SELVAIS Constance
MASTERPROEF :
Mensenrechten en milieurecht.
Universiteit Gent Master in het milieurecht Promotor : Geert Van Hoorick Academiejaar : 2008-2009
1
2
Inleiding De klimaatveranderingen, de toename van het aantal milieurampen, de aantasting van de ozonlaag, de verwoestijning, het gebrek aan zacht water, ,… maken dat vandaag de dag, de bevolking wereldwijd meer en meer interesse toont in het milieu. Ons milieu verkeerd in een alarmerende toestand en het is tijd dat we ons daarvan bewust worden. Het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend te Rome op 4 november 1950, bevat een hele reeks bepalingen i.v.m. burgerlijke en politieke rechten waarvan de schending strafbaar gesteld is. Indien een individu meent slachtoffer te zijn geworden van een schending van een recht of vrijheid dat gewaarborgd wordt door het Verdrag, kan het tegen die Staat een verzoek indienen voor het Europese Hof voor de rechten van de mens. Het Verdrag bekrachtigt echter, geen recht op bescherming van het milieu.1 Het Verdrag maakt nergens melding van de notie milieu. Ook niet in de toegevoegde Protocollen. Het is dan ook niet mogelijk voor een individu om een verzoek in te dienen voor het Europese Hof voor de rechten van de mens wanneer schade aan het milieu wordt toegebracht.
Toch is er, in loop van de jaren, een bijzondere bescherming ontstaan om een zekere waarborg op een gezond leefmilieu te verzekeren. Maar, zoals we zullen zien, zijn deze middelen beperkt. Het is werkelijk tijd om over te gaan tot een bekrachtiging van het milieurecht.
We beginnen onze uiteenzetting met een eerste hoofdstuk waarin wordt ingegaan op de redenen waarom het recht op een gezond leefmilieu door het Europees Verdrag voor de rechten van de mens niet wordt gegarandeerd. Is er sprake van redenen die betrekking hebben op kenmerken van het milieu zelf of eerder op kenmerken die eigen zijn aan het mechanisme van het Europese Hof van de rechten van de mens ? We trachten op deze vragen een antwoord te bieden.
1
Tijdens onze uiteenzetting, zullen we verschillende termen gebruiken om over het fundamenteel recht op de bescherming van het milieu te praten. Deze brede notie verenigt zowel het recht op de bescherming van een gezond en rustig milieu als het recht op het bescherming van een kwaliteitsmilieu of nog het recht op een gezond milieu.
3
In een tweede hoofdstuk, zullen we de door het Hof geadopteerde mechanismen onderzoeken om het ontbreken van precieze wettelijke bepalingen inzake het recht op bescherming van het milieu te verdoezelen. In een eerste onderdeel, analyseren we de eerste juridische manoeuvres benut door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens om rekening te houden met het behoud van het milieu, namelijk het gebruik van de gewaarborgde rechten in het Verdrag. In een tweede onderdeel onderzoeken we de in de uitoefening van de rechten van de mens erkende inmengingen. Dit is het tweede manoeuvre dat de erkenning van betreffende recht mogelijk maakt.
Ten slotte, in een derde en laatste hoofdstuk, stellen we de vraag of er hoop is in de toekomst een "recht op een leefbaar milieu" te zien en zullen we onze visie op een dergelijk recht van de mens op het milieu aan de lezer voorleggen. Het zal immers gaan om een antwoord te bieden op de leemten, die de huidige situatie vertoond, gebruik makende van de bestaande internationale en nationale bepalingen die een dergelijk recht erkennen.
4
Hoofdstuk Ie : En waarom geen mensenrecht op milieubescherming? Door geen recht op milieubescherming te garanderen, staat het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden niet toe aan een individu dat zich slachtoffer voelt van een aantasting van dit recht, om een verzoek voor het Europese Hof voor de rechten van de mens in te dienen.
Het is zo dat elke persoon die zou geprobeerd hebben zijn recht op een gezond leefmilieu te verkrijgen door het inroepen van de Conventie, zou afgewezen zijn op grond van het feit dat de klacht kennelijk ongegrond was, aangezien noch het Verdrag noch de Protocollen zulk recht verkondigen.
In loop van de tijd is het echter duidelijk geworden dat dit feit geen onoverkomelijk obstakel vormt voor de erkenning van een kwaliteitsmilieu door het Europese Hof voor de rechten van de mens.
Dus, de vraag die zich stelt is waarom een dergelijk recht niet werd erkend door het Verdrag. Welke zijn de redenen die de inbreng van een beperkte bijdrage aan een milieurecht rechtvaardigen.
Verschillende factoren verklaren dit. Deze hangen niet alleen af van de aard van deze rechtstak zelf maar ook van kenmerken die eigen zijn aan het Verdrag en aan zijn uitvoeringsmechanismen.2
§1. De kenmerken van het milieurecht
Het milieu beschermen is sinds kort, een wezenlijk doel geworden voor de Europese lidstaten. Weliswaar, vinden we in het internationaal recht, zowel als in het interne recht, oude
2
Zie in dit verband, de bijdrage van de P. TAVERNIER, La Cour européenne des droits de l’Homme et la mise en œuvre du droit international de l’environnement, Actualité et Droit International, juin 2003, p.53.
5
sporen terug van de bezorgdheid om de bescherming van het milieu te verzekeren, maar, de echte ontwikkeling van het internationaal recht ter zake is nog betrekkelijk recent.
Het is pas vanaf de Verklaring van de Conferentie van de Verenigde Naties over het milieu, aangenomen te Stockholm in juni 1972, dat de bezorgdheid voor het milieu duidelijk aan de licht gekomen is in de internationale relaties. Zij vormt de basis van het internationaal milieurecht. In het eerste artikel van de Verklaring, wordt erkend dat « Man has the fundamental right to freedom, equality and adequate conditions of life, in an environment of a quality that permits a life of dignity and well-being, and he bears a solemn responsibility to protect and improve the environment for present and future generations. ». 1972; Dit jaartal toont het heel recent karakter van deze tak van het internationaal recht. Deze tak die zich sindsdien enorm ontwikkelt heeft maar die nog niet bestond in 1950 op het moment dat het Europees Verdrag voor de rechten van de mens werd aangenomen en ook niet in 1959 toen het Hof van Straatsburg in werking is getreden. In het licht van dit recent karakter, is het dus niet verwonderlijk vast te stellen dat het Europees Verdrag noch melding maakt van het milieurecht, noch van het recht op het milieu.
Een tweede kenmerk van het internationale milieurecht bestaat in het feit dat het vaak gaat om een « zacht recht » - soft law – dat berust op de afkondiging van normen en regels waarvan de draagwijdte in de praktijk niet altijd gemakkelijk te bepalen is.
Hoewel op dit moment, het internationale milieurecht zich geleidelijk aan « verhard » - en dus in « hard law » veranderd -, blijft het aandeel « zacht recht » betrekkelijk belangrijk. Het « zachte milieurecht » valt echter moeilijk te bestraffen door een internationale rechtbank zoals het Europese Hof.3
Ten slotte, wordt het internationale milieurecht gekenmerkt door zijn verscheurdheid tussen zeer algemene beginselen – zoals het voorzorgsbeginsel – en een reglementering die technisch, gedetailleerd, zeer gediversifieerd en specifiek is aan elke activiteitssector. 3
Merken op dat op het niveau van de Europese Gemenschappen, is het systeem van de richtlijnen nogal doeltreffend want hij toelaat een door het hof van justicie van de Europese gemenschappen aangepast controle. Aangezien de gemenschapelijke richtlijnen soupele normen zijn en vergelijkbaar in een zekere mate aan Raamverdragen, vormen ze echter een voldoende « hard » recht om een stevig basis aan het Hof van Luxemburg te bieden. Die gaat haar rechtspraak te ontwikkelen. Een dergelijk systeem is echter niet mogelijk voor het Hof van Straatsburg.
6
Dit heen en weer trekken levert problemen op voor het Hof van Straatsburg want het is daardoor moeilijk voor het Hof om een vaste rechtspraak te ontwikkelen gelet op het gebrek aan soepelheid van het regelgevend kader. §2. De eigen kenmerken van het mechanisme van het Europees Hof voor de rechten van de mens.
Het Europese Hof is slechts bevoegd onder bepaalde voorwaarden. Deze betreffen zowel haar bevoegdheid ratione personae, als haar bevoegdheid ratione loci en ratione temporis maar vooral ook ratione materiae. Echter, ondanks een zeer liberale Straatsburgse rechtspraak, beperken deze voorwaarden de draagwijdte van het optreden van het Hof in milieuzaken.
Bijgevolg, wat betreft de personele bevoegdheid, staat het beroep wijd open zowel voor de verwerende Staat als voor de verzoekende partij. Elke natuurlijke persoon mag immers een individueel verzoek indienen zonder nationaliteitsvoorwaarde. Hetzelfde geldt voor elke niet-gouvernementele organisatie of groep van individuen. Deze NGO’s zullen echter wel moeten aantonen dat ze slachtoffer zijn geworden van een schending van het Verdrag of zijn Protocollen. Het is niet nodig te herinneren aan de belangrijke rol die NGO’s m.b.t. de bescherming van het milieu spelen op het intern en internationaal niveau.
De bevoegdheid ratione temporis kan op haar beurt leiden tot problemen in de gevallen waar overtredingen het resultaat zijn van opeenvolgende of onafgebroken feiten. Dit is het geval, wanneer het gaat over vervuiling of overlast. Echter, deze notie van overtreding is onduidelijk voor het Hof.
Op dezelfde wijze, is ook de bevoegdheid ratione loci beperkt, zoals het Hof heeft herhaald in een beslissing van 12 december 2001 betreffende het verzoek van BANKOVIC EN ANDERE
t/ BELGIË EN ZESTIEN ANDERE STATEN.4 De beslissing in de zaak Bankovic heeft geen
4
In specie, was een verzoek bij het Hof ingediend door zes Joegoslavische onderdanen in de nasleep van de bombardementen door de NAVO van het hoofdkwartier van Radio-TV-Servië (RTS) in Belgrado op 23 april 1999 die het doden van zestien mensen heeft veroorzaakt, en zestien anderen raakten ernstig gewond. Dit bombardement vond plaats in het kader van de campagne van luchtaanvallen tegen de Federale Republiek Joegoslavië tijdens de Kosovo-conflict. Merken op dat, hoewel in dit geval, de klagers hebben geen beroep gedaan op het recht op het milieu - maar het recht op leven -, is dit geval interessant want de NAVObombardementen hebben grote schade aan het milieu veroorzaken.
7
betrekking op milieuproblemen, maar het Hof legt, door het gebruik van haar formulering, de nadruk op de territoriale grenzen van haar bevoegdheid5, terwijl de milieufenomenen grensoverschrijdende fenomenen zijn.
Ten slotte – en dit is tevens de belangrijkste hindernis in de ontwikkeling van een straatsburgse rechtspraak inzake het milieu -, zijn de eerste verzoeken m.b.t. een schending van een recht op het milieu, door de Commissie -en daarna door het Hof- direct verworpen geweest- wegens hun onverenigbaarheid ratione materiae met de Conventie.6 Het milieurecht komt namelijk niet voor tussen de beschermde rechten die in het Verdrag zijn opgesomd en het is ook niet toegevoegd in de Protocollen.
Hoofdstuk II : De indirecte erkenning7 van het recht op bescherming van een kwaliteitsmilieu.
Aangezien milieurecht of belang bij de instandhouding van het milieu door geen enkele tekst van het Europees Verdrag wordt gedekt, zal de bescherming van het milieu door het verdrag dus alleen indirect kunnen zijn.
De Commissie is immers zeer vlug begonnen individuele verzoeken m.b.t. degradatie en schade aan het milieu, ontvankelijk te verklaren omdat « de piètres conditions
5 Zo, het Hof van Straatsburg heeft het Bankovic verzoek niet ontvankelijk verklaard, stellen heel duidelijk de grenzen van haar ratione loci bevoegdheid op. Ze benadrukte dat haar rechtspraak : « n’admet qu’exceptionnellement qu’un Etat contractant s’est livré à un exercice extraterritorial de sa compétence » (§ 71 van het arrest) en ze heeft besloten dat « la Convention est un traité multilatéral opérant dans un contexte essentiellement régional, et plus particulièrement dans l’espace juridique des Etats contractants, dont il est clair que la RFY ne relève pas. Elle n’a donc pas vocation à s’appliquer partout dans le monde, même à l’égard du comportement des Etats contractants » (§ 80 van het arrest). 6 Zie bijvoorbeeld :E.V.R.M., D 7407/76 ( X ET Y c. REPUBLIQUE FEDERALE D’ALLEMAGNE), 13 mei 1980, D.R. 5, p.161. In specie, klachtten de twee klagers – die maken van een vereniging ter bescherming van het milieu deel -, in termen van het milieu, want een naburig moeras van een grond die behoren tot hun en die voor de waarneming van de natuur was, werd gebruikt voor militaire doeleinden. De klagers werden op basis van artikel 2 van het verdrag - het recht op leven - op basis van artikel 3, - het recht niet te worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing, en tenslotte, op grond van artikel 5, - het recht op vrijheid en veiligheid. Het Europese Commisie heeft hun verzoek voor ongegrond in de zin van artikel 27, § 2 van het Verdrag verworpen. 7 M., DEJEANT-PONS, « le droit de l’homme à l’environnement et la Convention européenne de sauvegarde des droits de l’homme et des libertés fondamentales », Liber amicorum Marc-André Eissen, Bruxelles, Bruylant, 1995, p.83.
8
environnementales pouvaient parfois s’analyser comme une ingérence dans les droits et libertés individuels garantis dans la Convention. »8
Bovendien, daar waar maatregelen ter bescherming van het milieu zijn genomen, komen zij in strijd met de rechten gewaarborgd door de Verdrag. In dergelijk geval, stelt zich de vraag of dergelijke beperkingen, dergelijke aantastingen aan deze rechten gerechtvaardigd kunnen worden door de bescherming van het milieu.9
Het is dus om verschillende redenen dat de mensen hun recht op een gezond leefmilieu beschermd achtten door de Conventie. Aan de ene kant, via andere rechten - wanneer een aantasting van het milieu tegelijkertijd ook een gewaarborgd recht schendt- en aan de andere kant, door de beperkingen die kunnen worden opgelegd aan de uitoefening van bepaalde rechten gewaarborgd door de Conventie.10
Sectie 1ste : Het recht op de bescherming van het milieu : quasimensenrecht. We zullen in onze eerste sectie het middel bespreken dat de gevallen betreft waarin de effectieve bescherming van de rechten van individuen door het Europees Verdrag voor de rechten van de mens via de bescherming van een kwaliteitsmilieu kan gaan. De indirecte bescherming van het milieu kan immers worden bereikt door middel van substantiële rechten, zoals in hoofdzaak de artikelen 2, 3, 5, 8, 10 van het Verdrag en het 1ste artikel van Protocol I, en ook bij monde van de procedurele rechten; voornamelijk door middel van artikel 6 dat betrekking heeft op het recht op een eerlijk proces en het recht op een effectief rechtsmiddel voor de rechten en vrijheden opgenomen in het Verdrag - artikel 13.
8
E.C.R.M.., D 7889/77 ( ARONDELLE t. VERENIGD KONINKRIJK), 15 juli 1980, D.R. 19, p.186. Zie bijvoorbeeld de volgende arresten: E.V.R.M., arrest HAKANSSON EN STURESSON t. SWEDEN van 21 februari 1990; E.V.R.M., arrest Fredin t. SWEDEN van 1991, Public. Cour eur. D.H., série A, n°192; E.V.R.M.., arrest PINE VALLEY DEVELOPMENT LTD EN ANDERE t. IERLAND van 29 november 1991; E.V.R.M., arrest ALLAN JACOBSSON t. SWEDEN van 19 februari 1998. 10 Over dit onderscheid, zie nauwkeurig : M., DEJEANT-PONS, « l’insertion du droit de l’homme à l’environnement dans les systèmes régionaux de protection des droits de l’homme », R .U.D.H., 1991, vol.3, n°1, p.461. 9
9
§1. Het artikel 2 van het Verdrag.11 Het is dankzij het arrest ÔNEYILDIZ t. TURKSE REPUBLIEK12 dat het Europees Hof het verband tussen het recht op leven verankerd in artikel 2 en het milieu heeft erkend. In deze zaak ging het om een methaan explosie op het terrein van een stortplaats voor de verschillende districten van Turkije. Deze explosie heeft geleid tot een aardverschuiving waardoor een tiental krotten werden bedolven, verschenen aan het begin van de exploitatie van de site en gebouwd zonder vergunning en zonder reactie van de autoriteiten, ondanks verschillende alarmerende rapporten van deskundigen. Dit veroorzaakte de dood van 39 mensen waaronder de familieleden Ôneyildiz. Het Hof oordeelde dat er sprake was van een schending van het recht op leven.
Door middel van artikel 2, heeft het Hof positieve verplichtingen ontwikkeld die hebben geleid tot de erkenning van dit milieurecht; een positieve verplichting tot bescherming van leven en een positieve verplichting tot informatie.
Wat betreft de positieve verplichting van de bescherming van leven, moet men verwijzen naar de eerste paragraaf van artikel 2 van het Verdrag. Deze verklaart: « niemand mag opzettelijk van het leven worden beroofd ». Er rust dus een positieve verplichting op de Staat om de bescherming van het leven van personen die binnen haar bevoegdheid vallen, te verzekeren.
Zo dus, als de autoriteiten weten of hadden moeten weten dat een of meerdere personen werden bedreigd, moesten zij maatregelen treffen. In dit geval heeft het Hof besloten dat de administratieve overheden wisten dat de integriteit en zelfs het leven van de bewoners van de krotten van Ümranije werd bedreigd wegens gebreken aan de gemeentelijke stortplaats, en dat ze niet de nodige noch voldoende maatregelen hebben genomen die zich opdrongen om het risico op de aantasting van het leven te verhelpen.13 De naleving van het recht op leven leidt immers tot de verplichting voor de Staten, beschermende maatregelen te 11
Dit artikel bepaalt onder andere dat : « Het recht van een ieder op leven wordt beschermd door de wet. Niemand mag opzettelijk van het leven worden beroofd, behoudens door de tenuitvoerlegging van een gerechtelijk vonnis wegens een misdrijf waarvoor de wet in de doodstraf voorziet…» 12 E.V.R.M.., van 18 juni 2002, Rev. trim. D.H., II, 2003, p.263. 13 Zie erover de nauwkeurigere beschouwingen van C. LAURENT, « Un droit à la vie en matière environnementale reconnu et conforté par une interprétation évolutive du droit des biens pour les habitants de bidonvilles », Rev.trim. D.H., janvier 1993, n°53, p.279 et s..
10
nemen, en bovendien huisvesting te bieden waarin men niet aan ziekten en weersomstandigheden wordt blootgesteld.14
We merken op dat in het onderhavige geval, het Hof er in eerste instantie heeft aan herinnerd dat de schending van het recht op leven denkbaar is in relatie tot milieuaangelegenheden die verband houden niet alleen met de volksgezondheid of de nucleaire en industriële installaties, maar ook met andere gebieden die mogelijk aanleiding kunnen geven tot een ernstig gevaar voor het leven of de verschillende aspecten van het recht op leven.15 Bovendien moeten we, volgens het Hof, geen onderscheid maken tussen de verzuimen en de nalatigheden van de autoriteiten om te bepalen of ze de geldende wetgeving hebben nageleefd. Onder het woord « positieve verplichting », kunnen we inderdaad het opleggen van een plicht tot bescherming van het leven van anderen in alle omstandigheden begrijpen.
De positieve verplichting tot informatie impliceert het recht van het publiek om informatie te ontvangen met betrekking tot het recht op leven; informatie die rechtstreeks toegankelijk moet zijn.16 In de zaak ÔNEYILDIZ, was het Hof van mening dat de informatie met betrekking tot een ontploffingsrisico van methaan en m.b.t. de aardverschuivingen niet rechtstreeks toegankelijk was voor de klager. Alleen de autoriteiten hadden kennis van deze informatie en ze hebben nagelaten ook de bewoners op de hoogte te brengen.
Toch is het zo dat de verzoeker en zijn gezin zich niet onbewust waren van de gezondheidsrisico's die kunnen voortvloeien uit het leven in de buurt van een stortplaats, maar, zoals het Hof hen kwalificeert, zijn deze personen « gewone burgers » die geen andere mogelijkheid hebben dan te leven in schuilplaatsen, dit in tegenstelling tot de specialisten die zich bevinden onder de werknemers van de gemeenten en die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de sites.
14
D.ROMAN, Le droit public face à la pauvreté, tome 221, Bibliothèque de droit public, L.G.D.J., p.330. Zie ibid, §64. 16 We merken op dat er een parallel kan worden gemaakt met artikel 8 van het Europees Verdrag en met de zaak GUERRA t. ITALIË. Zie §4. 15
11
§2. Het artikel 3 van het Verdrag
Veel eisers hebben artikel 3 van het Verdrag aangevoerd dat bepaalt: « Niemand mag worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen ». Maar zelfs al vindt het Hof dat er in de meeste gevallen geen vernederende behandeling is, toch besluit het Hof in elk geval niet tot de niet-toepasselijkheid van deze bepaling. Dit was het geval in de zaak LOPEZ-OSTRA t. SPANJE.17 De zaak betrof een water- en afvalzuiveringsinstallatie, gebouwd voor de nabijgelegen leerlooierijen, die sinds de opstart, door haar uitstoot, gezondheidsproblemen en overlast veroorzaakte voor vele inwoners van Lorca - gelegen in het zuiden van Spanje – waaronder voor mevrouw Lopez Ostra en haar gezin. De gemeente had besloten om de bewoners te evacueren en een verslag van de bevoegde autoriteiten had bevolen bepaalde activiteiten van deze installatie stop te zetten. Mevrouw Lopez Ostra die een tijdje later naar haar huis terugkeerde, stelde vast dat de gezondheidsproblemen,
te
weten,
allergieën,
ademhalingsproblemen,
malaise,
huid
problemen, maar ook de aantastingen van het milieu, bleven voortbestaan. Ze besloot een klacht in te dienen, maar die werd afgewezen. Ze stelde vervolgens beroep in bij het Hof in Straatsburg voor, onder meer, de schending van artikel 3. Maar het Hof oordeelde in dit geval dat « les conditions dans lesquelles la requérante et sa famille vécurent pendant quelques années furent certainement très difficiles, mais elles ne constituent pas un traitement dégradant au sens de l’article 3 ».18 Kortom, een belangrijkere mate van hinder zou daarentegen wel kunnen leiden tot de toepassing van dit artikel.
§3. Het artikel 6 van het Verdrag.
Ook artikel 6, § 1 namelijk het recht op een eerlijk proces kan worden toegepast in geval van schade aan het milieu. Dit artikel dat het recht van toegang tot de rechter, het recht op de onafhankelijkheid en onpartijdigheid daarvan, een recht van gelijkheid van wapens, van openbaarheid van de hoorzittingen en van een redelijke termijn van de procedure erkent, kan worden ingeroepen zowel door de beschermers als door de aanvallers van de aard. Zijn toepassing kan exclusief, maar ook cumulatief zijn. Sterker nog, het is niet ongewoon dat de 17 18
E.V.R.M., arrest LOPEZ OSTRA t. SPANJE van 9 december 1994, Journ. Dr. Intern., 1995, n°2, p.798. Ibid., § 60.
12
aanvragers zich beroepen op het eerste artikel
19
of het achtste artikel in aanvulling op het
zesde artikel20 . In een dergelijk geval en wanneer het Hof vaststelt dat de klachten die voor elke bepaling zijn aangevoerd, hetzelfde zijn, zal de oplossing die wordt verkregen bij de bestudering van het eerste argument de noodzaak wegnemen om de anderen te controleren.
Overigens stelt zich de voorafgaande vraag te weten of we te maken hebben met een geschil over een recht of verplichting met een burgerlijk karakter. Het is namelijk zo dat de procedurele waarborgen alleen in een dergelijk geval worden toegekend. De eisers, die in hun prerogatieven van eigenaar zijn gekrenkt, beantwoorden zonder meer aan dit voorschrift. Dit was het geval in de zaak OKYAY
EN CRTS
t. TURKIJE21 waarin drie thermische centrales het
milieu van zuidwest Turkije vervuilden. Door middel van petities, verzochten de eisers de ministers van gezondheid, van milieu en energie en van natuurlijke rijkdommen om actie te nemen om de exploitatie van deze installaties stop te zetten, met als argument dat deze centrales geen vergunningen hadden en dat ze een gevaar voor de gezondheid en het milieu vormden. Ze voerden ook hun recht aan om te leven in een gezonde en evenwichtige omgeving. Er waren drie acties ondernomen voor de nationale rechter tegen de drie ministeries. Tevens was er een aanvraag tot schorsing ingediend. Deze acties liepen uit in het voordeel van de eisers en werden door de Raad van State bevestigd. Ondanks deze drie rechterlijke uitspraken, besloot de Raad van Ministers de activiteiten van de drie thermische centrales te laten verder zetten, zodat de eisers zich beklaagden, steunende op artikel 6, § 1 van het Verdrag, over de schending van hun recht op een eerlijk proces als gevolg van de nietnakoming door de nationale autoriteiten van de vonnissen uitgevaardigd door de administratieve rechters.
In deze zaak heeft het Hof geoordeeld dat het recht op leven in een gezonde en evenwichtige omgeving een civiele recht vormt op grond van artikel 6. Het Hof heeft inderdaad vastgesteld dat « the applicants, as individuals entitled to live in a healthy and balanced environment and duty bound to protect the environment and prevent environmental pollution, had standing under Turkish law to ask the administrative courts to issue injunctions for the suspension of the power plants' environmentally hazardous activities, and to set aside the administrative authorities' decision to continue to operate them. In addition, the
19
Zie in deze zin : E.V.R.M., arrest VITIELLO t. ITALIË, van 17 juli 2007. Zie in deze zin : E.V.R.M., arrest ÖÇKAN EN ANDERE t. TURKIJE, van 28 maart 2006. 21 E.V.M.R., arrest OKYAY t. TURKIJE, van 12 juli 2005. 20
13
judgments delivered by the administrative courts were favourable to the applicants and any administrative decision to refuse to enforce these judgments or to circumvent them paved the way for compensation. Accordingly, the outcome of the proceedings before the administrative courts, taken as a whole, may be considered to relate to the applicants' civil rights. »22
Anderzijds rijst dezelfde vraag met betrekking tot de ontvankelijkheid van de aanvragen gesteld door verenigingen tot bescherming van het milieu met het oog op de verdediging van de belangen van hun leden. Hun statuut van slachtoffers is erkend in het arrest GORRAIZ LIZARRAGA
EN CRTS
t. SPANJE.23 Het Hof stelt immers in zijn arrest dat
« l'association requérante alléguant une atteinte à l'article 6 § 1 de la Convention a été partie à la procédure qu'elle avait engagée devant les juridictions internes pour défendre les intérêts de ses membres » en ze is van mening dat in dergelijke gevallen « l'association peut être considérée comme victime, au sens de l'article 34, des manquements allégués sur le terrain de la disposition invoquée ».24 Echter, zoals opgemerkt door F. HAUMONT,25 zou een besluit van 28 maart 200626 waarschijnlijk leiden tot de erkenning van een recht met een civiel karakter, in hoofde van de verenigingen voor milieubescherming. In dit geval, heeft Het Hof inderdaad geoordeeld, dat beschouwen dat een milieuvereniging die een beroep tot nietigverklaring instelt van een administratieve vergunning voor de uitbreiding van een nucleaire installatie en die het algemeen belang verdedigt, niet a priori een geschil betreft over een recht met een civiel karakter.
Maar, als het primaire doel van de vereniging het informeren van het publiek en haar deelname in de besluitvorming is bij de toelating van activiteiten die een gevaar voor hun gezondheid en het milieu kunnen vormen, maakt deze deel uit van « het publiek » in de zin
22
Ibid., §67. E.V.M.R., arrest GORRAIZ LIZARRAGA ET CRTS t. SPANJE, van 27 april 2004. 24 Ibid., § 36. 25 F., HAUMONT, « le droit fondamental à la protection de l’environnement dans la Convention de sauvegarde des droits de l’homme et des libertés fondamentales. » in L’environnement, objet d’un droit fondamental, Amén., n°spécial, 2008, pp. 9-55. 26 E.V.M.R., arrest COLLECTIF NATIONAL D’INFORMATION ET D’OPPOSITION À L’USINE MOX, COLLECTIF STOP MOX ET MOX t. FRANKRIJK, van 28 maart 2006. Het ging, in dit geval, om een vereniging, rechtspersoon naar Frans recht die de schending van het beginsel van gelijkheid van wapens aan de kaak stelde want de Raad van State had niet zich afgevraagd het op te treden belang van een private onderneming, in een administratieve procedure betreffende een besluit wiens zij niet de auteur was. Zij riep artikel 6, § 1 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens in. 23
14
van het Verdrag van Aarhus. Zodat de betwisting opgeworpen door de vereniging, een voldoende verband vertoont met een recht waarvan zij beweren titularis te zijn en ze zo voorkomen dat artikel 6, § 1, automatisch als niet van toepassing wordt beschouwd.
Bovendien wordt, in milieuzaken, de schending van artikel 6, § 1, heel vaak ingeroepen wanneer men een gerechtelijke beslissing die het herstel van het milieu of de beëindiging van een vervuilende activiteit beveelt, niet voltrekt. Dat was het geval in de zaak KYRTATOS t. GRIEKENLAND.27 In deze zaak, beklaagde Mevrouw Kyrtatos zich over de nietnaleving van de beslissingen van de Raad van State die de twee bouwvergunningen vernietigde van de gebouwen gelegen nabij haar woning en in de buurt van een omgeving van bijzondere schoonheid. Het Hof oordeelde dat er een schending van artikel 6 was omdat « by refraining for more than seven years from taking the necessary measures to comply with two final, enforceable judicial decisions in the present case the Greek authorities deprived the provisions of Article 6 § 1 of the Convention of all useful effect.».28- 29
In dezelfde zin, heeft het Hof, in het arrest IERA MONI
PROFITOU ILIOU
THIRAS c.
30
GRÈCE , geoordeeld dat « eu égard à l’enjeu du litige pour la préservation de l’environnement naturel et culturel – puisque le monastère était classé monument historique et doit être, en tant que tel, protégé dans un rayon de 500 mètres.- et à la période de temps écoulée, (…) l’inexécution par l’administration de décisions de justice fermes et définitives, a privé l’article 6 § 1 de la Convention de tout effet utile »
§5. Het artikel 10 van het Verdrag
Artikel 10 stelt in zijn eerste paragraaf: « Een ieder heeft recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen…». Dit recht, dat twee facetten omvat – m.n. het recht
27
E.V.M.R., arrest KYRTATOS t. GRIEKENLAND, van 22 mei 2003, R.J.E, 2004, p.176-179. Ibid., § 32. 29 Zie voor andere zaken i.v.m. het niet naleven van een besluit : E.V.M.R., arrest HORNSBY t. GRIEKENLAND, van 19 maart 1997 ; E.V.M.R., arrest ÖÇKAN EN CRTS t. TURKIJE, van 28 maart 2006 ; E.V.M.R., arrest ANTONETTO t. ITALIË, van 20 juli 2000 of nog : E.V.M.R., arrest TASKIN EN CRTS t. TURKIJE, van 10 november 2004. 30 E.V.M.R., arrest IERA MONI PROFITOU ILIOU THIRAS t. GRIEKENLAND, van 22 december 2005. 28
15
op informatie en de vrijheid van meningsuiting – kan verantwoordelijk gesteld worden op het gebied van het milieu.
a) Het recht om informatie te ontvangen.
Dit recht op informatie inzake milieuaangelegenheden werd voor het eerst aangevoerd in de zaak GUERRA31. In dit geval waren de eisers bewoners van de gemeente Foggia, in Apulië, gelegen vlakbij een chemische fabriek voor de productie van kunstmest, en geclassificeerd als ‘met een hoog risico’ op grond van de « Seveso » richtlijn – die op dat moment werd omgezet in Italië. Deze fabriek was in het verleden al het voorwerp van een ernstig ongeval dat heeft geleid tot de ziekenhuisopname van 150 mensen als gevolg van acute vergiftiging met arsenicum. In een verslag, had een door de municipaliteit benoemde technische commissie bepaalt dat de installaties voor de behandeling van de dampen/ rook onvoldoende waren, dat de milieueffectenrapportage onvolledig was en dat de fabriek een inspectie van die commissie weigerde.
Mevrouw Anna-Maria Guerra en verschillende andere buurtbewoners doen voor het Hof gelden dat de niet-goedkeuring door de bevoegde autoriteiten van de, door het presidentieel decreet voorgenomen, informatiemaatregelen betreffende de risico's en de te nemen maatregelen in geval van zware ongevallen, veroorzaakt in de kunstmestfabriek geïnstalleerd in de buurt van haar huis, een schending uitmaakt van hun recht op vrijheid van informatie.
Het Hof overwoog echter dat de omstandigheden van het geval een andere oplossing vereisten dan die voorgesteld door de eisers en de Commissie32 namelijk « l'article 10 imposerait aux Etats non seulement de rendre accessibles au public les informations en matière d'environnement, mais aussi des obligations positives de collecte, d'élaboration et de diffusion de ces informations qui, par leur nature, ne pourraient être autrement portées à la connaissance du public. La protection assurée par l'article 10 jouerait donc un rôle préventif à l’égard des violations potentielles de la Convention en cas d'atteintes graves à 31
E.V.M.R., arrest GUERRA EN CRTS t. ITALIË, van 19 februari 1998, Rev. Trim.D.H., 1998, pp. 813-833. We merken op dat binnen de Commissie, dissidente meningen bekend waren. Zie over dit onderwerp: S., MALJEAN-DUBOIS, « La convention européenne des droits de l’homme et le droit à l’information en matière d’environnement ; Zie erover het arrest van de E.V.M.R., op 19 februari 1998 in zaak ANNA MARIA GUERRA EN 39 ANDERE t. ITALIË », Rev. gén. dr. internat., 1998, p.1000-1002. 32
16
l'environnement, cette disposition entrant en jeu avant même qu'une atteinte directe à d'autres droits fondamentaux – tels le droit à la vie ou celui au respect de la vie privée et familiale – ne se produise. »33
A contrario, was het Hof van mening dat « la liberté de recevoir des informations, mentionnée au paragraphe 2 de l'article 10 de la Convention, « interdit essentiellement à un gouvernement d’empêcher quelqu’un de recevoir des informations que d’autres aspirent ou peuvent consentir à lui fournir »34 en dat ze niet kan worden begrepen als het opleggen aan de Staat van positieve verplichtingen voor de inzameling, het opstellen en het verspreiden van informatie.35 Dat wil zeggen, te eisen van de autoriteiten dat ze handelen op het vlak van de informatieverstrekking aan het publiek. Dit betekent dus voor de Staat dat zij de informatie die zij nog niet bezit moet zoeken. Volgens het Hof, moet een dergelijk recht haar grondslag vinden in artikel 8 van het Verdrag. Het Hof oordeelde in dezelfde zin in een arrest ROCHE t. VERENIGDE KONINKRIJK..36 In deze zaak, had de eiser- die vanaf de leeftijd van 15 jaar in het leger was gegaan - deel genomen aan experimenten die uitgevoerd werden in Porton Down door de afdeling chemische en biologische wapens, waar het ging om het uitvoeren van onderzoeken op chemische wapens met het oog op de verbetering van de bescherming van de Britse strijdkrachten tegen dergelijke wapens.
Deze onderzoeken omvatten tests om het effect van het gas op mensen en op dieren te bestuderen. De soldaten die eraan deelnamen kregen hiervoor een extra soldij. De op Meneer Roche uigevoerde testen, bestonden uit het verblijven in een hermetisch gesloten en niet geventileerde kamer tijdens een interval van ongeveer zes uur in de loop waarvan druppels mosterdgas werden aangebracht op stukjes stof die op zijn huid werden vastgemaakt. Er werden talrijke bloedtesten afgenomen. De eiser was alleen gewaarschuwd voor de mogelijkheid tot pijn of tijdelijk ongemak, maar niet voor de mogelijke impact van deze tests op zijn gezondheid. Een paar jaar later werd Meneer Roche behandeld voor ademhalingsproblemen en hypertensie. Doordat de problemen verslechterden met de tijd, wilde hij de dossiers van Porton Down verkrijgen die op hem betrekking hadden. 33
Ibid., §52. Ibid., §53, laatste alinea. 35 Zie in die zin : E.V.M.R., arrest LEANDER t. SWEDEN, van 26 maart 1987. 36 E.V.M.R., arrest ROCHE t. VERENIGDE KONINKRIJK, van 19 oktober 2005. 34
17
De eiser beriep zich op artikel 10 van het Verdrag wegens het gebrek aan communicatie van de informatie. Tot grote teleurstelling van vele auteurs37, heeft het Hof in deze zaak echter de toepassing van dit artikel geweigerd en dat, wegens de toepassing van de constante rechtspraak op dit gebied. Het Hof herinnert zo aan haar in het arrest GUERRA geformuleerde conclusie « selon laquelle la liberté de recevoir des informations « interdit (...) à un gouvernement d'empêcher quelqu'un de recevoir des informations que d'autres aspirent ou peuvent consentir à lui fournir » et « ne saurait se comprendre comme imposant à un Etat, dans des circonstances telles que celles de l'espèce, des obligations positives (...) de diffusion, motu proprio, des informations » ».38 Bijgevolg is er geen inbreuk gepleegd, t.a.v. de eiser, op het recht om informatie te ontvangen dat beschermd is door artikel 10 van het Verdrag.
Volgens Jean-Pierre MARGUÉNAUD, zou het Europese Hof afzien van de verruiming van haar definitie van vrijheid om informatie te ontvangen, om te vermijden « d’exposer les Etats au risque d’être asphyxiés par la multiplication de demandes de collecte d’informations dans les domaines les plus divers »39 en hij voegt eraan toe dat deze terugdringing van het recht om informatie te ontvangen niet definitief kan zijn in de zin dat het Europees Hof moreel verplicht is om te interpreteren in het licht van de mentaliteit en de huidige technologische en sociale vooruitgang. Gedurende tien jaar heeft deze auteur geprobeerd ons gerust te stellen over de mogelijkheid van eenieder om te kunnen genieten van informatie over, onder andere, de risico's van vervuiling.
Vandaag, moeten we een beetje minder optimistisch zijn, want het Hof in Straatsburg heeft zich immers nog niet uitgesproken in het voordeel van een recht dat aan de staten een positieve verplichting tot het verzamelen en verspreiden van informatie op de grond van artikel 10 van het Europees Verdrag oplegt. Dit is betreurenswaardig, gezien de mogelijke gevolgen van sommige industriële ongevallen op het milieu en de gezondheid van de bevolking. Is het bovendien niet zo dat milieu-informatie een zaak is van publiek belang? Zijn dit geen vragen die het Europese Hof al zo vaak heeft naar voren gebracht en die ze tot een grotere erkenning heeft geleid? En vervolgens, is de overheid niet de best geplaatste persoon 37
Zie met name : S., VAN DROOGHENBROECK, le droit à un recours effectif en matière environnementale au sens de la convention européenne des droits de l’homme. Développements récents et nouvelles attentes, L’accès à la justice en matière environnementale, Bruylant, 2005, p.268. 38 E.V.R.M., arrest ROCHE t. VERENIGDE KONINKRIJK, van 19 oktober 2005, §172. 39 J.-P., MARGUENAUD, « le droit à l’information supplanté par le droit au respect de la vie privée et familiale des voisins d’usines chimiques », rev. eur. envir., 3/1998, p.315-324.
18
om de informatie te verkrijgen en te verspreiden? Het is verwonderlijk dat het Hof onze vragen niet deelt.
b) Vrijheid van meningsuiting.
Het tweede facet van art. 10 van het Verdrag betreft het recht om informatie mede te delen of te ontvangen en om zijn ideeën « accueillies avec faveur ou considérées comme inoffensives ou indifférentes, mais aussi celles qui heurtent, choquent ou inquiètent une personne ou une partie de la population »40 uit te drukken.
Dit recht was het onderwerp van een discussie in de zaak VIDES AIZSARDZĪBAS KLUBS t. LETLAND.41 De verzoekster, een milieuorganisatie, had een resolutie aangenomen die een grote bezorgdheid uitdrukte voor het behoud van de kustduinen in een plaats gelegen aan de rand van de Golf van Riga. In deze resolutie stelde men de voorzitster van de gemeenteraad verantwoordelijk, met name wegens haar onverantwoordelijke en illegale activiteiten, de verlening van illegale bouwvergunningen in duinenzones alsook wegens de niet-naleving van aanmaningen van het Directoraat-Generaal Milieu. Deze resolutie werd gepubliceerd in een krant. Ondanks de bevestiging van deze beschuldigingen door het Ministerie van Milieu werd verzoekster veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan de voorzitster van de gemeenteraad. Wegens deze veroordeling voor het publiceren van een resolutie over een gevoelige sociale materie, een publicatie die ze overigens ter goeder trouw deed, zag de verzoekster haar recht op vrije meningsuiting, met inbegrip van haar recht om informatie over te brengen, geschonden.
Het Hof stelde inderdaad vast dat de veroordeling van de verzoekster tot het betalen van een schadevergoeding gezien kan worden als een inmenging in de uitoefening van haar recht op vrije meningsuiting. Het Hof ging er echter vanuit dat de uitspraak gemotiveerd werd door een legitiem doel, namelijk het beschermen van de reputatie en de rechten van de voorzitster van de gemeenteraad. Het Hof boog zich vervolgens dan ook over de vraag in hoeverre in een democratische samenleving een dergelijke inmenging als noodzakelijk gezien kan/mag worden en of er een evenredige verhouding bestond tussen de aan de vrijheid van 40 41
Zie : E.V.R.M., arrest HANDYSIDE t. VERENIGD KONINKRIJK, van 7 december 1976, série A no 24, p. 23, § 49. E.V.R.M., arrest VIDES AIZSARDZĪBAS KLUBS t. LETLAND, van 27 mei 2004.
19
meningsuiting opgelegde beperkingen en het nagestreefde legitieme doel. In deze zaak heeft het Hof geoordeeld dat dit niet het geval was, en dat de veroordeling van de verzoekster art. 10 schond.42
In een zelfde context kunnen we nog verwijzen naar de zaak LOMBARDO
EN CRTS
t.
43
MALTA , waarin er tussen de centrale regering van Malta en de gemeenteraad van Fgura een discussie rees over een bouwproject van een weg "Hompesch". Dit bouwproject kon aanleiding geven tot milieuschade. Het probleem ontaardde in een ware politieke discussie en de standpunten van de verzoekers werden gepubliceerd in een aantal kranten. Vanwege deze publicatie werden de verzoekers veroordeeld tot een schadevergoeding. Het Hof overwoog dat in dit geval : « in the light of the above considerations and taking into account the role of the press in imparting information and ideas on matters of public concern, the use of the phrase in issue, referring to the Local Government's conduct, did not exceed the acceptable limits of criticism. (…) The standards applied by the courts were not compatible with the principles embodied in Article 10 since they did not adduce “relevant and sufficient” reasons justifying the interference at issue. Therefore, the Court considers that the domestic courts overstepped the narrow margin of appreciation afforded to them to restrict discussion on matters of public interest. It must be concluded that the interference was disproportionate to the aim pursued and not “necessary in a democratic society” within the meaning of Article 10 § 2 of the Convention. »44-45
§6. Artikel 11 van het Verdrag Ook het elfde artikel van het Verdrag46, dat de vrijheid van vergadering en vereniging garandeert, kan ingezet worden in milieuzaken.
42
Zie in dezelfde zin : E.V.M.R., arrest MAMÈRE t. FRANKRIJK, van 7 november 2006. E.V.R.M., arrest LOMBARDO EN CRTS t. MALTA, van 24 april 2007. 44 Ibid., § 62. 45 Zie in dezelfde zin, E.V.R.M., arrest ALMEIDA AZEVEDO t. PORTUGAL, van 23 januari 2007. 46 Deze bepaalt dat : « Een ieder heeft recht op vrijheid van vreedzame vergadering en op vrijheid van vereniging, met inbegrip van het recht met anderen vakverenigingen op te richten en zich bij vakverenigingen aan te sluiten voor de bescherming van zijn belangen. De uitoefening van deze rechten mag aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, voor de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Dit artikel verbiedt niet dat rechtmatige beperkingen worden gesteld aan de uitoefening van deze rechten door leden van de krijgsmacht, van de politie of van het ambtelijk apparaat van de Staat. » 43
20
In de zaak ZELENI BALKANI t. BULGARIJE47 heeft het Hof geoordeeld dat art. 11 van het Verdrag geschonden werd omdat een grote publieke bijeenkomst die werd georganiseerd door een non-profit milieuorganisatie, verboden werd door de gemeenteraad. De betreffende Bulgaarse milieuorganisatie werd opgericht om te protesteren tegen de schoonmaakwerken van de oevers en de bedding van de rivier “Maritza”. Deze werken zouden volgens de milieuorganisatie de vernietiging van bomen en planten meebrengen alsook het biologisch evenwicht van de rivier verstoren en dat zou in strijd zijn met de Bulgaarse milieuwetgeving. De bijeenkomst had tot doel om tegen deze acties van de gemeente te protesteren en om de stopzetting van de werken te vragen omdat deze zowel fauna als flora enorm in gevaar zouden brengen. Het Hof stelt over een dergelijk verbod: « such an interference will constitute a breach of Article 11 of the Convention unless it was “prescribed by law”, pursued one or more legitimate aims under paragraph 2 and was “necessary in a democratic society” for the achievement of those aims. »48
In dezelfde zin maar met betrekking tot het recht niet toe te treden tot een vereniging, kan verwezen worden naar het arrest SCHNEIDER t. LUXEMBOURG49 van 10 juli 2007. In deze zaak werpt de verzoekster een aantasting op van haar vrijheid van vereniging, door het feit dat, volgens een wet 1925, ze tegen haar wil lid was geworden van een jachtsyndicaat. De verzoekster, een ethische tegenstandster van de jacht, was eigenares van een grond die op basis van een wettelijk bepaling in een jachtlot van het jachtsyndicaat van Troisvierges werd opgenomen. Het gevolg was dat derden zich toegang konden verschaffen tot haar grond om te jagen. Ze had tegen de opname van haar grond in de jachtzone geprotesteerd bij de voorzitter van het Syndicaat, doch deze hield hiermee geen rekening. Ook tegen een genomen ministerieel besluit verzette de verzoekster zich tevergeefs.50
Het Hof overwoog « qu'en l'espèce, la requérante n'a raisonnablement pas la possibilité de se soustraire à cette affiliation »51 en dat dit alleen « constat suffit pour conclure que contraindre par la loi un individu à une adhésion profondément contraire à ses propres convictions et l'obliger, du fait de cette adhésion, à apporter le terrain dont il est 47
E.V.R.M., arrest ZELENI t. BULGARIJE, van 12 april 2007. Ibid, §37. 49 E.V.R.M., arrest SCHNEIDER t. LUXEMBURG, van 10 juli 2007. 50 In dezelfde zin zie E.V.R.M., arrest CHASSAGNOU EN CRTS t. FRANKRIJK, van 29 april 1999. 51 Ibid, §81. 48
21
propriétaire pour que l'association en question réalise des objectifs qu'il désapprouve va audelà de ce qui est nécessaire pour assurer un juste équilibre entre des intérêts contradictoires et ne saurait être considéré comme proportionné au but poursuivi ».52 Het Hof besloot tot een schending van art. 11.
§7. Artikel 13 van het Verdrag
Ook art. 13 van de Europese Conventie, dat het recht waarborgt op een effectief rechtsmiddel in het nationale recht om een beroep te doen op de door de Conventie beschermde rechten, kan men terugvinden in milieuzaken.
Dit artikel wordt, in het algemeen, aangevoerd ter aanvulling van andere bepalingen van het Verdrag. Zo wordt het artikel vaak « gekoppeld » aan art. 6 van het Verdrag. Soms kan eenzelfde klacht zowel op basis van art. 13 als op basis van art. 6, § 1 gegrond verklaard worden. Dit was het geval in de zaak ÖÇKAN
EN CRTS T.
TURKIJE.53-54 Deze zaak betrof de
toekenning van vergunningen door het ministerie van Milieu voor de exploitatie van een goudmijn in Ovacık. De verzoekers dienden een beroep tot nietigverklaring in bij het Administratieve Tribunaal van Izmir tegen het besluit dat toeliet dat cyanide gebruikt zou worden voor het winnen van edele metalen en dit omdat het risico's voor verontreiniging van het grondwater en de vernietiging van de lokale fauna en de flora met zich zou meebrengen. De verzoekers brengen ook de dreiging van een dergelijke exploitatiewijze voor de menselijke gezondheid en veiligheid aan het licht. Hun verzoek werd echter afgewezen door de rechtbank. Een tussenkomst van de Raad van State zorgde echter voor een omwenteling in 52
Ibid, §82. Arrest van 28 maart 2006. 54 Zie in dezelfde zin : E.V.R.M., arrest ZAZANIS EN ANDERE t. GRIEKENLAND, van 18 november 2004. In 1992 werden verzoekers eigenaar van een grond die in 1971 was opgenomen als een bouwkavel in de stad Loutraki maar die tevens in 1982 als onderdeel van het bos was opgenomen in het gemeentelijke kadaster. De eigenaars hadden een bouwcontract gesloten voor het optrekken van een flatgebouw en in 1997 werd de bouwvergunning die in 1992 verleend werd aan de verzoekers ingetrokken op grond van het feit dat geen vergunning voor het kappen van de bomen op de grond werd verleend. Meerdere aanvragen voor een kapvergunning werden ingediend doch tevergeefs. Geconfronteerd met de aanhoudende weigering werd een beroep bij de Raad van State ingesteld door de verzoekers. Ondanks een gunstige uitspraak van de Raad bleef de betreffende administratie halstarrig weigeren de verzoekers te voorzien van de nodige kapvergunningen en legde de administratie de verzoekers bijkomende voorwaarden op die niet uitdrukkelijk door de wetgeving waren bepaald. Bovendien had de minister van milieu in 2003 het gebruik van de grond veranderd in groene ruimte door middel van een decreet. Een beroep werd ingediend bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens op de grond dat de weigering van de administratie om te voldoen aan de uitspraak van de Raad van State in strijd was met de artikelen 6, § 1 en 13 van het Verdrag. Meer bijzonder, betreffende het art. 13, heeft het Hof geoordeeld dat het feit dat er geen mogelijkheid tot beroep was die toestaat dat de verzoekers de uitvoering van de uitspraak van de Raad van State konden verkrijgen, in was strijd met dit artikel. (§ 45 tot 48) 53
22
deze zaak. Een arrest van dit orgaan bracht teweeg dat de administratieve rechtbank het besluit van het ministerie van Milieu, waarin de vergunning werd verleend, kon vernietigen. Enige tijd later concludeerde een rapport van deskundigen dat de risico's voor mens en milieu die in het arrest van de Raad van State waren aangehaald, aanzienlijk waren verminderd. Bovendien werden door verschillende ministeries gunstige adviezen voor de exploitatie van de mijnbouw uitgedrukt zodat de beslissing werd genomen om de goudmijn met haar activiteiten verder te laten gaan. Dit besluit werd echter niet openbaar gemaakt. Een beroep om het besluit van de ministerraad nietig te laten verklaren werd ingesteld bij de Raad van State. De verzoekers voerden aan voor het Europese Hof dat door het feit dat de overheid weigerde om zich te conformeren aan de uitspraken van de administratieve rechtbanken, hun recht op een effectieve rechterlijke bescherming geschonden werd. Het Hof heeft geoordeeld dat een dergelijke klacht in essentie ook betrekking heeft op datgene wat in art 6, § 1 gestipuleerd staat en daarom was het noodzakelijk dit samen te onderzoeken. In deze zaak was het Hof van mening dat de nationale autoriteiten hadden nagelaten om daadwerkelijk en binnen een redelijke termijn te voldoen aan de uitspraak van de administratieve rechtbank en dat verzoekers’ recht geschonden was. Het Hof oordeelde op dezelfde wijze in de zaak FOTOPOULOU55. Zelfs indien mevrouw Fotopoulou een vordering tegen haar buren kon instellen maakte het gebrek aan een vorderingsmogelijkheid tegen de falende autoriteiten een schending van art. 13 van het Verdrag uit.
§8. Artikel 1 van het eerste aanvullend Protocol bij het Verdrag
Art. 1 van het eerste aanvullend Protocol beschermt het eigendomsrecht. Zoals B. JADOT opmerkte : « le droit de propriété d’un bien étant le droit de se servir de celui-ci comme on le juge à propos, ce droit inclut celui de jouir sur son bien d’un environnement sain et agréable ».56 Dit « nieuw » recht wordt echter niet zo gemakkelijk door het Hof van 55
E.V.R.M., arrest FOTOPOULOU t. GRIEKENLAND van 18 november 2004. De verzoekster, mevrouw Fotopoulou leefde in Karavostasi, een traditioneel dorpje. Ze werd gehinderd door de bouw van een door haar buren opgerichte muur van 2 meter hoog die haar spectaculair uitzicht op de zee wegnam. Ze meldde de feiten aan de lokale politie. De zaak werd voor een Commissie gebracht die toezicht houdt op illegale bouwactiviteiten en deze Commissie besloot tot de vernietiging van de muur. Echter, twee jaar later, was de muur nog steeds niet vernietigd door de bevoegde administratieve autoriteiten. De verzoekster voelde zich het slachtoffer van ten eerste een inmenging in de uitoefening van haar recht op eerbiediging van het eigendomsrecht en ten tweede van het gebrek aan een beroepsmogelijkheid tegen de laksheid van de autoriteiten. 56 B., JADOT, « Le droit à la conversation de l’environnement », Amén., 1996, pp. 229-231
23
Straatsburg erkend. Dit blijkt uit de bestaande jurisprudentie terzake die vrij marginaal en dubbelzinnig
is.57
Marginaal,
door
het
aantal
frequente
afkeuringen
in
de
ontvankelijkheidsfase58 en dubbelzinnig omwille van de tegenstellingen betreffende de link tussen milieu en het eigendomsrecht. Inderdaad, deze twee begrippen zijn soms complementair,59 soms tegengesteld60.
Het eigendomsrecht wordt door het Hof in Straatsburg tot drie belangrijke pijlers teruggebracht.61 Deze van het recht op respect voor hun eigendom (paragraaf één, 1ste zin van het artikel), deze van de beperking van het recht om anderen te ontnemen van hun eigendom (het tweede deel van de 2e zin) en ten slotte, die van de mogelijkheid om het gebruik van de goederen te beperken omwille van het algemeen belang (2e alinea). We merken op dat de tweede en de derde pijler verband houden met specifiek voorbeelden van een aantasting van het eigendomsrecht en dus, volgens het Europees Hof « elles doivent s'interpréter à la lumière du principe consacré par la première ».62
57
P., TAVERNIER, Droit de propriété et protection de l’environnement devant la Cour de Strasbourg, La protection du droit de propriété par la Cour européenne des droits de l’homme, Paris, Bruylant, 2005, p. 61- 80. 58 Zie bijvoorbeeld de zaak NARVII TAUIRA EN 18 ANDEREN t. FRANKRIJK, van 4 december 1995. De verzoekers voerden aan dat hun eigendomsrechten werden geschonden wegens de hervatting van de kernproeven. Inderdaad, er was een ernstig risico van radioactieve besmetting dat kan worden gelijkgesteld met een de facto onteigening. En bovendien, indien dit risico werkelijkheid wordt, zou het mogelijke gebruik van de gronden en de eigendommen worden beperkt in een zodanige wijze dat het hun gebruiksrecht over de goederen aanzienlijk zou aantasten. De Commissie heeft echter overwogen dat « la seule invocation des risques inhérents à l’utilisation de l’énergie nucléaire, ne suffit pas pour permettre aux requérants de se prétendre victimes d’une violation de la Convention ». We kunnen aldus duidelijk stellen dat de virtuele schendingen aan het milieu kunnen leiden tot een verzoek bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Wanneer deze risico's echter al bestaan, is het reeds te laat om in te grijpen. Dit is een tekortkoming van de Conventie 59 Zie bijvoorbeeld : E.V.R.M., arrest M.S. t. FRANKRIJK, van 17 mei 1990. In deze zaak werd er een kerncentrale gebouwd op de oevers van de Loire vlakbij een op het einde van de 18e eeuw gebouwd huis. Dit huis werd door de vader van de verzoekster verworven in 1924. Hij voerde aan dat de bouw van deze centrale met koeltorens van meer dan 120 meter hoog, het landschap waarin zijn woning gelegen lag zou omvormen in een industriële omgeving met alle ongemaken vandien. Het Hof overwoog echter dat de hinder die het uitzicht op de centrale meebrengt, namelijk de permanente verlichting en de stoomwolken boven de torens, niet abnormaal is. We merken op dat, in theorie, het Hof van Straatsburg erkent dat het eigendomsrecht het recht op een schoon milieu omvat, maar in de praktijk, is de toepassing ervan eerder restrictief. 60 Zie in die zin en als voorbeeld : E.V.R.M., arrest FREDIN t. ZWEDEN, van 18 februari 1991. Zie ook de ontwikkelingen van P. TAVERNIER in J.D.J., 1992, pp. 775-776. We merken op dat dit op de eerste plaats betrekking heeft op onze ontwikkelingen in deel twee. 61 Zie erover: E.R.V.M., arrest PRESSOS COMPANIA NAVIERA S.A. EN ANDERE t. SPANJE, 20 november 1995, §33 of E.V.R.M., arrest SCORDINO t. ITALIË, van 15 juli 2004. Voor meer overwegingen, zie ook : M. VERDUSSEN et D. RENDERS, « Le droit de propriété face aux politiques d’aménagement du territoire ; Analyse de la jurisprudence de la Cour européenne des droits de l’homme et de la Cour d’arbitrage »,in Droits fondamentaux, Urbanisme et Environnement, Amén., 1996, n° spéc., pp. 195-214 ou Les actes du colloque de Leuven, Propriété et droits de l’homme – Property and human rights, Bruxelles, La charte-Bruylant, 2006, 305p. 62 Zie: E.V.R.M., arrest SPORRONG EN LÖNNROTH T. ZWEDEN, van 23 september 1982, § 61 ; E.V.R.M., arrest JAMES EN ANDERE t. VERENIGD KONINKRIJK, van 21 februari 1986, § 37.
24
In dit onderdeel van de masterproef analyseren we alleen het verband tussen het eigendomsrecht en het milieu in termen van een eigendomsaantasting ten gevolge van milieuhinder. De beperkingen op het gebruik van de goederen met het oog op de bescherming van het milieu zullen op hun beurt worden geanalyseerd in het tweede deel.
Voor wat betreft de eerste alinea van art. 1 kunnen we verwijzen naar de zaak ÖNERYILDIZ T. TURKIJE die we reeds hebben onderzocht in het licht van artikel 2 van het Verdrag.63
Het Hof overwoog in deze zaak dat de krotten moesten worden beschouwd als “woningen” in de zin dat de verzoeker materieel eigenaar was van de krotwoning die hij had gebouwd en ook van de huishoudelijke en persoonlijke goederen die men daar kon vinden en dit zelfs indien ze illegaal zijn gebouwd aan de voet van de stortplaats en zonder intimiderende tussenkomst van de autoriteiten. Het bewonen en het feit daar te leven vertegenwoordigden een aanzienlijk economisch belang dat kon worden gekwalificeerd als "goed" in de zin van de bewoording van artikel 1, § 1 van het Aanvullend Protocol.
Het Hof is dus van mening dat het eigendomsrecht « ne saurait uniquement dépendre du devoir de l’Etat de s’abstenir de toute ingérence et peut exiger des mesures positives64 de protection »,65 in dit geval, een concrete toepassing van de wetten tegen de illegale nederzettingen. Er was, door de opeenstapeling van tekortkomingen van de administratieve autoriteiten betreffende het nemen van de nodige maatregelen om de effectiviteit van het risico op explosie en bedelving te verhinderen, een manifeste inbreuk, een inmenging in het recht van de verzoeker op respect voor zijn woning en alle eigendommen die noodzakelijk zijn in het dagelijkse leven van zijn gezin. Citeren we ook het recent geval van de Heer PAUDICIO tegen Italië66 waarin een schuur, die in 1992 illegaal was gebouwd aangrenzend aan de grond van de verzoeker, het onderwerp was van een bevel tot slopen als deel van een strafrechtelijke procedure - en die niet het onderwerp was van een besluit tot regularisatie van de situatie in 2007 - , en nog 63
E.V.R.M., arrest ÖNERYILDIZ t. TURKIJE, van 30 november 2004. We merken op dat, door het arrest ÖNERYILDIZ, het hof, voor de eerste keer de doctrine van de positieve verplichtingen heeft toegepast in artikel 1 van het Eerste Protocol. 65 § 145. 66 E.V.R.M., arrest PAUDICIO t. ITALIË, van 24 mei 2007, Amén., 2008, p. 49. 64
25
steeds niet was gesloopt. Het Hof overwoog dat er een niet-naleving was van de eerste zin van de eerste alinea van artikel 1 van Protocol in hoofde van de gemeentelijke autoriteiten doordat ze weigerden te voldoen aan de definitieve beslissing van de strafgerechten die de afbraak eisten van het betwiste gebouw en dus, leidden tot een verstoring van het eigendomsrecht van de heer Paudicio. Overigens was in deze zaak het onderzoek van het Hof naar het bewaren van een evenwicht tussen de eisen van algemeen belang en het respect voor de individuele rechten vrij beperkt omdat geen enkele wettelijke basis een weigering tot afbraak wettigde. We merken op dat de Belgische overheden misschien moeten voortbouwen op deze zaak, aangezien ze vaak geneigd zijn om rechterlijke beslissingen? die het slopen van de gebouwen in kwestie bevelen, niet te voltrekken. De zaak CHASSAGNOU67, naar de naam van de verzoeker, is een illustratie van alinea 2 van het Verdrag.
68
Mijnheer Chassagnou en zijn collega’s zijn milieubewuste eigenaars,
voorstanders van het milieu, die de toegang tot hun eigendom weigeren aan jagers. Een sleuteltekst van het Franse jachtrecht, de Wet Verdeil, voorziet echter de oprichting van gemeentelijk erkende jachtorganisaties - de "ACCA" - in alle gemeenten van sommige departementen. Deze ACCA instelling heeft de hergroepering van de « individuele » jachtgronden op het gemeentelijk niveau tot gevolg. Kortom, de eigenaren zijn ambtshalve verbonden aan de instelling en ze verliezen dus hun exclusief jachtrecht op hun grond. De « grote eigenaars » kunnen echter bezwaar maken of de intrekking vragen van de opname van hun gronden in de zone van de ACCA. De « kleinere » eigenaars hebben deze mogelijkheid niet. De verzoeker, die deel uitmaakt van deze laatste categorie,verzet zich tegen deze praktijk. Hij ziet deze als een inmenging in hun recht op respect voor hun goederen.69
We verduidelijken eerst dat in het onderhavige geval, de notie « goed » geen betrekking heeft op het recht om te jagen op zich - in een dergelijk geval, verwezen we naar punt 1 van Protocol - maar wel op de ondergrond/bodem waarop het jachtrecht is gevestigd. Om vast te stellen of er een mogelijke schending van artikel 1 van Protocol was, moest het Hof, in de eerste plaats, het bestaan van een doel van « algemeen belang » controleren en vervolgens, het bestaan van een redelijk verband van evenredigheid tussen het doel en de 67
E.V.R.M., arrest CHASSAGNOU EN CRTS t. FRANKRIJK, van 29 april 1999. Voor uitgebreidere overwegingen, zie WINISDOERFFER, Y., « L’arrêt de la Cour européenne des droits de l’homme du 29 avril 1999 et la loi Verdeille. Vers un droit à l’objection de conscience des propriétaires fonciers non chasseurs ? », R.J.E., 1999, pp. 447-460. 68 Zie ook : E.V.R.M., arrest ZVOLSKY EN ZVOLSKA t. RÉPUBLIEK VAN TCH TCHÈQUE, van 12 november 2002. 69 Zie in dezelfde zin en meer actueel : E.V.R.M., arrest SCHNEIDER t. LUXEMBURG, van 10 juli 2007.
26
middelen m.b.t. de uitvoering ervan controleren. Zo heeft het Hof geoordeeld dat « qu’il est assurément dans l’intérêt général d’éviter une pratique anarchique de la chasse et de favoriser une gestion rationnelle du patrimoine cynégétique »70. We hebben het recht om sceptisch te blijven over deze doelstellingen.
Eenmaal het bestaan van een doelstelling van algemeen belang erkend was, heeft het Hof zich gebogen over de evenredigheid tussen dit doel en de middelen die voor de uitvoering ervan waren gebruikt. Het Hof oordeelde dat, vanwege de verplichte opname van hun gronden in de zone van een ACCA, de verzoekers zich niet alleen beroofd voelden van de keuze van het gebruik van de gronden, maar dat ze bovendien gehouden waren een gebruik te steunen dat in strijd was met hun overtuigingen. Er was dus sprake van een schending van het juiste evenwicht tussen de bescherming van het eigendomsrecht en de eisen van algemeen belang. Bovendien, heeft het Hof geoordeeld dat de wettelijk aangeboden compensaties ontoereikend waren, dat er geen enkele echte kans om aan de klauwen van de ACCA te ontsnappen en dat in een dergelijk geval, de schending van het recht op respect van zijn goederen dat in artikel 1 van Protocol gegarandeerd is, dient te worden vastgesteld.
Ten slotte, merken we op dat artikel 1 van Protocol niet vaak is aangevoerd en bovendien, wanneer het wordt aangevoerd, is het slechts om zich in de tweede plaats op te beroepen. Het eigendomsrecht wordt in het algemeen meestal aangevoerd in samenhang met artikel 8 van het Verdrag. Zo zal het Hof heel vaak opmerken dat wanneer de klacht betrekking heeft op dezelfde feiten en gegrond is op deze twee artikelen, er geen aparte vraag moet worden opgeworpen volgens de ene of de andere grondslag. In een dergelijke situatie, zal het Hof het niet nodig achten te beslissen over de tweede klacht als de eerste al behandeld was.71 §4. Artikel 8 van het Verdrag72
Inzake milieuaangelegenheden, wordt vooral artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, betreffende de eerbiediging van het privé- , familie- en gezinsleven, 70
E.V.R.M., arrest CHASSAGNOU EN CRTS t. FRANKRIJK, van 29 april 1999, §72. Zie als voorbeeld : E.V.R.M., arrest CHAPMAN t. VERENIGDE KONINKRIJK, van 18 januari 2001 of nog : E.V.R.M., arrest HAMER t. BELGIË, van 27 november 2007. 72 Over dit onderwerp, zie het artikel van F. HAUMONT, « Quelques propos sur l’article 8 de la Convention européenne des droits de l’homme et le droit à la protection de l’environnement », mélanges offerts à Francis Delpérée, Bruxelles, Bruylant, 2007. 71
27
aangevoerd door de verzoekers. Herhaaldelijk, waren we zelfs in staat om een herkwalificatie te zien van het verzoek door het Hof in het voordeel van artikel 8. 73 Dit artikel, onder zijn eenvoudige redigeren, roept vele vragen op. Het is inderdaad nuttig voor ons om in eerste instantie te analyseren, wat er precies door dat recht wordt beschermd. In de tweede plaats, moeten we eerst even stilstaan bij de studie van de gestelde inbreuk en daarna bij de veroorzaakte storing – dat zal ons derde punt zijn.
Overigens, in een vierde punt, stellen we vast dat het niet zeldzaam is te zien dat artikel 8 wordt ingeroepen om het recht op informatie te erkennen. Het gaat inderdaad over de verplichting die gedragen zou worden door de Staten om het publiek te informeren over de risico's die samenhangen met de activiteit van een nabij gelegen bedrijf of te informeren over de maatregelen die zijn genomen om te zorgen voor de veiligheid van de mensen, of zelfs over de te volgen procedures in geval van een ongeval.
Ten slotte, moeten we de deelname aan de besluitvorming en de mogelijkheid tot beroep aansnijden, beginselen die meer en meer erkend worden door het Europees Hof voor de rechten van de mens door middel van artikel 8.
4.1. De sfeer van bescherming.
Artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens beschermt zowel de privé- en familiesfeer als de woning. Het onderscheid tussen deze twee sferen mag niet worden vergeten. Want, beschouwen dat de milieurechten meer behoren tot de sfeer van het prive- en gezinsleven dan de woning, is toestaan dat een uitbreiding van de territoriale werkingssfeer van artikel 8 mogelijk is. Daarentegen, als het criterium dat in aanmerking wordt genomen ter uitvoering van artikel 8 de woning is, reduceren we duidelijk de werkingssfeer van dit artikel74 Echter, in beide gevallen, blijft het betreffende milieu eng omdat zelfs wanneer de aantasting van het privéleven wordt aangevoerd, de overlast zal worden gevoeld in de onmiddellijke nabijheid van het individu. Dit werd bevestigd in de zaak KYRTATOS waar het Hof vaststelt dat « even assuming that the environment has been severely
73
Zie met name: E.V.R.M., arrest KYRTATOS t. GRIEKENLAND, van 22 mei 2003. We merken op dat in sommige gevallen, het onderscheid tussen het gezinsleven en de woning niet duidelijk is. Zie erover: E.V.R.M., arrest GUERRA EN ANDERE t. ITALIË, van 19 februari 1998, Journ. Dr. Intern., 199, n°1, p.218. Zie ook : E.V.R.M., arrest KYRTATOS t. GRIEKENLAND, van 22 mei 2003, R.J.E., 2004, pp.176-179. 74
28
damaged by the urban development of the area, the applicants have not brought forward any convincing arguments showing that the alleged damage to the birds and other protected species living in the swamp was of such a nature as to directly affect their own rights under Article 8 § 1 of the Convention. It might have been otherwise if, for instance, the environmental deterioration complained of had consisted in the destruction of a forest area in the vicinity of the applicants’ house, a situation which could have affected more directly the applicants’ own well-being.»75 We merken overigens op dat het Hof in een arrest van 28 februari 200876, heeft geoordeeld dat een ‘tweede verblijfplaats’ onder het begrip « woning » valt. We zijn dus getuige van een geleidelijke verbreding van het concept.
In sommige gevallen, staat alleen het privé- en gezinsleven is op het spel. Dat was het geval in de zaak MACGINLEY EN EGAN t. VERENIGDE KONINKRIJK van 9 juni 1998. In andere gevallen, leidt het Hof echter een aantasting van de woning af uit het feit van milieuoverlast, die het recht op eerbiediging van het privé- en gezinsleven betreft. Dat was het geval in de beroemde zaak LOPEZ OSTRA. Hierin overwoog het Europese Hof dat « il va de soi que des atteintes graves à l’environnement peuvent affecter le bien-être d’une personne et la priver de la jouissance de son domicile de manière à nuire à sa vie privée et familiale ».77
4.2. De aantasting
Om de naleving van artikel 8 van het Verdrag te beoordelen, moet een tweede criterium met betrekking tot de aangebrachte aantasting in aanmerking worden genomen. Op dit vlak , wordt het Hof geconfronteerd met zeer verschillende situaties. Het Hof heeft al te maken gehad met schade aan de gezondheid of het welzijn, echte aantastingen of slechts risico’s of nog aantastingen met een bepaalde mate van ernst die zeer belangrijk of in andere gevallen minimaal waren.
75
E.V.R.M., arrest KYRTATOS t. GRIEKENLAND, van 22 mei 2003, § 53. E.V.R.M., arrest FÄGERSKIÖLD t. SWEDEN, van 28 februari 2008. 77 E.V.R.M., arrest LOPEZ OSTRA t. SPANJE, van 9 december 1994, Journ. Dr. Intern., 1995, n°2, p.798, § 51. Zie in dezelfde zin: E.V.R.M., arrest FADEYEVA t. RUSLAND, van 9 juni 2005. 76
29
4.2.1. De aantastingen aan de gezondheid, het welzijn en de woning
Het Hof heeft herhaaldelijk geoordeeld, dat door middel van artikel 8, § 1 bepalende dat « toute personne a droit au respect de sa vie privée et familiale, de son domicile et de sa correspondance », het slachtoffer van een milieuaantasting een klacht kan indienen voor aantastingen aan zijn gezondheid, welzijn of zijn woning die tevens schadelijk zijn voor zijn privé en gezinsleven. Dus, in de zaak GUERRA die al vele malen vermeld is, voerde de verzoeker de gevolgen aan van de uitstoten van schadelijke stoffen uit een, in de buurt van haar huis, gelegen chemische fabriek, op haar gezondheid, in dit geval, een acute vergiftiging met arsenicum.
We merken ook op dat zelfs aantastingen op de geestelijke gezondheid in aanmerking kunnen worden genomen door het Hof. Dat was het geval in een zaak LEDYAYEVA, DOBROKHOTOVA, ZOLOTAREVA ET ROMASHINA
c. RUSSIE
78
waarin het Hof rekening heeft
gehouden met de angst en de bezorgdheid die de verzoeksters hadden wanneer ze vaststelden dat de problematische situatie voortduurde.
De aantastingen aan het welzijn kunnen ook worden opgeworpen voor het Hof in Straatsburg. En dit, zonder aanwijzingen voor ernstige schade aan de gezondheid. In de zaak BRÂNDUŞE c. ROUMANIE, verklaart het Hof namelijk dat « tout en notant que l'état de santé du requérant ne s'est pas dégradé du fait de la proximité de l'ancienne décharge d'ordures, la Cour estime que cet élément ne peut pas mener, à lui seul, à la conclusion de l'inapplicabilité de l'article 8 ».79 In dit geval klaagde de verzoeker, die in de gevangenis van Arad opgesloten was als gevolg van een veroordeling, dat hij, ten gevolge van de nabijheid van de voormalige stortplaats van vuilnis en ten gevolge van de passiviteit van de autoriteiten inzake de neutralisatie ervan, werd gedwongen een vuile en pestachtige lucht in te ademen en dat hij daardoor werd onderworpen aan een reëel risico op besmetting met een of andere ziekte. De gevangenis bevond zich op ongeveer twintig meter van een voormalige huisvuilstortplaats die tot 2003 functioneerde zonder de nodige vergunningen. De sluiting van deze stortplaats was in 2003 ook niet het voorwerp van een herstel van de site of van dekkingswerken van de site. Bedrijven en vele particulieren bleven hun afval en vuilnis er te storten, zodat er pestachtige
78
E.V.R.M., arrest LEDYAYEVA, DOBROKHOTOVA, ZOLOTAREVA ET ROMASHINA t. RUSLAND, van 26 oktober 2006. 79 E.V.R.M., arrest BRANDUSE t. ROEMENIË, van 7 april 2009, § 67.
30
geuren vrijkwamen en zodat vliegen, insecten en zelfs vogels van de voormalige stortplaats tot aan de cel van de verzoeker vlogen. De gemeentesecretaris van Arad had zich verplicht tot de rehabilitatie van de site tegen 2004. Er werd echter niets ondernomen en in 2006, brak er een zeer heftige brand uit, die aangewakkerd werd door het vrijkomen van methaangas en die zich uitstrekte tot het grootste deel van de oude afvalstortplaats in de buurt van de gevangenis. De klager stelde een beroep in bij de rechtbank van eerste aanleg van Arad om de autoriteiten van de gevangenis te bevelen maatregelen te nemen voor de ontsmetting en neutralisering van de voormalige stortplaats. Zijn beroep werd echter verworpen. De klager stelde daarop een beroep in voor het Europees Hof voor de Rechten van de Mens op grond van artikel 8 om de passiviteit te hekelen van de autoriteiten om op een gepaste manier de vraag van de voormalige vuilnisstortplaats, gelegen in de buurt van de gevangenis waar hij wordt vastgehouden, te behandelen en om de geurhinder die hij te verduren krijgt in zijn cel, te doen stoppen.80 Bij het onderzoek van de toepasselijkheid van artikel 8, overwoog het Hof « qu’au vu des conclusions des études menées et de la durée pendant laquelle le requérant a subi les nuisances en cause, la qualité de vie et le bien-être de l'intéressé ont été affectés d'une manière qui a nui à sa vie privée et qui n'était pas une simple conséquence du régime privatif de liberté. »81 Ten slotte, in het geval SURUGIU T. ROEMENIË82 betreffende de toegang van derden tot de binnenplaats van het huis van de klager en de lozing door deze personen van karretjes met mest voor de deur en onder de ramen van zijn huis, stond het recht op respect voor zijn woning op het spel. Het Hof oordeelde dat deze daden, die herhaalde inmengingen waren in de uitoefening van dit recht door de verzoeker, leiden tot de toepassing van artikel 8 van het Verdrag.
4.2.2. De aantastingen en hun ernst.
Om tot een schending van artikel 8 te komen, is het noodzakelijk dat de milieuaantastingen die in aanmerking moeten worden genomen, van een zekere ernst zijn. Zo, heeft het Hof in die zin overwogen dat « si les atteintes sont graves, elles peuvent priver une personne de son droit au respect du domicile parce qu'elles l'empêchent de jouir de son
80
Ibid., § 68 Ibid, § 67. 82 E.V.R.M., arrest SURUGIU t. ROEMENIË, van 20 april 2004. 81
31
domicile».83 Maar vanaf welk moment kunnen we zeggen dat we worden geconfronteerd met een aantasting met enige ernst? Bestaat er een minimum drempel van ernst?
Het Hof verzekert ons, door het arrest FADEYEVA, dat « the assessment of that minimum is relative and depends on all the circumstances of the case, such as the intensity and duration of the nuisance, and its physical or mental effects. The general context of the environment should also be taken into account. There would be no arguable claim under Article 8 if the detriment complained of was negligible in comparison to the environmental hazards inherent to life in every modern city»84 Er bestaat dus geen minimum drempel van ernst die bepaald wordt op een gekwantificeerde wijze. Deze beoordeling wordt in feite overgelaten aan het Hof. Maar, we kunnen het Hof aanbevelen om zich te richten naar de Europese of internationale milieunormen. Dit zou, op dit vlak, een beetje meer duidelijkheid en rechtszekerheid scheppen. We betreuren echter de afwezigheid of de zeldzaamheid van dergelijke normen. We vermelden toch ook even de zaak FÄGERSKIÖLD c. SUÈDE85, die niet-ontvankelijk werd verklaard door het Hof op grond van het lage niveau van de geluidshinder veroorzaakt door drie windturbines gelegen nabij een tweede verblijfplaats. Het Hof baseerde zich, in dit geval, op de richtwaarden die waren aanbevolen door de Wereldgezondheidsorganisatie.
Echter, benadrukt dat de afstand tussen het punt van de emissie van de verontreiniging en de plaats van ontvangst, namelijk dat van de privésfeer of de sfeer van het gezinsleven of van de woning, niet uitmaakt. In sommige zaken voor het Hof, kon deze afstand ook minimaal zijn. Dat was het geval in de zaak LOPEZ OSTRA waar de zuiveringsinstallatie in kwestie zich op 12 meter van het appartement van de verzoekster bevond of nog, in de zaak van de De heer TĂTAR tegen Roemenië waarin zijn woning op 100 meter afstand van de betwiste extractie-installatie en afwikkelingsput was gelegen.86
In andere gevallen, daarentegen, erkend het Hof de hoedanigheid van slachtoffer van mensen die op een grote afstand leven van de bron van de vervuiling. Zo kreeg het Hof het verzoek van mevrouw LEMKE te horen die zich verzette tegen de verlening van vergunningen 83
E.V.R.M., arrest GIACOMELLI t. ITALIË, van 2 november 2006, § 76. E.V.R.M., arrest FADEYEVA t. RUSLAND, van 9 juni 2005, § 69. 85 E.V.R.M., arrest FÄGERSKIÖLD t. SWEDEN, van 28 februari 2008. 86 E.V.R.M., arrest TÂTAR t. ROUMANIE, du 27 janvier 2009. 84
32
voor de exploitatie van een goudmijn die op ongeveer vijftig kilometer van haar woonplaats en die van haar gezin gelegen was.87 We vermelden ook de zaak MCGINLEY EN EGAN tegen het Verenigd Koninkrijk,88 waar de afstand tussen de plaats van de vijf explosies en de plaats waar de aanvragers stonden veertig kilometer bedroeg.
De vraag rijst echter of het risico van aantasting dat los staat van enige andere aantoonbare aantasting, voldoende is om zich te beroepen op een schending van artikel 8 . Het blijkt uit de arresten van het Hof, dat het zich niet uitsluitend baseert op een risico, want zodra er een risico is, is er een invloed op de geestelijke gezondheid of het welzijn van de personen. Zeker, op het vlak van de lichamelijke gezondheid, is er eerlijk gezegd, geen aantasting, maar wel een risico. 89
4.3. De aard en de voorwaarden van de inmenging.
Artikel 8, § 2 specificeert het heel goed: geen enkele inmenging in het recht op eerbiediging van zijn privé -en gezinsleven en zijn woning is toegestaan, tenzij een dergelijke inmenging is voorzien door de wet en indien het een maatregel is die, in een democratische samenleving, noodzakelijk is voor de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, voor de ordehandhaving, de preventie van criminaliteit, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Met andere woorden, een schending van zijn recht op het milieu die voortvloeit uit artikel 8, paragraaf 1, is toegestaan onder specifieke voorwaarden.
Het is niet belangrijk of de inmenging uitgaat van een openbare autoriteit of een privé autoriteit. Immers, zelfs in gevallen waarin de vervuilende activiteit in kwestie afkomstig is van een particulier, wordt de schending van artikel 8 gewoonlijk aanvaard omdat de activiteit direct of indirect is toegestaan door de autoriteiten van de Staat. Ieder aantasting moet worden 87
E.V.R.M., arrest LEMKE t. TURQUIE, du 5 juin 2007. Het Hof heeft in zijn paragraaf 36 verklaard dat « quant à la qualité de victime de la requérante, la Cour rappelle avoir dit (…), que lorsque les effets dangereux d'une activité minière ont été déterminés dans le cadre d'une procédure d'évaluation de l'impact sur l'environnement, de manière à établir un lien suffisamment étroit avec la vie privée et familiale, l'article 8 s'applique au cas d'espèce. A cet égard, la Cour note que la requérante et sa famille résident à une cinquantaine de kilomètres du lieu d'exploitation de la mine d'or en cause et que la requérante a été autorisée en droit interne à exercer des recours contre l'exploitation litigieuse, recours au terme desquels elle a obtenu gain de cause. Dès lors, ses griefs portent sur la défense d'un droit spécifique qui lui a été reconnu par le droit interne et sur lequel les juridictions nationales se sont prononcées » 88 E.V.R.M., arrest MACGINLEY t. VERENIGDE KONINKRIJK, van 9 juni 1998. 89 Zie erover de beschouwingen van F. HAUMONT, op. cit., p. 20-21.
33
gebaseerd op een wettelijke basis en moet legitiem zijn. De vraag die we moeten stellen is dus of we te maken hebben met een openbare dienst die behoort tot de doelstellingen van het algemeen belang. Dit zal bijvoorbeeld het geval zijn bij een luchthaven90, een zuiveringsinstallatie91 of een centrale verwerkinginstallatie van afval92, maar niet van een dancing. 93
Maar men moet zich ook vragen stellen over de wettigheid van een dergelijke infrastructuur. Het blijkt gewoonlijk uit de oplossing van het Hof dat de wettigheid of onwettigheid van een installatie een zeer belangrijke rol speelt. In de zaak Hatton, benadrukte het Hof in het bijzonder: « dans les affaires antérieures où des problèmes environnementaux l'ont amenée à conclure à des violations de la Convention, ses constats se fondaient sur l'inobservation par les autorités nationales de certains aspects de la réglementation interne. Ainsi, dans l'affaire López Ostra, la station d'épuration en cause, qui avait finalement été fermée, était illégale en ce qu'elle fonctionnait sans le permis requis. Cet élément d'irrégularité au regard du droit interne est totalement absent en l'espèce. (…) Les requérants n'affirment pas que les mesures en cause, telles que modifiées, étaient en quoi que ce soit contraires au droit interne ; pareil grief se heurterait du reste au non-respect de la condition d'épuisement des voies de recours internes. »94
Bovendien, moet de inmenging noodzakelijk zijn. Het Hof is van mening dat de staten, op dit gebied, een nogal ruime beoordelingsmarge hebben. Het Hof zal immers de bekritiseerde beslissingen van de zaak in overweging moeten nemen, rekening houdend met de ter ondersteuning van de inmenging aangevoerde redenen. Ze moet dus controleren of deze redenen relevant en toereikend zijn ten opzichte van artikel 8, § 2. Het Hof zal ook nagaan of de inmenging evenredig is met een legitiem doel.
Ten slotte, zullen de overheden een billijk evenwicht tussen de objectieve controle door middel van de inmenging en de bescherming van de mensenrechten, met inbegrip van artikel 8, moeten naleven. De auteur B. JADOT waarschuwde ons al in 1996 dat de bescherming die wordt geboden door het Verdrag door middel van artikel 8 was vrij zwak 90
E.V.R.M., arrest HATTON EN CRTS t. VERENIGDE KONINKRIJK, van 8 juli 2003. Cour eur. D. H., arrêt LOPEZ OSTRA c. ESPAGNE, du 9 décembre 1994. 92 Cour eur. D. H., arrêt GIACOMELLI c. ITALIE, du 2 novembre 2006. 93 Cour eur. D. H., arrêt MORENO GOMEZ c. ESPAGNE, du 16 novembre 2004. 94 E.V.R.M., arrest HATTON EN CRTS t. VERENIGDE KONINKRIJK, van 8 juli 2003, § 120. 91
34
was, omwille van de belangrijke beoordelingsmarge die aan de staten is gelaten om het juiste evenwicht tussen de eisen van de gemeenschapsbelangen en die van het recht van eenieder op eerbiediging van zijn privéleven, gezin en zijn woning, te bepalen.95
4.4. De verplichting tot informatie namens de Staten Het Hof specificeert dit in haar arrest BRÂNDUŞE c. ROUMANIE, artikel 8 beperkt zich niet alleen tot de verplichting van de staten om zich te onthouden van willekeurige inmenging door haar overheden, « à cet engagement plutôt négatif peuvent s'ajouter des obligations positives inhérentes à un respect effectif de la vie privée ou familiale. »96
Het recht op milieupubliciteit zowel actief als passief is verankerd, zowel door middel van artikel 2 als door artikel 10 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens. Hetzelfde geldt voor artikel 8. Het is niet ongewoon om in milieuaangelegenheden, te zien, het Hof die zich beroept op artikel 8, in aanvulling op de artikelen 2 en 10. Dat was het geval in de zaak GUERRA –waarvan we al de gelegenheid hadden om het te analyseren in het licht van artikel 10. We constateren gewoon dat het Hof zich in staat achtte om een analyse van de zaak op grond van de artikelen 2 en 8 te maken, hoewel deze twee bepalingen niet waren opgenomen in het verzoek van de partijen. Het Hof stelde immers dat ze was « maîtresse de la qualification juridique des faits de la cause » en dat ze niet overwoog dat ze « comme liée par celle que leur attribuent les requérants, les gouvernements ou la Commission. » was.97 In haar arrest, heeft het Hof besloten tot de overtreding van artikel 8 van het Verdrag in het hoofd van de Staat, omdat de verzoeksters nog steeds wachtten op de essentiële informatie die hen zou in staat stellen de risico’s te evalueren die voor hen en hun gezinnen zouden kunnen ontstaan door te blijven wonen op het terrein van een gemeente dat wordt blootgesteld aan gevaar in geval van een ongeval in de ruimte van de fabriek.98
In de zaak MACGINLEY
EN
EGAN t. VERENIGDE KONINKRIJK99 waarin twee militaire
een schending aanvoerden van artikel 8, vanwege de niet-onthulling, door de Britse Regering, 95
B., JADOT, « Le droit à la conversation de l’environnement », Amén., 1996, pp. 229-231.
96
E.V.R.M., arrest BRANDUSE t. ROEMENIË, van 7 april 2009, § 63. E.V.R.M., arrest GUERRA EN CRTS t. ITALIË, van 19 februari 1998, § 44. 98 Ibid., § 60. 99 E.V.R.M., arrest MACGINLEY EN EGAN t. VERENIGDE KONINKRIJK, van 9 juni 1998. 97
35
van documenten betreffende de bereikte niveaus van straling in de buurt van Christmas eiland waar kernproeven werden uitgevoerd, overwoog het Hof, in dezelfde zin dat « the issue of access to information which could either have allayed the applicants’ fears in this respect, or enabled them to assess the danger to which they had been exposed, was sufficiently closely linked to their private and family lives within the meaning of Article 8 as to raise an issue under that provision.».100 Het Hof is dus van oordeel dat, m.b.t. de bescherming van het privéen familieleven, de Staat kan gehouden worden tot de positieve plicht om informatie te verspreiden. We bemerken dat een lichte vooruitgang kan worden vastgesteld aangezien in de zaak GUERRA, de activiteiten waarvoor gegevens vereist waren, uit een particuliere school kwamen - terwijl het in de zaak MACGINLEY, ging om een overheidsinstantie. Wij hebben daarom het recht ons af te vragen of de theorie van de positieve verplichtingen niet beter zou worden uitgebreid tot de betrekkingen tussen particulieren.
Echter, in toepassing van de artikelen 2 en 8, kan de verplichting van de staat om informatie te verzamelen en verspreiden alleen worden geëist wanneer men voorafgaandelijk het potentieel schadelijk karakter - voor de gezondheid, de integriteit of het privéleven van eenieder – kan aantonen van de activiteit waarvoor de informatie wordt gevraagd. Toch zou een dergelijke bewijsvoering problematisch kunnen zijn, omdat de exacte gevolgen van de activiteit in kwestie meestal niet precies bekend zijn wanneer de zaak voor het Hof in Straatsburg wordt ingeleid.101 Het lijkt dus minder moeizaam om zich te richten op artikel 10 van het Verdrag een basis voor het recht op informatie om te verzekeren. Wij verwijzen de lezer naar onze overwegingen met betrekking tot artikel 10.
4.5. De deelname van het publiek en de toegang tot de rechter Het Hof in Straatsburg heeft zich grotendeels op het Verdrag van Aarhus van 25 juni 1998 betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden geïnspireerd om aan de belanghebbende geleidelijk het recht om te participeren in de besluitvorming te garanderen.
100 101
Ibid., § 97. Zie erover: S., VAN DROOGHENBROECK, op. cit., p.268.
36
Dit is het geval in de zaak HATTON,102 waarin het Hof voor het eerst, dit nieuwe recht heeft erkend. Ze bevestigde haar rechtspraak ter zake in een arrest TATAR t. ROEMENIË103 waarin staat dat « il convient également de souligner que le processus décisionnel doit tout d’abord comporter la réalisation des enquêtes et études appropriées, de manière à prévenir et évaluer à l’avance les effets des activités qui peuvent porter atteinte à l’environnement et aux droits des individus, et à permettre ainsi l’établissement d’un juste équilibre entre les divers intérêts concurrents en jeu. L’importance de l’accès du public aux conclusions de ces études ainsi qu’à des informations permettant d’évaluer le danger auquel il est exposé ne fait pas de doute. »104 Bovendien, erkent het Hof in dit zelfde arrest dat « les individus concernés doivent aussi pouvoir former un recours contre toute décision, tout acte ou toute omission devant les tribunaux s’ils considèrent que leurs intérêts ou leurs observations n’ont pas été suffisamment pris en compte dans le processus décisionnel. »105
Ten slotte merken we op en we hernemen hier de woorden van het Hof, dat « le processus décisionnel doit tout d'abord comporter la réalisation des enquêtes et études appropriées, de manière à prévenir et évaluer à l'avance les effets des activités qui peuvent porter atteinte à l'environnement et aux droits des individus et à permettre ainsi l'établissement d'un juste équilibre entre les divers intérêts concurrents en jeu. »106 Dit juiste evenwicht, beoordeeld door de publieke overheden, moet, volgens en door het Hof, worden onderzocht met inachtneming van de bescherming van het milieu, zonder een speciale statuut te wijden aan de milieumensenrechten107
Sectie 2 : De inmengingen ten behoeve van het milieu in de uitoefening van de verdragsrechten.
Zoals we hebben gezien, erkent de rechtspraak het recht op het milieu op basis van verschillende artikelen uit het Verdrag. Het Hof erkent overigens dat dit recht verplichtingen met zich meebrengt, zowel voor het individu als voor de Staat. Het is in zekere zin, een 102
E.V.R.M., arrest HATTON EN ANDERE t. VERENIGDE KONINKRIJK, van 8 juli 2003. E.V.R.M., arrest TÂTAR t. ROEMENIË, van 27 januari 2009. 104 Ibid., § 88. 105 Zie in dezelfde betekenis: E.V.M.R., arrest TASKIN EN ANDERE t. TURKIJE, van 10 november 2004. 106 E.V.R.M., arrest ÖÇKAN EN ANDERE t. TURKIJE, van 28 maart 2006, §43. 107 Zie erover : F. HAUMONT, « L’absence de statut spécial aux droits environnementaux de l’homme », D., 2003, pp. 2273-2274. 103
37
tegenpartij. Dus kunnen, met name in milieuaangelegenheden, de verleende rechten niet los worden gezien van de plichten, zoals de niet-inmenging in het milieurecht van anderen. Het is zo dat « la même obligation positive qui pèse sur l’Etat et qui oblige à adopter des mesures afin que le citoyen puisse être protégé contre les atteintes à son cadre de vie, peut amener les pouvoirs publics à opérer des intrusions dans la sphère des droits individuels ayant pour but légitime la protection de l’environnement ».108 Dit betekent concreet de beperkingen van bepaalde rechten toegekend aan de burgers in het kader van het verdrag en haar protocollen.
§1. Artikel 1, eerste Protocol
De beperkingen op de uitoefening van de door het Europese Verdrag voor de rechten van de mens erkende rechten, die werden begaan in naam van het behoud van het milieu, zijn voornamelijk geëvalueerd geweest door de toezichthoudende instanties in het kader van dit artikel. We hebben het al gezegd, de relaties tussen de eigendomsrechten en het milieu kunnen tumultueus zijn. Het is immers nog steeds moeilijk in hoofde van eenieder, de mogelijkheid te aanvaarden die het recht met betrekking tot het milieu biedt- een recht gekwalificeerd als « derde generatie » door MANUEL GROS109 -, om het eigendomsrecht dat als absoluut word beschouwd te beheersen en dus, te beperken. Dezelfde auteur vraagt zich af of - en wij volgen hem in zijn vragen - de mogelijkheid bestaat dat deze rechten die verband houden met het milieu een soort van « sur-droits » zouden kunnen worden, namelijk rechten die heilig zijn op het juridische niveau.110
In het kader van de beperkingen van het eigendomsrecht, zal het Hof twee situaties aansnijden en in functie daarvan, een aparte controle uitvoeren. Zo zal het Hof, in het geval van een regeling van het gebruik van de goederen, nagaan of het is gebaseerd op de bepalingen van de wet, of ze overeenkomstig het openbaar belang is en ten slotte, of de betwiste maatregel evenredig is met de legitiem gewenste doelstelling. Als er daarentegen, sprake is van een situatie van ontneming van eigendom, zal het Hof het bestaan van een reden van openbaar nut moeten nagaan, indien de ontneming plaatsvindt onder de voorwaarden
108
M., DE SALVIA, « Droits et devoirs en matière d’environnement selon la Convention européenne des droits de l’homme », Bull. D.H., 1997, p. 89. 109 M. GROS, « Un droit peut-il en chasser un autre ?», A.J.D.A., n°17, 3 mai 2004, p.897. 110 Voor een diepere analyse van het probleem, zie ook: M. VERDUSSEN et D. RENDERS, « le droit de propriété face aux politiques d’aménagement du territoire. Analyse de la jurisprudence de la Cour européenne des droits de l’homme et le Cour d’arbitrage », Amén., 1996, pp. 195-214.
38
bepaald door de juridische en algemene beginselen van internationaal recht maar zal het Hof ook moeten controleren of het juiste evenwicht van de inmenging is verzekerd.
1.1. De beperkingen op het gebruik van onroerend goed
De beperking op het gebruik van een goed is een van de meest voorkomende maatregel met het oog op de bescherming van het milieu. Deze interferentie kan zich uiten door de indeling van een goed in een beschermd natuurgebied111, door een verbod op te bouwen op zijn grond112 , een verbod om het grindgroeve op zijn eigendom te exploiteren, 113 of een gedwongen sloop van een woning gelegen in een risicozone van aardverschuivingen.114
De inmenging voor het milieu moet eerst en vooral juridische en legitiem zijn. Zo, in een arrest VIASU t. ROEMENIË, herhaalt het Hof « que la prééminence du droit, l'un des principes fondamentaux d'une société démocratique, est inhérente à l'ensemble des articles de la Convention. Le principe de la légalité présuppose également l'existence de normes de droit interne suffisamment accessibles, précises et prévisibles dans leur application ».115 Bovendien heeft het Hof een zekere marge aan staten erkend wat betreft de beoordeling van de modaliteiten van de wijze van uitvoering van het milieubeleid en de gevolgen die zouden volgen, en dat, zodat ze legitiem zijn, in het algemeen belang, door de bezorgdheid de doelstelling van de wetgeving in kwestie te bereiken. Zo, « S’agissant de domaines tels que celui de l’environnement, la Cour respecte l’appréciation portée à cet égard par le législateur national, sauf si elle est manifestement dépourvue de base raisonnable »116
Ten slotte, moet er een verband van evenredigheid bestaan tussen het doel en de gebruikte middelen. Merken op dat sinds het arrest FREDIN117, meerdere parameters zijn gebruikt bij het Hof om een beoordeling van het evenredigheidskarakter van de inmenging toe te laten. Dus, hoewel een sommige beoordelingsmarge is toegekend aan de Staten om die evenredigheid te analyseren, kan het Hof zich er niet beperken. Soms zal het Hof het criterium 111
E.V.R.M., arrest BAHIA NOVA SA t. SPANJE, van 12 december 2000. E.V.R.M., arrest GALTIERI t. ITALIË, van 24 januari 2006. 113 E.V.R.M., arrest FREDIN t. SWEDEN, van 18 februari 1991. 114 E.V.R.M., arrest AMATO t. TURKIJE, van 3 mei 2007. 115 E.V.R.M., arrest VIASU t. ROEMENIË, van 9 december 2008, § 62. 116 E.V.R.M., arrest LAZARIDI t. GRIEKENKAND, van 13 juli 2006, §33. 117 E.V.R.M., arrest FREDIN t. SWEDEN, van 18 februari 1991. 112
39
van de ernst van de opgelegde beperkingen gebruiken118, die van de belangen op het spel119, of zelfs die van het bestaan van een compensatieregeling.120 Echter, T. VILHJLMSSON voegt de eis van procedurele waarborgen aan, criterium, tot nu toe, nooit gebruikt. 1.2. De ontneming van eigendom.121
Hier zijn over het algemeen bedoeld de aantastingen aan het eigendomsrecht omwille van milieuredenen door middel van een onteigening. Rechtstreeks, ontstaat de vraag over het openbare nut. Inderdaad, zal een onteigening in overeenstemming zijn met artikel een van het Aanvullend Protocol alleen als het reageert als een eerste stap naar de eisen van het algemene belang.
Kunnen worden opgenomen onder de term « openbaar nut » onteigeningen voor de uitvoering van de aanpassingen die door de stedelijke planning, met betrekking tot de bescherming van een monument, dat ter voorkoming van de bouw -- kustlijn of om de aanleg van wegen.
Kunnen worden opgenomen onder de term « openbaar nut », onteigeningen voor de uitvoering van de aanpassingen die door de stedelijke planning zijn voorgekomen, die om de bescherming van een monument te verzekeren, die om ter voorkoming van de bouw van de kustlijn122 of nog die om de bouw van wegen toe te laten.123 Merken tch op dat een eenvoudige overdracht van de eigendom van een onroerende goed in het kader van een legitieme sociale of economisch beleid kan antwoorden op het begrip van openbaar nut, en dat, zelfs als, de gemeenschap in zijn geheel niet zichzelf van dit goed geniet.124 Overigens,
118
Zie in dezelfde zin : E.V.R.M., arrest NIKAS EN NIKA t. GRIKENLAND, van 13 juli 2006. Zie : E.V.R.M., arrest VALICO SRL T. ITALIË, van 21 maart 2006. 120 Zie : E.V.R.M., arrest HOUSING ASSOCIATION OF WAR DISABLED AND VICTIMS OF WAR OF ATTICA EN CRTS t. GRIEKENLAND, van 13 juli 2006. A contrario, zie: E.V.R.M., arrest KORTESSI T. GRIEKENLAND, van 13 juli 2006. 121 Zie erover de beschouwingen van : M. PUECHAVY, « L’expropriation à l’épreuve de la Convention européenne des droits de l’homme », in IDHAE, La protection du droit de propriété par la Cour européenne des droits de l’homme, Bruxelles, Bruylant, 2005, pp. 81-95. Zie ook : H. VANDENBERGHE, « La privation de propriété. La deuxième norme de l’article 1er du premier Protocole de la Convention européenne des droits de l’homme », in Propriété et droits de l’homme – Property and human rights, Bruxelles, La Charte-Bruylant, 2006, pp. 29-59. 122 E.V.R.M., arrest N.A. EN ANDERE t. TURKIJE, van 11oktober 2005. Zie de commentaris van M. DELNOY in Amén., 2006, p.73. 123 E.V.R.M., arrest ORGANOCHIMIKA LIPASMATA MAKEDONIAS A.E. t. GRIEKENLAND, van 18 januari 2005. 124 E.V.R.M., arrest JAMES t. VERENIGDE KONINKRIJK, van 21 februari 1986. 119
40
heeft het Europees Hof geoordeeld dat de nationale autoriteiten beschikten over een ruime beoordelingsmarge met betrekking tot de vragen die zich afvragen in het kader van artikel 1 van Protocol, omdat zij het best geplaatst waren om te bepalen welke is van openbaar nut.125
In een tweede stap, moet het Hof nagaan of de onteigening is gebaseerd op een wettelijke bepaling. We kunnen noemen, als voorbeeld, de zaak BASOUKOU
T.
GRIEKENLAND126, waar de prefect van Evoia veranderde het rooilijnplan van de stad die de grond van de verzoekster bij het publieksgebruik bestemt ; prefectorale beslissing die het voorwerp van een beroep tot nietigverklaring bij de Raad van State was. Echter, ondanks de uitspraak van de Raad van State, had de overheid de last die op de eigendom van de verzoekster was, niet opgeheven tot wijziging van het rooilijnplan.127 Dus, zoals het Hof in Straatsburg het heeft opgemerkt, « depuis la date à laquelle le Conseil d'Etat rendit son arrêt, la requérante subit une ingérence dans son droit de propriété sans aucune base légale en droit interne. »128
Bovendien, heeft het Hof gevallen van feitonteigening gehoord, gangbare praktijk in Italië en die is op basis van de onteigening van illegale gebouwen gebouwde ten behoeve van de publiek autoriteiten die het gaan bezetten. Het Hof overwoog dat dergelijke praktijken in strijd waren met het legaliteitsbeginsel in de zin dat zij de Staten toelaten van illegale situatie te kunnen profiteren.129
Ten slotte, moet een inmenging in het recht op eerbiediging van de eigendom « ménager un juste équilibre » 130 tussen, aan de ene kant, de eisen van algemeen belang en aan de andere kant, de geboden van bescherming van de algemene belangen. Dit evenwicht is voornamelijk gemaakt door middel van compensatie.131 Zo heeft het Hof geoordeeld dat de onteigende persoon het recht had op een redelijke vergoeding in verband met de waarde van het onroerend goed waarvan hij is beroofd en dat « même si des objectifs légitimes d’utilité publique pouvaient militer pour un remboursement inférieur à la pleine valeur 125
E.V.R.M., arrest JOKELA t. FINLAND, du 21 mei 2002, §52. Arrest van 21 avpil 2005. 127 E.V.R.M., arrest KATSAROS t. GRIEKENLAND, van 6 juni 2002. 128 Ibid, §21. 129 E.V.R.M., arrest CARBONARA & VENTURA t. ITALIË, van 30 mei 2000. 130 M. PUECHAVY, « l’expropriation à l’épreuve de la Convention européenne des droits de l’homme », op. cit., p.89. 131 Voor een voorbeeld van gebrek aan compensatie: E.V.R.M., arrest ZVOLSKY EN ZVOLSKA t. TSJECHIË, van 12 november 2002, op. cit.. 126
41
marchande ».132 Letten op dat de redelijk vergoeding is het die met betrekking tot de waarde van het onroerend goed is133 en die komt tussenbeide binnen een redelijke termijn.134
Wanneer dit « juiste evenwicht » niet wordt voldaan, zal op de onteigende burger « een onevenredige last » wegen. Zo noemen bijvoorbeeld, het geval KOKTEPE C. TURQUIE 135 waarin het veld van de verzoeker was het voorwerp door de Turkse Regering van een afbakening als publiek bosruim - zonder melding in het grondkadaster. Mijnheer Köktepe had geprobeerd civiele schadevergoeding die werden geweigerd te verkrijgen. Hij was ook strafrechtelijk vervolgd voor het feit dat er steeds meer tarwe op de grond was en ontdaan van zijn eigendomstitel. Het Hof overwoog in specie dat vanwege « de l’absence de caractère définitif de délimitation du terrain classé, de l’absence de tout recours interne efficace pour remédier à la situation litigieuse, de l’entrave à la pleine jouissance de propriété et de l’absence d’indemnisation »,136 werd een aantasting gedaan.137
Let wel dat dit besluit werd vijf stemmen tegen twee gewezen. Inderdaad, de twee afwijkende rechters voelden de noodzaak om een toepassing van de tweede alinea van art. 1 van het Aanvullende Protocol zoals het was, volgens hen, een beperking van het gebruik van de eigendom van de verzoeker en dat in specie, geen schending van het « billijk evenwicht » kon worden gevonden. Als we echter constateren dat inderdaad, de alinea 1 kan worden
132
E.V.R.M., arrest MOTAIS DE NARBONNE t. FRANKRIJK, van 2 juli 2003. Zie bijvoorbeeld: E.V.R.M., arrest LALLEMAND t. FRANKRIJK, van 11 april 2002. 134 Voor een voorbeeld, zie: E.V.R.M., arrest ALMEIDA GARETT, MASCARENHAS FALACAO EN A. t. PORTUGAL, van 11 januari 2000. 135 Arrest van 22 juli 2008. 136 Ibid, §92. 137 Zie in dezelfde zin: E.V.R.M., arrest N.A. EN ANDERE t. TURKIJE, van 11oktober 2005 betreffende de eigendom van een goed die deel uitmaakt van de Turkse kust en geschreven in het grondsregister, en waarvoor de eisers hadden belastingen betaald en administratievevergunningen gehad om een hotel er te bouwen. Ze hadden de bouwwerken begonen. De Turkse autoriteiten hadden de eigendomsakte geannuleerd en hadden de vernietiging van het hotel bevolen en dat, zonder enige compensatie omdat de op de kust gelegen gronden niet in staat op eigendom waren. Het Hof overwoog dat de door de Turkse Regering opgelegde maatregelen een onevenredige belasting voor de verzoekers inhielden. Zie ook: E.V.R.M., arrest CRTS SKIBIÜSCY t. POLEN, van 14 november 2006. Overigens, zie : E.V.R.M., arrest DEBELIANOVI t. BULGARIJE, van 27 maart 2007 waar het Hof overwoog dat er van een wanverhouding tussen het betrokken doel en de aantasting aan de rechten van de verzoekers is als we rekening houden van de duur van het moratorium - voor de goederen die op de nationale monumentenlijst van culturele aard van de wetgeving over de teruggave van onder het oude regime onteigende onroerend goederen zijn geplaatst – en van de onzekerheid van zijn afloop. Zie nog : E.V.R.M., arrest LAZAROV t. BULGARIJE, van 22 mei 2008, waar het Hof overwoog in paragraaf 32 dat « ( …)Having regard to the excessive delays, the authorities’ passive attitude over a lengthy period, the situation of uncertainty in which the applicant was placed (…) and the fact that the garage to which the applicant is also entitled has still not been delivered, (…) the applicant had to bear a special and excessive burden which upset the fair balance which has to be struck between the demands of the public interest and protection of the right to the peaceful enjoyment of possessions. » 133
42
gebruikt – immers, in casu, het verschil tussen aan de ene kant, het beginsel van het respect op eigendom en de regulering van het gebruik van onroerende goederen is zeer laag - wij zijn het niet eens met het advies van de afwijkende rechters over het gebrek aan evenwicht.
Bovendien, worden veel vragen gerezen over het bedrag van de schadevergoeding. Zo, de nationale autoriteiten moeten in de kwantificering van de schade, rekening houden, in een redelijke maat, met de specifieke kenmerken van het onroerend goed om de vergoeding van de eigenaar te bepalen. Dit is het geval met de waarde van een onroerend goed voortvloeiende van de zeldzaamheid en de historische en architecturale kenmerken.138
Zelfs, volgens het Hof, is de marktwaarde van het goed als vastgesteld op het moment van de onteigening die in aanmerking moet worden genomen om te controleren of het redelijke verband met de vergoeding ontvangen door de onteigende – en dat, om de juistheid van het evenwicht te bevestigen. Zo, de Griekse praktijken die rekening houden met de toegevoegde waarde die de aanleg van een weg bij een onteigende woning kunnen niet in rekening worden genomen bij de berekening van de compensatie.139
Merken op dat het mogelijk is om een compensatie niet alleen voor onteigende onroerende goederen te hebben, maar ook voor degenen die niet zijn, maar werden aanzienlijk werden aangetast als gevolg van het feit dat onteigening. Dat was het geval in een zaak waarin Menneer ANTONOPOULOU
EN ANDERE
was opgezet met GRIEKENLAND.140 In casu, een deel
van drie percelen met een oppervlakte van 36 228 m² met uitzicht op de nationale weg koppeling Thessaloniki tot Nea Moudania en waarop de verzoekers hadden gebouwd werden onteigend om de expansie van deze weg door de bouw van nieuwe gedeelten toe te laten. Na de uitbreiding van de nationale weg, hadden de resterende gronden geen rechtstreeks toegang tot de weg meer, maar tot de secondaire weg die loopt langs de eerste. De secondaire weg was gescheiden van de weg door een crash barrière. De toegang en de uitgang van de voertuigen van de nationale weg naar de secondaire weg was alleen mogelijk door middel van rechtstreekse banden. De verzoekers hebben onteigeningscompensatie gekregen voor de gronden. Zij hebben ook een bijzondere vergoeding gevraagd voor de niet onteigende partijen, omdat, volgens hen, de delen die waren beïnvloed door de onteigening geleden een
138
E.V.R.M., arrest KOZACIOGLU t. TURKIJE, van 19 februari 2009. E.V.R.M., arrest ORGANOCHIMIKA LIPASMATA MAKEDONIAS A.E. t. GRIEKENLAND van 18 januari 2005. 140 E.V.R.M., arrest ANTONOPOULOU EN ANDERE t. GRIEKENLAND, van 16 april 2009. 139
43
waardevermindering als gevolg van het verhoogde karakter van de nieuwe gedeelten en het gebrek aan directe toegang tot hun eigendommen tot de nationale weg. Deze bijzondere vergoeding werd hen geweigerd.
Na te hebben opgemerkt dat in dit geval, er geen onteigening van delen van het grond was waarvan de verzoekers aanvoerde de waardevermindering aan, erkent het Europees Hof voor de Rechten van de Mens dat « l'élargissement d'une route nationale entraînant l'absence d'accès direct à celle-ci des parties non expropriées des terrains en cause, apporte une limitation à la libre disposition de leur droit d'usage, limitation qui constitue une ingérence dans la jouissance des droits que les requérants tirent de leur qualité de propriétaires. »141 Het Hof voegt toe dat « en refusant toute indemnisation aux requérants pour la dépréciation de la partie non expropriée de leurs terrains en raison de la nature de l'ouvrage, les juridictions internes ont rompu le juste équilibre devant régner entre la sauvegarde des droits individuels et les exigences de l'intérêt général. »142
§2. het artikel 8 van het Verdrag
Beperkingen op het recht op privé- en gezinsleven kunnen ook worden gedaan om te zorgen voor een gezond milieu. Zo, in de zaak MURIEL HERRICK, heeft deze beperking de vorm van een weigering van afgifte van een officiële vergunning voor het gebruik - als een zomerverblijf - van een bunker die tot haar behoorde. Het Hof oordeelde dat een dergelijke inmenging is gerechtvaardigd door redenen van algemeen belang ; die van het behoud van een bijzonder aantrekkelijk landschap beschouwd als één van de meest opmerkelijke van Jersey.143-144 In dezelfde zin, heeft het Hof besloten, meer recentelijk, in een reeks van gevallen betreffende zigeuners dat ingrijpende ecologische redenen wettigen de weigering van de vergunningen voor de ontwikkeling en de installatie van caravans op de gronden die tot de verzoekers behoren.145
Kortom, iedereen zou inmengingen met haar recht op prive- en gezinsleven kunnen worden opgelegd via het bestaan van installaties – werken goed - die nodig zijn voor het 141
Ibid., §56. Ibid., §59. 143 E.C.R.M., arrest MURIEL HERRICK t. VERENIGDE KONINKRIJK, van 13 maart 1985, D.R. 42, p.280. 144 Zie in dezelde zin: E.V.R.M., arrest HAMER t. BELGIË, van 27 november 2007. 145 E.V.R.M., arrest CHAPMAN t. VERENIGDE KONINKRIJK, van 18 januari 2001 en E.V.M.R., arrest COSTER T. VERENIGDE KONINKRIJK, van 2 oktober 2001. 142
44
beheer van het milieu dicht bij zijn woning; installaties die de vorm kunnen aannemen van een zuiveringsinstallatie of zelfs van een afvalbeheerssite.
§3. Het artikel 9 van het Verdrag.
Het recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst kunnen ook door milieudoelen worden getroffen. Immers, het milieu als onderdeel van het algemene belang kan de inmengingen in dit recht en dat, in overeenstemming met paragraaf twee van dit artikel rechtvaardigen. Noemen bijvoorbeeld de zaak VERGOS T. GRIEKENLAND.146 Men heeft de bouwvergunning van de verzoeker, een lid van de religieuze gemeenschap « Ware Orthodoxe christenen » geweigerd die een steenhuis van gebed op zijn grond wou bouwen. En hij beweerde het slachtoffer te zijn van een schending van art. 9 van het Verdrag.
Het Hof stelde echter vast dat er, in dit geval, geen schending van dit artikel was, omdat de lokale autoriteiten hadden in parallelle geplaatst de vrijheid van de verzoeker om zijn godsdienst te belijden met het publieke belang voor een rationeel beheer van grondgebied en dat de regelen van planning en
ruimtelijke ordening opwegen.147-148 Inderdaad, de
vergunning tot wijziging van het bestemmingsplan van het grondgebied kan alleen worden verleend voor de bouw van een gebouw met een openbaar nut. Maar het is hier om te voldoen aan de behoeften van de verering van een gelovig van deze religieuze gemeenschap, want er was al in een naburige gemeente een dergelijk huis van gebed.
146
E.V.R.M., arrest VERGOS t. GRIEKENLAND, van 24 juni 2004. Ibid., § 39 à 42. 148 Zie in dezelfde zin: E.V.R.M., arrest JOHANNISCHE KIRCHE EN PETERS t. DUITSLAND, van 10 juli 2001. 147
45
Hoofdstuk 3 : Op weg naar de erkenning van een recht op het milieu in de Europese Conventie ? Sectie 1ste : Naar een recht op milieu Het is zeker dat er nauwe banden tussen de mensenrechten en het recht op het milieu bestaan; ze kunnen worden gekoppeld onder de bescherming een nieuw type van mensenrecht van de derde generatie, het « recht van de mens op het milieu »149 In de afgelopen jaren veel worden voorstellen150 gedaan zowel op regeringsniveau dan door de rechtsleer om toe te voegen aan het Europees Verdrag, het mensrecht op het milieu. Noemen bijvoorbeeld, de suggestie van de Europese Conferentie over de bescherming van de natuur - georganiseerd door de Raad van Europa in Straatsburg - om een aanvullende Protocol bij het EVRM op poten te zetten erkende « het recht om te genieten van een gezond en niet afgebroken milieu » voor iedereen. Dit idee werd besproken in Wenen in 1971 op de Parlementaire Conferentie over de rechten van de mens ; maar zonder succes.
Noemen ook het project voor een aanvullend protocol bij het Europees Verdrag garanderen « het recht op een gezond milieu en evenwichtig »151 voorgesteld, tijdens de ministeriële conferentie over milieu gehouden in Wenen in 1973, door de minister van Binnenlandse Zaken van de Bondsrepubliek Duitsland. Maar, nog een keer, het was geen follow-up.
Op dit ogenblik, geen enkel initiatief is succesvol. Immers, de talloze kritieken op de wens voor de erkenning van een individueel recht op het milieu hebben het effect gehad alle vooruitgang te blokkeren. Noemen onder andere, de kwesties met betrekking tot de vaststelling van de inhoud en de draagwijdte van dit recht. Het gaat ook om te weten wie er
149
J.-P., MARGUENAUD, « Inventaire raisonné des arrêts de la Cour européenne des droits de l’homme relatifs à l’environnement », rev. eur. envir., 1/1998, p.6. 150 Voor meer precieze details van deze, zie M., DEJEANT-PONS, « le droit de l’homme à l’environnent dans le cadre du conseil de l’Europe », Environnement et renouveau des droits de l’homme ; Actes du colloque de Boulogne-sur-mer, La documentation française, 2003, pp. 75 et s.. 151 We kunnen opmerken dat de bepalingen die een recht op het milieu erkent, het gebruik van heel varieert terminologie maken. Dat is uitgelegd door de diversiteit van de juridische en politieke doelstellingen, maar ook door de evolutie van dit recht sinds bijna 40 jaar.
46
voordeel uit zal trekken en wie die kan doen gelden. Ten slotte, brengen anderen economische overwegingen naar voren. Zou de erkenning van een dergelijk recht leiden tot een daling van concurrentievermogen, of zelfs eenstilstand van ontwikkeling? Die kritieken zijn zeer juist en ze zijn degene die, voornamelijk, de oorzaak van de het blokkeren van « onderhandelingen » zijn.
Het is duidelijk dat er nog een lange weg blijft af te leggen om een recht op een gezond en evenwichtig milieu te gegaranderen voor iedereen in de Europese Verdrag voor de rechten van de mens.
Sectie 2 : Enkele sporen om te zorgen voor een recht van de mens voor het milieu Het kan nuttig zijn in onze overwegingen zich te buigen over een daadwerkelijke oprichting van een mensrecht op het milieu. Het zou gaan om, immers onder de aandacht te brengen en dat, zonder al te veel overwegingen, de punten waarop het nodig is om te discussiëren en dat we geloven, moeten worden opgenomen in de tekst van dit nieuwe recht. Dit zou gebaseerd zijn op internationale, regionale of zelfs nationale bestaande en erkende voor een dergelijk recht. We zullen ook de vinger zetten op de leemten van het krachtende huidige systeem en we proberen rekening te houden met deze in onze overwegingen.
Het is beter in het kader van deze afdeling, om onze uiteenzetting te verdelen. In de eerste paragraaf gaan we het onderwerp van ons artikel aanspreken. Gaat het alleen om een recht op een gezond milieu te behandelen of gaat het om een recht op een levensvatbaar milieu te behandelen? In onze tweede paragraaf, zullen we over de precieze inhoud van de tekst praten. Dus, zal het ook moeten meerekenen het recht op informatie en participatie die wij hebben behandeld?
Tenslotte, in onze derde en laatste paragraaf, zullen we zich afvragen over de betrokken plaats voor een dergelijk artikel. Zou het beter zijn om het in een aanvullend protocol te plaatsen of, bijvoorbeeld, in het Europees Sociaal Handvest of zelf, in een Handvest voor het milieu?
47
§1. Het recht op een gezonde, levensvatbare en evenwichtige milieu.
Een van de eerste dingen vraagt vraag, is de term die zal worden gebruikt voor het nieuwe mensenrecht. Wat moet worden beveiligd? Veel zijn de auteurs die lijnrecht tegenovergestelde oplossingen stellen. Zo, volgens de auteur Nadia BELAILI, zal het gaan om « un droit à un environnement sain, de qualité, convenable pour le développement de la personne, écologiquement équilibré ou approprié au développement de la vie. »152 te richten Wij geloven dat het beter zou zijn brede en algemene termen te gebruiken. Een te groot precisie zou de werkingssfeer van het Hof teveel beperken. De enige woorden « gezond », « niet-aangetaste », « duurzaam » en « evenwichtige » lijken meer geschikt.
Immers, het zou passen, door middel van dit specifieke artikel, echt een gunstig milieu voor de gezondheid van individuen, voor hun welzijn, voor « duurzame » te blijven voor toekomstige generaties te garanderen. Het zou ook zorgen voor een evenwicht tussen, op een kant, het ecosysteem, de leefruimte van iedereen en, op een andere kant, de menselijke activiteit die noodzakelijk is voor de behoeften en wensen van iedereen. Zeker, we moeten evolueren op het punt van technologisch en industrie, maar deze over-industrialisatie tot het uiterste van ons land kan ten nadeel van ons milieu worden gemaakt.
§2. Naar een meer uitgebreid inhoud?
De europese verklaring van de Conferentie van Lokale en Regionale Overheden van Europa van 18 maart 1992 heeft het recht van de stad op een gezonde en niet-verontreinigde milieu over het beginsel van de deelname aangesproken door te stellen dat « tous les citadins ont le droit de vivre dans un environnement sain, sur, tranquille, agréable et motivant et de participer directement à sa création (…) les habitants doivent aussi avoir l’occasion d’exprimer librement leurs idées et de participer à la prise de décisions, lorsqu’il s’agit de la forme urbaine de leur quartier ou de changements à y apporter » 153 Het is wellicht nuttig om in het nieuwe artikel dit recht op toegang tot informatie en op participatie in milieuaangelegenheden in te voegen. We hebben het gezien, dit recht, van het grootste belang, lijdt aan veel beperkingen ten aanzien van zijn erkenning. Dus, als een persoon die een aantasting 152
N. BELAIDI, « Droits de l’homme, environnement et ordre public : la garantie du bien être », Ordre public écologique, actes et débats de colloque de Dijon, Bruxelles, Bruylant, 2005, p. 57. 153 Charte urbaine européenne, Résolution 234, Annexe, Conférence des pouvoirs locaux et régionaux d’Europe et 1 point 2 de la Déclaration européenne sur le droit de la ville, 30 mars 1992, pp. 3 et 20.
48
aan zijn recht heeft gehad, wilt zijn rechten doen gelden, stoot ze vaak op procedurele problemen omdat ze het oorzakelijke verband moet bewijzen. Hij zal moeten aantonen dat de gegeven aantasting het feit van een bepaalde handeling van de staat is. De klager zal toegang moeten krijgen tot informatie over het milieu, dat wil zeggen tot de door de administratie verzameld gegevens. Het is dus noodzakelijk dit recht van toegang tot informatie te erkennen, om iedereen toe te laten zijn recht op respect voor het milieu te eisen en, in gevallen van aantasting, naar justitie te gaan. Het is duidelijk dat zonder de eerste, de andere twee kunnen niet worden gevolgd.
Zeker, een betere bescherming van het milieu moet gaan door middel van een meer passende, en zelfs nog meer « gecontroleerde » werkelijk genot van alle mensenrechten, met inbegrip van het recht op onderwijs en op vrijheid en ook alle economische, sociale en culturele rechten. Zo, is de in de Belgische Grondwet154 gebruikte formulering lijkt ons het meest geschikt zijn. Immers, bij het vinden dat ons recht op het milieu moet worden opgenomen in onze economische, sociale en culturele rechten, is het een betere bescherming van het milieu voor iedereen toe te laten.
§3. Een aanvullend protocol gewijd aan het milieu?
Het vraag of dit recht op de bescherming van het milieu moet worden vastgelegd in het EVRM zelf door middel van een aanvullend protocol of in een andere bestaande of toekomstige tekst is problematisch. Immers, sommige auteurs zijn geneigd om dit nieuwe recht in het Europees Sociaal Handvest toe te voegen, of zelfs een algemeen verdrag betreffende de bescherming van het milieu op basis van het model van het Europese Verdrag voor de rechten van de mens en de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens.155
154
Grondwet, art. 23. Het is bepaald dat : « Ieder heeft het recht een menswaardig leven te leiden. Daartoe waarborgen de wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel, rekening houdend met de overeenkomstige plichten, de economische, sociale en culturele rechten, waarvan ze de voorwaarden voor de uitoefening bepalen. Die rechten omvatten inzonderheid : 1° het recht op arbeid en op de vrije keuze van beroepsarbeid in het raam van een algemeen werkgelegenheidsbeleid dat onder meer gericht is op het waarborgen van een zo hoog en stabiel mogelijk werkgelegenheidspeil, het recht op billijke arbeidsvoorwaarden en een billijke beloning, alsmede het recht op informatie, overleg en collectief onderhandelen; 2° het recht op sociale zekerheid, bescherming van de gezondheid en sociale, geneeskundige en juridische bijstand; 3° het recht op een behoorlijke huisvesting; 4° het recht op de bescherming van een gezond leefmilieu; 5° het recht op culturele en maatschappelijke ontplooiing. » 155 Dat was het geval van A. Kiss in Environnement et développement ou environnement et survie ? , Journ. Dr. Intern., n°2, 1991.
49
Volgens ons - en we voegen bij het avis van de rapporteur CRISTINA AGUDO156 - de oplossing van een aanvullend protocol prevaleert met zijn juridische status, maar ook « par l’opportunité qu’elle offre d’intégrer le nouveau droit dans le système européen de protection des droits fondamentaux en tant qu’expression d’un concept adapté aux réalités actuelles. »
Bovendien, laat ons niet de grote invloed van het EVRM op de internationale rechtspraak uit het oog verliezen. Overigens, heeft ze voorrang op alle bepalingen van het interne recht. Een dergelijke bescherming van de rechten zou onmogelijk zijn met het Europees Sociaal Handvest en het zou gaan om de totstandbrenging van een nieuwe jurisdictie.
156
Rapport van CRISTINA AGUDO voor de commissie voor het milieu, de landbouw en de territoriale vragen, project van aanbeveling, aangepast op 9 janvier 2003, http://assembly.coe.int/Documents/WorkingDocs/doc03/FDOC9791.htm
50
Conclusie. De rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft een heel opmerkelijk bijdrage gegeven in het licht van de uitvoering van het internationale milieurecht.157 Deze rechtspraak kan nog zich ontwikkelen. Maar het heeft zijn grenzen en velen vragen zich af of we de oprichting van een echt recht op het milieu in de Europese Conventie voor de rechten van de mens niet moeten overwegen.
Het Hof heeft het zelf al opgemerkt in zijn arrest KYRTATOS t. GRIEKENLAND wanneer ze zegt dat « neither Article 8 nor any of the other Articles of the Convention are specifically designed to provide general protection of the environment as such; to that effect, other international instruments and domestic legislation are more pertinent in dealing with this particular aspect. ».158 Hoewel het belang en de groeiende interesse in het milieu, kan het Hof het toepassingsgebied van het Verdrag niet uisteken.
Het Europese Verdrag voor de rechten van de mens is het eerste internationale verdrag te erkennen een lijst van mensenrechten en te voorkomen een controlemechanisme. Het kan en moet ook de eerste zijn om een grondrecht voor het milieu te erkennen en zo, garanderen aan de particulieren een doeltreffende bescherming van hun rechten in de materie. Het moet zijn zeggen respecteren. Inderdaad, was het niet het Hof zelf die, in een arrest LOIZIDOU,159 heeft verklaard dat zij zich samen met de sociale vooruitgangen moest ontwikkelen? Was het niet ze die, om zich aan te passen aan de kleine sociale veranderingen in milieumaterie, besloot indirect een recht op het milieu te erkennen? Is het dus niet tijd om bij te blijven met zijn verplichten om te streven naar de uitwerking van een specifiek recht op het milieu?
Misschien onder de invloed van het internationale recht of zelfs van het recht van de verdragsluitende Staten, zal de Europese Conventie voor de rechten van de mens zich inspireren om een specifiek recht op een gezond en evenwichtige milieu? Het Europees Hof doet het wel om sommige wazige termen te verduidelijken.
157
P. TAVERNIER, op.cit., p.53. Cour eur. D. H., arrêt KYRTATOS C. GRECE, du 22 mai 2003, § 52. 159 Cour eur. D. H., arrêt LOIZIDOU c. TURQUIE, du 23 mars 1995, § 71. 158
51
Een ding is zeker, de juridische discussie over de mogelijkheden van de uitvoering van het nieuwe recht op het milieu is nog lang niet voorbij.
52
Bibliographie
1/ Wetgeving : -
Convention de sauvegarde des droits de l’homme et des libertés fondamentales, signée à Rome le 4 novembre 1950
-
Recommandation n°1614 (2003) du 27 juin 2003.
2/ Rechtspraak : -
E.C.R.M., D 7407/76 ( X
EN
Y t. RÉPUBLIQUE
FÉDÉRALE D’ALLEMAGNE),
13 mei
1980, D.R. 5, p.161. -
E.C.R.M.., D 7889/77, arrest ARONDELLE t. VERENIGD
KONINKRIJK),
15 juli 1980,
D.R. 19, p.186. -
E.C.R.M., arrest MURIEL HERRICK t. VERENIGD KONINKRIJK van 13 maart 1985, D.R. 42, p.280.
-
E.V.R.M., arrest FREDIN t. SWEDEN van 19 maart 1991, Public. Cour eur. D.H., série A, n°192;
-
E.V.R.M., arrest LOPEZ-OSTRA t. SPANJE van 9 december 1994, Public. Cour.eur.D.H.,série A, N° 303C.
-
E.V.R.M., arrest LOIZIDOU t. TURKIJE, van 23 maart 1995
-
E.V.M.R., arrest GUERRA
EN ANDERE
t. ITALIË van 19 februari 1998, Journ. Dr.
Intern., 199, n°1, p.218. -
E.V.M.R., arrest CHASSAGNOU EN CRTS t. FRANKRIJK, van 29 april 1999
-
E.V.R.M., arrest CARBONARA & VENTURA t. ITALIË, van 30 mei 2000
-
E.V.R.M., arrest LERAY EN ANDERE t. FRANKRIJK, van 16 januari 2001
-
E.V.R.M., arrest CHAPMAN t. VERENIGD KONINKRIJK, van 18 januari 2001
-
E.V.R.M., arrest COSTER t. VERENIGDE KONINKRIJK, van 2 oktober 2001
-
E.V.R.M., arrest CALVELLI ET CIGLIO t. ITALIE, van 17 januari 2002
-
E.V.R.M., arrest KATSAROS t. GRIEKENLAND, van 6 juni 2002.
-
E.V.R.M., arrest ÔNEYILDIZ t. DE REPUBLIEK TURKIJE, van 18 juni 2002, Rev. trim. D.H., II, 2003, p.263.
53
-
E.V.R.M., arrest KYRTATOS t. GRIEKENLAND van 22 mei 2003, R.J.E, 2004, p.176179, note Y. WINISDOERFFER.
-
E.V.R.M., arrest HATTON EN CRTS t. VERENIGDE KONINKRIJK, van 8 juli 2003.
-
E.V.M.R., arrest GORRAIZ LIZARRAGA EN CRTS t. SPANJE, van 27 april 2004.
-
E.V.R.M., arrest VERGOS t. GRIEKENLAND, van 24 juni 2004, § 39 à 42.
-
E.V.R.M., arrest TASKIN EN CRTS t. TURKIJE, van 10 november 2004.
-
E.V.R.M., arrest MOREMO GOMEZ t. SPANJE, van 16 november 2004, § 59.
-
E.V.R.M., arrest ORGANOCHIMIKA LIPASMATA MAKEDONIAS A.E. t. GRIEKENLAND, van 18 januari 2005
-
E.V.R.M., arrest FADEYEVA t. RUSLAND, van 9 juni 2005.
-
E.V.R.M., arrest OKYAY EN CRTS t. TURKIJE, van 12 juli 2005.
-
E.V.R.M., arrest RUANO MORCUENDE t. SPANJE, van 6 september 2005.
-
E.V.R.M., arrest LEVEAU EN FILLON t. FRANKRIJK, van 6 september 2005.
-
E.V.R.M., arrest ÖÇKAN ET CRTS t. TURKIJE, van 28 maart 2006.
-
E.V.R.M., arrest LUGINBÜHL t. ZWITSERLAND, van 17 januari 2006, obs. HAUMONT, F. et STEICHEN, P., Etudes froncières, n°122, juillet-août 2006, pp.40-41.
-
E.V.R.M., arrest LEDIAÏEVA, DOBROKHOTOVA, ZOLOTAREVA
EN
ROMASHINA t.
RUSLAND van 26 oktober 2006. -
E.V.R.M., arrest GIACOMELLI t. ITALIË, van 2 november 2006.
-
E.V.R.M., arrest LEMKE t. TURKIJE van 5 juni 2007.
-
E.V.R.M., arrest VERGOS t. GRIEKENLAND, van 24 juni 2004.
-
E.V.R.M., arrest CRTS TATAR t. ROEMENIË van 5 juli 2007
-
E.V.R.M., arrest PAUDICIO t. ITALIË, van 24 mei 2007, Amén., 2008, p.49.
-
E.V.R.M., arrest HAMER t. BELGIË, van 27 november 2007.
-
E.V.R.M., arrest FÄGERSKIÖLD t. SWEDEN van 28 februari 2008
-
E.V.R.M., arrest LAZAROV t. BULGARIJE, van 22 mei 2008
-
E.V.R.M., arrest KOZACIOGLU t. TURKIJE, van 19 februari 2009.
-
E.V.R.M., arrest ANTONOPOULOU EN AUTRES t. GRIEKENLAND, van 16 april 2009
3/ Rechtsleer :
54
-
BELAIDI, N., « Droits de l’homme, environnement et ordre public : la garantie du bien être », Ordre public écologique, actes et débats de colloque de Dijon, Bruxelles, Bruylant, 2005, p. 57.
-
BODART, J., « La protection de l’environnement par le biais du droit au respect de la vie privée et familiale et du domicile », Amén., 2003, pp. 211-228.
-
BREMS, E., « Geluidshinder op Heathrow schendt de mensenrechten. Kleurt het Europees Hof voor de rechten van de Mens grasgroen ? », T.M.R., 2001, pp.153-157.
-
DE FONTBRESSIN, P., « De l’effectivité du droit à l’environnement sain à l’effectivité du droit à un logement décent. En marge de l’arrêt Öneryildiz c. Turquie du 30 novembre 2004 », Rev. trim. D.H., 2005, pp. 87 et s..
-
DEJEANT-PONS, M., « l’insertion du droit de l’homme à l’environnement dans les systèmes régionaux de protection des droits de l’homme », R .U.D.H., 1991, vol.3, n°1, p.461.
-
DEJEANT-PONS, M., « le droit de l’homme à l’environnement, droit fondamental au niveau européen dans le cadre du conseil de l’Europe, et la convention européenne de sauvegarde des droits de l’homme et des libertés fondamentales », R.J.E., 1994, pp.373-419.
-
DEJEANT-PONS, M., « le droit de l’homme à l’environnement et la Convention européenne de sauvegarde des droits de l’homme et des libertés fondamentales », Liber amicorum Marc-André Eissen, Bruxelles-Paris, Bruylant- L.G.D.J, 1995, pp.78 et s.
-
DEJEANT-PONS, M., « le droit de l’homme à l’environnent dans le cadre du conseil de l’Europe », Environnement et renouveau des droits de l’homme ; Actes du colloque de Boulogne-sur-mer, La documentation française, 2003, pp. 75 et s..
-
DEJEANT-PONS, M., « les droits de l’homme à l’environnement dans le cadre du Conseil de L’Europe », Rev. trim. D.H., 2004, pp.861 et s.
-
DE SALVIA, M., « Droits et devoirs en matière d’environnement selon la Convention européenne des droits de l’homme », Bull. D.H., 1997, pp.81-91.
-
DE TERWANGNE, C., « La Convention européenne des droits de l’homme et le droit de recevoir des informations de la part des autorités publiques », Amén., 1998, p.265.
-
FLAUSS, J., « Actualité de la Convention européenne des droits de l’homme », A.J.D.A., 2005, liv.34, p.1894-1895.
-
GELDERS, M., De bescherming van het eigendomsrecht volgens artikel 1 eerste protocol E.V.R.M.: Europees Hof voor de rechten van de mens: arrest 55
Papamichalopoulos e.a. tegen Griekenland (24 juni 1993), Jura Falc., 1994-95, pp. 231-267. -
HAECK, Y., Straatsburg zet het licht (voorzichtig) op « groen » - over het Europees verdrag voor de rechten van de mens en het recht op een gezond leefmilieu, T.M.R., 1995, p.297-303.
-
HAUMONT, F., « Quelques propos sur l’article 8 de la Convention européenne des droits de l’homme et le droit à la protection de l’environnement », mélanges offerts à Francis Delpérée, Bruxelles, Bruylant, 2007, pp.603-618..
-
HAUMONT, F., « le droit fondamental à la protection de l’environnement dans la Convention de sauvegarde des droits de l’homme et des libertés fondamentales. » in L’environnement, objet d’un droit fondamental, Amén., n° spécial, 2008, pp. 9-55.
-
JADOT, B., « Le droit à la conversation de l’environnement », Amén., 1996, pp. 229231.
-
LAMBERT, P., « Le droit de l’homme à un environnement sain », Rev. Trim. D.H., pp.565 et s.
-
LAURENT, C., « Un droit à la vie en matière environnementale reconnu et conforté par une interprétation évolutive du droit des biens pour les habitants de bidonvilles », Rev.trim. D.H., janvier 1993, n°53, p.279 et s..
-
LAURENT, C., « Le droit à la vie et à l’environnement », Dr. Env., n°107, 2003, p.71 et s.
-
MALJEAN-DUBOIS, S., « La convention européenne des droits de l’homme et le droit à l’information en matière d’environnement ; A propos de l’arrêt rendu par la CEDH le 19 février 1998 en l’affaire Anna Maria Guerra et 39 autres c. Italie », Rev. gén. dr. internat., 1998, p. 995-1021.
-
MARGUENAUD, J.-P., « Essais nucléaires britanniques, droit à la vie et santé des personnes », rev. eur. envir., 1/1998, p.6-19
-
MARGUENAUD, J.-P., « le droit à l’information supplanté par le droit au respect de la vie privée et familiale des voisins d’usines chimiques », rev. eur. envir., 3/1998, p.315-324.
-
MARGUENAUD, J.-P., « La convention d’Aarhus et la convention européenne des droits de l’homme », R.J.E., 1999, pp. 77- 87.
-
MARGUENAUD, J.-P., « Inventaire raisonné des arrêts de la Cour européenne des droits de l’homme relatifs à l’environnement », rev. eur. envir., 1/1999, p.42- 48.
56
-
MARGUENAUD, J.-P., « Vols de nuit et droit européen des droits de l’homme », R.J.E., 2002, pp.171-182.
-
MARGUENAUD, J.-P., « Droit de l’homme à l’environnement et Cour européenne des droits de l’homme », R.J.E., pp. 15-21.
-
MERIMO, M., « Protection de l’individu contre les nuisances environnementales », Rev.trim.D.H., 2006, pp.55-86.
-
PAQUES, M., « L’environnement, un certain droit de l’homme », A.P.T., 2006, p. 3866.
-
PUECHAVY, M., « L’expropriation à l’épreuve de la Convention européenne des droits de l’homme », in IDHAE, La protection du droit de propriété par la Cour européenne des droits de l’homme, Bruxelles, Bruylant, 2005, pp. 81-95., p.89.
-
ROMAN, D., Le droit public face à la pauvreté, tome 221, Bibliothèque de droit public, L.G.D.J., p.330.
-
RUSSO, C., le droit de l’environnement dans les décisions de la Commission des droits de l’Homme et dans la jurisprudence de la Cour européenne, Mélanges offerts en hommage à Edmond Pettiti, Bruxelles, Bruylant, 1998, pp.635-645.
-
Steichen, P., «
-
TAVERNIER, P., « La Cour européenne des droits de l’Homme et la mise en œuvre du droit international de l’environnement », Actualité et Droit International, juin 2003, p.53.
-
TAVERNIER, P., Droit de propriété et protection de l’environnement devant la Cour de Strasbourg, La protection du droit de propriété par la Cour européenne des droits de l’homme, Paris, Bruylant, 2005, p. 61- 80.
-
TIETZMANN E SILVA, J.A., « L’étendue du verdissement de la jurisprudence de la Cour européenne des Droits », rev. eur. envir., 2006, p.315-321.
-
VANDENBERGHE, H., « La privation de propriété. La deuxième norme de l’article 1er du premier Protocole de la Convention européenne des droits de l’homme », in Propriété et droits de l’homme – Property and human rights, Bruxelles, La CharteBruylant, 2006, pp. 29-59.
-
VAN DROOGHENBROECK, S., le droit à un recours effectif en matière environnementale au sens de la convention européenne des droits de l’homme. Développements récents et nouvelles attentes, L’accès à la justice en matière environnementale, Bruylant, 2005, p.263-286.
57
-
VERDUSSEN, M. et RENDERS D., « le droit de propriété face aux politiques d’aménagement du territoire. Analyse de la jurisprudence de la Cour européenne des droits de l’homme et le Cour d’arbitrage », Amén., 1996, pp. 195-214.
-
WINISDOERFFER, Y., « L’arrêt de la Cour européenne des droits de l’homme du 29 avril 1999 et la loi Verdeille. Vers un droit à l’objection de conscience des propriétaires fonciers non chasseurs ? », R.J.E., 1999, pp. 447-460.
-
WINISDOERFFER, Y., « La jurisprudence de la Cour européenne des droits de l’homme et l’environnement », R.J.E., 2003, pp.213-228.
58
Inhoudsopgave Inleiding ................................................................................................................. 3 Hoofdstuk Ie : En waarom geen mensenrecht op milieubescherming? ................. 5 §1. De kenmerken van het milieurecht ............................................................................... 5 §2. De eigen kenmerken van het mechanisme van het Europees Hof voor de rechten van de mens. .............................................................................................................................. 7
Hoofdstuk II : De indirecte erkenning van het recht op bescherming van een kwaliteitsmilieu. .................................................................................................... 8 Sectie 1ste : Het recht op de bescherming van het milieu : quasi-mensenrecht. .............. 9 §1. Het artikel 2 van het Verdrag. .................................................................................... 10 §2. Het artikel 3 van het Verdrag ..................................................................................... 12 §3. Het artikel 6 van het Verdrag. .................................................................................... 12 §5. Het artikel 10 van het Verdrag ................................................................................... 15 a) Het recht om informatie te ontvangen. ..................................................................... 16 b) Vrijheid van meningsuiting...................................................................................... 19 §6. Artikel 11 van het Verdrag ......................................................................................... 20 §7. Artikel 13 van het Verdrag ......................................................................................... 22 §8. Artikel 1 van het eerste aanvullend Protocol bij het Verdrag .................................... 23 §4. Artikel 8 van het Verdrag ........................................................................................... 27 4.1. De sfeer van bescherming. .................................................................................... 28 4.2. De aantasting ......................................................................................................... 29 4.2.1. De aantastingen aan de gezondheid, het welzijn en de woning ..................... 30 4.2.2. De aantastingen en hun ernst. ......................................................................... 31 4.3. De aard en de voorwaarden van de inmenging. .................................................... 33 Sectie 2 : De inmengingen ten behoeve van het milieu in de uitoefening van de verdragsrechten. ................................................................................................................. 37 §1. Artikel 1, eerste Protocol ............................................................................................ 38 1.1. De beperkingen op het gebruik van onroerend goed ............................................. 39 1.2. De ontneming van eigendom. ................................................................................ 40 §2. het artikel 8 van het Verdrag ...................................................................................... 44 §3. Het artikel 9 van het Verdrag. .................................................................................... 45
Hoofdstuk 3 : Op weg naar de erkenning van een recht op het milieu in de Europese Conventie ? .......................................................................................... 46 Sectie 1ste : Naar een recht op milieu ............................................................................... 46 Sectie 2 : Enkele sporen om te zorgen voor een recht van de mens voor het milieu .... 47 §1. Het recht op een gezonde, levensvatbare en evenwichtige milieu. ............................ 48 §2. Naar een meer uitgebreid inhoud? ............................................................................. 48 §3. Een aanvullend protocol gewijd aan het milieu?........................................................ 49
59
Conclusie. ............................................................................................................ 51 Bibliographie ....................................................................................................... 53 Inhoudsopgave..................................................................................................... 59
60
61