Schets van Bevindingen Vooronderzoek bij Vversterk Cluster D
Schets van Bevindingen Vooronderzoek bij Vversterk Cluster D
Opdrachtgever: Sardes Utrecht, februari 2007 © Oberon Postbus 1423 3500 BK Utrecht tel. 030-2306090 fax 030-2306080 e-mailadres:
[email protected]
Oberon – Vooronderzoek Vversterk- Schets van bevindingen
4
Inhoudsopgave. Inhoudsopgave. ..................................................................................................................................... 4 Inleiding .................................................................................................................................................. 5 1
Beleid rond professionaliteit personeel ...................................................................................... 6
2
Aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt ........................................................................................... 8
3
Lokale/regionale sessies .............................................................................................................. 9
4
Ondersteuning op maat .............................................................................................................. 11
5
Houding tegenover Vversterk..................................................................................................... 13
Oberon – Vooronderzoek Vversterk- Schets van bevindingen
5
Inleiding Deze schets betreft de bevindingen van het vooronderzoek dat Oberon in opdracht van Sardes heeft uitgevoerd in het kader van het programma Vversterk Cluster D. Het doel van het vooronderzoek was om input te geven aan de activiteiten die Sardes vanaf dit voorjaar gaat uitvoeren voor managers en beleidsmakers binnen het programma Vversterk Cluster D. Sardes heeft hiervoor twee activiteiten voorgesteld: lokale/regionale sessies en ondersteuning op maat. Dit vooronderzoek dient inzicht te bieden in hoeverre er onder de potentiële doelgroep behoefte bestaat aan deze activiteiten en welke invulling zij wenselijk vinden. Het vooronderzoek heeft plaatsgevonden door middel van: 1. een internetenquête onder 159 VVE-beleidsambtenaren, 148 managers peuterspeelzalen, 95 managers van kinderdagverblijven en 85 vertegenwoordigers van schoolbesturen (beoogd was een respons van 100 respondenten per doelgroep); 2. vijftien telefonische diepte-interviews met VVE-beleidsambtenaren, managers peuterspeelzalen, managers van kinderdagverblijven en vertegenwoordigers van schoolbesturen; 3. zes diepte-interviews met vertegenwoordigers van landelijke organisaties die nauw betrokken zijn bij het programma Vversterk (uitgevoerd door Sardes). Deze schets van bevindingen dient mede als input voor een rondetafelgesprek die in het kader van het vooronderzoek binnenkort gehouden wordt. Na afloop van dit gesprek schrijven wij ons eindadvies. Deze schets behandelt achtereenvolgens: 1. het beleid van de organisaties ten aanzien van professionaliteit van hun personeel; 2. de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt; 3. lokale/regionale sessie; 4. ondersteuning op maat; 5. houding van organisaties tegenover het programma Vversterk. Van deze vijf punten wordt na een korte inleiding eerst een samenvatting van de belangrijkste bevindingen gegeven, gevolgd door mogelijke implicaties en aanvullende adviezen die de bevindingen hebben voor de activiteiten die Sardes vanaf dit voorjaar wil gaan uitvoeren voor managers/beleidsmakers. Noot vooraf bij de resultaten Over de basisscholen moet opgemerkt worden dat schoolbestuurders hebben aangegeven dat de managementactiviteiten in het kader van Cluster D het beste gericht kan worden op het middlemanagement (coördinatoren en locatiedirecteuren). De schoolbesturen die de enquête hebben ingevuld staan dus op enige afstand tegenover de activiteiten. Dit verklaart ons inziens de overwegend lagere scores in de gehele enquête van de basisscholen ten opzichte van peuterspeelzalen en kinderdagverblijven.
Oberon – Vooronderzoek Vversterk- Schets van Bevindingen
1
6
Beleid rond professionaliteit personeel
Inleiding Het programma Vversterk kent als hoofdonderdeel het training van duizenden leidsters en leerkrachten. Het gaat om een algemene training gericht op de ontwikkelingsstimulering van jonge kinderen (2-6 jaar). De twee activiteiten die Sardes gaat organiseren voor managers/beleidsmakers zijn met name bedoeld om ervoor te zorgen dat deze training ook een plaats krijgt in het beleid van de deelnemende organisaties. Het is daarom interessant om eerst kennis te nemen van de beleidsmatige stand van zaken bij de vier typen organisaties als het gaat om de professionaliteit van personeel ten aanzien van de ontwikkelingsstimulering van jonge kinderen. Samenvatting belangrijkste bevindingen Nagenoeg alle gemeenten en peuterspeelzalen (tegen de 90%) hebben beleid rond professionaliteit van personeel. Voor gemeenten geldt uiteraard dat zij beleid hebben gericht op het personeel van peuterspeelzalen, kinderdagverblijven en/of onderbouw van basisscholen. Ook de meerderheid van basisscholen en kinderdagverblijven (rond de 70%) zegt beleid rond professionaliteit van het personeel te hebben. De meest genoemde redenen om geen beleid te hebben, is het ontbreken van tijd, middelen of prioriteit. Het beleid rond professionaliteit van personeel kent vele aspecten. Bij peuterspeelzalen worden minimale opleidingsniveaus en vroegsignalering het meest genoemd. Andere aspecten die hier ook veel genoemd worden, zijn: VVE-programma, doorgaande lijn, betrekken ouders, intensief contact leidster-kind en volgen van cursussen. Ook kinderdagverblijven noemen minimale opleidingsniveau als meest genoemde beleidsaspect, gevolgd door intensief contact tussen leidster en kind en het betrekken van ouders. Basisscholen noemen vroegsignalering, het aanstellen van extra personeel en het volgen van cursussen als meest voorkomende beleidsaspecten. Gemeenten zetten richting de organisaties vooral in op de doorgaande leerlijn, VVE-programma’s en vroegsignalering. Ten aanzien van de doorgaande leerlijn lijkt vooral winst te halen bij kinderdagverblijven, want slechts 20% van hen heeft momenteel aandacht voor dit aspect. In de toekomst zeggen de gemeenten vooral te gaan investeren in de doorgaande leerlijn en de scholing/bijscholing van VVE-leidsters, dus het huidige beleid blijft in grote lijnen gecontinueerd. De borging van het beleid rond professionaliteit van het personeel vindt vooral mondeling plaats via teamoverleg, intervisie en/of coachingsgesprekken. Daarnaast heeft ruim de helft van de peuterspeelzalen, kinderdagverblijven en basisscholen het beleid ook op papier vastgelegd in een recent beleidsplan en eveneens de helft heeft het opgenomen in de werkprocessen. De borging van het beleid is dus vaak enigszins kwetsbaar omdat organisaties het beleid niet op papier zetten. De vertaling van het gemeentelijk beleid richting organisaties gaat voornamelijk door de organisaties zelf te betrekken bij het vertalen van het beleid. Aanvullend geldt dat de vertaling bij peuterspeelzalen via subsidies verloopt en dat de vertaling richting scholen via mondeling overleg geschiedt. Dit past goed in de huidige verhoudingen van de gemeente richting enerzijds welzijnsorganisaties en anderzijds scholen. Aangezien het programma Vversterk vooral bestaat uit het trainen van leidsters en leerkrachten, is gevraagd naar de huidige follow-up na het volgen van cursussen. Deze follow-up is zeer divers. Veel genoemd zijn: kennisoverdracht aan collega’s (vooral bij kinderdagverblijven), tijdens ontwikkelgesprekken doorspreken in hoeverre hetgeen geleerd is wordt toegepast en het aanpassen van werkprocessen. Ook is bekeken in hoeverre leidsters en leerkrachten zelf een stem hebben als het gaat om het bepalen van de te volgen cursus. Deze stem is bij geen enkele organisatie nihil en bij een enkele organisatie volledig. In de meeste organisaties heeft het personeel een aanzienlijk stem in het bepalen van de cursus. Dit geldt bij peuterspeelzalen minder dan bij kinderdagverblijven en basisscholen.
Oberon – Vooronderzoek Vversterk- Schets van Bevindingen
7
Tot slot is gevraagd aan organisaties over welke beleidsaspecten zij meer informatie wensen te hebben. Dit biedt Sardes mogelijk input voor de activiteiten die zij voor managers en beleidsmakers gaan organiseren. Scholen geven aan het minst behoefte aan informatie te hebben, peuterspeelzalen het meest. De veelgenoemde aspecten zijn: financiering van professionaliteit/kengetallen over kosten, vroegsignalering, kwaliteitscontrole en vaardigheden van het personeel. Mogelijke implicaties en adviezen Voor de twee activiteiten richting managers/beleidsmakers zien wij op grond van het bovenstaande de volgende mogelijke implicaties: • Er lijkt enig verschil te zijn tussen de beleidsaspecten die gemeenten enerzijds en de uitvoerende organisaties anderzijds van groot belang achten. Gemeenten zetten voornamelijk in op de doorgaande lijn en VVE-programma’s, terwijl de uitvoerende organisaties vooral hechten aan kwalificaties personeel, vroegsignalering, waarborgen intensief contact tussen leidster en kind en het betrekken van ouders. Indien gemeenten samen met uitvoerende organisaties gaan deelnemen aan de activiteiten, dient Sardes zich bewust te zijn van de verschillende beleidsaccenten van de deelnemers. Het is wellicht voor Sardes een uitdaging om de verschillen in beleidsaccenten tussen beleid en uitvoering meer te gaan stroomlijnen. Dit kan door bijvoorbeeld in te haken op de inhoud van de doorgaande lijn. De doorgaande lijn bevat meer dan afstemming VVE-programma’s en overdrachtformulieren, want in feite raakt het het hele 0-6 jarigen beleid van gemeenten. Hiervoor zijn goed functionerende instellingen ook van essentieel belang en vanuit deze optiek zou er voor een gemeente veel aan gelegen moeten zijn zich bezig te houden met het personeels- en inhoudelijk beleid (zoals vroegsignalering) van de uitvoerders. • Peuterspeelzalen zijn beleidsmatig het meest actief op dit terrein en geven tevens aan ook de grootste behoefte te hebben aan meer informatie. De kinderdagverblijven en basisscholen zijn momenteel beleidsmatig minder betrokken en indien Sardes ook hen erbij wil betrekken, is wellicht extra promotie van Vversterk richting deze organisaties nodig. Dit kan door extra aandacht te vragen aan landelijke koepels (MO-groep en schoolorganisaties) om de activiteiten te promoten onder hun achterban. Verder kan Sardes aansluiten bij bestaande regionale en landelijke activiteiten van kinderdagverblijven en scholen om de activiteiten van Vversterk te promoten. • Sardes wil een structureel effect bewerkstelligen door beleidsborging. Bij veel organisaties geschiedt de borging niet op papier, waardoor borging op lange termijn bij voorbaat al lastig lijkt. Sardes zou organisaties kunnen proberen te overtuigen van de meerwaarde om beleid op papier te stellen, zodat er borging op lange termijn haalbaar is. Het lijkt duidelijk dat er nog veel te winnen is om een goede beleidsborging op instellingsniveau te realiseren. Dit kan bijvoorbeeld in de vorm van een Toolbox, waarin ingegaan wordt hoe beleidsborging via Pedagogisch Beleidsplan of nota personeelsbeleid gerealiseerd kan worden. • Bij follow-up van cursussen en trainingen wordt nu al veel gebruik gemaakt van navraag tijdens ontwikkelgesprekken en aanpassen werkprocessen. Dit biedt goede handvatten voor borging van de cursussen en Sardes zou hierop kunnen voortborduren. Veel minder is het gebruikelijk dat het personeel verslag uitbrengt aan het management over de cursus, terwijl dit ook mogelijkheden biedt voor een borging op managementniveau. Ook dit kan worden versterkt worden via de eerdergenoemde Toolbox met bruikbare tips voor een goede follow-up. Zeker omdat binnen Vversterk follow-up richting andere leidsters en management van groot belang is voor een goede implementatie binnen de organisatie. • Leidsters en leerkrachten blijken zelf een aanzienlijke stem te hebben als het gaat om de cursussen die zij volgen. Als Sardes hun trainingen in het kader van Vversterk wil promoten, zijn leidsters en leerkrachten dus een belangrijke doelgroep. • Tijdens de activiteiten voor managers/beleidsmakers kan Sardes het beste aandacht besteden aan de volgende beleidsaspecten: financiën (financiering professionaliteit leidsters/leerkrachten en kengetallen over kosten), vroegsignalering van zorgkinderen/invoering kindvolgsysteem en kwaliteitscontrole (nut en noodzaak kwaliteitssysteem zoals ISO, wat is hiervoor nodig etc.).
Oberon – Vooronderzoek Vversterk- Schets van Bevindingen
2
8
Aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt
Inleiding Eén van de doelen van het programma Vversterk is ervoor te zorgen dat professionaliteit van het personeel dat met jonge kinderen werkt een stevige plaats krijgt in het curriculum van de PABO’s en ROC’s. Dit wordt onder meer bereikt door de ontwikkeling en implementatie van onderwijsmodules. Dit staat centraal in Cluster C van het programma Vversterk. In dit vooronderzoek is summier ingegaan hoe momenteel de ervaringen zijn van managers als het gaat om pas afgestudeerden die binnen hun organisatie komen werken. Dit geeft mogelijk enige handvaten voor de te ontwikkelen onderwijsmodules. Opgemerkt moet worden dat over dit onderwerp geen vragen zijn gesteld bij de internetenquête, zodat er geen kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn, maar alleen informatie uit de gehouden diepte-interviews. Samenvatting belangrijkste bevindingen Haast unaniem zijn managers van peuterspeelzalen, kinderdagverblijven en basisscholen het erover eens dat de huidige opleidingen SPW en PABO de studenten niet voldoende bagage meegeeft om als volwaardige kracht te kunnen meedraaien. Ze geven aan dat net afgestudeerden vooral basale vaardigheden missen, zoals goed kunnen communiceren en zichzelf goed schriftelijk uitdrukken. Binnen de opleiding SPW is verder te weinig aandacht voor methodisch werken. Sommige organisaties hebben samen met het ROC zitting in een werkgroep om een betere afstemming te realiseren in het curriculum. Desbetreffende organisaties ervaren dit als trage en langdurige processen; veranderingen in het curriculum zijn slechts minimaal mogelijk. De ondervraagde organisaties dragen allen een steentje bij aan de opleiding van potentiële nieuwe werknemers door het ter beschikking stellen van stageplekken. Ze zijn veelal tevreden over hetgeen de stagiaires leren op de werkvloer. Sommige organisaties bieden speciale ondersteuning voor startende leidsters/leerkrachten, zoals het aanstellen van een mentor/begeleider. Mogelijke implicaties en adviezen Hoewel er geen directe relatie ligt tussen de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt en de twee activiteiten voor managers/beleidsmakers, geven wij graag het volgende mee: • Sardes kan in de activiteiten richting managers en beleidsmakers melding maken welke initiatieven in het kader van Vversterk worden gedaan om het curriculum van bestaande opleidingen te verbeteren. Onder de doelgroep van de activiteiten heerst momenteel de nodige onvrede over hetgeen wordt aangeboden op de opleiding en zij zullen de initiatieven van Sardes zeker toejuichen. Diverse managers hebben reeds ervaringen met het veranderen van het curriculum en wellicht kunnen zij Sardes wijzen op valkuilen en andere mogelijke problemen gedurende zo’n traject. • Sardes zou het begeleiden van net gestarte leidsters en leerkrachten kunnen promoten onder de instellingen. De eerdergenoemde Toolbox biedt mogelijkheden om goede voorbeelden te geven van succesvolle begeleidingstrajecten. Vanuit de inhoud van de trainingen van Vverstrek kan Sardes ook een kennisstuk opstellen voor starters.
Oberon – Vooronderzoek Vversterk- Schets van Bevindingen
3
9
Lokale/regionale sessies
Inleiding Eén van de twee voorgenomen activiteiten van Sardes voor managers/beleidsmakers zijn lokale/regionale sessies. Tijdens deze sessies kunnen deelnemers kennis nemen van de training die de medewerkers volgen en verder wordt aangegeven hoe managers/beleidsmakers de ervaringen van de training in hun instellings- of gemeentelijk beleid optimaal kunnen inbedden. In het vooronderzoek is gekeken in hoeverre er behoefte is aan deze sessies. Verder is gevraagd of men voorkeur heeft om de sessies met alleen gelijksoortige organisaties (homogene groepen) te houden of juist ook met andere organisaties (gemengde groepen) en of de sessie een lokaal of regionaal karakter dient te krijgen. Samenvatting belangrijkste bevindingen De behoefte aan lokale/regionale sessies is het grootst onder peuterspeelzalen en kinderdagverblijven (circa 85%). Deze twee organisaties geven ook in meerderheid aan een sessie te gaan bijwonen sessie (circa 70%). De scholen en gemeenten hebben iets minder behoefte aan deze sessies (circa 60%) en van hen zullen ook minder vertegenwoordigers een sessie gaan bijwonen (circa 40%). Overall is er zeker voldoende animo voor de lokale/regionale sessies. Gemeenten die geen behoefte hebben aan een sessie geven aan dat deze in hun ogen vooral interessant is voor uitvoerende partijen, die ook verantwoordelijk zijn voor de beleidsimplementatie van de trainingen. Scholen geven aan geen behoefte hebben omdat zij vanuit andere organisaties (SBD’s) al jaren intensief begeleid worden. Ongeveer de helft van alle organisaties heeft een voorkeur voor gemengde groepen bij de sessie, ongeveer een kwart heeft een voorkeur voor homogene groepen en ongeveer een kwart heeft geen voorkeur. Voorstanders van gemengde groepen bij een sessie noemen als voordelen: • het is goed om beleid en praktijk direct samen te brengen (gemeenten geven dit vooral aan); • het verstrekt de samenwerking van de organisatie ook in kader van doorgaande leerlijn en brede school; • het is goed voor informatie-uitwisseling en men weet meer wat er speelt bij andere organisaties en hoe zij tegen dingen aankijken. Voorstanders van homogene groepen bij een sessie noemen als argumenten: • beleidsmakers hebben andere vragen dan de uitvoerende instellingen; • het geeft de mogelijkheid de diepte in te gaan wat er speelt rond jouw type organisatie; • de belangen van de verschillende organisaties zijn te divers. Er is grote verdeeldheid op de vraag of de sessie een lokaal of regionaal karakter moet krijgen. Alleen scholen hebben een duidelijke voorkeur, de helft van hen wil een lokale sessie, een kwart wil een regionale sessie en een kwart heeft geen voorkeur. Bij de andere drie organisaties is men haast gelijk verdeeld: 40% wil de sessie lokaal, 40% wil het regionaal en 20% heeft geen voorkeur. Voorstanders van lokale sessies noemen als argumenten: • de deelnemers zijn de partijen waar je afspraken mee moet maken; • er zijn grote verschillen in omvang en aanpak tussen de eigen gemeente en omliggende gemeenten; • het bespaart veel reistijd; • het aantal deelnemers wordt te groot bij een regionale variant.
Oberon – Vooronderzoek Vversterk- Schets van Bevindingen
10
Voorstanders van een regionale sessie dragen de volgende argumenten aan: • het is goed om kennis van anderen op te doen; de lokale situatie en organisaties zijn al bekend; • er wordt in de regio al veel samengewerkt; • netwerken is belangrijk. Tenslotte geven de organisaties nog de volgende tips mee voor de sessies: • maak de bedoelde beleidsimplementatie zo pragmatisch mogelijk, het liefst iets wat direct in de praktijk kan worden toegepast; • zorg dat van iedere type organisatie een vertegenwoordiger is, zodat er ook daadwerkelijke afspraken gemaakt kunnen worden. Mogelijke implicaties en adviezen • Promotie van lokale/regionale sessies onder scholen en gemeenten is het meest gewenst omdat de behoefte onder hen het minst groot is om hieraan te gaan deelnemen. Vooral het argument van gemeenten om niet deel te nemen (het is teveel gericht op de uitvoering en te weinig op beleid) dient weerlegd te worden, omdat de aanwezigheid van gemeenten als beleidsregisseur juist essentieel is. Dit blijkt onder meer uit de grote behoefte aan gemengde groepen waarbij aangegeven is dat juist beleid en uitvoering samen om tafel dienen te zitten. Echter, indien de lokale/regionale sessies zich met name richten op beleidsborging van de trainingen, voorzien wij dat het lastig wordt om gemeenteambtenaren te interesseren voor deelname. Dit vraagt om een bredere insteek van de sessies dan alleen beleidsborging. • De sessies kunnen het beste een gemengd karakter krijgen. Dit heeft de voorkeur van alle vier de soorten organisaties. Sardes dient er wel rekening mee te houden dat een deel van de geïnteresseerden zal afvallen, omdat zij juist weinig heil zien in gemengde groepen. Sardes kan aanvullend informatieoverdracht realiseren voor homogene groepen door aan te haken bij bestaande regionale en landelijke activiteiten van de koepelorganisaties. • De grote verdeeldheid over een lokaal of regionaal karakter van de sessies vraagt er om dat Sardes beiden gaat aanbieden. Lokale sessies in grote gemeenten en in gemeenten die beleidsmatig sterk afwijken ten opzichte van omliggende gemeenten. Daarnaast regionale sessies voor de overige gemeenten. Een andere mogelijkheid is om in eerste instantie regionale sessies aan te bieden waarin het overbrengen van informatie en algemene aanbevelingen centraal staan. Indien op lokaal niveau behoefte bestaat om naar aanleiding van de regionale sessies gerichter aandacht te besteden aan concrete borging, kan er een lokale sessie gehouden worden of een maatwerktraject aangeboden worden.
Oberon – Vooronderzoek Vversterk- Schets van Bevindingen
4
11
Ondersteuning op maat
Inleiding De tweede activiteit die Sardes voor managers/beleidsmakers wil organiseren is ondersteuning op maat. Dit is in feite een vervolg op de lokale/regionale sessies. Bij ondersteuning op maat worden deelnemers door een expert voor maximaal 2 dagen op de werkvloer geholpen om het beleid rond professionaliteit van het personeel ten aanzien van ontwikkelingsstimulering van jonge kinderen te verbeteren. In het vooronderzoek is gepeild in welke mate er behoefte is aan ondersteuning op maat en verder is onderzocht hoe potentiële aanvragers aankijken tegenover een tweetal voorwaarden die Sardes wil gaan stellen voor deze activiteit. De twee voorwaarden zijn: • peuterspeelzalen, kinderdagverblijven, scholen en/of gemeente hebben deelgenomen aan een lokale/regionale sessie; • de aanvraag wordt gezamenlijk, dus gemeente, peuterspeelzalen, kinderdagverblijven en/of basisscholen, ingediend. Samenvatting belangrijkste bevindingen De behoefte aan ondersteuning op maat is het grootst onder peuterspeelzalen, gevolgd door kinderdagverblijven en gemeenten. De behoefte is derhalve het laagst onder basisscholen. Dit komt ook terug in het aandeel managers dat zegt gebruik te gaan maken van ondersteuning op maat. Ruim een derde van de peuterspeelzalen, ongeveer een kwart van de kinderdagverblijven en gemeenten en één op de zes basisscholen gaat dit zeker of waarschijnlijk doen. Overall is er een redelijke belangstelling voor ondersteuning op maat, het animo is wel beduidend lager dan voor de lokale/regionale sessies. Aangegeven redenen om geen behoefte te hebben aan ondersteuning op maat, zijn: • er is reeds door SBD invulling aan gegeven of de eigen organisatie heeft beleid goed op papier staan dan wel voldoende kennis in huis; • de eigen organisatie is te klein voor ondersteuning op maat. De ondersteuning op maat die organisaties willen aanvragen, is zeer divers. Gemeenten noemen veel rondom de doorgaande leerlijn en professionalisering van uitvoerende organisaties. De andere organisaties noemen naast tal van praktische ondersteuningsvragen veel het borgen van de kwaliteit in hun organisatie en de samenwerking tussen de eigen organisatie en andere organisaties. De twee dagen die er staan voor ondersteuning op maat vinden de organisaties te weinig. Ze verwachten niet dat hun concrete vraag in deze twee dagen volledig aangepakt of opgelost kan worden. Omstreeks 40% verwacht dat de vraag slechts voor een klein deel kan worden opgelost en eveneens ongeveer 40% verwacht dat de vraag in twee dagen al voor een groot deel aangepakt of opgelost is. Een uitbreiding naar 3 dagen zou voor een aanzienlijke groep aanvragers waarschijnlijk dus al voldoende zijn. Ongeveer twee derde van alle organisaties is het eens met de voorgenomen voorwaarde dat eerst de lokale/regionale sessie moet zijn bijgewoond voordat ondersteuning op maat kan worden aangevraagd. Ongeveer één op de vijf organisaties is het hier niet mee eens. Er zijn hierbij geen noemenswaardige verschillende tussen de vier typen organisaties. Eveneens ongeveer twee derde van alle organisaties is het eens met de voorgenomen voorwaarde dat de indiening van ondersteuning op maat gezamenlijk dient te gebeuren. Kinderdagverblijven zijn het hier in veel mindere mate mee eens dan de drie andere organisaties. Ongeveer één op de vijf organisaties is tegen deze voorwaarde. Dit geldt vooral voor kinderdagverblijven, gevolgd door de basisscholen. Organisaties geven aan dat gezamenlijke indiening alleen kan als de onderlinge verhoudingen goed zijn, terwijl ondersteuning soms juist extra nodig is als de contacten minder soepel verlopen.
Oberon – Vooronderzoek Vversterk- Schets van Bevindingen
12
Bij de tips over ondersteuning op maat noemen veel organisaties dat iedere organisatie verschillend is en dat ondersteuning op maat derhalve bijna op organisatieniveau zou moeten plaatsvinden. Verder dient de expert die ondersteuning biedt verstand van zaken te hebben van alle typen organisaties en hun probleemsituaties. Mogelijke implicaties en adviezen • De behoefte aan ondersteuning op maat is lager dan aan lokale/regionale sessies. Dit is op zichzelf geen probleem, omdat Sardes veel minder organisaties kan ondersteunen via deze activiteit dan via lokale/regionale sessies. Wij zien derhalve geen noodzaak om deze activiteit te promoten. • Het maximaal aantal dagen van twee wordt door de meerderheid als tekort ervaren. Een groot deel verwacht wel dat na twee dagen het probleem grotendeels is opgelost. Wellicht is het raadzaam dat Sardes de mogelijkheid biedt voor maximaal 3 dagen ondersteuning. Het aantal dagen ondersteuning dient afhankelijk te zijn van de aanvraag en wellicht is het beter om een flexibele inzet van dagen mogelijk te maken, waarbij het maximum gedurende het traject bepaald wordt in plaats van vooraf. • De ondersteuningstrajecten zijn vooral bedoeld als implementatie van het beleid naar aanleiding van de trainingen vanuit Vversterk. Bij de toelichting welke specifieke ondersteuning organisaties willen vragen, is een veel ruimere ondersteuningsvraag geformuleerd. Het is daarom goed om vooraf duidelijk te maken wat wel en niet gehonoreerd kan worden. Sardes kan bijvoorbeeld tijdens de te houden lokale/regionale sessies aangeven of bepaalde door organisaties ingebrachte situaties in aanmerking komen voor ondersteuning op maat als follow-up voor de lokale/regionale sessie. • De meeste organisaties zijn akkoord met de twee voorgenomen voorwaarden voor ondersteuning op maat, wel zien sommige het gevaar van een gezamenlijke indiening vanwege de afhankelijk van medewerking van anderen. Sardes dient duidelijk te maken waarom gezamenlijk ingediend moet worden en ook door hoeveel organisaties. • Sardes zou in overleg kunnen treden met diverse SBD’s om zicht te krijgen in welke mate zij scholen momenteel begeleiden en om afstemming te bereiken met de ondersteuning op maattrajecten van Sardes. • Indien de lokale/regionale sessies verspreid over 2007 en 2008 worden aangeboden, verdient het aanbeveling om de ondersteuningstrajecten in verschillende tranches aan te bieden. • Een mogelijk uitwerking voor de managementactiviteiten voor Sardes staat in onderstaand schema: Schema ondersteuningsactiviteiten Sardes Welk bereik Welke instellingen Homogene groepen Heterogene groepen
Lokaal
Regionaal
Informatievoorziening via landelijke koepels Lokale sessies na reg. sessie Ondersteuning op maat
Aansluiten bij bestaande activiteiten van koepels Regionale sessies
Oberon – Vooronderzoek Vversterk- Schets van Bevindingen
5
13
Houding tegenover Vversterk
Inleiding In dit laatste deel bespreken wij hoe organisaties in het algemeen aankijken tegen het programma Vversterk. Hierbij wordt voornamelijk ingegaan op enerzijds de trainingen aan leidsters en leerkrachten en anderzijds de twee activiteiten voor managers/beleidsmakers. Samenvatting belangrijkste bevindingen Peuterspeelzalen en kinderdagverblijven vinden de trainingen voor leidsters en leerkrachten overwegend zeer nuttig. Bij gemeenten vindt de helft dit zeer nuttig en de andere helft nuttig. Bij scholen vindt de meerderheid het nuttig en een klein deel noemt het zeer nuttig. Eén op de twintig organisaties, met name scholen, vindt de training niet nuttig. Een genoemd nadeel van de training is dat de positionering ten opzichte van bestaande VVEprogramma’s met bijbehorende intensieve trainingen niet helder is. Onduidelijk is of de cursus een goede volwaardige vervanging voor bestaande VVE-cursussen is. Ook vragen instellingen zich af of voor gecertificeerde VVE-leidsters deze kortstondige eenmalige cursus nog een meerwaarde heeft. Volgens enkele instanties is deze meerwaarde nihil. Een ander probleem dat organisaties noemen is dat de training aanbodgericht en niet vraaggericht is, zodat er in hun ogen geen maatwerktraining mogelijk is. Het nut van de managementactiviteiten is volgens de organisaties ook hoog, maar niet zo hoog als het nut van de trainingen. De peuterspeelzalen vinden de managementactiviteiten het meest nuttig, gevolgd door kinderdagverblijven en gemeenten. De basisscholen vinden de activiteiten het minst nuttig, tocht benoemt slechts 8% van hen de activiteiten overbodig. Over de basisscholen moet opgemerkt worden dat de geïnterviewde schoolbestuurders hebben aangegeven dat de managementactiviteiten het beste gericht kan worden op het middle-management (coördinatoren en locatiedirecteuren). Mogelijke implicaties en adviezen • In de communicatie-uitingen en bij de lokale/regionale sessies verdient het aanbeveling om de trainingen in het kader van Vversterk goed te positioneren ten opzichte van bestaande trainingen van VVE-programma’s. Meer in het algemeen is het aan te raden om in de trainingen en ook voor de twee managementactiviteiten een scheiding te maken tussen instellingen die werken met doelgroepkinderen en instellingen die niet werken met doelgroepkinderen. Instellingen die werken met doelgroepkinderen zijn bewuster bezig met ontwikkelingsstimulering van jonge kinderen en weten hier het meeste van af. Dit vraagt derhalve om een andere benadering dan instellingen die niet werken met doelgroepkinderen en andere accenten hebben als het gaat om ontwikkelingsstimulering van kinderen. • In de communicatie-uitingen en bij de lokale/regionale sessies verdient het verder aanbeveling om uit te leggen dat er verschillende niveaus van trainingen zijn, waardoor een cursus gegeven wordt die past bij het kennisniveau van de deelnemer. Verder kent Sardes de mogelijkheid om binnen de training meer of minder aandacht te schenken aan bepaalde thema’s, zodat enige vorm van maatwerk mogelijk is. Het is goed om in de communicatie deze vorm van maatwerk duidelijk te maken. • Binnen de basisscholen dient Sardes zich voor het aanbod van de management-activiteiten te richten op het middle-management en niet op de bovenschoolse schoolbestuurders.