Opmaak Katern 75
21-02-2005
10:33
Pagina 3847
Mensenrechten De beslissing van het Hof heeft onmiddellijk geleid tot een circulaire van de minister van SZW (d.d. 17 februari 2000; opgenomen in Migrantenrecht, 2000, nr. 3) richting gemeentebesturen. De circulaire leert dat ook als het niet gaat om het opbouwen van een rechtspositie, de gemeenten dan de uitkeringen moeten beëindigen. Zie wat de jurisprudentie over de Koppelingswet betreft het overzicht dat W. Verberk maakte in Migrantenrecht, 2000, nr. 2, pp. 42-50 en nr. 3, pp. 75-82. Hier moet een scriptieonderwerp in zitten! Wat eveneens een scriptie-waardig onderwerp kan opleveren is de volgende problematiek. In 1990 speelde er een verblijfsrechtelijke kwestie rond een man van Indiase nationaliteit, die in Nederland een nevenvestiging begon van een Brits bedrijf — waarvan hij directeur was — en die in Engeland legaal verblijf had. De vraag was of de Indiase directeur recht op verblijf in Nederland had. De president oordeelde toen dat EG-regels niet van toepassing waren op niet-EGonderdanen (zogenaamde ‘derdelanders’, dat wil zeggen mensen met nationaliteiten van buiten het EG/EER-gebied) (Pres. Rb. Den Haag, z.p. Amsterdam, 25 oktober 1990, MR 1991, 5; zaakPurerich). Het denken over dit soort situaties in relatie tot het verblijfsrecht van derdelanders lijkt na 10 jaar te zijn geëvolueerd. Dit blijkt uit een kwestie die recent speelde en waarbij het om de verblijfsaanvraag ging van een man van Chinese nationaliteit, die in het bezit is van een Spaanse vestigingsvergunning. Deze man drijft in Spanje een restaurant en hij wil in Nederland een dochteronderneming van het Spaanse bedrijf vestigen. Ook nu weer ontkent Justitie het verblijfsrecht van de persoon in kwestie, waarvan de nevenvestiging voor het functioneren afhankelijk is. Anders dan in de Purerich-zaak luidt nu het oordeel van de rechter, dat de weigering van de verblijfstitel een uitholling van het communautaire vestigingsrecht van ondernemingen zou betekenen. Primair is daarbij van belang hoe de feitelijke positie van de derdelander binnen de onderneming is. Justitie zal zich dus (voldoende) rekenschap moeten geven van de mogelijkheid dat de derdelander zozeer met de (in dat geval Spaanse) onderneming is verbonden, dat de oprichting van een dochteronderneming in Nederland zonder het verblijf van de derdelander in Nederland niet mogelijk is (Rb. Den Haag, z.p. Amsterdam, 22 november 1999, JV 2000, 26). Het communautaire vrije vestigingsrecht van on-
dernemingen genereert onder omstandigheden dus een verblijfsrecht voor derdelanders! Tot slot nog een beslissing die een aardig beeld geeft aangaande het interpreteren van een beleidsregel. De zaak handelt over de voorwaarde dat een student, gelet op het bepaalde in de Vreemdelingencirculaire (Vc) deel B 14, par. 2.1, voor ten minste één jaar over voldoende middelen van bestaan moet beschikken. De jaartermijn geeft aan dat het om een ‘duurzaam’ beschikken moet gaat. Het geld kan periodiek ter beschikking komen, zodat er ook over een ‘geldstroom’ kan worden gesproken. De Vc geeft een voorbeeld van een geldstroom (twaalf maal over een jaar genomen een maandbedrag ontvangen op een bankrekening). Het beleid stelt het verblijfsrecht van een student dus afhankelijk van een gewaarborgd zijn van een ongestoorde geldstroom. De rechter acht het aannemelijk dat aan die voorwaarde is voldaan, indien daartoe tussen de student-vreemdeling en een Nederlands echtpaar een overeenkomst is gesloten waarbij het echtpaar zich heeft verbonden het collegegeld te betalen alsmede een maandelijkse bijdrage bij wijze van lening aan de vreemdeling ter financiering van zijn studie. Daaraan doet niet af dat de student gratis kost en inwoning wordt gegund, waarbij een geschat bedrag daarvoor in mindering op het maandbedrag wordt gebracht. Aldus wordt op een creatieve manier voldaan aan de voorwaarde ‘waarborgen van een ongestoorde geldstroom’ (zie Rb. Den Haag, z.p. Haarlem, 15 november 1999, JV 2000, 75).
Mensenrechten Michiel van Emmerik
Inleiding Sinds de vorige bijdrage aan dit katern (december 1999) deed zich een groot aantal ontwikkelingen voor op het terrein van de mensenrechten, zowel mondiaal als regionaal. Het bestek van dit katern laat echter slechts toe dat bepaalde mensenrechtelijk relevante zaken worden aangestipt, zonder enige pretentie van volledigheid. Deze keer wordt de aandacht vooral gericht op Europa. Op 2 maart 2000 kwam een einde aan de rechtszaak tegen oud-dictator Pinochet. De BritKATERN 75
3847
Opmaak Katern 75
21-02-2005
10:33
Pagina 3848
Mensenrechten se minister van Binnenlandse Zaken, Jack Straw, besloot uiteindelijk, na het inwinnen van medisch advies, dat Pinochets gezondheidstoestand het niet toeliet dat hij aan Spanje zou worden uitgeleverd teneinde daar te worden vervolgd wegens misdaden tegen de menselijkheid. Het was velen een doorn in het oog dat Pinochet bij aankomst in Chili opeens weer op eigen benen bleek te kunnen staan en met enthousiasme werd onthaald. Het is de vraag of hij in Chili nog zal worden vervolgd. Toch maakt de ruim zestien maanden durende rechtszaak in het Verenigd Koninkrijk duidelijk dat oud-dictators niet langer zorgeloos en straffeloos van hun pensioen kunnen genieten. In die zin heeft de internationale (mensen)rechtsorde uiteindelijk meer gewonnen dan verloren met de zaak Pinochet (Niels Uildriks, Editorial in: Newsletter School of Human Rights Research, Volume 4, Issue 1, March 2000 en Willem van Genugten, opinie in: NRC-Handelsblad van 4 maart 2000, p. 9). Zie ook de annotatie De zaakPinochet van prof.dr. E.M.H. Hirsch Ballin in het juninummer 2000 van Ars Aequi.
Europa Raad van Europa Ook binnen de Raad van Europa vinden ernstige schendingen van mensenrechten plaats. Op dit moment trekken Turkije (Koerden) en Rusland (Tsjetsjenië) de meeste aandacht. Tegen Turkije blijft vanuit Straatsburg een groot aantal veroordelingen komen, onder meer wegens schending van het recht op leven (art. 2) en het verbod van foltering (art. 3). Wat Rusland betreft, bereiken ons allerlei verhalen over gruweldaden in het Tsjetsjeense conflict. De Parlementaire Vergadering heeft Rusland in januari 2000 reeds opgeroepen een einde te maken aan de militaire operatie in Tsjetsjenië, nu Rusland daarmee zijn verplichtingen onder het EVRM en het internationale humanitaire recht schendt. Deze oproep bleek aan dovemansoren gericht, vandaar dat de Parlementaire Vergadering op 6 april jl. een oproep heeft gedaan aan het Comité van Ministers van de Raad van Europa om Rusland als lid te schorsen als het niet een staakt-het-vuren in acht zou nemen en een politieke dialoog zou aangaan met vertegenwoordigers van het Tsjetsjeense volk. De Parlementaire Vergadering schortte tevens het stemrecht op van de Russische vertegenwoordigers in de vergadering. Op het moment van de afsluiting van dit katern (begin mei 3848
KATERN 75
2000) was de reactie van het Comité van Ministers nog niet bekend. Wel is inmiddels een zaak tegen Rusland betreffende de toestand in Tsjetsjenië aan het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in Straatsburg voorgelegd. De klacht is ingediend door een verpleegster, die op 1 februari 2000 samen met collega’s en patiënten door de Russische autoriteiten verplicht geëvacueerd werd uit een ziekenhuis in Grozny. Zij stelt dat zij tijdens deze gedwongen evacuatie en gedurende de detentie daarna, mishandeld werd. Volgens haar zijn de artikelen 2, 3, 5 (recht op persoonlijke vrijheid en veiligheid), 8 (recht op privé-leven), 13 (recht op een effectief rechtsmiddel voor een nationale instantie bij — vermeende — schending van het EVRM) en 14 (discriminatieverbod) EVRM en artikel 2 van het Vierde Protocol (bewegingsvrijheid) geschonden. Begin dit jaar maakte de President van het Hof, Luzius Wildhaber, bekend dat het Hof gestage voortgang maakt ten aanzien van het nog steeds toenemende aantal zaken. Maatregelen zijn genomen om de procedure te stroomlijnen en de belangrijkste organisationele obstakels waar het Hof in het eerste jaar van zijn permanente status (na inwerkingtreding van het Elfde Protocol op 1 november 1998) mee werd geconfronteerd, zijn overwonnen. Verdere hervorming zal echter noodzakelijk zijn, indien het aantal zaken blijft stijgen op de lange termijn. In 1999 zijn 8.396 klachten geregistreerd, tegen 5.981 in 1998. Op 31 december 1999 waren er bijna 12.635 geregistreerde klachten voor het Hof aanhangig. In 1999 werden de meeste klachten tegen Rusland geregistreerd (972), gevolgd door Italië (881), Frankrijk (868), Polen (691) en Turkije (655). In 1999 wees het Hof 177 arresten, verklaarde het 3.519 klachten niet-ontvankelijk (of schrapte ze van de lijst) en verklaarde het 731 klachten ontvankelijk. In 120 arresten werd ten minste één schending van het EVRM aangenomen. Koploper was Italië met 44 veroordelingen (redelijke termijn!), gevolgd door Turkije (18), Frankrijk (16), het Verenigd Koninkrijk (12) en Portugal (8). Nederland liep in 1999 niet tegen een Straatsburgse veroordeling aan. De President van het Hof gaf bij de presentatie van de jaarcijfers aan dat het Hof een moeilijk jaar heeft gehad maar dat het de goede kant uit gaat. Bovendien heeft de rechtspraak van het nieuwe Hof duidelijk gemaakt dat er zeker geen sprake is van het verlagen van de mensenrechtenstandaarden in vergelijking met de jurisprudentie van het ou-
Opmaak Katern 75
21-02-2005
10:33
Pagina 3849
Mensenrechten de Hof. Integendeel, het Hof is vastbesloten de door het EVRM en de Protocollen beschermde rechten met nog grotere kracht toe te passen. Op lange termijn zullen echter wel, als het aantal zaken blijft toenemen, aanvullende hervormingsmaatregelen noodzakelijk zijn en zelfs een nieuw Protocol aan het verdrag moeten worden toegevoegd. Wat ook de aard van deze hervormingen zal zijn, effectieve bescherming van mensenrechten op het nationale niveau blijft essentieel voor het succes van het systeem van het verdrag, aldus Wildhaber (persbericht van 24 januari 2000). Ik noem slechts enkele in het oog springende uitspraken, waaruit inderdaad blijkt dat het Hof inderdaad zeker geen lagere standaarden is gaan hanteren in vergelijking met zijn voorganger. Een en ander wordt ook bevestigd door de huidige Nederlandse rechter in het Hof, Thomassen, in haar lezing bij de presentatie van het boek 50 jaar EVRM (zie hierna). Opmerking verdient dat het Hof in de eerste vier maanden van 2000 reeds ongeveer evenveel arresten wees als in heel 1999 (zie voor de uitspraken van het Hof zijn onlangs qua adres iets gewijzigde website: http://www. echr.coe.int). EHRM 8 december 1999, Pellegrin/Frankrijk: het Hof tracht duidelijkheid te verschaffen over de toepasselijkheid van artikel 6 EVRM op geschillen tussen ambtenaren en de overheid. Deze geschillen vallen niet onder het toepassingsbereik van artikel 6, voor zover de ambtenaar in kwestie taken vervult ter uitvoering van bevoegdheden toegekend door het publiekrecht. Alle andere geschillen tussen ambtenaar en overheid worden wel beschermd door artikel 6. EHRM 16 december 1999, T & V/Verenigd Koninkrijk: de klagers, thans zeventien jaar oud, zijn in 1993 veroordeeld tot detentie voor onbepaalde tijd ‘during Her Majesty’s Pleasure’ wegens de moord op de tweejarige James Bulger. De klagers moesten eerst een door de Home Secretary vastgestelde periode van vijftien jaar vastzitten ter vergelding en afschrikking. Het Hof constateert strijdigheid van het in casu toegepaste Britse jeugdstrafrecht met het EVRM op de volgende punten: artikel 5 lid 4 (geen regelmatige rechterlijke toets van de rechtmatigheid van de detentie), artikel 6 lid 1 (geen eerlijk proces) en nogmaals artikel 6 lid 1 (vaststelling van de duur van de detentie door de Home Secretary). EHRM 21 december 1999, Salgueiro da Silva Mouta/Portugal: de klager is gescheiden van zijn vrouw, nadat hij er achter was gekomen homo-
seksueel te zijn. Zijn vrouw maakt het contact met zijn dochter onmogelijk. Het Hof van Beroep te Lissabon kent het ouderlijk gezag toe aan de moeder, onder de uitdrukkelijke overweging dat dit in het belang van het kind is en vanwege het feit dat de klager homoseksueel is en met een andere man samenwoont. Het Hof acht een en ander in strijd met artikel 8 (recht op privé- en familieleven) in verbinding met artikel 14 (discriminatieverbod). EHRM 8 februari 2000, McGonnel/Verenigd Koninkrijk: schending van artikel 6 lid 1, aangezien de zogenaamde Bailiff op het eiland Guernsey niet kon worden beschouwd als een onafhankelijk en onpartijdige rechter, nu hij in dezelfde zaak ook reeds wetgevende en bestuurlijke maatregelen had genomen. EHRM 3 maart 2000, Krcmár en anderen/ Tsjechië: schending van artikel 6 lid 1, nu de klagers geen eerlijk proces hadden gekregen in een geschil met de overheid betreffende de nationalisatie van hun familiebedrijf in 1946 door het voormalige communistische regime. EHRM 16 maart 2000, Özgür Gündem/Turkije: schending van artikel 10 (vrijheid van meningsuiting), nu de Turkse overheid te weinig heeft gedaan om de Turks-Koerdische krant Özgür Gündem te beschermen en bovendien ten onrechte de krant een aantal beperkende maatregelen heeft opgelegd. EHRM 28 maart 2000, Mahmut Kaya/Turkije: schendingen van artikel 2, artikel 3 en artikel 13, nu de overheid gefaald heeft het leven van de broer van de klager, een arts die ervan werd verdacht PKK-strijders te behandelen, te beschermen en bovendien geen effectief onderzoek heeft uitgevoerd naar de omstandigheden waaronder de broer van de klager om het leven is gekomen. EHRM 5 april 2000, Denemarken/Turkije: deze statenklacht is ingediend naar aanleiding van de stelling van een Deense burger dat hij gedurende zijn detentie in Turkije in strijd met artikel 3 is behandeld. De klacht houdt eveneens verband met een onderzoek naar de vraag of de op de Deense burger toegepaste ondervragingstechnieken in Turkije op wijde schaal worden toegepast. Denemarken en Turkije hebben de zaak uiteindelijk minnelijk geschikt. De beide regeringen zijn het erover eens dat ongepaste ondervragingstechnieken door de politie in strijd zijn met artikel 3 EVRM. Dit kan het beste worden voorkomen door training van politiepersoneel, waarvoor binnen de Raad van Europa een KATERN 75
3849
Opmaak Katern 75
21-02-2005
10:33
Pagina 3850
Mensenrechten project loopt. Turkije doet vrijwillig mee aan dit project en Denemarken zal er een belangrijke financiële bijdrage aan leveren. Ook zal Denemarken een bilateraal project financieren, dat gericht is op de training van Turkse politiemensen. Verder heeft de Turkse regering een verklaring afgelegd, waarin zij haar spijt erover uitspreekt dat er zo nu en dan in individuele zaken sprake is van foltering en vernederende behandeling ondanks de resolute actie van de regering om hier via allerlei maatregelen een einde aan te maken. Turkije blijft er alles aan doen de mensenrechtensituatie nog verder te verbeteren en zal daartoe ook de samenwerking met internationale organen die toezien op de naleving van mensenrechtenverdragen, waarbij Turkije partij is, continueren. Turkije zal deze organen ook blijven informeren over de implementatie van wettelijke en bestuurlijke maatregelen op dit terrein. In zijn arrest constateert het Hof dat de schikking tot stand gekomen is op basis van respect voor de mensenrechten en schrapt de zaak van de rol (art. 39 EVRM). Ten slotte verdienen nog twee zaken vermelding, één op het terrein van materiële rechten, de ander wat betreft de procedurele kant. Op dit moment wordt in Straatsburg de laatste hand gelegd aan het 12e Protocol bij het EVRM. Op grond van dit protocol krijgt het discriminatieverbod van artikel 14 EVRM een autonome status. Tot nu toe geldt het discriminatieverbod slechts in verband met het inroepen van de rechten en vrijheden uit het EVRM zelf. Met de inwerkingtreding van het 12e Protocol wordt de tot nu toe bestaande ongelijkheid met artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten, dat een zelfstandig discriminatieverbod bevat, gelijk getrokken. Wat betreft de tenuitvoerlegging van uitspraken van het Straatsburgse Hof in de nationale rechtsorde, heeft het Comité van Ministers de lidstaten aanbevolen om in hun nationale wetgeving een adequate voorziening op te nemen teneinde bepaalde zaken op het nationale niveau te heropenen naar aanleiding van een veroordeling door het EHRM (Aanbeveling nummer R(2000)2, aangenomen op 19 januari 2000). Europese Unie Op de Europese top in Keulen van juni 1999 werd op Duits initiatief besloten om binnen de Europese Unie een Handvest van fundamentele 3850
KATERN 75
rechten op te stellen. Volgens de Europese Raad dient dit Handvest de fundamentele rechten te bevatten, zoals die worden gegarandeerd door het EVRM en kunnen worden afgeleid uit de gemeenschappelijke constitutionele traditie van de lidstaten. Tevens kan plaats worden ingeruimd voor economische en sociale rechten, zoals opgenomen in het Europees Sociaal Handvest. Sinds december 1999 is in Brussel de zogenoemde ‘Conventie’ (met onder meer vertegenwoordigers van de nationale parlementen, regeringen, het Europees Parlement, de Raad van Europa) onder de straffe leiding van oud-Bundespresident Roman Herzog (tevens oud-president van het Bundesverfassungsgericht en oudhoogleraar staatsrecht) bezig met de opstelling van een EU-Grondrechtenhandvest, dat op de Europese Raad van Nice in december 2000 zal worden gepresenteerd. De Nederlandse regering wordt ‘vertegenwoordigd’ door de heer Korthals Altes, tevens voorzitter van de Eerste Kamer, de Tweede Kamer door de heer Patijn, de Eerste Kamer door de heer Hirsch Ballin (op dit moment is de opvolger van Hirsch Ballin, die vertrokken is naar de Raad van State, nog niet bekend). Er bestaat veel twijfel aan nut en noodzaak van een dergelijk Handvest, zowel binnen als buiten de Conventie, vooral gezien de reeds bestaande mensenrechtengaranties binnen Europa, zoals neergelegd in EVRM en ESH. De Nederlandse regering is voorstander van toetreding van de EU tot het EVRM. Duidelijk is echter dat in Brussel en Luxemburg vooralsnog de politieke bereidheid ontbreekt zich te onderwerpen aan de mensenrechtenbescherming door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens te Straatsburg. Feit is dat in Brussel nu hard wordt gewerkt aan een tekst, die in december aan de Europese Raad wordt voorgelegd. De bedoeling is, volgens Herzog, een tekst voor te leggen die vooralsnog niet bindend is, maar wel zodanige formuleringen bevat, dat het Handvest op termijn juridisch bindend gemaakt zou kunnen worden. Een blik op de tekst van de rechten, zoals die begin mei 2000 voorlagen, leert dat wat betreft de klassieke rechten voor een deel weliswaar wordt aangesloten op de tekst van het EVRM, maar dat er van de andere kant ook — al dan niet bedoelde — verschillen zijn. Zo kan het recht op vrijheid ‘in specifieke gevallen worden beperkt’, zonder alle gronden uit artikel 5 EVRM te noemen op basis waarvan iemand
Opmaak Katern 75
21-02-2005
10:33
Pagina 3851
Mensenrechten rechtmatig van zijn vrijheid kan worden beroofd. Verder wil men volstaan met één algemene beperkingsclausule, zonder per artikel specifieke beperkingsgronden op te nemen, zoals in lid 2 van de artikelen 8 tot en met 11 EVRM. In het in mei 2000 verschenen standpunt inzake de zogenaamde horizontale vraagstukken (ondermeer voor wie geldt het Handvest, bindend of niet, verhouding tot mensenrechtenverdragen) huldigt het kabinet onder meer de volgende uitgangspunten: — Handvest mag geen achteruitgang ten opzichte van EVRM betekenen, mag wel juridische meerwaarde hebben. — Het kabinet is voorstander van toetreding van de EU tot het EVRM. Deze mogelijkheid mag niet worden geblokkeerd door het streven naar een juridisch bindend Handvest. Voorkomen moet worden dat twee verschillende stelsels van grondrechtenbescherming in het leven worden geroepen. — Niet volstaan met algemene beperkingsclausule, maar per recht mogelijke beperkingen aangeven. — In het Handvest dient een bepaling te worden opgenomen waarin duidelijk wordt gemaakt dat het Handvest geen afbreuk doet aan grondrechten die voortvloeien uit de gemeenschappelijke constitutionele tradities van lidstaten en uit de (mensenrechten)verdragen waarbij de lidstaten partij zijn of nog zullen worden. Op het moment van afronding van deze bijdrage aan dit katern is nog onduidelijk wat de definitieve tekst van het Handvest zal zijn (zie de website http://db.consilium.eu.int/df/default.asp? lang=nl waar geregeld nieuwe teksten en bijdragen op worden geplaatst). Ook is nog volstrekt niet duidelijk wat er na de Europese Top in Nice van december 2000 mee zal gebeuren: blijft het bij een politieke beginselverklaring of wordt het als juridisch bindende tekst in de verdragen opgenomen?
— kloeke — boek 50 jaar EVRM, dat een mooie opvolger is van 40 jaar en 45 jaar EVRM. In de uitgave worden onder meer alle tegen Nederland gewezen arresten opnieuw van commentaar voorzien, waarin met name wordt ingegaan op de vraag welke invloed de uitspraken op de Nederlandse rechtsorde hebben gehad. Verder wordt de invloed van 50 jaar EVRM op een aantal rechtsgebieden beschreven en worden portretten gegeven van de Nederlandse commissieleden en rechters in Straatsburg. De inleidingen die Thomassen en Martens, één van haar Straatsburgse voorgangers, hielden bij de presentatie van dit boek zijn gepubliceerd in NJCMBulletin 2000, nr. 3. Martens, oud-rechter in het EHRM, wijdde zijn rede ter gelegenheid van zijn afscheid als President van de Hoge Raad aan de grenzen van rechtsvormende taak van de rechter, in het bijzonder bij de toepassing van het EVRM (zie NJB 2000, pp. 747-758). Hij benadrukte nog eens het belang van een effectieve bescherming van mensenrechten voor een nationale instantie, zoals verwoord in artikel 13 EVRM. Het Hof Den Haag vernietigde op 20 januari 2000 de uitspraak van de rechtbank aldaar van 23 december 1998 inzake de zogenaamde varkensrechten (zie nader Katern van december 1999). Anders dan de rechtbank, was het Hof van oordeel dat geen sprake was van ontneming van eigendom maar van regulering. Daarmee was volgens het Hof artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM niet geschonden, althans wat betreft de eerste korting van 10% op de mestproductierechten. Een tweede korting, oplopend tot 25%, achtte het Hof echter wel disproportioneel en daarmee in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol. Het wetsvoorstel Bestuurlijke Ophouding is inmiddels wet geworden (zie nader Lieske van Wifferen, Ars Aequi 2000, nr. 4, pp. 270-280), ondanks kritische vragen uit de Tweede en Eerste Kamer over de verenigbaarheid met artikel 5 EVRM, en op het moment dat u dit leest mogelijk al toegepast tijdens het EK.
Literatuur en informatie Nederland De mensenrechten, zoals neergelegd in verdragen, werken op velerlei terreinen door in de Nederlandse rechtsorde, zowel in de jurisprudentie, het bestuur als in de wetgeving. Dit blijkt nog eens duidelijk uit het door het NJCM uitgegeven
— Peter R. Baehr e.a. (red.) Human Rights and Ethnic Conflicts, SIM Special nr. 24, Utrecht 1999; — Kristin Henrard, Devising an Adequate System of Minority Protection. Individual Human Rights, Minority Rights and the Right to SelfKATERN 75
3851
Opmaak Katern 75
21-02-2005
10:33
Pagina 3852
Mensenrechten Determination, Kluwer Law International, The Hague/London/Boston 2000; — Martens dissenting, The separate opinions of a European Human Rights Judge, W.E. Haak e.a. (red.), W.E.J. Tjeenk Willink, Deventer 2000; — Egbert Dommering e.a., Informatierecht, fundamentele rechten voor de informatiesamenleving, Otto Cramwinkel, Amsterdam 2000; — Grondrechten in het digitale tijdperk, rapport van de Commissie Franken, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Den Haag, mei 2000;
3852
KATERN 75
— T. Barkhuysen & M.L. van Emmerik, Hoofdstuk XXXI, Procedures onder het EVRM, Praktijkboek bestuursrecht, Kluwer, Deventer, supplement 67 (mei 2000); — 50 jaar EVRM, Speciaal nummer NJCM-Bulletin, Leiden 2000. Een zeer handige website met actuele informatie over mensenrechten is die van het SIM te Utrecht: http://sim.law.uu.nl, waar u onder meer de beslissingen en rapporten aantreft van de comités die toezicht houden op de naleving van de diverse VN-verdragen.