Een filosofisch essay over
De universaliteit van mensenrechten door Gijs Kant student Informatica aan de Universiteit Twente
Maart, 2007
Eindopdracht voor de minor Wereldbeschouwing in een technologische cultuur
Een filosofisch essay
1. Inleiding Mensenrechten spelen een belangrijke rol in de internationale politiek. Of het nu gaat om schendingen van mensenrechten door landen die zaken doen met de Europese Unie, zoals Turkije of Rusland, of dictaturen die niet eens de moeite doen de schijn op te houden dat ze mensenrechten serieus nemen, de verontwaardiging in westerse landen is doorgaans groot. Dat er blijkbaar verschillend met mensenrechten wordt omgegaan werpt de vraag op of er ook principieel verschillende opvattingen zijn over wat mensenrechten zijn en wat daartoe gerekend kan worden. Verschilt de opvatting van wat mensenrechten zijn niet per cultuur en hangt het niet af van welke wereldbeschouwing men er op na houdt? Dat in veel moslimlanden ander wordt aangekeken tegen rechten van vrouwen dan in het liberale westen, is dat een kwestie van mensenrechten of van culturele opvattingen over de positie van de vrouw? En moet een land democratisch zijn om mensenrechten te omarmen, of kan men ook zonder raadpleging van het volk tot principes komen waaruit mensenrechten afgeleid kunnen worden? In dit essay staat de vraag centraal hoe men komt tot het formuleren van mensenrechten. Nadat het begrip ‘mensenrechten’ is afgebakend worden verschillende mogelijkheden verkend. Zijn er universele principes die tot redelijk uitgangspunt kunnen dienen voor het opstellen van universele mensenrechten? Is de moraal daarvoor geschikt, heeft die voldoende overtuigingskracht en reikwijdte? Werkt de moraal over de grenzen van wereldbeschouwingen en culturen heen of veronderstelt het hebben van een moraal ook het aanhangen van een bepaalde wereldbeschouwing? Is het ook mogelijk om door middel van democratische vaststelling tot een universele opvatting van mensenrechten te komen? Kan de democratie dienen als jury van ideeën of streeft het toch vooral naar het eigenbelang van de burgers? Kan een democratie zo gereguleerd worden dat die het algemeen belang dient en dus mensenrechten verdedigt? En hoe vindt concensus plaats op internationaal niveau? Wat is er voor nodig om van de souvereiniteit van staten te komen tot een gezamenlijke inspanning voor de verdediging van mensenrechten?
3
Universaliteit van de mensenrechten
2. Mensenrechten: waar hebben we het over? 2.1 Afbakening van de term ‘mensenrechten’ Mensenrechten worden als een bijzondere categorie van rechten beschouwd, die geldig zijn voor alle mensen en van buitengewoon belang zijn. Het gaat dan om de relatie van mensen met overheden. Overheden moeten mensenrechten respecteren en waarborgen voor alle mensen die onder hun verantwoordelijkheid vallen. Een overheid zou daarin geen onderscheid mogen maken tussen burgers of gasten in het land. Mensenrechten gelden overal voor iedereen. Die claim wordt gerechtvaardigd door het buitengewone belang dat de rechten hebben, waardoor ze de hoogste prioriteit van overheden moeten krijgen. Het uitgangspunt moet ook zijn dat het minimumrechten betreft, alleen strict noodzakelijke rechten die niet als optioneel kunnen worden beschouwd. Het meest voor de hand liggende recht dat daarvoor in aanmerking komt is het recht op leven. Wanneer een overheid niet iemand recht op leven respecteert en beschermt, kan die persoon dan ook nog iets goeds van een dergelijke overheid verwachten?
2.2 Criteria voor mensenrechten Door aan mensenrechten de hoogste prioriteit te verbinden, wordt ook een criterium opgelegd aan wat tot de categorie van mensenrechten gerekend kan worden. Van welke rechten kan redelijkerwijs verwacht worden dat overheden daaraan de hoogste prioriteit geven? Dat daarover uiteenlopende standpunten bestaan is duidelijk. Een mogelijk criterium zou daarom kunnen zijn dat rechten alleen als mensenrechten gelden als er overeenstemming over is dat het mensenrechten zijn. Dan is namelijk gemakkelijk te rechtvaardigen dat elk land daaraan de hoogste prioriteit zou moeten geven, want ieder land heeft er dan zelf mee ingestemd dat het mensenrechten zijn en dus de hoogste prioriteit verdienen. De omvang van de lijst zou dan bepaald worden door het land dat de minste rechten erkent als mensenrechten en dat zou voor veel landen een te beperkte lijst zijn. Er is dan ook geen mensenrechtenverdrag dat door alle landen wordt onderschreven, maar er zijn er diverse die door een groot aantal landen is geratificeerd. In 2000 had 80% van de lidstaten van de Verenigde Naties vier of meer van de zes belangrijkste mensenrechtenverdragen geratificeerd (Bayefski, geciteerd in Nickel, 2006).
2.3 Drie categorieën De mensenrechten in die verdragen zijn in grofweg drie categorieën in te delen: burger- en politieke rechten, sociale rechten en minderheden- of groepsrechten. Bij de burger- en politieke rechten gaat het om de basisvrijheden als vrijheid van religie, meningsuiting, vorming van verenigingen, verplaatsing en het recht om politiek actief te zijn. Bij de sociale rechten gaat het om basisvoorzieningen als voedsel, onderdak en medische zorg. Onder minderheden- en groepsrechten vallen de rechten die in het bijzonder voor minderheden van belang zijn, zoals de vrijheid van vereniging, het verbod op discriminatie en bescherming tegen genocide. In hoeverre elk van de categorieën als behorend tot de mensenrechten wordt beschouwd hangt in grote mate af van de opvatting wat een mensenrecht is en welke criteria daaraan moeten worden gesteld en van de overtuiging waarop de universele geldigheid van mensenrechten gebaseerd is. 4
Een filosofisch essay
2.4 Intercultureel Mensenrechten moeten niet in een bepaalde cultuur, religie of wereldbeschouwing verankerd zijn, want dat zou wereldwijde acceptatie en implementatie belemmeren. En wat is de zin van mensenrechten als die in een beperkt deel van de wereld gedragen zouden worden? Dan zouden die mensenrechten immers door andere landen niet gewaarborgd worden en dan zou het voor de landen die die rechten wel willen beschermen moeilijk zijn die rechten te verdedigen tegen schendingen door andere landen. En een vereiste voor internationale overeenstemming over mensenrechten is toch zeker dat die niet beperkt moet zijn tot een bepaalde cultuur of wereldbeschouwing. Er moet dus gestreeft worden naar een zo algemeen mogelijke basis, zonder dat de rechten hun reikwijdte verliezen.
2.5 Gronden voor mensenrechten Er kunnen verschillende bestaansgronden van mensenrechten worden onderscheiden. Mensenrechten kunnen bestaan als morele overtuiging of moreel ideaal van hoe overheden met mensen moeten omgaan. Ze kunnen ook voortvloeien uit principes van recht en rechtsstaat (rule of law). Ook kan een wetgever mensenrechten verankeren in wetten. In een democratie is dat dan het gevolg van overeenkomst van een meerderheid. Ten slotte kunnen mensenrechten ook bestaan als internationale verdragen, waaraan soevereine partijen zich kunnen onderwerpen.
5
Universaliteit van de mensenrechten
3. Universele moraal Het gebruik van de term ‘universeel’ wekt de verwachting van een basis van universele principes waarop de mensenrechten gegrond zijn of kunnen worden. Omdat het gaat om principes voor het handelen hebben we het over moraal. Het doel is hier te onderzoeken of de ethiek kan dienen als principiële basis voor mensenrechten en of ze iets kan betekenen voor het erkennen en handhaven van mensenrechten.
3.1 Kants categorische imperatief Immanuel Kant verwijst in Over de gemeenplaats en in De eeuwige vrede, waar hij de mogelijkheid beschrijft voor een vreedzame samenleving en een vreedzaam samenwerken van samenlevingen, steeds naar de plicht om het goede te doen, die ieder mens door de rede in zich herkent (Kant, 2000). Die plicht is de categorische imperatief, die hij in de Grundlegung zur Metaphysik der Sitten op twee manieren formuleert, waarvan de tweede hier de meest interessante is: “Handle so, daß du die Menschheit, sowohl in deiner Person, als in der Person eines jeden andern, jederzeit zugleich als Zweck, niemals bloß als Mittel brauchest” (Kant, 1974, p. 61). Doordat de mens in staat is zichzelf te zien als deel van de mensheid en daarin anderen te erkennen als gelijken, is hij ook in staat niet alleen zijn eigenbelang na te streven, maar ook het belang van de ander te zien en te dienen. Die interne plicht maakt samen met de waarborg voor het goede die de hoop biedt een zuivere ethiek mogelijk. Die hoop wordt gevormd door de drie postulaten van de ethiek: de vrijheid, het bestaan van God en de onsterfelijkheid van de ziel. (Kant, 1974, pp. 252-266). Die zuivere ethiek die voor elk redelijk mens bereikbaar is maakt het mogelijk dat mensen in een staat een contract social aangaan waarin zij hun autonomie opgeven om er recht voor terug te krijgen. Dat geldt geldt ook op interstatelijk niveau, zo verdedigt Kant in de appendix van De eeuwige vrede. Hij sluit die af met de opmerking: “De eeuwige vrede, welke volgt op de tot nu toe ten onrechte zo genoemde vredessluitingen (...), is geen holle idee, wanneer zowel plicht als gegronde hoop bestaan, een toestand van publiek recht te verwerkelijken, zij het alleen in een tot in het oneindige voortgaande benadering” (Kant, 2000, p. 309). Elke generatie heeft in Kants ogen de taak om de zuivere ethiek uit te werken en de volgende generatie op te voeden volgens die ethische principes. Zo wordt langzaam maar zeker vooruitgang geboekt in de verwezelijking van recht op zowel nationaal als internationaal niveau. Kant geeft hier geen concrete invulling van wat die rechten moeten zijn, maar geeft wel aan dat die gebaseerd moeten zijn op morele plicht. Het principe ligt dus vast, maar de invulling kan van tijd tot tijd en van plaats tot plaats variëren. Dat lijkt niet universeel, maar het biedt juist in elke situatie een universele basis voor het debat over wat fundamentele rechten moeten zijn.
3.2 Milnes principes van sociaal samenleven Dat Kant hiervoor het bestaan van God en de onsterfelijkheid van de ziel postuleerde heeft tot veel kritiek geleid. Maar ook dat hij met name de nadruk legde op de universaliseerbaarheid van de maximes voor het handelen. A.J.M. Milne gaat in zijn Human Rights and Human Diversity uit van het principe van menselijkheid (een ander mens niet als middel gebruiken) dat centraal staat in de hierboven genoemde tweede formulering van Kants categorische imperatief en leidt daaruit zes principes af van een, volgens hem, wereldwijd gedeelde moraal: respect voor leven, vrijheid van willekeurig ingrijpen, beschaafdheid, eerlijkheid (fairness), eervol gedrag en broederschap (Milne, 6
Een filosofisch essay
1986, pp. 85-86). Het is de vraag in hoeverre een dergelijke moraal daadwerkelijk wereldwijd gedragen wordt en zal worden aanvaard als de basis voor mensenrechten. Morele regels verschillen van cultuur tot cultuur. Zijn ook deze waarden niet cultureel bepaald? Dat te stellen is wat te relativistisch. Milne erkent ten volle de diversiteit die er is op moreel gebied, maar legt uit dat die grenzen heeft. Waar moraal is, is namelijk een sociaal samenleven en voor dat samenleven zijn zekere minimumwaarden nodig (Milne, 1986, pp. 45-47) en volgens Milne zijn dat de bovenstaande zes.
3.3 Van moraal naar mensenrechten Aan de andere kan is het maar de vraag of uit deze principes meer concrete mensenrechten kunnen worden geformuleerd. De mensenrechten zoals we die immers geformuleerd zien in diverse verklaringen en verdragen zijn vele malen specifieker. Zeker waar het gaat om sociale rechten en rechten van minderheden. Er kan misschien overeenstemming bereikt worden over de morele principes, maar geldt dat ook voor de interpretatie en uitwerking naar concrete mensenrechten? Als er geen overeenstemming is over hoe de principes uitgewerkt worden, dan staat de universaliteit van de mensenrechten alsnog op een wankele basis. Het recht op leven, vrijheid, bescherming tegen geweld en gelijke behandeling in gelijke gevallen zijn gemakkelijk te verdedigen vanuit de genoemde morele principes. Ingewikkelder wordt het wanneer het specifiek gaat om de relatie van burger tot overheid. Is vanuit universele morele principes een democratisch stelsel te verdedigen? Rousseau en Kant beschrijven wel dat een democratie beter geschikt is om de belangen van burgers te behartigen en Fukuyama betoogt dat er in de geschiedenis een neiging is naar democratie, maar het is moeilijker om democratische rechten op basis van een universele moreel te verdedigen. Ook over de positie van de vrouw wordt in verschillende culturen verschillend gedacht en dat geldt ook voor voor de rechten van homoseksuelen. Westerse landen kunnen dan wel morele uitspraken doen over onderdrukking in andere landen, maar als er geen gezamenlijk gedeelte moraal is komt de kritiek niet aan. Als er een universele moraal is van waaruit een aanzienlijke lijst mensenrechten kan worden afgeleid, dan is dat een zeer krachtige basis. Het naleven van de mensenrechten kan dan immers ondersteund worden door een moreel appel. Zonder de moraal als basis kan dat trouwens ook. Ook wanneer het opstellen van mensenrechten geen deductie uit morele principes is, kan op het geweten van regeringsleiders worden ingespeeld om de naleving ervan te stimuleren. Om tot een concrete invulling te komen die door alle of de meeste culturen en volken wordt gedragen is niet alleen en ook niet altijd overeenstemming nodig over de onderliggende principes, maar moet er ook toewijding om als internationale gemeenschap gezamenlijk te komen tot concrete afspraken om tot een werkzaam en rechtvaardig stelsel van mensenrechten te komen. Op basis waarvan kunnen die mensenrechten dan worden opgesteld als het niet lukt met enkel morele principes als basis?
7
Universaliteit van de mensenrechten
4. Redelijkheid John Rawls neemt niet de moraal maar de redelijkheid van mensen en volken als uitgangspunt. Elke staat die geen schurkenstaat is moet een zekere mate van fatsoenlijk bestuur nastreven. Op basis daarvan is volgens Rawls ook overeenstemming te bereiken over wat rechtvaardig is en kan men zelfs tot de aanvaardig van een law of peoples, een volkenrecht komen. Dat lijkt wat al te gemakkelijk gesteld, maar het is dan ook geen poging om te bewijzen dat het zo gaat, maar meer het beschrijven van een mogelijke weg. In plaats van een universele weg tot mensenrechten die door alle landen gedragen wordt, gaat Rawls uit van de landen die het universele principe van redelijkheid nastreven. Omdat die landen naar redelijkheid streven, zullen ze ook streven naar een samenwerkingsverband op basis van redelijkheid en kunnen ze niet anders dan de mensenrechten aanvaarden, die volgens Rawls aanvaard worden door alle fatsoenlijke staten. Dit hoeft niet strict afgeleid te worden uit het principe van redelijkheid, omdat we in de ervaring kunnen zien dat inderdaad fatsoenlijke staten in grote mate de mensenrechten omarmen. Rawls lijkt hier Kant te volgen, die ook niet aantoont welke rechten per se moeten gelden, maar de weg erheen schetst en de hoop uitspreekt dat volken daarover overeenstemming kunnen bereiken. Bij Rawls ontbreekt echter het morele uitgangspunt, hoewel de kwalificatie ‘fatsoenlijk’ wel een morele lading kan hebben. Redelijkheid is een algemener uitgangspunt, maar mist wel de urgentie die de moraal heeft. Van een bestuur met redelijkheid als uitgangspunt kan namelijk veel meer verwacht worden dan het waarborgen van stricte minimumrechten. En waar ligt dan de grens tussen wat redelijkerwijs van elke staat verwacht kan worden en wat noodzakelijk van elke staat geëist moet worden? Daarvoor universele normen ontwikkelen op basis van redelijkheid is moeilijk. Rawls beperkt zich dan ook tot rechten als vrijheid van slavernij, vrijheid van geweten en de veiligheid van ethnische groepen van genocide (Rawls, 1999, p. 79). Hij probeert aan te tonen dat er een minimumlijst waarden is die door alle fatsoenlijke staten – niet alleen liberale, democratische staten – wordt gedeeld. Waartoe de meeste fatsoenlijke staten zich verbinden is dan de basis voor wat staten bindt. Dat hoeft geen cirkelredenering te zijn, omdat geen proces beschreven wordt, maar een principe van redelijkheid. En er is in internationale context ook een zekere mate van overeenstemming over de waarden die staten dienen te respecteren. Of het principe van redelijkheid ook leidt tot een voldoende bevredigende overeenstemming over wat tot de mensenrechten behoort valt te betwijfelen. Omdat echter een procedure ontbreekt kan elk behaald resultaat op het gebied van mensenrechten geduid worden als een succes voor het principe van redelijkheid, ook al heeft dat principe zelf geen substantiële bijdrage geleverd. Om werkelijk tot een internationale overeenstemming over mensenrechten te komen is niet alleen redelijkheid nodig, maar ook een gezamenlijke opvatting. Binnen een aristocratie of een monarchie is die gezamenlijke opvatting relatief eenvoudig te bereiken. In een democratie is dat in veel gevallen lastiger, maar omdat het om mensenrechten gaat is overeenstemming best haalbaar.
8
Een filosofisch essay
5. Politieke overeenstemming James Nickel schrijft: “Legal enactment at the national and international levels provides a far more secure status for practical purposes” (Nickel, 2006). Wanneer mensenrechten in wetgeving is vastgelegd kunnen mensen zich op die wetten beroepen en kan ook de rechterlijke macht uitspraken doen die de handhaving van de mensenrechten bevorderen. Wetgeving is echter een proces waarbij niet alleen principes een rol spelen, maar ook particuliere belangen. Wat voor gevolgen heeft dat voor de mogelijkheid tot het opstellen van mensenrechten in een concrete politieke situatie?
5.1 Democratische besluitvorming Democratische besluitvorming is in zekere zin ook principieel, zij het procedureel principieel. Jean-Jacques Rousseau beschrijft de democratie als een toestand waarin eenieder zich overgeeft aan de algemene wil. Die algemene wil wordt concreet in de wet en de wet dient het algemeen belang (Rousseau, 2002). Dat ideaalbeeld is echter niet werkelijkheid en ook Rousseau erkent dat. In werkelijkheid spelen persoonlijke belangen een rol een ook bij het vaststellen van constitutionele rechten en mensenrechten vindt een politiek proces plaats dat niet gevrijwaard kan worden van invloed van particuliere belangen. De politieke filosofie is ervoor om criteria voor wetgeving te onderzoeken, waaraan wetgeving getoetst kan worden om te voorkomen dat wetgeving niet het algemene, maar het particuliere belang dient. Hoewel individuele machthebbers misschien niet de neiging kunnen onderdrukken toch hun eigen belangen te verdedigen, kunnen zij slechts overeenstemming bereiken als zij daarvan afzien of in elk geval ook het belang van ieder ander, oftewel het algemeen belang, beogen. Om zo min mogelijk autonomie te verliezen zal men er naar streven zo min mogelijk macht aan de staat over te geven en zo streeft de machthebber naar een minimumwetgeving. Zo zal het ook gaan bij de poging om mensenrechten te formuleren. Men is gedwongen zich te richten op algemeen menselijke waarden en te streven naar zo minimaal mogelijke rechten. John Rawls heeft het over een sluier van onwetendheid die idealiter de machthebber omhult. De machthebber weet niet in welke situatie hij zich in de toekomst zal bevinden, dus zal het welzijn van eenieder beogen, maar ook weer niet te kwistig, want dat kan zowel in zijn nadeel als in zijn voordeel werken in de toekomst. Die overeenstemming, gebaseerd op algemeen menselijke waarden en het criterium dat het om minimumrechten moet gaan is precies wat we eerder al hebben genoemd als voorwaarden voor mensenrechten. Het is ook op zich niet verwonderlijk als binnen een democratie gestreeft wordt naar het naleven van bepaalde minimum burgerrechten, omdat die een voorwaarde zijn voor het functioneren van een democratie. Dat geldt indirect ook voor sociale rechten, omdat het ontbreken daarvan de vrijheid van burgers belemmert om hun democratische rechten te verzilveren. Zo is onderwijs nodig voor kennis van rechten die burgers hebben en moeten mensen stembureau’s kunnen bereiken om te kunnen stemmen (Nickel, 2006). Wanneer democratische overeenstemming is bereikt dan heeft het aldus vastgestelde recht ook kracht van wet. Dat berekent dat er concrete handhaving mogelijk is door de rechterlijke macht. Wanneer mensenrechten slechts als principe bestaan, maar niet in wetgeving zijn vastgelegd kan dat nog niet. Dan blijft het bij een een moreel of redelijk appel, zonder dat daaraan concrete handhaving gekoppeld kan worden, wat een zeer onbevredigende situatie is. 9
Universaliteit van de mensenrechten
Democratische besluitvorming als basis van mensenrechten heeft dus twee belangrijke pluspunten: er is daadwerkelijk een gezamenlijke basis, die de draagvlak van de mensenrechten garandeert en de mensenrechten hebben de status van wet, waardoor handhaving mogelijk wordt. Voor sommigen hebben democratische besluiten ook principiële betekenis: het gaat immers om de wil van het volk, oftewel om de algemene wil. Daar zijn echter kanttekeningen bij te plaatsen. Zo respecteert de wil van de meerderheid niet altijd het belang van minderheden. Zo bestaat het gevaar dat wel de rechten van de meerderheid goed geregeld worden, maar niet die van iedereen. En het bijzonderen karakter van mensenrechten is bij democratische vaststelling niet duidelijk. Ook over minder urgente rechten en wetten vindt democratische besluitvorming plaats. Wat maakt nu het verschil dat mensenrechten hun bijzondere waarde geeft? Om die aan te geven zal men toch moeten verwijzen naar morele of redelijke principes die er aan ten grondslag liggen.
5.2 Internationale verdragen Uiteindelijk moeten de mensenrechten in internationaal verband bevestigd worden. Zonder dat landen elkaar herkennen in het erkennen van de mensenrechten zijn mensen niet veilig tegen schendingen ervan. Niet ieder land beperkt zich in haar opereren namelijk tot het eigen territorium. Zo worden in internationaal verband vredesoperaties uitgevoerd in crisisgebieden. De landen die samen een dergelijke operatie uitvoeren moeten wel het vertrouwen hebben dat alle deelnemers mensenrechten respecteren en beschermen. Hoe komt men tot overeenstemming over mensenrechten tussen soevereine staten? Volgens Rawls geven mensenrechten de grens aan van de soevereiniteit van staten (Rawls, 1999, 79-81). Landen die de mensenrechten schenden verliezen hun recht op autonomie. Dat kan een consequentie zijn van mensenrechtenverdragen, maar biedt nog geen handvatten voor het komen tot dergelijke verdragen. Men kan er wel van leren dat niet alle landen hun instemming hoeven te geven, omdat verwacht kan worden dat er altijd landen zijn die mensenrechten niet zullen erkennen. Dat pleit tegen vetorechten voor landen in het vaststellen van rechten. Landen moeten dus deels hun soevereiniteit inleveren, zoals ook in de democratie de burgers hun autonomie opgeven om er rechten voor terug te krijgen. Staten die instemmen met het respecteren van basisrechten leveren daarmee de mogelijkheid in om die rechten van hun onderdanen en ingezetenen te schenden en krijgen er vreedzaam samenleven met andere volken voor terug. Een kleine prijs voor een groot goed, zullen velen zeggen. Die internationale overeenstemming is dan ook voor een groot deel bereikt. Eerder is al genoemd dat 80% van de lidstaten van de Verenigde Naties instemt met ten minste vier van de zes belangrijkste mensenrechtenverdragen. Maar waarom stemt de andere 20% niet in? En worden de verdragen door de 80% wel ten volle nageleefd? Het is de vraag of ooit volledige toewijding van alle landen bereikt wordt. Er zullen altijd landen blijven die een voorbehoud maken vanwege verschil in opvattingen over de inhoud van de mensenrechten of regeringen die niet gericht zijn op het welzijn van hun volk of het algemeen belang van de mensheid. Daar valt weinig aan te doen. Toch is internationaal overleg en besluitvorming de enige manier om tot wereldwijde erkenning en handhaving van mensenrechten te komen. Zonder die internationale samenwerking blijven mensenrechten slechts conceptueel of ideologisch. Tegelijkertijd moet het bereikte resultaat, de gesloten verdragen, altijd gezien worden als een voorlopige resultaat, dat de toewijding van een tijdelijke coalitie van landen vastlegt. Dat is iets 10
Een filosofisch essay
anders dan een definitieve vaststelling van wat mensenrechten zijn en welke rechten daartoe gerekend moeten worden.
6. Conclusie Het is mogelijk gebleken morele principes aan te wijzen die nodig zijn om de urgentie van mensenrechten te verdedigen en daardoor ook kunnen dienen als aansporing om tot overeenstemming te komen. De universaliteit van morele principes legt echter wel beperkingen op aan de reikwijdte ervan. Wil een moreel uitgangspunt en principe van redelijkheid wereldwijd geaccepteerd worden, dan zal die zo algemeen zijn dat de concrete invulling van mensenrechten ver achterblijft bij wat gewenst is. Zo is het altijd mogelijk zich aan het moreel principe te onttrekken door het op een bepaalde concrete situatie niet van toepassing te verklaren. Politieke instemming heeft die kracht wel. Als er op zeker moment, op welke wijze dan ook overeenstemming is bereikt over welke rechten mensen krijgen, dan zijn die ook concreet en kunnen ze ook worden gehandhaaft, doordat ze als wet geïmplementeerd kunnen worden. Daarbij raakt echter wel een principiële urgentie verloren. Dat het onethisch is om mensenrechten te schenden is sterker dan dat het tegen de wil van het volk is. Dat hoeft trouwens niet voor iedereen per se zo te zijn. Veel democraten hechten juist veel waarde aan de procedurele principe van democratie, terwijl moraal wordt gezien als cultuurbepaald en arbitrair. Dat gaat echter niet op voor de algemene principes van menselijkheid en redelijkheid, die we hier als leidraad hebben gebruikt. Die zijn in staat de scheiding aan te brengen tussen meest urgente en minder belangrijke rechten. Toch zijn er rechten die we zeker tot mensenrechten zullen beschouwen, zoals recht op vrije meningsuiting, vrijheid van vereniging en vergadering, die maar moeilijk uit dergelijke algemene principes kunnen worden afgeleid. Aan de andere kant zijn er rechten die tot mensenrechten worden gerekend en in verdragen als zodanig worden erkend, maar waarvan arbitrair is of ze wel tot de hoogste urgentie gerekend kunnen worden, zoals het recht op het oprichten van vakbonden en allerlei sociale rechten. De huidige mensenrechten zijn een product van een historisch proces en dat proces staat niet stil. De politieke meningsvorming en het principieel doordenken van morele uitgangspunten zal blijven doorgaan. Beide zijn daarin onmisbaar: de principes voor de urgentie die aan de rechten worden toegekend en van waaruit anderen aangesproken kunnen worden, en de politieke weg voor het concretiseren en uitvoeren van de rechten.
11
Universaliteit van de mensenrechten
Literatuur – – –
– – – – – –
12
Kant, Immanuel, Kritik der praktische Vernunft (1788), Grundlegung zur Metaphysik der Sitten (1785), Werkausgabe Band VII, Frankfurt am Main, Suhrkamp 1974 Kant, Immanuel, De eeuwige vrede, vertaling van Zum ewigen Frieden (1795), in: Kleine werken, Geschriften uit de periode 1784 tot 1795, Kampen, Agora 2000 Kant, Immanuel, Over de gemeenplaats: dat kan in theorie wel juist zijn, maar deugt niet voor de praktijk, vertaling van Über den Gemeinspruch: Das mag in der Theorie richtig sein, taugt aber nicht für die Praxis (1793), in: Kleine werken, Geschriften uit de periode 1784 tot 1795, Kampen, Agora 2000 Milne, A.J.M., Human Rights and Human Diversity, An Essay in the Philosophy of Human Rights, Albany, State University of New York Press, 1986 Nickel, James, Human Rights, The Stanford Encyclopedia of Philosophy (Fall 2006 Edition), Edward N. Zalta (ed.), http://plato.stanford.edu/archives/fall2006/entries/rights-human Rawls, J., The Law of Peoples, with “The Idea of Public Reason Revisited”, Cambridge, Massachusetts, Harvard University Press 1999 Rouseau, Jean-Jacques, Het maatschappelijk verdrag, Amsterdam, Boom 2002, vertaling van: Du contract social ou Principes du droit politique (1762) Walzer, Michael, Philosophy and Democracy, in: Political Theory, Vol. 9, No. 3. (Aug., 1981), pp. 379-399. United Nations, Universal Declaration of Human Rights, 1948, http://www.un.org/Overview/rights.html, geraadpleegd op vrijdag 9 maart 2007.