Van schandelijk geheim tot schending van mensenrechten Ontwikkelingen in regelgeving en aanpak van intiem partner geweld
Lezing t.g.v. het Jubileum Symposium van Blijf van m’n Lijf Amsterdam, 14 oktober 2014
Renée Römkens Directeur Atria, Kennisinstituut voor emancipatie en vrouwengeschiedenis
Geachte aanwezigen, Majesteit, Geweld achter de voordeur is niet meer wat het was. Misschien heeft u onlangs de beelden gezien van de Amerikaanse studente die met een matras rondloopt. Onder het motto ‘carry that weight’ hoopt ze voorbijgangers te bewegen haar te helpen bij het dragen. Het is het matras waarop ze werd verkracht door een mede-student. Die ontkent, en haar aanklacht resulteerde in een berisping van de verdachte. Zij besloot haar pijn niet langer binnenskamers te houden met een even eenvoudig als briljant gebaar. De symboliek spreekt boekdelen: haar pijn over seksueel geweld en over het ongeloof, zijn te zwaar om alleen te dragen. Het moet naar buiten. Deze en andere protesten van vrouwen wereldwijd, markeren een historische omslag. De tijd van zwijgen is voorbij. Dit is bereikt de opvanghuizen, zoals het eerste Blijf van m’n Lijf-huis in Amsterdam. Daarmee kreeg het probleem pas een naam die het woordenboek van Van Dale haalde: vrouwenmishandeling. In veertig jaar tijd veranderde geweld door een partner van een schandelijk geheim tot een schending van mensenrechten. Een felicitatie is vandaag op zijn plaats, ook al is het onderwerp wrang. De Blijfgroep vervult tot op de dag van vandaag een belangrijke rol in het agenderen van een probleem dat doorgaat. Opvang blijft dus nodig. Er is ook vooruitgang. Het aantal mensen dat huiselijk geweld tegen vrouwen onder àlle omstandigheden onaanvaardbaar vindt is in de EU sinds 1998 gestegen van 63 naar 84%. Voor de betrokkenen zelf blijft het moeilijk erover te praten. Op de ranglijst van zaken waar Nederlanders zich voor schamen, staat ‘mishandeling van de partner’ op de tweede plaats (na ‘seksueel verlangen naar eigen kinderen’), aldus onderzoek uit 2006. Recent Europees onderzoek van het Fundamental Rights Agency laat zien dat tenminste een op de vier Nederlandse vrouwen ooit in haar leven geweld van een partner heeft ervaren (zie publicatie van Atria). Met de groeiende kennis van de omvang, is ook het besef van urgentie de afgelopen decennia toegenomen. Dat heeft zich vertaald in wetenschappelijk onderzoek, in beleid, in nationale, en in toenemende mate ook internationale regelgeving. Die ontwikkelingen zal ik met zevenmijlslaarzen schetsen (een kwartier is kort!), te beginnen in Nederland, gevolgd door internationale ontwikkelingen. -------1970-1980 Van individueel maar maatschappelijk probleem Het eerste decennium na de oprichting van de opvanghuizen, is gekenmerkt door een verschuiving naar beginnende openbaarheid. De groeiende stroom vrouwen en kinderen die bescherming zocht maakte duidelijk dat van een ernstig en omvangrijk probleem sprake was. Vrijwilligers hielden Blijf van m’n lijf huizen draaiend en stelden zich naar buiten toe activistisch op. De nadruk werd gelegd op vrouwenmishandeling als geweld dat direct verband houdt met de maatschappelijke achterstelling van vrouwen.
Van landelijk samenhangend overheidsbeleid was geen sprake. Opvanghuizen gingen op lokaal niveau in onderhandeling over gemeentelijke ondersteuning. De jaarverslagen van Blijf van m’n Lijf vormden de eerste betrouwbare documentatie over de aard van het probleem. Eind jaren 70 verschenen de eerste wetenschappelijke studies, kwalitatief en gebaseerd op ervaringen van vrouwen uit de opvanghuizen. Ook in dit geval ijlde de wetenschap dus de maatschappelijke ontwikkelingen na.
1980-1990 geweld als onderwerp van beleid en onderzoek In het tweede decennium staat professionalisering centraal. Het aantal opvanghuizen groeide. Steeds vaker kwamen medewerkers in betaalde dienst. Het probleem kwam hoger op de landelijke beleidsagenda. De historische Kijkduinconferentie van 1982 – onder verantwoordelijkheid van de staatsecretaris Hedy d’Ancona – legde het fundament voor de eerste landelijke beleidsnota die in 1984 verscheen over geweld tegen vrouwen. In beleid stond opvang en ondersteuning van slachtoffers voorop, gekoppeld aan een breder emancipatiebeleid én aan verbetering van deskundigheid van politie en hulpverlening. Voor goed beleid was ook meer kennis nodig, daar was iedereen het over eens. Het zijn de Blijfhuizen en de Vereniging tegen Seksuele Kindermishandeling die zich bij bewindspersonen sterk maakten voor wetenschappelijk onderzoek dat harde feiten en cijfers zou leveren over de omvang , maar ook betrouwbaar inzicht zou geven in de aard en de dynamiek. De overheid stelde ruimhartig financiën beschikbaar en Nederland liep voorop in Europa met twee grootschalige bevolkingsonderzoeken (over resp. seksueel misbruik van meisjes en mishandeling van vrouwen). Bij het verschijnen van de resultaten eind jaren 80, kregen deze veel media aandacht, maar vooral in de vorm van ongeloof. Zo erg kon het niet zijn, aldus een journalist, (Ik citeer), ‘want dan hadden we dat wel geweten’. En toenmalig Volkskrant-columnist Jan Blokker senior wist het zeker (ik citeer): ‘een onderzoekster met een zachte G is per definitie onbetrouwbaar’. (einde citaat). In de praktijk van opvang en hulpverlening, en later ook binnen de wetenschap werden de onderzoeken enthousiaster ontvangen. Landelijk samenhangend beleid liet nog op zich wachten. Dat kwam medio jaren negentig op gang.
1990 – 2000 juridisering, sekseneutralisering en etnicisering van geweld Naast continuering van de genoemde ontwikkelingen, nam in het derde decennium de aandacht toe voor een actievere rol van politie en justitie en voor specifiek juridische aspecten van geweld tegen vrouwen. Dat vertaalde zich o.a. in 1991 in de strafbaarstelling van verkrachting binnen het huwelijk.
In deze tijd groeide het inzicht, dat naast maatschappelijke achterstelling van vrouwen, ook relationele dynamiek en psychologische factoren een rol spelen. In de wetenschap raakt in die tijd dan ook een gelaagd genderbegrip in zwang dat die verschillende dimensies met elkaar verbindt. Diverse proefschriften zijn in deze periode met succes afgerond. In samenhang met die juridische focus zien we in de praktijk daarentegen dat een zekere sekseneutralisering inzet. Dat geweld tegen vrouwen en meisjes samenhangt met hun specifieke maatschappelijke positie als vrouw, raakt op de achtergrond. Internationaal doen zich overigens in die tijd baanbrekende ontwikkelingen door, juist in de erkenning van het gender-gerelateerde karakter van geweld tegen vrouwen. Daarover zo meteen meer. Des te opvallender is de toenemend aandacht voor de factor ‘cultuur’ in Nederland. Positief daaraan is dat specifieke noden onder migrantenvrouwen worden erkend (zoals genitale verminking, eergerelateerd geweld, huwelijkse gevangenschap). Tegelijkertijd dreigt wat ik eerder de ‘etnicisering’ heb genoemd: er wordt selectief aandacht besteed aan geweld onder de nieuwe Nederlanders, en daarbij wordt met twee maten gemeten. Migrantenvrouwen, vooral in de moslimgemeenschap, worden steeds vaker neergezet als gediscrimineerd, want met geweld onderdrukt door de echtgenoot of vader. En dat zou eigen zijn aan hun cultuur. Autochtone Nederlandse vrouwen daarentegen, worden beschouwd als geëmancipeerd. Dus als ze mishandeld worden zijn zij het slachtoffer van een realtieprobleem dat los zou staan van traditionele seksepatronen.
2000 - heden: van nationaal beleid naar internationale regelgeving In de recente periode zetten alle genoemde ontwikkelingen door. Geweld achter de voordeur werd voor het eerst inzet van kabinetsbeleid met de Kabinetsnota Privé Geweld, Publieke Zaak (2002). Dat was een mijlpaal. Diverse beleidsterreinen werden samengebracht (volksgezondheid, justitie, sociale zaken). In beleid zet de sekseneutralisering door, ook al werd erkend dat overwegend vrouwen het slachtoffer zijn. Opvang blijft in beleid een centrale rol spelen en wordt financieel ondersteund. De rol van de politie in een multidisciplinaire aanpak die is gericht op vroege interventie en preventie krijgt alle aandacht met de lancering van de Wet Huisverbod (die het mogelijk maakt de verdachte tien dagen uit huis te plaatsen). Doel: effectief stoppen en voorkomen van geweld. Een wet die veel wordt toegepast en waarmee Nederland in de Europese voorhoede zit. We staan nu op de drempel van het vijfde decennium. Terugblikkend kunnen we concluderen dat er veel vooruitgang is geboekt. De grote uitdaging die voor ons ligt is de verankering van samenhangend beleid. Dat is een opgave met de decentralisering voor de deur, waarbij de beleidsverantwoordelijkheid voor huiselijk geweld op gemeentelijk niveau zal liggen. Op de nationale overheid rust de verantwoordelijkheid om de samenhang te bewaken zodanig dat rechtsongelijkheid wordt voorkomen - als gemeenten verschillende niveaus van preventieve of beschermende
voorzieningen zouden gaan bieden – en om te zorgen dat er oog is voor de genderspecifieke risico’s voor vrouwen. Dat brengt met bij het tweede deel: internationale verplichtingen. --------
Ook internationale ontwikkelingen hebben de afgelopen veertig jaar hun invloed gehad. Nederland is deel van de EU, van de Raad van Europa, maar ook de wereldgemeenschap via de Verenigde Naties. Op alle genoemde niveaus heeft geweld tegen vrouwen een hogere prioriteit gekregen wat ook specifieke verplichtingen meebrengt. VN Om met de VN te beginnen: Het VN Vrouwenverdrag uit 1979 is van cruciaal belang. Het verbiedt alle vormen van discriminatie van vrouwen en legt overheden allerlei verplichtingen op om preventie van discriminatie te realiseren. In 1992 is in de Aanbeveling nr. 19, als aanvulling op het Vrouwenverdrag, vastgelegd dat geweld tegen vrouwen een vorm van discriminatie is. In 1993 werd in de VN Verklaring over Geweld tegen vrouwen bepaald dat geweld tegen vrouwen een schending is van mensenrechten. De term gender based violence die in zwang raakt drukt het discriminatoire karakter van het geweld kernachtig uit: het gaat om geweld dat disproportioneel voorkomt tegen vrouwen en/of om geweld dat specifiek wordt gepleegd omdat iemand vrouw is. Die definitie onderstreept waarin huiselijk geweld tegen vrouwen zich wezenlijk onderscheidt van huiselijk geweld tegen mannen: het eerste is een gender probleem omdat disproportioneel veel voorkomt omdàt het samenhangt met historisch diepgewortelde seksepatronen die voedingsbodem vormen voor geweld tegen vrouwen. Geweld tegen mannen is daarentegen overwegend relationeel gemotiveerd , en komt niet disproportioneel vaak voor zodat van een maatschappelijk probleem sprake zou zijn. Gelukkig maar. EU Binnen de Europese Unie, de politieke en economische gemeenschap’van 28 lidstaten in Europa, neemt regelgeving over geweld tegen vrouwen nog een relatief marginale plaats in omdat de EU beperkte bevoegdheid heeft in zaken buiten het politieke of economische terrein. Wel is er sinds 2011 de Europese Protection Order-richtlijn. Op basis daarvan is het straat- of huisverbod dat een vrouw in haar land van oorsprong had, meteen van toepassing in het land waar zij naar toe vlucht, zodat ook daar zonder uitstel een beroep kan worden gedaan op politiebescherming. De Europese Commissie noemt geweld tegen vrouwen en meisjes ‘een van de grootste mensenrechtenschendingen’ en heeft het effectief aanpakken van geweld tegen vrouwen als een ‘centraal beleidsdoel gesteld. De volgende Europese Commissie zal hopelijk vervolgstappen zetten.
Raad van Europa Binnen de Raad van Europa, het Europese mensenrechtengremium (met 47 lidstaten uit West, Midden en Oost- Europa), is recent een grote stap voorwaarts gezet met het in werking treden van de Istanbul Conventie (sinds 1 augustus j.l.. Nederland bereidt de ratificatie momenteel voor). Het is een mijlpaal in de internationale regelgeving: het eerste Europese mensenrechtenverdrag dat specifiek is gewijd aan de preventie en bestrijding van geweld tegen vrouwen en ook huiselijk geweld. Voortbouwend op het VN Vrouwenverdrag, en op rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, wordt geweld tegen vrouwen als een schending van mensenrechten én als vorm van discriminatie van vrouwen erkend. Dit verdrag biedt politiek en bestuurlijk een belangrijk kader voor de Nederlandse overheid, zowel landelijk als lokaal. De aanstaande ratificatie door Nederland is dan ook verheugend. De tijd ontbreekt om in detail in te gaan op de inhoud. Bij een gelegenheid als vandaag is het passend in elk geval te vermelden dat tal van maatregelen ter bescherming en ondersteuning van slachtoffers zijn vastgelegd als overheidsverplichting (hoofdstuk vier). Het bieden van voldoende en veilige opvang van slachtoffers, plus een 24-uurs gratis telefonische hulplijn zijn twee voorbeelden van overheidsverplichtingen die niet onbenoemd mogen blijven. Maar ook de verplichting tot specifieke deskundigheidbevordering in opleiding van hulpverleners. Ook is in het Verdrag vastgelegd dat de overheid non-gouvernementele organisaties op het terrein van geweld tegen vrouwen dient te ondersteunen en actief te betrekken in beleidsontwikkelingen. Er is veel werk aan de winkel om mee te blijven denken. Wetgeving is stap één, uitvoering is de volgende. ---------
De vrouwenbeweging geldt als een van de meest succesvolle veranderingsbewegingen uit de 20ste eeuw. De ontwikkelingen op het terrein van geweld tegen vrouwen illustreren dat succes. Wat ooit een schaamtevol privéprobleem was, is inmiddels erkend als schending van mensenrechten, zoals recht op het recht op leven, het recht om vrij te zijn van marteling en op non-discriminatie. Tegelijkertijd is er nog een wereld te winnen. Juist in tijden van bezuiniging en bestuurlijke transformatie, is het de kunst om historische vernieuwingen veilig te stellen voor de toekomst. Dat vraagt om visie en moed om de lastigste vragen te blijven stellen en nieuwe antwoorden te zoeken. Hóe kunnen we de noodzakelijk bescherming van vrouwen en hun rechten realiseren? Hóe valt geweld tegen vrouwen te voorkomen? Wat kunnen vrouwen én mannen daaraan doen? Laat de visie en de moed van de oprichters van het eerste Blijf-huis uit 1974 ons vandaag een bron van inspiratie zijn.
Dank voor uw aandacht.