___________________________________
___________________________________
MGR. A. DONDEYNE-LEZING — KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN, 9 NOVEMBER 1999
Schending van mensenrechten als aanleiding tot oorlog Jos de Beus — Universiteit van Amsterdam Is de schending van mensenrechten in een bepaald land een aanleiding tot oorlog?1 Zou je in een misdaad tegen de menselijkheid een soort van oorlogsverklaring moeten lezen aan het adres van beschaafde volken en staten? De gangbare wijsheid spreekt dit tegen. Het doel van vredesbewarende missies is bevordering van de collectieve veiligheid, die wordt bedreigd door de ordeloosheid in een bepaald land of gebied. Er is geen verband tussen het collectieve-veiligheidsregime van de Verenigde Naties (VN) en de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. De gevestigde democratische staten die zich opwerpen als patroon van bepaalde vredesmissies zoeken een soort van omvattende crisisbeheersing waarbij het oorlogsrisico voor deze staten zelf zoveel mogelijk wordt beperkt. Met name de Verenigde Staten van America zijn steevast allergisch voor het machtsverlies dat uit Amerikaanse onderwerping aan bovennationale rechtsregels zou voortvloeien. Er loopt een rechte lijn van de afwijzing van de Volkenbond (1920) naar de afwijzing van een Internationaal Strafhof (1998). Wat er ook geworden is van de Nieuwe Wereldorde van president Bush, diens vermaarde rede voor de Algemene Vergadering van de VN op 1 Oktober 1990 ging vooral over de verbreiding van de Amerikaanse visie op de democratie, maar niet over de legalisering van mensenrechten. Zeker, de Amerikaanse operatie Restore Hope in Somalië was humanitair. Na de smadelijke terugtrekking van de Amerikanen werd echter een presidentiële richtlijn van kracht (PDD 25, Mei 1994) die erop neerkomt dat de Verenigde Staten alleen dan meedoen aan humanitaire missies met een militaire dimensie als het land zelf de leiding heeft, het Amerikaanse publiek brede steun geeft en een overwinning verzekerd is.2
Toch springt de opmars van de vredesbewaring in het oog. Tijdens het interbellum was er enkel de missie in Saarland. In de lange Koude Oorlog hadden hoogstens tien militaire operaties een humanitair oogmerk, waaronder het dubieuze ingrijpen van Vietnam in Cambodja (1978). In het verstreken decennium zijn daar zo'n veertig vredesmissies bijgekomen. De reeks begint met Angola en Nicaragua in 1989 en eindigt voorlopig met Kosovo en Timor dit jaar. Momenteel zijn zestien operaties gaande.3 In Nederland wordt de vredesmissie gezien als een van de vaste taken van de krijgsmacht die in het Nederlandse belang is. Deze opvatting wordt door vrijwel alle politieke partijen onderschreven. Zij is bestand gebleken tegen het trauma van Srebrenica, bezuinigingsrondes en onenigheid tussen Atlantici en Europeanen. Ook in België lijkt het politiek-militaire establishment de vredesbewaring te hebben omarmd. Het is in vele opzichten onwaarachtig om de beweging voor mensenrechten buiten beschouwing te laten in een onderzoek naar dit verschijnsel. Ten eerste is het intuïtieve beroep op de mensenrechten een belangrijk element in de verontwaardiging van de publieke opinie over de vrije hand van de aanstichters van etnisch en nationalistisch geweld. (Een ander element is de walging van paramilitair geweld naast het medelijden.) Deze verontwaardiging levert een niet te onderschatten bijdrage aan de druk op Westerse regeringen om iets uit te richten tegen dergelijk geweld buiten de landsgrens. Ten tweede lijkt een succesvolle openbare verantwoording van deelname aan vredesmissies onmogelijk te zijn zonder dat politieke leiders zich bedienen van het argument, of tenminste de retoriek, der mensenrechten. Ten derde is de schending van mensenrechten een wezenlijk onderdeel van de ingewikkelde
_______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 10 (2000)1, p.3
___________________________________
noodtoestand die thans wordt aangeduid met de term `humanitaire crisis'. Een ander onderdeel is bijvoorbeeld de instorting van de infrastructuur.4 Kijken we naar de vredesmissies zelf, dan valt zelfs in de meest algemene analyse op dat deelname aan een dergelijke missie betekent dat een land zich in het krijgsgewoel stort terwijl, omgekeerd, terugtrekking meestal te maken heeft met een afweging over de nationale kosten van voortgezette fysieke betrokkenheid bij een soort ongrijpbaar conflict dat vaak op een burgeroorlog lijkt. Ten eerste is in een oorlogstoestand de overgang van zware diplomatieke druk, zoals economische sancties, naar vredeshandhaving en bekrachtiging van vrede, en vandaar tot langdurige curatele en (weder)opbouw vloeiend geworden.5 Ten tweede houdt de intentie van neutraliteit en minimaal gebruik van de wapens niet tegen dat een interventiemacht vroeg of laat door de lokale strijdende partijen als partij wordt gezien of tot partij wordt gemaakt. Voorts zijn de volle overgave en het verlies van schone handen onontbeerlijk voor de doeltreffendheid van interventie. Iedereen die wel eens heeft moeten bemiddelen kent de kracht van dit trekken en duwen. Ten derde betekent nabijheid van gewapende eenheden van de VN op de plek van de verschrikking dat hun natuurlijke plicht om te helpen in werking treedt. Dit geldt ongeacht de instructie van de VN-autoriteiten of de discipline van de soldaten. Wie met zijn geweer niks doet tegen de machete, houdt hieraan later een kwaad geweten over. Wie deze passiviteit heeft bevolen evenzo. Wellicht ten overvloede tegenover een Belgisch gehoor, wijs ik op het protocol (rules of engagement) van Unamir in Rwanda. Daarin stond dat de blauwhelmen “zedelijk en wettelijk verplicht” waren om “alle beschikbare middelen te gebruiken” ter stopzettting van “etnisch en politiek gemotiveerde misdadige handelingen”, en dat ze “het nodige initiatief zullen nemen om elke midaad tegen de menselijkheid te voorkomen”.6
___________________________________
Ik stel dus vast dat een humanitaire interventie het lopen van oorlogsrisico op vreemd grondgebied is en dat de bescherming van elementaire rechten van onschuldige mensen in humanitaire crises een centrale rol speelt in de redelijke rechtvaardiging van dit soort extern militair ingrijpen.7 De gangbare wijsheid moet worden herzien. Het politieke debat Maar rechtvaardiging ten overstaan van wie? Wat is de context van het debat? De vijanden van deze betrekkelijk nieuwe casus belli zijn genoegzaam bekend. Dat zijn de despoten, krijgsheren en aanstichters van gerichte, grootschalige of totale slachting, verdrijving en knechting. Ik haast me op te merken dat menig deelnemer aan een vredesmissie in een koloniaal of neokoloniaal verleden zelf tot het kamp van deze vijanden heeft behoord. Uiteraard grijpen de huidige vijanden van humanitaire interventie dit feit aan om de huidige vrienden ervan verdacht te maken en langs deze weg het hele instrument voor te stellen als een beproefde manier van listige machtspolitiek in de internationale betrekkingen. Ik veronderstel dat de vechtlust, de drang om te doden en de vrijheid tot het kwade universele eigenschappen van de mens zijn. Daaruit volgt dat er nooit een tekort aan leiders zal zijn die juist deze eigenschappen exploiteren tijdens een planmatige schepping van de eigen groep en vernietiging van een groep anderen. Dit soort leiderschap en politiek gezag is overigens allesbehalve `banaal' (Arendt).8 Zelfs in de hedendaagse democratie kan het stemmen trekken, bij voorbeeld door de weigering en terugzending van vluchtelingen en arbeidskrachten uit arme landen voor te stellen als panacee tegen de gebreken van de nationale rechtsen verzorgingsstaat.
_______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 10 (2000)1, p.4
___________________________________
De vijanden van humanitaire interventie zien de mensenrechten niet alleen als gevaar voor hun persoonlijke machtspositie maar ook als het tegendeel van een ideaal (een dystopie). Het zijn bij uitstek deze rechten die volgens hen een verweking van het nationale ras of het mensenras veroorzaken. Naast vijanden kan men echter ook tegenstanders onderscheiden. Dat zijn mensen van goede wil die hun opvattingen blootstellen aan het vrije debat en die het oneens zijn met de gedachte dat mensenrechten een aparte leidraad voor de buitenlandse politiek vormen met het aparte middel van humanitaire inmenging (in ruime zin) als uitvloeisel daarvan. Geoffrey Robertson, een prominent advocaat op het gebied van het volkenrecht, zegt in het voorwoord bij zijn magistrale geschiedschrijving van de hedendaagse strijd voor wereldwijde rechtvaardigheid: “Diplomatie is de antithese van de rechtvaardigheid. Diplomaten onderhandelen vanuit afwegingen die altijd weer de onderdrukkers de gelegenheid geven om te ontsnappen aan bestraffing.”9 Hoewel het onjuist is alle diplomaten zo over één kam te scheren, wijst dit citaat wel in de juiste richting. Humanitaire interventie is namelijk allesbehalve een gevestigde doctrine in de traditie van denken over de rechtvaardige oorlog. Vrijwel alle belangrijke dimensies ervan gaan gepaard met twijfels en meningsverschillen van zedelijk-ethische aard. De rechtsgrond ofwel grondslag in de theorie der rechtvaardigheid, de wettelijkheid in het geldende internationale recht, de geloofwaardigheid in de publieke opinie van beschaafde landen alsmede de doeltreffendheid in termen van materiële, militaire en bestuurlijke hulpverlening: stuk voor stuk roepen ze zinnige vragen en zinnige tegenstellingen op. Tot het kamp van de tegenstanders reken ik achtereenvolgens de aanhangers van de oorlog als mechanisme van overleving en vooruitgang, de pacifisten, de realisten, de aanhangers van een antiliberaal universalisme (zoals bepaalde fundamentalistische religieuze groeperingen in Arabië en de Verenigde Staten), en - niet te vergeten - de propagandisten van een Aziatische
___________________________________
cultuur (zoals Lee, Mahartir en Soeharto). De voorstanders omvatten de humanitaristen, de aanhangers van ethische buitenlandse politiek , de idealisten, de aanhangers van liberaal universalisme (waaronder de kosmopolieten) en ook de propagandisten van een Westerse cultuur (zoals Huntington).10 Twee bonte verzamelingen staan dus tegen over elkaar, niet zelden tot verbazing van de betrokkenen zelf, die nog gewend zijn aan oude schema's als de scheidslijn tussen realisten en pacifisten. Het probleem in viervoud Wat is nu het grote theoretische twistpunt in de opkomende doch omstreden praktijk van de humanitaire interventie? Ik beperk me tot het debat tussen voor- en tegenstanders (en laat dus een bespreking van het argument van raciale verweking achterwege). Hoewel de mensenrechten nog geen vast punt zijn in de internationale rechtscultuur en politieke cultuur, is er toch wel sprake van toenadering op dit terrein. Zowel de veerkracht van de Universele Verklaring (1948) als de consensus in de rechtsfilosofie geven aan dat het probleem verschoven is. De meeste vrije staten en volken zien op goede gronden in dat mensenrechten bestaan en ertoe doen. De universalisatie van het rechten-universalisme is werkzaam, en dat heeft uiteraard alles te maken met de voortgaande democratisering sinds het begin van de jaren zeventig. De discussies gaan over iets anders, namelijk de vraag of humanitaire interventie een probaat middel is voor de internationalisering van een humane alias fatsoenlijke rechtsorde. Het is, kort gezegd, genoegzaam duidelijk dat een voortvarende handhaving van mensenrechten neerkomt op relativering van de soevereiniteit van de staat. De combinatie van mondiale vrede en lokale schending van mensenrechten is een misstand. Maar het is zeer onduidelijk of de humanitaire interventie die gebruik maakt van geweld of dreiging daarmee de misstand wegneemt of althans draaglijker maakt. Misschien zijn de problemen bij
_______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 10 (2000)1, p.5
___________________________________
dit soort interventie zo structureel, dat hierdoor de hele internationale beweging voor mensenrechten sedert 1945 in een deels zelf opgewekte crisis wordt gestort met politieke, culturele en spirituele dimensies.11 Bekijken we de discussies van dichterbij, dan doemen twee algemene en twee bijzondere probleemstellingen op in een soort van rechtlijnig spectrum. Volgens sommigen, onder wie Sissela Bok en Amartya Sen, moet de afwezigheid dan wel het falen van humanitaire interventies worden herleid tot een tweede natuur van tekortschietende betrokkenheid bij de mensenrechten. De oude kritiek van Bentham, Burke en Marx op de mensenrechten in het Europa sinds de burgerlijke revoluties wordt nu op wereldschaal geherformuleerd. De critici stellen dat mensenrechten niet kunnen bestaan als (grond)wettelijke rechten, dat de menselijke verplichtingen die ermee corresponderen onbepaald zijn dan wel overmatig zwaar, en dat er geen consensus tussen volken, staten, wereldregio's en vrijwillige verenigingen mogelijk is die niet neerkomt op een vorm van overheersing.12 Ondanks de hierboven genoemde toenadering op met name het Amerikaanse en Europese continent, is het probleem dat deze kritiek nog niet overtuigend en begrijpelijk is weerlegd. Daardoor laadt elke humanitaire interventie de verdenking op zich dat het eigenlijke doel egoïstisch en machtspolitiek van aard is. Anderen wijzen op de moeizame en wisselvallige werking van humanitaire interventie, tot op het punt van diskrediet van de VN en de NoordAtlantische Verdragsorganisatie (NAVO) maar ook het diskrediet van niet-goevernementele organisaties als Artsen zonder Grenzen. Dit wordt verklaard uit een bijna kinderlijk maakbaarheidsgeloof en een opeenstapeling van problemen rondom de keuze van middelen. Hoffmann noemt in dit verband de lastige omzetting van internationale moraal in internationaal recht (zoals bij de rechtsbescherming tegen volkenmoord); de vage begripsvorming aangaande zelfbeschikking, democratie, rechten en de ondermijning hiervan (in verband met de
___________________________________
rechtvaardiging van contra-agressie in het regime van de VN); de veelheid van dilemma's in de uitvoering (zoals de zijdelingse schade en de insluipende partijdigheid) en de politieke obstakels (breekbare coalities, dubbele standaarden, karige budgetten).13 Het probleem is dus niet zozeer de zwakte van de wereldmoraal als wel de zwakte van de institutionalisering en professionalisering van al wat nodig is voor een succesrijke bestrijding van misdaden tegen de menselijkheid. Deze opvatting treft men vaak aan in de kring van frontdiplomaten, onder wie prominenten met een academisch curriculum vitae die je ook `frontfilosofen' zou mogen noemen (Albright, Boutros-Ghali, Solana, Tharoor, Scheffer).14 Een polemiek tussen degenen die oproepen tot een bezinning op doelen en degenen die een bezinning op de middelen wensen ligt nogal voor de hand, ook op andere gebieden van politieke ethiek. Ik sta mede daarom wat langer stil bij een paar tussenliggende probleemstellingen die zowel de doelen als de middelen van de humanitaire interventie betreffen. In de schriftelijke aankondiging van de onderhavige lezing staat de vraag voorop of de mensenrechtenbeweging in ruime zin bezig is een stap vooruit te zetten richting wereldburgerschap dan wel doende is een stap achteruit te zetten richting internationale anarchie. Zijn wij getuige van de pijnlijke barensweeën van kosmopolis of van de premature euthanasie op het liberale model van de internationale gemeenschap? Volgens de eerste visie (de komst van kosmopolis) moet men de humanitaire interventie zien als een onderdeel van retributieve/rectificerende/ strafrechtelijke rechtvaardigheid, en wel op één lijn met wereldwijde politieke rechtvaardigheid, verdelende rechtvaardigheid en ruilrechtvaardigheid. De retributieve rechtvaardigheid draait om het omschrijven, het voorkomen, het onderzoeken, het vervolgen, het berechten en het bestraffen van bepaalde misdaden op grond van wettelijke regels en methoden van bijzondere gezaghebbende instanties. Humanitaire interventie is dan te zien als
_______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 10 (2000)1, p.6
___________________________________
de vorming van volkenrecht, ja zelfs van wereldburgerrecht in de Kantiaanse betekenis. Zoals in de geschiedenis van de natiestaat de vestiging van grondwettelijke burgerlijke rechten voorafging aan die van politieke en sociale rechten, zo zou in de huidige voorgeschiedenis van de federale wereldstaat de strijd tegen nood, schending van elementaire mensenrechten alsmede uitbuiting voorafgaan aan de vestiging van een integrale en egalitaire rechtsorde van bovennationale aard. Een eerste vereiste daartoe is een afbakening van de grenzen van staatssoevereiniteit en van het verbod op (agressieve) interventie. Kort gezegd, is humanitaire interventie toegestaan of zelfs geboden indien een soevereine staat een bedreiging vormt voor de mensenrechten van zijn eigen bevolking (of ook van de bevolking in omringende staten) en indien het herstel van rechtsbescherming alleen door een dergelijke interventie nog kan worden bewerkstelligd. Philpott trekt de algemene conclusie dat de voortgaande liberalisering van de internationale betrekkingen in de moderniteit een einddoel (telos) kent. Eerst de norm van godsdienstige verdraagzaamheid, daarna de norm van bescherming van minderheden, nog later de norm van koloniale onafhankelijkheid en vandaag dan de norm van humanitaire interventie als inperking van de soevereine staat.15 Volgens de tweede visie (de terugkeer van anarchie) is deze conclusie lichtzinnig, ja krankzinnig. Het roemruchte beginsel van non-interventie, een overblijfsel uit het zogeheten Westfaalse statenstelsel (1648), dient nog altijd een tweeledig doel. In de eerste plaats blokkeert het een terugval in de anarchie, de naakte overlevings- en machtsstrijd tussen staten en proto-staten onderling waarin elk mensenleven “smerig, bruut en kort” is (Hobbes). In de tweede plaats bevordert de non-interventie dat soevereine regeringen op hun grondgebied zich verantwoordelijk voelen voor de rechtsbescherming van hun burgers of dat deze burgers een dergelijke rechtsbescherming op eigen kracht afdwingen. Een onbedreigde rechtspositie is geen geschenk maar een verworvenheid van strijd. Een Europese rechter
___________________________________
met een Nederlands-Calvinistische achtergrond heeft dit eens zo uitgedrukt: Constitutioneel verankerde grondrechten “zijn tezamen niet meer dan een aantal aspecten van de vrijheid, die een bijzondere bescherming ondervinden, maar niemand aanvaardt dat het recht op vrijheid daarin opgaat. Het zijn slechts de gevoeligste littekens, welke de strijd tussen mens en gemeenschap heeft achtergelaten; deze rechten zijn aan de hand van harde ervaringen en onaangename herinneringen geselecteerd en omschreven.”16 Uiteraard zijn de aanhangers van deze visie niet blind. Ze zien dat internationale betrekkingen al te vaak worden gekenmerkt door een willekeurig machtsevenwicht, machtoverwicht dat machtsmisbruik in de hand werkt, illegale interventies of zelfs legale interventies waarbij sterke staten gebruik maken van de asymmetrie in de internationale verdeling van hulpbronnen en barrières voor toetreding tot de wereldmarkt. En ze zien ook dat al deze onvolkomenheden, mutatis mutandis, ook binnenlands aan de oppervlakte treden. Sommige binnenlandse minderheden worden zo draconisch vervolgd en hebben zo weinig hinderkracht, dat het interventieverbod gaat werken als een bijkomende, perverse afscherming van de heerschappij van misdadigers aan het roer van het schip van staat. Maar de verdedigers van non-interventie vrezen dat goed bedoelde interventie erger zal zijn dan de kwaal. De huidige graad van mondiale ontwikkeling van universele gemeenschapszin, pluralistische maatschappelijkheid en democratische overheidscapaciteit is laag. De ontwikkeling kan bovendien niet geforceerd worden verbeterd, althans niet met geweld alleen. Humanitaire interventie vermindert in dergelijke povere “omstandigheden voor de rechtvaardigheid” (Hume) de grofste schending van mensenrechten maar mondjesmaat. Maar zij draagt des te forser bij tot algemeen geweld en voortgezette onveiligheid in de wereld.
_______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 10 (2000)1, p.7
___________________________________
De precieze aanhangers van de norm van noninterventie onderschrijven de oude stelling van Carl Schmitt (1932) dat humanitaire interventies voeren naar een vergroting van de kans op totale en permanente oorlog, althans naar een kans die groter uitvalt dan de kans op een dergelijke apocalyps in het machtsevenwicht tussen rivaliserende 17 zelfzuchtige natiestaten. Rekkelijke aanhangers daarentegen beklemtonen het uitzonderlijke, voorwaardelijke, tijdelijke en integere karakter van de welwillende overtreding van de norm van noninterventie.18 Men zou hier mogen vaststellen dat er toch wel een begin van toenadering is tussen gematigde verdedigers van humanitaire interventie en rekkelijke verdedigers van non-interventie. Maar ook dan rijst uit dit debat over de nadelen en voordelen van de gangbare idee van soevereiniteit van staten een belangrijke vraag op. Wie ontwerpt een procedure voor humanitaire interventie (en wanneer, waar en waarom?) die een einde maakt aan de bestaande misstand (globale vrede naast lokale schending van mensenrechten) zonder een oude bekende misstand weer tot leven te wekkken (wereldoorlog naast een verzwakking van de rechtspositie van burgers in alle oorlog- voerende landen)? Anders gezegd: is de humanitaire interventie een welkom nieuw wapen in het streven naar eeuwige vrede en heerschappij van het recht, of is ze een strategie voor internationale ordening die ten diepste illusoir is, even illusoir als bijvoorbeeld de omgekeerde discriminatie in de nationale ordening? Naar aanleiding van de internationale afzijdigheid bij de slachting onder de Tutsi's door de Interahamwe (Rwanda 1994) en de luchtaanval op Servië als antwoord op de etnische zuivering van Kosovo (23 Maart-20 Juni van dit jaar) moet nog een vierde probleemstelling ernstig worden genomen. Is er een uitweg uit het dilemma van de veilige rijke landen in het Westen, namelijk een keuze tussen schijn-interventie in de geest van het bestaande internationale recht of winnende interventie in strijd daarmee?
___________________________________
Schijn-interventie is mijn technische term voor het hele syndroom van te hoog (de vliegtuigen van Allied Force boven Kosovo), te laat, te weinig, te goedkoop, te vrijblijvend, te los georganiseerd, te besluiteloos, te bang, te weinig verantwoordelijk, ja te kreukbaar. Zeker, de belangrijkste evaluaties tot dusverre wijzen ook op prestaties en meevallers op het conto van de nieuwe vredestichters. Niettemin komt met name uit het onderzoek naar het ingrijpen in Somalië, Haïti, Bosnië en Rwanda naar voren dat de schijn-interventie eerder een pathologische structuur is dan een kinderziekte.19 De schijninterventie blijft geheel binnen het kader van het stelsel van gemeenschappelijke veiligheid van de VN (met name de hoofdstukken I en VII van het Handvest en aldaar de artikelen I,2 en VII,39, VII,42 en VII,51). De schijn-interventie wordt omgezet in een meer kordate en conventionele interventie door een overgang van rechtenpacifisme naar krijgshaftig moralisme.20 In een dergelijk moralisme wordt het nationaal belang omschreven in termen van de bestrijding van grote kwaden over de grens, zoals het communisme of het etnisch nationalisme. Landsverdediging en buitenlandse politiek in ruime zin (dus met inbegrip van economische politiek) worden opgevat als bestanddelen van een missie. Dat is een samenstel van nobele beginselen en idealen, vervlochten met de nationale identiteit. De betreffende staat ziet zichzelf als gidsland, als woordvoerder en aanvoerder van een ware internationale gemeenschap. Hij is bereid om de rol van officiële globale en regionale toezichthouders te regisseren of zelfs over te nemen, wanneer dit onvermijdelijk is geworden. Een klassiek voorbeeld van krijgshaftig moralisme is de Amerikaanse president Wilson, een actueel voorbeeld hiervan is de Britse premier Blair. Onder verwijzing naar Keynes zou men kunnen zeggen dat het temperament van deze politici wezenlijk theologisch is en niet intellectueel.21
_______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 10 (2000)1, p.8
___________________________________
Hun kracht is dat ze een einde maken aan de schijninterventie, waar opportunistische staatslieden als Mitterand en Clinton juist de schijn-interventie tot kunst verheffen. Maar hun zwakte is het gemak waarmee de bestaande procedures voor internationaal recht terzijde worden geschoven voor het goede doel. Niet zelden treedt daarbij een verschuiving van bevelen op: van rechtsbescherming naar ratificatie van afscheiding van assertieve minderheden. De prijs van doeltreffende morele mobilisatie is niets minder dan de weigering van binding aan morele codes en rechtsregels (noch de oude, noch de nieuwe). Het laatste probleem is, kortom, de keuze tussen twee kwaden, namelijk halfslachtige interventie binnen de bestaande rechtsorde en vastbesloten interventie daarbuiten. Het is ondoenlijk om in het bestek van dit betoog de morele waarde en netto-baten te bepalen en te vergelijken van afzijdigheid, actieve diplomatie, interventie in het vigerende VN-model van internationalisme, schijn-interventie, interventie in het model van krijgshaftig moralisme (zoals de beheersing van humanitaire crisis in de nieuwe strategische conceptie van de NAVO (Washington, April 1999)) alsmede interventies in diverse filosofische modellen (humanitarisme, liberaal internationalisme, kosmopolitisme).22 Ik hoop bij een andere gelegenheid in te kunnen gaan op het onderzoek naar de machtspolitiek in de humanitaire interventie. Zo zijn de eerder genoemde schijninterventies in hoge mate reëel als het om de bedoelingen en onbedoelde gevolgen omtrent lokale en internationale machtsverhoudingen gaat. Mijn bijdrage aan het lopende debat zoek ik in dit essay in een bepaalde stelling op het gebied van de politieke ethiek en rechtsfilosofie, een studie-object dat even relevant lijkt als dat van de machtspolitiek tussen staten. Humanitaire interventie is mijns inziens een verdedigbare praktijk in de juiste richting van hervorming van de VN op lange termijn als aan een drietal voorwaarden is voldaan, namelijk dat de “partij van de mensheid” (Hume's rake term voor de internationale gemeenschap) een procedure uitvindt die uit het begrip van de men-
___________________________________
senrechten een beginsel van plaatsvervangende rechtsbescherming afleidt en dit beginsel concreet en operationeel maakt; een dergelijke procedure voor militair ingrijpen het gebruik van de democratische rede (selectiviteit, verantwoording) bevordert, en in elk geval niet ontmoedigt; en het democratisch gebruik van de procedure van humanitaire interventie de humanitaire impuls versterkt, en meer in het bijzonder een internationale solidariteit opwekt die een einde maakt aan de schijninterventies.23 In de rest van mijn betoog probeer ik deze nogal optimistische stelling aannemelijk te maken. Plaatsvervangende rechtsbescherming Het beginsel van plaatsvervangende rechtsbescherming zou als volgt kunnen worden geformuleerd. Elke internationaal erkende soevereine staat behoort de rechten en vrijheden van de eigen bevolking te beschermen en te optimaliseren zonder daardoor schade te berokkenen aan andere staten en volken. Indien een bepaalde staat in handen valt van een politieke elite die niet in staat of niet bereid is om minimale rechtsbescherming te garanderen en indien de politieke gelijkheid in deze staat onvoldoende is genesteld om de slachtoffers de gelegenheid te geven het falen van hun overheid snel en afdoende te corrigeren, dan is het de plicht van zowel de leiders als de burgers van andere staten om te hulp te schieten en allereerst de elementaire mensenrechten veilig te stellen. Deze plicht rust zwaarder op democratische rechtsstaten die stabiel en rijk tegelijk zijn. Het spreekt vanzelf dat dit beginsel nader moet worden gespecificeerd. Ik laat de specificatie van de opvang van vluchtelingen achterwege en richt me op de militaire tussenkomst aan de hand van de vragen bescherming tegen wat? door wie? wanneer? hoe? en hoe lang?
_______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 10 (2000)1, p.9
___________________________________
Het `wat' betreft bepaalde categorieën van aantasting van de rechten op leven, vrijheid, eigendom en formele gelijke behandeling (Rawls). Deze categorieën worden aangeduid als misdaden tegen de menselijkheid. Hiertoe behoort de genocide, maar ook de etnische schoonmaak. In de Servische variant is dit een project van eliminatie van mensen met verkeerde etnische kenmerken volgens een vast patroon: samentrekking van de inwoners van bepaalde dorpen en steden; onthoofding ofwel executie van de bovenlaag; scheiding van mannen in de vechtleeftijd van vrouwen, kinderen en bejaarden; evacuatie van het passieve deel van de etnische groep; en executie van het actieve deel alsmede verwijdering van de sporen hiervan.24 Het `wie' betreft de gekozen of door gekozenen aangewezen vertegenwoordigers van de internationale gemeenschap. Men moet hier denken aan de VN of aan regionale actoren als de NAVO, de Europese Unie, de Organisatie voor Afrikaanse Eenheid, de Associatie van Zuidoost-Aziatische Naties, en dergelijke. Zelfs een incidentele alliantie van landen of een enkel land zouden als interventiemacht mogen fungeren zolang er sprake is van een duidelijk mandaat en de naleving van mondiale procedures voor autorisatie. Het `wanneer' heeft betrekking op twee situaties, waarbij de eerste iets minder rommelig oogt dan de tweede. Ten eerste dient de internationale gemeenschap in actie te komen wanneer de desbetreffende regering hierom verzoekt of wanneer een omvattende oppositiebeweging (met een democratische strategie van bevrijding) hierom smeekt. Daarbij moet overigens steeds worden nagegaan of de kans op manipulatie van de internationale gemeenschap tot een minimum kan worden beperkt. Een regerende klasse gokt graag op behoud van veroverde gebieden, een verzetsgroep op verwerving van territoriale onafhankelijkheid.25 Ten tweede dient de internationale gemeenschap op te treden wanneer de overige drukmiddelen uitgeput raken of bot worden terwijl de humanitaire crisis aanhoudt en zichzelf versterkt. In die toestand zijn er nauwelijks respectabele
___________________________________
gesprekspartners en wordt de `civil society' die het opneemt voor de slachtoffers van agressie ongeacht hun groepskenmerken geïntimideerd. Tot de drukmiddelen behoren de gewone diplomatie, de arbitrage, de financiële en economische steun, de uitsluiting uit internationale instellingen en praktijken alsmede het wapenembargo, de boycot en de economische sancties. In deze tweede situatie dient de internationale gemeenschap zich te verzekeren van de steun van de lijdende massa van de bevolking en van de wettige regeringen van omringende landen die door het desbetreffende misdadige regime worden getroffen. Het `hoe' betreft de kleine keten vredesbewaring-vredeshandhaving-oorlogsvoering. Die keten komt neer op de toenemende bereidheid van de interventiemacht om overheden of proto-overheden - zoals bendes van krijgsheren - die zich schuldig maken aan slachting, verdrijving en knechting (Walzer) rechtstreeks aan te vallen en te verslaan. Op elk ogenblik dient een dergelijke macht zich te verantwoorden op punten als de evenredigheid van maatregelen, de deugdelijkheid van tussendoelen, de beperking van nodeloos verlies van mensenlevens en de beperking op lange termijn van de desintegratie en destabilisatie van zowel het getroffen land als de getroffen regio. Het `hoe lang' betreft de grote `keten van Boutros-Ghali', die deze voormalige secretaris-generaal van de VN in 1992 proclameerde. Dit is de reeks preventieve diplomatie-arbitrage en humanitaire hulp-bezetting en tijdelijk protectoraatrechtsvervolging van oorlogsmisdadigers-vorming van een democratische rechtsstaat en een dito burgerlijke samenleving in een trustschap. Men zou kunnen stellen dat de wenselijkheid en haalbaarheid van de humanitaire interventie bij elke stap langs deze keten moeilijker kunnen worden gerechtvaardigd in een publieke filosofie van internationalisme. Dat maakt ook de formulering van de juiste samenhangende argumenten en de naleving van de normen van behoorlijk bestuur in de geest van een dwingend of opkomend wereldburgerrecht allengs meer noodzakelijk. In de
_______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 10 (2000)1, p.10
___________________________________
literatuur zijn hier allerlei nuttige suggesties gedaan, waaronder vroege signalering (bijhouden van landkaarten, inspectie, vergemakkelijken van geheime besprekingen tussen strijdende fracties), de kwijtschelding van schulden veroorzaakt door tirannieke overheden, de inschakeling van ploegen van bevriende mogendheden in de regio ten behoeve van alle partijen, en de vestiging van diensten (zoals tribunalen) in de buurt van de oorden van terreur. Een apart punt inzake de duur van de humanitaire interventie betreft het tweelingverschijnsel van dalende baten en stijgende kosten. Een interventiemacht dient zich gedeeltelijk of geheel terug te trekken als ze er niet in slaagt de beschermende taak op vreemd grondgebied behoorlijk uit te voeren. Iets dergelijks geldt ook voor een situatie waarin de rechtsbescherming op eigen, nationaal grondgebied schromelijk wordt verwaarloosd en wel mede door de dynamiek van deelname aan externe interventies.26 De terugtrekking van Belgische troepen uit Rwanda bij de aanvang van de moordpartijen wordt in België algemeen beleefd als een afgang. Ik ga hier niet na of deze terugtrekking strookt met de hier bedoelde terugtrekconditie. Ik wil slechts aanstippen dat terugtrekking in bepaalde gevallen ethisch verantwoord kan zijn. De achtergrond van dit soort specificatie van het beginsel van plaatsvervangende rechtsbescherming is in de politieke ethiek diepgaand onderzocht. Humanitaire interventie is alleen dan een geloofwaardige consequentie van universeel waarden-universalisme als men terugkerende bijwerkingen weet te verhinderen of te beheersen. Ik noem de onwil om te vechten voor de rechten van vreemdelingen ver weg en het daarmee samenhangende risico van loze bescherming, demoralisering en diskrediet van de eigen troepen; de wil tot heerschappij die quasi-imperalistisch is, quasikolonialistisch of quasi-paternalistisch; de dubbele standaard in de eindbeslissing om al dan niet in te grijpen; het risico van terugslag onder de bevolking die men wenst te beschermen; het risico van `mission creep' alias variabele vage doelen als
___________________________________
reactie op frustratie en teleurstelling; het risico van een smerige oorlog die soms zelfs ten koste gaat van de humanitaire opdracht; en uiteraard het risico van nieuwe polarisatie tussen grootmachten alsmede uitlokking van buitenlandse bemoeienis door berekenende partijen in instabiele staten.27 Verdere studie is hier nodig. Hoe zit het met de regeling van openbare en gemeenschappelijke zelfbinding vooraf aan de spelregels van interventie, met het gezaghebbende oordeel namens de stille slachtoffers van schending van mensenrechten, met het argument van bestwil, met de voorwaarden en stijlen van representatie (waaronder juridische en militaire competentie), en met de protocollen voor humanitaire interventie? Dit filosofisch en wetenschappelijk onderzoek is mede mogelijk omdat het meer dan thans zou kunnen profiteren van de ervaringen met interventie in de private sfeer in de nationale constitutionele democratie (arbeidsverhoudingen, gezinsverhoudingen, verhoudingen tussen minderheden, en dergelijke). Ook de analogie met de toegepaste ethiek op andere terreinen, zoals de ethiek omtrent de medische behandeling van handelingsonbekwamen (minderjarigen, ouderen, geesteszieken) zou vruchtbaar kunnen zijn.28 Ik laat dit onderwerp verder rusten om een ander, fundamenteler punt aan de orde te kunnen stellen. Het wekt misschien verbazing dat ik nog helemaal niets heb gezegd over de begrip mensenrechten zelf en over de fundering van het beginsel van plaatsvervangende rechtsbescherming in een meta-ethiek en ethiek die uitgaat van objectieve redenering, individualisme en liberalisme. Dat komt omdat ik geloof dat de belangrijkste knelpunten niet meer liggen in de rechtvaardiging van mensenrechten maar in de analyse van de implicaties van dergelijke rechten voor de verdeling van verantwoordelijkheden. De tijd is rijp voor internationale collectieve actie die de fundamentele democratisering van de VN (hervorming van de Veiligheidsraad, en dergelijke) verbindt met de koppeling van een danig herzien Handvest annex stelsel voor collectieve veiligheid van de VN aan de
_______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 10 (2000)1, p.11
___________________________________
Universele Verklaring van de Rechten van de Mens.29 Anders gezegd: de minst slechte neergang van het overheersende Westen in dit tijdperk van wilde mondialisering zou wel eens de reële universalisering van de uitoefening van mensenrechten kunnen zijn. Ik haast me om dit optimistische pleidooi voor politieke waakzaamheid toe te lichten, zij het korter dan de liefhebber van analytische ethiek vermoedelijk wenselijk acht.30 Ik presenteer mijn rechtvaardiging van humanitaire interventie als een algemene redenering met vijf stappen. Mensenrechten bestaan en ze doen ertoe, en wel bij de gratie van een geloof in de morele eenheid van alle mensen en hun onderlinge natuurlijke gelijkheid. Thomas Pogge, misschien wel de belangrijkste jonge filosoof op het gebied van internationale rechtvaardigheid, gaat terecht uit van Artikel 28 van de Universele Verklaring: “Iedereen heeft recht op een sociale en internationale orde waarin de rechten en vrijheden die in deze Verklaring worden uiteengezet volledig kunnen worden gerealiseerd”. Pogge vat een mensenrecht op als een zedelijke aanspraak op wereldwijde instellingen. Jouw rechten zijn eisen die je hoort te stellen aan instituties die aan jou zijn opgelegd. Het zijn vaak eisen tegenover diegenen die door hun invloedrijke of bevoorrechte deelname bijdragen tot oplegging of onvrijwillige verandering van instituties. Ook zijn het vaak eisen die het eerst in een plaatselijke context worden gearticuleerd. Een recht op X, zoals bescherming van de integriteit van het eigen lichaam, houdt in dat elke samenleving zo georganiseerd behoort te worden, dat al haar leden de veilige toegang tot X genieten. Desorganisatie betekent hier een uiting van officieel gebrek aan respect voor mensen en hun identieke grondrechten, wat onrechtvaardig is. Er zijn ontelbare zinnige argumenten die dit begrip van mensenrechten kunnen schragen. De herinnering aan de gruwelijkheden van de 20ste eeuw, het welbegrepen eigenbelang van bange mensen, de redelijkheid van autonome individuen,
(1)
___________________________________
de grote klassieke visies op het menselijk universum (religieus, seculier), de moderne visies hierop in de evolutionaire biologie en psychologie, het antropologisch onderzoek naar interculturele en functionele constanten (de afkeuring van moord), de interkerkelijke dialoog, het maatschappelijk verdrag over de inrichting van de staat, de bijdrage van een beschavingsminimum (waaronder de mensenrechten) aan de bloei van een `Herderiaans' pluralisme van authentieke collectieven en individuen, en de terugkerende herontdekking van dezelfde optimale regels door generaties op verschillende continenten en in verschillende perioden. Mijn stelling is dat een wereldwijde convergentie in de richting van mensenrechten meteen aan de oppervlakte treedt zodra de krachten van de onderdrukking moeten onderduiken of ze althans hun argument over de strikte historische en culturele gebondenheid van mensenrechten in het openbaar moeten verdedigen. Mensen hebben als universele rechtssubjecten de plicht om deel te nemen aan een constitutionele politiek voor de vormgeving van een rechtvaardige maatschappelijke orde. Een dergelijke orde is complex, want omvat zowel de institutionele structuur van de nationale samenleving als die van de wereldsamenleving. Pogge legt deze stap als volgt uit. De humane rechtsbescherming hangt af van de institutionele basisstructuur van zowel de ene internationale samenleving als de vele nationale samenlevingen. Deze variabelen zijn deels vatbaar voor intelligent (her)ontwerp. Uit het gewicht, de onbeperktheid en de brede deelbaarheid van mensenrechten vloeit volgens Pogge de plicht voort om aan je landgenoten geen orde op te leggen waarin hun toegang tot mensenrechten versperd is (waar je dit redelijkerwijs had kunnen vermijden). Iets dergelijks geldt ook in situaties waar je te maken hebt met vreemdelingen en met overheden die verder buiten je gebied van beheersing als staatsburger vallen. Je hebt dan de plicht om aan je medemensen geen internationale orde op te leggen die de supra-nationale of intra-nationale uitoefening
(2)
_______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 10 (2000)1, p.12
___________________________________
van mensenrechten nodeloos aantast. Die plicht rust zwaarder op de schouders van de meer bevoorrechten.31 Het is de primaire taak van overheidsinstanties op alle niveaus van de orde van het menselijk samenleven om de rechtvaardigheid te bevorderen en te beschermen als onderdeel van het algemeen belang. In de constitutionele politiek is de schepping van het geloofwaardige monopolie op geweld en dwang onlosmakelijk verbonden met de schepping van een evenwicht van politieke machten. Deze centralisatie en controle stimuleren een wettelijke en bestuurlijke bescherming van de mensenrechten van burgers binnen de beperkingen van democratische procedures en praktijken. Het proces dient zich te voltrekken zowel op het niveau van de eigen politieke gemeenschap als op het internationale niveau. De reden dat een dergelijk proces zich eerder, krachtiger en vollediger ontwikkelt in post-imperiale natiestaten is empirisch van aard, maar niet normatief.
(3)
(4) De leden van de nationale gemeenschappen horen rekening te houden met staatsfalen. Dat is een ontmanteling of instorting van de eigen rechtsstaat. In dit slechtste geval zijn leger en politie niet langer te vertrouwen. Ook zijn er onvoldoende binnenlandse opties om op afzienbare termijn de rechtsbescherming te herstellen.
In het genoemde geval wordt voorzien door een internationaal statelijk gezag als derde partij die hetzij overgaat tot humanitaire interventie hetzij de vreedzame en anderszins ordentelijke overgang regelt naar betere constituties of nieuwe (meestal kleinere) staten. De laatst genoemde bezigheid is tevens de meest verregaande uitleg van het hele beginsel. Men zou nu kunnen toevoegen dat deze redenering over de conceptuele en empirische mogelijkheid van plaatsvervangende rechtsbescherming algemener wordt aanvaard door de erkenning van nieuwe feiten over de mondialisering en de Euro-
(5)
___________________________________
pese integratie. Het eerste leert iets over de interdependentie en omgang tussen staten en volken, namelijk dat internationale rechtvaardigheid niet alleen nodig is maar ook gewenst en haalbaar. Het tweede is een geslaagd voorbeeld van supranationale rechtsvorming, zij het dat het Europese Hof van Justitie vooralsnog zelfstandiger en actiever is dan het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. Een verdragsronde over de bekrachtiging van mensenrechten tussen de afgevaardigden van oude democratieën, nieuwe democratieën en autocratieën met een goede reputatie (vredelievend, gericht op een algemeen belang, bereid tot consultatie) is gemodelleerd door Rawls. Dit model is helemaal niet zo utopisch als wel wordt aangenomen.32 Ziedaar de contouren van een nieuwe publieke moraal, die een groter gewicht toekent aan nietbesluiten ten opzichte van handelingen, effecten in de verte ten opzichte van effecten dichtbij alsmede groepsgevolgen ten opzichte van individuele gevolgen.33 Maar deze toevoeging maakt de redenering net iets te mooi om waar te zijn. Want ook als (D) geldt, hoeft niet ook (E) te gelden. Reeds Kant wees erop dat een mondiale eenheidsstaat weinig attractief is omdat hij ontaardt in ofwel het meest grandioze misbruik van het geweldsmonopolie ofwel de grootste verspilling. Wanneer er een slechtste geval is waarin nationaal overheidsbeleid verwordt tot een als vreemd ervaren heerschappij, dan moet men zich ook een voorstelling maken van een slechtste geval waarin bedreigde binnenlandse minderheden redelijkerwijs wantrouwend staan tegenover goede bedoelingen van een externe interventiemacht. Het is een gemeenplaats om te stellen dat de internationale gemeenschap embryonaal ontwikkeld is als het gaat om onderlinge solidariteit in gebondenheid, gedeeld begrip van de werking van openbare instellingen en onderlinge geruststelling terwille van persoonlijke en gezamenlijke actie.34 Het debat over Kosovo ging voortdurend over de vraag of de NAVO een betrouwbare partner was van zowat iedereen: de vijandige leden van de Veiligheidraad
_______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 10 (2000)1, p.13
___________________________________
(China, Rusland), de afzijdige lidstaten van de VN, de twee Kosovaarse partijen, de Servische oppositie, de landen op de Balkan rond Servië, maar ook de negen niet-deelnemende NAVO-leden en de afzonderlijke deelnemende NAVO-leden uit Europa.35 De discussie onder volkenrechtspecialisten richt zich op de vraag of de besluitvorming buiten de VN om kan worden gezien als een toepassing van het argument van de uiterste noodzaak in samenhang met de verlamming van de Veiligheidsraad en de Secretaris-Generaal.36 Maar dat was, met alle respect, niet de enige strijdvraag. Die luidde of de NAVO op grond van haar verleden als doeltreffende organisatie voor de passieve defensie van Noord-Amerika en West-Europa mocht worden gezien als de geloofwaardige beschermvrouwe van de mensenrechten in OostEuropa en zelfs in andere regionale brandhaarden. Alles overziende, stel ik vast dat de twist onder politici en politieke denkers niet de afleiding van het beginsel van plaatsvervangende rechtsbescherming uit een conceptie van mensenrechten betreft maar de afleiding van een conceptie van doelmatige en billijke samenwerking en arbeidsdeling uit dit beginsel. Het burgerrecht en het openbaar bestuur zijn in menig nationale staat vanzelfsprekend en veerkrachtig geworden, maar ze staan in de internationale politieke gemeenschap nog in kinderschoenen. Alternatieven voor afzijdigheid De discussie die ik bedoel wordt nog altijd verwaarloosd door de wat vrome en steriele uitwerking van ideale-wereldstelsels in de universitaire rechtsfilosofie. Daarom is het werk van de socioloog Boltanski zo belangrijk. Hij onderzoekt de manieren waarop gewone mensen in de sociale en persoonlijke sfeer reageren op het leed ver weg en hoe ze een humanitarisme voor zichzelf en elkaar rechtvaardigen.37 Het is misschien dienstig als ik de manier waarop in ons deel van de wereld gepraat wordt over humanitaire interventie zo plastisch mogelijk weergeef.
___________________________________
Primus ziet pal na de zomervakantie schokkende televisiebeelden van de oorlog in Tsjetsjenië. Talloze slachtoffers van bombardementen en nog veel meer mensen op de vlucht daarvoor. Al deze Tsjetsjenen ogen als gewone mensen in levensgevaar en als onschuldige burgers in de val van een uitzichtloze vete tussen terroristische facties. En dat allemaal terwijl iedereen beter af zou zijn met een democratische regulering van de winning van aardolie. Primus zegt: “We moeten iets doen daar! Laten we die rotrussen en rotislamieten uit elkaar houden. Die Tsjetsjeense president lijkt me een bedaarde kerel. Laten we hem steunen tegen de heethoofden. Hebben we nou de Koude Oorlog gewonnen om met de armen over elkaar te zitten, of doen we eindelijk eens iets goeds met de nieuwe hegemonie van Amerika en zijn bondgenoten?”. Secunda is eveneens danig geschokt door de grenzeloze stroom van gruwelijk nieuws maar zij reageert anders: “Wat ingrijpen …weet je wel wat je zegt? Die lui daar zijn allemaal achterlijk en gek. Het enige zinnige dat wij van hieruit kunnen doen is stoffelijke steun bieden, en de echte vluchtelingen eruit pikken en opvangen. Voor de rest moeten we praten, praten en nog eens praten met de leiders in Moskou en Grozny om te zorgen dat ze met elkaar leren praten.” Primus heeft hier wel van terug: “En Rwanda dan? Ben je nu al vergeten wat daar gebeurde toen het Westen zich terugtrok? Trouwens, wat vond jij ook alweer van Kosovo? Toen wilde jij ineens wel grondtroepen inzetten omdat het om Europa ging. Maar de Russen zijn na 1989 toch lid geworden van de democratische Europese familie?”. Secunda weer: “Met dat Europa heb je een punt. Maar niet veel meer. De verstandige politici in de oppositie van de Russische Doema moeten dit zelf opknappen. Want wat jij wil is duidelijk niet te doen. Worden wij verantwoordelijk gehouden voor alle schendingen van mensenrechten? Weet je wel dat drievierde van de 200 staten, of hoeveel zijn het, verantwoordelijk worden geacht voor de rechteloosheid van eenderde van de 6 miljard wereldbewoners? Moeten we dan
_______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 10 (2000)1, p.14
___________________________________
overal op af gaan zoals de Amerikaanse cavalerie in de films met John Wayne?”. Primus weer: “Tsja, nu heb jij een punt. Maar ik denk gewoon dat we harde prioriteiten moeten stellen. Als de internationale gemeenschap nu eens afspreekt wat de ergste gevallen zijn. Als die lijst door onze regering nu eens wordt voorgelegd aan ons parlement. Dan kunnen we bijna tot achter de komma uitrekenen waar onze jongens wel worden heengezonden en waar niet. Of ga je me nu vertellen dat onze staatslieden en generaals er al net zo'n potje van maken als ons gemeentebestuur?” En dan nog een keer Secunda: “Laat de plaatselijke politiek er nou even buiten, dat komt straks wel bij de verkiezingen. Wat ik van jou niet begrijp is dat je voor 1989 niets moest hebben van Amerikanen, militairen en Eurocraten. En nu slik je die gladde praatjes van Jamie Shea over de chirurgische precisie van superwapens en van Robin Cook over de ereschuld van het Balkanpact als zoete koek!” Dit is een huis-tuin-en-keukengesprek over het beginsel van plaatsvervangende rechtsbescherming tussen een deontoloog en een consequentialist die allebei in het bezit zijn van een televisietoestel en een avondkrant. Met dit gefingeerde gesprek neem ik afstand van de gemakzuchtige stelling van talloze media-experts dat de televisie de reflexieve burger verandert in een humanitaire aap. Toch haal ik een drietal punten eruit naar voren die allemaal betrekking hebben op het gebruik van de democratische rede. In de eerste plaats is er de versmalling van de menukaart van ethische buitenlandse politiek. Zeker, ik ontwaar wel een overgang van gezindheidsethiek naar verantwoordingsethiek. Maar overheersend is toch dat de discussianten een tweedeling aanbrengen tussen massale militaire tussenkomst en ouderwetse diplomatie. Het eerste wordt geassocieerd met initiatief nemen, het tweede met niets doen. Een derde weg is kennelijk onbegaanbaar. Dit is een bewustzijnsvernauwing die helaas in de beste vooruitstrevende kringen voorkomt. In Zuid Afrika is decennialang sprake geweest van schending van de mensenrechten van
___________________________________
de zwarte bevolking. Met de zegen van communistische, Aziatische en Arabische autocraten werd de strijd tegen de apartheid het speerpunt van de VN. Door allerlei factoren die hier nu niet terzake doen is het uiteindelijk gelukt de apartheid op te heffen. Een humanitaire interventie is daarbij nimmer serieus overwogen. Dit ene voorbeeld geeft aan dat de genoemde tweedeling vals is. Creatieve verantwoordelijkheid voor de mensenrechten van vreemden houdt in dat we variatie aanbrengen in passende vormen van pressie en interventie. Dat is geen capitulatie van de grote partij van de onderling in `eeuwige vrede' levende mensheid voor de kleine partij van de volkenmoord. Neen, dat is, om Machiavelli aan te halen, virtù contro a furore. In de tweede plaats is er verwarring over de rol van selectiviteit. De een zegt dat universele verontwaardiging over de schending van mensenrechten hoort te worden omgezet in universele ondernemingen. Alleen de maatstaf voor de omvang en kwaliteit van het menselijk leed telt, niet de vraag wie wie een dergelijk leed aandoet. Wel optreden tegen zwakke staten zonder sterke vrienden, kernwapens en gewilde grondstoffen, maar niet optreden tegen sterke staten of coalities van staten die zich misdragen? Dat is schijnheilig. De ander wil de schijnheiligheid temperen door aandacht te vragen voor het probleem van de overbelaste administratie en voor een specifieke oplossing van dit probleem, namelijk het samenvallen van humanitaire overwegingen en overwegingen inzake het nationale belang (veiligheid aan de rand van de Europese Unie). Beiden menen dat selectiviteit buiten de moraal wordt bepaald. Beiden kunnen zich ook beroepen op de nog altijd gezaghebbende Boutros-Ghali en diens constatering dat er burgeroorlogen zijn waar de wereldrijkaards zich mee bemoeien en burgeroorlogen die aan de wereldpaupers worden overgelaten.
_______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 10 (2000)1, p.15
___________________________________
Mijns inziens leert de geschiedenis van de sociale interventiestaat dat een onderscheid tussen onzuivere en zuivere selectiviteit wel degelijk te maken is. Een onzuivere selectiviteit is stiekem, inconsistent, partijdig en uiteindelijk egoïstisch. Denk aan Bakers “We got no dog in this fight” in de eerste achttien maanden van de Joegoslavische burgeroorlog of denk aan Clintons weigering om van genocide op de Tutsi's te spreken. Bescherming van mensenrechten van niet-landgenoten wordt hier gezien als verstoring van overheidsbeleid door amateurs namens een emotioneel CNN-publiek. Zuivere selectiviteit is openlijk, consistent (of althans kritisch), onpartijdig en prudent in de zin van gericht op een verzoening tussen welbegrepen eigenbelang en de minimale wereldmoraal. Joschka Fischer komt een beetje in de buurt hiervan. Max van der Stoel helemaal, onder meer omdat hij veel langer ervaring heeft opgedaan met het lage tempo van democratische politiek in internationale aangelegenheden en de beperkte inzetbaarheid van wapenarsenaal. Mensenrechten worden ditmaal verinnerlijkt en zorgvuldig afgewogen tegen andere elementen van het algemeen belang. Zoals een rationele economische politiek ondenkbaar is geworden zonder een afweging tussen doelmatigheid en rechtmatigheid, zo is in een rationele buitenlandse politiek geen ontsnappen mogelijk aan de afweging tussen internationale veiligheid en internationale rechtvaardigheid. Dit betekent op de korte termijn dat elke streven naar beheersing van humanitaire crises gepaard moet gaan met beteugeling van de kans op afsluiting en revanchisme van grote landen als Rusland en China. Op lange termijn zou een VN-ordening moeten worden aangebracht in een opkomende praktijk van regionale interventie en dito opvang van vluchtelingen. Dit is een specialisatie met het oog op het welzijn van de slachtoffers, militaire slagkracht en het zelfvertrouwen van een nieuwe generatie democratische politici in arme landen. Verkeerde selectiviteit komt uiteraard neer op verhulde afwenteling van rijke en machtige landen op marginale landen. Goede selectiviteit is de
___________________________________
opmaat tot beheersing van het probleem van logistieke overbelasting. In de derde plaats zit er in de mini-discussie tussen Primus en Secunda een deprimerende verbinding van blind vertrouwen en lijdelijkheid. Aan de ene kant wordt meer waarheidswaarde toegekend aan de beweringen van de woordvoerders van de interventiemacht dan aan de beweringen van de woordvoerders van wat in het Amerikaanse diplomatenbargoens sinds 1989 `schelmenegimes' en `vogelvrij verklaarde regimes' wordt genoemd. Een berucht voorbeeld is de discussie over massagraven in Kosovo. Aan de andere kant berust men in het gegeven dat ook dit deel van de internationale politiek wordt bepaald door afspraken tussen grote mogendheden en trage verantwoording. In Nederland bestond van meet af aan grote steun onder de bevolking voor deelname aan Allied Force en Joint Guardian. Dat de Tweede Kamer pas een dag na het begin van de luchtaanvallen instemde en dat de Ministerraad pas drie dagen later bijeen kwam voor een bespreking van de opstelling van de driehoek (ministerpresident, minister van Buitenlandse Zaken, minister van Defensie) was voor weinigen een punt van zorg. Meer in het algemeen is bekend dat internationale en transnationale coalities moeilijk te rijmen zijn met de elementaire vereisten van democratie. Daarom is het van eminent belang dat de discussie over humanitaire interventie niet wordt overgelaten aan kleine netwerken van overheden, quasigoevernementele organisaties en experts. Men mag bij voorbeeld van politieke partijen verwachten dat ze falende bewindslieden vervangen en dat ze aandringen op parlementaire enquêtes naar excessen in de vredesmissies tot dusver. Wat de Fransen en Belgen hier wel deden in het geval Rwanda, is nagelaten door het Nederlandse parlement in de zaak Srebrenica (juli 1995). Het onderzoek is uitbesteed aan een instituut voor nationale geschiedschrijving, een monopolie dat ver in 2000 tot publicatie zal overgaan. Bovendien zouden deze partijen een platform moeten zijn voor
_______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 10 (2000)1, p.16
___________________________________
debat tijdens lopende vredesmissies. Ook het beginselprogramma en verkiezingsprogramma zouden helderheid moeten scheppen over de agenda voor hervormingen en prioriteiten op dit terrein. Het is beschamend dat het zogeheten derdewegdiscours over de Europese sociaal-democratie de mond vol heeft over sociaal-economisch beleid maar zwijgt over de lessen van Rwanda, Joegoslavië en Timor. Alles overziende, stel ik vast dat de humanitaire interventie zich ook van de gewone oorlog zou moeten onderscheiden door van de democratische waarheid niet het eerste slachtoffer te maken. Zoals in de jaren zestig de internationale hulp en herverdeling uit de sfeer van liefdadigheid en betutteling zijn gehaald, zo zou dat vandaag moeten geschieden met het thema van de internationale retributieve rechtvaardigheid. De humanitaire impuls verijdeld of veredeld Het optimisme in mijn beschouwing strandt aanstonds op een probleem dat ik bewust voor het laatst heb bewaard. Dat probleem is de vrijblijvendheid van de interventiemacht en haar achterban als bron van de schijn-interventie.38 Uit het mensenrecht volgt de mensenplicht tot actieve betrokkenheid van de kant van veilige burgers en hun tot de tanden verzorgde soldaten. Uit al het onderzoek naar genocide volgt de onmisbare rol van verontwaardigde en moedige omstanders in het doorbreken van spiralen van uitroeiing. En uit het postnationale zelfbeeld en het zonnige kosmopolitisme van Martha Nussbaum (schrijfser van Cultivating Humanity (1997)) volgt dat we ook de kosten van het werelddorp delen of minstens doen alsof we dat willen. Maar heeft deze gevolgtrekking ook grote praktische betekenis in het Westen? Een van de moeilijk te doorgronden kenmerken van het tijdsgewricht sinds 1989 is dat wij Belgen en Nederlanders niet in vrede leven en evenmin in oorlog in de traditionele betekenis. Een traditionele oorlog draait om onveiligheid van het bestaan, om bedreigd eigenbelang van economische en
___________________________________
geopolitieke aard of om eerloos verlies van identiteit en cultuur. Deze oorlog voltrekt zich tussen staten die aan elkaar gewaagd zijn. Maar de nieuwe oorlog draait om de rechten van de mens en voltrekt zich tussen sterke staten die trachten samen te werken op grond van een visie op de rechtvaardigheid en zwakke staten die gebukt gaan onder autocratische verspilling of de vernietiging van anarchie. Wij waren in een oorlog beland in Kosovo en we zijn het thans weer of nog steeds door de betrokkenheid van onze regeringen en legers bij Timor, Irak en talrijke andere plekken in de wereld. De diplomaten en deskundigen noemen dit niet zo maar spreken van vredesbewaring, terwijl de hartstochtelijke voorstanders en tegenstanders van dergelijke interventies dezelfde moeite hebben om de massa van de burgerij ervan te overtuigen dat het echt oorlog is met alle offers en gevaren vandien. De Nederlandse minister van Defensie Frank de Grave, een correcte liberaal, wist na 23 maart niet of hij nu moest volhouden dat het land in oorlog was met Servië of dat hij deze term moest mijden. Sommige Nederlandse columnisten maakten zich wekenlang druk om Nederlanders en hun actie `Knuffels voor Kosovo', om elkaars score in de wedloop in morele correctheid en om het verschijnsel Kosovo-moeheid. Een van hen, die doorgaans in de poldervoorhoede van het liberale multiculturalisme is te vinden, deelde parmantig mee dat hij een time-out van twee weken ging nemen.39 Kortom: ik cultiveer mijn tuin, en de onbekende blauwhelm ruimt het puin. Ik wil graag geloven dat deze zondagsschilders niet representief waren voor de Nederlandse sentimenten, en dat intellectuelen elders in Europa de ambivalenties inzake de Balkan nauwkeuriger onder woorden brachtten. Maar het blijft opmerkelijk dat ook buiten het Nederlands taalgebied de politieke top, de legerleiding, de media en het thuisfront van familieleden zich fixeren op het wel en wee van vaderlanders: soldaten, hulpverleners, diplomaten, verslaggevers. In ditzelfde stramien past het inzakken van nieuwsgierigheid wanneer het spektakelnieuws op is (rond het Grote-
_______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 10 (2000)1, p.17
___________________________________
Merengebied in Afrika), de amok van troepen (Canadezen, Belgen, Nederlanders in Angola), maar ook het feit dat alleen in Lissabon grote menigten de straat opgingen met de oproep aan de internationale gemeenschap om iets te doen tegen de Indonesische milities in Oost-Timor, een voormalige Portugese kolonie. Wat is er aan de hand? Misschien is Kants beroemde woord uit 1795 inmiddels bewaarheid: “Da es nun mit der unter den Völkern der Erde (…) (engeren oder weiteren) Gemeinschaft so weit gekommen ist, dass die Rechtsverletzung an einem Platz an allen gefühlt wird (…).” Maar een dergelijk gevoeligheid is hoogstens een noodzakelijke voorwaarde voor een samenhangende strategie voor internationale gerechtigheid. Sommige filosofen, zoals Nussbaum en Sen, betogen dat de primaire loyaliteit van mensen van goede wil bij de mensheid zou moeten liggen.40 Kant zelf lijkt hier een rolmodel te zijn. Hij leefde en werkte in Koningsbergen en nergens anders. Toch bezat hij het vermogen om zich te verplaatsen in de omstandigheden van vreemden ver weg. Zijn lessen in de aardrijkskunde schijnen wat dit aangaat even beeldend te zijn geweest als zijn lessen in de ethiek. Maar er is meer. Koningsbergen werd in 1945 veroverd door de soldaten van Stalin. De stad heette voortaan Kaliningrad. De nieuwe benaming was symbolisch. Kalinin was een voormalig Sovjetpresident die zijn eigen vrouw naar de Goelag stuurde. Wat er in de bevrijdingsmaand Mei door de Sovjets is gedaan, is onlangs opgetekend door de journaliste Anne Applebaum: “Karl Potrek, een burger uit Koningsbergen, vluchtte naar het platteland: Op een boerenerf verderop langs de weg stond een kar, waaraan vier naakte vrouwen waren genageld door hun handen in een kruisvormige positie. Evenwijdig aan de weg stond een schuur en aan elk van de deuren was een naakte vrouw gespijkerd door de handen… In de verblijven troffen we een totaal van tweeënzeventig vrouwen aan, met inbegrip van kinderen, en een oude man, allemaal dood, allemaal vermoord op beestachtige
___________________________________
wijze, afgezien alleen van een klein aantal met kogelgaten in hun nek. Van sommige baby's was het hoofd ingeslagen … Alle vrouwen alsmede alle meisjes van acht tot twaalf jaar en zelfs vrouwen van vierentachtig waren verkracht.”41 Een relaas als dit drong toendertijd nauwelijks tot het verlichte geweten door. De communisten waren de bondgenoot van de geallieerden; Hitler was slechter geweest dan Stalin; Duitsers moesten even niet zeuren; we hadden genoeg sores met de kapotte infrastructuur in eigen land, en zo voort. Ik vermoed dat de humanitaire impuls vandaag de dag op een soortgelijke manier wordt verzwakt. De bovenmenselijke imperatief van Kant als antwoord op het ondermenselijke leent zich niet voor democratische nivellering.42 De liefde voor de mensheid is vooralsnog brozer dan de liefde voor de eigen natie. Hier komt nog een onbedoeld gevolg bij. Kant voorspelde dat de vrede tussen democratische landen blijvend zou worden. Maar gewenning aan deze plaatselijke vrede betekent ook een verwatering van martiale eigenschappen. Men stelt zich niet meer voor ooit zelf nog om externe rechtsbescherming te moeten bedelen. Men gaat braaf op de smeekbeden van kwetsbare buitenlanders in zonder te beseffen dat een `safe haven' in een huidige lokale oorlog hetzelfde is als maagdelijkheid in een bordeel. Postmoderne oorlog wordt virtueel. De `verschrikkelijke holheid' van de blauwhelmen en hun leidinggevenden wordt daarentegen tamelijk echt.43 Het probleem is niet alleen dat weinigen hun leven willen wagen voor de mensenrechten, maar ook dat moeilijk valt aan te tonen dat velen dat zouden moeten doen. Het postmoderne bezwaar tegen het essentialisme van het begrip menselijke natuur heeft in zoverre school gemaakt, dat het begrip natuurlijke plicht op losse schroeven is gezet. Hoe kan een soldaat nou een reële plicht tot hulpverlening hebben die onafhankelijk is van, en voorafgaat aan, plichten die volgen uit een of andere maatschappelijkheid zoals diens contractuele plicht (handtekening), associationele plicht (esprit de corps), nationale plicht (de wil van het
_______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 10 (2000)1, p.18
___________________________________
vaderland) of praktijkgebonden plicht (de strategie van een vredesmissie)? Is dit geen oefening in duistere metafysica die men maar beter buiten de democratie kan houden? Walzer zoekt het antwoord niet in de conventie (Hume) of de rede (Kant) maar in een dunne wereldmoraal en de bijbehorende warme solidariteit die een piek bereikt op een historisch uur. Maar wat als op een dergelijk tijdstip de lafheid om zich heen grijpt van hoog tot laag, zoals in Kigali en Srebrenica het geval was? Ook Walzer moet dan gelaten vaststellen dat de plicht tot deelname aan levensgevaarlijke vredesmissies een overmatige plicht is. Humanitaire moed is een deugd, humanitaire lafheid een zonde. Maar meer dan deze appreciatie vermag de ethiek van het humane beschavingsminimum niet te leveren. Deze ethiek kan met name nog niet aantonen dat er een institutionele toedeling van individuele of collectieve verantwoordelijkheid hoort te zijn die het beschavingsmaximum van sterven voor de mensenrechten van kwetsbare `medemensen ver weg' behelst.44 Ik zie thans geen ander uitzicht op versterking van de humanitaire impuls dan een redelijke verzoening tussen eigenbelang en onpartijdigheid.45 Ik geef hiervan slechts één voorbeeld. Als de grillige oorlog in Kosovo mij één ding heeft geleerd dan is het wel het inzicht dat Blair de continentale Europeanen consequent heeft voorgehouden: ieder volk had de plicht om het Servische bewind te stoppen, maar voor de Europese volken kwam hier nog bij dat hun belang bij veiligheid en hun ideaal van eenwording op de proef werden gesteld. Dat gaf de doorslag. Misschien zijn er meer en betere voorbeelden te bedenken van de slagkracht van deze benadering.46 Een conclusie over leergedrag De hele geschiedenis van het liberaal-democratisch denken zou kunnen worden naverteld aan de hand van het probleem van de rechtsbescherming. Sommige liberalen redeneerden het probleem weg door een harmonieuze samenleving te voorspellen
___________________________________
als eindpunt van emancipatie. Anderen zagen het gevaar van invasie en raakten met elkaar in debat over de vraag of een burgermilitie dan wel een huurleger voldoende veiligheid zou bieden met behoud van de vrijheid. Weer anderen stelden dat er in de moderne tijd geen alternatief is voor een staatsleger en belastingdwang ter financiering daarvan. Wel zou men naar gelang de omstandigheden een bindende keuze kunnen maken tussen dienstplicht, een beroepsleger of een menging daarvan. Maar dit riep uiteraard de vraag op wie de burgers beschermt tegen militairen die zich meester maken van de staat en de vijand worden van delen van hun eigen volk. Het antwoord hierop, namelijk het primaat van de constitutionele politiek en verburgerlijking van de militaire professie, is in vele landen het beste antwoord gebleken. Maar dit beste antwoord kan niet zonder nadenken van generatie op generatie worden overgedragen. Evenmin kan het gemakkelijk worden nagebootst door landen die proberen te ontkomen aan een bewind van kolonels, iets wat in de zogenaamde `derde golf' van democratisering (1974 tot heden) ampel is bewezen.47 Recht en democratie zijn niet gemakkelijk te combineren, en al helemaal niet met vrij zwervende militairen; terwijl de gebondenheid van militairen aan een democratische rechtsstaat op zichzelf niet makkelijk te combineren is met voortdurende militaire waakzaamheid en flexibiliteit. Deze hele problematiek krijgt een extra dimensie door de vorming van een expansief multinationaal leger dat niet uit wil zijn op verovering of opvoeding tot democratie maar louter en alleen op eerste hulp bij rechtsbescherming. Er is bij mijn weten geen enkel historisch precedent of het zou het Franse Vreemdelingenlegioen zonder vaste Franse generaals in een soort van herverfilming van Laurel en Hardy moeten wezen. Wij zijn dus, in de meest welwillende blik op de vredesbewarende missie, getuige van een experiment en misschien ook een uitvinding van internationale traditie. De enige zekerheid is hier dat het pad naar een beschavingsminimum en constitutioneel evenwicht kronkelig en
_______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 10 (2000)1, p.19
___________________________________
vuil is en met vallen en opstaan wordt gevolgd. Gisteren de Volkenbond, heden de VN van hoofd
___________________________________
stuk VII, morgen de hervorming X van deze VN. Gisteren Saarland, heden Somalië, morgen land Y. De idealist, zoals ikzelf, die nog geen nobele wetenschap heeft over deze dialectiek met X en Y, moet het ook zonder deze zekerheid kunnen stellen.
Noten 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
8.
9. 10.
11.
12. 13. 14. 15.
16. 17. 18.
19.
Ik dank Pieter van Dijk, Henk Houweling, Bram de Swaan, Ed van Thijn, Robert Jan van der Veen en Toon Vandevelde voor hun hulp. Brian URQUHART, `Mission Impossible' in New York Review of Books, 44(1999),18, p. 28. NRC Handelsblad, 15 September 1999. Sissela BOK, Common Values. Columbia, University of Missouri Press, 1955, p. 104-127. Zie hierover Thomas G. WEISS, `Sanctions as a Foreign Policy Tool' in Journal of Peace Research, 36(1999)5, p. 499-509. Zie Alison DES FORGES, `Leave None to Tell the Story' in Human Rights Watch, New York, 1999, p. 130-132, 596. De resolutie 794 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties over Somalië (3 December 1992) is de eerste keer dat een binnenlandse humanitaire crisis een internationaal probleem wordt genoemd dat noopt tot interventie zonder dat een beroep wordt gedaan op de negatieve externe effecten van een dergelijke crisis op omringende landen. Zie Peter MALANCZUK, Humanitarian Intervention and the Legitimacy of the Use of Force. Amsterdam, Het Spinhuis, 1993, p. 24. Zie de kritiek op Arendts populaire these over de banaliteit van het kwaad in Isaiah BERLIN en Ramin JAHANBEGLOO, Conversations with Isaiah Berlin. New York, Scribners, 1991, p. 84-85 en Rüdiger SAFRANSKI, Das Böse. Frankfurt, Fischer, 1999, p. 285. Vergelijk een oplappoging die Arendts schijnfilosofie bevestigt: Jeffrey C. ISAAC, `A New Guarantee on Earth: Hannah Arendt on Human Dignity and the Politics of Human Rights' in American Political Science Review, 90(1996)1, p. 61-73. Geoffrey ROBERTSON, Crimes against Humanity. Londen, Allen Lane Penguin Press, 1999, p. xvii. Zie Michael IGNATIEFF, `Human Rights: The Midlife Crisis' in New York Review of Books, 44(1999)9, p. 58-62. Huntington bepleit onthouding in interculturele conflicten, bevordering van transculturele waarden, maar ook indamming en stopzetting van oorlogen in rommelige gebieden waar culturen overlappen of elkaar raken. Hij kan zich ook een realistische politiek van interventie binnen de statengroep van de westerse beschaving voorstellen: Samuel P. HUNTINGTON, The Clash of Civilizations and the Remaking of World Order. New York, Simon en Schuster, 1996, p. 316320. Aldus Michael IGNATIEFF, Whose Universal Values? The Hague, Stichting Praemium Erasminianum, November 1999. Kort hiervoor gewaagde dezelfde auteur nog van een beperkte “midlife crisis” van vijftigjarige mensenrechten. Zie noot 10. Bok (1995), Amartya SEN, Development as Freedom. New York, Knopf, 1999, p. 227-248. Zie voor een impressie van de oude kritiek Jeremy WALDRON (red.), Nonsense upon Stilts. Londen, Methuen, 1987. Stanley HOFFMANN, The Ethics and Politics of Humanitarian Intervention. Notre Dame, University Press, 1996. Zie ook ID., World Disorders. Lanham, Rowman en Littlefield, 1998. Robert VAN DE ROER, Frontdiplomaten. Amsterdam, Balans, 1999. Cf. ook Van de Roers vraaggesprekken met Tahoor en Scheffer in NRC Handelsblad, 23 Oktober 1999 en 26 Oktober 1999. Daniel PHILPOTT, `Ideas and the Evolution of Sovereignty', in Sohail H. HASHMI, red., State Sovereignty. University Park, Pennsylvania State University Press, 1997, p. 47. Vgl. ID., `Westphalia, Authority, and International Society' in Political Studies, 47(1999), p. 566-589. A.M. DONNER, `Grondrechten als constitutionele rechten', in ID., Tussen het echte en het gemaakte. Zwolle, Tjeenk Willink, 1986, p. 211. Jacques van Doorn maakte me hierop attent. Zie Danilo ZOLO, Cosmopolis. Cambridge, Polity Press, 1997; alsmede Carl SCHMITT, The Concept of the Political [1932]. Chicago, University Press, 1996. Zie Michael WALZER, Just and Unjust Wars. New York, Basic Books, 1977, p. 101-108; Stanley HOFFMANN, Duties beyond Borders. Syracuse, University Press, 1981, p. 70; John RAWLS, `The Law of Peoples' in Stephen SHUTE en Susan HURLEY, red., On Human Rights. New York, Basic Books, 1993, p. 56 en Henry SHUE, Basic Rights. Tweede editie. Princeton, University Press, 1996, p. 177. Zie Laura SILBER en Allan LITTLE, The Death of Yugoslavia. Londen, Penguin Books, 1995; Jan Willem HONIG en Norbert
_______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 10 (2000)1, p.20
___________________________________
20. 21. 22. 23.
24. 25. 26.
27.
28. 29. 30.
31.
32. 33. 34.
35. 36.
37.
___________________________________
BOOTH, Srebrenica. Utrecht, Het Spectrum, 1996; Oliver RAMSBOTHAM en Tom WOODHOUSE, Humanitarian Intervention and Contemporary Conflict. Cambridge, Polity Press, 1996; Sean D. MURPHY, Humanitarian Intervention, Philadelphia, University of Pennsylvania Press, 1996; Linda POLMAN, 'K zag twee beren. Amsterdam, Atlas, 1997; Michael DOYLE et al., Keeping the Peace. Cambridge, University Press, 1997; David RHODE, Endgame. New York, Farrar, Straus en Giroux, 1997 en Des Forges (1999). Zie Jürgen HABERMAS, `Bestialität und Humanität' in Die Zeit, 54(1999), April, nr. 18, p. 6-7 en Michael J. GLENNON, `The New Interventionism' in Foreign Affairs, 78(1999)3, p. 2-7. John Maynard KEYNES, The Economic Consequences of the Peace [1919]. Londen, MacMillan, 1971, p. 26. Vergelijk Hugo YOUNG, The Blessed Plot. Londen, MacMillan, 1999, p. 482. Vergelijk Michael W. DOYLE, Ways of War and Peace. New Rork, Norton, 1997, p. 389-420 en Charles R. BEITZ, `International Liberalism and Distributive Justice' in World Politics 51(1999), p. 269-296. Ik ga in dit essay niet in op de details van hervorming van internationale instanties als de VN. Ook ga ik voorbij aan verbetering op de korte termijn, zoals terughoudendheid in gebruik van het veto door leden van de Veiligheidsraad of democratisering binnen de landen die het meest opportunistisch gebruik maken van dit veto. Mark DANNER, `Endgame in Kosovo' in New York Review of Books 44(1999)8, p. 8. Zie ook de andere delen in Danners serie in ditzelfde tijdschrift: 44(1997), nummers 18, 19 en 20, 45(1998), nummers 2, 3, 5, 7 en 14. Zie in het Joegoslavische geval Silver en Little (1995), p. 217 en Bart TROMP, Verraad op de Balkan. Nieuwegein, Aspekt, 1996, p. 28. Volgens het Internationale Convenant omtrent Burgerlijke en Politieke Rechten (1966) mag een staat zijn binnenlandse standaard voor rechtsbescherming verlagen als dit een onvermijdelijk middel is voor de bestrijding van armoede, economische instorting of burgeroorlog [cf. Robertson (1999), p. 377]. Dit zou kunnen worden uitgebreid met de toelaatbaarheid van beperking tot binnenlandse rechtsbescherming onder dergelijke bijzonder slechte omstandigheden. Vergelijk John DUNN, `The Dilemma of Humanitarian Intervention', in ID., The History of Political Theory. Cambridge, University Press, 1996, p. 136-147 en Paul TAYLOR, `The United Nations in the 1990s: Proactive Cosmopolitanism and the Issue of Sovereignty' in Political Studies, 47(1999), p. 538-565. Zie Allen E. BUCHANAN en Dan W. BROCK, Deciding for Others. Cambridge, University Press, 1989. Vergelijk David HELD, Democracy and the Global Order. Cambridge, Polity Press, 1995 en Richard Falk, On Humane Governance. Cambridge: Polity Press, 1995. Zie uitvoeriger Attracta INGRAM, A Political Theory of Rights. Oxford, University Press, 1994, p. 193-214. Onder Nederlandse journalisten, beoefenaren van de sociale wetenschappen en zelfs filosofen kom ik momenteel de opvatting tegen dat we geen zachte ethiek van het humanitarisme nodig hebben maar een harde politiek van mensenrechten. Dit is een schijntegenstelling. Het debat gaat altijd over zowel de ethiek als de politiek van humanitaire interventie, zoals Hoffmann heeft aangetoond. Het filosofische brandpunt in dit debat in de komende tijd wordt ongetwijfeld John Rawls, Law of Peoples. Cambridge Mass., Harvard University Press, 1999. Zie met name Thomas W. POGGE, `How Should Human Rights be Conceived?' in Jahrbuch für Recht und Ethik, 3(1995), p. 103-120 en ID., `Menschenrechten als moralische Ansprüche an globale Institutionen', in Peter KOLLER en Klaus PUHL, red., Current Issues in Political Philosophy: Justice In Society and World Order. Wenen, Hölder-Pichler-Tempsky, 1997, p. 147-164. De twee verdragsrondes (binnen en tussen naties) horen overigens interdependent te zijn. Zie Allen BUCHANAN, `The Internal Legitimacy of Humanitarian Intervention' in Journal of Political Philosophy, 7(1999)1, p. 71-87. Samuel SCHEFFLER, `Individual Responsibility in a Global Age' in Social Philosophy and Policy, 12(1995)1, p. 219-236. Zie David MILLER, Principles of Social Justice. Cambridge (Mass.), Harvard University Press, 1999, p. 18-19, 264. Miller maakt niet duidelijk waarom deze neo-Humeaanse omstandigheden voor rechtvaardigheid de mondiale sociale rechten uitsluiten doch de mondiale civiele grondrechten insluiten. Zie de reconstructie `Wie Deutschland in den Krieg geriet' in Die Zeit, 12 Mei 1999, Nummer 20, 17-21 en `Heulen met de bondgenoot' van Dana PRIEST (Washington Post) in NRC Handelsblad, Zaterdags Bijvoegsel, 6-7. Zie Bruno SIMMA, `NATO, the UN and the Use of Force', alsmede Antonio Cassese, `Ex Iniuria Ius Oritur' in European Journal of International Law, 10(1999)1, p. 1-23. Tijdens het Leuvens colloquium heeft professor Suy naar voren gebracht dat Cassese's argument de illegaliteit van de luchtaanval op Kosovo niet kan veranderen. De NAVO-landen hebben de gelegenheid gehad om hetzij de Veiligheidsraad hetzij de Algemene Vergadering op het argument van de uiterste noodzaak te brengen. Maar men heeft deze gelegenheid nimmer benut. Luc BOLTANSKI, La souffrance à distance. Parijs, Metaille, 1993.
_______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 10 (2000)1, p.21
___________________________________
___________________________________
38. Vergelijk hierover Hans Magnus ENZENSBERGER, Aussichten auf den Bürgerkrieg. Frankfurt, Suhrkamp, 1994; Alain FINKIELKRAUT, L'humanité perdue. Parijs, Seuil, 1996 en Michael IGNATIEFF, The Warrior's Honor. Londen, Chatto & Windus, 1998. 39. Anil RAMDAS, `Kosovo-moeheid', NRC Handelsblad, 3 mei 1999. 40. Zie hun bijdragen aan Joshua COHEN (red.), For Love of Country. Boston, Beacon Press, 1996. 41. Anne APPLEBAUM, Between East and West. London, MacMillan, 1995, p. 19. 42. Zie daarover Kristen Renwick MONROE, The Heart of Altruism. Princeton, University Press, 1996. 43. Honig en Booth (1996), p. 252. 44. Zie voor de hele kritiek op Michael WALZERS Thick and Thin. Notre Dame, University Press, 1994; Jos de BEUS, `De partij van de mensheid' in Rekenschap, 49(1997)6, p. 261-263. 45. Zie Thomas NAGEL, Equality and Partiality. Oxford, University Press, 1991. 46. Vergelijk Paul SCHEFFER, `Balkan wordt van rampgebied tot symbool' in NRC Handelsblad, 17 Juli 1999 alsmede Jos DE BEUS en Paul SCHEFFER, De achteloosheid voorbij: een Europees engagement. Amsterdam, Partij van de Arbeid — Wiardi Beckman Stichting, Juni 1999. 47. Samuel P. HUNTINGTON, The Third Wave. Norman, University of Oklahoma Press, 1991. Dit boek is zeer informatief over consolidatieproblemen als dat van de lijfwacht, de beul, de nationale schande en de weemoed naar oude autocratie versmolten met de teleurstelling in de jonge democratie.
_______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 10 (2000)1, p.22