanteerd die echter slechts ten dele in een cursus geleerd dient te worden (Bossers 2010, p. 172). Dit gaat ook op voor academische leerders 160
VOL. 53, NO. 2, 2015
SCHIPPEREN TUSSEN NT2, NVT EN NT1
buiten de muren, die weliswaar niet profiteren van een Nederlandstalige omgeving, maar door hun vertrouwdheid met taal (cognaten!) en teksten relatief veel aan incidentele woordenschatuitbreiding doen. Wie bekend is met het werk van de auteurs zal op de hoogte zijn van hun didactische principes, die ze steeds tamelijk beknopt en in nagenoeg dezelfde bewoordingen formuleren. In deze leergang gaat het om ‘communicatief, interactief en taakgericht onderwijs, waarbij samenwerkend leren, Focus on Form en het gebruikmaken van strategieën belangrijke aspecten zijn’ (voorwoord). In hoeverre komen deze principes tot uiting in de leergang? Elk hoofdstuk begint met een korte introductietekst (met foto) waarna telkens drie delen volgen: Voorbereiden, Uitvoeren en Oefenen. Deze structuur, die de auteurs ook al hanteerden in Op naar de eindstreep (besproken in de kroniek van februari 2010, Kalsbeek 2010, pp. 45-46) doet denken aan het VUT-model (Voorbereiden, Uitvoeren en Terugblikken). De fases Voorbereiden (activeren van voorkennis door middel van een leestekst met vragen) en Oefenen (grammatica en woordenschat) doen de leerders zelfstandig, Uitvoeren gebeurt klassikaal. In deze fase vinden we, naast kaders met grammatica, vooral viervaardighedentraining, bestaande uit geïntegreerde luister-, spreek- en schrijfopdrachten. Het VUT-model wordt vaak aangewend bij de taakgerichte aanpak, een benadering waarbij een bepaalde taak/taalhandeling centraal staat – bijvoorbeeld het geven van een mening, het maken van aantekeningen. In functie van deze taak worden woordenschat en grammaticale structuren aangeboden. (Zie hiervoor onder andere het onderdeel ‘Taalonderwijs en didactiek’ van Alice van Kalsbeek in Bossers, Kuiken & Vermeer, 2010.) De structuur van Taaltalent mag dan een taakgerichte aanpak suggereren, de manier waarop de stof wordt aangeboden volgt eerder de klassieke communicatieve benadering: de focus ligt op het aanbieden en inslijpen van grammatica (bijvoorbeeld de imperatief) en woordenschat (bijvoorbeeld sport), ingebed in een communicatieve context, om deze vervolgens in taalhandelingen te gebruiken (bijvoorbeeld een sporttrainer die zijn spelers instructies geeft). Dit blijkt overigens ook uit de inhoudsopgave, waar per hoofdstuk enkel de grammaticale thema’s vermeld staan – van overkoepelende taken/taalhandelingen geen spoor. Duidelijk merkbaar is de focus op interactie en samenwerkend leren: in de klassikale fase Uitvoeren worden tal van prikkelende partneroefeningen (rollenspellen, interviews, discussieopdrachten) aangeboden. De belangrijke rol die de auteurs aan strategieën toekennen blijkt uit de docentenhandleiding, die tal van tips bevat om bij de leerder de zelfredzaamheid RAMPART
161
INTERNATIONALE NEERLANDISTIEK
te bevorderen – bijvoorbeeld het trainen van woordraadstrategieën. Al met al biedt Taaltalent de leerder een keur aan aantrekkelijke opdrachten en afwisselende oefenvormen. Zoals elke NT2-methode besteedt Taaltalent ook aandacht aan cultuur en context. Zo wordt in elke openingstekst één aspect van de Nederlandse maatschappij belicht. Hierbij passeren de onvermijdelijke verjaardagen, open gordijnen en stroopwafels de revue, maar over het algemeen ontstijgen de tekstjes het clichématige niveau, terwijl ze toch een vrij getrouw beeld van Nederland geven. Na de openingstekst volgen in het deel Voorbereiding persoonlijke vragen die uitnodigen tot discussie en het schetsen van culturele verschillen. Deze vragen doen soms nogal paternalistisch aan, bijvoorbeeld ‘Wie doet in jouw land het huishouden, de man, de vrouw of beiden?’ (deel 3, p. 16) of ‘Zijn er in jouw land ook bibliotheken?’ (deel 3, p. 90). Voor extramurale leerders, die Nederland wellicht niet zo goed kennen, is het van voordeel dat de reflectie- en discussievragen zich niet beperken tot het vergelijken van culturele aspecten – bijvoorbeeld ‘Denk je dat er over tien jaar nog papieren boeken zijn?’ (deel 3, p. 90). Het audiogedeelte van Taaltalent stelt helaas teleur. Zo bevat de leergang geen enkel beeldfragment. De luisterteksten zijn nogal amateuristisch ingesproken, wat resulteert in een ietwat zeurderig voorleestoontje. Verder is het jammer dat zelfs in deel drie geen enkel authentiek fragment te vinden is. De audiofragmenten zijn weliswaar gebaseerd op authentiek materiaal en op zich goed gekozen (bijvoorbeeld in deel drie: een interview met een cameraman, trouwen met je Skype-partner), maar de onnatuurlijke toon, zonder de voor spreektaal typische ‘eh’s’, redundantie, afgebroken zinnen enzovoort, doet duidelijk af aan het luisterplezier. Met name voor extramurale leerders lijkt me dit een ernstig nadeel – zelfs in tijden van internet. De leerder is dan immers aangewezen op de inzet van de docent. Bovendien boet de leergang door het ontbreken van authentieke luisterfragmenten behoorlijk aan levendigheid in. Alles bij elkaar is Taaltalent degelijk lesmateriaal dat ook geschikt kan zijn voor NVT-leerders buiten de muren – met name wanneer het gaat om studenten wier moedertaal sterk afwijkt van het Nederlands. Het ontbreken van beeldmateriaal en aantrekkelijke audiofragmenten is echter een minpunt.
162
VOL. 53, NO. 2, 2015
SCHIPPEREN TUSSEN NT2, NVT EN NT1
3
Derde ronde
Het Instituut voor Talen en Academische Vaardigheden van de TU Delft (de makers van de Delftse Methode) is de laatste jaren erg actief. In 2013 werd de Basiscursus herzien, in 2014 verscheen Derde ronde, een vervolg op Tweede ronde – en (ten dele) geschreven door dezelfde auteurs. Volgens het voorwoord is het boek bestemd voor ‘studenten met het niveau CEF B1 die hun woordenschat en vloeiende gebruik van het Nederlands willen verbeteren tot het gevorderdenniveau.’ De cursus brengt de leerder naar het niveau B2 of – als het gaat om sprekers van een met het Nederlands verwante taal – C1. Derde ronde is een herziene en aangepaste versie van – alleen voor intern gebruik bedoeld – lesmateriaal van de gevorderdencursussen Nederlands aan de TU Delft. Volgens het voorwoord werd de inhoud geactualiseerd en aangevuld met materiaal dat voorbereidt op het Staatsexamen II. De methode bestaat uit een tekstboek en online materiaal (audio, woordenlijsten, oefeningen) bij het boek. Het materiaal is opvallend duur (€73,50), terwijl er wel het nodige aan schort. Zo vinden we op de methodesite (nog) geen voorbereidingsmateriaal op het Staatsexamen II; volgens de uitgeverij komt dit binnen afzienbare tijd. De methodesite is helaas niet alleen onvolledig maar ook technisch gebrekkig. Ik slaagde er niet in om met mijn Mac de lees- en luistertraining (Start Derde ronde) te openen; met een Windowscomputer lukte het wel. De methode bevat geen docentenhandleiding; wel een paar bladzijden met tips voor de docent, en verder een verwijzing naar publicaties over de Delftse Methode, in de eerste plaats Hoe leer je een taal? (Sciarone & Montens 1984). Hoe is nu de opzet van Derde ronde? Uit de opbouw blijkt dat het boek trouw blijft aan de didactische principes van de Delftse Methode. Zo begint elk hoofdstuk met een vrij lange tekst (honderd à honderdtwintig regels), het ‘belangrijkste leerstofonderdeel’ (p. 9) – volgens het principe van het natuurlijke leren, het ‘taal via taalgebruik verwerven’ (Sciarone & Montens 1984, p. 12). Elke tekst bevat ongeveer honderdtwintig nieuwe woorden, gebaseerd op de Eindhovense frequentielijst (Sciarone & Montens 1984, pp. 32-37). Het is de bedoeling dat de leerder de tekst vóór de les bestudeert zodat hij deze volledig begrijpt en het woordmateriaal actief kan gebruiken. Hij doet dat door op de methodesite de tekst te lezen, er tegelijkertijd naar te luisteren, op woordverklaringen te klikken, en de tekst dan na te zeggen – in fases: eerst zin per zin, dan alle zinnen achtereen. Vervolgens kan de leerder zijn kennis controleren met behulp van een gatentekst. Het leren van een tekst duurt volgens het boek ‘zeker twee uur’ (p. 9). In de les RAMPART
163
INTERNATIONALE NEERLANDISTIEK
zelf, die drie keer per week plaatsvindt, wordt vervolgens bijna uitsluitend geconverseerd aan de hand van vragen bij de teksten; ook dienen de cursisten presentaties te houden. Na de les volgen luistertoetsen bij de tekst en één keer per week een schrijfsessie van negentig minuten. Alles bij elkaar duurt een onderwijsbijeenkomst minimaal twee, maximaal een kleine vier uur. Derde ronde besteedt ook enige aandacht aan grammatica. Anders dan bij de Delftse Methode gebruikelijk is (zie hiervoor de idee van het integrale grammatica-aanbod, Sciarone & Montens 1984, p. 10) bevat het boek geen compacte grammatica voorin – omdat de methode bedoeld is voor vergevorderden? In plaats daarvan wordt per hoofdstuk een grammaticaal of lexicaal ‘struikelblok’ (p. 9) aangeboden, dat vergezeld gaat van enkele oefeningen. Het is de bedoeling dat de cursist deze zelfstandig maakt; de sleutel staat achterin het boek. De keuze van de thema’s (onder andere de verleden tijd, het gebruik van het lidwoord, vergadertaal) wordt helaas niet verantwoord. Ook in dit onderdeeltje schemeren uitgangspunten van de Delftse Methode door: de grammatica wordt uitgelegd aan de hand van zinnen uit de tekst, daarbij zo min mogelijk gebruik makend van wat Sciarone ‘meta-talige formulering’ (p. 10) noemt. De titel van een grammaticaal kadertje luidt dus niet ‘verwijswoorden’ maar ‘daaraan, daarover, daar tegenop enz.’ (p. 54). Hoe ziet het tekstmateriaal eruit? Bij de keuze van de thema’s hebben de auteurs zich ‘laten leiden door de relevantie ervan voor buitenlanders die hun kennis van Nederland en de Nederlandse maatschappij willen vergroten [...]’ (p. 7). We komen enkele typisch Hollandse thema’s tegen (Nederland, een waterlaboratorium; Van zeehelden/ontdekkingsreizigers tot kolonisators). Tevens is er geprobeerd een evenwicht te vinden tussen zwaardere en wat luchtigere onderwerpen (bijvoorbeeld Dutch Design; Kijken in de keuken). Het zijn boeiende teksten, goed geschreven, van een hoog taalniveau (voor mijn gevoel vaak hoger dan B2, maar de beschrijvingen van de niveaus zijn voor interpretatie vatbaar) die duidelijk bedoeld zijn voor een publiek van academici. Zo is er veel aandacht voor geschiedenis en wetenschap – daarvan getuigt bijvoorbeeld het thema Drie Hollandse denkers (over Spinoza, Erasmus en Grotius). Bovendien zijn enkele teksten gebaseerd op wetenschappelijk werk (bijvoorbeeld Woorden op reis, over leenwoorden, naar publicaties van Nicoline van der Sijs). Interessant is dat er verschillende tekstsoorten voorkomen: naast informerende teksten vinden we bijvoorbeeld een verslag van een vergadering, een zitting bij de rechtbank en e-mailcorrespondentie. De spreek- en schrijfopdrachten zijn eveneens gericht op de academi164
VOL. 53, NO. 2, 2015
SCHIPPEREN TUSSEN NT2, NVT EN NT1
sche leerder; ze sluiten aan bij het ‘uitoefenen van functies op middelbaar en hoger niveau’ (p. 8). De leerder wordt uitgenodigd te presenteren voor een publiek, deel te nemen aan vergaderingen, een mening goed te formuleren, een opiniestuk te schrijven. In de discussievragen bij de teksten moet hij in staat zijn om samen te vatten, te beschrijven, te analyseren, te vergelijken, een grafiek te interpreteren. De oefeningen zijn uitdagend en gevarieerd; ze leveren beslist veel plezier op. Een paar voorbeelden: het schetsen van de historische ontwikkeling van de Sinterklaastraditie; het schrijven van een opiniestuk over het belang van voorlezen aan kinderen; het bespreken van de voor- en nadelen van het poldermodel. Derde ronde bestaat uit vijftien hoofdstukken, waarbij de leerder in vijf weken tijd het boek doorwerkt, dus drie lessen per week heeft, en maar liefst veertig uur per week met Nederlands bezig is. Dit hoge tempo, dat kenmerkend is voor de Delftse Methode (zie hiervoor onder andere het principe van het aanbod van een omvangrijke woordenschat, Sciarone & Montens, p. 9) lijkt me om allerlei redenen nauwelijks doenbaar buiten de muren. De auteurs geven weliswaar aan dat ‘een minder intensief programma [...] eveneens mogelijk [is]’ (p. 8), maar het is de vraag of daarvoor het materiaal niet te weinig gevarieerd is; bij een langzamer tempo zijn studenten wekenlang met dezelfde tekst bezig – dat maakt het leren wellicht wat eentonig. Feit is dat de Delftse Methode weinig populair is onder docenten Nederlands in het buitenland (zie hiervoor Bonder & Kalsbeek 2009, pp. 35-48); over de redenen komen we niets te weten, maar ik neem aan dat de methodisch-didactische aanpak een grote rol speelt. Ook in Derde ronde onderscheidt deze zich duidelijk van de gangbare viervaardighedentraining – al zijn de verschillen in de loop der jaren beslist kleiner geworden; de methodes lijken naar elkaar toegegroeid. De andere aanpak vormt echter geen beletsel voor het gebruik van de teksten en opdrachten, die ook makkelijk aanvullend kunnen worden ingezet. Leesmateriaal van deze hoge kwaliteit, met als doelgroep vergevorderde NVT-studenten, is immers schaars.
4
Basisvaardigheden academisch schrijven
Het boek Basisvaardigheden academisch schrijven is van de hand van Maartje Goosen en Francien Schoordijk en heeft als doelgroep eerstejaarsstudenten in Nederland en België die een universitaire opleiding volgen. Het is dus niet in de eerste plaats bedoeld voor anderstalige leerders, al wordt RAMPART
165
INTERNATIONALE NEERLANDISTIEK
er bij het aanspreken van de leerder een enkele keer op gewezen dat ‘Nederlands [...] misschien niet je moedertaal [is]’ (p. 19). Ook hebben beide auteurs ervaring met NT2-leerders; zo is Schoordijk mede-auteur van het in 2013 verschenen Schrijven op B2. Volgens de auteurs blijkt uit de praktijk dat veel studenten lacunes in hun taal- en schrijfvaardigheid vertonen, zodat ‘de veronderstelling dat alle studenten schrijven op B2-niveau niet helemaal opgaat’ (p. 11). Het doel van het boek is dan ook het onderkennen van zwakke punten, het wegwerken ervan, en ten slotte het oefenen van de vaardigheid academisch schrijven. Dit boek, dat voorziet in een blijkbaar stijgende behoefte, kan gebruikt worden in cursussen academisch schrijven, maar is in de eerste plaats bedoeld voor de individuele leerder – al lijkt me het van voordeel als een docent over diens schouders meekijkt, vooral vanwege feedback op de schrijfproducten. Het boek richt zich rechtstreeks tot de leerder en steekt deze meteen een hart onder de riem: ‘Wetenschappelijk schrijven kun je leren’ (p. 13). Hoe is nu de opzet van het boek? De lezer wordt bij de hand genomen en door de fases van het schrijfproces geleid. Het boek telt tien hoofdstukken, waarvan de eerste twee (Het niveau van je schrijfvaardigheid; Je schrijfproces) gewijd zijn aan zelfreflectie en bedoeld om het niveau te bepalen. De leerder kan aan de hand van een diagnostische toets op de methodesite inzicht krijgen in zijn kennis van grammatica, spelling en woordenschat. Verder denkt de leerder aan de hand van vragen na over zijn werkhouding (bijvoorbeeld ‘In hoeveel rondes schrijf je?’, p. 19) en zijn visie op schrijven (bijvoorbeeld het becommentariëren van uitspraken als ‘Schrijven is wachten tot je de juiste inval krijgt’, p. 20) en de eigen manier van schrijven (‘Ben je meer een conceptueel of meer associatief denker/ schrijver?’, p. 25). Tevens krijgt hij/zij tal van tips over het structureren en plannen van het schrijfproces, bijvoorbeeld ‘Werk in verschillende schrijfrondes’ (p. 28) of ‘Werk het lege scherm zo snel mogelijk weg’ (p. 31). De rest van het boek is gewijd aan verschillende aspecten van het schrijfproces. Achtereenvolgens komen aan bod: De voorbereiding; Tekststructuur; Bronnen verwerken; Een wetenschappelijke stijl; Stijltips; Reviseren: Correct formuleren; Spelling en interpunctie; De eindredactie. Elk hoofdstukje is onderverdeeld in deeltaken, horend bij het betreffende thema, bijvoorbeeld bij De voorbereiding: Analyse van de schrijfopdracht; Onderwerp bedenken en afbakenen. Elke deeltaak begint met input. Deze bestaat vaak uit wat theorie (bijvoorbeeld bij Doel van de opdracht: Het onderscheid tussen beschrijven, verklaren en betogen) maar vooral worden er praktische vragen beant166
VOL. 53, NO. 2, 2015
SCHIPPEREN TUSSEN NT2, NVT EN NT1
woord (bijvoorbeeld ‘Hoe bepaal je of je bronnen academisch zijn of niet?’, p. 45) en voorbeelden gegeven (bijvoorbeeld een afbeelding van een tekstplan of een mindmap). Deze teksten zijn doorspekt met tips (‘Gebruik als je op zoek gaat naar bronnen nooit Google, [maar] Google Scholar’, p. 46) en met opdrachten. De opdrachten zijn heel gevarieerd: vaak moet de leerder vragen beantwoorden, stukjes tekst corrigeren of tekstfragmenten, geschreven door eerstejaarsstudenten, beoordelen. Enkele voorbeelden: ‘Geef bij de volgende twee tekstfragmenten aan welk doel de schrijver heeft’ (p. 40); ‘Welke vijf fouten kun je vinden in de volgende APA-referentie?’ (p. 77). De antwoorden op de vragen zijn te vinden op de website; daar vinden we overigens ook extra oefeningen. Elk hoofdstuk eindigt met een verwijzing naar de website, waar de leerder nog meer studiemateriaal vindt (vooral materiaal dat veel plaats in beslag neemt: vragenlijsten ter reflectie, overzichten, schema’s) en tal van links naar taaladvieswebsites: in de eerste plaats naar Taalwinkel (de gemeenschappelijke site van de UvA en HvA, waar Schoordijk voor schrijft) maar ook naar de sites van andere universiteiten (Groningen, Rotterdam, Tilburg), de website van Onze Taal, Taaladvies enzovoort. Op de achterflap wordt Basisvaardigheden academisch schrijven bestempeld als een echt ‘doe-boek’ en dat is het inderdaad. Het barst van het materiaal en de oefenmogelijkheden. Bovendien is het een erg leuk boek. Het leest als een trein, en door de afwisselende en speelse vorm verveelt het geen moment. Dat het ook voor extramurale studenten Nederlands nuttig kan zijn staat buiten kijf: de conventies van academisch schrijven verschillen immers van taal tot taal. Het talige doelniveau is inderdaad hoog (voor mijn gevoel eerder richting C1), maar zeker haalbaar voor (sterke) hoofdvakstudenten die zich aan het eind van de bachelorfase of in de masterfase bevinden. Tot slot twee vermeldingen: a. Van de Vlaamse uitspraakgids Nu versta ik je! (2009), eerder besproken in dit tijdschrift (Kalsbeek 2010, pp. 39-40) verscheen in 2013 een editie voor de Nederlandse markt. Net als de Vlaamse versie beslist een aanrader. b. Eveneens in 2013 verscheen Spreektaal: audiomateriaal voor beginners (bestaande uit eenvoudige dialoogjes en taalriedels), vergezeld van aantrekkelijke communicatieve oefeningen. Het materiaal is uitgegeven bij NCB, maar integraal en gratis te downloaden via www.hetbegintmettaal.nl.
RAMPART
167
INTERNATIONALE NEERLANDISTIEK
Besproken werken Goosen, Maartje & Francien Schoordijk, Basisvaardigheden academisch schrijven. Bussum, Coutinho, 2014. ISBN 978 9046 903 926, € 27,50. www.coutinho.nl. Sleeuwen, Gabri & Anneloes Spaan, Nu versta ik je! Uitspraak Nederlands voor anderstaligen, Nederlandse editie. Leuven, Acco, 2013. ISBN 978 9033 493 171, € 41,50. www.acco.be. Taks, Henny & Katja Verbruggen, Taaltalent 1. Methode Nederlands voor midden- en hoogopgeleide anderstaligen. Bussum, Coutinho, 2014. ISBN 978 9046 903 896, € 26,00. www.coutinho.nl. Taks, Henny & Katja Verbruggen, Taaltalent 2. Methode Nederlands voor midden- en hoogopgeleide anderstaligen. Bussum, Coutinho, 2014. ISBN 978 9046 903 902, € 26,00. www.coutinho.nl. Taks, Henny & Katja Verbruggen, Taaltalent 3. Methode Nederlands voor midden- en hoogopgeleide anderstaligen. Bussum, Coutinho, 2014. ISBN 978 9046 903 919, € 42,50. www.coutinho.nl. Wesdijk, Conny, Piet Meijer, Sonja van Boxtel & Astrid van Laar, Derde ronde. Nederlands voor buitenlanders. Amsterdam, Boom, 2014. ISBN 978 9461 059 611, € 73,50. www.nt2.nl.
Bibliografie Bonder, Klara & Alice van Kalsbeek, ‘Veldboeket. Tien jaar later’. Internationale Neerlandistiek 47, (1) 2009, 35-49. Bossers, Bart, ‘Woordenschat’. Bart Bossers, Folkert Kuiken & Anne Vermeer (red.), Handboek Nederlands als vreemde taal in het volwassenenonderwijs. Busssum, 2010, 168-208. Kalsbeek, Alice van, ‘In en uit de praktijk. Kroniek van het Nederlands als vreemde taal’. Internationale Neerlandistiek 48, (1) 2010, 36-46. Kalsbeek, Alice van, ‘Taalonderwijs en didactiek’. Bart Bossers, Folkert Kuiken & Anne Vermeer (red.), Handboek Nederlands als vreemde taal in het volwassenenonderwijs. Busssum, 2010, 48-87. Kalsbeek, Alice van, ‘Oud en nieuw. Kroniek van het Nederlands als vreemde taal’. Internationale Neerlandistiek 50, (3) 2012, 160-165. Sciarone, A.G. & F. Montens, Hoe leer je een taal? Amsterdam, Boom, 1984. Verkregen via de website van de TU Delft: http://www.tbm.tudelft.nl/fileadmin/Faculteit/TBM/Over_de_Faculteit/Afdelingen/Stafafdelingen/Instituut_voor_Techniek_en_Communicatie/Onderwijs/ Nederlands_NT2/Docenten/doc/Hoeleerjeeentaal.pdf
Over de auteur Nele Rampart studeerde Germaanse Talen (Nederlands-Duits) in Antwerpen. Momenteel is ze werkzaam als docente taalverwerving aan de afdeling Nederlands van de Universität Wien. Van 1999-2006 leidde ze de vakgroep Nederlands in Brno (Tsjechië) waar ze, naast haar werk als docente, betrokken was bij de ontwikkeling van curricula en leermiddelen.
[email protected] 168
VOL. 53, NO. 2, 2015