LOUISE MULDER
MIGRANTENVROUWEN EN MENSENRECHTEN: HET MAAGDENVLIES HET ZIEKENFONDS UIT?
De wisselwerking tussen keuzevrijheid en bewegingsvrijheid enerzijds en overheidsingrijpen anderzijds, ligt bij migrantenvrouwen gecompliceerder dan bij vrouwen uit de andere bevolkingsgroepen .1 Dat komt omdat bepaalde fundamentele rechten elkaar in de weg zitten als het gaat om de vrijheid van migrantenvrouwen.
pagina 61
Nemesis essays - januari 1995
Bij migrantengroepen geldt immers dikwijls niet alleen het fundamentele recht op een gelijkwaardige behandeling en op gelijke zelfontplooiing, maar ook het fundamentele recht op het behoud van de eigen tradities en identiteit. Vooral bij vrouwen die hun tradities en cultuur aan traditionele samenlevingen ontlenen, treedt spanning op bij de verwezenlijking van beide principes. Dat speelt als bijvoorbeeld culturele of godsdienstige tradities verhinderen dat vrouwen en mannen op gelijkwaardige wijze aan het maatschappelijke leven deelnemen. Een gelijkwaardige behandeling van andere culturen en religies schrijft respect en terughoudendheid in verband met deze tradities voor. Ziet men gelijkheid echter als de gelijke keuze- en bewegingsvrijheid van vrouwen en mannen, dan moet doorbreking van bedoelde tradities en leefpatronen worden gestimuleerd. In deze gevallen zal een keuze tussen verschillende aspecten van het gelijkheidsbeginsel onvermijdelijk zijn. Doorbreking van bepaalde culturele instituties en tradities kan niet worden geforceerd of opgelegd. Aan het proces van culturele groei en veranderingen liggen immers - in ieder geval ten dele - vrije keuzen ten grondslag. Deze keuzevrijheid kan voor migrantenvrouwen door de overheid in recht en beleid wel worden bevorderd. Overheidsinterventie via recht en beleid is echter vrij riskant. De globale definities, generalisaties en categoriseringen waarmee in het recht moet worden gewerkt, komen al snel niet meer overeen met de beleving van de vrouwen zelf wat hun privésituatie en hun situatie in maatschappelijk opzicht betreft. Uiteraard versterkt dit gevoelens van vervreemding en dwang. Als we in dit verband in termen van emancipatie gaan denken, rijst onmiddellijk het eerste probleem. Dat is de vraag welk referentiekader door het emancipatiedoel wordt aangereikt. De vrouwen uit de betreffende bevolkingsgroepen hebben zeer recent een eerste aanzet tot formulering van een eigen emancipatiebegrip ondernomen.2 Deze discussie is in de verste verte nog niet afgerond. Wel is nu al duidelijk dat bij de emancipatie van migrantenvrouwen elementen uit de Nederlandse samenleving worden geïntegreerd met elementen uit de eigen cultuur. Zo wordt onder meer gekozen voor autonomie van de vrouw en onbelemmerde toegang tot onderwijs en arbeid, naast de eigen beleving van de gezinsbanden en meer solidariteit in maatschappelijk opzicht. In het licht van eerdergenoemde vraagstelling ga ik eerst in op de feitelijke overheidsinterventie in verband met emancipatie van migrantenvrouwen. Vervolgens zal ik het probleem bespreken dat zich voordoet bij een conflict tussen het recht op behoud van de eigen cultuur en het recht op een gelijkwaardige behandeling. Daarna zal ik een aanzet geven voor een mogelijke emancipatiestrategie voor migrantenvrouwen, getoetst aan een aantal specifieke probleemgebieden. Tenslotte wordt beargumenteerd dat de gewenste overheidsannexatie van een deel van het privéterrein van deze vrouwen zal leiden tot een zekere mate van vrijheid die bij emancipatie en zelfontplooiing niet gemist kan worden.
pagina 62
Louise Mulder
DE OVERHEID ALS STEUNPILAAR?
Sinds 1983 wordt in recht en beleid officieel rekening gehouden met de aanwezigheid van niet uit Nederland afkomstige bevolkingsgroepen. Aanvankelijk werden de vrouwen uit deze groepen - behoudens incidentele cursussen en projecten - zonder nadere differentiatie onder de minderhedennoemer gebracht, waardoor dus ook voor die vrouwen een beleid gold dat was afgestemd op arbeid, onderwijs en scholing en bestuurs- en politieke participatie. Dat emancipatie aan participatie voorafgaat, zeker voor vrouwen, was tot dat moment nog niet tot uitdrukking gebracht. Pas eind jaren tachtig begint - met emancipatoire invalshoek - schoorvoetend aandacht te komen voor migrantenvrouwen als aparte categorieën. In het jaaroverzicht minderhedenbeleid 1995 wordt een apart hoofdstukje) gewijd aan vrouwen uit de nieuwe bevolkingsgroepen.3 Als speerpunten van beleid worden genoemd: het zichtbaar maken van vrouwen uit minderheidsgroepen in het minderhedenen emancipatiebeleid en in de cijfers op dit punt; vergroting van de participatie in maatschappelijke en politieke besluitvorming; het toesnijden van de ondersteuningsstructuur in het kader van het emancipatie- en minderhedenbeleid op de behoeften van vrouwen uit minderheidsgroepen. Deze drie speerpunten hebben inmiddels ook een aantal concrete maatregelen opgeleverd die speciaal op de emancipatie van vrouwen uit minderheidsgroepen zijn geënt. Zo worden de culturele factoren onderzocht die belemmerend werken op de instroom van migrantenvrouwen in bestuurlijke functies, en trainingen aangeboden aan vrouwen uit minderheidsgroepen die bestuurlijke functies ambiëren of de politiek in willen. Bij de nieuwe landelijke minderhedenorganisatie (voor beleidsinspraak en -advisering) zal een aparte eenheid worden ondergebracht van waaruit de emancipatie van vrouwen uit minderheidsgroepen wordt ondersteund.4 Voorts is het project 'Aisa' gestart. Dit project heeft een looptijd van drie jaar. Het heeft een bijzonder breed draagvlak bij de huidige landelijke minderhedenorganisaties. Doel is het ontwikkelen van een gezamenlijke visie op de emancipatie van migrantenvrouwen en het uitdragen daarvan naar de eigen achterban en naar de overheid. Tenslotte streeft men naar een duidelijker inbreng van deze vrouwen in de beleidsontwikkeling. Ook de lokale overheden van de grote steden besteden tegenwoordig aandacht aan de emancipatie van migrantenvrouwen. Bij het subsidiëren van cursussen die door de minderhedenorganisaties worden opgezet en gegeven, bedingen gemeentebesturen vaak dat deze met name de emancipatie van vrouwen uit die kringen ten goede moeten komen.5 Ook wordt door gemeentebesturen voor dit doel wel voorzien in een organisatiestructuur en professionele medewerkers.
pagina 63
Nemesis essays - januari 1995
In het Nederlandse recht is het bestaan van de vrouwen in kwestie tot op heden nauwelijks doorgedrongen. Behalve in het vreemdelingenrecht, met name de toelatingsregels inzake gezinshereniging en gezinsvorming, treft men in de Nederlandse rechtsnormen weinig aan dat duidt op de aanwezigheid van migrantenvrouwen met eigen culturele instituties, waarden en normen. Dat zal niemand verbazen. Een samenleving is in haar structuur en institutionele uitrusting immers niet alleen een politiek, maar ook een cultureel eindprodukt van een lange machtstrijd tussen de verschillende samenstelllende (culturele) delen van die samenleving.6 Deze samenleving laat zich niet gemakkelijk beïnvloeden door kleine groepen mensen met een andere cultuur. De maatschappelijke aandrang voor veranderingen op dit punt zal dan ook gering zijn. De migrantenvrouwen zijn zelf (in ieder geval voorshands) niet in staat veel druk uitte oefenen op recht en politiek om zodoende erkenning te eisen voor een eigen culturele identiteit. Evenmin is er sprake van een herkenbaar aandeel in het proces van rechtsvorming. In theorievorming over multicultureel recht wordt over het algemeen grote waarde gehecht aan communicatieve processen. Men spreekt dan over de 'gedeelde definitiemacht', hetgeen tot stand moet komen via de zogeheten 'rationele discussie', die is bedoeld om opvattingen en handelingen te rechtvaardigen en via open argumentatie tot overeenstemming te komen.7 Dit wordt zelfs gesteld als de conditio sine qua non om te komen tot multiculturele rechtvorming. Het is duidelijk dat in de beschreven gedachtengangen de inzichten dat conflicten - zowel binnen de privésfeer als binnen de openbare sfeer - door middel van argumentatie kunnen (en moeten) worden opgelost, dragende elementen zijn. Deze rationele discussie - waaraan ook door middel van representatie kan worden deelgenomen - wordt op verschillende manieren gevoerd. Enerzijds kan er sprake zijn van een informele organisatie, anderzijds van geïnstitutionaliseerde en gewaarborgde procedures (zoals gangbaar bij democratische besluitvorming). Omdat de ontwikkeling van een vrij homogene maatschappij naar een multiculturele samenleving alles te maken heeft met acceptatie en reproduktie van andere dan de oorspronkelijke moraal, waardenpatronen en gevestigde instituties, zal een dialoog die zich daarop richt, al snel een politieke en/of juridische context hebben. Sterker nog, het spreekt voor zich dat het politieke systeem het platform zou moeten zijn voor het voeren van de discussies met betrekking tot de verschillende culturen en de implicaties hiervan voor de Nederlandse samenleving en rechtsorde. De deelname van migrantenvrouwen aan het politieke debat is echter nog uitermate gering. Dat geldt ook in gevallen waar een ruime mate van politieke interesse in de betreffende kringen aanwezig is. Kwesties als de eigen emancipatie en de vormgeving van een multiculturele samenleving gaan daardoor grotendeels hun deur voorbij. De afstand tussen de vrouwen in kwestie en de Nederlandse politiek en recht heeft tweeërlei gevolg. Enerzijds is de noodzaak aan een eigen inbreng in de rechtsvorming buitengewoon groot. Anderzijds is juist de toegang hiertoe veel moeilijker. Dat betekent dat de vrouwen een buitengewoon grote inspanning op dit punt zullen moeten leveren.8 Zij zullen zich immers zelf moeten mengen in de politieke en juridische argumentaties. Daarbij is gerichte overheidssteun dan ook onontbeerlijk.9 Al was het alleen maar voor de ontwikkeling en training van eigen organisaties en van een goed toegerust eigen kader, en voor het vergemakkelijken van deelname aan het politieke en juridische discours.
. pagina 64
Louise Mulder
Emancipatie op het openbare terrein - met andere woorden het nastreven van een gelijkwaardige behandeling op het gebied van arbeid, politiek, recht en maatschappelijke participatie - vergt in ieder geval overheidsinterventie. Enerzijds voor de vergroting van de deelname aan inspraakprocedures en rechtsvormingsprocessen. Anderzijds omdat er randvoorwaarden moeten worden gecreëerd voor deelname aan beleid en rechtsvorming. Dat betekent dat de vrouwen, waar nodig, in staat moeten worden gesteld om de Nederlandse taal te leren en om de politieke verhoudingen, de maatschappelijke eigenaardigheden en de beginselen van het Nederlandse staats- en bestuursrecht onder de knie te krijgen. Zolang er in recht en beleid nog nauwelijks sprake is van een eigen inbreng, is de overheid de aangewezen instantie voor behartiging van de belangen van de vrouwen in kwestie. Voor de overheid betekent dit laatste trouwens niet anders dan het geven van toepassing aan het democratische beginsel dat groepen burgers met eigen opvattingen en behoeften bij besluit- en rechtsvorming worden betrokken. Zodoende kan er met hen rekening worden gehouden bij de voorbereiding van recht en beleid.10 Wat in dit verband overblijft, is uiteraard de vraag op welke wijze men rekening met vrouwen uit de nieuwe bevolkingsgroepen moet houden. DE EIGEN CULTUUR VERSUS DE GELIJKWAARDIGHEID VAN MANNEN EN VROUWEN
Bovenstaande maakt duidelijk dat de discussie over multicultureel recht thans nog in hoofdzaak wordt gevoerd door mensen die niet tot de direkt belanghebbende groepen behoren. Wellicht is dat de reden waarom deze discussie zich concentreert rond de vraag hoe tolerant men zich op dient te stellen tegenover andere culturele gebruiken, waarden en normen en instituties. Het betekent ook dat mensen aan het woord zijn van wie men mag verwachten dat zij in hun socialisatieproces onder meer de (fundamentele) rechtsnormen van deze samenleving geïnternaliseerd hebben. Het zal dus geen verbazing wekken dat zelfs voorstanders van multicultureel recht de grens leggen bij de grondslagen van de Nederlandse rechtsorde en de mensenrechtelijke normen." De voorgestane intolerantie ten aanzien van schendingen van grondrechten wordt mede ingegeven door de gedachtengang dat deze voldoende bescherming bieden aan de pluriformiteit van een multiculturele samenleving. Hoe zeer ik ook achter het uitdragen van de mensenrechtelijke waarden sta, er blijven bij deze beperkte gedachtengang ten minste twee problemen onbesproken. In de eerste plaats zijn grondrechten niet statisch. Ook grondrechten veranderen van inhoud aan de hand van evoluerende maatschappelijke omstandigheden en opvattingen. Dat geldt niet alleen voor het wetgevingsproces, maar zeker ook voor de rechterlijke interpretatie. Dat wil zeggen dat betrokkenheid van vrouwen uit de nieuwe bevolkingsgroepen bij de rechtsvorming ook invloed op de betekenis van deze rechten kan hebben.12 Gezien het geringe machtspotentieel van deze vrouwen, is het niet realistisch te verwachten dat de opsomming en inhoud van de grondrechten essentieel zullen wijzigen. Wel zal een meer genuanceerde en pluriforme interpretatie aan deze rechten moeten worden gegeven. Een gedifferentieerde interpretatie van mensenrechten is onontkoombaar in multiculturele samenlevingen. Zo kan het recht op gelijke zelfontplooiing voor mannen op een andere manier dan voor vrouwen worden verwezenlijkt. Zo kan het recht op arbeid van migrantenvrouwen bijvoorbeeld tevens het recht bevatten op het dragen van een hoofddoek op de werkplek, zo kan het recht op een ongestoord gezinsleven ook het zorgrecht bevatten met betrekking tot die relaties die voor hen zelf onder het gezinsbegrip vallen, en zo kan het recht op onderwijs voor vrouwen uit deze groepen impliceren dat bij de inrichting van cursussen en onderwijs mede met hun specifieke behoeften rekening wordt gehouden. pagina 65
Nemesis essays - januari 1995
Met andere woorden: naar mijn mening kunnen mensenrechten binnen een multiculturele samenleving pas de beoogde begrenzende werking hebben ten opzichte van uitingen van een andere cultuur, als de rechten zelf pluriforme rechtsbronnen zijn qua inhoud en interpretatie. In de tweede plaats doet zich het probleem voor dat in een dergelijke redenering geen ruimte is voor tegengestelde belangen bij mannen en vrouwen of ouders en dochters uit dezelfde bevolkingsgroepen. De vraag die in het debat rond multiculturele rechtsnormen vrijwel consequent uit de weg wordt gegaan, is de vraag welke grenzen de (in dit debat veelgeroemde) gelijkheid tussen man en vrouw stelt aan de uitoefening van sommige grondrechten door mannen uit de nieuwe bevolkingsgroepen. Of nog algemener, de vraag hoe grondrechtelijke conflicten binnen de groep zelf dienen te worden opgelost. Een paar voorbeelden zijn op zijn plaats. In het debat over multiculturele rechtsnormen wordt wel verdedigd dat het recht op een ongestoord gezinsleven de erkenning impliceert in het Nederlandse recht van de rechtsgevolgen van (in het buitenland gesloten) polygame huwelijken van ingezetenen. Sporadisch wordt hierbij aandacht geschonken aan het feit dat een polygaam huwelijk niet berust op instemming van beide (eerste) echtgenoten en zodoende een ongelijkwaardige situatie van man en vrouw met zich meebrengt.13 Deze ongelijkwaardigheid toont zich nog sterker als we bedenken dat de man wel, maar de vrouw niet, met meer dan één echtgeno(o)t(e) kan huwen. Het recht op een vrije huwelijkskeuze wordt voor vele islamitische Turkse en Marokkaanse meisjes en vrouwen beperkt door voorschriften van religieuze aard, waardoor zij niet mogen trouwen met een niet-islamitische partner. Dit verbod bevat een zekere ongelijkwaardige behandeling van mannen en vrouwen omdat het huwelijksbeletsel alleen vrouwen geldt. Mannen mogen immers trouwen met een niet-islamitische partner mits deze behoort tot een godsdienst 'van het boek'.14 Invoering van dergelijke multiculturele huwelijksbeletselen vergt in ieder geval een afweging van het recht op de eigen cultuur/religie van de een tegen het recht op gelijke behandeling van de ander. In het verleden heeft een dergelijk conflict zich tot bij de Hoge Raad voorgedaan. De rechten van een vader om zijn eigen cultuur te beleven en om zijn eigen godsdienst te belijden en in de praktijk toe te passen, werden ingeperkt omwille van de bewegingsvrijheid van zijn dochter.15 De Hoge Raad sloot in zijn redenering aan bij het algemene grondrechtelijke beperkingssysteem. Volgens de AG functioneerde culturele dwang op groepsgenoten als inherente grens aan de werking van mensenrechten. In dit geval betrof het de dwang van een islamitische vader op zijn islamitische dochter. Beide gezichtspunten geven in ons geval echter onvoldoende houvast bij de afweging van een fundamenteel recht van een man tegen een fundamenteel recht van een vrouw.
pagina 66
Louise Mulder
De discussie met betrekking tot de Algemene wet gelijke behandeling toont ons, hoe moeilijk een dergelijke situatie zich binnen ons rechtssysteem laat oplossen.16 Geen enkel algemeen afwegingsmodel, geen enkele voorrangsredenering met betrekking tot bepaalde grondrechten blijkt bij nadere overwegingen houdbare criteria te verschaffen voor een oplossing bij bedoelde rechtsconflicten. Laat staan voor de vraag wanneer de multiculturele grondrechtelijke interpretatiewijze voor mannen moet wijken voor de toepassing van gangbaar uit te leggen grondrechten op groepen vrouwen. De algemene zienswijze, dat rechtspluralisme wordt begrensd door eisen van de openbare orde en de rechtszekerheid, brengt ons evenmin veel verder.17 Weliswaar vallen hieronder in ieder geval de beginselen van een positief rechtsstelsel die van bijzondere waarde moeten worden beschouwd, maar dit lost een intern grondrechtelijk conflict niet op. De vraag blijft dus overeind, wanneer de uitoefening van fundamentele culturele rechten door mannen c.q. ouders mag worden ingeperkt omwille van de vrijheid of gelijkwaardigheid van vrouwen c.q. dochters. Allereerst moet in dit verband - zoals door Heringa uiteengezet - een onderscheid worden gemaakt tussen twee verschillende problemen: de afwegingen bij een intern grondrechtelijk conflict - de situatie waarbij twee grondrechten niet met elkaar in overeenstemming zijn -, en kwesties van beperkingen van grondrechten.18 Dit is met name van belang omdat het in het eerste geval in de rede ligt, dat er - ook voor de grondwettelijk gezien niet beperkbare grondrechten - een afbakening van de omvang plaatsvindt. Op grond van een afweging van onder meer de belangen in kwestie en het relatieve gewicht van de uitoefening der rechten, wordt de onderlinge verhouding van de rechten in kwestie bepaald." Bij beperkingen van grondrechten, daarentegen, gaat het alleen om interpretatie van het juridische stelsel. Dat betekent dat er, met name bij grondrechtelijke afwegingen, plaats is voor argumenten die niet zijn ontleend aan de grondrechtencatalogus of het systeem daarvan, maar die wel als funderende waarden sterk daarmee zijn verbonden.20 In het bijzonder wordt hier bedoeld een notie die niet los kan worden gedacht van het bestaan van de vrijheids- en gelijkheidsrechten, te weten de notie van de menselijke waardigheid.21 De inherente menselijke waardigheid is het dragende idee van de VN-verdragen en het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.22 Zoals door Koekkoek gesteld, komen zowel de klassieke vrijheidsrechten als de gelijkheidsrechten onder leiding van het beginsel van de menselijke waardigheid tot ontplooiing.23 Gelijkheid wordt in dit verband - net als de klassieke vrijheidsrechten - gezien als een fundamenteel beginsel van een rechtsstaat, dat in de rechtsontwikkeling kan worden verdiept door het beginsel van de menselijke waardigheid. De menselijke waardigheid is echter ook geen objectief gegeven. Het principe staat bijvoorbeeld los van eenieders individuele verdiensten, en is verbonden met opvattingen over een intrinsieke menselijke waardigheid die mensen toebehoort vanwege hun individuele menszijn.24 Deze opvattingen echter zijn abstracties die van cultuur tot cultuur anders worden ingevuld. Wat ik zoek is een argument waarom één aspect van de menselijke waardigheid (de gelijkwaardige behandeling) zodanig zwaar weegt, dat het in bepaalde gevallen een grens stelt aan andere aspecten van de menselijke waardigheid, in dit geval het respect voor niet-dominante culturen.
pagina 67
Nemesis essays - januari 1995
Aanhangers van (varianten van) het cultureel relativisme hebben uitgebreid aangetoond dat er geen mogelijkheid bestaat om de waarden van verschillende culturele tradities objectief tegen elkaar af te meten.25 Dat betekent dat een subjectieve keuze voor een of meer van de eigen waarden geoorloofd is, mits hiervoor een plausibele argumentatie wordt gegeven. Deze ratio kan worden gevonden in het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (Vrouwenverdrag).26 Het belang dat in internationaal verband aan de gelijkwaardige behandeling van mannen en vrouwen wordt gehecht, is niet gering. Dat blijkt al uit de preambule, waarin onder meer wordt gesteld dat het voor de volledige ontwikkeling van een land, het welzijn van de wereld en de zaak van de vrede is vereist dat zoveel mogelijk vrouwen, op gelijke voet met mannen, op alle gebieden deelnemen. Voorts verplicht art. 3 van het verdrag de overheid om met name op politiek, sociaal, economisch en cultureel gebied alle passende maatregelen, waaronder wetgevende, te treffen om de volledige ontplooiing en ontwikkeling van vrouwen te verzekeren, teneinde haar de uitoefening en het genot van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden op gelijke voet met mannen te waarborgen. Dit verdrag is ook van toepassing op de vrouwelijke ingezetenen uit de nieuwe bevolkingsgroepen. Zodoende vraagt de menselijke waardigheid binnen onze rechtsorde bijzondere aandacht voor de gelijke vrijheid van deze vrouwen. Omgekeerd is een ongelijkwaardige behandeling van bedoelde vrouwen een forse inbreuk op de menselijke waardigheid. Onze overheid heeft zich juridisch vastgelegd op het uit de wereld helpen van dergelijke inbreuken. We hoeven ons dus niet eens te verdiepen in het voor en het tegen van normen en waarden uit andere culturen die niet in overeenstemming zijn met genoemde aspecten van de menselijke waardigheid. In normatief en beleidsoogpunt dient - gezien art. 3 van het Vrouwenverdrag - immers prioriteit te worden gesteld bij vrouwen die groepsgewijs een emancipatie-achterstand hebben. Culturele gebruiken, normen en waarden en instituties die haaks staan op het principe van de gelijkwaardige behandeling van deze vrouwen, of die hun vrije ontplooiing in de weg staan, moeten daarom categorisch worden afgewezen. Culturele vrijheidsrechten van mannen uit de nieuwe bevolkingsgroepen vinden binnen deze rechtsorde hun inherente grens in de zelfontplooiing van vrouwen uit deze groepen. Aangezien ook bij een dergelijke normstelling de daadwerkelijke rechtsvorming in handen van de overheid ligt, is het aan diezelfde overheid om actief deze prioriteit - en daarmee de rechtsgrenzen op dit punt - te handhaven. WELKE RECHTSSTRATEGIE VOOR MIGRANTENVROUWEN? De gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen is, zoals we hierboven hebben gezien, een belangrijk beginsel als het gaat om de emancipatie van migrantenvrouwen. Toch kan dit als juridische emancipatiestrategie niet afdoende zijn. In de eerste plaats is er een grote mate van discussie mogelijk over de concrete invulling van het beginsel. In de tweede plaats werkt de eis van gelijkwaardige behandeling alleen in situaties die redelijk vergelijkbaar zijn. Om deze (bekende) problematiek te omzeilen, is het nodig daarnaast te werken met een aantal (hulp)beginselen die de gelijkwaardigheid nader concretiseren, en die ook zelfstandige gelding als rechtsgrond hebben.
pagina 68
Louise Mulder
Tot op heden ontbreekt voor bedoelde vrouwen een dergelijk referentiekader voor recht en beleid. Er wordt bijvoorbeeld over en door hen niet - zoals voor en door andere groepen vrouwen - eenduidig gedacht in termen van sociaal-economische gelijkheid, gelijke rechten of gedeelde macht. Evenmin wordt over en door hen gesproken in termen van integratie en inburgering. Onbedoeld gevolg van een en ander is een 'hap-snap' beleid, waarbij de eigen tolerantie als uitgangspunt wordt genomen in plaats van doordachte principes die zijn gericht op de specifieke behoeften van deze groepen vrouwen. Een ander onbedoeld gevolg is dat de eigen cultuur kan gaan functioneren als rem op de zelfontplooiing en keuzevrijheid van meisjes en vrouwen uit bedoelde bevolkingsgroepen. Enerzijds door als overheid een overmaat aan respect te tonen voor praktijken jegens vrouwen die absoluut niet bij de fundamentele waarden en normen van deze samenleving passen. Anderzijds door de eigen cultuur soms te beschouwen als een muur waar men niet overheen mag kijken, ook niet uit oogpunt van bescherming van vrouwen. Dat werkt in de hand dat mannen uit deze bevolkingsgroepen de eigen cultuur als een soort kuisheidsgordel voor meisjes en vrouwen kunnen gebruiken. Deze gevolgen staan haaks op iedere emancipatiedoelstelling. De dominantie van mannen over vrouwen valt bij een dergelijke benadering immers niette doorbreken. Evenmin zullen zo de in onze samenleving onvolprezen doelstellingen van gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen worden bereikt. Zoals ik aan de hand van onderstaande voorbeelden zal laten zien, ontmoeten migrantenvrouwen bij hun zelfontplooiing specifieke belemmeringen. Deze belemmeringen liggen zowel in de privésfeer als in de openbare sfeer. Het gaat bij emancipatie immers niet alleen om arbeid en politieke participatie, maar ook om zaken als de vrijheid voor het aangaan en ervaren van bepaalde relaties, controle over het eigen lijf, en zaken als mannelijke waarden en normen op gebied van seksualiteit van vrouwen. Ook al zijn de laatstgenoemde aangelegenheden strikt genomen privé-aangelegenheden, de interferentie van deze privézaken op het openbare leven van vrouwen is volstrekt evident. Zoals we zullen zien, zijn de belemmeringen van dien aard dat zij zonder overheidsinterventie niet uit de weg kunnen worden gewerkt. In dit opzicht is toenemende overheidsinterventie ook op privéterrein zeer gewenst. Tegelijkertijd moet er evenwel voor worden gewaakt, dat daardoor niet de deur opengaat voor verdergaande annexatie van het privéterrein. Een goed gekozen strategie voor emancipatie van vrouwen uit de nieuwe bevolkingsgroepen moet in potentie passen bij genoemde verstrengeling van de private en de openbare aspekten en - hoe paradoxaal dit ook moge lijken - tevens de argumentatie verschaffen tegen te vergaande overheidsinmenging in de privésfeer. Ik kan hiervoor maar één mogelijkheid bedenken. Eerder heb ik vermeld, dat het debat over de vraag naar het aanvaarden van andere culturele waarden en normen zich voornamelijk concentreert rond de vraag naar de grens die hieraan door de mensenrechten wordt gesteld. Dat lijkt me niet de manier om mensenrechten en migrantenvrouwen met elkaar in verband te brengen. Wèl voor de hand liggend is het, om voor deze vrouwen als strategie consequent te kiezen voor de optimale verwezenlijking van hun mensenrechten in meest brede zin. Mensenrechten omvatten niet alleen de gelijkwaardigheid van man en vrouw en alle mensen als gearticuleerd recht. Daarnaast is deze gelijkwaardigheid bijna altijd impliciet in het concept van de andere specifieke rechten aanwezig.
pagina 69
Nemesis essays - januari 1995
In de eerste plaats laten mensenrechten zich goed inzetten als breekijzer in het emancipatiestreven. Het emancipatoire karakter is zelfs het belangrijkste bestaansrecht van deze rechten. Voorts dekken mensenrechten de belangrijke persoonlijke en openbare aspecten van het mensenleven. Hieronder vallen ook de aspecten die we specifiek vrouwelijk kunnen noemen. Mensenrechten kunnen zodoende de vrouwen als vrouw, maar ook als nieuwe ingezetenen beschermen. Bovendien zijn mensenrechten naar hun aard bij uitstek geschikt om te fungeren als afweerschild tegen een opdringerige overheid. Dit is immers precies de oeroude ratio waaruit deze rechtscategorie is geboren. Tenslotte (en niet het minst belangrijke) is bij deze rechten van belang dat de overheidsverplichtingen niet alleen negatief worden geformuleerd. Integendeel, het is inmiddels algemeen aanvaard dat deze rechten juist ook positieve verplichtingen voor hun verwezenlijking op de nationale overheden leggen. Kortom: mensenrechten vormen voor migrantenvrouwen de optimale juridische bron om handen en voeten vooreen rechtspolitiek uitte putten. MENSENRECHTEN VOOR MIGRANTENVROUWEN a. verblijfsonvrijheid
ledereen die wettig in Nederland verblijft, kan aan art. I 2 IVBPR het recht op bewegingsvrijheid ontlenen. Dat houdt in dat men - binnen de door het verdrag toegelaten beperkingen - vrij is om te gaan en te staan waar men wil.27 Het recht komt volgens de jurisprudentie horizontale werking toe.28 Bovendien rusten er, net als bij de rechten van het Europees Verdrag inzake de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, op de verdragspartijen zekere verplichtingen ten aanzien van het feitelijk realiseren van de bepaling.29 Art. 3 van het zelfde verdrag schrijft verdragspartijen voor, aan mannen en vrouwen een gelijk genot van de verdragswaarborgen te verschaffen. Dat betekent dat we van de overheid niet alleen mogen verwachten dat zij de eigen obstakels opruimen die belemmerend werken op de bewegingsvrijheid van bepaalde groepen vrouwen, maar ook dat er wordt ingegrepen als andere ingezetenen de werking van dit recht frustreren, zelfs als dit ingrijpen een inmenging in de privésfeer betekent. Een van de stoorzenders op de vrije ontplooiing van vrouwen die in het kader van gezinshereniging of gezinsvorming naar ons land zijn gekomen, is de afhankelijke verblijfsvergunning.30 Deze maakt vrouwen die kort zijn getrouwd, volkomen afhankelijk van hun man, omdat de vrouw pas voor een zelfstandige verblijfstitel in aanmerking komt als het huwelijk drie jaar heeft geduurd, waarvan het laatste jaar legaal in Nederland moet zijn doorgebracht. De vrouw moet dan wel (behoudens het geval dat zij jonge kinderen verzorgt) in haar eigen onderhoud kunnen voorzien, hetgeen gezien de omstandigheden vaak een onmogelijke opgave blijkt. Van Walsum illustreerde al jaren geleden hoe een dergelijke afhankelijkheid tot geweld tegen en dwang op vrouwen in de privésfeer kan leiden.31 Een inventarisatie door de ACOM liet bovendien zien, dat vrouwen uit de nieuwe bevolkingsgroepen lang niet altijd van hun rechten op de hoogte zijn.32 Dat geldt ook ten aanzien van verblijfsrechten voor onbepaalde tijd en de rechten op de sterkere vestigingsvergunning. Genoemd worden oorzaken als gebrek aan informatie en aan mondigheid, en het feit dat vrouwen op dit punt door hun mannen worden klein gehouden. Een ander onaanvaardbaar gevolg van deze situatie is, dat vrouwen door hun man kunnen worden teruggestuurd naar het land van herkomst.33 Trouwens, dit laatste is ook vaak het lot van meisjes als de ouders kiezen voor een traditionele opvoeding en een traditionele vorm van onderwijs.34
pagina 70
Louise Mulder
Een andere bron van narigheid is de regel dat bij verlegging van het hoofdverblijf de verblijfsvergunning vervalt.35 De A C O M heeft er op gewezen, dat deze bepaling met name voor vrouwen en meisjes ongelukkig uitpakt.36 In de eerste plaats kan dit zich voordoen bij remigratie. Remigratie met behoud van uitkering kan alleen plaats vinden als vrouw en kinderen beneden de zestien jaar mee vertrekken. Als de vrouw tegen haar zin in meegaat en later terug wil, zal dit veelal onmogelijk blijken. In de tweede plaats komt het na een verblijf in het land van herkomst voor dat mannen hun vrouw (al dan niet vanwege het bestaan van een andere vrouw) daar zonder reisdokumenten achterlaten. O o k dan lukt het de vrouwen vaak niet naar Nederland terug te keren. Hetzelfde is het geval met meisjes die (al dan niet gedwongen) trouwen met een partner die woont in het land van herkomst, en daar dan ook gaan wonen. Als de relatie wordt verbroken en de jonge vrouwen naar het gezin van hun ouders in Nederland terug willen keren, hebben zij hun verblijfsrechten vaak verspeeld door de verlegging van hun hoofdverblijf. Alhoewel formeel gezien de laatste perikelen net zo goed mannen als vrouwen kunnen overkomen, blijkt toch dat hoofdzakelijk vrouwen en meisjes het slachtoffer van deze regel zijn.37 De dwang die in genoemde gevallen op vrouwen wordt uitgeoefend, is niet helemaal dezelfde. In het geval van de afhankelijke verblijfsvergunning is het de overheid die de deur open zet voor onderdrukking van vrouwen. Het zelfde geldt ingeval van voormalige in Nederland ingezeten migrantenvrouwen die in het buitenland bij hun echtgenoot verblijven. Het feit dat deze vrouwen geen kant uit kunnen, betekent een ongehoorde machtspositie voor de mannen in kwestie. Daar komt in dit geval nog bij, dat deze huwelijken vaak met een vorm van dwang gepaard gaan.38 Bij de in het buitenland achtergelaten vrouwen ligt het iets anders, omdat het in wezen de man zelf is die de vrouw de keuze voor haar verblijfsplaats ontneemt. Dat neemt niet weg dat het resultaat in de meeste gevallen hetzelfde is. Vrouwen die in Nederland zijn geaccultureerd (of bezig zijn te accultureren), en die in veel gevallen in Nederland hebben gewerkt of hier zijn opgeleid, wordt voortzetting van dat proces volstrekt onmogelijk gemaakt. Verblijfsrechten vertonen zodoende een zekere samenhang met zowel de gelijkwaardige behandeling van vrouwen als met hun zelfontplooiing. De mogelijkheden van een mensenrechtelijke benadering zijn dan ook evident. W e hebben bij deze praktijken immers niet uitsluitend te maken met de verblijfsvrijheid van de vrouwen in kwestie. O o k het gelijkwaardigheidsbeginsel en het recht op gelijke zelfontplooiing, in de grondwet neergelegd in de vorm van gelijkheidsbeginsel en sociale grondrechten, zijn in het geding. Juist waar de uitoefening van deze rechten samenvalt met de uitoefening van verblijfsrechten, zijn migrantenvrouwen bijzonder kwetsbaar. Zoals we hebben gezien, komt deze kwetsbaarheid zowel in de privésfeer als in de openbare sfeer tot uitdrukking.
b. onvrijheid ten aanzien van de huwelijkskeuze Er valt praktisch niets te bedenken dat meer privé is dan de partnerkeuze. Geen wonder dat het recht op vrije huwelijkskeuze dan ook meermalen als mensenrecht wordt geformuleerd.39 Dat gebeurt onder meer in art. 23, lid 3 IVBPR, waarin nadrukkelijk het vereiste wordt gesteld van de vrije en volledige toestemming van aanstaande echtgenoten bij de huwelijkssluiting.40 Huwelijksdwang speelt zich niet alleen af op privéterrein. Ook de overheid kan mensen onder huwelijksdwang brengen vanwege maatregelen die verhinderend op andere relatievormen uitwerken. In Nederland zijn beide vormen van huwelijksdwang
pagina 71
Nemesis essays - januari 1995
tegenwoordig meer een 'allochtoon vrouwelijk' dan een 'autochtoon vrouwelijk' verschijnsel. Alleen daarom verdient dit punt extra aandacht. Immers, het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie verplicht de overheid het genot van de vrije huwelijkskeuze te waarborgen zonder onderscheid naar nationale afkomst, terwijl het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen de overheid verplicht hetzelfde recht te effectueren zonder onderscheid tussen vrouwen en mannen. Tot op heden is de Nederlandse overheid niet erg geneigd om in te grijpen als het gaat om huwelijksdwang in de privésfeer. Jordens wijst er op dat de betrokken meisjes door hun grotere mondigheid tegenwoordig steeds vaker bij ABS, rechter en vreemdelingendienst klagen over de onvrijwilligheid van een in het land van herkomst gesloten huwelijk.41 Alleen bij de vreemdelingendienst vinden zij een willig oor voor dergelijke klachten. Omdat zodoende kan worden voorkomen dat de 'echtgenoot' in kwestie Nederland binnenkomt, zal het laatste niemand verbazen. De Nederlandse rechter evenwel erkent dergelijke huwelijken als geldig als ze naar geldig recht van het land van herkomst zijn gesloten. Ook de feitelijke constatering dat er sprake is geweest van dwang en zelfs van geweld, brengt hier kennelijk geen verandering in. Uit mensenrechtelijk perspectief liggen de mogelijkheden voor het oprapen. Deze overdosis van respect voor andere rechtsstelsels, andere culturele instituties en andere gebruiken op privéterrein is immers absoluut onverklaarbaar, temeer omdat deze manier van uithuwelijking de multiculturele rechtsgrenzen overschrijdt die door de openbare orde en de fundamentele rechtsbeginselen worden gesteld. Zoals gezegd, kan ook de overheid zelf vrouwen onder een bepaalde huwelijksdwang brengen. Zo kunnen islamitische mannen en vrouwen niet op dezelfde voet als Nederlandse stellen het ongehuwd ouderschap aangaan, omdat de ABS waarschijnlijk zal weigeren een akte van erkenning op te maken.42 Dit laatste heeft als motivering dat een man in het islamitische recht alleen kinderen kan erkennen als hij met de moeder van het kind is getrouwd en als hij een verklaring van twaalf getuigen kan overleggen dat hij de vader van het kind is. Een andere vorm van relatiedwang vloeit voort uit het vreemdelingenrecht. Deze dwang betreft migrantenvrouwen die in Nederland wonen en hier een relatie met iemand uit het land van herkomst (of uit een ander niet-Europees land) willen vormgeven. Van Walsum wees reeds op de problemen die hier kunnen rijzen, met name voor vrouwen vanwege hun slechtere sociaal-economische positie.43 Enerzijds wordt een dergelijke relatie bemoeilijkt door de vereisten dat de vrouw in kwestie moet beschikken over passende woonruimte en dat zij duurzaam en zelfstandig voldoende middelen van bestaan heeft.44 Anderzijds wordt de relatie belast door het feit dat men verplicht is tot samenwoning.45 De vrouw en haar partner kunnen bijvoorbeeld niet kiezen voor een (tijdelijke) LAT-relatie of anderzins. Integendeel, de vrouw zal al snel gedwongen zijn voor een relatie in getrouwde vorm te kiezen, omdat de financiële voorwaarden voor toelating van de partner in dat geval gematigder zijn en de sociaal-economische positie van jonge migrantenvrouwen nu eenmaal niet de meest rooskleurige is.
pagina 72
Louise Mulder
Zou men getrouwd en wel het dagelijks samenwonen pas op termijn willen realiseren, dan is het risico tegenwoordig groot dat men tegen een nieuw dwangaspect oploopt: de nieuwe wet op de schijnhuwelijken. Kortom, deze groep vrouwen wordt eigenlijk op alle mogelijke manieren de kant van het huwelijk en het feitelijk samenwonen opgeduwd. Het is duidelijk dat de Nederlandse overheid minder respect heeft voor het privéterrein als het gaat om de toelating van vreemdelingen, dan wanneer het bijvoorbeeld gaat om gevallen van gedwongen huwelijken of om het weigeren van erkenning van een kind. Dat is geen wonder. Annexatie van het privéterrein levert in dat geval immers klinkende munt op, zowel financieel als op maatschappelijk en politiek gebied. We kunnen met de mensenrechten diverse kanten op ter vergroting van de relatievrijheid van migrantenvrouwen. Uiteraard zouden verbeteringen in de sociaal-economische positie van deze vrouwen ook meer vrijheid in bovenomschreven gevallen brengen. Het is echter de vraag of een gelijkheidsstrategie in die zin een passende oplossing biedt. Bij de verwezenlijking van dusdanig fundamentele mensenrechten is het immers niet aanvaardbaar, dat de mate waarin men dit recht kan uitoefenen rechtstreeks afhankelijk is van de eigen financiële positie. De overheid heeft zich door middel van verdragen verplicht om voor bedoelde groepen vrouwen een zodanige vrijheid te realiseren wat relatievorming betreft, dat zij dit recht op gelijke voet met andere bevolkingsgroepen kunnen effectueren. De gelijkheidsstrategie kan zodoende beter worden gericht op de feitelijke beleving van de betreffende relationele banden. Op die manier kunnen de mensenrechtelijke tekortkomingen immers simpel worden blootgelegd. De gelijkheidsnorm heeft in dit geval dus niet zijn grootste kracht op het openbare terrein maar juist op het privéterrein. c. onvrijheid in de persoonlijke levenssfeer
Eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer wordt in onze samenleving beschouwd als een noodzakelijke voorwaarde voor een menswaardig bestaan en als een van de grondslagen van de rechtsorde."" De persoonlijke levenssfeer zelf is ook wel omschreven als 'de reeks situaties waarin de mens onbevangen zichzelf wil zijn'.47 Het recht op de persoonlijke levenssfeer is niet alleen een zeer elementair recht, de bepaling heeft ook een bijzonder hoog emancipatoir gehalte. Dat is de reden waarom de hierna te bespreken onvrije situaties in verband worden gebracht met deze bepaling en niet met het recht op de onaantastbaarheid van het menselijk lichaam. Een van de grootste onvrijheden in de persoonlijke levenssfeer is de dominantie van de een over het lichaam van de ander. Bij migrantenvrouwen en -meisjes is deze dominantie voornamelijk gericht op de seksuele aspekten van het vrouwenlichaam. Dit zijn dus privéaangelegenheden bij uitstek. Dat heeft echter niet kunnen verhinderen dat de openbare discussie (gevoerd door de dominante bevolkingsgroepen) en de overheid zich op deze onderwerpen hebben gestort. Dit is met name het geval als het gaat om aangelegenheden die worden aangevoeld als vernederend voor vrouwen. Een van deze aangelegenheden - het onderwerp valt kennelijk niet te vermijden - is de veelbesproken vrouwenbesnijdenis, die eigenlijk beter de besnijdenis van jonge meisjes kan worden genoemd.18 In plaats van deze praktijken rigoreus tegen te gaan uit oogpunt van de gelijkwaardige zelfontplooiing (en zelfbeleving) van mannen en vrouwen, liet de overheid zich adviseren over mogelijke legalisering. Uiteindelijk kwam uit een en ander een cultuurrelativistisch compromis gerold.
pagina 73
Nemesis essays - januari 1995
De overheid wilde een kleine ingreep met rituele en symbolische betekenis wettelijk mogelijk maken. Er kan een hoop misgaan als privé politiek wordt. Dat is echter geen wet van Meden en Perzen. In dit geval kunnen we zeggen dat het beoogde compromis het gevolg is van een onterecht politiek primaat voor het behoud van de eigen cultuur. Het kan echter ook anders. De misslag wordt immers duidelijk binnen het kader van een rechtspolitiek ter effectuering van mensenrechten voor vrouwen uit bedoelde bevolkingsgroepen. De overheid wikt en beschikt bij het toestaan van een 'kleine' besnijdenis over de geslachtsorganen van jonge meisjes, zonder de grenzen in acht te nemen die normaliter aan de instandhouding van andere culturele gebruiken worden gesteld, te weten mensenrechtelijke waarden die tevens fundament van onze rechtsorde zijn. Een andere situatie waarin jonge vrouwen uit sommige nieuwe bevolkingsgroepen bepaald niet onbevangen zichzelf kunnen zijn, is het aangaan van seksuele relaties. Met name voor Turkse en Marokkaanse meisjes is het belangrijk als maagd het huwelijk in te gaan. Omdat het om de familie-eer gaat, kan een meisje dat niet bloedt op de huwelijksnacht, in extreme gevallen worden verstoten, ontvoerd naar het land van herkomst, of zelfs met zwaar geweld worden bedreigd. Artsen worden door vrouwen uit deze bevolkingsgroepen steeds frequenter gevraagd om een maagdelijkheidsbewijs of om een maagdenvlieshersteloperatie.49 Ondanks het begrip dat men kan opbrengen voor artsen die hierop ingaan, hebben beide verrichtingen ook ongewenste neveneffecten die niet onder stoelen of banken te steken zijn. In de eerste plaats kan een arts lang niet altijd constateren of een meisje maagd is of niet. Er wordt ook lang niet altijd gebloed bij ontmaagding. Als het echter belangrijk genoeg lijkt, wordt wel een maagdelijkheidsbewijs afgegeven. Een betere methode om in bepaalde kringen het belang van het maagdenbloed in stand te houden, kunnen we bijna niet bedenken. In de tweede plaats komen de consequenties geheel voor rekening van de vrouwen in kwestie. Aan de ene kant omdat chirurgisch herstel van het maagdenvlies kan leiden tot veel pijn bij het vrijen. Aan de andere kant omdat veel vrouwen na een hersteloperatie bij het RIAGG belanden vanwege de stress die deze 'grote leugen' in hun relatie teweegbrengt. Alle redenen aanwezig om niet spoorslags te roepen dat 'het maagdenvlies het ziekenfonds in moet'. Sterker nog: alle redenen aanwezig om te roepen dat 'deze vernederende onderdrukking van vrouwen de wereld uit moet'. Dat is ook precies de reden waarom het Marokkaans Meidencentrum in Amsterdam een eind aan genoemde praktijken gemaakt wil zien.50 Deze werken immers alleen maar bevestigend op de bestaande ongelijkwaardige mannelijke en vrouwelijke vrijheid in de persoonlijke levenssfeer. Voor emancipatie en gelijke zelfontplooiing van bedoelde vrouwen zijn progressieve tegenbewegingen als het Meidencentrum van wezensbelang. Daar ligt immers de bron voor verandering in traditie en recht. Zelfs op dit zeer precaire terrein is voor de overheid - uit mensenrechtelijk perspectief - een stimulerende functie weggelegd. Enerzijds door de tegenbewegingen te subsidiëren en te stimuleren. Anderzijds door het geven van gerichte voorlichting en het oprichten van meer eigen-hulp-punten voor islamitische meisjes en jonge vrouwen. Ik kan niet ontkennen, dat in dit geval meer vrijheid op de lange termijn misschien gepaard zal gaan met minder vrijheid op de korte termijn. Het zal ongetwijfeld tijd vergen voordat mannelijke moslims en de familie de (reeds?) veranderde seksuele moraal van de meisjes zullen accepteren.
pagina 74
Louise Mulder
Tenslotte nog enige woorden over een indirect dwangmiddel voor meisjes om de 'eigen moraal' trouw te blijven, te weten de eigen scholen. Zoals eerder aangegeven, wordt er op meisjes, meer dan op jongens druk uitgeoefend om een bepaalde seksuele moraal na te leven. Met name in islamitische en hindoeïstische kringen kunnen opvattingen daaromtrent enorm verschillen van de opvattingen die de andere bevolkingsgroepen hierover hebben. De oprichting van eigen scholen valt binnen de grondwettelijk gewaarborgde onderwijsvrijheid. Dat neemt niet weg, dat de eigen scholen niet alleen worden gebruikt om de eigen taal, godsdienst of cultuur in stand te houden, maar ook om integratie van deze meisjes in de Nederlandse samenleving tegen te gaan.51 De eigen school is dus eveneens een ouderlijk wapen tegen 'besmetting' door de - in hun ogen - te losse moraal van andere bevolkingsgroepen. Maar dat leidt voor de meisjes ook tot vermindering van keuzevrijheid op andere punten. Zij hebben immers minder de kans gekregen te accultureren in de Nederlandse samenleving. Zij zijn - mogen we aannemen - daardoor minder weerbaar als ze een ondergeschikte positie in huwelijk of maatschappelijk leven wordt opgedrongen. Zodoende kan de eigen school functioneren als het instrument bij uitstek om de dominantie van mannen over vrouwen in stand te houden. Dat is echter op zich geen reden om de onderwijsvrijheid dusdanig aan te tasten dat de oprichting van eigen scholen wordt belemmerd. Wat wel een volstrekt normale gang van zaken is, is bemoeienis van de overheid met inrichting en inhoud van onderwijs en onderwijsprogramma's. Normaal gesproken is dit ook niet problematisch. Via het onderwijs kunnen immers heel goed bepaalde openbare belangen - zoals vrouwenemancipatie - worden gediend. Bovendien passen deze onderdelen goed in reeds verplichte programma-onderdelen op het gebied van intercultureel onderwijs en onderwijs over de mensenrechten. Bij de meisjes in kwestie ligt dit echter gecompliceerder. Enerzijds kunnen we stellen dat de overheid de verplichtingen ten aanzien van een gelijkwaardige behandeling en een gelijke zelfontplooiing van vrouwen uit de nieuwe bevolkingsgroepen waar moet maken. We kunnen hierbij denken aan het verplicht stellen van bepaalde programma-onderdelen met het oog op de ontplooiing van meisjes en het aanstellen van emancipatiewerksters uit de eigen kringen. Anderzijds moeten we onder ogen zien dat hierdoor regelrecht wordt aangestuurd op een cultuurbreuk bij meisjes uit traditionele gezinnen. Dat is veel ingrijpender dan het op meisjes uit andere bevolkingsgroepen afgestemde emancipatiebeleid. Openstaan voor de principes van gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen leidt voor veel islamitische en hindoeïstische meisjes ongetwijfeld tot verwarring, loyaliteitsconflicten en strijd met de familie. Het gaat in dit geval ook niet, zoals eerder, om een mensenrechtelijk conflict waarbij gekozen wordt voor de gelijkwaardige behandeling van de vrouw en tegen de culturele tradities van de man. Nu moet worden gekozen welke mensenrechtelijke principes bij een en dezelfde mens prioriteit verdienen. Geeft ook in dit geval de gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen de doorslag? Of wordt, gezien de context, meer waarde gehecht aan het recht op een ongestoord gezinsleven of aan het recht op privacy? Ook dergelijke afwegingen horen thuis in een weloverwogen mensenrechtenstrategie.
pagina 75
Nemesis essays - januari 1995
MEER VRIJHEDEN, MEER DWANG?
Inwerking van de openbare sfeer op het leven van vrouwen hoeft niet per definitie negatief gewaardeerd te worden. Recht en politiek kunnen bijdragen tot emancipatieprocessen en kunnen, door het vergroten van speelruimte voor zelfontplooiing, een bevrijdende werking hebben. Omgekeerd werkt ook de privésfeer op recht en politiek in. Veel verbeteringen in de situatie van vrouwen werden juist vanuit de privésfeer geïnspireerd. Over het algemeen is er een vrij grote interferentie van openbaar en privé. Wat mij betreft is de scheiding openbaar/privé echter niet geheel opgeheven. Bepaalde aspecten van het gezinsleven, de keuzevrijheid voor een eigen manier van leven en de keuzevrijheid voor het aangaan en inrichten van relaties kunnen alleen subjectief worden benaderd, en blijven daardoor in de persoonlijke levenssfeer liggen. We kunnen er niet van uit gaan dat meer vrijheid in de openbare sfeer leidt tot meer vrijheid in de privésfeer. Integendeel, we hebben al gezien dat meer vrijheid in de openbare sfeer soms leidt tot versmalling van het privéterrein. Dit komt evenwel niet zo maar uit de lucht vallen. De door de vrouwenbeweging indertijd gekozen strategie heeft immers de deur naar het privéterrein wagenwijd opengezet. Bij beeldvorming van vrouwen als zelfstandige werkende moeders, is de stap naar een kostwinverplichting voor vrouwen die geen kleine kinderen verzorgen maar een hele kleine. Ik zou dit niet zonder meer willen vatten onder de noemer 'erosie van de private sfeer'. Als men kiest voor een strategie waarbij de zorg voor kinderen als (mede) openbare aangelegenheid wordt gedefinieerd, kiest men tegelijkertijd zelf voor verkleining van de private marge op dit punt. Financiering van een vrije keuze voor zorg door vrouwen zonder inkomen heeft dusdanig openbare aspecten, dat dit bovendien moeilijk als overwegend privé te beschouwen is. Bij dit voorbeeld is trouwens ook anderzins sprake van een behoorlijk grote inwerking van openbaar en privé op elkaar. Arbeid van deze vrouwen kan immers ook een dimensie aan de privésfeer toevoegen als katalysator van gevoelens van zelfwaardering en bevrediging. De vraag wordt gesteld of er sprake is van toenemende dwang van overheidswege op migrantenvrouwen - hetzij op het ene, hetzij op het andere terrein. Deze vraag valt echter niet te beantwoorden. Er is ongetwijfeld op beide fronten sprake van toenemende dwang van overheidswege op migranten en op vrouwen. Het is zelfs de vraag of hieraan valt te ontkomen in massamaatschappijen die zich kenmerken door toenemende disciplinering en dwang op alle burgers. Het is echter moeilijk om tot uitspraken hierover te komen voor migrantenvrouwen als specifieke groep. De rechtsterreinen die mede op migrantenvrouwen van toepassing zijn, zijn te diffuus, en ontwikkelingen laten zich ternauwernood signaleren, behalve in het vreemdelingenrecht. De weinige keren dat migrantenvrouwen als aparte groepen worden geduid, geven ook niet een bepaalde lijn te zien. Enerzijds worden er projecten geïnitieerd of ondersteund op het gebied van arbeid, politiek en maatschappelijk bestuur die zijn gericht op vergrote deelname van vrouwen uit bepaalde nieuwe bevolkingsgroepen. Anderzijds, als er wordt gesproken over inburgeringstrajecten voor migranten, worden de vrouwelijke partners met kinderen praktisch genegeerd. Het verrichten van arbeid wordt in verband gebracht met de integratiegraad in deze samenleving, maar voor migrantenmoeders met kinderen hoeft de arbeidsmarkt kennelijk niet toegankelijk te worden gemaakt. Het burgerschap wordt in dit verband ook uitsluitend gemeten aan het werken van de man en niet (mede) aan de integratie die de vrouwen vanuit de privésfeer tot stand hebben gebracht.
pagina 76
Louise Mulder
Er zijn echter - zoals gezegd - voor de toekomst signalen dat migrantenvrouwen een betere positie op de arbeidsmarkt en andere delen van het openbare leven willen nastreven, terwijl zij daarnaast ook de kant uit willen van bescherming van het privé- en familieleven en van mogelijke andere eigen culturele aspecten. Een dergelijke binding kan men alleen aangaan met een open oog voor de wissel, die een betere positie op de openbare terreinen trekt op de andere aspecten uit de persoonlijke levensfeer. Bovendien is er onder migrantenvrouwen sprake van enorme verschillen in de persoonlijke levenssfeer. Het is dan ook de vraag of de vrouwen uit de nieuwe bevolkingsgroepen er in zullen slagen, nader gestalte te geven aan een eenduidige groepsgewijze strategie in maatschappelijk en persoonlijk opzicht. Dit is wel noodzakelijk voor een uitgebalanceerde rechtspolitiek. Zolang deze er niet is, lenen de mensenrechten - zoals we hebben gezien - zich voor een meer intuïtieve benadering van wat nodig is voor emancipatie en verbetering van de situatie van migrantenvrouwen. Voorshands is de overheidsinterventie die gewenst is voor de verwezenlijking van bepaalde mensenrechten voor migrantenvrouwen, grotendeels gericht op het vergroten van hun vrijheid in de privésfeer. Het lijkt niet erger te kunnen: de overheid in bed, in de huwelijksboot, aan het lijf en binnen de gezinsverhoudingen. Toch valt dat wel mee. De annexatie van de privésfeer op die punten werkt inderdaad deprivatiserend in de verhouding overheid/migrantenvrouw, maar vaak privatiserend als het gaat om de verhouding migrantenvrouw/man. Deze grotere controle over eigen lijf en leven is nodig als eerste stap op weg naar emancipatie en gelijkwaardigheid.
pagina 77
Nemesis essays - januari 1995
GEBRUIKTE LITERATUUR 1 Uit stylistische overwegingen wissel ik de term 'migrantenvrouwen' af met de zinsnede 'vrouwen uit de nieuwe bevolkingsgroepen'. In beide gevallen wordt gedoeld op vrouwen uit bevolkingsgroepen van allochtone afkomst waarop het minderhedenbeleid van de rijksoverheid is afgestemd. 2 S, Petronilia, Goochelen met abstracties tot bet aanslaat bij de Turkse buurvrouw. Contrast, 1994, nr. 6, blz. 8 e.v. 3 TK 1994-1995, 23 901, nr. 2, blz. 93 e.v. 4 TK 1994-1995, 23 901, nr. 2, blz. 95. 5 Zie ook: J. Doomemik, Turkse moskeeën en maatschappelijke participatie, 1991, blz. 152. 6 R. Penninx, Minderheldsvorming en emancipatie. Balans van kennisverwerving ten aanzien van immigranten en woonwagenbewoners, 1988, blz. 32. 7 Verg. A. de Ruijter, Rechtspluralisme: een verwarrend begrip, in: Recht in een multiculturele samenleving, N.J.H. Huls en H.D. Stout (red.), 1993, blz. 45 e.v. 8 Zie bijvoorbeeld over het verwerven van politieke invloed en het lobbyen van de eigen organisaties van de nieuwe bevolkingsgroepen in Engeland, dat qua welzijnsgerichtheid in redelijke mate met Nederland overeenkomt O. Koekebakker, Immigranten in Europa, 1990, blz. 104. 9 Zie over het probleem dat de dominante groepen bepalen welke culturele kenmerken wel of niet in het recht gehonoreerd worden: S. van Walsum, Het machtskarakter van het cultuurdebat, Nemesis, 1992, nr. 2, blz. 12 e.v. 10 Verg. I.C van der Vlies, Grenzen aan het recht 1993, blz. 20 e.v. I I Bijv. E.M.H. Hirsch Ballin, De positie van minderheden in ons rechtsbestel, in: Recht in een multiculturele samenleving, a.w., blz. 22 en H.K. Femandes Mendes, Integratiebeleid en multicultureel recht in: idem, blz. 33. 12 Verg. A. de Ruijter, Rechtspluralisme: een verwarrend begrip, in: Recht in een multiculturele samenleving a.w., blz. 47. 13 Verg. L Jordens-Cotran, De Islam in het Nederlandse rechtsstelsel, Recht van de Islam, 1992, nr. 10, blz. 40 e.v. 14 F. Strijbosch, Het concept pluralisme in de rechtsantropologie, in: Recht in een multiculturele samenleving a.w., blz. 78 e.v. 15 HR I juli 1982, NJ 1983, 201, m.nt EAA. 16 Verg. L Mulder, Minderheden als nieuwe bevolkingsgroepen. De verwezenlijking van gelijkheid en verscheidenheid, 1993, blz. 212 e.v. 17 M. Rood-de Boer, Grenzen aan rechtspluralisme, in: Recht in een multiculturele samenleving, a.w„ blz. 53. 18 A.W. Heringa, De Algemene wet gelijke behandeling. Is iets beter dan niets o f is zelfs het iets al t e veel?, in: A.W. Heringa, A.K. Koekkoek, L. Mulder, Gelijk behandelen, 1991, blz. 12. 19 A.W. Heringa, a.w., blz. 15. 20 Verg. Th A van Baarda, Oordeelsvorming in casus van botsende grondrechten, 1992, blz. 227 e.v. 21 Verg. A.K. Koekkoek, Grenzen aan grondrechten. Aantekeningen bij het voorstel voor een Algemene wet gelijke behandeling, in: Gelijk behandelen, a.w., blz. 32 e.v. 22 Th.A. van Baarda, a.w., blz. 228.
23 A.K. Koekkoek, a.w., blz. 32. 24 G. Vlastos, Justice and equality, in: Theories ofrights, j . Waldron (red.), 1984, blz. 55. 25 Verg. C.W. Mans, Oyako sjinju. Over culturele minderheden in een liberale samenleving, in: De liberale moraal en haar grenzen, 1992, blz. 185 e.v. 26 New York 10 december 1979, Trb. 1980, 146. 27 G.P. Kleijn, M. Kroes, Mensenrechten in de Nederlandse rechtspraktijk 1986, blz. 156. 28 G.P. Kleijn, M. Kroes, a.w., blz. 160. 29 Verg. L Mulder a.w., blz. 127 e.v. 30 Verg. S. van Walsum, Steeds dichter bij je bed, Nemesis, 1989, nr. 5, blz. 184 e.v. 31 S. van Walsum, a.w, blz. 185. 32 M. van der Most van Spijk Allochtone vrouwen in Nederland, 1991, blz. 19 e.v. 33 Verg. L Jordens-Cotran, a.w., blz. 41. 34 M. van der Most van Spijk a.w., blz. 79 e.v. 35 art. 14, lid 2 Vreemdelingenwet. 36 M. van der Most van Spijk, a.w., blz. 21. 37 M. van der Most van Spijk a.w., blz. 21. 38 Verg. L Jordens-Cotran, a.w., blz. 33.
pagina 78
Lou/'se Mulder
39 art. 12 EVRM, art. 23, lid 3 IVBPR, art. 16, lid I onder b. Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen. 40 Verg. G.P. Kleijn, M. Kroes, a.w„ blz. 148 e.v. 41 L Jordens-Cotran, a.w., blz. 31. 42 M. Rood-de Boer, a.w., blz. 54. 43 S. van Walsum, a.w., blz. 185. 44 Vreemdelingencirculaire 1994, BI9. 45 idem. 46 G. Overkleeft-Verburg, Het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, in: Grondrechten. Commentaar op hoofdstuk I van de Herziene Grondwet A.K. Koekkoek, W . Konijnenbelt, F.CLM. Crijns (red.), 1982, blz. 227. 47 G. Overkleeft-Verburg, a.w., blz. 228. 48 Verg. M. Rood-de Boer, a.w., blz. 56 en 57. 49 Verg. S. Petronilia, De kunst van het doorvragen, Contrast 29 september 1994, nr. 4, blz. 7. 50 Verg. NRC Handelsblad, 8 oktober 1994. 51 Verg. L Mulder, Minderheden als nieuwe bevolkingsgroepen. De verwezenlijking van gelijkheid en verscheidenheid, 1993, blz. I2e.v.
pagina 79